Waterschapsblad van Hoogheemraadschap van Rijnland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hoogheemraadschap van Rijnland | Waterschapsblad 2018, 12552 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hoogheemraadschap van Rijnland | Waterschapsblad 2018, 12552 | Verordeningen |
Verordening watersysteemheffing Rijnland 2019
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
Deze verordening verstaat onder:
waterbergingsgebieden: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van één of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;
m. de heffing: de watersysteemheffing als genoemd in artikel 117, aanhef, Waterschapswet.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen
1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven.
2. De heffing wordt geheven van hen die:
a. ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;
Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken
Voor de heffing worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, aangemerkt als ongebouwde onroerende zaken.
Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken
een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde gebouwde eigendommen of van in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
d. het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;
het binnen het gebied van het waterschap gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte, van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.
In afwijking van het bepaalde in het vorige artikellid maken de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, vierde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten, geen deel uit van de gebouwde onroerende zaak.
Hoofdstuk VI Heffing en invordering
Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen
1. Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, stelt de heffingsambtenaar de aanslag ten name van één van hen.
2. Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van één van de belastingplichtigen is gesteld, kan de invorderingsambtenaar de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen op degene op wiens naam de aanslag ingevolge het eerste lid is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.
Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen
Belastingaanslagen van € 5,00 of minder worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen voor belastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.
1. De watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zake van ongebouwde onroerende zaken waarvan het waterschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
2. De watersysteemheffing natuurterreinen wordt niet geheven ter zake van natuurterreinen waarvan het waterschap genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
3. De watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zake van:
straatmeubilair, waaronder alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen¬ worden begrepen die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het waterschapsgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen.
1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
2 In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan €75,00, doch minder dan € 5.000,00, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.
3. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de heffing.
Artikel 18 Intrekking, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitel
1. De ‘Verordening watersysteemheffing Rijnland 2018’, vastgesteld bij besluit van 8 november 2017, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van haar bekendmaking.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2019.
4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening watersysteemheffing Rijnland 2019’.
De verordening op de watersysteemheffing is gebaseerd op de tekst van de Waterschapswet, zoals die is komen te luiden na de inwerkingtreding van de Wet modernisering waterschapsbestel (Staatsblad 2007, 208) en, wat betreft artikel 10, eerste lid, van de verordening, de inwerkingtreding van artikel XIII van de Wet van 3 juli 2008 (Staatsblad 2008, 262). In deze toelichting op de verordening worden de bepalingen uit het zojuist genoemde hoofdstuk XVII van de Waterschapswet (Bijzondere bepalingen omtrent de omslagen) ook wel aangeduid als de bepalingen uit de 'oude' Waterschapswet. De term 'nieuwe Waterschapswet' staat in deze toelichting dan voor de bepalingen van het nieuwe hoofdstuk XVII van de wet, getiteld: De watersysteemheffing.
In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is "de zorg voor het watersysteem" als eerste hoofdtaak van het waterschap vermeld. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Tot voor kort werden deze taken afzonderlijk benoemd. Met het gebruik van de term "zorg voor het watersysteem" wordt benadrukt dat zij een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd.
In artikel 1, lid 2, is de zorg voor de zuivering van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Waterwet als andere hoofdtaak van het waterschap genoemd.
De zorg voor het watersysteem is één samenhangende taak die het waterschap, uitzonderingen daargelaten, in zijn gehele beheersgebied uitoefent. Alhoewel de wetgever dit niet met zoveel woorden aangeeft, moet worden aangenomen dat de uitzonderingen gevallen betreffen waarin andere overheden dan de waterschappen taken ter zake uitoefenen. In de Waterschapswet wordt de zorg voor het watersysteem in algemene zin aan de waterschappen toegekend. De nadere invulling ervan vindt plaats in het provinciale waterschapsreglement en in de praktijk ook in belangrijke mate in bijzondere wetgeving, zoals de Waterwet. Op grond van artikel 2 van de Waterschapswet worden het gebied en de taken van het waterschap door Provinciale Staten bepaald.
