Besluit van het algemeen bestuur van Waterschap Drents Overijsselse Delta houdende regels ter bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het algemeen bestuur van Waterschap Drents Overijsselse Delta

 

gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur;

 

gelet op het bepaalde in artikel 56, 77, 81 en 83 van de Waterschapswet;

 

B E S L U I T:

 

vast te stellen de Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • -

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

  • -

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;

  • -

    bestuur: het dagelijks bestuur van Waterschap Drents Overijsselse Delta;

  • -

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;

  • -

    infiltreren van water: in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • -

    legger: legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet of in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet;

  • -

    onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • -

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • -

    profiel van vrije ruimte: de ruimte, als vastgelegd in de legger, ter weerszijden van en boven een waterstaatwerk of een toekomstig waterstaatswerk die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen;

  • -

    teen: de als zodanig in de legger aangegeven lijn, of voor zover daarin niet aangegeven de lijn, die overeenkomt met de snijlijn van het talud van de waterkering met het horizontaal gelegen maaiveld, dan wel met de bodem van het aangrenzende water, of bij natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden de grenzen van een doorlopende strook van deze hoogten of gronden ter breedte van 10 meter;

  • -

    waterhuishoudkundige functie: de functie die de provincie of het waterschap aan het waterstaatswerk heeft toegekend;

  • -

    waterkering: kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • -

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;

  • -

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • -

    watervergunning: watervergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • -

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • -

    wet: Waterwet.

Artikel 1.2 Verplichtingen

  • 1.

    De verplichtingen ingevolge deze keur rusten op de eigenaar van gronden.

  • 2.

    Wanneer de gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven rusten de verplichtingen ingevolge deze keur ook op de beperkt zakelijk gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.

  • 3.

    Het geheel van de verplichtingen ingevolge deze keur rust op een ieder van de in het eerste en tweede lid genoemde gerechtigden.

Hoofdstuk 2 Beheer en onderhoud van waterstaatswerken

§ 1 Onderhoudsplichtigen

Artikel 2.1 Onderhoudsplichtigen

  • 1.

    Onderhoudsplichtig zijn diegenen die in de legger ingevolge de Waterschapswet of in artikel 2.11 tot het verrichten van gewoon of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

  • 2.

    Onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig zijn functie.

  • 3.

    Als een aan een oppervlaktewaterlichaam grenzend perceel minder dan twee meter breed is, wordt het daarachter gelegen perceel als aangrenzend perceel aangemerkt.

§ 2 Onderhoud aan waterkeringen door derden

Artikel 2.2 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door onder andere:

  • a.

    het bestrijden van schadelijk wild, met uitzondering van muskus- en beverratten, het herstellen van beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering;

  • b.

    het vrijhouden van brandnetels, distels, Japanse duizendknoop, pitrus, ridderzuring en andere ongewenste kruiden;

  • c.

    het egaliseren van molshopen;

  • d.

    het maaien van gras en ruigte;

  • e.

    het vrijwaren van wortels van opgaande begroeiingen (bomen en struiken).

Artikel 2.3 Buitengewoon onderhoud

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger ingevolge de wet bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 2.

    Buitengewoon onderhoud mag niet worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 april.

§ 3 Onderhoud aan kunstwerken en werken door derden

Artikel 2.4 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden. Het waterkerend houden betreft zowel de instandhouding als het functioneren van het werk.

  • 2.

    De middelen bestemd tot afsluiting van kunstwerken dienen door de onderhoudsplichtigen in goede staat te worden onderhouden en zo vaak als dat door of namens het bestuur nodig wordt geoordeeld, dient de goede werking te worden getoond.

§ 4 Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen door derden

Artikel 2.5 Gewoon onderhoud

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot:

    • a.

      het maaien van begroeiingen op de taluds en de bodem die schadelijk zijn voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      het verwijderen van het maaisel en van afval.

  • 2.

    De onder het eerste lid vermelde onderhoudsplichtigen zijn tevens verplicht tot het herstellen van beschadigingen aan oevers en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies van het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger ingevolge de wet bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie, met dien verstande dat de oppervlaktewaterlichamen wat betreft de bodembreedte minimaal aan de leggernorm voor de bodembreedte moeten voldoen.

§ 5 Onderhoud aan kunstwerken door derden

Artikel 2.7 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en werken dienen de ondersteunende kunstwerken en werken die in, op, aan of boven de oppervlaktewaterlichamen zijn aangebracht en die een waterhuishoudkundige of mede een waterhuishoudkundige functie hebben, te onderhouden.

§ 6 Overige gebodsbepalingen

Artikel 2.8 Afrasteringen

De eigenaren van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren en die zijn gelegen op of nabij waterstaatswerken, zijn verplicht op of langs hun gronden een voldoende kerende afrastering te hebben.

