Besluit van het dagelijks bestuur van Waterschap Drents Overijsselse Delta houdende algemene regels voor bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken Algemene regels bij de Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het dagelijks bestuur van Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft op 11 juli 2017 de Algemene regels bij de Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta vastgesteld. Het besluit treedt in werking op 1 september 2017. De tekst van de algemene regels is hieronder te lezen.

De kaarten die bij de algemene regels horen kunt u in pdf-formaat downloaden onderaan deze algemene regels:

Kaart bemesting en chemische bestrijdingsmiddelen op waterkeringen (bij artikel 3.1);

Kaart dempen en graven (bij artikel 10.1);

Kaart grondwateronttrekkingen (bij artikel 16.1);

Kaart onttrekken water uit oppervlaktewaterlichaam voor beregening of bevloeiing (bij artikel 19.1);

Kaart ontwatering (bij artikel 20.1 en 20.2).

De kaarten die bij de algemene regels (en beleidsregels) horen zijn op detailniveau te raadplegen via http://wdodelta.maps.arcgis.com/apps/PublicInformation/index.html?appid=1f78681e7b15427eba5f1f27949c8c8a

 

Het dagelijks bestuur van Waterschap Drents Overijsselse Delta;

 

gelet op het bepaalde in artikel 83 van de Waterschapswet en in de Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta;

 

B E S L U I T:

 

vast te stellen de Algemene regels bij de Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta.

 

De algemene regels hebben betrekking op het volgende:

  • 1.

    Algemeen

  • 2.

    Afrastering

  • 3.

    Agrarische activiteiten

  • 4.

    Anti-worteldoek

  • 5.

    Beplanting, klein object, hek, schutting en wegmeubilair bij waterkering

  • 6.

    Beplanting, klein object, vlonder en wegmeubilair langs oppervlaktewaterlichaam

  • 7.

    Beschoeiing en damwand

  • 8.

    Bodemonderzoek

  • 9.

    (Ver)bouwen van een gebouw

  • 10.

    Dempen en graven

  • 11.

    Evenementen

  • 12.

    Gebruik bergingsgebieden

  • 13.

    Gebruik beschermingszone van oppervlaktewaterlichaam in bebouwde kom

  • 14.

    Gebruik bij overige oppervlaktewaterlichamen

  • 15.

    Gebruik bij overige waterkeringen Haatlandhaven en bebouwde kom stad Kampen

  • 16.

    Grondwateronttrekkingen

  • 17.

    Kabels en leidingen

  • 18.

    Lozen en lozingsvoorziening

  • 19.

    Onttrekken water uit een oppervlaktewaterlichaam voor beregening of bevloeiing

  • 20.

    Ontwatering

  • 21.

    Recreatief medegebruik

  • 22.

    Verharding en klein onderhoud aan wegen

  • 23.

    Verwijderen van werken en beplanting

1. Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

De begripsomschrijvingen in de Keur zijn ook van toepassing voor deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regels verstaan onder:

 

  • -

    aangeheelde waterkering: waterkering waarbij de hoogte van de achterliggende gronden tot op minimaal 10 meter landinwaarts op kunstmatige wijze op gelijke hoogte of hoger dan de kruin van de waterkering is gelegen en waarbij de aanheling tenminste 10 meter lang is;

  • -

    bebouwde kom: de door de gemeente bepaalde bebouwde kom en voor zover die niet is bepaald de structurele samenhang van bebouwing, zoals aaneengesloten woonbebouwing;

  • -

    bemesten: verspreiden van meststoffen;

  • -

    beplanting: bomen, struiken en overige planten, uitgezonderd gras;

  • -

    beschoeiing: grondkerende constructie in de oeverlijn om de oever/talud tegen afkalving te beschermen;

  • -

    buitenkruinlijn: de als zodanig in de legger aangegeven lijn, of voor zover daarin niet aangegeven de lijn, die overeenkomt met de snijlijn van het buitentalud van de waterkering met de kruin van de waterkering;

  • -

    damwand: grondkerende constructieve, niet zijnde beschoeiing, die langs een oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst, om afkalving en instorten van de oever/talud te voorkomen;

  • -

    dempen: het verkleinen (geheel of gedeeltelijk) van het profiel van een oppervlaktewaterlichaam;

  • -

    evenement: kortdurende activiteit, zoals wandelevenementen, survivals, dorpsevenementen etc.;

  • -

    gebouw: elk bouwwerk van enige omvang dat direct en duurzaam met de aarde is verbonden en een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Onder een gebouw worden in ieder geval niet verstaan windturbines, zendmasten, reclamezuilen op masten, e.d;

  • -

    graven: het wijzigen of vergroten van het profiel van een bestaand oppervlaktewaterlichaam of het nieuw graven van een oppervlaktewaterlichaam;

  • -

    grootvee: ander vee dan kleinvee;

  • -

    hek: afscheiding met vrij doorzicht, niet zijnde afrastering;

  • -

    insteek: snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld;

  • -

    kabel: transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte;

  • -

    keur: Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta;

  • -

    klein object: objecten als een tuinhuisje, een hok voor het houden van kleine dieren (zoals kippen, konijnen en duiven), tuinhaard en recreatieve voorzieningen zoals bankje, prullenbak, fietsenrek en informatiebord;

  • -

    klein onderhoud aan wegen: vervangen van verharding van een weg waarbij de fundering niet wordt aangepast;

  • -

    kleinvee: schapen en geiten;

  • -

    lozingsvoorziening: een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen;

  • -

    mantelbuis: een drukloze leiding ter bescherming van kabels en/of mediumvoerende leidingen, veelal gelegen onder wegen, op- en afritten, bouwwerken of beplanting;

  • -

    oeverlijn: snijlijn van het wateroppervlak op het peil met de oever;

  • -

    onderhoudspad: pad dat op of langs een waterstaatswerk is gelegen en waarvan het waterschap gebruik maakt voor onderhoud of inspectie van waterstaatswerken;

  • -

    overige waterkering: waterkering die op de overzichtskaart waterkeringen van het waterschap zijn opgenomen en geen primaire of regionale waterkering is;

  • -

    peil: het peil dat voor het betreffende peilgebied door het waterschap is vastgesteld of wordt gehanteerd;

  • -

    peilgebied: gebied waarin hetzelfde peil van toepassing is;

  • -

    primair oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam dat in de legger is opgenomen in de categorie ‘primair’;

  • -

    profiel: afmetingen;

  • -

    schutting: afscheiding zonder vrij doorzicht;

  • -

    secundair oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam dat in de legger is opgenomen in de categorie ‘secundair’;

  • -

    verheelde waterkering: waterkering waarbij de hoogte van de achterliggende gronden tot op minimaal 10 m landinwaarts op natuurlijke wijze op gelijke hoogte of hoger dan de kruin van de waterkering is gelegen en waarbij de verheling tenminste 10 meter lang is;

  • -

    vlonder: vloerconstructie grenzend aan het oppervlaktewaterlichaam;

  • -

    wegmeubilair: alle voor het wegbeheer noodzakelijke objecten zoals lichtmasten en verkeersborden. Recreatieve voorzieningen zoals prullenbakken, fietsenrekken en (picknick)bankjes, vallen hier niet onder.

Artikel 1.2 Profiel van vrije ruimte waterkeringen

Vrijstelling wordt verleend voor het plaatsen, wijzigen of behouden van werken in het profiel van vrije ruimte voor zover voor het plaatsen, wijzigen of behouden van die werken op grond van een algemene regel vrijstelling wordt verleend ter plaatse van de waterkering en de beschermingszone.