De watersysteemheffing is een geheel nieuwe belasting die met ingang van 1 januari 2009 de tot nu toe bestaande waterschapsomslagen en de voormalige verontreinigingsheffing (deels) vervangt. Belastingplichtig voor de watersysteem heffing zijn: de ingezetenen; de eigenaren1 van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen; de eigenaren van natuurterreinen en de eigenaren van gebouwde onroerende zaken.
Dit zijn de belastingplichtige categorieën. De watersysteemheffing kent ten opzichte van de waterschapsomslagen dus een nieuwe belastingplichtige categorie: de eigenaren van natuurterreinen. Natuurterreinen zijn in wezen ongebouwde onroerende zaken. Onder de oude Waterschapswet behoorden zij dan ook tot de categorie ongebouwd. Natuurterreinen hebben in de nieuwe Waterschapswet echter een aparte status gekregen, omdat hun wensen en behoeften op het gebied van de waterhuishouding nogal kunnen verschillen van die van het overige ongebouwd. Onder overig ongebouwd moeten de ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, worden verstaan. In de verordening zal steeds een duidelijk onderscheid worden gemaakt in natuurterreinen enerzijds en ongebouwd, niet zijnde natuur, anderzijds. Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel hebben degenen die tot de belastingplichtige categorieën behoren per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Hun betaling is hierop gebaseerd.
4. De heffingsmaatstaven en de tarieven van de heffing
Anders dan onder de oude Waterschapswet het geval was, geeft de nieuwe Waterschapswet in artikel 121 niet alleen voor de heffing ter zake van ongebouwde en gebouwde onroerende zaken, maar ook voor de heffing ter zake van de ingezetenen een duidelijke heffingsmaatstaf. De heffingsmaatstaf voor de ingezetenen is de woonruimte. Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor natuurterreinen is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak en voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vastgestelde waarde. Het tarief van de belasting moet op grond van de Waterschapswet worden gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte (ingezetenen), op een gelijk bedrag per hectare (ongebouwd niet zijnde natuur en natuur) of op een vast percentage van de WOZ-waarde (gebouwd). De watersysteemheffing kent daarmee dus ook vier afzonderlijke tarieven.
Tariefdifferentiatie is een voor de waterschappen nieuwe mogelijkheid om rekening te houden met het feit dat het belang bij het watersysteembeheer voor bepaalde onroerende zaken duidelijk afwijkend kan zijn dan dat van andere onroerende zaken. In die gevallen heeft het algemeen bestuur van een waterschap de mogelijkheid, maar niet de verplichting, de tarieven te differentiëren. Uit een oogpunt van uniformiteit en vereenvoudiging zijn de gevallen waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, limitatief in de wet opgesomd. Om dezelfde redenen is de bandbreedte van de differentiatie wettelijk begrensd. Tariefdifferentiatie kan alleen worden toegepast voor buitendijks gelegen onroerende zaken, voor onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt, voor onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden, voor onroerende zaken die in hoofdzaak uit glasopstanden bestaan en voor verharde openbare wegen. De regeling van de tariefdifferentiatie staat in artikel 122 van de Waterschapswet. Rijnland heeft ervoor gekozen uitsluitend tariefdifferentiatie toe te passen voor verharde openbare wegen.
De verordening bestaat uit 6 hoofdstukken, genummerd I tot en met VI en 18 artikelen. Hoofdstuk I bevat inleidende bepalingen. De hoofdstukken II tot en met V gaan respectievelijk in op de heffing ter zake van ingezetenen, ongebouwde onroerende zaken (niet zijnde natuurterreinen), natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken. Het slothoofdstuk bevat algemene bepalingen over de heffing en de invordering van de watersysteemheffing.
