Waterschapsblad van Waterschap Limburg
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Limburg | Waterschapsblad 2017, 109 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Limburg | Waterschapsblad 2017, 109 | Beleidsregels |
Beleidsregels van het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg houdende regels voor vergunningverlening
1.1 Taken en verantwoordelijkheden
Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze zorg niet uitdrukkelijk aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen (artikel 4, lid 1 van het Reglement voor Waterschap Roer en Overmaas 2008). Dit omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater. Tot de zorg voor het watersysteem behoort onder andere de zorg voor de waterkering, de waterhuishouding waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit.
Een instrument om deze taken te kunnen uitvoeren is vergunningverlening. Het waterschap is het bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen op grond van de Waterwet en de Keur van Waterschap Roer en Overmaas (keur).
Deze beleidsregels zijn gericht op de verbodsbepalingen die zijn opgenomen in de Keur van Waterschap Roer en Overmaas. De verbodsbepalingen hebben betrekking op de waterstaatswerken zoals de primaire en secundaire wateren, de waterkeringen en het grondwater.
De verbodsbepalingen in de keur zijn relatieve verboden. Dat wil zeggen dat een bepaalde handeling of activiteit niet zonder meer verboden is, maar dat afhankelijk van de aard of plaats van de activiteit er ontheffing verleend kan worden in de vorm van een vergunning. Aan de vergunningen worden voorschriften verbonden waaraan de vergunninghouder moet voldoen. Door het weigeren van een vergunning of door middel van het onder voorschriften verlenen van een vergunning wordt voorkomen dat vastgestelde doelen met betrekking tot het water- en waterkeringbeheer worden gefrustreerd.
Vanuit het beginsel van zorgvuldigheid, zoals dat is neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het wenselijk dat het antwoord op de vraag of een vergunning al dan niet verleend kan worden, is af te leiden uit een vastgestelde beleidsregel. Bovendien is de kans dat een beschikking, als gevolg van een rechterlijke toetsing wegens inconsistentie (materieel motiveringsgebrek) vernietigd wordt, dan minimaal.
In deze notitie zijn de beleidsregels voor de afhandeling van aanvragen voor een vergunning op grond van de keur en de Waterwet opgenomen. Het beleid betreffende grondwateronttrekkingen is in overeenstemming met de instructiebepalingen uit de Provinciale Omgevingsverordening Limburg. Een deel van de grondwateronttrekkingen blijft vergunningplichtig, een deel valt onder algemene regels. Landbouwkundige onttrekkingen vallen volledig onder de algemene regels.
Op grond van artikel 4.7 van de keur kan het dagelijks bestuur verdere invulling geven aan de bepalingen van de keur door middel van algemene verboden, algemene regels en vrijstellingen. Daar waar de aanvraag niet aan de voorwaarden in de algemene regels voldoet, moet deze aan de hand van deze beleidsregels worden beoordeeld.
De ge- en verbodspalingen die in de keur zijn opgenomen zijn van toepassing op de in de legger opgenomen waterstaatswerken en zoneringen zoals beschermingszone, inundatiegebied, profiel van vrije ruimte en meanderzone. De bepalingen met betrekking tot grondwater zijn van toepassing op het hele beheersgebied.
Door het waterschap is op 24 november 2009 het Waterkeringenbeheersplan 2009-2013 vastgesteld en op 29 september 2009 is het Waterbeheersplan 2010-2015 vastgesteld. Beide plannen zijn door het College van Gedeputeerde Staten van Limburg goedgekeurd. In deze plannen is geformuleerd op welke manier de waterkwantiteits-, kwaliteitszorg en de waterkeringszorg wordt vormgegeven. Het beleid dat is geformuleerd in deze plannen is mede een uitwerking van provinciaal beleid zoals dat is opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). In 2015 wordt het Waterbeheersplan 2016-2021 vastgesteld. Dit document is van toepassing op de oppervlaktewateren en waterkeringen.
Bij het verlenen van vergunningen op grond van de Waterwet en de keur wordt primair als uitgangspunt aangehouden dat het waterstaatkundig functioneren van het watersysteem en van de waterkeringen gewaarborgd blijft. Bij iedere vergunningaanvraag wordt beoordeeld in hoeverre het gevraagde van invloed is op bijvoorbeeld het waterkerend vermogen van de waterkering, de waterafvoer of grondwaterstanden. Verder mag de kwaliteit van het water of de aan de wateren toegekende ecologische functie niet negatief worden beïnvloed.
In het algemeen geldt dat nadelige effecten van het aangevraagde werk of activiteit worden vermeden dan wel niet worden toegestaan. Zijn negatieve effecten onvermijdelijk dan zullen deze gevolgen binnen het werk verzacht moeten worden. Is dit ter plaatse van het werk niet mogelijk dan worden de effecten elders gecompenseerd.
De in de werken toe te passen materialen moeten voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit.
Vergunningaanvragen moeten aan de in deze notitie opgenomen beleidsregels worden getoetst. Bij het samenstellen van de beleidsregels zijn belangen van derden in het algemeen meegewogen. Toch is het noodzakelijk om bij iedere vergunningaanvraag alle belangen individueel te beoordelen. Er kunnen hierdoor argumenten aanwezig zijn om vergunningaanvragen, ondanks dat deze voldoen aan de beleidsregels toch te weigeren.
In normale gevallen behoort niet van een beleidsregel te worden afgeweken. Immers een afwijking van de beleidsregel betekent materieel een wijziging van de beleidsregel. Een dergelijke wijziging behoort uit het oogpunt van rechtszekerheid niet via een afwijking maar via een wijziging van de beleidsregel te geschieden. Een incidentele afwijking in een standaard situatie is al snel in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
In bijzondere gevallen kan een afwijking van een beleidsregel noodzakelijk zijn. Indien het handelen overeenkomstig de beleidsregel in een bijzonder geval zou leiden tot nadelige of voordelige gevolgen voor een of meer belanghebbenden die onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met beleidsregel te dienen doelen, is afwijken geoorloofd en geboden. Deze afwijking moet gemotiveerd worden.
Tot de bijzondere gevallen behoren onder andere werken die zijn aangebracht voordat het werk op basis van de Keur van Waterschap Roer en Overmaas vergunningplichtig werd. In deze gevallen is er sprake van een fictieve vergunning. Bij het aanpassen of formaliseren van een fictieve vergunning kan afgeweken worden van de beleidsregels. Deze afwijking moet gemotiveerd worden.
1.4 Procedures voor het verlenen van een vergunning
De procedures die gevolgd kunnen worden zijn:
- de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
De eenvoudige procedure houdt in dat binnen 8 weken na het indienen van een aanvraag een besluit wordt genomen.
De uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) houdt in dat, voordat een definitief besluit wordt genomen, gedurende 6 weken eerst een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd. Het definitieve besluit wordt binnen 6 maanden na het indienen van de aanvraag genomen.
Alle (ontwerp)besluiten worden bekend gemaakt in het Waterschapsblad op www.overheid.nl.
In de volgende gevallen moet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure worden gevolgd:
- het brengen van verandering in de richting, vorm, afmeting of constructie van een primair en secundair water;
- het maken of wijzigen van een waterstuwend werk in primaire wateren of in het inundatiegebied;
- het maken of wijzigen van een waterkering dan wel een werk in een waterkering aan te brengen of te wijzigen;
- het lozen van water in een primair of secundair water, met uitzondering van lozingen van ≤ 20 m³ die vallen onder algemene regel ‘Lozen van water (inclusief het aan- en afvoeren van water) en het plaatsen, behouden, wijzigen en verwijderen van lozingsvoorzieningen’;
- het onttrekken van water uit een primair water, met uitzondering van onttrekkingen met behulp van een tankwagen;
- en alle activiteiten die hiervoor niet genoemd zijn, indien de aard en de omvang van de activiteit dit wenselijk maakt.
In uitzonderingsgevallen (in geval van spoedeisendheid of tijdelijke activiteiten voor de hiervoor genoemde aanvragen) kan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure buiten toepassing worden gelaten.
Sinds 2009 staat in de Algemene wet bestuursrecht de lex silencio positivo (LSP). De LSP is de regel die erop neerkomt dat bij overschrijding van de beslistermijn een besluit geacht wordt te zijn genomen van rechtswege. De LSP geldt niet voor keurvergunningen. De LSP is van toepassing (1) als dat in een regel bepaald is, of (2) als het gaat om zogenaamde dienstenactiviteiten als bedoeld in de Dienstenwet.
Er is geen regel waarin staat dat de LSP geldt voor keurvergunningen. Verder is al in 2008 geconstateerd dat de keurbepalingen niet zien op dienstenactiviteiten, maar vooral gaan over de ontwikkeling of het gebruik van land en water
2.1.1 Primaire en secundaire wateren
Vanuit het waterkwantiteitsbeheer wordt er in de Keur van Waterschap Roer en Overmaas een onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en overige wateren. De primaire wateren voldoen aan de Notitie 'Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas' en zijn als zodanig opgenomen in de legger. De secundaire wateren voldoen niet aan de normering maar zijn wel van belang voor het functioneren van het watersysteem. Deze secundaire wateren zijn ook in de legger opgenomen. Onder overige wateren worden alle andere oppervlaktewateren bedoeld. Normen voor de indeling in primaire en secundaire wateren zijn aangegeven in de Notitie 'Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas'. Voor primaire wateren geldt een aantal ge- en verbodsbepalingen. Voor alle overige wateren (waaronder secundaire wateren) zijn in de keur slechts enkele verbodsbepalingen opgenomen. Deze hebben alleen betrekking op het dempen, verleggen of veranderen van deze wateren en het lozen op en onttrekken uit deze wateren.
Naast de opsplitsing in primaire, secundaire en overige wateren is ook de aan de watergang toegekende functie van belang. De toekenning van hoofd- en nevenfuncties heeft plaatsgevonden in het Waterbeheersplan en in andere besluiten van het dagelijks bestuur. Met de toegekende functies is bij het opstellen van de beleidsregels daar waar nodig rekening gehouden. Aan een primair water is de algemeen ecologische functie of de specifiek ecologische functie toegekend. Voorbeelden van andere hoofdfuncties zijn agrarisch water en de zwemwaterfunctie.
Naast de hoofdfunctie kunnen aan een water ook nog diverse nevenfuncties worden toegekend. Eén van deze nevenfuncties is de functie water in bebouwing. Hiermee vindt een splitsing plaats tussen wateren die liggen in het landelijk gebied en wateren in het stedelijk gebied.
De doelstelling van het waterschap bij de inrichting en beheer van wateren met een specifiek ecologische functie is gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van het oorspronkelijke karakter en de ecologische en landschappelijke waarden. Wanneer ook de agrarische functie of andere nevenfuncties zijn toegekend, dan wordt inrichting en beheer primair afgestemd op de specifiek ecologische functie.
De doelstelling van het waterschap bij inrichting en beheer van wateren met een algemeen ecologische functie is gericht op het behoud en veiligstellen van ecologische en landschappelijke waarden op een lager niveau dan bij de specifiek ecologische functie. Inrichting en beheer van wateren met een algemeen ecologische functie wordt mede afgestemd op de andere functies, voor zover deze de ecologische functie niet aantasten.
De doelstellingen en het na te streven ecologisch niveau zijn aangegeven in het handboek 'Streefbeelden voor Natuur en Water in Limburg'. Deze streefbeelden zijn een nadere uitwerking van het project verkenning regionale watersystemen.
Omdat het waterschap het onderhoud van primaire wateren verzorgt, toetst het waterschap bij het verlenen van een vergunning de invloed van het te vergunnen werk op het onderhoud. Indien de aanwezigheid van het te vergunnen werk het onderhoud en inspecties teveel belemmert of zelfs onmogelijk maakt, dan wordt de gevraagde vergunning niet verleend. Hierbij wordt met name gedacht aan obstakels in, boven en meteen naast de watergang,
Het onderhoud van een vergund werk is voor rekening en verantwoordelijkheid van de vergunninghouder. Deze is ook verantwoordelijk voor het verwijderen van drijfvuil en/of slib dat ter plaatse van het werk achter blijft.
Bij de afweging of een vergunning al dan niet verleend kan worden, vindt een ecologische toetsing plaats. Belangrijk voor deze toetsing zijn de aan de watergang toegekende hoofd- en nevenfuncties. Afhankelijk van de toegekende functies worden de inrichting, beheer en onderhoud van het water afgestemd op de ecologische potenties.
Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid om te werken aan de doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De Europese lidstaten hebben de verplichting om in 2015 (uiterlijk 2027) alle wateren in een goede ecologische en chemische toestand te hebben gebracht. Een belangrijk uitgangspunt van de KRW is ook dat de ecologische en chemische toestand niet mag verslechteren, het principe van 'geen achteruitgang'. Onder de ecologische toestand wordt nadrukkelijk ook de hydromorfologie verstaan.
Om de gevolgen van werken op de hydromorfologie en de inrichting van watergangen te kunnen beoordelen, wordt daar waar mogelijk gebruik gemaakt van het Handboek Hydromorfologie en de Monitoring en afleiding hydromorfologische parameters Kaderrichtlijn Water (RWS WD Rapport 2007.006).