Artikel 2.9 Coupures, sluizen en duikers

De onderhoudsplichtigen tot gewoon onderhoud van de in waterkeringen voorkomende coupures, sluizen en duikers dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur terstond worden gesloten.

§ 7 Algemene regels, nadere regels en onderhoudsplicht, als geen (actuele) onderhoudslegger is vastgesteld

Artikel 2.10 Algemene regels / nadere regels

Het bestuur kan voor de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.2 tot en met 2.9 en 2.11, algemene regels stellen, die mede kunnen inhouden een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de in deze artikelen genoemde geboden of nadere regels met betrekking tot deze verplichtingen.

Artikel 2.11 Onderhoud aan waterstaatswerken zonder (actuele) legger

  • 1.

    Voor waterstaatswerken die wel op de overzichtskaart van de legger zijn opgenomen en voor waterstaatswerken die op grond van een projectplan of een watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, maar waarvoor de onderhoudsplichtigen nog niet zijn aangewezen in een legger ingevolge de Waterschapswet, is de onderhoudsplicht als volgt, tenzij het onderhoud op andere wijze is geregeld:

    • a.

      voor waterkeringen of gedeelten van waterkeringen en ondersteunende kunstwerken met een waterkerende functie berust het gewoon onderhoud bij de eigenaren ervan en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap;

    • b.

      voor oppervlaktewaterlichamen berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de aangrenzende eigenaren, met dien verstande dat als een aan een oppervlaktewaterlichaam grenzend perceel minder dan twee meter breed is, het daarachter gelegen perceel als aangrenzend perceel wordt aangemerkt;

    • c.

      voor overige waterstaatswerken berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de eigenaren.

  • 2.

    Voor waterstaatwerken die op grond van een projectplan of een watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, geldt, zolang vaststelling of wijziging van de legger ingevolge de Waterschapswet en/of Waterwet niet heeft plaatsgevonden, dat voor de onderhoudsplichten op grond van dit hoofdstuk de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatwerk worden aangehouden, zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning.

  • 3.

    Waterstaatswerken waarvoor vorm, afmeting en constructie niet in een legger is opgenomen en waarop het tweede lid niet van toepassing is, geldt, zolang vaststelling of wijziging van de legger ingevolge de Waterschapswet en/of Waterwet niet heeft plaatsgevonden, dat voor de onderhoudsplichten op grond van dit hoofdstuk de oorspronkelijke vorm, afmeting en constructie van het waterstaatswerk worden aangehouden.

Hoofdstuk 3. Handelingen in watersystemen

§ 1. Gebruik van waterstaatswerken

Artikel 3.1 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, te vervoeren of te laten liggen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning op een door het bestuur aangewezen waterkering chemische bestrijdingsmiddelen te gebruiken, met dien verstande dat het wel toegestaan is pleksgewijs deze middelen te gebruiken ter bestrijding van distel, brandnetel, Japanse Duizendknoop en ridderzuring.

  • 3.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur een oppervlaktewaterlichaam of ondersteunend kunstwerk aan te leggen.

  • 4.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

  • 5.

    Het bestuur kan aan een watervergunning het voorschrift verbinden dat de houder van die vergunning een betaling of een andere compensatie verricht met het oog op de bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van een vergunning is gesteld.

  • 6.

    Voor waterstaatwerken, waarvoor het vaststellen van een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet is voorgeschreven en die op grond van een projectplan of een watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, geldt, zolang vaststelling van een legger of een wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, voor de verbodsbepalingen op grond van dit artikel het volgende:

    • a.

      de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatwerk worden aangehouden, zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning;

    • b.

      de beschermingszone bij primaire en regionale waterkeringen strekt zich uit tot 100 m uit de teen, met dien verstande dat, als in genoemde legger wel een beschermingszone is opgenomen, die zone dezelfde breedte houdt;

    • c.

      de beschermingszone bij overige waterkeringen strekt zich uit tot 20 m uit het hart van de waterkering, met dien verstande dat, als in de legger wel een beschermingszone is opgenomen, die zone dezelfde breedte houdt;

    • d.

      de beschermingszone bij oppervlaktewaterlichamen strekt zich uit tot 5 m uit de insteek, met dien verstande dat, als in genoemde legger wel een beschermingszone is opgenomen, die zone dezelfde breedte houdt.

  • 7.