De watersysteemheffing is een nieuwe heffing. Het besluit om deze heffing in te voeren, is een bevoegdheid van de verenigde vergadering van het hoogheemraadschap, welke wordt geconcretiseerd door de vaststelling van de belastingverordening. Dit wordt in de aanhef van de verordening tot uitdrukking gebracht, waarbij ook de relevante wettelijke bepalingen worden genoemd. Artikel 110 Waterschapswet is de wettelijke bepaling die over het besluit tot invoering van de belasting en de daarvoor benodigde vaststelling van de belastingverordening gaat. Artikel 113 is de wettelijke bepaling die aangeeft welke belastingen en rechten door de waterschappen geheven mogen worden en artikel 117 is de bepaling op grond waarvan waterschappen ter bestrijding van kosten verbonden aan de zorg voor het watersysteem, onder de naam watersysteemheffing een belasting mogen heffen. In de aanhef wordt daarnaast tot uitdrukking gebracht dat aan de vaststelling van de verordening door het algemeen bestuur een voordracht van het dagelijks bestuur vooraf gaat.
Hoofdstuk I Inleidende bepalingen
In dit artikel zijn omwille van de duidelijkheid omschrijvingen opgenomen van in de verordening vaker voorkomende begrippen.
De omschrijving van het begrip ingezetenen is ontleend aan artikel 116, onder a, van de Waterschapswet. Om als ingezetene aangemerkt te kunnen worden, moet sprake zijn van het hebben van woonplaats en het gebruik van woonruimte in het gebied van het waterschap. Of sprake is van het hebben van woonplaats, wordt aan de hand van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bepaald. De situatie bij het begin van het kalenderjaar is bepalend.
Woonruimte is iedere ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid. Dit betekent dat de gebruiker van de woonruimte niet anders dan bijkomstig afhankelijk mag zijn van voorzieningen elders in het gebouw. In het geval van woonruimten moet worden gedacht aan voorzieningen als keuken, douche en toilet. Deze moeten de gebruiker van de woonruimte, met uitsluiting van anderen die niet tot zijn of haar huishouden behoren, exclusief ter beschikking staan. Bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen kunnen om deze reden veelal niet als ingezetenen in de zin van artikel 116, onder a, van de Waterschapswet worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor bewoners van studentenhuizen.
De ambtenaar die de heffingsbevoegdheden (inspecteurbevoegdheden) uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen uitoefent, wordt in de verordening de heffingsambtenaar genoemd. Tot de inspecteurbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot het vaststellen van belastingaanslagen en de bevoegdheid tot het doen van uitspraken op bezwaarschriften. De directeur van de BSGR is als heffingsambtenaar aangewezen.
De ambtenaar die de ontvangersbevoegdheden uit de Invorderingswet 1990 uitoefent, wordt in de verordening met de term 'invorderingsambtenaar' aangeduid. Tot de ontvangersbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot de invordering van de belasting. Ook het verlenen van kwijtschelding van belasting is een ontvangersbevoegdheid. De directeur van de BSGR is als invorderingsambtenaar aangewezen.
e. Kostentoedelingsverordening
Het waterschap moet ingevolge artikel 120, eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening vaststellen waarin de toedeling van het kostenaandeel voor elk van de belastingplichtige categorieën is vastgelegd. Deze verordening wordt de Kostentoedelingsverordening genoemd. Met ingang van 1 januari 2009 is de Kosten-toedelingsverordening ook in het kader van de tariefdifferentiatie van belang.
f. Buitendijks gelegen onroerende zaken
Buitendijks gelegen onroerende zaken zijn omschreven als onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen.
Waterbergingsgebieden zijn omschreven als een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van één of meer watersystemen en dat ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen.
Bemalen gebieden zijn omschreven als delen van het waterschapsgebied die niet vrij afwateren en delen van het waterschapsgebied waarin uit de lager gelegen gebieden water wordt opgemalen. Het gaat kortom om alle gebieden die een vorm van bemaling hebben. De omschrijving is gelijk aan de omschrijving uit de kostentoedelingsverordening.
Een glasopstand is omschreven als een constructie van staand glas of een staande constructie van met glas overeenkomend materiaal die bedrijfsmatig wordt aangewend voor de teelt of kweek van gewassen. De omschrijving is gelijk aan de omschrijving uit de kostentoedelingsverordening.