Artikel 1.3 Deel A en deel B van beschermingszone bij primaire en regionale waterkeringen

  • 1.

    Wanneer in deze algemene regels wordt gesproken over deel A van de beschermingszone, wordt daarmee ook bedoeld de beschermingszone zoals aangegeven in de legger van waterkeringen in het gebied van voormalig Waterschap Reest en Wieden.

  • 2.

    Wanneer in deze algemene regels wordt gesproken over deel B van de beschermingszone, wordt daarmee ook bedoeld de buitenbeschermingszone zoals aangegeven in de legger van waterkeringen voor het gebied van voormalig Waterschap Reest en Wieden.

Artikel 1.4 Deel A en deel B van beschermingszone bij overige waterkeringen

Zolang voor overige waterkeringen de beschermingszone niet in de legger van waterkeringen is opgenomen, is voor de toepassing van deze algemene regels bij overige waterkeringen:

  • -

    deel A van de beschermingszone: de strook aansluitend aan de overige waterkering, die zich uitstrekt tot 20 meter uit het hart van de waterkering;

  • -

    deel B van de beschermingszone niet van toepassing.

Artikel 1.5 Combinatie van algemene regels

Op een werk of werkzaamheden kunnen meer dan een algemene regel van toepassing zijn.

Artikel 1.6 Melding

Voor een aantal activiteiten is in algemene regels voorgeschreven dat deze vooraf moeten worden gemeld.

De melding kan digitaal of schriftelijk worden gedaan.

Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.

Het is ook mogelijk om de melding te doen door middel van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: http://www.wdodelta.nl/thema/vergunning/vergunning-melding/.

Artikel 1.7 Zowel vergunningplichtig als meldingsplichtig

Wanneer sprake is van een werk of werkzaamheden waarbij zowel vergunningplichtige als meldingsplichtige activiteiten, zoals bedoeld in deze algemene regels, worden uitgevoerd, wordt voor alle activiteiten gezamenlijk een vergunningaanvraag ingediend.

Artikel 1.8 Rechtsgevolgen melding

  • 1.

    Als op grond van deze algemene regel op een vrijgestelde activiteit een meldplicht van toepassing is, is het verboden die activiteit uit te voeren, tenzij de melding op de voorgeschreven wijze is gedaan.

  • 2.

    Binnen twee weken na ontvangst van de melding kan het bestuur maatwerkvoorschriften stellen.

Artikel 1.9 Zorgplicht

Voor handelingen die plaatsvinden op grond van een algemene regel blijft de zorgplicht van belang, zoals verwoord in artikel 3.6 van de Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta:

  • 1.

    Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan nadelige gevolgen ontstaan of kunnen ontstaan voor het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die gevolgen te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de nadelige gevolgen het gevolg zijn van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2.

    Degene die handelingen verricht of nalaat en nadelige gevolgen veroorzaakt als bedoeld in het eerste lid, meldt die handelingen of het nalaten daarvan, die gevolgen en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het bestuur.

  • 3.

    Degene aan wie het bestuur aanwijzingen geeft over die maatregelen, is gehouden die aanwijzingen op te volgen.

2. Afrastering

Artikel 2.1 Nadere voorschriften bij afrasteringsverplichting

De afrastering bedoeld in artikel 2.8 van de Keur:

  • a.

    is niet hoger dan 1 meter;

  • b.

    staat op tenminste 1 meter uit de teen van de waterkering;

  • c.

    staat op 0,3 meter uit de (boven)insteek van het oppervlaktewaterlichaam, behoudens het bepaalde onder d;

  • d.

    staat op de grens van het onderhoudspad langs een oppervlaktewaterlichaam, aan de landzijde, indien dit pad uitsluitend bij het waterschap voor onderhoud in gebruik is.

Artikel 2.2 Vrijstelling van de afrasteringsverplichting

Vrijstelling wordt verleend van het gebod in artikel 2.8 van de Keur tot het hebben van een afrastering voor zover de gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren zijn gelegen op of nabij een overige waterkering of langs een oppervlaktewaterlichaam die volgens de legger niet in onderhoud zijn bij het waterschap.

Artikel 2.3 Vrijstelling voor onverplichte afrastering

Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het plaatsen en behouden van afrastering op een waterkering of in de beschermingszone van een waterkering of een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.4 Voorschriften bij vrijstelling voor onverplichte afrastering

  • 1.

    Degene die een afrastering plaatst of behoudt als bedoeld in artikel 2.3 en anders dan evenwijdig aan een oppervlaktewaterlichaam, zorgt er voor dat ten behoeve van de werkzaamheden van het waterschap:

    • a.

      de afrastering is voorzien van draaihek dat goed onderhouden is en een doorrijdbreedte heeft van minimaal 4 meter, of is voorzien van een andere doelmatige inrichting;

    • b.

      de draden van een afrastering over een onderhoudspad, zonder hulpmiddelen, met de hand kunnen worden verwijderd, en dat een schrikdraadafrastering over dit pad is voorzien van geïsoleerde handgrepen;

    • c.

      een draaihek dat in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam staat, de sluitzijde aan de kant van het oppervlaktewaterlichaam heeft;

    • d.

      de stabiliteit van de oever niet vermindert door het plaatsen van een draaihek of andere doelmatige inrichting als bedoeld in sub a.

  • 2.

    Degene die een afrastering plaatst of behoudt als bedoeld in artikel 2.3 en evenwijdig aan een oppervlaktewaterlichaam waarvan het onderhoud plaatsvindt door het waterschap, zorgt er voor dat die afrastering:

    • a.

      niet hoger is dan 1 meter;

    • b.

      op tenminste 1 meter uit de teen van de waterkering staat;

    • c.

      op 0,3 meter uit de (boven)insteek van het oppervlaktewaterlichaam staat, behoudens het bepaalde onder d;

    • d.

      staat op de grens van het onderhoudspad langs een oppervlaktewaterlichaam, aan de landzijde, indien dit pad uitsluitend bij het waterschap voor onderhoud in gebruik is.

3. Agrarische activiteiten

Artikel 3.1 Criteria

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het op een waterkering of de bijbehorende beschermingszone:

    • a.

      bemesten, voor zover:

      • 1º.

        op de waterkering geen drijfmest wordt aangebracht;

      • 2º.

        geen kunstmest of vaste mest wordt aangebracht op waterkeringen die zijn aangegeven op de bij deze algemene regel behorende kaart, met dien verstande dat dit wel is toegestaan buiten de afstand van 1 meter uit de teen van de waterkering;

    • a.

      weiden van klein- en grootvee op een afstand van tenminste 1 meter uit de teen van een waterkering;

    • b.

      weiden van klein- en grootvee op een verheelde of aangeheelde waterkering met uitzondering van het buitentalud en de strook van 1 meter uit de teen van deze waterkering;

    • c.

      weiden van kleinvee op het binnentalud en de aanliggende strook van 1 meter uit de teen van een niet verheelde en niet aangeheelde waterkering.

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      bemesten;

    • b.

      weiden van klein- en grootvee, onverminderd het bepaalde in artikel 2.8 van de Keur en de Algemene regel afrastering;

    • c.

      spitten, ploegen of verrichten van enige andere grondbewerking of het steken van zoden, met dien verstande dat dit niet toegestaan is ter plaatse van onderhoudspaden;

  • 3.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het in de beschermingszone van een secundair oppervlaktewaterlichaam aanbrengen en behouden van eenjarige gewassen.