Vismigratiebelemmeringen en andere factoren die migratie, kolonisatie en handhaving van watergebonden organismen onmogelijk maken, dan wel in sterke mate beperken (als bijvoorbeeld schaduwwerking waardoor waterplanten, welke noodzakelijk zijn voor een goed aquatisch systeem, worden beperkt in hun groei) worden niet toegestaan. Uitzondering hierop geldt indien compenserende maatregelen getroffen worden zoals vistrappen, looprichels onder bruggen en duikers en uitstapplaatsen voor dieren bij steile oevers.
Voorts worden voorgenomen ingrepen in watergangen getoetst aan hydrologische criteria. Het basisuitgangspunt is dat de hydrodynamische eigenschappen van de watergang niet verslechteren. Bouwwerken en objecten op de bodem of oevers van de watergang evenals drijvende objecten kunnen zorgen voor een wijziging in stroomsnelheid, stroomrichting, waterdiepte en afvoercapaciteit en/of de bergingscapaciteit.
Een obstakel in een watergang kan leiden tot een verhoging van de stroomsnelheid. Dit kan leiden tot erosie van het onderwaterprofiel en verslechtering van de functioneel vereiste toestand. Erosie heeft instabiliteit van het talud, de oevers en eventueel de waterkering tot gevolg. Ook heeft dit invloed op de levensomstandigheden van waterorganismen (zie 2.1.4) en op het beschermingsniveau tegen wateroverlast van aangrenzende terreinen.
Om het bestaande beschermingsniveau te garanderen is elke verkleining van de afvoercapaciteit en/of bergingscapaciteit van de watergang ongewenst. Ook indien het huidige beschermingsniveau hoger is dan volgens de ‘Normering regionale wateroverlast’ vereist is, zijn ingrepen die de afvoer- of bergingscapaciteit verkleinen in principe niet toegestaan. Het waterschap stelt zich namelijk tot taak deze overcapaciteit van watergangen duurzaam veilig te stellen met het oog op toekomstige ontwikkelingen. Dit kan zijn meer neerslag door klimaatverandering, grotere aanvoer van regenwater door uitbreiding of afkoppelen van stedelijk gebied of bijvoorbeeld door natuurlijke profielverkleining als gevolg van sedimentatie of begroeiing.
Gevraagde vergunningen als gevolg waarvan hydrodynamische eigenschappen van de watergang verslechteren, worden in principe niet verleend.
De klimaatverandering heeft verstrekkende gevolgen voor ons land met name op het gebied van water. Bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast, droogteschade en een goede waterkwaliteit zijn zaken die inspanningen eisen. Om te kunnen voldoen aan de eisen die het waterbeheer aan ons land stelt, is op 22 december 2009 de Waterwet in werking getreden.
In artikel 2.1 van de Waterwet zijn de doelstellingen geformuleerd. Deze doelstellingen zijn in onderlinge samenhang richtinggevend bij de toepassing van alle bevoegdheden en de verdere uitvoering van de Waterwet. Dit is de kern van integraal waterbeheer. Hieronder wordt niet alleen de milieukwaliteit verstaan, maar ook het kwantiteitsbeheer en de veiligheid van het gebruik van de watersystemen door de gebruikers ervan (zie memorie van toelichting van de Waterwet, artikel 2.1).
Ook het waterschap is zich bewust van de klimaatverandering. Om hier goed op te kunnen anticiperen heeft het waterschap hiervoor beleid opgesteld. Dit beleid is in 2012 verwoord in de Visie waterbeheer Limburg in 2020: 'De klimaatverandering leidt tot nattere winters, drogere zomers en hevigere regenbuien. Aanhoudende depressies met veel regen leiden tot frequenter en extremer hoogwater in de Maas en de beken, waardoor het risico op wateroverlast toe neemt. De klimaatverandering vereist ingrijpende aanpassingen. Het waterschap heeft zich tot doel gesteld het beschermen van de bewoners en gebruikers van het Maasdal en het goed verdelen van het water in ruimte en tijd om overlast en schade te voorkomen.'
Al enige tijd is een klimaatverandering merkbaar. Dit uit zich door langere perioden van aanhoudende droogte, grotere neerslagsommen in natte perioden en een toename van hevige neerslaggebeurtenissen en extremere neerslagintensiteiten. In Nederland is de jaarlijkse neerslag vanaf 1906 toegenomen met 18 procent. Dit komt vooral voor rekening van de winter en de herfst met in beide seizoenen 26 procent meer neerslag (KNMI, 2011).
Uit neerslagmetingen in Herwijnen blijkt bij vergelijking van de periode 1970-1999 met 2000-2011 dat de herhalingstijd van buien van gelijke intensiteit met een factor 10 is afgenomen. Buien met een intensiteit van 60 mm/uur komen gemiddeld 10 keer zo vaak voor als voorheen. Bovendien worden de buien met eenzelfde herhalingstijd intenser.
De grotere neerslagsommen en -pieken leiden tot een grotere belasting van het afwateringsstelsel en de beeksystemen. De kans dat de normafvoeren waarop de beken zijn gedimensioneerd om wateroverlast te voorkomen worden overschreden, neemt toe. Het beschermingsniveau neemt daarmee af. Dit maakt het extra belangrijk om de eventuele overcapaciteit van beken te reserveren voor klimaateffecten.
Naast het watersysteem is het de taak van het waterschap te zorgen voor de veiligheid van de burgers; dus ook van woonbooteigenaren. Gezien de beschreven ontwikkelingen kan het waterschap de veiligheid van woonbooteigenaren niet voldoende garanderen.
Om vorenstaande redenen zullen voor activiteiten en werken (inclusief woonboten) op, in en boven de beken die de afvoer belemmeren en welke niet direct voor het functioneren van het watersysteem benodigd zijn, geen toestemmingen meer worden verleend. Sterker nog zal een sanering van bestaande situaties moeten plaatsvinden.
Specificering hydrologische criteria Roer en Hambeek
De gemiddelde afvoer van de Roer bedraagt ca. 23 m³/s. De maatgevende afvoer (herhalingstijd 1:100, tevens wettelijk beschermingsniveau stedelijk gebied) bedraagt ca. 170 m³/s. Op basis van de voorziene klimaatverandering zullen op termijn de maatgevende afvoeren hoger worden. Voor het AMICE1 project zijn scenario’s opgesteld voor hoogwatersituaties bij de natte klimaatscenario’s (Drogue, et al., 2010). Voor de periode 2021-2050 is de verwachting dat de maatgevende afvoer van 1x per 100 jaar toeneemt naar ca. 173 m³/s. In de periode daarna is toename tot 187 m3/s te verwachten. Uit berekeningen blijkt dat de huidige afvoercapaciteit van de Hambeek 180 m³/s bedraagt. De actuele overcapaciteit is nog maar zeer beperkt.
Het waterschap streeft ernaar om maximaal gebruik te kunnen maken van de afvoercapaciteit van de beken. Met name voor de Hambeek is dit van groot belang omdat in maatgevende situaties nagenoeg de volledige afvoer van de Roer via de Hambeek moet kunnen worden afgevoerd. Bij 'falen' van de Hambeek kan grote wateroverlast optreden in Roermond. Dit betekent dat er geen ruimte is voor obstakels die de afvoer beperken c.q. de maatgevende waterstanden verhogen.
Als obstakels kunnen onder andere worden gezien de woonboten in de Hambeek. Niet alleen zijn de woonboten zelf zijn een obstakel, maar door het invangen van meedrijvende voorwerpen (waaronder boomstammen en takken) zal de impact van het obstakel alleen maar groter worden.
Bij lage en gemiddelde afvoeren is de stroomsnelheid in de Hambeek laag (0,05-0,20 m/s). Bij hoge afvoeren kan dit echter sterk oplopen tot waarden van 1-1,5 m³/s. Deze treden vooral op bij een hoge Roerafvoer en relatief lage Maaswaterstanden. Bij zeer extreme omstandigheden (bijvoorbeeld 290 m³/s) kan de stroomsnelheid oplopen tot boven de 1,5 m/s. Hierbij bestaat het risico dat grotere en zwaardere obstakels worden los gesleurd en meegevoerd.
Tevens bestaat het risico, zeker bij hoogwatersituaties, dat meedrijvende obstakels de woonboten zodanig beschadigen dat deze zinken. Hiermee komt niet alleen de veiligheid van burgers (op woonboten) in het gedrang, maar ontstaat een nog groter obstakel welke de kans op het falen van het watersysteem alleen nog maar groter maakt.
Dit levert een te groot risico voor het functioneren van het watersysteem. Om vorenstaande redenen zullen voor activiteiten en werken op en in de beken waarvoor geldt dat de activiteit en het werk niet direct noodzakelijk zijn voor het functioneren van het watersysteem, geen toestemmingen meer worden verleend. Verleende vergunningen zullen worden met een overbruggingstermijn (van 2 tot 5 jaar) worden ingetrokken.
1 AMICE staat voor Adaption of the Meuse to the Impacts of Climate Evolutions. AMICE is een interreg-project waarin de invloed van klimaatveranderingen op het Maasbassin zijn onderzocht.
Voor een aantal verboden dat in de keur wordt genoemd, verleent het waterschap in principe geen vergunning, tenzij deze zaken onderdeel uit maken van een ander werk (bijvoorbeeld leggen van kabels of bouwactiviteiten).
Het betreft de volgende verboden:
- werken te verrichten waaronder ploegen, spitten of graven in een primair water of waterkering (artikel 4.1, lid 1, onder a van de keur);
- maaien of op andere wijze verwijderen van vegetatie in of bij een primaire water of op of bij een waterkering (artikel 4.1, lid 1, onder a en b van de keur);
- verwijderen van taludverdedigende beplantingen en/of materialen bij een primair water of waterkering (artikel 4.1, lid 1, onder a en b van de keur); en
- maken van ophogingen binnen het profiel van een primair water (artikel 4.1, lid 1, onder c van de keur).
Met oeververdediging worden materialen bedoeld tot verdediging van oever, talud of waterbodem.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b).
Werken is een breed begrip waaronder ook een oeververdediging valt.
Het verbod geldt voor alle primaire wateren die zijn opgenomen in de legger van Waterschap Roer en Overmaas.
Overige wet- en regelgeving en beleid
Besluit bodemkwaliteit (het toepassen van niet-uitloogbare materialen).
Een oeververdediging moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Bij watergangen met een specifiek ecologische functie is een oeververdediging niet wenselijk in verband met het ecologisch functioneren van deze watergang.
Bij vrij meanderende watergangen is een oeververdediging niet gewenst omdat hierdoor de oevers worden vastgelegd. Alleen als er sprake is van (dreigende) aantasting van hoogwaardige infrastructuur kan een oeververdediging worden toegestaan.
Verder wil het waterschap met deze beleidsregel voorkomen dat er een wildgroei aan oeververdedigingen ontstaat.
Toetsingscriteria/voorschriften
In onderstaand schema is aangegeven wanneer het waterschap een vergunning kan verlenen.
Is oeververdediging noodzakelijk dan zal de lichtst mogelijke constructie toegepast moeten worden. Oeververdediging waarbij men stampbeton toepast, moet zoveel mogelijk worden voorkomen.
De volgende materialen kunnen worden toegepast:
- betuining (vlechtwerk van wilgentakken);
- stortsteen/Maaskeien op filterdoek; en
- stortsteen/Maaskeien gezet in stampbeton.
Het type steen dat gebruikt moet worden, is afhankelijk van de omgeving. In het algemeen wordt stapelwerk van Ardennergres voorgeschreven. In het Maasdal kunnen ook Maaskeien worden toegepast.
Uitzondering op de te gebruiken materialen is mogelijk als toepassing van de hierboven genoemde constructies in verband met plaatselijke omstandigheden niet mogelijk is. Hierbij moet worden gedacht aan grote lozingen waarbij de bovengenoemde constructies onvoldoende zijn om de oever te beschermen.
Het onderhoud van de oeververdediging is voor rekening en verantwoordelijkheid van de vergunninghouder.
Een aantal primaire wateren (waaronder de Geul te Valkenburg en de Jeker te Maastricht) is voorzien van gemetselde of betonnen kademuren. Uitbreiding van deze keermuren wordt in principe niet toegestaan.
Wanneer bij het realiseren van een tijdelijk werk (bijvoorbeeld kabel- of leidingsleuf door middel van open ontgraving) een tijdelijke oeververdediging nodig is dan mogen hiervoor tijdelijk stapelzoden of stortsteen / Maaskeien worden gebruikt. Dit geldt ook voor meanderende oppervlaktewaterlichamen.
De beoordeling van oeververdediging bij bijvoorbeeld duikers lozingswerken, bruggen e.d. wordt meegenomen bij de beoordeling van het werk. Voor de keuze van de toe te passen materialen wordt verwezen naar deze beleidsregel.
Met deze beleidsregel worden alle kabels en leidingen ongeacht diameter of functie bedoeld.
