Verordening van het algemeen bestuur van het Waterschap Limburg houdende regels ter bescherming van waterkeringen en watergangen Keur Waterschap Peel en Maasvallei 2013

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • a.

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied in de legger is opgenomen;

  • b.

    beschermingszone: de als zodanig in de legger aangeduide gronden aan weerszijden van primaire, regionale en overige waterkeringen en dienende ter bescherming daarvan, die zich uitstrekken tot 20 meter uit de grens van de waterkering, tenzij uit de legger een andere afstand blijkt;

  • c.

    buitenbeschermingszone: de als zodanig in de legger aangeduide gronden aan weerszijden van de primaire waterkeringen, die zich uitstrekken vanaf de grens van de beschermingszone tot 20 meter daarbuiten, tenzij uit de legger een andere afstand blijkt;

  • d.

    bestuur: het dagelijks bestuur van Waterschap Peel en Maasvallei;

  • e.

    bodemsanering: het verwijderen of ontgraven van verontreinigde grond;

  • f.

    bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • g.

    grens van waterstaatswerk: de begrenzing zoals op de legger opgenomen;

  • h.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;

  • i.

    grondwatersanering: het onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting om de kwaliteit van grond of grondwater te verbeteren;

  • j.

    infiltreren van water: geforceerd in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • k.

    kernzone waterkering: de zone tussen de grens van de waterkering aan de rivierzijde en de grens van de waterkering aan de landzijde van de waterkering, zoals aangegeven in de legger;

  • l.

    kernzone oppervlaktewaterlichaam: de zone tussen de grenzen van het oppervlaktewaterlichaam, zoals aangegeven in de legger;

  • m.

    legger: legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet of in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet;

  • n.

    meanderzone: gronden waarbinnen primaire oppervlaktewaterlichamen door natuurlijke verplaatsing hun bedding kunnen verleggen en die als zodanig zijn opgenomen in de legger;

  • o.

    ondersteunend kunstwerk: kunstwerken die van belang zijn voor de taakuitoefening van het waterschap, voor de waterkering of voor het functioneren van de waterhuishouding;

  • p.

    onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • q.

    onttrekkingsinrichting: inrichting of werk, bestemd voor het onttrekken van grond- of oppervlaktewater;

  • r.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • s.

    profiel van vrije ruimte: de ruimte als vastgelegd in de legger ter weerszijden van, boven en onder een waterstaatwerk of een toekomstig waterstaatswerk die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen;

  • t.

    waterhuishoudkundige functie: de functie die de provincie en / of het waterschap aan het waterstaatswerk heeft toegekend

  • u.

    waterkering: kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • v.

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, meanderzone, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk en bijbehorende onderhoudsstroken en beschermingszones, dat als zodanig in de legger is aangegeven;

  • w.

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • x.

    watervergunning: watervergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • y.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • z.

    wet: Waterwet.

Artikel 1.2 Verplichtingen

  • 1.

    De verplichtingen ingevolge deze keur rusten op de eigenaar van gronden.

  • 2.

    Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven rusten de verplichtingen ingevolge deze keur ook op de beperkt zakelijk gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.

  • 3.

    Het geheel van de verplichtingen ingevolge deze keur berust op een ieder van de in het eerste en tweede lid genoemde gerechtigden.

Hoofdstuk 2 Beheer en onderhoud van waterstaatswerken

§ 1 Onderhoudsplichtigen

Artikel 2.1 Onderhoudsplichtigen

  • 1.

    Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger ingevolge de Waterschapswet of in artikel 2.12 van deze keur tot het verrichten van gewoon of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

  • 2.

    Onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig zijn functie.

     

§ 2 Onderhoud aan waterkeringen door derden

Artikel 2.2 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen te allen tijde zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door onder andere het bestrijden van schadelijk wild, met uitzondering van muskus- en beverratten, en van schadelijke begroeiingen, het herstellen van beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.

Artikel 2.3 Buitengewoon onderhoud

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger ingevolgde de Waterwet bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 2.

    Buitengewoon onderhoud mag niet worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 maart.

     

§ 3 Onderhoud aan kunstwerken door derden

Artikel 2.4 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en mede een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

  • 2.

    De middelen bestemd tot afsluiting van kunstwerken dienen door de onderhoudsplichtigen in goede staat te worden onderhouden en zo vaak als dat door of namens het bestuur nodig wordt geoordeeld, dient de goede werking te worden getoond. Het waterkerend houden betreft zowel de instandhouding als het functioneren van het werk.

     

§ 4 Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen door derden

Artikel 2.5 Gewoon onderhoud

  • 1.

    De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam schadelijke begroeiingen en van afval.

  • 2.

    De onder het eerste lid vermelde onderhoudsplichtigen zijn tevens verplicht tot het herstellen van beschadigingen aan oevers en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies van het oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger ingevolge de Waterwet bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

 

§ 5 Onderhoud aan kunstwerken door derden

Artikel 2.7 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en werken dienen de ondersteunende kunstwerken en werken die in, op, aan of boven de oppervlaktewaterlichamen zijn aangebracht en die een waterhuishoudkundige of mede een waterhuishoudkundige functie hebben, te onderhouden.

 

§ 6 Overige gebodsbepalingen: facultatieve module

Artikel 2.8 Afrasteringen

De eigenaren of gebruikers van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren, en die zijn gelegen op of nabij waterstaatswerken, zijn verplicht op of langs hun gronden een voldoende veekerende afrastering te hebben en te houden. Deze verplichting geldt niet in door het bestuur aan te wijzen gevallen.

Artikel 2.9 Coupures en sluizen

De onderhoudsplichtigen van de in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur terstond worden gesloten.

Artikel 2.10 Stuwen

De eigenaren van stuwen, dan wel andere gebruikers van stuwen, zijn verplicht het door het bestuur bepaalde stuwpeil in te stellen en in stand te houden.

 

§ 7 Algemene regels, nadere regels en onderhoudsplicht, indien geen (actuele) onderhoudslegger is vastgesteld

Artikel 2.11 Algemene regels / nadere regels

Het bestuur kan voor de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.2 tot en met 2.10 en 2.12, algemene regels stellen, die mede kunnen inhouden een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de in deze artikelen genoemde geboden of nadere regels met betrekking tot deze verplichtingen.

Artikel 2.12 Onderhoud aan waterstaatswerken zonder (actuele) legger

  • 1.

    Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger ingevolge de Waterschapswet is voorgeschreven, maar waarvoor nog geen legger is vastgesteld, is de onderhoudsplicht als volgt, tenzij het onderhoud op andere wijze is geregeld:

    • a.

      Voor waterkeringen of gedeelten van waterkeringen en ondersteunende kunstwerken met een waterkerende functie berust het gewoon onderhoud bij de eigenaren ervan en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap;

    • b.

      Voor oppervlaktewaterlichamen berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de aangrenzende eigenaren;

    • c.

      Voor overige waterstaatswerken berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de eigenaren.

  • 2.

    Voor waterstaatwerken, waarvoor het vaststellen van een legger ingevolge de Waterschapswet is voorgeschreven en die op grond van een projectplan of een watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, geldt, zolang vaststelling van een legger of van een wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, dat voor de onderhoudsplichten op grond van dit hoofdstuk de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatwerk worden aangehouden, zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning. Als geen vergunning is verleend, moet het waterstaatswerk worden onderhouden overeenkomstig de oorspronkelijke vorm en afmetingen.

Hoofdstuk 3. Handelingen in watersystemen

§ 1. Gebruik van waterstaatswerken

Artikel 3.1 Kaart

Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de wet en de Omgevingsverordening Limburg vaststelling van een legger ingevolge de Waterwet is voorgeschreven, maar waarvoor deze legger nog niet is vastgesteld, zijn de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken, aangegeven op een kaart. Deze kaart is vastgesteld door het bestuur.

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s), daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, [te vervoeren] of te liggen.

  • 1a.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur een waterstaatswerk te wijzigen of aan te leggen.

  • 2.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

  • 3.

    Het bestuur kan aan een watervergunning het voorschrift verbinden dat de houder van die vergunning een betaling of een andere compensatie verricht met het oog op de bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van een vergunning is gesteld.