    Voor waterstaatwerken, waarvoor het vaststellen van een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet is voorgeschreven, en waarop het vorige lid niet van toepassing is, geldt, zolang vaststelling van een legger of een wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, voor de verbodsbepalingen op grond van dit artikel het volgende:

    • a.

      de waterkering bestaat uit de kunstmatige hoogte en de ter weerszijden daarvan gelegen strook van 4 m uit de teen, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

    • b.

      de beschermingszone bij primaire en regionale waterkeringen strekt zich uit tot 100 m uit de teen;

    • c.

      de beschermingszone bij overige waterkeringen strekt zich uit tot 20 m uit het hart van de waterkering;

    • d.

      de beschermingszone bij oppervlaktewaterlichamen strekt zich uit tot 5 m uit de insteek.

§ 2. Brengen, onttrekken of infiltreren van hoeveelheden (grond)water

Artikel 3.2 Oppervlaktewaterlichamen: watervergunning brengen en onttrekken van hoeveelheden water

Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3.3 Ontwateren met drainagemiddelen

Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gronden te ontwateren met drainagemiddelen.

Artikel 3.4 Grondwaterlichamen: watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren hoeveelheden water in de bodem

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water in de bodem te infiltreren.

  • 2.

    Onttrekkingsinrichtingen of infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever of in één project plaatsvinden en die een samenhangend geheel vormen, gelden voor de keur als één inrichting.

§ 3. Calamiteiten en zorgplicht

Artikel 3.5 Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel als zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur, zo nodig in afwijking van verleende watervergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2.

    Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 3.6 Zorgplicht

  • 1.

    Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan nadelige gevolgen ontstaan of kunnen ontstaan voor het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die gevolgen te voorkomen, dan wel als daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen zoveel mogelijk ongedaan te maken. Als de nadelige gevolgen het gevolg zijn van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2.

    Degene die handelingen verricht of nalaat als bedoeld in het eerste lid, meldt die handelingen of het nalaten daarvan, die gevolgen en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het bestuur.

  • 3.

    Degene aan wie het bestuur aanwijzingen geeft over die maatregelen, is gehouden die aanwijzingen op te volgen.

§ 4. Algemene regels, vrijstellingen, nadere regels, meld-, meet-, en registratieplichten

Artikel 3.7 Algemene regels, nadere regels, meldplichten, meet- en registratieplichten en maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 3.1 tot en met 3.4 algemene regels stellen, die mede kunnen inhouden een vrijstelling van de watervergunningplicht of een algeheel verbod voor het verrichten van bepaalde handelingen.

  • 2.

    Bij regeling krachtens het voorgaande lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

  • 3.

    Ten aanzien van het verrichten van handelingen waarvoor krachtens het eerste lid geen watervergunning is vereist, kan het bestuur maatwerkvoorschriften stellen met het oog op de bescherming van het watersysteem.

  • 4.

    De algemene regels kunnen niet inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht voor onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld in het gebied, aangegeven als boringsvrije zone diepe pakket van Salland op kaart Drinkwatervoorziening en grondwaterbescherming behorende bij de Omgevingsverordening Overijssel 2017.

Artikel 3.8 Geen vergunningplicht voor het waterschap

Geen watervergunning krachtens de artikelen 3.1 tot en met 3.3 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van de aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen taken.

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap of andere personen.

Artikel 4.2 Schouw

  • 1.

    Door het bestuur kan schouw worden gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door dat bestuur vastgesteld schema.

  • 2.

    Het bestuur kan als het dat nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3.

    Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die ten minste twee weken tevoren bekend door een algemene bekendmaking.

  • 4.

    De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan vermeld in dat lid worden volstaan.

Artikel 4.3 Strafbepalingen

  • 1.

    Handelen in strijd met de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regels is een overtreding.

  • 2.

    Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 3.

    Als ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 5 Overgangs– en slotbepalingen

Artikel 5.1 Vergunningen en andere besluiten

  • 1.

    Een watervergunning die is verleend direct voor de inwerkingtreding van deze keur wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2.

    Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht een watervergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 3.

    Andere besluiten dan een vergunning of ontheffing, genomen krachtens de Keur Waterschap Groot Salland of krachtens de Keur Waterschap Reest en Wieden, vóór inwerkingtreding van deze Keur, die ook genomen kunnen worden op grond van deze Keur, worden geacht ingevolge deze Keur te zijn genomen.

Artikel 5.2 Intrekking Keuren

De Keur Waterschap Groot Salland, zoals vastgesteld op 12 maart 2015, en de Keur Waterschap Reest en Wieden zoals vastgesteld op 17 december 2009, worden ingetrokken.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

Deze keur treedt in werking op 1 september 2017.

Artikel 5.4 Citeertitel

Deze keur wordt aangehaald als: Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 27 juni 2017,

het algemeen bestuur voornoemd,

Ir. E. de Kruijk, secretaris

Ir. H.H.G. Dijk, voorzitter

Naar boven