Deze beleidsregel wordt in samenhang met de algemene regels kabels en beschouwd.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszones graafwerkzaamheden te verrichten (artikel 4.1, lid 2, onder a).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de meanderzones leidingen of kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen
(artikel 4.1, lid 3, onder b).
Werken is een breed begrip waaronder ook kabels en leidingen vallen.
Deze beleidsregel is van toepassing op alle primaire wateren inclusief beschermingszone en meanderzone zoals deze zijn opgenomen op de legger van Waterschap Roer en Overmaas.
Overige wet- en regelgeving en beleid
Bij besluit van 14 december 2009 (Algemene regels realiseren kabels- en leidingenkruisingen) geldt deze verbodsbepaling niet zolang wordt voldaan aan de algemene voorschriften die bij het voornoemde besluit horen.
De leidingkruisingen waarop de algemene regel niet van toepassing is, betreffen de kruisingen met een grote diameter, kruisingen met grotere watergangen als deze doormiddel van een open ontgraving worden gerealiseerd, of waar de watergang ligt in een meanderzone.
Bij de grotere watergangen is niet zozeer de kabel of leiding maar de uitvoeringsmethode voor het leggen van de kabel of leiding bepalend. Veelal leidt dit tot het stellen van aanvullende voorwaarden. Ook is een aantal van de grotere watergangen voorzien van kademuren. In die gevallen kan het belangrijk zijn om, afhankelijk van de constructie van de kademuur, nadere eisen aan de ligging van de leiding te stellen.
Bij meanderende watergangen zal de ligging van de watergang in de tijd veranderen. Om te zorgen dat de leiding niet wordt bloot gespoeld door het meanderen van de watergangen, stelt het waterschap nadere eisen aan de (diepte) ligging van de leiding. Hierbij kan een afweging worden gemaakt tussen economische levensduur en de snelheid van meanderen van de betreffende watergang. De leidingbeheerder en het waterschap beoordelen samen het risico van blootspoelen dat gelopen mag worden. Het waterschap schrijft uiteindelijk voor welke afstand wordt gehanteerd.
Toetsingscriteria/voorschriften
Om de gevolgen voor onderhoud en het gebruik van een watergang zoveel mogelijk te beperken, wordt de leidingkruising bij voorkeur in de nabijheid van een duiker of een brug gerealiseerd.
Langsliggingen van kabels en/of leidingen kunnen zowel gelegd worden in de onderhoudsstrook als in de beschermingszone. Langsliggingen in de onderhoudsstrook worden in principe niet toegestaan. Er mogen alleen kabels en/of leidingen in de onderhoudsstrook worden gelegd als men kan aantonen dat een ander tracé technisch en/of financieel niet mogelijk is. Ook blijft de andere zijde van de watergang volledig vrij van obstakels en mag een eventuele herinrichting niet worden gefrustreerd.
Daar waar de watergang parallel aan een weg of kabel/leidingenstrook ligt, kan hiervan worden afgeweken. Uitgangspunt is dat de kabel/leiding op een zo groot mogelijke afstand van de watergang of in de leidingenstrook wordt gelegd.
Niet de kabel of leiding maar veelal de uitvoeringsmethode voor het leggen van de leiding leidt tot aanvullende voorwaarden.
Indien tijdens de uitvoering van de werken (in de niet vrijgestelde watergangen) een tijdelijke hulpconstructie bestaande uit een stalen damwandkuip, voorzien van de nodige stel- en/of afstutramen wordt aangebracht, reikt de onderkant van de damwand minimaal tot 3,00 meter onder de bodem van de zinker. De damwandelementen worden door middel van heien of trillen aangebracht. De damwandkuip moet aan weerszijden minimaal 1,50 meter langer zijn dan de zinkereinden. De damwanden mogen maximaal 0,20 meter boven de (opgeschoonde) bodem en maximaal 0,50 meter boven de taluds worden aangebracht.
Nadat de zinker is gelegd, moet de sleuf in lagen van 0,30 meter worden gevuld en elke laag wordt afzonderlijk verdicht. De bodem en taluds wordt ter breedte van de sleuf hersteld met stortsteen (10 tot 40 kg). Daarna moeten de taluds worden afgedekt met teelaarde en ingezaaid worden met een grasbermmengsel. Over de breedte van de sleuf worden de taluds met stapelzoden hersteld.
De afstand van de insteek van de watergang tot aan de tijdelijke bouwput, voor de boring, bedraagt minimaal 2 meter.
De afstand van de insteek van de watergang tot aan het intrede en uittredepunt van de boring bedraagt minimaal 2 meter.
De spoeldruk is zodanig dat er geen bentonietspoeling ter plaatse van de bodem, taluds en onderhoudspad van de watergang uittreedt.
De afstanden vanaf de bovenkant van de kabel of leiding tot aan de bodem en taluds bedragen minimaal 1,50 meter respectievelijk 2,50 meter. Bij watergangen met een meanderzone wordt voor de afstandsbepaling van de leiding tot aan het talud een afweging gemaakt tussen meandersnelheid en economische levensduur van de leiding.
Het onderhoud van de kabel of leiding is voor rekening en verantwoordelijkheid van de vergunninghouder.
Bij meanderende watergangen geldt dat voor de bescherming van kabels en/of leidingen de oever en of de bodem niet mag worden vastgelegd. Dit heeft als consequentie dat als het meanderingsproces zover gevorderd is dat de ligging van de kabel en/of leiding niet meer aan de genoemde afstand voldoet, deze door en op kosten van de leidingbeheerder verlegd moet worden. Dit laatste wordt als voorschrift in de vergunning opgenomen.
Met duikers of bruggen worden voorzieningen bedoeld om een watergang te kunnen kruisen.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b).
Werken is een breed begrip waaronder ook een duiker of brug valt.
Het verbod geldt voor alle wateren die zijn opgenomen op de legger van Waterschap Roer en Overmaas.
Overige wet- en regelgeving en beleid
Besluit bodemkwaliteit (het toepassen van niet-uitloogbare materialen).
Bij het beoordelen van een aanvraag om een vergunning voor een duiker of een brug spelen de volgende afwegingen een rol:
- noodzaak tot het aanleggen van een duiker of een brug; en
- afmetingen van de duiker of een brug.
Een duiker of een brug vormt een belemmering bij het onderhoud van een primair water. Bij het verstopt raken van een duiker kan deze opstuwing veroorzaken waardoor bovenstrooms wateroverlast kan op treden. Bij een brug kan opstuwing optreden door het verzamelen van drijfvuil tegen een pijler van een brug. Bij een toename van het aantal duikers of bruggen neemt de kans op opstuwing toe. Ook zullen de onderhoudskosten voor het waterschap hoger zijn naarmate er meer duikers en/of bruggen in een watergang aanwezig zullen zijn. Daarom blijft het aantal duikers en bruggen beperkt.
Voor het ecologisch functioneren van een primair water kan het noodzakelijk zijn dat een duiker of een brug ecologisch passeerbaar is en er daarvoor aanvullende voorzieningen nodig zijn. De noodzaak van deze voorzieningen worden van geval tot geval beoordeeld. Deze voorzieningen worden in ieder geval voorgeschreven als er sprake is van ecologische verbindingszones zoals die zijn aangegeven in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.
Toetsingscriteria/voorschriften
Bij de vergunningverlening van een duiker of brug wordt de ecologische passeerbaarheid gewaarborgd. Afhankelijk van de watergang en de situatie worden hiertoe maatregelen voorgeschreven. Deze maatregelen kunnen variëren van een aparte ecopassage tot het verdiept aanleggen van de duiker (hierbij zal zich een sliblaag op de bodem van de duiker afzetten).
Wanneer de duiker of de brug wordt gelegd in een primair water waarvoor ook een meanderzone geldt dan moet de duiker worden verplaatst indien dit noodzakelijk wordt door de meandering. Dit is echter niet van toepassing als de duiker of de brug onderdeel uit maakt van een weg die wordt beschouwd als hoogwaardige infrastructuur.
De landhoofden van de brug liggen buiten de insteek van de watergang tenzij:
- het profiel van de watergang ten opzichte van de maatgevende afvoer overgedimensioneerd is; en
- in de toekomst geen toename van de afvoer wordt verwacht.
In principe worden er geen pijlers in het stroomvoerend profiel van de watergang toegestaan.
Per perceel wordt maximaal 1 duiker of brug toegestaan. Bij percelen die over een afstand van meer dan 250 meter grenzen aan een primair water kunnen 2 of meer duikers en/of bruggen worden toegestaan. De minimale afstand tussen de duikers en/of bruggen moet dan minimaal 250 meter bedragen.
De diameter van een duiker is afhankelijk van de maatgevende afvoer van de watergang. Met behulp van de maatgevende afvoer kan de minimale diameter berekend worden. Om de kans op verstopping door drijfvuil te voorkomen, bezit de duiker een minimale diameter van 0,50 meter. Bij bronbeken met een geringe afvoer kan worden volstaan met een duiker met een diameter van minimaal 300 millimeter.
De lengte van een duiker mag niet langer zijn dan strikt noodzakelijk voor het doel.
De duiker wordt waterpas of evenwijdig aan het bodemverhang gelegd. De duiker wordt met een overdiepte van 0,10 meter gelegd. De binnenonderkant (vloeivlak) van de duiker komt dan lager te liggen dan de normale vaste bodem van de watergang. Hiervan kan worden afgeweken als het bovenstroomse gedeelte van de watergang moet/kan functioneren als buffer. Daarnaast kan bij een dubbele duiker de tweede duiker hoger worden gelegd. De normale afvoer kan dan worden afgevoerd door de duiker die op bodemhoogte ligt. Bij piekafvoeren wordt de tweede duiker ook gebruikt voor de waterafvoer.
De hoogte van een brug ten opzichte van de bodem is afhankelijk van de maatgevende afvoer van de watergang. Met behulp van de maatgevende afvoer en het profiel van de watergang kan de minimale afmeting berekend worden. Daarnaast ligt de onderkant van de brugconstructie minimaal 0,50 meter boven de hoogwaterlijn zodat er tijdens hoogwater zich geen drijfvuil kan verzamelen bij de brug.
Het onderhoud van de duiker of brug is voor rekening en verantwoordelijkheid van de vergunninghouder.
Zodra er bij een duiker of brug een talud een bodemverdediging noodzakelijk is, wordt deze getoetst aan de beleidsregels oeververdediging. Er wordt geen aparte vergunning voor de oeververdediging verleend. Eventuele voorschriften worden meegenomen in de vergunning voor de duiker of de brug.
Naast een berekening kan de diameter van de duiker ook worden bepaald aan de hand van de diameter van de boven- en benedenstrooms gelegen duikers.
Een bijzondere vorm van een duiker is een overkluizing. Overkluizingen zijn onder meer duikers die worden gebruikt om ruimte te winnen voor andere gebruiksfuncties (zoals bebouwing of parkeerterrein) of duikers die liggen in de lengterichting van een weg.
In het Waterbeheersplan is over overkluizingen opgenomen dat waar mogelijk de overkluizing van een watergang opgeheven moet worden. Nieuwe overkluizingen worden niet toegestaan.
Met ophogingen worden grondaanvullingen bedoeld. Dit kan zijn in de vorm van een aarde wal of bijvoorbeeld het ophogen van het maaiveld. Maar ook kan een ophoging binnen de watergang plaatsvinden (het geheel of gedeeltelijk dempen van een primair of secundair water).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur secundaire wateren van richting, vorm, afmeting of constructie te veranderen respectievelijk wateren met elkaar in verbinding te brengen of wateren geheel of gedeeltelijk te dempen (artikel 4.1, lid 7).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in inundatiegebieden daarin ophogingen te maken of te verwijderen (artikel 4.1, lid 5, onder a).
Het verbod geldt voor alle primaire en secundaire wateren en de bijbehorende en inundatiezones die zijn opgenomen op de legger van Waterschap van Roer en Overmaas.
Overige wet- en regelgeving en beleid
Besluit bodemkwaliteit (het toepassen van niet-uitloogbare materialen).
Een ophoging kan geheel of gedeeltelijk liggen op een of meer van de volgende plaatsen:
- in een primair water (inclusief eventuele onderhoudsstrook);
Een ophoging binnen het watervoerend profiel van een primair water wordt niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn profielverkleiningen die onderdeel uit maken van een reconstructie van een primair water. Voor het al dan niet toestaan van een reconstructie wordt verwezen naar het beleid omschreven onder de § verleggen (§ 2.9).
Voor ophogingen van een onderhoudsstrook kan afhankelijk van de situatie een vergunning worden verleend. Ophoging wordt alleen toegestaan als het onderhoud niet bemoeilijkt wordt en/of er ter plekke geen waardevolle vegetatie aanwezig is.
In het algemeen geldt dat de watergang aan zijn functie moet kunnen blijven voldoen. Een ophoging binnen het watervoerend profiel van een secundair water wordt niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn profielverkleiningen die onderdeel uit maken van een reconstructie van een secundair water. Voor het al dan niet toestaan van een reconstructie wordt verwezen naar het beleid omschreven onder de § verleggen (§ 2.9).