     

§ 2. Brengen, onttrekken of infiltreren van hoeveelheden (grond)water

Artikel 3.3 Verbod veroorzaken waterbezwaar

Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur

  • 1.

    neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen;

  • 2.

    in een aaneengesloten gebied van ten minste 10 ha, (mede) op het watersysteem van dat gebied gerichte maatregelen te treffen die negatieve effecten op het watersysteem buiten dat gebied kunnen hebben

Artikel 3.4 Oppervlaktewaterlichamen: watervergunning brengen en onttrekken van hoeveelheden water

Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur:

  • 1.

    water te brengen in oppervlaktewaterlichamen;

  • 2.

    water te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3.4a Algeheel verbod onttrekken van water

  • 1.

    Het is verboden, anders dan ten behoeve van veedrenking en ter bestrijding van calamiteiten, water te onttrekken aan andere oppervlaktewaterlichamen dan opgenomen op de bij dit artikel behorende kaart.

  • 2.

    Het is bestuur is bevoegd oppervlaktewaterlichamen toe te voegen en te verwijderen van de in lid 1 bedoelde kaart.

Artikel 3.5 Drainage van hoeveelheden water

Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gronden te ontwateren met drainagemiddelen.

Artikel 3.6 Grondwaterlichamen: watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren hoeveelheden water in de bodem

  • 1.

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water in de bodem te infiltreren. Het verbod om zonder watervergunning grondwater te onttrekken geldt niet voor onttrekkingen ten behoeve van noodvoorzieningen.

  • 2.

    Onttrekkingsinrichtingen of infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever en / of in één project plaatsvinden en die een samenhangend geheel vormen, gelden voor de keur als één inrichting.

     

§ 3. Calamiteiten en zorgplicht

Artikel 3.7 Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur, zo nodig in afwijking van verleende watervergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te brengen in of te ontrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2.

    Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 3.8 Zorgplicht

  • 1.

    Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2.

    Degene die handelingen verricht en een inbreuk maakt als bedoeld in het eerste lid meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het de bestuur.

  • 3.

    Degene aan wie het bestuur aanwijzingen geeft over die maatregelen, is gehouden die aanwijzingen op te volgen.

     

§ 4. Algemene regels, vrijstellingen, nadere regels, meld-, meet-, en registratieplichten

Artikel 3.9 Algemene regels, nadere regels, meldplichten, meet- en registratieplichten en maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.6 en artikel 3.11 algemene regels stellen, die mede kunnen inhouden een vrijstelling van de watervergunningplicht of een algeheel verbod voor het verrichten van bepaalde handelingen.

  • 2.

    Bij regeling krachtens het voorgaande lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

  • 3.

    Ten aanzien van het verrichten van handelingen waarvoor krachtens het eerste lid geen watervergunning is vereist, kan het bestuur maatwerkvoorschriften stellen met het oog op de bescherming van het watersysteem.

Artikel 3.10 Geen watervergunningplicht voor het waterschap

  • 1.

    Geen watervergunning krachtens de artikelen 3.2 tot en met 3.6 en artikel 3.11 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van de aan het waterschap op grond van artikel 1 van de Waterschapswet opgedragen taken.

§ 5 Visplan

Artikel 3.11 Visplan

  • 1.

    De in het beheergebied van het waterschap functionerende Vis Beheer Organisaties overleggen aan het bestuur een visplan mede ten behoeve van de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewaterlichamen, vermeld op de kaart, behorend bij deze Keur.

  • 2.

    Het visplan bevat de volgende onderdelen:

    • -

      beschrijving huidige situatie en maatregelen ten aanzien van visuitzettingen, visonttrekkingen en de uitvoering van de visserij;

    • -

      beschrijving ontwikkelingsvisie en maatregelen ten aanzien van visuitzettingen, visonttrekkingen en de uitvoering van de visserij;

    • -

      beschrijving knelpunten;

    • -

      beschrijving aanpak;

    • -

      onderzoek.

  • 3.

    Het bestuur bepaalt de datum waarop het visplan voor het eerst is ingediend.

  • 4.

    Het visplan behoeft de goedkeuring van het bestuur. Het bestuur neemt hierover binnen vier weken na ontvangst van het visplan een besluit.

  • 5.

    Het is verboden de binnenvisserij uit te oefenen in de oppervlaktewaterlichamen, als bedoeld in het eerste lid, anders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan.

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap of andere personen.

Artikel 4.2  

N.v.t

Artikel 4.3 Strafbepalingen

  • 1.

    Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

  • 3.

    Overtreding van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving is verboden.

Hoofdstuk 5 Overgangs– en slotbepalingen

Artikel 5.1 Vergunningen

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur voor een ingevolge deze Keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

  • 2.

    Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze Keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze Keur te zijn verleend, dan wel wordt geacht een melding als bedoeld in een algemene regel als bedoeld in artikel 3.9 van deze Keur te hebben gedaan.

Artikel 5.2 Intrekking keur

De Keur Waterschap Peel en Maasvallei 2009 wordt ingetrokken.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze keur treedt met uitzondering van artikel 3.11 in werking met ingang van 1 januari 2014.

  • 2.

    Artikel 3.11 treedt op een nadere door het bestuur te bepalen datum in werking.

Artikel 5.4 Citeertitel

Deze keur wordt aangehaald als: Keur Waterschap Peel en Maasvallei 2013

A. Algemene toelichting

Grondslag van de keur

De keur is een algemene verordening van het waterschap. Op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet stelt het waterschap verordeningen vast die het nodig oordeelt voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan waterschap worden opgedragen betreffen, volgens artikel 1 van de Waterschapswet, de zorg voor het watersysteem en zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kunnen nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Naast de Waterschapswet, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen.

De keur van waterschappen is gebaseerd op zowel de Waterschapswet als de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving in het Waterbesluit, de Waterregeling en de provinciale (water)verordeningen.

 

Modelkeur 2012

Deze keur is opgesteld aan de hand van de door de Unie van Waterschappen op 22 maart 2013 vastgestelde modelkeur. Het model is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling en de provinciale Waterverordening.

 

Nieuwe keur

De voorliggende Keur komt in de plaats van de Keur van 2009, zoals later gewijzigd. Een belangrijke aanleiding voor deze nieuwe keur vormt de vaststelling door de Unie van waterschappen van nieuwe modellen voor de keur, algemene regels en beleidsregels. Vaststelling heeft met name plaatsgevonden vanuit de bestuurlijke behoefte aan meer uniforme regelgeving in de beheergebieden van de waterschappen en de wens om te komen tot verdergaande deregulering en administratieve lastenverlichting.

 

De nieuwe keur stelt, net als overigens de keur uit 2009, regels in belang van het watersysteem, inhoudende de oppervlaktewaterlichamen en de grondwaterlichamen en tevens de waterkeringen.

De waterkwaliteitszorg is in deze Keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten derhalve weinig ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau. Wel kunnen in de Keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit worden opgenomen, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Zo is een bepaling over visbeheer opgenomen. De in het beheergebied van het waterschap functionerende Vis Beheer Organisaties (Hengelsportfederaties) kunnen de plicht opgelegd krijgen een visplan op te stellen en aan het bestuur te overleggen. Doel daarvan is om daarmee de ecologische kwaliteit van de betreffende (vis)wateren veilig te stellen, dan wel te verbeteren. In zo’n visplan zijn regels gesteld over het uitzetten van bepaalde soorten, het vissen op bepaalde soorten en andere visbeheermaatregelen die aan de aquatische ecologie ten goede komen. De betreffende bepaling in de keur (artikel 3.11) zal op een nader door het bestuur te bepalen datum in werking treden. Dit omdat de verplichting tot het opstellen van een visplan nog niet is opgenomen in de Visserijwet 1963.

 

Verder zijn in deze keur een aantal bepalingen opgenomen over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. Waterschappen zijn met de inwerkingtreding van de Waterwet in 2009 bevoegd onderdelen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater behoudens die ten behoeve van industriële toepassingen, als de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt en als het gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodemenergiesysteem. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie.

Ons waterschap verricht al sinds 1 april 2005 krachtens een delegatiebesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg taken op het vlak van het grondwaterbeheer.

 

Afstanden en maten

De keur is van toepassing op de waterstaatswerken (oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen) zoals aangegeven in de legger. In deze Keur komen geen keurafstanden en maten voor. Uitgangspunt is dat de waterstaatswerken en de beschermingszones qua omvang zijn aangegeven in de legger, dan wel in ieder geval wat betreft de ligging, op kaarten. Als deze leggers of kaarten nog niet beschikbaar zijn, voorziet artikel 3.1 daarin.