De omschrijving van het begrip natuurterreinen is ontleend aan artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet. De wet geeft een kwalitatieve omschrijving van het begrip, waarbij de nadruk op de duurzame inrichting en beheer als natuurgebied ligt. Bij de beoordeling of sprake is van een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur (toetsing aan de zojuist genoemde kwalitatieve omschrijving), zijn ook de feitelijke of uiteindelijke bestemming van de onroerende zaak van belang. Zo zal een perceel nog bouwrijp te maken grond dat al jaren niet is bewerkt en waar inmiddels eventueel veel groen en leven aanwezig is, maar waar uiteindelijk wel gebouwd zal worden, niet als een natuurterrein kwalificeren. Ook stadsparken, plantsoenen en dergelijke zullen vanwege hun overwegende recreatieve functie niet als natuurterrein in aanmerking genomen kunnen worden.
Onder natuurterreinen worden mede bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare verstaan. Er is sprake van wetsduiding: zodra een bos of open water een oppervlakte van één hectare of meer heeft, is sprake van een natuurterrein. In deze gevallen is niet relevant of de inrichting en het beheer van de onroerende zaak zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen van tenminste één hectare tot de categorie natuurterreinen worden gerekend. Geheel of nagenoeg geheel staat overigens voor 90% of meer.
k. Ongebouwde onroerende zaken
Waar in deze verordening wordt gesproken over ongebouwde onroerende zaken, worden steeds ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterrein zijn, bedoeld. Het gaat om de ongebouwde onroerende zaken bedoeld in artikel 117, onder b, van de Waterschapswet.
In artikel 1 van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. In verband hiermee is onder andere de zorg voor het watersysteem aan hen opgedragen. De regeling van het gebied gebeurt door de provincie, bij provinciaal reglement. In de praktijk wordt het gebied van het waterschap veelal aangeduid op een (al dan niet elektronische) kaart die bij het provinciale reglement behoort. Omdat de toekenning van 'de zorg voor het watersysteem' aan de waterschappen niet impliceert dat alle zorg voor het watersysteem in een bepaald gebied aan het waterschap is toegekend (ook andere overheden kunnen immers ter zake taken uitoefenen), is in de verordening opgenomen dat het moet gaan om het gebied waarin het waterschap de bevoegdheid tot uitoefening van het watersysteembeheer heeft.
Waar in de verordening over 'de heffing' wordt gesproken, wordt steeds de watersysteemheffing, genoemd in artikel 117, aanhef, van de Waterschapswet, bedoeld. De watersysteemheffing vervangt de tot nu toe bestaande heffingen voor waterkwantiteit, waterkering en het onderdeel van de Wvo-heffing waaruit het passieve waterkwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren bekostigd wordt.
De onderdelen f tot en met i van artikel 1 zijn overigens alleen van belang indien het waterschap gebruik maakt van de mogelijkheid om tarieven te differentiëren. In dit verband is dus uitsluitend onderdeel f van belang.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen
In artikel 2 is aangegeven van wie de belasting wordt geheven. Tezelfdertijd is in het artikel het belastbaar feit (beter gezegd: zijn in het artikel de belastbare feiten) opgenomen. Deze vallen samen met de omschrijving van de belastingplichtigen. Belastingplichtig zijn degenen te wiens aanzien het belastbaar feit zich voordoet. In overeenstemming met artikel 117 van de Waterschapswet zijn als belastingplichtigen respectievelijk aangewezen degenen die woonachtig zijn in het gebied van het waterschap en die aldaar het gebruik hebben van woonruimte (de ingezetenen) en degenen die in het gebied van het waterschap eigenaar zijn van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, van natuurterrein of van gebouwde onroerende zaken. Deze vier belastingplichtige categorieën zijn in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van de verordening opgenomen.