Ophogingen binnen een inundatiegebied zijn niet toegestaan, met uitzondering van waterkeringen. Alleen ophogingen die redelijkerwijs niet buiten het inundatiegebied gerealiseerd kunnen worden en er tevens sprake is van een zwaarwegend belang, kunnen onder voorwaarden worden toegestaan. Voorwaarde hierbij is wel dat de situering en uitvoering zodanig is dat de waterstandverhoging zo gering mogelijk is en de waterstandverhogende effecten en de afname van waterberging duurzaam worden gecompenseerd.
Toetsingscriteria/voorschriften
Met lozingen wordt het lozen van water (in de kwantitatieve zin) in een oppervlaktewater bedoeld. Een lozing bestaat uit een lozingswerk en de lozing zelf.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te lozen in een primair of secundaire water (artikel 4.5, lid 1 onder a).
Met betrekking tot de lozingsvoorziening geldt het volgende:
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b)
Het lozen van water in alle primaire en secundaire wateren is verboden zonder vergunning van het bestuur met uitzondering van lozingen van maximaal 20 m³ per uur in primaire en secundaire wateren die niet zijn gemarkeerd op de bij deze beleidsregels behorende kaart (O03-1102).
Het maken van lozingsvoorzieningen is verboden in alle primaire wateren die zijn opgenomen op de legger van Waterschap Roer en Overmaas.
Overige wet- en regelgeving en beleid
- Wet milieubeheer (waterkwaliteit);
- Activiteitenbesluit (waterkwaliteit binnen inrichtingen);
- Besluit lozen buiten inrichtingen (waterkwaliteit buiten inrichtingen);
- Besluit lozing huishoudelijk afvalwater (waterkwaliteit door huishoudens);
- Besluit bodemkwaliteit (het toepassen van niet-uitloogbare materialen bij lozingsvoorzieningen);
- Algemene regels lozen van water (inclusief het aan- en afvoeren van water) en het plaatsen, behouden, wijzigen en verwijderen van lozingsvoorzieningen.
Een lozing op primaire en secundaire wateren is vergunningplichtig op grond van de keur. Er zijn twee soorten lozingen:
Een statische lozing heeft een vast debiet bij een eventuele vastgestelde lozingsperiode, bijvoorbeeld lozingen van bronneringswater
Onder dynamische lozingen worden niet constante lozingen verstaan, bijvoorbeeld het afkoppelen van hemelwater of de leegloop van regenwaterbuffers. Bij deze lozingen is de piekbelasting bepalend. De piekbelasting wordt bepaald door de bui-intensiteit. In het kader van de WB21 (Waterbeheer 21e eeuw) wordt bij hemelwaterlozingen de trits bergen-vasthouden-afvoeren gehanteerd. Dit betekent dat het water zoveel mogelijk op het eigen terrein moet worden verwerkt. Dit kan door middel van infiltratie en/of het bergen van water. Overstortwater wordt vanuit milieukundig oogpunt niet geïnfiltreerd. De berging kan een gedoseerde leegloop naar een oppervlaktewater hebben.
Daar waar bij bestaande verhardingen niet voldoende ruimte voor berging kan worden gecreëerd of waar infiltratie niet mogelijk is, geldt dat de afvoercapaciteit van de beek bepaalt hoeveel water er geloosd kan en mag worden. Bij nieuwe projecten geldt altijd dat er voldoende berging (al dan niet met infiltratie) wordt gerealiseerd.
Het maken van een lozingswerk is ook vergunningplichtig op grond van de keur. Aan het lozingswerk worden constructie-eisen gesteld ter bescherming van het oppervlaktewatersysteem.
Toetsingscriteria/voorschriften
Op de meeste oppervlaktewateren mag worden geloosd. Dit geldt niet voor bronnen en bronlopen die zijn aangegeven de bij deze beleidsregel behorende kaart. Voor zowel de dynamische als de statische lozingen geldt dat de piekbelasting zo minimaal mogelijk moet zijn om verstoring van het waterecosysteem tegen te gaan en om wateroverlast te voorkomen. Mocht de lozing niet wenselijk zijn, kan de vergunning niet worden verleend en zal samen met de aanvrager worden gezocht naar een alternatieve oplossing, bijvoorbeeld het reduceren van de lozingshoeveelheden.
De constructie van een lozingswerk wordt getoetst aan de beleidsregels oeververdediging. Wanneer het lozingswerk ligt in een watergang met een meanderzone dan mag alleen een tijdelijke oeverbescherming worden toegepast. Als door meandering van een watergang de lozingsbuis bloot komt te liggen dan wordt deze door de vergunninghouder ingekort of wordt de oever hersteld.
Bij de leegloop van bergingsvoorzieningen is de afvoer relatief laag. Een goede manier om deze afvoer te regelen is door het gebruik van een wervelventiel aan de uitstroomzijde. Andere voorzieningen waarbij het debiet nauwkeurig te regelen is, kunnen ook worden toegestaan.
Ook bij relatief lage lozingshoeveelheden bij gedoseerde lozingen zal er zorgvuldig naar het lozingswerk moeten worden gekeken.
Voor de dynamische buien wordt uitgegaan van een regenbui met een herhalingskans van 1 x per 25 jaar, 35 mm in 45 minuten (zie Notitie 'Hydrologische uitgangspunten ten behoeve van het ontwerpen en dimensioneren van waterschapswerken'). De infiltratievoorziening, berging of een combinatie van beide, moet voldoende capaciteit hebben om deze bui te bergen of te verwerken. Het streven is om de berging of de infiltratievoorziening binnen 24 uur weer volledig beschikbaar te hebben voor het bergen van een nieuwe bui. Een eventuele noodoverloop van een berging, voor situaties extremer dan T = 25, wordt als calamiteiten overlaat (incidentele lozing) beschouwd. Het is niet mogelijk hier lozingshoeveelheden voor te bepalen, een vergunning op grond van de Waterwet of de keur is hiervoor niet nodig. Wel moeten de gevolgen van een bui met een herhalingskans van 1 x per 100 jaar in beeld worden gebracht (45 mm in 30 minuten).
In het onderstaand stroomschema is aangegeven welke stappen er gevolgd moeten worden.
Lozing van een riooloverstortwater is een dynamische lozing. De te lozen hoeveelheden worden met een bui 8 (Leidraad Rioleringen) berekend. Van belang hierbij is de piekbelasting en de totale overstort in hoeveelheid en tijd.
Afhankelijk van de plaatselijke situatie kunnen aanvullende gegevens worden gevraagd (neerslagafvoerberekeningen) om inzicht te krijgen in de afvoerhoeveelheden van het verhard / bebouwd gebied. Dit geldt ook voor rioleringsberekeningen bij riooloverstorten.
De vergunninghouder van het lozingswerk is verantwoordelijk voor het onderhoud van het werk. Mocht er als gevolg van de lozing onderhoudswerkzaamheden aan de watergang of regenwaterbuffer nodig zijn, is de vergunninghouder van de lozing hiervoor verantwoordelijk. Hetzelfde geldt voor aanvullend onderhoud aan deze objecten.
In de vergunningaanvraag moet minimaal worden opgenomen waar de lozing plaatsvindt (situatieschets), waar het water eventueel geborgen of geïnfiltreerd wordt, hoe groot het afwaterend oppervlakte is en hoe groot de lozingshoeveelheid (leegloop) van de berging is. Als er maatgevende drempelhoogtes worden toegepast, worden deze hoogtes ook in de vergunning vermeld, evenals het gebruik van een terugslagklep.
De voorkeur gaat uit naar het infiltreren van het water. Omdat infiltratie niet overal volledig mogelijk is, is het aan de vergunningaanvrager om een pakket van maatregelen samen te stellen om een bui met een herhalingskans van 1 X 25 jaar te verwerken. Deze maatregelen kunnen bijvoorbeeld zijn het gedeeltelijk infiltreren en gedeeltelijk bergen van water.
Het kwaliteitsaspect van het te lozen hemelwater wordt niet beoordeeld met deze beleidsregel. Dit is opgenomen in de Waterwet, de Wabo, de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit (lozen vanuit een inrichting) en het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) en het Besluit lozing afwater huishoudens.
Met onttrekkingen wordt het onttrekken van water aan een oppervlaktewater bedoeld.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te onttrekken aan een primair water (artikel 4.5, lid 1 onder b).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te onttrekken aan een secundair water voor zover bedoelde onttrekking middellijk dan wel onmiddellijk van invloed is op de hoedanigheid van een primair water (artikel 4.5, lid 1 onder c).
Met betrekking tot de onttrekkingsvoorziening geldt het volgende:
het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b).
Het verbod geldt voor alle primaire wateren en voor alle secundaire wateren voor zover de onttrekking invloed heeft op een primair water.
Overige wet- en regelgeving en beleid
Op het gebied van onttrekkingen bestaan de volgende notities:
- Notitie onttrekkingen (vastgesteld door het dagelijks bestuur (DB) op 1 juni 1992);
- Evaluatie beleid onttrekkingen uit oppervlaktewater (vastgesteld door DB op 30 januari 1995);
- Notitie onttrekkingen 1996 (vastgesteld door DB op 6 mei 1996);
- Notitie industriële onttrekkingen (vastgesteld door DB op 17 juni 2002).
- Algemene regels onttrekken van water met behulp van een tankwagen (vastgesteld door het DB op 20 mei 2014).
In het Provinciale Omgevingsplan Limburg (POL) wordt aangegeven dat met het oog op bescherming en herstel van het watersysteem grondwater primair voor hoogwaardige doeleinden gereserveerd moet worden. Voor laagwaardige toepassingen wordt ingezet op alternatieven die passen binnen een veerkrachtig watersysteem.
Een alternatief voor het gebruik van grondwater is het gebruik van oppervlaktewater. Aanvragen hiervoor worden in principe positief benaderd. Hierbij worden ook de belangen die samenhangen met het oppervlaktewater en de daaraan toegekende functies zorgvuldig meegenomen bij een afweging.
Bij onttrekkingen wordt gekeken naar de te onttrekken hoeveelheden water in combinatie met de beschikbaarheid, wateraanvoer in de betreffende oppervlaktewaterlichaam. In het algemeen heeft er een toetsing plaatsgevonden en is per watergang of stroomgebied aangegeven waar en met welk doel er onttrokken kan worden
Toetsingscriteria/voorschriften
In onderstaande tabel is aangegeven in welke situaties c.q. voor welke oppervlaktewateren een vergunning verleend kan worden. In die gevallen dat er vermeld wordt dat 'eventueel' een vergunning verleend kan worden, houdt dit in dat het al dan niet verlenen van een vergunning van geval tot geval beoordeeld moet worden.
Onttrekking van water met behulp van tankwagens gebeurt voor diverse doeleinden, waaronder:
- doorspoelen van rioleringen.
Het is uit oogpunt van handhaving en doelmatig beheer wenselijk om het onttrekken van water met een tankwagen zoveel mogelijk te concentreren. Er is dan ook gekozen voor een aantal vaste locaties waar met behulp van een tankwagen water onttrokken mag worden (zie kaart behorende bij deze beleidsregel). Uitzondering hierop kan gemaakt worden bij onttrekken voor het drenken van vee indien het onttrekkingspunt direct grenst aan een landbouwkundig perceel.
Voor industriële onttrekkingen uit oppervlaktewater wordt verwezen naar de Notitie onttrekkingen (vastgesteld door algemeen bestuur op 17 juni 2002).
Onttrekking door middel van een veedrenkingpomp zijn niet vergunningplichtig.
Tijdens uitvoering van werken in en rondom een oppervlaktewater kan het noodzakelijk zijn dat de watergang (gedeeltelijk) drooggelegd moet worden. Om toch de waterafvoer te garanderen, kan gebruik worden gemaakt van een mobiele pomp. In deze gevallen is er sprake van het onttrekken en direct weer lozen van water. Een vergunning hiervoor kan te allen tijde worden verleend.
Met verleggen wordt het fysiek verplaatsen van een primair water bedoeld. Hiermee wordt ook het wijzigen van de richting, vorm, afmeting en constructie van een secundair water bedoeld.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten (artikel 4.1, lid 1, onder a).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur secundaire wateren van richting, vorm, afmeting of constructie te veranderen respectievelijk wateren met elkaar in verbinding te brengen of wateren geheel of gedeeltelijk te dempen (artikel 4.1, lid 7).
Het verbod geldt voor alle primaire en secundaire wateren in het beheersgebied van Waterschap Roer en Overmaas.
Overige wet- en regelgeving en beleid
Een verlegging van een oppervlaktewater is alleen mogelijk als dit geen nadelige gevolgen heeft voor de afvoercapaciteit en ontwatering van een watergang. Het nieuwe gedeelte van de watergang heeft minimaal dezelfde ecologische potenties als het oude gedeelte.
Indien de watergang verlegd moet worden, streeft het waterschap ernaar dat deze na verlegging voldoet aan de hieraan toegekende ecologische functie. Alleen als de gronden niet beschikbaar zijn of kunnen zijn, is een optimale inrichting op dat moment niet mogelijk.
