Waterschapsblad van Waterschap De Dommel
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap De Dommel | Waterschapsblad 2018, 12584 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap De Dommel | Waterschapsblad 2018, 12584 | Overige besluiten van algemene strekking |
Verordening van het algemeen bestuur van het waterschap De Dommel houdende regels omtrent bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken Keur Waterschap De Dommel 2015
[Deze bekendmaking is slechts een tekstplaatsing om de regeling te consolideren op overheid.nl. De oorspronkelijke bekendmaking is op 24-12-2018 beschikbaar via Waterschapsblad 2018, 12583]
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied in de legger is opgenomen;
Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.
Ieder die handelingen verricht of nalaat die inbreuk maken op het watersysteem in beheer bij het waterschap, is verplicht alle maatregelen te nemen teneinde de gevolgen van deze handelingen/nalatigheden ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.
Hoofdstuk 2. Beheer en onderhoud van waterstaatswerken
Artikel 2.2 Gewoon onderhoud aan waterkeringen
De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen te allen tijde zorg voor een goede toestand van de waterkeringen.
Artikel 2.4 Gewoon onderhoud aan ondersteunende kunstwerken en werken
De middelen bestemd tot afsluiting van ondersteunende kunstwerken dienen door de onderhouds-plichtigen in goede staat te worden onderhouden en zo vaak als dat door of namens het bestuur nodig wordt geoordeeld, dient de goede werking te worden getoond. Het waterkerend houden betreft zowel de instandhouding als het functioneren van het werk.
Artikel 2.6 Specie- en maaiselberging
De aangelande kan door of namens het bestuur verplicht worden de specie of het maaisel als bedoeld in artikel 5.23, tweede lid, van de wet op te ruimen of onder te werken.
Hoofdstuk 3. Handelingen in watersystemen
Artikel 3.1 Vergunning oppervlaktewaterlichamen en bijbehorende beschermings- zones, ondersteunende kunstwerken en profiel van vrije ruimte
Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones of ondersteunende kunstwerken door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, liggen of drijven.
Artikel 3.3 Vergunning primaire en regionale waterkeringen en bijbehorende - beschermingszone A en profiel van vrije ruimte
Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van een primaire of regionale waterkering of bijbehorende beschermingszone A, met uitzondering van compartimenteringskeringen, door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.
Artikel 3.4 Vergunning compartimenteringskeringen, en bijbehorende beschermingszone A en overige waterkeringen
Artikel 3.6 Verbod afvoer door verhard oppervlak
Het is verboden zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.
Artikel 3.7 Water brengen of onttrekken
Het is verboden zonder vergunning water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.
Artikel 3.9 Reikwijdte artikelen grondwater
De artikelen 3.10 tot en met 3.12 zijn niet van toepassing op het onttrekken van grondwater bij de ontwatering of afwatering van gronden.
Artikel 3.10 Watervergunning onttrekken van grondwater of infiltreren in de bodem
In andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet is het verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of te infiltreren.
Artikel 3.11 Melden, meten en registreren grondwateronttrekkingen
De in artikel 6.11, eerste, tweede en vierde lid, van het Waterbesluit genoemde verplichtingen met betrekking tot het melden, meten en registreren van een grondwateronttrekking zijn niet vereist ten aanzien van:
Artikel 3.12 Beëindiging onttrekkingsinrichting en/of werk tot infiltratie
De houder van een vergunning op basis van deze keur ten aanzien van een onttrekkingsinrichting en/ of een werk tot infiltratie stelt het bestuur tijdig op de hoogte van het voornemen om een onttrekking of infiltratie definitief te beëindigen.
Artikel 3.13 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur, zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:
Hoofdstuk 4. Toezicht en handhaving
Artikel 4.1 Aanwijzing toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap of andere personen.
Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Hoofdstuk 5. Overgangs– en slotbepalingen
Artikel 5.2 Onderhoud aan waterstaatswerken zonder (actuele) legger
Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger ingevolge de Waterschapswet is voorgeschreven, maar waarvoor nog geen legger is vastgesteld, is de onderhoudsplicht als volgt, tenzij het onderhoud bij vergunning of projectplan anders is bepaald:
Voor een oppervlaktewaterlichaam, en bijbehorende ondersteunende kunstwerken, ten aanzien waarvan registratie in de legger als a-water is voorgeschreven, maar nog niet heeft plaatsgevonden volgens artikel 5.3, lid 1, geschiedt het onderhoud door of vanwege het waterschap overeenkomstig artikel 2.4 en 2.5;
Voor waterstaatwerken, waarvoor het vaststellen van een legger ingevolge de Waterschapswet is voorgeschreven en die op grond van een projectplan of een vergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, geldt, zolang vaststelling van een legger of van een wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, dat voor de onderhoudsplichten op grond van dit hoofdstuk de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatwerk worden aangehouden, zoals aangegeven in het projectplan of de vergunning. Als geen vergunning is verleend, moet het waterstaatswerk worden onderhouden overeenkomstig de oorspronkelijke vorm en afmetingen.