 

Opbouw van de keur en inhoud op hoofdlijnen

De opbouw van de keur is vergelijkbaar met de opbouw van de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Het eerste hoofdstuk bevat begripsomschrijvingen, waarbij is aangesloten bij de begrippen in de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving. Deze begrippen zijn opgenomen vanwege de zelfstandige leesbaarheid van de keur. Verder bepaalt hoofdstuk 1 tot wie de bepalingen in de keur zijn gericht.

 

Hoofdstuk 2 Beheer en onderhoud van waterstaatswerken

Het tweede hoofdstuk regelt de onderhoudsplichten bij waterstaatswerken. Dit hoofdstuk heeft een belangrijke relatie met de legger op grond van artikel 78 van de Waterschapswet, ook wel onderhoudslegger genoemd. In de onderhoudslegger staan de onderhoudsplichtigen, die aan de onderhoudsplichten uit hoofdstuk 2 moeten voldoen.

 

Hoofdstuk 3 Handelingen in watersystemen

Hoofdstuk 3 bevat de verbodsbepalingen. Hierin is bepaald voor welke handelingen of activiteiten een vergunning nodig is. Het dagelijks bestuur is bevoegd deze watervergunning te verlenen. De verbodsbepalingen zijn vrij algemeen geformuleerd, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de verbodsbepalingen uit het Waterbesluit. Op deze manier zijn de verbodsbepalingen bij regionale wateren, waar de waterschappen beheerder zijn, vergelijkbaar met de verbodsbepalingen bij rijkswateren, waar Rijkswaterstaat de beheerder is. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het stellen van algemene en nadere regels. Deze regels kunnen een vrijstelling van de watervergunningplicht inhouden of een algeheel verbod op het verrichten van bepaalde handelingen. Daarnaast kan het dagelijks bestuur beleidsregels stellen ten aanzien van zijn watervergunningverlenende bevoegdheid.

 

Bij waterstaatswerken zijn drie verschillende zones te onderscheiden, namelijk het waterstaatswerk zelf, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte. De beschermingszone heeft als doel de bescherming van het waterstaatswerk en het profiel van vrije ruimte met name de toekomstige verbetering van het waterstaatwerk. Het profiel van vrije ruimte kan bij alle waterstaatwerken worden vastgelegd, en niet alleen bij waterkeringen. Vóór vastlegging van dit profiel moet de noodzaak ervan goed onderzocht en onderbouwd worden.

 

De drie zones worden vastgelegd op de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. Deze legger (Waterwet) wordt in de praktijk gecombineerd met de onderhoudslegger (Waterschapswet). Een besluit tot vaststelling of wijziging van de legger staat open voor bezwaar en beroep.

De legger op grond van de Waterwet geeft de reikwijdte weer van de verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3. Het verbodsregime per zone is in hoofdstuk 3 opgenomen.

 

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving

In dit hoofdstuk staan de bepalingen over de aanwijzing van toezichthouders en strafbepalingen.

 

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Het laatste hoofdstuk regelt het overgangsrecht voor watervergunningen, die voor inwerkingtreding van deze keur zijn verleend. Daarnaast bevat hoofdstuk 5 een bepaling die de voorgaande keur integraal intrekt, een bepaling over de inwerkingtreding en een citeertitel.

 

Bij het opstellen van de Keur zijn definitiebepalingen waarin waterstaatswerken en de begrenzingen daarvan worden omschreven, zoveel mogelijk vermeden door te werken met leggers en kaarten, waarop de waterstaatswerken qua ligging, vorm, afmeting en constructie zijn aangegeven. Verder zijn de verbodsbepalingen abstract geformuleerd. Aan het dagelijks bestuur wordt de bevoegdheid gegeven algemene regels te stellen (artikel 3.9). Daarbij is tevens voorzien in het stellen van regels aangaande melden, meten en registreren en is voorzien in de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften. In de Keur wordt ook de mogelijkheid geboden tot het stellen van algehele verboden, in die zin dat waar een absoluut verbod geldt, er geen mogelijkheid is een vergunning te verlenen (artikel 3.9, lid 1 van de Keur). Aan de houder van een vergunning kan op grond van artikel 6.20 van de Waterwet de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk na de beëindiging van het gebruik daarvan. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning een financiële zekerheid stelt met het oog op de bescherming van het belang of de belangen waarom het vereiste van vergunning is gesteld. Omdat de Waterwet hierin voorziet, is opname van een dergelijke bepaling in de keur niet nodig. Het zelfde geldt voor het verzoek om schadevergoeding door een derde. Dit staat in artikel 7.14 van de Waterwet.

 

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur

De bepalingen in de Keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het beheerplan van het waterschap verwoorde beleid en de daarop gebaseerde “Algemene toetsingscriteria oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en grondwater” is richtinggevend bij de uitvoering van de Keur door het waterschap. In concreto betekent dit bijvoorbeeld dat als een oppervlaktewaterlichaam ingevolge het beheerplan een specifiek ecologische functie heeft, een vergunningaanvraag die bij inwilliging daarvan tot gevolg heeft dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd, geweigerd kan worden, omdat de waterstaatkundige functie van de beek zich verzet tegen de inwilliging van de aanvraag.

Voor de toepassing van de Keur heeft het waterschapsbestuur beleidsregels vastgesteld die richting gevend zijn voor op grond van de Keur te nemen besluiten, waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Awb).

 

Geen vergunning voor de eigen dienst

In die gevallen waarin het waterschap optreedt als een ‘derde’ (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt), heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde.

De in de Keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud- of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de Keur gestelde bepalingen over het onttrekken en lozen van water ter uitvoering van de Waterwet (hoofdstuk 6) zien eveneens op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder voert water aan of af. Onder normale beheersactiviteiten worden hier verstaan die activiteiten of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing.

Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in artikel 5.4 van de Wet. Het heeft geen vergunning nodig van zich zelf, zie artikel 3.10. Zo’n projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapwet de Inspraakverordening van het waterschap van toepassing. Het projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn.

 

Keur en legger

Voor het merendeel van de bij het waterschap in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke regeling dienen te worden vastgelegd in leggers. Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van de waterbeheerders dat zij voor hun waterstaatswerken leggers op orde hebben. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur en de gedoogverplichtingen van de Waterwet van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysieke begrenzingen van deze waterstaatswerken in de Keur zelf te omschrijven, maar door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de Keur af te lezen.

Deze constructie heeft als voordeel dat door het ontbreken van een omschrijving van de fysieke begrenzingen in de Keur, van één type waterstaatswerk kan worden uitgegaan (immers er hoeft niet per type waterkering en water een omschrijving van de fysieke begrenzingen te worden gegeven), waardoor in de Keur niet voor elk type een onderscheiden gebods- en verbodsregime behoeft te worden opgenomen.

Voor degenen tot wie de Keurbepalingen zich richten, is het onderscheid naar typen waterstaatswerken (de onderscheiden typen waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen) namelijk vaak moeilijk te maken, zodat niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaald water van toepassing is.

 

In dit systeem is uit de legger - naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen - op te maken tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken, ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de Keur van toepassing is. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de Keur (zgn. gelede normstelling). Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de Keur. Voor belanghebbenden dienen ligging, vorm, afmeting en constructie en de consequenties daarvan in relatie tot de Keurbepalingen duidelijk te worden gemaakt, bijvoorbeeld door het verstrekken van informatie. Internet maakt het mogelijk om de Keur en de leggers voor het publiek toegankelijk te maken.

Voor de vaststelling of wijziging van de Keur is in de artikelen 79 en 80 Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld die op de vaststelling van de legger op overeenkomstige wijze dienen te worden toegepast, zodat deze toepassing van de legger ook uit oogpunt van rechtsbescherming te legitimeren is. Voor de beheerder heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

Artikel 5.1 van de Waterwet voorziet in een vrijstelling, als het gaat om kleine elementen van het watersysteem (greppels bijvoorbeeld). De vrijstelling is nader ingevuld bij provinciale verordening 1 . Voor waterstaatswerken, waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet artikel 3.1 van de Keur in het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de Keur behorende kaart.

 

De vraag kan worden gesteld of de leggerplicht van artikel 5.1 gecombineerd kan worden met de reeds bestaande leggerplicht voor onderhoud, zoals vereist op grond van de Waterschapswet. Volgens de Memorie van Toelichting op de Waterwet bestaat de mogelijkheid tot het integreren van de beide leggers in één document / digitaal bestand. De leggerplicht van artikel 78 Waterschapswet is van een andere aard dan de leggerplicht uit artikel 5.1 van de Waterwet.