Artikel 3.2 Voorschriften

Wie klein- of grootvee weidt als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, onderdeel b, c en d:

  • a.

    mag bij indeling in meerdere aansluitende percelen van een verplaatsbare afrastering gebruik maken;

  • b.

    voedert niet bij op de waterkering;

  • c.

    weidt waar beweiding uitsluitend met kleinvee is toegestaan, maximaal 15 dieren per hectare, waarbij kleinvee jonger dan 1 jaar die bij de moederdieren worden geweid, niet worden meegeteld;

  • d.

    beweidt de waterkering tot 1 meter uit de teen uitsluitend in de periode van 15 mei tot 15 oktober, met dien verstande dat in deze periode het eerste gewas gemaaid en afgevoerd wordt;

  • e.

    verwijdert het klein- of grootvee van de waterkering op eigen kosten op eerste aanzegging van het waterschap als dit noodzakelijk is voor de zorg voor de waterkering. Opnieuw beweiden mag na aangeven van het waterschap.

4. Anti-worteldoek

Artikel 4.1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het aanbrengen en behouden van anti-worteldoek op het talud van een oppervlaktewaterlichaam of de bijbehorende beschermingszone:

  • a.

    in de bebouwde kom;

  • b.

    buiten de bebouwde kom in particuliere tuinen als het oppervlaktewaterlichaam in de legger is aangeduid als secundair.

Artikel 4.2 Voorschriften

Degene die een anti-worteldoek aanbrengt en behoudt als bedoeld in artikel 4.1, zet het anti-worteldoek vast om te voorkomen dat deze in het oppervlaktewaterlichaam terecht komt of kan opwaaien.

5. Beplanting, klein object, hek, schutting en wegmeubilair bij waterkering

Artikel 5.1 Criteria

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het aanbrengen en behouden van beplanting:

    • a.

      in de beschermingszone op een afstand van minimaal 10 meter uit de teen van een waterkering;

    • b.

      in een verheelde of aangeheelde waterkering, aan de verheelde of aangeheelde zijde:

      • 1º.

        bomen op een afstand van minimaal 7 meter uit de buitenkruinlijn;

      • 2º.

        struiken op een afstand van minimaal 4,5 meter uit de buitenkruinlijn.

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het plaatsen of behouden van een hek op de waterkering voor zover het hek niet de functie heeft van afrastering genoemd in artikel 2.8 van de Keur en:

    • a.

      niet op het buitendijkse talud van de waterkering of binnen een afstand van 4 meter uit de teen van de waterkering wordt geplaatst of behouden;

    • b.

      op de waterkering palen heeft met een afmeting van maximaal 15 cm x maximaal 15 cm of, in geval van ronde palen, een diameter van maximaal 15 cm.

  • 3.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het plaatsen of behouden van een hek of schutting of van wegmeubilair langs een weg in de beschermingszone van een waterkering.

  • 4.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het plaatsen of behouden van wegmeubilair langs een weg op een waterkering voor zover:

    • a.

      het wegmeubilair niet wordt voorzien van een funderingsvoet;

    • b.

      palen een afmeting hebben van maximaal 15 cm x maximaal 15 cm of, in geval van ronde palen, een diameter hebben van maximaal 15 cm.

  • 5.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het plaatsen of behouden van een klein object in deel A van de beschermingszone van de waterkering of op een afstand van minimaal 4 meter uit de buitenkruinlijn van een verheelde of aangeheelde waterkering, aan de verheelde of aangeheelde zijde, voor zover het object:

    • a.

      een maximaal oppervlak heeft van 10 m²;

    • b.

      niet hoger is dan 2,5 meter; en

    • c.

      in zijn geheel verwijderbaar of eenvoudig te demonteren is.

  • 6.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het plaatsen of behouden van een klein object in deel B van de beschermingszone van een waterkering.

Artikel 5.2 Voorschriften

  • 1.

    Werkzaamheden waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van artikel 5.3, worden uitgevoerd binnen 1 jaar na de melding.

  • 2.

    Degene die beplanting aanbrengt als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, binnen de beschermingszone:

    • a.

      brengt geen voorzieningen aan voor beluchting, drainage of watervoorziening;

    • b.

      voert de werkzaamheden, voor zover die in de grond plaatsvinden, uit binnen de periode van 15 april tot 15 oktober.

  • 3.

    Degene die een hek plaatst of behoudt als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, voldoet aan de volgende voorschriften:

    • a.

      bij een verheelde of aangeheelde waterkering heeft het hek binnen 4 meter uit de buitenkruinlijn een maximale hoogte van 1 meter;

    • b.

      bij een niet verheelde en niet aangeheelde waterkering heeft het hek op de kruin en het binnentalud en binnen 1 meter uit de teen, een maximale hoogte van 1 meter;

    • c.

      ter plaatse van een onderhoudspad op de waterkering is het hek voorzien van een draaihek dat goed onderhouden is een doorrijdbreedte heeft van minimaal 4 meter of voorzien van een andere doelmatige inrichting voor de werkzaamheden van het waterschap.

  • 4.

    Degene die wegmeubilair langs een weg plaatst of behoudt als bedoeld in artikel 5.1, vierde lid, draagt zorg voor een gesloten grasmat of verharding.

  • 5.

    Degene die in deel A van de beschermingszone een klein object plaatst of behoudt als bedoeld in artikel 5.1, vijfde lid:

    • a.

      ontgraaft voor het plaatsen van de fundering van het object in de waterkering maximaal 15 cm ten opzichte van het bestaande maaiveld in de waterkering en maximaal 30 cm ten opzichte van het bestaande maaiveld in de beschermingszone;

    • b.

      laat de hoogte van de waterkering ongewijzigd;

    • c.

      gebruikt palen met een afmeting van maximaal 15 cm x maximaal 15 cm of, in geval van ronde palen, een diameter van maximaal 15 cm;

    • d.

      brengt een gesloten verharding aan in een strook van 1 meter om het object;

    • e.

      laat de onderhoudsroute van het waterschap vrij;

    • f.

      wijzigt of verwijdert het object op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor de zorg voor het watersysteem.

Artikel 5.3 Melding

  • 1.

    Degene die een hek plaatst als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, wegmeubilair langs een weg plaatst als bedoeld in artikel 5.1, vierde lid, of een klein object als bedoeld in artikel 5.1, vijfde lid, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het waterschap.

  • 2.

    Bij de melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      naam en adres van degene die de werkzaamheden uitvoert / laat uitvoeren;

    • b.

      het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • c.

      de periode van uitvoering van de werken;

    • d.

      gegevens over de wijze van funderen;

    • e.

      een situatietekening waarop is aangegeven waar de werkzaamheden plaatsvinden;

    • f.

      een dwarsprofieltekening van hetgeen wordt aangebracht in combinatie met de waterkering.

6. Beplanting, klein object, vlonder en wegmeubilair langs oppervlaktewaterlichaam

Artikel 6.1 Criteria

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam aanbrengen of behouden van:

    • a.

      beplanting als het oppervlaktewaterlichaam niet met een smalspoormachine wordt onderhouden door het waterschap;

    • b.

      een klein object, met uitzondering van een tuinhuisje en een hok voor het houden van kleine dieren;

    • c.

      wegmeubilair langs een openbare weg.

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid van de Keur, voor het in de beschermingszone of het talud van een oppervlaktewaterlichaam aanleggen of behouden van een vlonder voor zover die wordt aangelegd en behouden buiten een route waar het waterschap met onderhoudsmachines rijdt en buiten een waterkering.