In het derde lid van het artikel is vastgelegd dat het begin van het kalenderjaar bepalend is voor de belastingplicht van de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen, de eigenaren van natuurterreinen en de eigenaren van gebouwde onroerende zaken. Dit volgt uit artikel 119, eerste lid, van de Waterschapswet. Indien het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak in de loop van het jaar aanvangt of eindigt, heeft dat dus geen invloed op de belastingplicht vanwege het tijdstipkarakter van de heffing. Het begin van het kalenderjaar is blijkens artikel 1, onderdeel a, van de verordening overigens ook bepalend voor de ingezetenen. Deze bepaling stoelt op artikel 116, onder a, van de Waterschapswet.
In artikel 119, tweede en derde lid, van de wet is voor een aantal specifieke situaties de rangorde bij het bepalen van de heffingplichtige aangegeven. Deze regelingen zijn in het vierde en vijfde lid van artikel 2 van de verordening overgenomen.
Artikel 3 geeft per belastingplichtige categorie de heffingsmaatstaf aan. De bepaling is gebaseerd op artikel 121, eerste lid, van de Waterschapswet. De heffingsmaatstaf voor ingezetenen is de woonruimte en voor natuurterreinen en ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak. Voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de voor het kalenderjaar vastgestelde WOZ-waarde.
Hoofdstuk II Watersysteem heffing ingezetenen
In artikel 4 is de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht en is, conform het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder a, van de Waterschapswet, vastgelegd dat het tarief op een gelijk bedrag per woonruimte wordt gesteld. Tariefdifferentiatie is niet mogelijk.
Hoofdstuk III Watersysteemheffing ongebouwde onroerende zaken
Artikel 5 Belastingobject ongebouwde onroerende zaken
De voorschriften voor de afbakening van de objecten waarop de heffing betrekking heeft, staan in artikel 118 van de Waterschapswet. Het derde lid regelt de afbakening van een ongebouwde onroerende zaak die geen natuurterreinen is. Het ongebouwd wordt afgebakend op basis van de kadastrale registratie: als één ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan. Hierbij geldt wel de nuancering dat hetgeen ingevolge de wet wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen ingevolge de wet een natuurterrein is, bij de afbakening van het ongebouwde object buiten aanmerking moet worden gelaten. In artikel 5, eerste lid, van de verordening komt deze wettelijke regeling terug. In het tweede lid van artikel 5 is hetgeen in artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet, is bepaald, weergegeven. Er is niet zozeer sprake van een afbakeningsvoorschrift, maar van een fictiebepaling op grond waarvan de in dit artikellid genoemde objecten als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen, worden aangemerkt. Het gaat om openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail en hun kunstwerken. Ook waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen worden in genoemde wettelijke bepaling als ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, aangemerkt. Ook voor deze objecten geldt trouwens dat de afbakening plaatsvindt op basis van kadastrale grenzen. Delen van waterverdedigingswerken die worden aangemerkt als woning, kwalificeren uitdrukkelijk niet als ongebouwde objecten.
Artikel 6 Tarief ongebouwde onroerende zaken
Op grond van het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder b, van de Waterschapswet, wordt het tarief van de heffing ter zake van ongebouwde onroerende zaken gesteld op een gelijk bedrag per hectare. Deze bepaling en de relatie met de Kostentoedelingsverordening, zijn in het eerste lid van artikel 6 opgenomen. De Waterschapswet noemt in artikel 122 vijf situaties waarin het mogelijk is om de tarieven van de belasting lager of hoger vast te stellen. Artikel 122 (de bepaling die de tariefdifferentiatie regelt) maakt dus een inbreuk op het uitgangspunt dat het tarief van de belasting op een gelijk bedrag per hectare wordt gesteld. In artikel 6, tweede lid van de verordening zijn deze situaties, voor zover relevant voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, nader uitgewerkt. De Kostentoedelingsverordening geeft uitsluitsel geven over de vraag of er in een concreet geval gedifferentieerd wordt en zo ja, in welke mate. Tariefdifferentiatie is geen verplichting voor de waterschappen.