In de Waterschapswet gaat het om de zgn. onderhoudslegger, dat wil zeggen een register van onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen. De materie van de onderhoudslegger hoort niet thuis in de Waterwet, omdat het bij die leggerplicht gaat om de relatie van het waterschap met zijn ingezetenen/ingelanden. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke rechthebbenden (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden.

De legger op basis van artikel 5.1 van de Waterwet bevat de waterstaatswerken en de begrenzingen daarvan en geeft daarmee aan waar de regelgeving van de Keur van toepassing is. Naast de ligging van een waterstaatwerk, bevat deze legger ook vorm, afmeting en constructie van het waterstaatswerk. Hiermee geeft de legger de normatieve toestand van waterstaatswerken in geografisch, morfologisch en hydrologisch opzicht weer. Dit is met name van belang voor de in artikel 2.8 van de Waterwet opgenomen waterkwantiteitsnormering. Deze is uitgewerkt in de provinciale waterverordening in de vorm van gemiddelde overstromingskansen (WB21-normering).

 

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Indien en voor zover de Keur van het waterschap regulering bij beschikking (vergunning) introduceert, is ook sprake van een watervergunning. In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt er één watervergunning afgegeven. De Waterwet voorziet bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening, zie artikel 6.17 van de Waterwet. Ter uitwerking hiervan zijn in overleg tussen Rijkswaterstaat directie Limburg, de provincie Limburg en de beide Limburgse waterschappen praktische werkafspraken gemaakt 2 . Aan de basis van deze afspraken ligt de landelijke handreiking 3 .

 

Conserverende werking van de Keur en profiel van vrije ruimte

Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatwerk wordt beschermd. De Rechtbank Middelburg (Awb 07/3891, 29 januari 2008) oordeelde inzake de Keur van Waterschap Zeeuws Vlaanderen met een Nota begrenzingen, waarin Keurzones en bebouwingscontouren waren aangeduid, dat de in de Wet op de ruimtelijke ordening aan provincie Zeeland gegeven bevoegdheid, onverlet laat de aan een waterschap gegeven bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg voorzieningen te treffen. Deze voorzieningen betroffen het aangeven van bebouwingscontouren, contouren langs waterkeringen waarbinnen vooralsnog niet mag worden gebouwd. Deze contouren waren bepaald door uit te gaan van toekomstige klimaatscenario’s. De Rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de conserverende werking kon worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om ontheffing door betreffende bedrijven. Deze uitspraak is van groot belang voor waterschappen die hun belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van hun watersystemen voor de (lange) toekomst veilig willen stellen.

In dit verband is het belangrijk waar nodig een profiel van vrije ruimte op te nemen. Zowel voor waterkering als voor oppervlaktewaterlichamen kan een profiel van vrije ruimte worden opgenomen. Opname van een profiel van vrije ruimte bij een oppervlaktewaterlichaam kan plaatsvinden indien een project is opgenomen in het bij de begroting behorende Meerjaren Investeringsprogramma (MIP). Er dient immers zicht op uitvoering van het project te bestaan, voordat overgegaan wordt tot het opleggen van beperkingen op gebruik van eigendommen van derden.

 

B. Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In de begripsomschrijvingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit artikel 1.1 van de Waterwet. Voor de zelfstandige leesbaarheid van de keur zijn de kernbegrippen uit de Waterwet letterlijk overgenomen.

 

Onder bestuur in deze keur wordt verstaan het dagelijks bestuur van het waterschap, zoals de Waterschapswet dat bedoelt. Hieronder wordt dan ook verstaan het college van dijkgraaf en heemraden van hoogheemraadschappen of waterschappen die hun dagelijkse besturen zo noemen.

 

Een profiel van vrije ruimte (driedimensionaal) kan worden opgenomen voor alle waterstaatswerken en toekomstige waterstaatswerken. Het vastleggen van een profiel van vrije ruimte op de legger moet goed worden onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van rapporten over te verwachten waterstandstijgingen, klimaatscenario’s, etc. Daarbij moet het waterschapsbestuur het belang van een profiel van vrije ruimte met de daarin geldende beperkingen (verbod op het plaatsen of behouden van werken behoudens vergunning) zorgvuldig afwegen tegen de belangen van derden. Ook moeten mogelijke andere instrumenten worden meegenomen in een dergelijke afweging. De door het waterschapsbestuur opgelegde beperkingen in het profiel van vrije ruimte hebben effecten op de mogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen. In de praktijk zijn soms zogenaamde ‘meanderzones’ gehanteerd langs beken. Deze meanderzones vallen onder het begrip profiel van vrije ruimte.

 

De Algemene maatregel van bestuur (Amvb) behorend bij de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bevat voor watersystemen onder andere regels over primaire waterkeringen. Deze regels werken direct door naar bestemmingsplannen en bevatten bijvoorbeeld de verplichting voor de bestemmingsplanwetgever het waterstaatswerk ‘primaire waterkering en de bijbehorende beschermingszone’ op te nemen in het bestemmingsplan. Voor overige waterstaatswerken in het regionale watersysteem, waar waterschappen de beheerder van zijn, zijn geen regels opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het is aan de waterschappen de bescherming en toekomstige aanpassing van deze waterstaatswerken goed te regelen. De vastlegging van een profiel van vrije ruimte is hierbij het aangewezen instrument, mits goed onderbouwd en voorzien van een zorgvuldige belangenafweging.

 

Artikel 1.2 Verplichtingen

Dit artikel regelt dat de verplichtingen ingevolge de keur berusten op de eigenaren van gronden, beperkt zakelijk gerechtigden en gebruikers krachtens persoonlijk recht. De verplichtingen berusten op al deze gerechtigden en een ieder van deze gerechtigden kan aangesproken worden voor het geheel. De gerechtigden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de nakoming van verplichtingen.

 

Hoofdstuk 2 Beheer en onderhoud van waterstaatswerken

§ 1 Onderhoudsplichtigen

 

Artikel 2.1 Onderhoudsplicht

In dit artikel wordt algemeen geregeld dat degenen die zijn aangewezen als onderhoudsplichtigen in de legger of, als er nog geen legger is, in artikel 2.12, verplicht zijn tot het verrichten van gewoon of buitengewoon onderhoud, zoals beschreven is in hoofdstuk 2. Met dit artikel wordt dus de verbinding gelegd tussen de legger en de gebodsbepalingen in hoofdstuk 2. De legger geeft aan wie onderhoudsplichtig zijn, de gebodsbepalingen geven aan welk onderhoud van deze onderhoudsplichtigen wordt geëist. De legger die hier bedoeld wordt is de zogenaamde onderhoudslegger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, Waterschapswet. Vaak wordt deze legger gecombineerd met de legger, bedoeld in artikel 5.1, Waterwet, maar formeel zijn dit twee verschillende leggers.

 

§ 2 Onderhoud aan waterkeringen door derden

 

Artikel 2.2 Gewoon onderhoud

Dit artikel geeft weer wat onderhoudsplichtigen (die in de legger zijn aangewezen) aan gewoon onderhoud aan waterkeringen moeten doen. Bij het verwijderen van schadelijk wild en begroeiingen moet gedacht worden aan dat wild en die beplantingen dia aantoonbaar schade toebrengen aan het waterkerend vermogen van de dijk. Dus geen gaten in de dijk of beschadiging van de speciale grasmat of diepe wortels in de dijk. De bestrijding van muskus- en beverratten is uitgezonderd. De zorgplicht ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken door muskus- en beverratten berust ingevolge artikel 1, derde lid Waterschapswet bij het waterschap.

 

Met de keur reguleert het waterschap uitsluitend activiteiten van derden. Als waterbeheerder voert het waterschap echter zelf ook veel werkzaamheden in en rond het watersysteem uit. De reguliere beheermaatregelen die het waterschap uitvoert, zijn bedoeld er voor te zorgen dat de waterstaatswerken op de afmetingen blijven zoals die zijn vastgesteld in de legger. Voor al deze werkzaamheden geldt er geen meldplicht of vergunningplicht. Wel houdt het waterschap zich zelf ook aan de regels zoals hij die aan derden stelt..