Artikel 6.2 Voorschriften

  • 1.

    Werkzaamheden waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van artikel 6.3, worden binnen 1 jaar na de melding uitgevoerd.

  • 2.

    Degene die gebruik maakt van de vrijstelling als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, ten aanzien van een oppervlaktewaterlichaam dat blijkens de legger in onderhoud is bij het waterschap:

    • a.

      en dat wordt onderhouden met een breedspoormachine:

      • 1°.

        brengt de beplanting of het kleine object minimaal 0,3 meter en maximaal 1,0 meter uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam aan;

      • 2°.

        zorgt er voor dat de onderlinge afstand tussen hetgeen aangebracht wordt en de afstand tot andere objecten minimaal 10 meter is;

      • 3°.

        zorgt er voor dat er een toegankelijke onderhoudsroute van minimaal 5,0 meter breed aanwezig is naast de beplanting, het kleine object of het wegmeubilair;

    • b.

      en dat wordt onderhouden met een smalspoormachine, brengt het kleine object of het wegmeubilair minimaal 2,0 meter uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam aan;

    • c.

      zorgt bij het aanbrengen en houden van bomen voor een vrije hoogte van minimaal 4 meter tussen het maaiveld en de onderkant van de kruin van een boom, met dien verstande dat bij knotwilgen een vrije hoogte van minimaal 2,0 meter voldoende is.

  • 3.

    Degene die een vlonder aanbrengt of behoudt als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid:

    • a.

      brengt de vlonder aan buiten het leggerprofiel en, in horizontale richting, tot uiterlijk op de waterlijn van het oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de vlonder die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer.

Artikel 6.3 Melding

  • 1.

    Degene die een werk uitvoert als bedoeld in artikel 6.1, meldt dit tenminste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het waterschap.

  • 2.

    Bij de melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      contactgegevens van degene die de werkzaamheden uitvoert / laat uitvoeren;

    • b.

      het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • c.

      de periode (inclusief startdatum) van uitvoering van de werken;

    • d.

      gegevens over het aantal en soort bij aanbrengen van beplanting;

    • e.

      een situatietekening waarop is aangegeven waar de werkzaamheden plaatsvinden.

7. Beschoeiing en damwand

Artikel 7.1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid van de Keur, voor het plaatsen en behouden van een beschoeiing of een damwand, voor zover:

  • a.

    die niet wordt geplaatst en behouden in een waterkering of de bijbehorende beschermingszone deel A;

  • b.

    die wordt geplaatst en behouden in een oppervlaktewaterlichaam dat gelegen is in de bebouwde kom, en

  • c.

    bij plaatsing van een beschoeiing het profiel van de oppervlaktewaterlichaam niet wijzigt.

Artikel 7.2 Voorschriften

Degene die een beschoeiing of een damwand plaatst of behoudt als bedoeld in artikel 7.1:

  • a.

    gebruikt deugdelijk materiaal;

  • b.

    sluit de beschoeiing of de damwand zo goed mogelijk aan op een eventueel reeds aanwezige beschoeiing of damwand;

  • c.

    werkt de beschoeiing of de damwand gronddicht af;

  • d.

    voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de beschoeiing of de damwand, het talud of het maaiveld, voor zover die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer;

  • e.

    wijzigt of verwijdert de beschoeiing of de damwand op eigen kosten en op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor de zorg voor het watersysteem;

  • f.

    voert de werkzaamheden binnen 1 jaar na de melding uit.

Artikel 7.3 Melding

  • 1.

    Degene die een beschoeiing of een damwand plaatst als bedoeld in artikel 7.1 meldt dit ten minste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het waterschap.

  • 2.

    Bij een melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      contactgegevens van degene die de werkzaamheden uitvoert / laat uitvoeren;

    • b.

      het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • c.

      de periode, inclusief startdatum, van uitvoering van de werken;

    • d.

      een situatietekening waarop is aangegeven waar de werkzaamheden plaatsvinden.

8. Bodemonderzoek

Artikel 8.1 Criteria

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het uitvoeren van bodemonderzoek in een oppervlaktewaterlichaam en bijhorende beschermingszone en in een waterkering of in deel A van de bijbehorende beschermingszone, voor zover het onderzoek bestaat uit:

    • a.

      het uitvoeren van sonderingen;

    • b.

      het uitvoeren van handboringen en mechanische boringen of

    • c.

      het aanbrengen en behouden van peilbuizen en waterspanningsmeters.

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het uitvoeren van bodemonderzoek in deel B van de beschermingszone bij een waterkering.

Artikel 8.2 Voorschriften

Degene die bodemonderzoek uitvoert als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid:

  • a.

    voert werkzaamheden waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van artikel 8.3 binnen één jaar na de melding uit;

  • b.

    markeert eventuele peilbuizen zodanig dat deze duidelijk zichtbaar zijn tijdens maaiwerkzaamheden;

  • c.

    dopt peilbuizen waterdicht af;

  • d.

    vult gaten die zijn ontstaan door de werkzaamheden direct en volledig aan met zwelklei of bentoniet;

  • e.

    wijzigt of verwijdert peilbuizen of waterspanningsmeters op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuur indien dit noodzakelijk is voor de zorg voor het watersysteem;

  • f.

    verwijdert peilbuizen zodra die niet meer in gebruik zijn;

  • g.

    herstelt eventueel ontstane schade aan waterstaatswerken zo spoedig mogelijk en voor eigen rekening;

  • h.

    volgt bij herstel van de schade eventuele aanwijzingen van een toezichthoudend ambtenaar op.

Artikel 8.3 Melding

  • 1.

    Degene die bodemonderzoek uitvoert als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, meldt dit ten minste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het waterschap.

  • 2.

    Bij een melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      naam en adres van degene die de werkzaamheden uitvoert;

    • b.

      het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • c.

      de reden van het onderzoek en de duur;

    • d.

      de aard van de werkzaamheden;

    • e.

      een situatietekening waarop is aangegeven waar de werkzaamheden plaatsvinden.

9. (Ver)bouwen van een gebouw

Artikel 9.1 Criteria

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het bouwen en hebben van een gebouw binnen de beschermingszone van een waterstaatswerk:

    • a.

      op een afstand van minimaal 4 meter uit de insteek van een oppervlaktewaterlichaam of

    • b.

      in deel B van de beschermingszone van een waterkering en

      • 1º.

        ten behoeve van de fundering tot maximaal 1 meter beneden maaiveld wordt ontgraven en

      • 2º.

        er geen kelder wordt aangelegd.

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het verbouwen van een gebouw:

    • a.

      in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam, mits het oppervlak van het bouwwerk niet wordt vergroot;

    • b.

      in een waterkering of deel A van de bij behorende beschermingszone, mits het oppervlak van het bouwwerk niet wordt vergroot, de fundering niet wordt aangepast en er geen verlaging van het vloerpeil plaatsvindt;

    • c.

      in deel B van de beschermingszone van de waterkering.

  • 3.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het bouwen en hebben van kassen in de beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen in de polder De Koekoek, op een afstand van:

    • a.

      2,5 meter uit de insteek van een primair oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      4 meter uit de insteek van een secundair oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 9.2 Voorschriften

  • 1.

    Werkzaamheden waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van artikel 9.3, worden binnen 1 jaar na de melding uitgevoerd.

  • 2.