Het waterschap streeft er naar om bij alle watergangen de gronden in eigendom te hebben. Voorwaarde voor het verlenen van een vergunning voor het verleggen van een watergang is dan ook dat de gronden waar de aangepaste watergang komt te liggen, aan het waterschap worden overgedragen dan wel worden verkocht.
Toetsingscriteria/voorschriften
Na verlegging van de watergang moet de watergang minimaal voldoen aan de toekomstige normafvoer en ecologische inrichting.
Het constructief onderhoud van een verlegging van een watergang blijft voor een periode van twee jaar na uitvoering voor verantwoordelijkheid van de vergunningaanvrager.
Het dagelijkse onderhoud van de watergang is na oplevering van het werk voor verantwoordelijkheid van het waterschap.
Het waterschap verleent de vergunning voor het uitvoeren van de werkzaamheden en deze heeft een looptijd van maximaal 2 jaar. Dit betekent dat de verlegging binnen 2 jaar moet zijn uitgevoerd.
Naast het feit dat het verleggen van een oppervlaktewater vergunningplichtig is, is de ligging van een primair water ook vastgelegd op de legger van het waterschap. Dit traject tot wijziging van de legger loopt parallel met het verlenen van de vergunning. Zo krijgt het verlegde oppervlaktewater na realisatie ervan direct publieke rechtelijke bescherming op grond van de keur.
Met bouwwerken worden alle werken van enige omvang die met de bodem zijn verankerd bedoeld.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten (artikel 4.1, lid 1, onder a).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone bouwwerken op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen (artikel 4.1, lid 2, onder d).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte hoogwaardige infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden (artikel 4.1, lid 3).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de meanderzone bouwwerken te plaatsen, te hebben of te wijzigen (artikel 4.1, lid 4, onder a).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de inundatiegebieden werken en beplanting aan te brengen die waterstuwing of stroomgeleiding te weeg brengen (artikel 4.1, lid 5, onder b).
Het verbod geldt voor alle primaire wateren en de bijbehorende beschermings-, meander- en inundatiezones die zijn opgenomen op de legger van Waterschap Roer en Overmaas.
Voor die watergangen waaraan deels de functie water in bebouwing is toegekend , wordt de bebouwde kom van de gemeente als grens gehanteerd.
Overige wet- en regelgeving en beleid
Besluit bodemkwaliteit en het Waterbeheersplan (functie toekenning water in bebouwing)
Een bouwwerk kan geheel of gedeeltelijk gelegen zijn op een of meer van de volgende plaatsen:
- in een primair water (inclusief eventuele onderhoudsstrook)
Bouwwerken zijn niet wenselijk omdat deze een negatief effect (kunnen) hebben op de bereikbaarheid, het onderhoud en de afvoercapaciteit van een primair water. Een bouwwerk kan meandering frustreren en bij een inundatiegebied kan een bouwwerk leiden tot bergingsverlies of stroomgeleiding.
Toetsingscriteria/voorschriften
Met uitzondering van bruggen en duikers worden bouwwerken in, op of boven primaire wateren (inclusief onderhoudsstroken) niet toegestaan. Voor het beleid ten aanzien van bruggen en duikers wordt verwezen naar § 2.4.
Nieuw aan te leggen bouwwerken worden zodanig gefundeerd dat deze geen invloed uitoefenen op het te beschermen werk. Afhankelijk van het te beschermen werk kunnen aanvullende maatregelen worden voorgeschreven. Wanneer het te beschermen werk betrekking heeft op het keren van water wordt verwezen naar de beleidsregel bouwwerken onder het hoofdstuk waterkeringen.
In het profiel van vrije ruimte worden geen bouwwerken of hoogwaardige infrastructuur toegestaan.
Als een bouwwerk ligt in een meanderzone dan wordt het alleen toegestaan als het aan de rand van de meanderzone of op grote afstand van de watergang ligt en verwacht mag worden dat meandering ook in de toekomst (binnen de technische levensduur van het bouwwerk) niet gehinderd wordt. In de vergunning kan worden voorgeschreven dat het bouwwerk niet tegen meandering beschermd mag worden.
Bouwwerken binnen een inundatiegebied zijn niet toegestaan. Alleen bouwwerken die redelijkerwijs niet buiten het inundatiegebied gerealiseerd kunnen worden en er tevens sprake is van een zwaarwegend belang, kunnen onder voorwaarden worden toegestaan.
Voorwaarde hierbij is dat de situering en uitvoering zodanig is dat de verhoging van de waterstand verwaarloosbaar is en de waterstandverhogende effecten duurzaam gecompenseerd worden. Tevens mag het bouwwerk geen stroomgeleiding teweegbrengen.
De vergunninghouder van het bouwwerk is verantwoordelijk voor het onderhoud van het werk.
Het begrip ‘bouwwerk’ maakt onderdeel uit van het begrip ‘werken’.
In deze beleidsregel worden met woonboten ook woonarken bedoeld of andere drijvende werken om al dan niet permanent te verblijven.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken, drijvende werken of opgaande (hout)beplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Een woonboot wordt gezien als een werk in de zin van de Keur.
In tegenstelling tot sommige gebieden in Nederland zijn de beken en rivieren die Waterschap Roer en Overmaas beheert niet geschikt voor het plaatsen van woonboten. Dit komt doordat vrijwel alle beken een te geringe omvang of waterdiepte hebben. Alleen de Roer en Hambeek zijn worden ook als zodanig beperkt gebruikt.
- Besluit lozing afvalwater huishoudens
- Besluit lozen buiten inrichtingen
- Algemene plaatselijke verordening
Oppervlaktewateren op de legger van Waterschap Roer en Overmaas zijn niet geschikt voor het plaatsen van woonboten. Hiervoor wordt geen vergunning gegeven.
Op 1 januari 1983 is Waterschap Roer en Overmaas beheerder geworden van de Hambeek en de Roer. In 1990 zijn voor de toenmalige woonboten vergunningen verleend. Door Rijkswaterstaat zijn in 2010 vergunningen verleend. Ook zijn de plaatsen voor de woonboten vastgelegd in het gemeentelijk bestemmingsplan en de Algemene plaatselijke verordening.
De bestaande situaties zijn langere tijd gerespecteerd, mits het effect op het functioneren van het watersysteem hetzelfde bleef. Daarom zijn vervanging en vergroting van deze woonboten zonder vergunning niet toegestaan. Omgekeerd leiden veranderingen in het watersysteem (bijvoorbeeld als gevolg van klimaatverandering) tot een heroverweging van de situatie rond bestaande woonboten. Nieuwe plaatsen voor woonboten worden door het waterschap niet toegestaan.
In de paragrafen 2.1.3 t/m 2.1.6 zijn aspecten beschreven welke qua onderhoud, ecologie, hydrologie en veiligheid aanleiding geven geen nieuwe vergunning te verlenen voor veranderingen aan (zeker daar waar het vergroting betreft), nieuwe (additie) of bestaande (vervanging van) woonboten. Sterker nog blijkt de noodzaak tot het intrekken van bestaande vergunningen.
Toetsingscriteria/voorschriften
In het beheersgebied van Waterschap Roer en Overmaas komen alleen in de Roer en de Hambeek woonboten voor. Om deze reden is in de beleidsregel ingezoomd op de specifieke situatie ter plaatse.
Het waterschap stelt geen aanvullende eisen aan de constructie. Dit wordt geregeld in onder andere het Bouwbesluit.
Om redenen van onderhoud, ecologie, hydrologie en veiligheid (als gevolg van klimaatverandering) zullen voor activiteiten en werken op en in de beken, waarvoor geldt dat de activiteit en het werk niet direct noodzakelijk zijn voor het functioneren van het watersysteem, geen toestemmingen meer worden verleend.
Daarom worden geen nieuwe vergunningen meer verleend voor veranderingen aan (zeker daar waar het vergroting betreft), nieuwe (additie) of bestaande (vervanging van) woonboten.
Verleende vergunningen voor bestaande woonboten zullen met een overbruggingstermijn (van 2 tot 5 jaar) worden ingetrokken.
Het onderhoud van de woonboot (inclusief toebehoren als bijvoorbeeld nutsvoorzieningen en loopbruggen) is voor rekening en verantwoordelijkheid van de vergunninghouder.
De taluds/aanlegwallen/oevers zijn grotendeels in eigendom van het waterschap. Een klein gedeelte is in eigendom van de gemeente. De taluds/aanlegwallen/oevers worden door het waterschap en de gemeente onderhouden. Gezien de afvoerverwachtingen zal met enige regelmaat de volledige waterberging worden benodigd. Daartoe houden woonbooteigenaren deze taluds/aanlegwallen/oevers volledig vrij.
Het is verboden om zonder vergunning gebruik te maken van primaire wateren als Roer en Hambeek.
De gemeente Roermond is het bevoegde gezag met betrekking tot het bestemmingsplan, het bouwbesluit en de Algemene plaatselijke verordening.
Met overige werken worden alle werken bedoeld die niet de voorgaande beleidsregels worden behandeld. Deze beleidsregel is een standaardbelangenafweging bij vergunningverlening en heeft een vangnetfunctie.
Het maken, behouden en verwijderen van (bouw)werken of drijvende werken in op onder of boven een primair water zonder vergunning is op grond van de keur verboden (artikel 4.1, lid 1 onder b). Het maken, behouden en verwijderen van bouwwerken in een beschermingszone, profiel van vrije ruimte of meanderzone is eveneens verboden (respectievelijk artikel 4.1, lid 2 onder d, artikel 4.1, lid 3 en artikel 4.1, lid 4 onder a). Daarnaast is het maken van een werk dat waterstuwing, waterkering of stroomgeleiding teweeg brengt, verboden in inundatiegebieden (artikel 4.1, lid 5 onder b).
Het verbod geldt voor alle primaire wateren en de bijbehorende beschermings-, meander- en inundatiezones die zijn opgenomen op de legger van Waterschap Roer en Overmaas.
Overige wet- en regelgeving en beleid
Toetsingscriteria/voorschriften
Overige werken kunnen alleen worden toegestaan als zij het onderhoud, het ecologisch functioneren, toekomstige herinrichting, het hydraulisch functioneren of meandering niet belemmeren. Hierbij worden ook de veiligheidsaspecten betrokken (zie § 2.1.6). Werken binnen een inundatiegebied kunnen worden toegestaan als het werk redelijkerwijs niet buiten het inundatiegebied gerealiseerd kan worden en er tevens sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Voorwaarde hierbij is dat de situering en uitvoering zodanig is dat de waterstandverhoging zo gering mogelijk is en de waterstandverhogende effecten duurzaam gecompenseerd worden.
Onder overige werken vallen ook drijvende werken die niet zijn uitgezonderd in § 2.10 (woonboten).
Hiermee worden alle recreatieve activiteiten bedoeld.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder activiteiten te houden op anderen dan daarvoor aangewezen plaatsen (artikel 4.1, lid 1, onder d).
Het verbod geldt voor alle primaire wateren die zijn opgenomen op de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Voor kanovaart op de Roer is een algemene regel van toepassing op het traject van de Roer gelegen tussen de brug te Vlodrop en de brug van de Andersonweg te Roermond. Voor het varen met (gemotoriseerde) boten op gedeelten van de Roer en Hambeek is een beleidsregel opgesteld.
Overige wet- en regelgeving en beleid
Voor overige recreatieve activiteiten wordt verwezen naar de op 30 juni 2008 door het algemeen bestuur vastgestelde notitie 'Recreatief medegebruik' (zie bijlage 1).
De uitgangspunten die bij de vergunningverlening worden gehanteerd, leiden in het algemeen niet tot het maken van een individuele belangenafweging. Het is dan ook niet nodig om voor iedere kanotocht op de Roer een aparte vergunning aan te laten vragen. Toestemming kan worden gegeven indien de activiteit aan de standaardvoorschriften voldoet. Afwijking van de standaardvoorschriften die bij dit vrijstellingsbesluit horen worden niet toegestaan.
Varen op de Roer en Hambeek te Roermond
In de beleidsregel is opgenomen onder welke voorwaarden een vergunning kan worden verleend voor het varen en aanmeren op specifieke gedeelten van de Roer en Hambeek te Roermond. Deze beleidsregel is alleen van toepassing op direct aanwonenden van de aangewezen gedeelten van de Roer en Hambeek te Roermond.
Deze vorm van medegebruik wordt niet door middel van een vergunning maar door middel van een overeenkomst geregeld.
Deze vorm van medegebruik wordt niet door middel van een vergunning maar door middel van een overeenkomst geregeld.
Toetsingscriteria/voorschriften
Recreatie kan alleen worden toegestaan als zij het onderhoud, het ecologisch functioneren, toekomstige herinrichting, het hydraulisch functioneren of meandering niet belemmeren. Hierbij worden ook de veiligheidsaspecten betrokken.
2.13 Varen op de Roer en Hambeek te Roermond
In deze beleidsregel worden met het begrip ‘boot’ een (gemotoriseerd) vervoermiddel bedoeld om mee te varen, gericht op de plezier- en recreatievaart. Met boten worden in geen geval vlotten, autobanden, e.d. bedoeld. Ook jetski’s, waterscooters, e.d. zijn verboden.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werken, drijvende werken of opgaande (hout)beplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b). Een boot wordt gezien als een drijvend werk in de zin van de Keur.