 

Artikel 2.3 Buitengewoon onderhoud

Dit artikel geeft aan welk buitengewoon onderhoud door onderhoudsplichtigen moet worden gepleegd aan waterkeringen. Er wordt in dit artikel verwezen naar de ligging, vorm afmeting en constructie zoals in de legger opgenomen. Bij deze inhoudelijke beschrijving van de onderhoudsplicht wordt aangesloten bij de legger, bedoeld in de Waterwet. Deze legger op grond van de Waterwet geeft aan waar een waterstaatswerk, in dit geval een waterkering, aan moet voldoen en via artikel 2.3 wordt geregeld dat de onderhoudsplichtige (die in de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet is aangewezen) het buitengewone onderhoud zo moet uitvoeren dat wordt voldaan aan deze legger op grond van de Waterwet.

 

§ 3 Onderhoud aan kunstwerken door derden

 

Artikel 2.4 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

In dit artikel is aangegeven dat onderhoudsplichtigen van waterkeringen de ondersteunende kunstwerken of werken in, op of boven waterkeringen of de bijbehorende beschermingszone waterkerend moeten houden.

 

§ 4 Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen door derden

 

Artikel 2.5 Gewoon onderhoud

Begroeiingen en afval moeten worden verwijderd uit oppervlaktewaterlichamen door de in de legger aangewezen onderhoudsplichtigen. Met afval wordt bedoeld voorwerpen, materialen en stoffen die de aan- of afvoer of berging van water belemmeren.

 

Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud

Dit artikel geeft aan welk buitengewoon onderhoud door onderhoudsplichtigen moet worden gepleegd aan oppervlaktewaterlichamen. Zie ook de toelichting bij artikel 2.3.

 

§ 5 Onderhoud aan kunstwerken door derden

 

Artikel 2.7 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

Dit artikel gebiedt onderhoudsplichtigen ondersteunende kunstwerken en werken bij oppervlaktewaterlichamen te onderhouden. Het gaat hier om (kunst)werken die (mede) een waterhuishoudkundige functie hebben, zoals duikers, overkluizingen en stuwen. Deze werken moeten zodanig worden onderhouden dat er aan de functie voor het watersysteem voldaan kan worden.

 

§ 6 Overige Gebodsbepalingen

 

Artikel 2.8 Afrasteringen

Het bestuur kan eigenaren of gebruikers verplichten langs hun gronden in de buurt van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen, bergingsgebieden of ondersteunende kunstwerken afrasteringen te plaatsen om daarmee te voorkomen dat dieren deze waterstaatswerken beschadigen of de werking ervan belemmeren. Via artikel 2.11 kan het dagelijks bestuur algemene of nadere regels stellen over deze afrasterplicht, bijvoorbeeld over constructies en wijze van plaatsing.

 

Artikel 2.9 Coupures en sluizen

Bij hoog water, bij oefeningen, etc. kan het nodig zijn coupures en sluizen te sluiten. Het bestuur kan hiertoe besluiten. De onderhoudsplichtigen van deze coupures en sluizen zijn aangewezen op de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet en zijn verplicht op eerste aanzegging van het bestuur deze te sluiten.

 

Artikel 2.10 Stuwen

Eigenaren van stuwen (of andere gerechtigden of gebruikers, via artikel 1.2) moeten een bepaald stuwpeil instellen, indien het bestuur daartoe besluit.

 

§ 7 Algemene regels, nadere regels en onderhoudsplicht indien geen (actuele) onderhoudslegger is vastgesteld

 

Artikel 2.11 Algemene regels / nadere regels

Op grond van artikel 2.11 kan het bestuur algemene regels stellen ten aanzien van de gebodsbepalingen in hoofdstuk 2. Deze algemene regels kunnen ook een vrijstelling van een gebod inhouden. In dat geval geldt voor de onderhoudsplichtige het betreffende gebod niet. Het artikel geeft het bestuur ook de mogelijkheid nadere eisen te stellen ten aanzien van de onderhoudsverplichtingen in hoofdstuk 2. Het bestuur kan bijvoorbeeld nadere eisen stellen aan afrasteringen (zie artikel 2.8) of aan een goede toestand van waterkeringen (artikel 2.2). Ook is het denkbaar dat het bestuur nadere eisen willen stellen aan het onderhoud aan afsluitmiddelen.

 

Artikel 2.12 Onderhoud aan waterstaatswerken zonder (actuele) legger

Het is mogelijk dat het algemeen bestuur op grond van artikel 78, tweede lid, Waterschapswet nog geen legger heeft vastgesteld voor (bepaalde) waterstaatswerken. De onderhoudsplichtigen volgen dan niet uit een onderhoudslegger. Artikel 2.12 voorziet in een vangnet voor deze situatie. Als het onderhoud niet op een andere wijze is geregeld, geldt de onderhoudsplicht zoals opgenomen onder onderdeel a., b. en c. Onderhoud kan op een andere wijze zijn geregeld, bijvoorbeeld in een watervergunning, overeenkomst of op basis van gewoonterecht. Als dat het geval is, gaan deze afspraken voor.

Bij overige waterstaatswerken bij onderdeel c. kan worden gedacht aan duikers, overkluizingen, stuwen, etc.

 

In het tweede lid is een bepaling opgenomen voor de situatie dat via een watervergunning of een projectplan een waterstaatswerk is aangelegd of gewijzigd, maar de onderhoudslegger nog niet is aangepast op deze nieuwe situatie. Het heeft uitdrukkelijk de voorkeur de procedure van een watervergunning of projectplan te combineren met een leggerwijziging, zodat deze bepaling niet hoeft te worden gebruikt. Zie ook de toelichting bij artikel 3.2, derde lid.

Het gaat om een overgangssituatie als er nog geen legger op grond van de Waterschapswet is en het waterschap het onderhoud wel wil neerleggen bij derden.

 

Hoofdstuk 3. Handelingen in watersystemen

 

§1. Gebruik van waterstaatswerken

 

Artikel 3.1 Kaart

Op grond van artikel 5.1 van de Waterwet moeten waterschappen een legger vaststellen, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. Deze legger wordt vaak gecombineerd met de onderhoudslegger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet. De legger op grond van de Waterwet heeft een andere functie, want deze legger legt de normatieve toestand van waterstaatswerken vast. De provincie kan voor bepaalde waterstaatswerken een vrijstelling verlenen van deze leggerplicht. Via artikel 2.14 van de Invoeringswet Waterwet is bepaald dat de legger op grond van de

Waterwet, voor andere waterstaatswerken dan waterkeringen, uiterlijk 22 december 2012 moet zijn vastgesteld. Voor de periode dat de legger nog niet is vastgesteld, kan op grond van artikel 3.1 gewerkt worden met een kaart, vast te stellen door het bestuur. Op deze kaart worden in ieder geval de liggingen van waterstaatwerken aangegeven en, indien van toepassing de bijbehorende beschermingszones en profielen van vrije ruimte. Hiermee vervangt deze kaart tijdelijk de legger en heeft voor beschermingszones en profielen van vrije ruimte dezelfde werking als een legger. Wanneer het bestuur de bedoelde gegevens van die kaart opneemt in de legger, neemt het tevens het besluit tot intrekking van de hier bedoelde kaart.

 

De waterstaatswerken, beschermingszones en profielen van vrije ruimte, zoals aangegeven op de legger of kaart, zijn van belang voor de verbodsbepalingen van artikel 3.2. Ook voor enkele gebodsbepalingen in hoofdstuk 2 zijn deze legger- of kaartaanduidingen van belang. Ze geven immers de reikwijdte van verbodsbepalingen weer of ze geven invulling aan het vereiste onderhoud door onderhoudsplichtigen.

 

De kaart maakt geen onderdeel uit van de keur. De bevoegdheid tot vaststelling van de kaart is afhankelijk van de voor het waterschap vastgelegde bevoegdheidsverdeling tussen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

 

Artikel 3.2 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

 

Lid 1

In artikel 3.2 is in het eerste lid een algemene, ruime verbodsbepaling opgenomen voor handelingen of het laten liggen of staan van werken, vaste substanties of voorwerpen bij waterstaatwerken. De formulering en reikwijdte van de verbodsbepaling sluiten aan bij de verbodsbepaling in het Waterbesluit ten aanzien van rijkswaterstaatswerken, waarvoor het Rijk beheerder is.

Het gaat om handelingen die het gebruik van waterstaatswerken en een daartoe behorende beschermingszone betreffen, door anders dan in overeenstemming met de functie, daar werkzaamheden te verrichten, werken te maken of vaste substanties of voorwerpen te storten of te plaatsen.