    Degene die een gebouw bouwt of wijzigt als bedoeld in artikel 9.1 ontgraaft voor het aanbrengen van de fundering van het bouwwerk de beschermingszone niet meer dan noodzakelijk.

Artikel 9.3 Melding

  • 1.

    Degene die (ver)bouwt, als bedoeld in artikel 9.1, eerste en tweede lid, meldt dit ten minste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het waterschap.

  • 2.

    Bij een melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      naam en adres van degene die de werkzaamheden uitvoert / laat uitvoeren;

    • b.

      het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • c.

      de periode (inclusief startdatum) van uitvoering van de werken;

    • d.

      een bouwtekening;

    • e.

      een situatietekening waarop is aangegeven waar de werkzaamheden plaatsvinden;

    • f.

      een dwarsprofieltekening van de werken in combinatie met de waterkering (indien van toepassing).

10. Dempen en graven van oppervlaktewaterlichaam

Artikel 10.1 Criteria voor dempen

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur, voor het dempen van een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • a.

    het oppervlaktewaterlichaam is gelegen in een met blauw aangegeven gebied op de bij deze algemene regel behorende kaart en de bodem daarvan niet dieper dan 40 cm onder het maaiveld ligt of

  • b.

    het oppervlaktewaterlichaam is gelegen in een met groen aangegeven gebied op de bij deze algemene regel behorende kaart;

  • c.

    het geen primair of secundair oppervlaktewaterlichaam betreft;

  • d.

    het dempen niet plaatsvindt in een waterkering of deel A van de beschermingszone van een waterkering;

  • e.

    door het dempen een ander oppervlaktewaterlichaam niet wordt afgesloten van het watersysteem.

Artikel 10.2 Criteria voor graven

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste en derde lid van de Keur, voor het graven van een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • a.

    het niet betreft het verleggen of verbreden van een primair of secundair oppervlaktewaterlichaam;

  • b.

    door het graven geen verbinding ontstaat tussen verschillende peilgebieden;

  • c.

    het graven niet plaatsvindt in een waterkering of deel A van de beschermingszone van een waterkering.

Artikel 10.3 Voorschriften

  • 1.

    Werkzaamheden waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van artikel 10.4, worden binnen 1 jaar na de melding uitgevoerd.

  • 2.

    Degene die een oppervlaktewaterlichaam dempt als bedoeld in artikel 10.1 werkt het uiteinde van de demping ter plaatse van de aansluiting op een oppervlaktewaterlichaam af overeenkomstig het naastliggende talud.

  • 3.

    Degene die graaft als bedoeld in artikel 10.2:

    • a.

      graaft in de met blauw aangegeven gebieden op de bij deze algemene regel behorende kaart het oppervlaktewaterlichaam tot een diepte van maximaal 80 cm onder het maaiveld;

    • b.

      graaft in de met groen aangegeven gebieden op de bij deze algemene regel behorende kaart het oppervlaktewaterlichaam tot een diepte van maximaal 40 cm onder het maaiveld;

    • c.

      legt de taluds van het nieuwe oppervlaktewaterlichaam aan met een taludhelling van minimaal 1:1;

    • d.

      plaatst, indien het nieuw gegraven oppervlaktewaterlichaam wordt aangesloten op een oppervlaktewaterlichaam dat in onderhoud is bij het waterschap, in de beschermingszone van laatstbedoeld oppervlaktewaterlichaam een dam met een bovenbreedte van minimaal 5,0 meter met daarin een duiker met een diameter van minimaal 0,315 meter.

  • 4.

    Degene die een dam met duiker plaatst als bedoeld in het derde lid, onder d:

    • a.

      voorziet verbindingen tussen duikerelementen van een waterdichte afdichting;

    • b.

      werkt het talud van de dam met duiker af overeenkomstig het naastliggende talud;

    • c.

      beschermt het talud zodanig dat uitspoeling onder de duiker wordt voorkomen.

Artikel 10.4 Melding

  • 1.

    Degene die een oppervlaktewaterlichaam dempt of graaft als bedoeld in artikel 10.1 en 10.2, met een bodemdiepte van meer dan 0,40 meter onder het maaiveld, meldt dit ten minste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het waterschap.

  • 2.

    Bij een melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      contactgegevens van degene die de werkzaamheden uitvoert / laat uitvoeren;

    • b.

      het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • c.

      de periode, inclusief startdatum, van uitvoering van de werken;

    • d.

      een situatietekening waarop is aangegeven waar de werkzaamheden plaatsvinden;

    • e.

      dwarsprofielen.

11. Evenementen

Artikel 11.1 Criteria

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het houden van evenementen boven, in of op een waterstaatswerk, in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en in deel A van de beschermingszone van een waterkering, voor zover:

    • a.

      het evenement niet langer duurt dan 2 weken;

    • b.

      geen permanente werken worden aangelegd;

    • c.

      geen motorvoer- of motorvaartuigen en of lastdieren worden gebruikt en

    • d.

      de water aan- en afvoer niet wordt belemmerd.

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het houden van evenementen in deel B van de beschermingszone van een waterkering.

Artikel 11.2 Voorschriften

Degene die een evenement als bedoeld in artikel 11.1, eerste lid, organiseert, voldoet ten minste aan de volgende voorschriften en brengt de deelnemers van voorschrift f op de hoogte:“

  • a.

    er worden geen tijdelijke werken aangebracht en geen handelingen verricht in een oppervlaktewaterlichaam of de bijbehorende beschermingszone binnen een afstand van 100 m uit een gemaal of stuw;

  • b.

    de tijdelijke werken worden niet eerder dan 1 week voor aanvang van het evenement aangebracht;

  • c.

    de tijdelijke werken worden uiterlijk 2 werkdagen na afloop van het evenement verwijderd;

  • d.

    de tijdelijke werken worden op eigen kosten gewijzigd of verwijderd indien dit noodzakelijk is voor de zorg voor het watersysteem;

  • e.

    schade aan de waterstaatswerken en of beschermingszones wordt zo spoedig mogelijk: gemeld bij het waterschap (team Handhaving: 088-2331200 of handhaving@wdodelta.nl) en hersteld door en voor rekening van degene die het evenement organiseert;

  • f.

    bij herstel van de schade worden eventuele aanwijzingen van een met toezicht belaste ambtenaar opgevolgd;

  • g.

    er wordt geen afval achtergelaten;

  • h.

    de werkzaamheden worden binnen 1 jaar na de melding uitgevoerd.

Artikel 11.3 Melding

  • 1.

    Degene die een evenement als bedoeld in artikel 11.1, eerste lid, organiseert, meldt dit tenminste 4 weken voor aanvang van het evenement aan het waterschap.

  • 2.

    De melding bevat in ieder geval:

    • a.

      naam en adres van degene die het evenement organiseert;

    • b.

      naam en adres van een contactpersoon;

    • c.

      het adres of de locatie waar het evenement plaatsvindt;

    • d.

      wanneer het evenement plaatsvindt;

    • e.

      een beschrijving van de aard van de activiteiten;

    • f.

      gegevens over de aan te leggen tijdelijke werken;

    • g.

      een situatietekening waarop is aangegeven waar het evenement plaatsvindt.

  • 3.

    De melding geldt eenmalig.

12. Gebruik bergingsgebieden

Artikel 12.1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur voor het gebruik van een bergingsgebied, behalve door anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a.

    een oppervlaktewaterlichaam te dempen;

  • b.

    gronden op te hogen;

  • c.

    buiten een planologisch bebouwingsvlak werken aan te brengen of werkzaamheden uit te voeren die tot doel of als effect hebben dat het bergend vermogen afneemt.