Artikel 5.3 Overgangsrecht legger
Voor oppervlaktewaterlichamen ten aanzien waarvan registratie in de legger is voorgeschreven en is vastgesteld, maar de begripsbepaling ‘onderhoudsstrook’ in de leggers voor oppervlaktewaterlichamen Brabantse Delta nog niet overeenkomt met de begripsbepaling ‘beschermingszone’ uit de keur geldt dat de onderhoudsstrook zoals genoemd in die leggers gelijk wordt gesteld aan beschermingszone zoals genoemd in de keur.
Voor waterkeringen ten aanzien waarvan registratie in de legger is voorgeschreven, maar nog niet heeft plaatsgevonden, gelden de volgende bepalingen:
Het profiel van vrije ruimte ligt voor primaire waterkeringen 1 meter boven het in de legger opgenomen leggerprofiel van de waterkering en het maaiveld van beschermingszones A.. Voor regionale keringen ligt het profiel van vrije ruimte 0,5 meter boven het in de legger opgenomen leggerprofiel van de waterkering en het maaiveld van beschermingszones A.
Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de wet en de in artikel 5.1 en 5.2 van de verordening vaststelling van een legger ingevolge de Waterwet is voorgeschreven, maar waarvoor deze legger nog niet is vastgesteld, zijn de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken, aangegeven op een kaart. Deze kaart wordt vastgesteld door het bestuur.
De keur is een algemene verordening van het waterschap. Op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet stelt het waterschap verordeningen vast die het nodig oordeelt voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan waterschap worden opgedragen betreffen, volgens artikel 1 van de Waterschapswet, de zorg voor het watersysteem en zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kunnen nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Naast de Waterschapswet, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen.
De keur van het waterschap is gebaseerd op zowel de Waterschapswet als de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving in het Waterbesluit, de Waterregeling en de provinciale Waterverordening.
Sinds 2009 staat in de Algemene wet bestuursrecht de lex silencio positivo (lsp). De lsp is de regel die erop neerkomt dat bij overschrijding van de beslistermijn een besluit geacht wordt te zijn genomen van rechtswege. De lsp geldt niet voor watervergunningen. De lsp is van toepassing (1) als dat in een regel bepaald is, of (2) als het gaat om zogenaamde dienstenactiviteiten als bedoeld in de Dienstenwet.
Er is geen regel waarin staat dat de lsp geldt voor watervergunningen. Verder is al in 2008 geconstateerd dat de Keurbepalingen niet zien op dienstenactiviteiten, maar vooral gaan over de ontwikkeling of het gebruik van land en water.
De Brabantse waterschappen, Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel, hebben de uniformering van de keur binnen Noord-Brabant voortgezet. Dit met als doel te komen tot een verbeterde klantgerichtheid en een eenduidig regime in Noord-Brabant.
Opbouw van de keur en inhoud op hoofdlijnen
De opbouw van de keur is vergelijkbaar met de opbouw van de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Het eerste hoofdstuk bevat begripsomschrijvingen, waarbij is aangesloten bij de begrippen in de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving. Deze begrippen zijn opgenomen vanwege de zelfstandige leesbaarheid van de keur. Verder bepaalt hoofdstuk 1 tot wie de bepalingen in de keur zijn gericht.
Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het stellen van algemene en nadere regels. Deze regels kunnen een vrijstelling van de vergunningplicht inhouden of vrijstelling van een algeheel verbod op het verrichten van bepaalde handelingen. Daarnaast kan het dagelijks bestuur beleidsregels stellen ten aanzien van zijn vergunningverlenende bevoegdheid.
Bij waterstaatswerken zijn drie verschillende zones te onderscheiden, namelijk het waterstaatswerk zelf, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte. De beschermingszone beschermt het waterstaatswerk en het profiel van vrije ruimte maakt toekomstige verbetering van het waterstaatwerk mogelijk. Het profiel van vrije ruimte kan bij alle waterstaatwerken worden vastgelegd, en niet alleen bij waterkeringen. Vóór vastlegging van dit profiel moet de noodzaak ervan goed onderzocht en onderbouwd worden.
De drie zones worden vastgelegd op de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. Deze legger (Waterwet) wordt in de praktijk vaak gecombineerd met de onderhoudslegger (Waterschapswet). De legger op grond van de Waterwet geeft de reikwijdte weer van de verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3. Het verbodsregime per zone is in hoofdstuk 3 opgenomen.
Hoofdstuk 2 Beheer en onderhoud van waterstaatswerken
Het tweede hoofdstuk regelt de onderhoudsplichten bij waterstaatswerken. Dit hoofdstuk heeft een belangrijke relatie met de legger op grond van artikel 78 van de Waterschapswet, ook wel onderhoudslegger genoemd. In de onderhoudslegger staan de onderhoudsplichtigen, die aan de onderhoudsplichten uit hoofdstuk 2 moeten voldoen.