 

Bij het verrichten van werkzaamheden of het maken dan wel behouden van werken in, op, onder of over een waterstaatswerk of een daartoe behorende beschermingszone (in de legger te bepalen) moet worden gedacht aan activiteiten die de zogenaamde bak (waterbodem en oevers),

de waterkeringen en de ondersteunende kunstwerken raken. Voorbeelden zijn ontgravingen, bouwen in een winterbed, het verrichten van boringen, het aanbrengen van beschoeiingen, bouwen op een waterkering of het aanbrengen van beplantingen.

 

Het storten, plaatsen of neerleggen van vaste substanties of voorwerpen in, op, onder of over een waterstaatswerk of een daartoe behorende beschermingszone (in de legger te bepalen), of het daar vervolgens achterlaten van deze substanties of voorwerpen ziet met name toe op de

bescherming van de waterkering en (ecologische) oevers en op een veilige afvoer van water door oppervlaktewaterlichamen, teneinde wateroverlast en overstroming te voorkomen. Zo mogen bijvoorbeeld boten anders dan op daartoe bestemde aanlegplaatsen niet worden aangemeerd, mag er niet op waterkeringen worden gekampeerd, en mag een waterkering of oever niet worden gebruikt voor de (tijdelijke) opslag van materialen.

 

Net als in de vorige keur zijn handelingen “in overeenstemming met de functie van het waterstaatswerk niet verboden”. Deze toevoeging moet, net als bij het Waterbesluit, vrij beperkt worden geïnterpreteerd. Het betreft de (waterhuishoudkundige) functie die de provincie aan dat waterstaatwerk heeft verleend, dan wel de functie die het waterschap in zijn beheerplan daaraan heeft verleend, dan wel de functie die het waterstaatswerk van oudsher al heeft. In deze formulering valt uiteraard de handeling ‘slopen’ ook onder het verbod.

 

Onder de ruime verbodsbepaling in artikel 3.2, eerst lid, vallen onder de zinsnede ‘handelingen te verrichten’ onder andere: aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw, herbouw- en wijzigings- en verwijderwerkzaamheden. Vervoeren is facultatief opgenomen. Met name rijden op een waterkering kan tot aanzienlijke schade leiden. De eerder vermelde handelingen betreffen handelingen die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken. Verder ook werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot.

 

Via een watervergunning van het bestuur kan van de verbodsbepaling worden afgeweken. Op basis van artikel 3.9 kunnen in algemene regels vrijstellingen worden verleend voor bijvoorbeeld bepaalde categorieën van handelingen. Deze handelingen zijn dan wel toegestaan zonder vergunning, waarbij eventueel aan bepaalde voorschriften moet worden voldaan. Dit systeem is vergelijkbaar met het Activiteitenbesluit.

 

Lid 1a

Er zijn de in praktijk gevallen waarbij een derde/ initiatiefnemer (niet zijnde een waterschap) een waterstaatswerk kan “gebruiken”, waarbij dit werk tevens wat verlegd of gewijzigd moet worden. Door expliciet te maken in de keur dat aanleg/ wijziging (geregeld in hoofdstuk 5 van de Waterwet) als gevolg van gebruik (hoofdstuk 6 van de Waterwet)vergunningplichtig is, voorkom je dat aanleg/ wijziging door een derde/initiatiefnemer mogelijk juridisch een witte vlek wordt. De Waterwet kan immers zo worden uitgelegd dat aanleg/wijziging door een derde niet is geregeld. De andere uitleg is dat aanleg/wijziging door een derde met een vergunning kan worden geregeld. In de praktijk gaat het dan om gebruik met aanleg/wijziging tot gevolg.

 

Lid 2

In het tweede lid is bepaald dat in het profiel van vrije ruimte geen werken mogen worden geplaatst of worden behouden. Dit profiel is nodig om toekomstige aanpassingen van waterstaatswerken, in het bijzonder waterkeringen, mogelijk te maken. Met de vastlegging van profielen van vrije ruimte moet het waterstaatsbelang zijn gediend, binnen het kader van de zorg voor het watersysteem en de doelstellingen van de Waterwet. Belangrijk is dat de profielen van vrije ruimte goed worden onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van wetenschappelijke rapporten over te verwachten waterstandstijgingen, klimaatscenario’s, etc. Daarbij moet het waterschapsbestuur het belang van een profiel van vrije ruimte en daarmee het niet kunnen bebouwen van die gronden, zorgvuldig afwegen tegen de belangen van derden.

 

Lid 3

In hoofdstuk 6 van de Waterwet en in het Waterbesluit zijn regels opgenomen omtrent de watervergunning. De bepalingen hebben betrekking op de aanvraag, de wijze van voorbereiding en samenloop als meer beheerders of meer bestuursorganen bevoegd zijn. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over aan de watervergunning te verbinden voorschriften. Artikel 6.20, eerste lid, van de wet bepaalt dat het bestuur aan de vergunning voorschriften kan verbinden ter bescherming van de

 

belangen waarvoor het vereiste van de vergunning is gesteld. Deze voorschriften kunnen bijvoorbeeld de wijze van uitvoering van een werk of een beperking in het gebruik betreffen. Dat artikel bepaalt in het eerste lid dat die voorschriften ook betrekking kunnen hebben op financiële zekerheidstelling voor de nakoming van verplichtingen, voor de dekking van schade of voor het compenseren of beperken van de nadelige gevolgen na het staken van de vergunde handeling.

Het is gewenst om het bepaalde in artikel 6.20, eerste lid, van de wet aan te vullen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. in 27 mei 2009, 200806373) acht het aanvaardbaar dat de overheid financiële compensatie vraagt voor het dempen van water, indien compensatie in natura door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is. Het naast een compensatie in natura ook vragen van financiële compensatie vanwege voor het waterschap toegenomen kosten direct verband houdend met de handeling door de derde, strekt niet ter bescherming van het belang in verband waarmee watervergunningen worden verleend. Daarom is een wettelijke grondslag nodig. Dat is gebeurd door het derde lid in artikel 3.2 op te nemen. Hiermee staat ondubbelzinnig vast dat het waterschap ook voorschriften met een dergelijke strekking aan de watervergunning kan verbinden.

 

§2. Brengen, onttrekken of infiltreren van (grond)water

 

Artikel 3.3 Verbod veroorzaken waterbezwaar

 

Het waterschap is belast met het beheer van het watersysteem. Het beheer van het watersysteem is afgestemd op het ter plaatse aanwezige grondgebruik. Als gevolg van aanbrengen van grote oppervlakten verharding of als gevolg van het treffen van mede op de waterhuishouding van een gebied in beheer bij een derde gerichte maatregelen, kan het (functioneren van het) watersysteem buiten dat gebied beïnvloed worden. Negatieve beïnvloeding dient voorkomen te worden. Middels aan een te verlenen vergunning te verbinden voorschriften kan worden bereikt dat de negatieve gevolgen (afdwingbaar) worden gecompenseerd door en/of op kosten van de vergunninghouder. Op deze wijze wordt voorkomen dat het waterschap als gevolg van maatregelen van derden aangesproken wordt door (andere) belanghebbenden die worden benadeeld door de getroffen maatregelen. Zoals ook bij andere vergunningplichten, is het doel van deze vergunningplicht het vooraf kunnen beoordelen van handelingen of maatregelen en hun gevolgen op het watersysteem. Aan een vergunning kunnen (zonodig) voorschriften worden verbonden ter voorkoming van aantasting van het met het vergunningvereiste te beschermen belang. In het milieurecht is dit het beginsel van “de vervuiler betaalt” genoemd. Met andere woorden: degene die in zijn belang een handeling of maatregel verricht, mag daarbij belangen van andere particuliere of algemene belangen behartigt door een overheid niet schaden.

Uit artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht vloeit voort dat een afweging van de rechtstreeks bij een besluit betrokken belangen dient plaats te vinden. Deze afweging kan leiden tot het verbinden van voorschriften aan de vergunning. De wijze waarop het dagelijks bestuur een vergunningaanvraag als hier aan de orde beoordeelt, is nader uitgewerkt in een door het dagelijks bestuur vastgestelde beleidsregel.

 

Met de in lid 1 van dit artikel opgenomen vergunningplicht beschikt het waterschap over een instrument om ongewenste (versnelde) afvoeren op het bestaande oppervlaktewatersysteem tegen gaan. Hiermee wordt enerzijds bereikt dat het hemelwater waar mogelijk in het gebied blijft (conservering) en anderzijds wordt schade als gevolg van grote lozingen beperkt.