In tegenstelling tot sommige gebieden in Nederland zijn de beken en rivieren die Waterschap Roer en Overmaas beheert, niet geschikt voor het varen met en aanmeren van boten voor de plezier- en recreatievaart. Dit komt doordat vrijwel alle beken een te geringe omvang of waterdiepte hebben. Daarnaast kunnen ecologische aspecten een rol spelen of een water geschikt is om te varen. Alleen de Roer en Hambeek kunnen voor dit doel beperkt worden gebruikt.
- Algemene regel kanovaart Roer; en
- Nota recreatief medegebruik (bijlage 1)
De oppervlaktewateren op de legger van Waterschap Roer en Overmaas niet geschikt om te varen en aan te meren. Alleen gebruikers van percelen die rechtstreeks grenzen aan aangegeven trajecten, zoals aangegeven op tekening O03-1129, kunnen voor het varen en aanmeren een vergunning aanvragen.
Op de benedenloop van de Roer en op de Hambeek te Roermond heeft een aantal aanliggende eigenaren een boot waarmee ze op een kort traject kunnen varen, met name om de Maas te bereiken. Het overgrote deel van deze boten ligt aan een steiger.
Dit varen op de Roer (ten zuiden van de Stenen Brug) en Hambeek is niet toegestaan zonder vergunning op grond van de keur.
Toetsingscriteria/voorschriften
De Roer (ten zuiden van de Stenen Brug te Roermond) en de Hambeek zijn geen openbare vaarwegen. Enkel traject I is een openbare vaarweg. Het gedeelte van traject VI dat geen overlap heeft met traject V is alleen toegankelijk voor kano’s die vallen onder de algemene regel ‘Kanovaart Roer’ (zie kaart O03-1129).
Alleen de gebruikers van percelen die rechtstreeks grenzen aan trajecten van de Roer en Hambeek te Roermond zoals aangegeven op kaart O03-1129 kunnen vergunning krijgen voor varen en aanmeren (traject II, III, IV en V). Er mag alleen worden gevaren en aangemeerd op het traject waaraan het eigen perceel rechtstreeks grenst met uitzondering van traject I.
Aanmeren en afmeren is alleen toegestaan ter plaatse van het eigen perceel, met uitzondering van traject I (zie kaart O03-1129).
Per perceel mag 1 boot worden aangemeerd.
De maximale afmetingen van de boot bedragen (zie kaart O03-1129):
i. traject II: 9 meter lang, 3 meter breed, 1 meter diepgang en 1,75 meter hoog.
ii traject III: 9 meter lang, 3 meter breed, 1 meter diepgang en 3,5 meter hoog.
iii traject IV en V: 6 meter lang, 2 meter breed, 0,5 meter diepgang, 1,75 meter hoog.
Deze afmetingen zijn bepaald aan de hand van de breedte en diepte van de watergang.
De maximale snelheid van de boot bedraagt 5 kilometer per uur. Hiermee wordt geen gemiddelde snelheid bedoeld maar de maximaal toegestane vaarsnelheid. Een gemotoriseerde boot mag wel een groter vermogen hebben.
De boten moeten veilig worden aangemeerd. Hierbij mag alleen gebruik worden gemaakt van steigers, bolders of andere oevervoorzieningen. De boot moet zodanig worden aangemeerd dat er geen belemmering is voor overige vergunde boten op de Roer en Hambeek. Dit is een zorgplicht. De houder van de boot kan verantwoordelijk worden gehouden voor de gevolgen van het onveilig vastleggen van de boot bij het aanmeren.
Of de voorzieningen voor het af- of aanmeren van boten in de vorm van steigers, bolders of andere oevervoorzieningen vergunbaar zijn, wordt bepaald door de invloed hiervan op de hydrologische, ecologische, onderhouds- en veiligheidsaspecten. In de Beleidsregels vergunningverlening behorende bij de keur is aangegeven hoe hiermee wordt omgegaan.
Uit veiligheidsoverwegingen mogen geen boten worden gestald op de oevers, taluds of aanlegwallen. Gezien de klimaatverandering zal namelijk met enige regelmaat de volledige waterberging van de Roer maar met name de Hambeek nodig zijn.
Uit onderhoudsoverwegingen mogen boten niet worden gestald op de oevers, taluds of aanlegwallen.
In verband met de veiligheid van de betrokkenen is het niet toegestaan te varen tijdens het hoogwaterseizoen van 15 oktober tot 15 april. Daarnaast mogen er zich geen boten in het water bevinden gedurende het hoogwaterseizoen van 15 oktober tot 15 april.
In het laagwaterseizoen mag alleen worden gevaren van zonsopgang tot zonsondergang.
De houder van de boot zorgt ervoor dat er geen waterstuwend effect kan ontstaan bij het aanmeren van de boot of tijdens het varen. Dit is een zorgplicht. De houder van de boot kan verantwoordelijk worden gehouden voor de gevolgen van waterstuwing bij het aanmeren.
Boten mogen niet dubbel worden aangemeerd.
Gebruikers van percelen die grenzen aan de trajecten II, III, IV of V en van wie de boot op het moment van de inwerkingtreding van de beleidsregel niet voldoet aan de voorwaarden, kunnen eenmalig vergunning aanvragen voor een boot met afwijkende maten. Het moet hierbij gaan om een bestaande situatie op basis van diverse inventarisaties door het waterschap in 2014 en 2015 en de aangegeven maten in de ontvangen zienswijze van een elftal bewoners langs de Hambeek (ons kenmerk 201511645).
Deze vergunning is op naam, gekoppeld aan de boot en is niet overdraagbaar. Bij vervanging van de boot of verkoop of verhuur van het perceel kan alleen nog vergunning worden aangevraagd voor een boot die voldoet aan de aanmetingen, zoals opgenomen in deze beleidsregel.
De reden hiervoor is dat het waterschap de situatie op orde wil brengen vanwege de doelstellingen en belangen die het waterschap dient te beschermen op grond van de Waterwet. Hierbij let het waterschap op de aspecten hydrologie, veiligheid, onderhoud en ecologie.
Onder waterkeringen worden kades, aarden wallen en kademuren, inclusief eventuele bijbehorende voorzieningen zoals funderingen, kleischermen en/of kwelvoorzieningen verstaan. De waterkeringen hebben als functie het keren van het water bij hoge afvoeren van de Maas, de Roer en Hambeek. In het beheersgebied van Waterschap Roer en Overmaas komen drie verschillende categorieën waterkeringen voor:
Het beheer van de primaire waterkeringen is op basis van de Waterwet aan het waterschap toegewezen.
Aanvullend is door de provincie Limburg de Provinciale Omgevingsverordening Limburg opgesteld. In deze verordening is de beheersopdracht van het waterkeringbeheer uitgewerkt en verbreed tot zowel de primaire als de regionale waterkeringen. Als beheerder van de waterkeringen heeft het waterschap tot taak de primaire en regionale waterkeringen zodanig te beheren dat zij voldoen aan de veiligheidsnormen en randvoorwaarden die zijn opgenomen in de Waterwet en de Provinciale Omgevingsverordening Limburg op de waterkeringen en de Verordening waterkering Limburg. De normering en randvoorwaarden van de overige waterkeringen wordt vastgesteld door het waterschap. De wijze hoe het waterschap hieraan invulling geeft, is opgenomen in het Beheersplan waterkeringen (in de toekomst Waterbeheersplan 2016-2021).
Op grond van artikel 5.1 van de Waterwet geldt er en leggerplicht voor waterwerken. Hieronder vallen ook waterkeringen. De legger bestaat uit een overzichtskaart, legger en technisch beheerregister van de waterkeringen.
Op basis van de Waterschapswet (art. 78) maakt een register met onderhoudsplichtige onderdeel uit van de legger.
De beschermingszone begint op 1,5 meter vanaf de teen van de waterkering. Bij de aanwezigheid van voorzieningen die tot de waterkering / kade behoren, zoals funderingen, filterconstructies, kleischermen en/of kwelvoorzieningen, begint de beschermingszone één meter gemeten vanuit deze voorziening. De breedte van de beschermingszone is variabel en is aangegeven op de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Voor het afpompen van kwelwater bij hoogwater in de Maas is door het waterschap een groot aantal pomplocaties ingericht waar mobiele pompen kunnen worden ingezet. Deze pompen en pomplocaties vormen geen onderdeel van de waterkeringen, maar worden in het beheerplan waterkeringen opgenomen vanwege het feit dat ze onderdeel zijn van de hoogwaterkeringszorg.
De Keur van Waterschap Roer en Overmaas is van toepassing op die waterkeringen inclusief beschermingszone en het profiel van vrije ruimte (keurgebied), die op de legger zijn aangegeven. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de diverse soorten waterkeringen. Of een waterkering een primaire, regionale of overige waterkering is, heeft wel invloed op de onderbouwing van de aanvraag (o.a. berekeningsfactoren over de gevolgen van een ingreep in de waterkering).
Werken die door wijzigingen en uitbreidingen van de toepassing van de keur vergunningplichtig zijn geworden en al aanwezig waren, worden op grond van de overgangsbepalingen in de keur beschouwd met een vergunning aanwezig te zijn (de zogenaamde fictieve vergunning).
Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag en het eventueel verlenen van een vergunning is het belangrijkste uitgangspunt dat de waterkerende functie te allen tijde gewaarborgd blijft. Dit betekent dat bij de belangenafweging onder andere rekening wordt gehouden met het veiligheidsniveau maar ook met de gevolgen die een bepaald werk heeft op waterkerendheid, onderhoud, beheer, etc. van een waterkering.
Voor aan te leggen werken in en grenzend aan waterkeringen bestaat landelijk een aantal normen en leidraden. Bij het toetsen van vergunningaanvragen houdt het waterschap, voor zover mogelijk, hiermee rekening Het betreft de leidraden van het Expertise Netwerk Waterkeren (ENW). Deze leidraden gelden als van overheidswege erkende genormaliseerde toetsings- en berekeningsmethoden. Voor beheerders en ontwerpers van waterkeringen zijn deze een hulpmiddel bij het vinden van waterstaatkundig en maatschappelijk optimale waterkeringsoplossingen. Het waterschap hanteert de meest recent uitgebrachte leidraden en normen. Mochten er tijdens de geldigheidsduur van deze beleidsregels nieuwe of andere van toepassing zijnde normvereisten of leidraden worden uitgegeven, zijn deze van toepassing voor de betreffende onderdelen.
In het algemeen geldt dat aangevraagde werken/uit te voeren activiteiten geen nadelige invloed mogen hebben op de stabiliteit van de waterkering. Het tegengaan van erosie door beschadiging van de grasmat en het efficiënt kunnen uitvoeren van onderhoud zijn belangrijke beoordelingscriteria bij de behandeling van de vergunningaanvraag. Ook moet het waterschap een afweging van belangen maken.
Bij alle te realiseren werken gaat het waterschap uit van het principe 'Robuust ontwerpen', zoals bedoeld in de Leidraad Rivieren. Dit houdt in dat in het ontwerp rekening moet worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen en onzekerheden. Hierdoor blijft de maatregel tijdens de geplande levensduur functioneren zonder dat ingrijpende en kostbare aanpassingen noodzakelijk zijn. Uitgangspunt is dat het ontwerp tegemoet komt aan eisen voor veiligheid en ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke invullingen van robuust ontwerpen zijn:
- zwaarder of ruimer dimensioneren dan volgens de geldende wettelijke veiligheidsnormen nodig is;
- het ontwerp voorzien van uitbreidingsmogelijkheden; en
- rekening houden met andere functies, nu en in de toekomst.
Langs en op de waterkering moet voldoende ruimte vrij worden gehouden voor het blijvend kunnen realiseren van de waterkerende functie van een kering, ook in de toekomst. Dit wordt ook wel het 'profiel van vrije ruimte' genoemd (zie Handreiking waterkeringen en gebruiksfuncties).
Bij een waterkering die is over gedimensioneerd, worden na uitvoering van eventuele werken het profiel volledig hersteld, tenzij bijkomende omstandigheden aanleiding geven tot het aanpassen van het profiel.
Coupures en demontabele waterkeringen hebben een hogere faalkans dan de groene keringen. Daarom geldt dat voor de waterkeringen die in een herinrichtingsgebied liggen dat deze zo ontworpen worden dat eventueel aanwezige coupures en demontabele waterkeringen verdwijnen. Daar waar doorgaande wegen de watergang kruisen gelden in dergelijke gevallen de bepalingen van § 3.2.
Vanwege een verhoogde kans op wateroverlast geldt als algemeen voorschrift dat in de periode van 15 oktober tot 15 april geen werken in de waterkering mogen worden uitgevoerd.