Hoofdstuk 3 Handelingen in watersystemen
Hoofdstuk 3 bevat de verbodsbepalingen. Hierin is bepaald voor welke handelingen of activiteiten een vergunning nodig is. Het dagelijks bestuur is bevoegd deze vergunning te verlenen. De verbodsbepalingen zijn vrij algemeen geformuleerd, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de verbodsbepalingen uit het Waterbesluit.
Op deze manier zijn de verbodsbepalingen bij regionale wateren, waar de waterschappen beheerder zijn, vergelijkbaar met de verbodsbepalingen bij Rijkswateren, waar Rijkswaterstaat de beheerder is.
Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving
In dit hoofdstuk staan de bepalingen over de aanwijzing van toezichthouders en strafbepalingen.
Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen
Het laatste hoofdstuk regelt het overgangsrecht voor vergunningen, die voor inwerkingtreding van deze keur zijn verleend. Daarnaast bevat hoofdstuk 5 een bepaling die de voorgaande keur integraal intrekt, een bepaling over de inwerkingtreding en een citeertitel.
B. Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In de begripsomschrijvingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit artikel 1.1 van de Waterwet.
Het begrip profiel van vrije ruimte (driedimensionaal) kan worden uitgebreid naar alle waterstaatswerken en naar toekomstige waterstaatswerken. Het vastleggen van een profiel van vrije ruimte op de legger moet goed worden onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van wetenschappelijke rapporten over te verwachten waterstandstijgingen, klimaatscenario’s, etc. Daarbij moet het waterschap het belang van een profiel van vrije ruimte met de daarin geldende beperkingen (verbod op het plaatsen of behouden van werken behoudens vergunning) zorgvuldig afwegen tegen de belangen van derden. Ook moeten mogelijke andere instrumenten worden meegenomen in een dergelijke afweging. De door het waterschapsbestuur opgelegde beperkingen in het profiel van vrije ruimte hebben effecten op de mogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen. In de praktijk zijn soms zogenaamde ‘meanderzones’ gehanteerd langs beken. Deze meanderzones vallen onder het begrip profiel van vrije ruimte.
De Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) behorend bij de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ook wel AmvB Ruimte genoemd, bevat voor watersystemen onder andere regels over primaire waterkeringen. Deze regels werken direct door naar bestemmingsplannen en bevatten bijvoorbeeld de verplichting voor de bestemmingsplanwetgever het waterstaatswerk ‘primaire waterkering en de bijbehorende beschermingszone’ op te nemen in het bestemmingsplan. Voor overige waterstaatswerken in het regionale watersysteem, waar waterschappen de beheerder van zijn, zijn geen regels opgenomen in de AmvB Ruimte. Het is aan de waterschappen de bescherming en toekomstige aanpassing van deze waterstaatswerken goed te regelen. De vastlegging van een profiel van vrije ruimte is hierbij het aangewezen instrument, mits goed onderbouwd en voorzien van een zorgvuldige belangenafweging.
Dit artikel regelt dat iedereen die (mogelijk) gebruik kan maken van een waterstaatswerk of de gronden grenzend aan een waterstaatswerk, kan worden aangesproken op de verplichtingen uit de keur. Iedereen is hierbij voor het geheel verantwoordelijk.
Artikel 1.3 bevat een algemene zorgplicht ten aanzien van het watersysteem. Deze zorgplicht geldt voor een ieder, en een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Als het handelen of nalaten onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht, kan het bestuur bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten. Een eventueel opgelegde last moet wel voldoende duidelijk worden omschreven, anders ontstaat er strijd met de rechtszekerheid, zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AB RvS) van 10 augustus 2011, 201012817/1/M1.
Dit lid is een algemene zorgplicht ten aanzien van het beheer en onderhoud van de watergangen.
Dit lid is een algemene zorgplicht ten aanzien van een handeling die, of een nalaten dat, inbreuk maakt op het watersysteem.
Dit lid geeft een meldplicht voor een ieder die inbreuk maakt als bedoeld in het eerste en tweede lid. Deze melding is nodig, omdat het waterschap aanwijzingen moet kunnen geven om de maatregelen afdoende te laten uitvoeren en herhaling van de problemen te voorkomen.
Artikel 1.4 Algemene regels, nadere regels, meldplichten, meet- en registratieplichten en maatwerkvoorschriften
Op grond van artikel 1.4 kan het bestuur algemene regels stellen ten aanzien van de gebodsbepalingen in hoofdstuk 2 of de verbodsbepalingen van hoofdstuk 3. Deze algemene regels kunnen ook een vrijstelling van een gebod of verbod inhouden. Het artikel geeft het bestuur ook de mogelijkheid nadere regels te stellen ten aanzien van de onderhoudsverplichtingen in hoofdstuk 2. Het eerste lid biedt het bestuur tevens de grondslag om algemene regels te stellen, welke mede een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3 in kunnen houden. Het bestuur kan bijvoorbeeld nadere eisen stellen aan veekeringen of aan een goede toestand van waterkeringen. Ook kan het bestuur nadere eisen stellen aan het onderhoud van afsluitmiddelen.