 

Het in lid 2 opgenomen verbod (vergunningplicht) ziet op een vergelijkbare problematiek. Het waterschap wordt in de praktijk met regelmaat geconfronteerd met de gevolgen van door derden getroffen maatregelen gericht op beïnvloeding van de waterhuishoudkundige situatie van door die derde beheerde gebieden. De hier bedoelde maatregelen kunnen bijvoorbeeld betreffen het afdammen, verondiepen of dempen van perceels- en kavelsloten en opzetten waterpeil. Deze maatregelen kunnen effecten hebben op de waterhuishoudkundige situatie buiten het betrokken gebied en daarmee op het functioneren van het watersysteem buiten het betrokken gebied. Niet elke op de waterhuishouding van een gebied of perceel gerichte maatregel heeft zodanige invloed op het omliggende gebied dat betrokkenheid van het waterschap noodzakelijk is. Via het burenrecht (met name artikel 5:38 en 5:39 BW) kan tot op zekere hoogte bescherming verkregen worden. Het burenrecht is met name geschikt – en daar ook voor bedoeld – in situaties dat buiten de belangen van de betrokken buren geen andere (openbare) belangen betrokken zijn. Er is met andere woorden geen algemeen of boven lokaal belang aanwezig. In situaties waarin wel sprake is van algemene en/of bovenlokale belangen heeft inzet van een daarop gericht en daarvoor bestemd publiekrechtelijk instrumentarium de voorkeur.

 

Om het hiervoor bedoelde onderscheid te maken en om daarmee ook te voorkomen dat het waterschap als scheidsrechter in burenkwesties wordt betrokken, is de toepassing van artikel 3.3, lid 2 beperkt tot grotere aaneengesloten gebieden waarin op een grootschaliger niveau maatregelen worden getroffen met ook een grootschaliger effect buiten het betrokken gebied. De opgenomen gebiedsomvang van 10 ha wordt als goed hanteerbaar beschouwd.

Het begrip “gebied” in het tweede lid van artikel 3.3 ziet op het gebied waar de feitelijke maatregelen worden genomen met het oog op het waterhuishoudkundige herstel van dat gebied.

 

Het dagelijks bestuur stelt tevens een algemene regel vast, die er in voorziet dat een vrijstelling van de vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid geldt indien het totaal aaneengesloten oppervlak verharding niet meer bedraagt dan 2.000 m2 in stedelijk gebied of het totaal aaneengesloten oppervlak verharding niet meer bedraagt dan 5.000 m2 in landelijk gebied. Verder geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van het eerste lid indien, voor het project waarvoor een totaal aaneengesloten oppervlak wordt aangelegd waarbij voornoemde oppervlaktes worden overschreden, een wateradvies is verstrekt door het waterschap en het project overeenkomstig dit wateradvies wordt uitgevoerd.

 

Artikel 3.4 Oppervlaktewaterlichamen: watervergunning brengen en onttrekken van hoeveelheden water

Artikel 3.4 is een algemene verbodsbepaling voor het brengen van water in of het onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen. Hiermee wordt zowel het brengen en onttrekken zonder een werk bedoeld als het brengen en onttrekken met een werk. Met andere woorden: onder deze verbodsbepaling valt het afvoeren van water naar en het aanvoeren van water uit oppervlaktewaterlichamen en het lozen op of onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

 

Via artikel 3.9 kan het bestuur onder andere algemene regels stellen, waarbij ook vrijstellingen van de vergunningplicht kunnen worden vastgesteld. Daarnaast is het bestuur bevoegd beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de vergunningverlenende bevoegdheid.

 

Artikel 3.4a Algeheel verbod onttrekken van water

Artikel 3.4a biedt de mogelijkheid oppervlaktewaterlichamen aan te wijzen waarvoor een algeheel onttrekkingsverbod geldt. Op de bij dit artikel behorende kaart zijn de oppervlaktewaterlichamen aangewezen waaruit wel onttrokken of aangevoerd mag worden. Het algeheel onttrekkingsverbod geldt derhalve voor alle oppervlaktewaterlichamen die niet op de kaart zijn opgenomen. Het algehele verbod geldt voor alle onttrekkingen of aanvoeren met uitzondering van die ten behoeve van veedrenking of ten behoeve van calamiteiten (bijv. ten behoeve van bluswater).

 

Artikel 3.5 Drainage van hoeveelheden water

Ten behoeve van de taak van het waterschap, de zorg voor het watersysteem, kan het nodig zijn drainage te verbieden behoudens vergunningplicht. Gedacht kan worden aan verdrogingsbestrijding. Via algemene regels op grond van artikel 3.9 kunnen bepaalde vormen van drainage, bijvoorbeeld peilgestuurde drainage, worden vrijgesteld van deze vergunningplicht.

 

Artikel 3.6 Grondwaterlichamen: watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren hoeveelheden water in de bodem

Dit artikel geeft een algemene verbodsbepaling voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water in de bodem. In beginsel zijn alle onttrekkingen en infiltraties verboden, behoudens vergunning. Het bestuur kan via algemene regels bepaalde onttrekkingen en infiltraties vrijstellen van deze vergunningplicht. Ook kan het bestuur beleidsregels opstellen over in welke gevallen vergunning zal worden verleend en in welke gevallen niet.

 

Voor drie specifieke categorieën van onttrekkingen en infiltraties zijn op grond van artikel 6.4 van de Waterwet gedeputeerde staten bevoegd en dus niet het bestuur. Het gaat hier om de onttrekkingen en infiltraties:

  • ten behoeve van industriële toepassingen, indien de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt;

  • ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening;

  • ten behoeve een bodemenergiesysteem.

 

Artikel 3.6 ziet dus niet op deze drie categorieën. Voor de overige onttrekkingen en infiltraties geldt op grond van deze keur een algemene verbodsbepaling, vergelijkbaar met de oude verbodsbepaling uit artikel 14 van de Grondwaterwet. Met betrekking tot infiltraties gaat het hier om waterkwantiteit, en niet om waterkwaliteit. Voor wat betreft de waterkwaliteit bij infiltraties moet voldaan worden aan de regels gesteld bij of krachtens de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer.

 

§3. Calamiteiten en zorgplicht

 

Artikel 3.7 Algeheel verbod bij calamiteiten

In geval van calamiteiten kan het nodig zijn de waterafvoer en -aanvoer of lozingen en onttrekkingen te verbieden. Bij calamiteiten gaat het om bijvoorbeeld om droogte of een overvloed aan water, maar ook (een dreiging van) een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of het in ongerede raken van een waterstaatswerk. Concreet kan op basis van dit artikel het bestuur bijvoorbeeld bij droogte een onttrekkingsverbod instellen.

 

Artikel 3.8 Zorgplicht

Artikel 3.8 bevat een algemene zorgplicht ten aanzien van het watersysteem. Deze zorgplicht geldt voor een ieder en een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Als het handelen of nalaten onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht, kan het bestuur bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten. Een eventueel opgelegde last moet wel voldoende duidelijk worden omschreven, anders ontstaat er strijd met de rechtszekerheid, zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AB RvS) van 10 augustus 2011, 201012817/1/M1.

 

§4. Algemene regels, vrijstellingen, nadere regels, meld-,meet- en registratieplichten

 

Artikel 3.9 Algemene regels, nadere regels, meldplichten, meet- en registratieplichten en maatwerkvoorschriften

In de artikelen 3.2 tot en met 3.6 zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen. Artikel 3.9 biedt het bestuur een grondslag om ten aanzien van deze verbodsbepalingen algemene regels, nadere regels, meld-, meet- en registratieverplichtingen en maatwerkvoorschriften te stellen.

 

Lid 1

Het eerste lid biedt het bestuur de grondslag om algemene regels te stellen, welke mede een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de artikelen 3.2 tot en met 3.6 in kunnen houden. Een vrijstelling van een bepaalde verbodsbepaling kan aan de orde zijn als aan bepaalde voorwaarden (algemene regels) is voldaan. Voorbeelden van mogelijke vrijstellingen zijn bepaalde handelingen in de beschermingszone van waterstaatwerken, de af- en aanvoer van water naar of uit oppervlaktewaterlichamen of grondwateronttrekkingen bij hoeveelheden onder een bepaalde drempel en drainage van gronden met bepaalde drainagemiddelen (bijvoorbeeld peilgestuurde drainage).