Het onderhoud van de waterkeringen wordt, tenzij het in de legger anders is aangegeven, verzorgd door het waterschap. Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag en het eventueel verlenen van deze vergunning wordt dan ook gekeken naar de invloed van het te vergunnen werk op het onderhoud. Indien de aanwezigheid van het te vergunnen werk het onderhoud teveel belemmert of zelf onmogelijk maakt dan kan de gevraagde vergunning niet verleend worden.
Voor een aantal verboden in de keur genoemd, wordt in principe geen vergunning verleend, tenzij deze zaken onderdeel uit maken van een ander werk zoals bijvoorbeeld het leggen van kabels, bouwactiviteiten e.d.. Het betreft de volgende verboden:
- ploegen, spitten of graven in de waterkering (artikel 4, lid 1, onder a van de keur);
- afsteken van zoden (artikel 4, lid 1 onder a van de keur);
- maaien van vegetatie anders dan onderhoudsplichtige (artikel 4, lid 1, onder a van de keur); en
- het verwijderen van taludverdedigende beplantingen en/of materialen (artikel 4, lid 1, onder b van de keur).
Onder deze beleidsregel worden alle constructieve werken aan wegen en of coupures bedoeld.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone graafwerkzaamheden en seismisch onderzoek te verrichten (artikel 4.1, lid 2 onder a).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte hoog waardige infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden (artikel 4.1, lid 3).
Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones en profielen van vrije ruimte, die zijn aangegeven op de legger van het waterschap.
Toe te passen normen, leidraden etc.
- Handreiking (regionale) waterkeringen en hun gebruiksfuncties. Stowa.
- Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW (Expertise Netwerk Waterkeren).
- Een waterkering heeft als primair doel het keren van water tijdens periodes van hoog water. Een goed functioneren van de waterkering is hierbij essentieel. De aanleg van een weg over of parallel aan een waterkering kan het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden.
- Indien de weg of coupure binnen het gebied van de primaire waterkering ligt, bestaat de mogelijkheid dat (hemel)water langs bermen en/of fundering van de weg in de bodem dringt. Dit kan als gevolg hebben dat de waterkering verzadigd raakt en aan stabiliteit verliest. Dit moet altijd worden voorkomen.
- Het werk moet robuust zijn ontworpen. Dit houdt in dat in het ontwerp rekening moet worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen en onzekerheden, zodat de maatregel tijdens de geplande levensduur goed blijft functioneren zonder dat ingrijpende en kostbare aanpassingen noodzakelijk zijn. Uitgangspunt is dat het ontwerp tegemoet komt aan eisen voor veiligheid en ruimtelijke kwaliteit.
- Kruist een weg de waterkering dan gaat de voorkeur uit naar een haakse kruising over de waterkering, zodat de kruislengte minimaal is.
- Nieuwe coupures moeten het algemeen belang dienen. Daarom worden alleen coupures voor openbare wegen toegestaan. Hierbij moet worden aangetoond dat het door ruimtegebrek of anderszins niet mogelijk is om de weg over de waterkering aan te leggen.
- Een vergunning voor een weg parallel aan de waterkering en in de beschermingszone van een waterkering kan alleen worden vergund als de weg (inclusief fundering) de kwellengte niet negatief beïnvloed.
- De uitbreiding moet worden getoetst aan het profiel van vrije ruimte. Deze ruimte moet volledig beschikbaar blijven voor eventuele toekomstige uitbreidingen.
- Ondoorlatende lagen die worden verstoord door uitvoer van de werkzaamheden worden zo hersteld dat de kwellengte minimaal intact blijft.
Toetsingscriteria/voorschriften
Aanleg van of uitbreiding van wegen over of op de waterkering of in beschermingszones of binnen het profiel van vrije ruimte kan alleen worden toegestaan als wordt aangetoond dat er geen alternatief tracé mogelijk is.
Is het betreffende tracé van de waterkering ecologisch waardevol, dan zullen mitigerende maatregelen moeten worden genomen
- Voor wegen geldt dat de onderkant van de fundering buiten het leggerprofiel van de waterkering moet worden aangelegd.
- De weg mag niet bestaan uit halfverhardingen van bijvoorbeeld puin tenzij gebruikt wordt gemaakt van een geotextiel onder de halfverharding.
- Voor wegen in- of over de waterkering of in de beschermingszone geldt dat deze gedimensioneerd moeten zijn op een verkeersklasse 60 belasting (volgens de VBB 1995 voor een Verkeersklasse 60 (3 aslasten à 200 kN) of 40 kN/m²).
- Voor wegen over of op een waterkering wordt uitgegaan van een wegbreedte zoals opgenomen in de RONA, met daarbij een berm met een breedte van 1 meter aan weerszijde van de weg. De berm moet bestaan uit klei.
- Wegen moeten worden ontworpen met een verkeersklasse 60 belasting.
- Aanvragen voor coupures worden beoordeeld aan de hand van de Leidraad Kunstwerken (Technische adviescommissie waterkeringen). De belangrijkste eisen die deze leidraad aan coupures stelt, zijn de kerende hoogte en de onder- en achterloopheid van de coupure. Bij het ontwerp van een coupure moet rekening worden gehouden met de standaardschotbalken die het waterschap gebruikt bij het afsluiten van coupures.
- Het weglichaam mag volgens de richtlijn 'Handreiking (regionale) waterkeringen en hun gebruiksfuncties' alleen de waterkering onderbreken als deze is voorzien van brede wegbermen van goede klei, die aansluiten op de kleilagen op het binnen- en buitentalud, en de wegconstructie alsmede het wegdek zodanig zijn dat er geen water via de weg de dijk in kan lopen.
- De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van het werk zodat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt.
- Werken moeten door de eigenaar zodanig worden onderhouden dat waterstaatswerken hiervan geen hinder ondervinden.
- Op wegen parallel aan en gelegen over een waterkering mag geen zout worden gestrooid. Deze voorwaarde moet in overeenstemming met de wegbeheerder worden vastgelegd.
- De grasbermen evenwijdig aan een weg mogen niet worden bespoten met bestrijdingsmiddelen. Deze voorwaarde moet in overeenstemming met de wegbeheerder worden vastgelegd.
- Aanleg van of uitbreiding van wegen over of op de waterkering kan alleen worden toegestaan als wordt aangetoond dat er geen alternatief tracé mogelijk is.
- Het afsluiten van de coupure in hoogwatersituaties is een taak van het waterschap.
- Aanleg en kosten van nieuwe of bij wegrenovatie te veranderen coupures is een verantwoordelijkheid van de vergunninghouder c.q. -aanvrager. Na aanleg wordt het onderhoud dat betrekking heeft op het waterkerend gedeelte overgedragen aan het waterschap.
Onder een vrij lozende leiding wordt verstaan een riooloverstortleiding of een andere afvoerleiding in de waterkering, die uitmondt in de Maas of een ander water dat beïnvloed wordt door hoge waterstanden van de Maas, de Roer en Hambeek. Vrij lozende leidingen komen voor als duiker voor de afvoer van oppervlaktewater en als riooloverstortleiding. Aanleg en onderhoud van vrij lozende leidingen in de vorm van duikers in waterkeringen voor primaire wateren is een verantwoordelijkheid van het waterschap.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone graafwerkzaamheden en seismisch onderzoek te verrichten (artikel 4.1, lid 2 onder a).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte hoog waardige infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden (artikel 4.1, lid 3).
Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones, en profielen van vrije ruimte, die zijn aangegeven op de legger van het waterschap.
Toe te passen normen, leidraden etc.
- De sterkte van de leiding wordt getoetst aan de NEN 3650 en NEN 3651;
- Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW (Expertise Netwerk Waterkeren).
Leidingen hebben een negatieve invloed op het waterkerend vermogen van een waterkering. De leiding vormt een tunnel in of onder de waterkering waardoor de kans ontstaat dat tijdens hoogwater, water via de leiding binnendijks stroomt. Ook wordt bij de aanleg van de leiding de ondergrond verstoord. Bij wateroverslag ontstaat op die plek een hogere kans op erosie. Bovendien vormt het beheer van de leiding (herstel van breuk) tijdens hoogwaterperiode een extra risico. Leidingen in of onder een waterkering worden daarom zoveel mogelijk vermeden. Het kan echter voorkomen dat er geen andere technisch oplossing is dan de leiding in of door de waterkering te leggen.
De volgende uitgangspunten zijn dan op vrij lozende leidingen van toepassing:
- De leiding vormt een geheel met de omliggende klei van de waterkering. Bij het boren (of spoelboring) van een leiding is het boorgat altijd groter dan de leiding waardoor er een holle ruimte overblijft. Het leggen van leidingen door middel van boren of (of spoelboring) wordt hierom niet toegestaan.
- Een leiding is te allen tijde voorzien van een kwelscherm (dit kwelscherm moet binnen de beschermingszone aan de buitendijkse zijden van de waterkering worden aangebracht)
- Ter voorkoming van watertransport naar binnendijksgebied kan de leidingen worden afgesloten door middel van een afsluiter of spindelschuif. Een terugslagklep is niet voldoende.
- Indien een leiding de waterkering kruist dan gaat de voorkeur uit naar een haakse kruising in of door de waterkering, zodat de kruislengte minimaal is.
- Bij de aanvraag zal een sterkteberekening van de leiding in relatie tot de waterkering moeten worden bijgevoegd (conform de NEN-normen).
- Bij doorvoeringen door de kademuren of damwanden moet de opening tussen de leiding en de muur/damwand waterdicht hersteld worden.
- Ondoorlatende lagen die worden verstoord door uitvoer van de werkzaamheden wordt zo hersteld dat de kwellengte minimaal intact blijft.
Toetsingscriteria/voorschriften
In geval een aanvraag wordt ingediend voor kabels/leidingen en ingeval verbeterwerkzaamheden van de keringen verlegging noodzakelijk maken worden de toetsingscriteria als volgt:
- De leidingbeheerder toont aan dat er geen alternatief tracé voor handen is. Hiervan is alleen sprake indien er feitelijk (geografisch) gezien geen ruimte is voor inpassing.
- Ingeval van het leggen van kabels en leidingen parallel aan een waterkering geldt dat indien dit buiten alle waterkeringszones niet mogelijk is, deze aangelegd moeten worden in het profiel van vrije ruimte dan wel de beschermingszone. Alleen in die gevallen dat ook dat niet mogelijk is, kan de kabel of leiding toch in de kernzone van de waterkering gelegd worden.
- Verbeterwerkzaamheden (waterstaatkundige noodzaak) mogen niet gefrustreerd worden door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Indien dit het geval is, wordt de kabels en/of leidingen op kosten van de eigenaar daarvan verwijderd.
- Indien zich ingeval van verlegging van bestaande kabels en leidingen redelijkerwijs de gelegenheid voordoet om deze naar een alternatief tracé te verleggen wordt geen vergunning voor ligging in de waterkering verleend.
- Kabels en leidingen die niet langer in gebruik zijn, worden verwijderd. Indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat het noodzakelijk is dat een waterkering in zijn geheel wordt verwijderd, kan volstaan worden met alternatieve maatregelen zoals het afdoppen of volstorten.
- De leiding wordt als open ontgraving aangelegd.
- De leiding moet gelegd worden in een kleikist waarvan de afmetingen tenminste gelijk zijn aan het ontgravingsprofiel. De minimale afmetingen van een kleikist bedragen 1x1x1 meter te bedragen (zie tekening K6-124).
- De te gebruiken klei en/of zware zavel heeft de volgende samenstelling: lutumfractie 20-35% en zandfractie maximaal 40%.
- De leiding heeft tenminste een dekking van 100 centimeter in de kruin en 80 centimeter in het binnentalud.
- Het kwelscherm moet tenminste 50 centimeter buiten de leiding uitsteken.
- Boven de leiding, in de kruin van de waterkering moet een inspectieput voorzien van een keermiddel aanwezig zijn.
- Het keermiddel moet vanuit de inspectieput te bedienen zijn. Afhankelijk van de situatie en de leiding is de inspectieput voorzien van een schotbalksponning.
- De uitvoering van de inspectieput (hoogte, materiaal, afmetingen) wordt in overleg met het waterschap gekozen.
- Leidingen met een diameter groter dan 250 mm is buitendijks voorzien van een terugslagklep.
- Leidingen met een diameter kleiner dan 250 mm moeten binnendijks zijn voorzien van een keermiddel.
- De leidingsleuf wordt verdicht tot een proctor dichtheid van 97%.
- De leidingsleuf wordt na verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1-mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare).
- Leidraad Kunstwerken (heeft betrekking op afsluiters, leidingen, piping e.d.)
- Vergunningaanvragen voor pijpleidingen worden getoetst aan de normen NEN 3650 en NEN 3651 en de Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR 3659.
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de leiding zodat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt.
- Het waterschap geeft het peil aan waarop het keermiddel wordt gesloten;
- Het sluiten van een keermiddel tijdens hoogwater van de Maas moet gemeld worden aan het waterwachtcoördinatiecentrum van het waterschap.