In dit artikellid is de tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen opgenomen. Het is mogelijk het tarief maximaal 400% hoger vast te stellen. De mate waarin wordt gedifferentieerd blijkt uit de Kostentoedelingsverordening van het waterschap. Hierin is opgenomen dat het tarief voor wegen 300% hoger wordt vastgesteld.
Hoofdstuk IV Watersysteem heffing natuurterreinen
Het voorwerp van de belasting is het natuurterrein. De wet merkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan als één natuurterrein aan. Ook natuurterreinen worden dus op basis van de kadastrale registratie afgebakend. Hierbij wordt hetgeen als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen als een ongebouwde onroerende zaak, niet zijnde een natuurterrein, wordt aangemerkt, buiten aanmerking gelaten (artikel 118, lid 4, Waterschapswet). Een natuurterrein is een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Of een onroerende zaak een natuurterrein is, wordt met andere woorden door de feitelijke en niet door de toekomstige bestemming of de bestemming volgens het bestemmingsplan bepaald. Geheel of nagenoeg geheel staat voor 90% of meer, terwijl gebruik van het woord 'duurzaam' erop duidt dat geen sprake mag zijn van een situatie die als tijdelijk is bedoeld. Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden op grond van artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet als natuurterreinen aangemerkt. Zij hoeven niet aan het vereiste te voldoen dat zij geheel of nagenoeg geheel en duurzaam moeten zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd onder het begrip natuurterreinen vallen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig worden geëxploiteerd, in de praktijk moeilijk is te maken2.
Natte veenweidegebieden worden, op grond van de overweging dat deze gebieden ook een agrarische functie hebben, door de wetgever niet als natuurterrein maar als agrarische grond aangemerkt.
De objectafbakeningsvoorschriften van artikel 118, lid 4, van de wet gelden ook voor bossen en open wateren. Bij open wateren moet overigens worden gedacht aan wateren met een weids karakter. Openbare waterwegen behoren niet tot deze categorie, maar tot de categorie ongebouwd niet zijnde natuur.
Artikel 8 Tarief natuurterreinen
Het tarief van de heffing wordt op een gelijk bedrag per hectare gesteld. Dit is in artikel 121, eerste lid, onderdeel c, van de Waterschapswet bepaald. In artikel 8 van de verordening wordt dit ook zo aangegeven. Daarnaast wordt in deze bepaling de relatie met de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht.
Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken
Het belastingobject is in dit geval de gebouwde onroerende zaak. Wat onder één gebouwde onroerende zaak moet worden verstaan, blijkt uit artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet. De regeling van de Waterschapswet is in artikel 9 van de verordening overgenomen.
De Waterschapswet sluit wat betreft de afbakening ter zake van gebouwde onroerende zaken zoveel als mogelijk aan bij de objectafbakening van de Wet waardering onroerende zaken (hierna ook Wet WOZ genoemd). De wetgever heeft deze aansluiting vorm gegeven door bij een samenstel van ongebouwde en gebouwde eigendommen te bepalen dat sprake is van één gebouwde onroerende zaak. De ongebouwde onroerende zaak gaat in deze gevallen deel uitmaken van de gebouwde onroerende zaak. Onder de 'oude' Waterschapswet gold voor de vorming van samenstellen tussen gebouwde en ongebouwde eigendommen nog het dienstbaarheidscriterium.
Indien het ongebouwde deel niet dienstbaar was aan het gebouwde deel, konden geen samenstellen worden gevormd en moest een dergelijk object deels als een gebouwd en deels als een ongebouwd object worden aangemerkt. Deze objecten moesten dus ook deels naar de waarde in het economische verkeer en deels naar de oppervlakte in de heffing worden betrokken. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn sportterreinen met kantine en kleedkamers, golfbanen met clubgebouw, maneges, campings en kazerneterreinen met oefenterreinen. Door de nieuwe regeling van de Waterschapswet zijn deze objecten voortaan in hun geheel als gebouwde objecten aan te merken. De bepaling leidt ertoe dat het aantal gebouwde objecten toe- en het aantal ongebouwde objecten afneemt. De gemeentelijke objectafbakening is leidend.