Het bestuur kan bepalen dat, bij de inwerkingtreding van een algemene regel, vergunningen na verloop van een bepaalde periode van rechtswege komen te vervallen. De betreffende activiteit wordt dan nog uitsluitend door de algemene regel gereguleerd.
Het bestuur kan ook nadere regels stellen zoals het voorschrijven van een meld-, meet-, registratie- en registratieplicht.
Dit lid biedt het bestuur de mogelijkheid om voor handelingen, die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht, zogenaamde maatwerkvoorschriften te stellen. Deze bevoegdheid is onder andere vergelijkbaar met artikel 6.15, lid 3, van het Waterbesluit. Het stellen van deze maatwerkvoorschriften is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen (bezwaar en) beroep mogelijk is. De maatwerkvoorschriften richten zich tegen degene die de desbetreffende handeling verricht of gaat verrichten. Bij de toepassing van maatwerk-voorschriften moet het gaan om uitzonderingsgevallen. Als dat niet het geval is, kan de algemene verbodsbepaling blijven bestaan, behoudens vergunning.
De krachtens het vierde lid te stellen maatwerkvoorschriften mogen er niet toe leiden dat de te verrichten handelingen grotendeels of in het geheel geen doorgang kunnen vinden, tenzij die handelingen naar het oordeel van het bestuur ontoelaatbaar nadelige gevolgen hebben voor het watersysteem. De mogelijkheid tot het opstellen van een maatwerkvoorschrift moet genoemd zijn in de algemene regel.
Niet alle regels zijn op alle gebieden van toepassing. Om gebiedsdifferentiatie te kunnen maken, is het nodig gebieden aan te kunnen wijzen op een kaart. Hierbij kan gedacht worden aan keurbeschermingsgebieden, attentiegebieden en overige gebieden. Deze indeling is onder andere nodig in het kader van verdrogingsbestrijding en natuurontwikkeling. In de algemene regels kan verwezen worden naar de gebieden die op deze keurkaarten zijn aangeduid.
Hoofdstuk 2 Beheer en onderhoud van waterstaatswerken
In dit artikel wordt algemeen geregeld dat degenen die zijn aangewezen als onderhoudsplichtigen in de legger, verplicht zijn tot het verrichten van gewoon of buitengewoon onderhoud, zoals beschreven is in hoofdstuk 2. Met dit artikel wordt dus de verbinding gelegd tussen de legger en de gebodsbepalingen in hoofdstuk 2. De legger geeft aan wie onderhoudsplichtig is, de gebodsbepalingen geven aan welk onderhoud van deze onderhoudsplichtigen wordt geëist. De legger die hier bedoeld wordt is de zogenaamde onderhoudslegger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, Waterschapswet. Vaak wordt deze legger gecombineerd met de legger, bedoeld in artikel 5.1, Waterwet, maar formeel zijn dit twee verschillende leggers.
Artikel 2.2 Gewoon onderhoud aan waterkeringen
Waterkeringen hebben een waterkerende functie. Het gewoon onderhoud is erop gericht dat de waterkering die functie behoudt. In dit kader is in dit artikel bepaald wat de onderhoudsplichtigen van de waterkeringen voor het gewoon onderhoud in ieder geval moeten doen. De opsomming is niet uitputtend.
Bij het verwijderen van schadelijk wild en begroeiingen moet gedacht worden aan dat wild en die beplantingen die aantoonbaar schade toebrengen aan het waterkerend vermogen van de waterkering.
De bestrijding van muskus- en beverratten is uitgezonderd. De zorgplicht ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken door muskus- en beverratten berust ingevolge artikel 1, derde lid Waterschapswet bij het waterschap.
Artikel 2.3 Gewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
Oppervlaktewaterlichamen hebben diverse functies in de waterhouding, waaronder waterkwantiteit, waterkwaliteit en scheepvaart. Het gewoon onderhoud is erop gericht dat oppervlaktewaterlichamen deze functies behouden. In dit kader is in dit artikel bepaald wat de onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen voor het gewoon onderhoud in ieder geval moeten doen.
De frequentie van het onderhoud is afhankelijk van de lokale situatie. Het maaien en verwijderen van begroeiing kan daarvoor vaker of minder vaak nodig zijn dan eens per jaar. De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd.
Artikel 2.4 Gewoon onderhoud aan ondersteunende kunstwerken en werken
Dit lid gebiedt onderhoudsplichtigen, om ondersteunende kunstwerken en werken bij oppervlaktewaterlichamen te onderhouden. Het gaat hier om (kunst)werken die (mede) een waterhuishoudkundige functie hebben, zoals duikers, overkluizingen en stuwen. Deze werken moeten zodanig worden onderhouden dat er aan de functie voor het watersysteem voldaan kan worden.
De verplichting tot het schoonhouden van het doorstroomprofiel van een ondersteunend kunstwerk rust op de onderhoudsplichtige(n) van het oppervlaktewaterlichaam. Begroeiingen en afval moeten worden verwijderd uit oppervlaktewaterlichamen door de in de legger aangewezen onderhoudsplichtigen. Met afval wordt bedoeld voorwerpen, materialen en stoffen die de aan- of afvoer of berging van water belemmeren. En met schadelijke begroeiing wordt bedoeld lang gras, riet, en dergelijke.