13. Gebruik beschermingszone van oppervlaktewaterlichaam in bebouwde kom

Artikel 13.1 Criteria

Onverminderd het bepaalde in de algemene regels voor beschoeiing en damwand wordt vrijstelling verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, om in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam in de bebouwde kom handelingen te verrichten, werken aan te brengen of te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, te vervoeren of te laten liggen voor zover:

  • a.

    de beschermingszone in niet-openbare grond is gelegen en daarnaast het oppervlaktewaterlichaam varend wordt onderhouden en er niet over de beschermingszone wordt gereden voor het onderhoud daarvan;

  • b.

    dit gebruik de instandhouding van het oppervlaktewaterlichaam niet in gevaar brengt en het onderhoud daarvan niet belemmert.

14. Gebruik bij overige oppervlaktewaterlichamen

Artikel 14.1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het gebruik maken van oppervlaktewaterlichamen door, anders dan in overeenstemming met de functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, te vervoeren of te laten liggen, voor zover:

  • a.

    die oppervlaktewaterlichamen niet als primair of secundair oppervlaktewaterlichaam zijn aangeduid op de legger van het waterschap en niet zijn aangelegd op basis van een projectplan, watervergunning of melding;

  • b.

    er geen sprake is van dempen;

  • c.

    er geen sprake is van het graven van een oppervlaktewaterlichaam;

  • d.

    er geen sprake is van handelingen waarmee de waterstand op een ander peil wordt gebracht of gehouden dan het peil dat voor het betreffende oppervlaktewaterlichaam door het waterschap is vastgesteld of wordt gehanteerd.

15. Gebruik bij overige waterkeringen Haatlandhaven en bebouwde kom stad Kampen

Artikel 15.1 Criteria

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het gebruik van de beschermingszone van overige waterkeringen bij de Haatlandhaven in de gemeente Kampen en in de bebouwde kom van de stad Kampen.

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, vierde lid, van de Keur, voor het plaatsen, wijzigen of behouden van werken in het profiel van vrije ruimte van de in het eerste lid genoemde waterkeringen, voor zover dat profiel samenvalt met de beschermingszone.

16. Grondwateronttrekkingen

Artikel 16.1 Absoluut verbod met betrekking tot beregening of bevloeiing

  • 1.

    Het is verboden meer dan 10 m3 per uur grondwater te onttrekken voor beregening of bevloeiing binnen de gebieden die zijn aangegeven op de bij deze algemene regel behorende kaart.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op grondwateronttrekkingen die vóór 16 juli 2013 rechtmatig tot stand zijn gekomen.

Artikel 16.2 Criteria

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.4 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater uit een permanente bron, anders dan voor het drooghouden van ondergrondse bouwwerken en voor zover:

    • a.

      voor beregening of bevloeiing de onttrekkingscapaciteit niet meer bedraagt dan 60 m3 per uur;

    • b.

      voor andere doeleinden de onttrekkingscapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur of niet meer bedraagt dan 70.000 m3 per jaar.

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.4 van de Keur, voor het onttrekken van grondwater uit een tijdelijke bron voor zover:

    • a.

      de onttrekkingscapaciteit niet meer bedraagt dan 100 m3 per uur gedurende maximaal 3 aaneengesloten maanden of

    • b.

      de onttrekking gedurende maximaal 3 aaneengesloten maanden niet meer bedraagt dan 70.000 m3 in een aaneengesloten periode van 30 dagen.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld in het gebied, aangegeven als boringsvrije zone diepe pakket van Salland op kaart Drinkwatervoorziening en grondwaterbescherming, behorende bij de Omgevingsverordening Overijssel 2017.

Artikel 16.3 Voorschriften

Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 16.2:

  • a.

    voorkomt nadelige gevolgen van de onttrekking dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als die niet te voorkomen zijn;

  • b.

    informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen.

Artikel 16.4 Meet- en opgaveverplichting

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 16.2 meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater met een nauwkeurigheid van tenminste 95%.

  • 2.

    De opgaveverplichting, bedoeld in artikel 6.11, vierde lid, van het Waterbesluit, is niet van toepassing voor een onttrekking van maximaal 50.000 m3 per jaar en voor een tijdelijke onttrekking van maximaal 50.000 m3.

  • 3.

    Als niet voldaan wordt aan het bepaalde in het tweede lid, doet degene die grondwater onttrekt uiterlijk op 31 januari van elk jaar opgave aan het waterschap over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater. Als de onttrekking is beëindigd doet hij binnen een maand na het tijdstip van beëindiging opgave aan het waterschap over de in het betreffende kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater.

Artikel 16.5 Melding

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 16.2, met een onttrekkingscapaciteit van meer dan 10 m3 per uur, meldt dit 2 weken voor aanvang van de grondwateronttrekking aan het waterschap.

  • 2.

    Bij een melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      naam en adres van degene die de onttrekking uitvoert / laat uitvoeren;

    • b.

      een locatietekening van de onttrekking, inclusief aanduiding van filters, drains of bron(nen);

    • c.

      een omschrijving van het doel van de onttrekking;

    • d.

      de periode (startdatum en einddatum) van uitvoering van de grondwateronttrekking;

    • e.

      de diepte van de bron;

    • f.

      het aantal pompen en de capaciteit van de pomp(en);

    • g.

      de omvang van de totale onttrekking;

    • h.

      de wijze van lozing (indien van toepassing).

17. Kabels en leidingen

Artikel 17.1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de Keur, voor het leggen en behouden van kabels of leidingen in, onder of boven een waterstaatswerk of in een bijbehorende beschermingszone, voor zover:

  • a.

    kabels en leidingen worden gelegd bij een oppervlaktewaterlichaam, waarbij de leiding een druk van maximaal 10 bar en een diameter van maximaal 1 meter heeft;

  • b.

    kabels en mantelbuizen worden gelegd in de beschermingszone deel A van een primaire of regionale waterkering of minimaal 1 meter uit de teen van een overige waterkering, waarbij die:

    • 1°.

      in een sleuf en op een diepte van minimaal 60 cm en maximaal 1 meter beneden het maaiveld worden gelegd;

    • 2°.

      een diameter hebben van maximaal 125 mm;

    • 3°.

      niet zijn bestemd voor het hoogspanningsnet van de elektriciteitsvoorziening;

  • c.

    kabels, mantelbuizen en leidingen worden gelegd in beschermingszone deel B van een waterkering, waarbij de leiding een druk van maximaal 10 bar heeft;

  • d.

    het gaat om maken, openen en sluiten van handholes.

Artikel 17.2 Voorschriften

  • 1.

    Werkzaamheden waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van artikel 17.3, worden binnen 1 jaar na de melding uitgevoerd.

  • 2.

    Kabels worden zoveel mogelijk in bestaande mantelbuizen ingeblazen.

  • 3.