Het is van belang op te merken dat niet alle ongebouwde eigendommen een samenstel met een gebouwd eigendom kunnen vormen. Dit is in het derde lid van artikel 9 tot uitdrukking gebracht. Op grond van deze bepaling kunnen ongebouwde eigendommen die bij de waardebepaling op grond van de Wet waardering onroerende zaken buiten aanmerking worden gelaten, geen deel uitmaken van de gebouwde onroerende zaak. Het gaat concreet om de ongebouwde eigendommen die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, dus bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, Natuurschoonwetlandgoederen, natuurterreinen, openbare land- en waterwegen en spoorwegen inclusief hun kunstwerken. Deze onroerende zaken blijven, ook al vormen ze een samenstel met een gebouwd eigendom, dus ongebouwd.
Het tarief van de belasting wordt voor gebouwde onroerende zaken op een vast percentage van de WOZ-waarde gesteld. Deze regeling, die in artikel 121, eerste lid, onderdeel d, van de Waterschapswet is opgenomen, is in de verordening overgenomen. Daarnaast geeft artikel 10, eerste lid, van de verordening de relatie met de Kostentoedelingsverordening aan.
Hoofdstuk VI Heffing en invordering
Ingevolge artikel 125 van de Waterschapswet kunnen waterschapsbelastingen op de volgende wijzen worden geheven:
bij wege van voldoening op aangifte of
Heffing bij wege van afdracht op aangifte is niet mogelijk. De toegestane heffingstechnieken verschillen van elkaar. Voor welke heffingswijze wordt gekozen zal veelal van de aard en de ingewikkeldheid van de te heffen belasting afhangen. De huidige praktijk is dat de watersysteemheffing bij wege van aanslag worden geheven.
Artikel 12 Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen
Waterschappen zijn bevoegd om in gevallen waarin ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of ter zake van hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van één van hen te stellen. Vloeit de belastingplicht voort uit de eigendom van een onroerende zaak en is de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen gesteld, dan kan de invorderingsambtenaar van het waterschap de gehele belastingschuld op laatstbedoelde persoon verhalen. Deze persoon moet het gehele bedrag van de aanslag voldoen. Hij is wel bevoegd hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht, naar evenredigheid van ieders belastingplicht op de overige belastingplichtigen te verhalen. Dit blijkt uit artikel 142, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet. De regeling van artikel 142 Waterschapswet maakt de toevoeging 'cum suis', die in het verleden in voorkomende gevallen wel eens op het aanslagbiljet placht te worden opgenomen, overbodig.
Artikel 13 Niet opleggen van aanslagen
Artikel 13 bepaalt dat een aanslag van € 5,00 of minder, niet wordt opgelegd. Doelmatigheid van de heffing staat hierbij voorop; de bepaling voorkomt dat aanslagen voor betrekkelijk geringe bedragen moeten worden opgelegd. De kosten van de aanslagoplegging zouden het bedrag van de belasting in deze gevallen immers al snel kunnen overstijgen. Indien meerdere aanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, geldt het voorgaande voor het totaal van de aanslagen. Indien voor deze belastingplichtige bestemde aanslagen op één biljet zijn verenigd, wordt wellicht boven de eerder bedoelde doelmatigheidsdrempel uitgekomen en kan dus wel een aanslag worden opgelegd.
Uit efficiencyoverwegingen is in artikel 14 bepaald dat de watersysteemheffing niet wordt geheven terzake van onroerende zaken (ongebouwde, zowel als gebouwde en natuurterreinen) die bij het waterschap in eigendom zijn. Door een vrijstellingsbepaling in de verordening op te nemen wordt voorkomen dat het waterschap aan zichzelf aanslagen moet opleggen. Dit is niet doelmatig (vestzak-broekzak). In artikel 14 is daarnaast een vrijstelling voor straatmeubilair opgenomen. Straatmeubilair behoort tot de categorie gebouwde onroerende zaken. Het verschil met de eerdergenoemde gebouwde onroerende zaken is dat het straatmeubilair niet in eigendom van het waterschap hoeft te zijn om voor vrijstelling in aanmerking te komen.