Artikel 2.5 Buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken
Dit artikel geeft aan dat buitengewoon onderhoud door onderhoudsplichtigen moet worden gepleegd aan oppervlaktewaterlichamen. Zie ook de toelichting bij artikel 2.3.
Artikel 2.6 Specie- en maaiselberging
Het onderwerken of opruimen van specie en maaisel kan worden gevraagd omdat hierdoor het onderhoud kan worden belemmerd, vanuit het afval afstroming kan plaatsvinden of de stabiliteit van het talud kan verslechteren. Het eventueel terugvallen van specie en maaisel in het water kan de doorstroming belemmeren.
Artikel 2.8 Bediening ondersteunende kunstwerken
Dit artikel regelt dat in extreme situaties het waterschap aanwijzing kan geven om de werking van ondersteunende kunstwerken dusdanig aan te passen dat problemen kunnen worden voorkomen.
Hoofdstuk 3. Handelingen in watersystemen
Artikel 3.1 Vergunning oppervlaktewaterlichamen en bijbehorende beschermingszones, ondersteunende kunstwerken en profiel van vrije ruimte.
In artikel 3.1 is in het eerste lid een algemene, ruime verbodsbepaling opgenomen voor handelingen of het laten liggen of staan van werken, vaste substanties of voorwerpen bij oppervlaktewaterlichamen. Het gaat om handelingen die het gebruik van oppervlaktewaterlichamen en de daartoe behorende beschermingszones, en/of profielen van vrije ruimte betreffen door daar werkzaamheden te verrichten, werken te maken of vaste substanties of voorwerpen te storten of te plaatsen.
Bij het verrichten van werkzaamheden of het maken dan wel behouden van werken in, op, onder of over een oppervlaktewaterlichaam en/of een daartoe behorende beschermingszone (in de legger te bepalen) moet worden gedacht aan activiteiten die de zogenaamde bak (waterbodem en taluds), en de ondersteunende kunstwerken raken. Het storten, plaatsen of neerleggen van vaste substanties of voorwerpen in, op, onder of over een oppervlaktewaterlichaam of een daartoe behorende beschermingszone of het daar vervolgens achterlaten van deze substanties of voorwerpen ziet met name toe op de bescherming van de ecologie en op een veilige afvoer van water door oppervlaktewaterlichamen, teneinde wateroverlast en overstroming te voorkomen. Onder de ruime verbodsbepaling in artikel 3.1, eerst lid, vallen onder de zinsnede ‘handelingen te verrichten’ onder andere: aanleg-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw, herbouw-, wijzigings- en verwijderwerkzaamheden. De eerder vermelde handelingen betreffen handelingen die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken. Verder ook werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot. Ook valt onder dit verbod het behouden en laten groeien van beplanting op de beschermingszone. Tot slot vallen onder het verbod ook de handelingen van derden waarmee de waterstand op een ander peil wordt gebracht of gehouden dan het peil dat voor het betreffende oppervlaktewaterlichaam door het waterschap is vastgesteld.
Via een vergunning van het bestuur kan van de verbodsbepaling worden afgeweken. Op basis van artikel 1.4 kunnen in algemene regels vrijstellingen worden verleend voor bijvoorbeeld bepaalde categorieën van handelingen. Deze handelingen zijn dan wel toegestaan zonder vergunning, waarbij eventueel aan bepaalde voorschriften moet worden voldaan.
In het derde lid is bepaald dat in het profiel van vrije ruimte zonder vergunning geen werken mogen worden geplaatst, gewijzigd of behouden. Dit profiel is nodig om toekomstige aanpassingen van waterstaatswerken, in het bijzonder waterkeringen, mogelijk te maken. Met de vastlegging van profielen van vrije ruimte moet het waterstaatsbelang zijn gediend, binnen het kader van de zorg voor het watersysteem en de doelstellingen van de Waterwet. Belangrijk is dat de profielen van vrije ruimte goed worden onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van wetenschappelijke rapporten over te verwachten waterstandstijgingen, klimaatscenario’s, etc. Daarbij moet het waterschapsbestuur het belang van een profiel van vrije ruimte en daarmee het niet kunnen bebouwen van die gronden, zorgvuldig afwegen tegen de belangen van derden.
Artikel 3.2 Vergunning bergingsgebieden
Artikel 3.2 heeft betrekking op alle activiteiten die een negatief effect hebben op de bergingscapaciteit. Het gaat hierbij om grotere ingrepen waarvan redelijkerwijs kan worden vastgesteld dat deze invloed hebben op de bergingscapaciteit zoals het verhogen van het maaiveld, het aanbrengen, wijzigingen of verwijderen van waterkerende constructies en het oprichten of vergroten van bouwwerken.