    Degene die kabels of leidingen legt en behoudt als bedoeld in artikel 17.1, aanhef en onderdeel a:

    • a.

      voldoet aan de NEN-normen 3650 en 3651;

    • b.

      hanteert bij aanleg evenwijdig aan een oppervlaktewaterlichaam, een afstand minimaal 1 meter tussen de ontgraving en de insteek van het oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      legt bij kruising met een oppervlaktewaterlichaam de kabel of leiding tenminste 1 meter uit de insteek en tenminste 1 meter onder de bodemhoogte zoals aangegeven in de legger en, indien de bodemhoogte niet in de legger staat, tenminste 1 meter onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam;

    • d.

      belemmert de aan- en afvoer van water niet;

    • e.

      damt het oppervlaktewaterlichaam uitsluitend in overleg met en toestemming van het waterschap tijdelijk af;

    • f.

      zorgt er voor dat bij een kruising boven een duiker de afstand tussen de onderkant van de leiding of kabel en de bovenkant van de duiker tenminste 15 cm is;

    • g.

      zorgt er voor dat bij een kruising onder een duiker de afstand tussen de bovenkant van de leiding of kabel en de onderkant van de duiker tenminste 1 meter is;

    • h.

      herstelt schade als gevolg van het leggen en behouden van kabels of leidingen.

  • 4.

    Degene die kabels of mantelbuizen legt en behoudt als bedoeld in artikel 17.1, aanhef en sub b:

    • a.

      voldoet aan de NEN-normen 3650 en 3651;

    • b.

      voert de werkzaamheden uit tussen 15 april en 15 oktober;

    • c.

      zorgt er voor dat ingravingen niet langer duren dan noodzakelijk en in ieder geval niet langer dan 5 aaneengesloten werkdagen;

    • d.

      zorgt er voor dat de sleuf onmiddellijk na de werkzaamheden op deugdelijke wijze wordt verdicht, volgens CROW-richtlijnen;

    • e.

      zorgt er voor dat openingen aan begin- en eind van de mantelbuis waterdicht afgedicht worden en blijven;

    • f.

      herstelt schade als gevolg van het leggen en behouden van kabels of mantelbuizen.

  • 5.

    Degene die leidingen met een druk niet groter dan 10 bar aanlegt en behoudt als bedoeld in artikel 17.1 aanhef en sub c, voldoet aan de NEN-normen 3650 en 3651.

Artikel 17.3 Melding

  • 1.

    Degene die kabels of leidingen aanlegt als bedoeld in artikel 17.1, aanhef en sub a en b, meldt dit tenminste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het waterschap.

  • 2.

    Bij een melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      contactgegevens van degene die de werkzaamheden uitvoert / laat uitvoeren;

    • b.

      het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • c.

      de periode (inclusief startdatum) van uitvoering van de werken;

    • d.

      de diameter van de leiding;

    • e.

      de druk in de leiding;

    • f.

      de spanning in de kabel;

    • g.

      een dwarsprofieltekening van de werken in combinatie met de waterkering;

    • h.

      een tracétekening.

18. Lozen en lozingsvoorziening

Artikel 18.1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van de verboden in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.2 van de Keur, voor het lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam en het daarvoor aanleggen en behouden van een lozingsvoorziening in het talud van een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 18.2 Voorschriften

  • 1.

    Degene die een lozingsvoorziening aanlegt of behoudt als bedoeld in artikel 18.1:

    • a.

      legt de lozingsvoorziening verzonken aan in het talud;

    • b.

      beschermt het talud rond de lozingsvoorziening tegen uitspoeling.

  • 2.

    Degene die water loost als bedoeld in artikel 18.1:

    • a.

      zorgt er voor dat de lozing benedenstrooms geen wateroverlast veroorzaakt voor derden;

    • b.

      staakt de lozing als dit voor het waterbeheer noodzakelijk is.

19. Onttrekken water uit een oppervlaktewaterlichaam voor beregening of bevloeiing

Artikel 19.1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid en artikel 3.2 van de Keur, voor:

  • a.

    het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

    • 1º.

      het eerste benedenstrooms gelegen peilregulerend kunstwerk water afvoert, en

    • 2º.

      de onttrekking niet plaatsvindt in een oppervlaktewaterlichaam dat is weergegeven op de bij deze algemene regel behorende kaart, tenzij de onttrekking al plaatsvond voor 16 juli 2013.

  • b.

    het aanleggen en hebben van een onttrekkingsvoorziening in een oppervlaktewaterlichaam als voldaan wordt aan onderdeel a. onder 2º.

Artikel 19.2 Voorschriften

Degene die water onttrekt of een onttrekkingsvoorziening aanlegt, als bedoeld in artikel 19.1, in en bij een primair of secundair oppervlaktewaterlichaam:

  • a.

    legt de onttrekkingsvoorziening zodanig aan dat die geen belemmering is voor efficiënte uitvoering van het onderhoud;

  • b.

    verwijdert de zuigleiding en zuigkorf uit het oppervlaktewaterlichaam en de onderhoudsroute van het waterschap als er geen onttrekking plaatsvindt;

  • c.

    voorkomt dat de aan- en afvoer van oppervlaktewater wordt belemmerd.

Artikel 19.3. Melding

  • 1.

    Degene die voornemens is in een kalenderjaar water te onttrekken, als bedoeld in artikel 19.1, onderdeel a., meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de eerste onttrekking, aan het waterschap.

  • 2.

    Bij de melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      naam en adres van degene die de onttrekking uitvoert / laat uitvoeren;

    • b.

      een locatietekening van de onttrekking(en).

  • 3.

    Degene die daadwerkelijk water onttrekt, meldt dat twee werkdagen van te voren bij het waterschap (de peilbeheerder). Daarbij meldt hij de locatie, capaciteit en duur van de onttrekking.

20. Ontwatering

Artikel 20.1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.3 van de Keur, voor het ontwateren van gronden met drainagemiddelen, voor het aanleggen en behouden van greppels of drainagebuizen in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en van bijbehorende lozingsvoorzieningen in een oppervlaktewaterlichaam voor zover het ontwateren plaatsvindt buiten de met bruin aangegeven gebieden op de bij deze algemene regel behorende kaart.

Artikel 20.2 Voorschriften

  • 1.

    Degene die voor het ontwateren als bedoeld in artikel 20.1 drainagebuizen aanlegt, legt die buizen:

    • a.

      niet dieper dan 1,00 meter onder het maaiveld in de met groen aangegeven gebieden op de bij deze algemene regel behorende kaart en

    • b.

      niet dieper dan 0,80 meter onder het maaiveld in veenweidegebieden en beekdalen, zoals met blauw aangegeven op de bij deze algemene regel behorende kaart.

  • 2.

    Degene die een drainagebuis of bijbehorende lozingsvoorziening aanlegt en behoudt als bedoeld in artikel 20.1, in een oppervlaktewaterlichaam waarvoor in de legger of Keur een onderhoudsplichtige is aangewezen:

    • a.

      legt de lozingsvoorzieningen verzonken in het talud aan;

    • b.

      beschermt het talud rond de uitmonding van de drainagebuis tegen uitspoeling.

  • 3.

    Degene die voor het ontwateren van gronden als bedoeld in artikel 20.1 greppels aanlegt, graaft en houdt die greppels niet dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld.

  • 4.

    Aanleg van greppels, drainagebuizen of bijbehorende lozingsvoorzieningen vindt plaats binnen één jaar na de melding.

Artikel 20.3 Melding

  • 1.

    Degene die greppels, drainagebuizen of bijbehorende lozingsvoorzieningen aanlegt als bedoeld in artikel 20.1, meldt dit ten minste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het waterschap.

  • 2.

    Bij een melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      naam en adres van degene die de werkzaamheden uitvoert / laat uitvoeren;

    • b.

      de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • c.

      de periode (inclusief startdatum) van uitvoering van de werken;

    • d.

      een situatietekening waarop is aangegeven waar de werkzaamheden plaatsvinden;

    • e.

      een ontwateringsplan waarin aangegeven diameter, h.o.h.-afstand, aanlegdiepte en afwateringsrichting van het ontwateringsmiddel.