De betalingstermijnen in het eerste en in het tweede lid wijken af van die in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Uitgangspunt is dat aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later (eerste lid). Een uitzondering op deze regel geldt voor aanslagen die door middel van automatische incasso worden betaald (tweede lid). Die worden betaald in acht gelijke betalingstermijnen. Deze mogelijkheid bestaat alleen indien het totaalbedrag van het aanslagbiljet hoger is dan € 75,00 en lager dan € 5.000,00. Dit voorkomt dat de termijnbedragen te laag worden (sommige banken stellen daar voorwaarden aan) en anderzijds bij hoge aanslagen een te hoge rentederving ontstaat. Aanslagen die buiten het genoemde minimum- en maximumbedrag vallen kunnen overigens wel door middel van automatische incasso betalen, maar dan in de twee betalingstermijnen zoals genoemd in het eerste lid.
Op grond van het derde lid van artikel 144 Waterschapswet kan het algemeen bestuur van een waterschap bepalen dat in het geheel geen dan wel slechts gedeeltelijk kwijtschelding van belasting wordt verleend. Voor de watersysteemheffing wordt alleen aan ingezetenen kwijtschelding verleend. In alle andere situaties wordt geen kwijtschelding verleend.
Bij de hiervoor bedoelde kwijtschelding voor woonruimten wordt, in afwijking van artikel 16 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, met betrekking tot de kosten van bestaan, het forfaitaire percentage van 100 gehanteerd (in plaats van 90%).
Het dagelijks bestuur kan nadere regels geven op het gebied van de heffing en de invordering van de watersysteemheffing. Deze bepaling is in de verordening opgenomen om er geen misverstanden over te laten bestaan dat er op het gebied van de heffing en de invordering van de belasting ook op andere plaatsen dan in de verordening zelf relevante regels kunnen zijn opgenomen. Het gaat hierbij met name om regels die gelden voor het doen van aangifte (voor de watersysteemheffing minder relevant), het opleggen van voorlopige aanslagen, regels in het kader van de invorderingsrente en nadere regels in het kader van de heffing op andere wijze. Voor dit laatste wordt ook verwezen naar artikel 125a, eerste lid, tweede volzin, Waterschapwet.
De bevoegdheid van het dagelijks bestuur om nadere regels te stellen strekt zich uit tot de bevoegdheden die in de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan de Minister van Financiën, het bestuur van 's Rijksbelastingen en de directeur zijn toegekend.
Artikel 18 Intrekking, inwerkingtreding, tijdstip van ingang van de heffing en citeertitel
In het eerste lid van artikel 18 wordt de oude heffingsverordening (de verordening op de watersysteemheffing) ingetrokken met ingang van de datum van de heffing. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2019. De oude verordening blijft van toepassing op belastbare feiten die zich vóór 1 januari 2019 hebben voorgedaan. Het blijft dus mogelijk om deze belastbare feiten op basis van de oude verordening te belasten, ook al is de verordening ingetrokken.
Artikel 73, eerste lid, van de Waterschapswet schrijft voor dat besluiten van het waterschapsbestuur die algemeen verbindende regels inhouden, niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. Dit geldt derhalve ook voor belastingverordeningen. Zoals blijkt uit het tweede lid van artikel 73 geschiedt bekendmaking door plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven waterschapsblad. Het waterschapsblad kan elektronisch worden uitgegeven. Bij gebreke van een waterschapsblad geschiedt de bekendmaking door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op de secretarie van het waterschap of op een andere door het waterschapsbestuur te bepalen plaats en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.. De bekendgemaakte besluiten treden conform artikel 74 van de Waterschapswet in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen. In deze verordening is geregeld dat deze in werking treedt op de eerste dag na die van bekendmaking.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2018-12552.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.