Artikel 3.3 Vergunning primaire en regionale waterkeringen en bijbehorende beschermingszone A en profiel van vrije ruimte
In artikel 3.3 zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen voor primaire en regionale keringen en bijbehorende beschermingszone A en profiel van vrije ruimte. In dit artikel worden bij regionale keringen zogenaamde compartimenteringskeringen uitgezonderd. De verbodsbepalingen hebben betrekking op alle werken die de waterkerende functie in het geding kunnen brengen.
Artikel 3.4 Vergunning compartimenteringskeringen en bijbehorende beschermingszone, en overige keringen
In artikel 3.4 zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen voor compartimenteringskeringen en overige keringen. Compartimenteringskeringen zijn regionale keringen, welke volgens provinciale verordening aangewezen zijn. Overige keringen wijst het waterschap zelf aan. In dit artikel worden verbodsbepalingen gegeven voor het aanbrengen van (bouw)werken in of op het waterstaatswerk. Tevens wordt het verhogen of verlagen van het maaiveld op het waterstaatswerk en beschermingszone zonder vergunning niet toegelaten.
Artikel 3.5 Vergunning beschermingszone B
Aanvullend op artikel 3.3, zijn ook verbodsbepalingen opgenomen voor een aantal activiteiten in beschermingszone B. Het gaat om activiteiten die de waterkerende functie kunnen beïnvloeden, meer specifiek activiteiten die invloed hebben op de afdichtende bodemlagen in deze zone.. Overige activiteiten zijn wel toegestaan.
Artikel 3.6 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak
De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Hetzelfde geldt voor situaties waar het hemelwater aanvankelijk niet op het oppervlaktewaterlichaam tot afvoer werd gebracht, en nu wel (afkoppelen). Dit komt doordat neerslag via het verharde oppervlak sneller wordt afgevoerd naar het oppervlaktewaterlichaam dan wanneer het oppervlak onverhard was gebleven. Er ontstaat dan een afvoergolf die problemen kan veroorzaken. Dit effect wordt versterkt, wanneer er meerdere van deze ingrepen plaatsvinden die leiden tot een toename van het verhard oppervlak dat afwatert op een oppervlaktewaterlichaam (cumulatief effect). Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplichtig gesteld.
Artikel 3.7 Water brengen of onttrekken
Artikel 3.7 is een algemene verbodsbepaling voor het brengen van water in of het onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen. Hiermee wordt zowel het brengen en onttrekken zonder een werk bedoeld als het brengen en onttrekken met een werk. Met andere woorden: onder deze verbodsbepaling valt het afvoeren van water naar en het aanvoeren van water uit oppervlaktewaterlichamen en het lozen op of onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.
Ten behoeve van de taak van het waterschap, de zorg voor het watersysteem, kan het nodig zijn drainage te verbieden behoudens vergunningplicht. Omdat een drainage een grondwaterlichaam beïnvloedt, geldt dit artikel onafhankelijk waar de lozing op plaats vindt. De gemeenten vallen niet onder vergunningplicht bij het treffen van maatregelen op grond van artikelen 3.5 en 3.6 van de Waterwet (afvoer hemelwater en voorkomen grondwateroverlast).
Artikel 3.9 Reikwijdte artikelen grondwater
Dit artikel zorgt voor een duidelijke scheiding tussen de regels in de keur die specifiek gaan over grondwater zoals bedoeld in de Waterwet en andere aspecten die elders in de keur geregeld worden, zoals drainage, zodat er geen ongewenste overlap ontstaat.
Artikel 3.10 Watervergunning onttrekken van grondwater of infiltreren in de bodem
Dit artikel bepaalt dat het onttrekken of infiltreren van grondwater verboden is zonder vergunning van het bestuur, behalve in die gevallen als bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet. Artikel 6.4 van de Waterwet houdt in dat gedeputeerde staten het bevoegd gezag is in de gevallen dat water wordt onttrokken aan een grondwaterlichaam of wordt geïnfiltreerd:
Artikel 3.11 Melden, meten en registreren grondwateronttrekkingen
Dit artikel heeft specifiek betrekking op de verplichtingen tot het melden en van het doen van opgave van de jaarlijks onttrokken hoeveelheden grondwater of geïnfiltreerd water, die zijn opgenomen in artikel 6.11 van het Waterbesluit. Deze verplichtingen dienen volgens de wetgever verschillende doeleinden. In de eerste plaats wordt door opgave inzicht verschaft in de mate waarin grondwater wordt onttrokken en water in de bodem wordt geïnfiltreerd. Een tweede oogmerk is de controle op naleving van vergunningen en algemene regels. Ten behoeve van het opgeven van jaarlijks onttrokken hoeveelheden grondwater en geïnfiltreerd water kan het bestuur een schriftelijk, dan wel digitaal, formulier vaststellen.