Het bestuur heeft ook de mogelijkheid een algeheel verbod in te stellen, waarbij geen vergunningverlening mogelijk is.

 

Lid 2

Het tweede lid geeft het bestuur de bevoegdheid meld-, meet- en registratieverplichtingen op te leggen, voor zover deze verplichtingen niet in strijd zijn met de bepalingen hierover in het Waterbesluit, de Waterregeling en provinciale (water)verordening(en). In het Waterbesluit is opgenomen dat vergunningvrije grondwateronttrekkingen en infiltraties moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag. Van alle grondwateronttrekkingen en infiltraties moet de kwantiteit worden gemeten; van alle infiltraties ook de kwaliteit (conform Waterregeling). Van deze kwantiteits- en kwaliteitsmetingen moet opgave worden gedaan aan het bevoegde gezag.

 

De Waterregeling stelt welke gegevens moeten worden verstrekt bij een vergunningaanvraag of melding (indien niet vrijgesteld van meldingsplicht) voor grondwateronttrekkingen of infiltraties.

In de Omgevingsverordening Limburg is geregeld dat het bestuur de kwantiteits- en kwaliteitsmetingen moet verstrekken aan GS en een overzicht van vergunningen en meldingen voor grondwateronttrekkingen en infiltraties.

 

Lid 3

Dit lid biedt het bestuur de mogelijkheid om voor handelingen, die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht, zogenaamde maatwerkvoorschriften te stellen. Deze bevoegdheid is onder andere vergelijkbaar met artikel 6.15, lid 3, van het Waterbesluit. Het stellen van deze maatwerkvoorschriften is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen (bezwaar en) beroep mogelijk is. Een maatwerkvoorschrift kan zowel tot zwaardere als tot soepelere voorschriften/normen leiden. In zijn algemeenheid zal het opleggen van zwaardere voorschriften/normen op initiatief van het waterschap plaatsvinden. Versoepeling kan op verzoek van degene die de desbetreffende handeling verricht of gaat verrichten.

 

Bij de toepassing van maatwerkvoorschriften moet het gaan om uitzonderingsgevallen. Als vaak een maatwerkvoorschrift moet worden vastgesteld, dan dient overwogen te worden de algemene regel aan te passen.

 

Artikel 3.10 Geen vergunningplicht voor het waterschap

Het waterschap voert als beheerder van het watersysteem vele handelingen aan waterstaatswerken uit. De handelingen die het waterschap daar uitvoert, zijn in het belang van de aan het waterschap opgedragen taken en vallen onder beheer en onderhoud. Vaak zijn deze handelingen overeenkomstig de functie van het betreffende waterstaatswerk, als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid. Daarom geldt voor deze handelingen geen vergunningplicht. Wel heeft het waterschap een vergunning nodig voor handelingen die het waterschap niet als beheerder verricht, maar bijvoorbeeld als eigenaar van grond of gebouwen. Verder heeft het waterschap voor het realiseren van werken of het verrichten van werkzaamheden, waarbij het afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het water brengt, een vergunning nodig ingevolge artikel 6.2, eerste lid Waterwet. Uiteraard geldt dat ook voor derden die laatst bedoelde handelingen verrichten. Het waterschap mag dergelijke handelingen niet via de keur reguleren en er dus ook geen vrijstelling voor opnemen.

Voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege het waterschap, waardoor de leggergegevens wijzigen, moet het waterschap een projectplan (met bezwaar- en beroepsmogelijkheden voor belanghebbenden) ingevolge artikel 5.4 Waterwet vaststellen. Daarmee is een vergunning op grond van de keur niet meer aan de orde.

 

§5. Visplan

 

Artikel 3.11 Visplan

 

In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling zal op termijn worden opgenomen dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan. Een dergelijk visplan behoeft de instemming van de waterbeheerder. Daarbij toetst de waterbeheerder of het visplan aansluit bij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de visstand in de betreffende wateren. De waterbeheerder geeft aan voor welke oppervlaktewaterlichamen hij een dergelijk visplan noodzakelijk acht. Dit hangt af van de mogelijkheden om via visbeheer (mede) de KRW-doelstellingen te halen. De doelen van de KRW voor het kwaliteitselement vis betreffen zowel de soortensamenstelling, als ook de leeftijdsopbouw van het visbestand. Dit betekent dat voor veel binnenwateren doelstellingen en soorten maatregelen moeten worden opgesteld. Het is vervolgens aan de regionale waterbeheerder die maatregelen in de regionale binnenwateren uit te voeren. De visserijkundige eenheid die zo’n visplan opstelt, is de Visstand Beheer Commissie (VBC). De verplichte deelname aan een VBC loopt via een bepaling in de huurovereenkomsten voor de rijkswateren. Dit geldt niet voor de regionale wateren. Daarom is een betere borging nodig om visserij in de regionale wateren duurzaam te laten zijn. Dat is mogelijk door een visplan daar waar nodig, verplicht te stellen en daaraan te koppelen dat de binnenvisserij alleen plaatsvindt overeenkomstig zo’n plan.

 

 

Het visplan beoogt ten eerste de visserij-activiteiten in te passen in de KRW-doelstellingen wat betreft de visstand en ten tweede een vastlegging van de verplichtingen voor de visrechthebbenden.

 

Zoals in de algemene toelichting reeds vermeld 4 treedt deze bepaling op een nader door het besturen te bepalen tijdstip in werking. Gelijktijdig met de vaststelling van de keur, wordt een algemene regel vastgesteld ter zake het vissen. Hierin is bepaald dat het vissen slechts is toegestaan voor die oppervlaktewaterlichamen waarvoor een visrechtovereenkomst ingevolge de Visserijwet 1963 geldt. Tevens zijn daarin voorschriften opgenomen inhoudende dat slechts mag worden gevist indien de visser in het bezit is van een machtiging verstrekt door de visrechthebbende.

 

Hoofdstuk 4. Toezicht en handhaving

 

Artikel 4.1 Aanwijzing toezichthouders

Onder toezichthouder verstaat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5.11 Awb). Hieruit vloeit voort dat de toezichthoudende bevoegdheden uit de Awb alleen kunnen worden uitgeoefend door personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift als zodanig zijn aangewezen. Dit artikel voorziet in de vereiste wettelijke grondslag voor de aanwijzing van toezichthouders.

 

Het toezicht wordt primair opgedragen aan daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren. De definitie in de Awb biedt echter ook de mogelijkheid het toezicht op te dragen aan andere personen. Daarbij geldt dat met het toekennen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten het overheidsapparaat terughoudend moet worden omgegaan (Memorie van Toelichting Derde tranche Awb, TK 23 700, nr. 3, p. 139). Zie hierover ook Awb, Tekst en Commentaar, 2009, p. 343.

 

Artikel 4.3 Strafbepalingen

Artikel 81 Waterschapswet bepaalt welke maximumstraf op overtreding van de keur kan worden gesteld. Deze strafmogelijkheid moet in de keur zelf worden gepositiveerd. In artikel 4.3 is de maximumstraf opgenomen, namelijk drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

 

Deze strafbepalingen staan los van of naast het bestuursrechtelijke instrumentarium – bestuursdwang en dwangsom – waarover het bestuursorgaan in geval van overtreding kan beschikken

 

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 5.1 Vergunningen

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor watervergunningen, verleend op basis van de voorgaande keur. Als de handelingen zowel op basis van de voorgaande keur als deze, nieuwe keur vergunningplichtig zijn, en er is een watervergunning verleend op basis van de voorgaande keur, dan wordt deze watervergunning geacht te zijn verleend op basis van deze, nieuwe keur. Voor nog oudere vergunningen en ontheffingen, die zijn verleend op basis van oudere keuren (van vóór de voorgaande keur) geldt het overgangsrecht van de voorgaande keur (of van nog oudere keuren).

 

Het tweede lid ziet op handelingen e.d. die rechtmatig tot stand zijn gebracht voordat deze keur in werking is getreden, bijvoorbeeld handelingen die eerst niet vergunningplichtig waren en dat nu wel zijn geworden.

 

Artikel 5.2 Intrekking Keur

Bij inwerkingtreding van deze keur wordt de voorgaande keur, de Keur Waterschap Peel en Maasvallei 2009 ingetrokken.

 

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

In dit artikel wordt de inwerkingtreding van deze keur geregeld.

 

Artikel 5.4 Citeertitel

De citeertitel zorgt ervoor dat de keur eenvoudig en eenduidig kan worden aangehaald.

 

 

 

Naar boven