21. Recreatief medegebruik

Artikel 21.1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur voor het gebruik maken van:

  • a.

    oppervlaktewaterlichamen, door te varen met niet-gemotoriseerde vaartuigen, voor zover die oppervlaktewaterlichamen niet zijn aangewezen op een bij deze algemene regel behorende kaart en voor zover het niet gaat om de Burgel te Kampen;

  • b.

    oppervlaktewaterlichamen door er op te schaatsen;

  • c.

    onderhoudspaden op waterkeringen en van de beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen door daar in niet-georganiseerd verband te wandelen, tenzij het dagelijks bestuur met borden aangeeft dat dit verboden is;

  • d.

    de beschermingszone van waterkeringen voor recreatief medegebruik.

22. Verharding en klein onderhoud aan wegen

Artikel 22.1 Criteria

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het aanbrengen en behouden van verharding:

    • a.

      in deel A van de beschermingszone van een waterkering voor zover:

      • 1°.

        niet meer dan 500 m2 aan nieuwe verharding wordt aangelegd en

      • 2°.

        de werkzaamheden worden verricht boven de huidige verharding of het huidige maaiveld;

    • b.

      in deel B van de beschermingszone van een waterkering;

    • c.

      in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam voor zover niet meer dan 500 m2 aan nieuwe verharding wordt aangelegd.

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het uitvoeren van klein onderhoud aan een weg op een waterkering of in de bijbehorende beschermingszone en aan een weg in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 22.2 Voorschriften

  • 1.

    Degene die verharding aanbrengt als bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a:

    • a.

      legt de bovenkant van de constructie van de verharding gelijk aan of hoger dan het bestaande maaiveld;

    • b.

      legt de verharding en fundering zodanig aan dat de afwatering van de waterkering niet wordt gehinderd en er geen vernatting van de teen van de waterkering optreedt;

    • c.

      zorgt dat de verharding de asdruk kan dragen van het materieel waarmee onderhoud aan de waterkering wordt uitgevoerd;

    • d.

      vult de gaten die zijn ontstaan bij het verwijderen van de verharding met daarvoor geschikte grond, die dezelfde opbouw en samenstelling heeft als de grond in de aangrenzende omgeving.

  • 2.

    Degene die verharding aanbrengt als bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, zorgt dat die de asdruk kan dragen van het materieel waarmee onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam wordt uitgevoerd.

  • 3.

    Degene die klein onderhoud aan wegen op de waterkering uitvoert:

    • a.

      gebruikt het talud van de waterkering niet als opslagplaats voor materiaal of materieel;

    • b.

      voert alle materialen die vrijkomen bij de werkzaamheden af.

  • 4.

    Werkzaamheden waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van artikel 22.3, worden binnen 1 jaar na de melding uitgevoerd.

Artikel 22.3 Melding

  • 1.

    Degene die klein onderhoud uitvoert aan wegen op de waterkering of in deel A van de beschermingszone of verharding aanbrengt als bedoeld in artikel 22.1, aanhef en onderdeel a of c, meldt dit tenminste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bestuur.

  • 2.

    Bij de melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      naam en adres van degene die de werkzaamheden uitvoert / laat uitvoeren;

    • b.

      het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • c.

      de periode (inclusief startdatum) van uitvoering van de werken;

    • d.

      een situatietekening waarop is aangegeven waar de werkzaamheden plaatsvinden;

    • e.

      bij verharding: een dwarsprofiel.

23. Verwijderen van werken en beplanting

Artikel 23.1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod in artikel 3.1, eerste lid, van de Keur, voor het uit een oppervlaktewaterlichaam of beschermingszone van een waterstaatswerk verwijderen van werken en beplanting, met uitzondering van:

  • a.

    grondkerende constructies, funderingen, funderingspalen en kelders uit deel A van de beschermingszone van een waterkering;

  • b.

    peilregulerende werken, bruggen of duikers uit een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 23.2 Voorschriften

Degene die werken of beplanting verwijdert als bedoeld in artikel 23.1:

  • a.

    voert dit in deel A van de beschermingszone van de waterkering niet uit in de periode tussen 15 oktober en 15 april;

  • b.

    verwijdert funderingen en funderingspalen uit deel B van de beschermingszone van een waterkering tot een diepte van maximaal 1 meter onder het bestaande maaiveld;

  • c.

    brengt het oppervlaktewaterlichaam op de afmetingen volgens het profiel van de direct aangrenzende omgeving en werkt de beschermingszone af tot op maaiveld;

  • d.

    vult direct na het verwijderen van werken of beplanting de gaten die daarbij zijn ontstaan met daarvoor geschikte grond, die dezelfde opbouw en samenstelling heeft als de grond in de aangrenzende omgeving, en verdicht die volgens CROW-richtlijnen;

  • e.

    zaait de aangevulde grond in met een graszaadmengsel type D2 in een hoeveelheid van 40 70 kg/ha en draagt zorg voor het ontstaan van een goede grasmat;

  • f.

    voert het verwijderde materiaal af uit het oppervlaktewaterlichaam, de beschermingszone daarvan en uit de strook van 10 m uit de teen van de waterkering;

  • g.

    voert werkzaamheden waarvoor een meldingsplicht geldt op grond van artikel 23.3, binnen 1 jaar na de melding uit.

Artikel 23.3 Melding

  • 1.

    Degene die een werk of beplanting verwijdert als bedoeld in artikel 23.1, meldt dit ten minste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het waterschap, met dien verstande dat ten aanzien van deel B van de beschermingszone van een waterkering enkel de verwijdering van een gebouw met een kelder wordt gemeld.

  • 2.

    Bij een melding worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      naam en adres van degene die de werkzaamheden uitvoert / laat uitvoeren;

    • b.

      het adres of de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • c.

      de periode (inclusief startdatum) van uitvoering van de werken;

    • d.

      gegevens over een te verwijderen werk of te verwijderen beplanting uit de beschermingszone van een waterkering;

    • e.

      een situatietekening;

    • f.

      de te verwijderen werken of beplanting ten opzichte van de waterkering.

24. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 24.1 Vergunningen

  • 1.

    Als voor een werk dat of activiteit die onder een algemene regel valt, voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur is verleend, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de Keur.

  • 2.

    Als voor een werk dat of activiteit die voldoet aan de criteria van een algemene regel voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd en nog niet op die aanvraag is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als die is vereist volgens deze algemene regel.

Artikel 24.2 Intrekking Algemene regels

Ingetrokken worden:

  • a.

    Algemene regels bij de Keur Waterschap Groot Salland, vastgesteld op 24 maart 2015;

  • b.

    Algemene regel voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam ten behoeve van beregening en/of bevloeiing, van Waterschap Reest en Wieden, vastgesteld op 21 mei 2013;

  • c.

    Algemene regel voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening en/of bevloeiing, van Waterschap Reest en Wieden, vastgesteld op 21 mei 2013.

Artikel 24.3 Inwerkingtreding

Deze algemene regels treden in werking op 1 september 2017.

Artikel 24.4 Citeertitel

Deze algemene regels worden aangehaald als: Algemene regels bij de Keur Waterschap Drents Overijssels Delta.

 

Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur voornoemd op 11 juli 2017,

Ir. E. de Kruijk, secretaris

Ir. H.H.G. Dijk, voorzitter

Naar boven