Bij de invoering van de Waterwet heeft de wetgever bewust de regels voor het meten en registeren van grondwateronttrekkingen en –infiltreren zo veel mogelijk landelijk uniform geregeld. Daarbij zijn de mogelijkheden om daarvan decentraal af te wijken ingeperkt ten opzichte van de situatie voor de Waterwet. De wetgever heeft daarmee beoogd de administratieve lasten in het hele land zoveel mogelijk gelijk te trekken en heeft daarom in het Waterbesluit en de Waterregeling uitputtend bepaald wat en hoe er gemeten dient te worden (debietmeter en meetnauwkeurigheid). Het enige wat decentraal wel gereguleerd kan worden, is gevallen aanmerken in welke gevallen de onttrokken/geïnfiltreerde hoeveelheden water niet gemeten en gemeld moeten worden, of voor kortstondige onttrekkingen of infiltreren bepalen dat men juist vaker dan voorgeschreven een opgave moet doen. De hier aangeduide categorieën onttrekkingen waren vanwege hun beperkte aard en omvang al voor de invoering van de Waterwet vrijgesteld van meten en registeren. Voor deze zeer kleine ondiepe onttrekkingen is de registratie immers een zeer zwaar instrument.
De te installeren watermeter kan hierbij de kosten van de gehele installatie in sterke mate gaan overtreffen. Om onnodige bestuurlijke lasten en administratieve lasten voor burgers en bedrijven te voorkomen, zijn deze systemen daarom al lange tijd vrijgesteld van de verplichting tot melden, meten en registreren. Dit was in de voorgaande keur en de daarvoor geldende provinciale verordening al opgenomen en wordt thans voortgezet.
Veel onttrekkingen zijn tijdelijk, zoals saneringen of bronbemaling. In een vergunning kan ook altijd, indien gewenst, een termijn van beëindiging van een onttrekking of het infiltreren worden opgenomen. Met name langdurige en grote onttrekkingen kunnen bij beëindiging een grondwaterstijging tot gevolg hebben die van invloed is op de omgeving. Door de beëindiging te laten melden, krijgt het bestuur de kans om rekening te houden met de veranderende situatie, omdat mogelijk aanpassingen in het waterbeheer nodig zijn om de effecten van de beëindiging op te vangen. De in dit artikel genoemde term ‘tijdig’ is ter beoordeling van de houder van de inrichting en/of het werk tot onttrekking of infiltreren. Bij grote onttrekkingen of infiltreren zijn de gevolgen van de beëindiging groter en heeft het waterschap langer nodig om hiermee rekening te houden. Het is daarom niet mogelijk een algemene termijn te stellen. Voor veel kleinere onttrekkingen blijkt 4 weken over het algemeen voldoende tijdig te zijn. Voor onttrekkingen die maar kort duren en daarom maar een beperkte invloed hebben, is het wel mogelijk termijnen te stellen.
Artikel 3.13 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden
In dit artikel worden regels gesteld als zich bijzondere omstandigheden voordoen.
Onder de bedoelde bijzondere omstandigheden vallen in ieder geval:
Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.28 tot en met 5.31) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken en beschermingszones. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.
In dit artikel wordt bewust niet gesproken over calamiteiten maar over bijzondere situaties. Met calamiteiten worden immers ernstige omstandigheden bedoeld waarvoor dus al bijzondere regelgeving geldt. Er kunnen zich echter ook bijzonder omstandigheden voordoen, die (nog)geen echte calamiteit zijn, maar toch een buitengewoon optreden van de waterbeheerder vragen.
Artikel 3.14 Geen vergunningplicht voor het waterschap
Het waterschap voert als beheerder van het watersysteem vele handelingen aan waterstaatswerken uit. De handelingen die het waterschap daar uitvoert, zijn in het belang van de aan het waterschap opgedragen taken en vallen onder beheer en onderhoud. Daarom geldt voor deze handelingen geen vergunningplicht. Wel heeft het waterschap een vergunning nodig voor handelingen die het waterschap niet als beheerder verricht, maar bijvoorbeeld als eigenaar van grond of gebouwen. Verder heeft het waterschap voor het realiseren van werken of het verrichten van werkzaamheden, waarbij het afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het water brengt, een vergunning nodig ingevolge artikel 6.2, eerste lid Waterwet. Uiteraard geldt dat ook voor derden die laatstbedoelde handelingen verrichten. Het waterschap mag dergelijke handelingen niet via de keur reguleren en er dus ook geen vrijstelling voor opnemen.
Voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege het waterschap, waardoor de leggergegevens wijzigen, moet het waterschap een projectplan (met bezwaar- en beroepsmogelijkheden voor belanghebbenden) ingevolge artikel 5.4 Waterwet vaststellen. Daarmee is een vergunning op grond van de keur niet meer aan de orde.
Hoofdstuk 4. Toezicht en handhaving
Artikel 4.1 Aanwijzing toezichthouders
Onder toezichthouder verstaat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5.11 Awb). Hieruit vloeit voort dat de toezichthoudende bevoegdheden uit de Awb alleen kunnen worden uitgeoefend door personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift als zodanig zijn aangewezen. Dit artikel voorziet in de vereiste wettelijke grondslag voor de aanwijzing van toezichthouders.
Het toezicht wordt primair opgedragen aan daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren. De definitie in de Awb biedt echter ook de mogelijkheid het toezicht op te dragen aan andere personen. Daarbij geldt dat met het toekennen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten het overheidsapparaat terughoudend moet worden omgegaan (Memorie van Toelichting Derde tranche Awb, TK 23 700, nr. 3, p. 139). Zie hierover ook de Awb,
Artikel 81 Waterschapswet bepaalt welke maximumstraf op overtreding van de keur kan worden gesteld. Deze strafmogelijkheid moet in de keur zelf worden gepositioneerd. In artikel 4.2 is de maximumstraf opgenomen, namelijk drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Deze strafbepalingen staan los van of naast het bestuursrechtelijke instrumentarium – bestuursdwang en dwangsom – waarover het bestuursorgaan in geval van overtreding kan beschikken.
Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen
In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor vergunningen, verleend op basis van de voorgaande keur. Als de handelingen zowel op basis van de voorgaande keur als deze, keur vergunningplichtig zijn, en er is een vergunning verleend op basis van de voorgaande keur, dan wordt deze vergunning geacht te zijn verleend op basis van deze keur. Voor nog oudere vergunningen en ontheffingen, die zijn verleend op basis van oudere keuren (van vóór de voorgaande keur) geldt het overgangsrecht van de voorgaande keur (of van nog oudere keuren).
Het tweede lid ziet op handelingen e.d. die rechtmatig zijn verricht voordat deze keur in werking is getreden, bijvoorbeeld handelingen die eerst niet vergunningplichtig waren en dat nu wel zijn geworden.
Artikel 5.2 Onderhoud aan waterstaatswerken zonder (actuele) legger
Het is mogelijk dat het algemeen bestuur op grond van artikel 78, tweede lid, Waterschapswet nog geen legger heeft vastgesteld voor (bepaalde) waterstaatswerken. De onderhoudsplichtigen volgen dan niet uit een onderhoudslegger. Artikel 5.2 voorziet in een vangnet voor deze situatie. Als het onderhoud niet op een andere wijze is geregeld, geldt de onderhoudsplicht zoals opgenomen onder onderdeel a., b. en c. Onderhoud kan op een andere wijze zijn geregeld in een vergunning, of een projectplan. Als dat het geval is, gaan deze afspraken voor.
Bij overige waterstaatswerken bij onderdeel c. kan worden gedacht aan duikers, overkluizingen, stuwen, etc.
In het tweede lid is een bepaling opgenomen voor de situatie dat via een vergunning of een projectplan een waterstaatswerk is aangelegd of gewijzigd, maar de onderhoudslegger nog niet is aangepast op deze nieuwe situatie. Het heeft uitdrukkelijk de voorkeur de procedure van een vergunning of projectplan te combineren met een leggerwijziging, zodat deze bepaling niet hoeft te worden gebruikt. Zie ook de toelichting bij artikel 3.1, derde lid.
Het gaat om een overgangssituatie als er nog geen legger op grond van de Waterschapswet is en het waterschap het onderhoud wel wil neerleggen bij derden.
Artikel 5.3 Overgangsrecht legger
Indien een oppervlaktewaterlichaam bijvoorbeeld ingevolge een vergunning of projectplan wordt aangelegd en/of gewijzigd, is de legger daarop nog niet aangepast. Om te voorkomen dat dergelijke oppervlaktewaterlichamen tot het moment van registratie in de legger- gedeeltelijk buiten de werkingssfeer van deze Keur zouden vallen, is bepaald dat deze wateren voor de toepassing van deze Keur worden aangemerkt als a-, respectievelijk b-water. Tevens gelden op dat moment voor a-wateren de beschermingszones van 5 meter vanaf de insteek en aan weerszijden van het aangelegde/gewijzigde oppervlaktewaterlichaam.
In onderstaand figuur zijn de zones rondom de waterkering schematisch weergegeven. De zonering is vastgelegd in de legger van het waterschap. Dit artikel regelt dat dezelfde zonering geldt indien deze nog niet is vastgelegd in de legger.
In artikel 5.1 van de Waterwet is bepaald dat het waterschap zorgt voor de vaststelling van
een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting
en constructie moeten voldoen. De legger is van belang voor de reikwijdte van de verbods- en beheerbepalingen van de Keur. De Waterwet bepaalt in artikel 5.1 dat bij provinciale verordening vrijstelling verleend kan worden ten aanzien van het in de legger vermelden van vorm, afmeting, constructie en de
ligging van waterstaatswerken. Op basis van Verordening water Noord-Brabant zijn de minst belangrijke delen van de oppervlaktewaterlichamen (bijvoorbeeld greppels en oppervlaktewaterlichamen langs wegen die dienen voor de afwatering van die weg)vrijgesteld van opname in de legger.
Voor waterstaatswerken, beschermingszones en profielen van vrije ruimte waarvoor volgens artikel 5.1 Waterwet en de Verordening water Noord-Brabant vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een kaart. In de legenda bij deze kaarten is eveneens opgenomen hoe de onderhoudsstroken, beschermingszones, profielen van vrije ruimte en de zones van de waterkering af te leiden zijn.
Die kaarten geldt niet als een legger, maar als een overgangsregeling.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2018-12584.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.