Voor het aanvragen van een vergunning op grond van de Waterwet wordt gebruik gemaakt van het officiële aanvraagformulier voor een watervergunning. In dit formulier is aangegeven welke de gegevens vermeld moeten worden bij een aanvraag voor het aanleggen van kabels en leidingen. Hierbij wordt verzocht om een (tracé)tekening, berekeningen, een omschrijving van de aanlegmethode, een boorplan en een werkplan (als aanvulling op de constructietekening) aan te leveren. Waterschap Roer en Overmaas zal aanvullend hierop inzicht vragen in de financiële onderbouwing van tracés en mitigerende maatregelen.
3.4 Pijpleidingen (drukleidingen)
Met pijpleidingen worden alle leidingen in onder of door de waterkering bedoeld die niet in open verbinding staan met de Maas of een ander oppervlaktewater dat beïnvloed wordt door hoge waterstanden van de Maas.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone graafwerkzaamheden en seismisch onderzoek te verrichten, en/of werken met een overdruk te plaatsen en te hebben (artikel 4.1, lid 2 onder a).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte hoog waardige infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden (artikel 4.1, lid 3).
Deze beleidsregels is van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones en profielen van vrije ruimte die zijn aangegeven op de legger van het waterschap.
Doorgaande pijpleidingen met een diameter van maximaal 40 mm die gebruikt worden voor (glasvezel)kabels worden beschouwd als een kabel. Het beleid voor kabels is vermeld in § 3.5.
Toe te passen normen, leidraden etc.
Leidingen hebben een negatieve invloed op het waterkerend vermogen van een waterkering. De leiding vormt een tunnel in of onder de waterkering, waardoor de kans ontstaat dat tijdens hoogwater, water via de leiding binnendijks stroomt. Ook wordt bij de aanleg van de leiding de ondergrond verstoord. Bij wateroverslag ontstaat ter plaatse een hogere kans op erosie. Bovendien vormt het beheer van de leiding (herstel van breuk) tijdens hoogwaterperiode een extra risico. Leidingen in of onder een waterkering worden hierom zoveel mogelijk worden vermeden. Het kan echter voorkomen dat er geen andere technisch oplossing is dan de leiding in of door de waterkering te leggen. De volgende uitgangspunten zijn dan op pijpleidingen van toepassing:
- De leiding vormt een geheel met de omliggende klei van de waterkering. Bij het boren (of spoelboring) van een leiding is het boorgat altijd groter dan de leiding waardoor er een holle ruimte overblijft. Het leggen van leidingen door middel van boren (of spoelboring) wordt hierom niet toegestaan.
- Een leiding is altijd buitendijks voorzien van een kwelscherm.
- Kruist een leiding de waterkering dan gaat de voorkeur uit naar een haakse kruising in of door de waterkering, zodat de kruislengte minimaal is.
- Bij de aanvraag zal een sterkteberekening van de leiding in relatie tot de waterkering moeten worden gevoegd.
- Een doorgaande pijpleiding mag niet in de lengterichting in de waterkering worden gelegd. Een uitzondering wordt gemaakt voor de aanleg en behoud van leidingen voor huisaansluitingen.
- Mantelbuizen mogen niet worden toegepast omdat er een holle ruimte aanwezig is tussen de mediumvoerende buis en de mantelbuis. Een aan te brengen afdichting tussen de mediumvoerende buis en de mantelbuis vormen een extra en onnodig risico.
- Bij doorvoeringen door kademuren of damwanden moet de opening tussen de leiding en de muur/damwand waterdicht hersteld worden.
- Bij een kruisende leiding wordt afhankelijk van de druk en de diameter een vervangende waterkering in de vorm van een stalen damwand aangebracht (NEN 3651). Deze damwand is in ieder geval nodig indien de inwendige druk van de leiding 10 bar of meer bedraagt. Voor vloeistofleidingen moet dan een damwand van 25 meter (exclusief leidingdiameter) worden aangebracht. Voor gasleidingen bedraagt deze damwandlengte 20 meter. Voor gasleidingen met een druk van minder dan 10 bar hoeft geen damwand te worden aangebracht. Voor vloeistofleidingen met een druk van minder dan 10 bar wordt verwezen naar NEN 3651 .
- Ondoorlatende lagen die worden verstoord door uitvoer van de werkzaamheden worden zo hersteld dat de kwellengte minimaal intact blijft.
Toetsingscriteria/voorschriften
In geval een aanvraag wordt ingediend voor kabels/leidingen en ingeval verbeterwerkzaamheden van de keringen verlegging noodzakelijk maken worden de toetsingscriteria als volgt:
- De leidingbeheerder toont aan dat er geen alternatief tracé voor handen is. Hiervan is alleen sprake indien er feitelijk (geografisch) gezien geen ruimte is voor inpassing.
- Ingeval van het leggen van kabels en leidingen parallel aan een waterkering geldt dat indien dit buiten alle waterkeringszones niet mogelijk is, deze aangelegd moeten worden in het profiel van vrije ruimte dan wel de beschermingszone. Alleen in die gevallen dat ook dat niet mogelijk is, kan de kabel of leiding toch in de kernzone van de waterkering gelegd worden.
- Verbeterwerkzaamheden (waterstaatkundige noodzaak) mogen niet gefrustreerd worden door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Indien dit het geval is, worden de kabels en/of leidingen op kosten van de eigenaar daarvan verwijderd.
- Indien zich ingeval van verlegging van bestaande kabels en leidingen redelijkerwijs de gelegenheid voordoet om deze naar een alternatief tracé te verleggen wordt geen vergunning voor ligging in de waterkering verleend.
- Kabels en leidingen die niet langer in gebruik zijn, worden verwijderd. Wanneer dit redelijkerwijs niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat het noodzakelijk is dat een waterkering in zijn geheel wordt verwijderd, kan volstaan worden met alternatieve maatregelen zoals het afdoppen of volstorten.
- In principe volgt de leiding het profiel van de waterkering (b.v. een rioolpersleiding in de berm van een weg).
- De leiding wordt als open ontgraving aangelegd.
- De leiding wordt gelegd in een kleikist waarvan de afmetingen tenminste gelijk zijn aan het ontgravingsprofiel. De minimale afmetingen van een kleikist bedragen 1x1x1 meter (zie tekening K6-124).
- De te gebruiken klei en/of zware zavel heeft de volgende samenstelling: lutumfractie 20-35% en zandfractie maximaal 40%.
- De leiding heeft tenminste een dekking van 100 centimeter in de kruin en 80 centimeter in het binnentalud.
- Het kwelscherm steekt tenminste 0,5 meter buiten de leiding uit.
- De leidingsleuf wordt verdicht tot een proctor dichtheid van 97%.
- De leidingsleuf wordt na verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1-mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare).
- De Leidraad Kunstwerken is tevens van toepassing.
- Vergunningaanvragen voor pijpleidingen worden getoetst aan de normen NEN 3650, NEN 3651 en de Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR 3659.
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de leiding zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt.
Voor het aanvragen van een vergunning op grond van de Waterwet wordt gebruik gemaakt van het officiële aanvraagformulier voor een watervergunning. In dit formulier is aangegeven welke de gegevens vermeld moeten worden bij een aanvraag voor het aanleggen van kabels en leidingen. Hierbij wordt verzocht om een (tracé)tekening, berekeningen, een omschrijving van de aanlegmethode, een boorplan en een werkplan (als aanvulling op de constructietekening) aan te leveren. Waterschap Roer en Overmaas kan aanvullend hierop inzicht vragen in de financiële onderbouwing van tracés en mitigerende maatregelen.
Kabels zijn transportmedia (veelal voor elektriciteit of communicatie) zonder holle ruimte. Doorgaande leidingen met een diameter van maximaal 40 mm die gebruikt worden voor (glasvezel)kabels worden beschouwd als een kabel.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone graafwerkzaamheden en seismisch onderzoek te verrichten (artikel 4.1, lid 2 onder a).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte hoog waardige infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden (artikel 4.1, lid 3).
Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones en profiel van vrije ruimte, die zijn aangegeven op de legger van het waterschap.
Toe te passen normen, leidraden etc.
Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW.
Kabels en leidingen hebben een negatieve invloed op het waterkerend vermogen van een waterkering. De kabel/leiding is niet zozeer het probleem maar veelal de verstoring van de ondergrond. Bij wateroverslag ontstaat ter plaatse een hogere kans op erosie. Kabels/leidingen in, onder of door een waterkering worden hierom zoveel mogelijk vermeden. Het kan echter voorkomen dat er geen andere technisch oplossing is dan de kabel in of door de waterkering te leggen. De volgende uitgangspunten zijn dan op de kabel van toepassing:
- De kabel/leiding vormt een geheel met de omliggende klei van de waterkering. Bij het boren (of spoelboring) van een kabel is het boorgat altijd groter dan de kabel waardoor er een holle ruimte overblijft. Het leggen van kabelen door middel van boren (of spoelboring) wordt daarom niet toegestaan.
- Kruist een kabel/leiding de waterkering dan gaat de voorkeur uit naar een haakse kruising in- onder of door de waterkering zodat de kruislengte minimaal is.
- Een doorgaande kabel/leiding mag niet in de lengterichting in de waterkering worden gelegd, uitzondering wordt gemaakt voor de aanleg en behoud van kabels voor huisaansluitingen.
- Mantelbuizen mogen niet worden toegepast omdat er een holle ruimte aanwezig is tussen de kabel en de mantelbuis. Een aan te brengen afdichting tussen de mediumvoerende buis en de mantelbuis vormen een extra en onnodig risico.
- Bij doorvoeringen door kademuren of damwanden moet de opening tussen de kabel/leiding en de muur/damwand waterdicht hersteld worden.
- Ondoorlatende lagen die worden verstoord door uitvoer van de werkzaamheden worden zo hersteld dat de kwellengte minimaal intact blijft.
Toetsingscriteria/voorschriften
In geval een aanvraag wordt ingediend voor kabels/leidingen en ingeval verbeterwerkzaamheden van de keringen verlegging noodzakelijk maken worden de toetsingscriteria als volgt:
- De leidingbeheerder toont aan dat er geen alternatief tracé voor handen is. Hiervan is alleen sprake indien er feitelijk (geografisch) gezien geen ruimte is voor inpassing.
- Ingeval van het leggen van kabels en leidingen parallel aan een waterkering geldt dat indien dit buiten alle waterkeringszones niet mogelijk is, deze aangelegd moeten worden in het profiel van vrije ruimte dan wel de beschermingszone. Alleen in die gevallen dat ook dat niet mogelijk is, kan de kabel of leiding toch in de kernzone van de waterkering gelegd worden.
- Verbeterwerkzaamheden (waterstaatkundige noodzaak) mogen niet gefrustreerd worden door de aanwezigheid van kabels en leidingen. Indien dit het geval is, worden de kabels en/of leidingen op kosten van de eigenaar daarvan verwijderd.
- Indien zich ingeval van verlegging van bestaande kabels en leidingen redelijkerwijs de gelegenheid voordoet om deze naar een alternatief tracé te verleggen, wordt geen vergunning voor ligging in de waterkering verleend.
- Kabels en leidingen die niet langer in gebruik zijn, worden verwijderd. Indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat het noodzakelijk is dat een waterkering in zijn geheel wordt verwijderd, kan volstaan worden met alternatieve maatregelen zoals het afdoppen of volstorten.
- De kabel/leiding volgt het profiel van de waterkering te volgen. Dit geldt niet bij een harde kering.
- De kabel/leiding wordt als open ontgraving aangelegd.
- De kabel/leiding wordt gelegd in een kleikist waarvan de afmetingen tenminste gelijk zijn aan het ontgravingsprofiel. De minimale afmetingen van een kleikist bedragen 1x1x1 meter (zie tekening K6-124).
- De te gebruiken klei en/of zware zavel heeft de volgende samenstelling: lutumfractie 20-35% en zandfractie maximaal 40%.
- De kabel/leiding heeft tenminste een dekking van 100 centimeter in de kruin en 80 centimeter in het binnentalud.
- Het kwelscherm steekt tenminste in diameter een halve meter buiten de leiding uit.
- De leidingsleuf wordt verdicht tot een proctor dichtheid van 97%.
- De leidingsleuf wordt na verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1-mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare).
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de
kabel/leiding zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloed.
Voor het aanvragen van een vergunning op grond van de Waterwet wordt gebruik gemaakt van het officiële aanvraagformulier voor een watervergunning In dit formulier is aangegeven welke de gegevens vermeld moeten worden bij een aanvraag voor het aanleggen van kabels en leidingen. Hierbij wordt verzocht om een (tracé)tekening, berekeningen, een omschrijving van de aanlegmethode, een boorplan en een werkplan (als aanvulling op de constructietekening) aan te leveren. Waterschap Roer en Overmaas kan aanvullend hierop inzicht vragen in de financiële onderbouwing van tracés en mitigerende maatregelen.
3.6 Bomen en overige beplanting
Met bomen en beplanting worden alle opgaande houtbeplantingen en struikgewassen bedoeld.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone van een waterkering, binnen een afstand van 2 meter uit de grens van de waterkering opgaande houtbeplanting aan te brengen te hebben of te rooien (artikel 4.1, lid 2 onder e).
Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn aangegeven op de legger van het waterschap.
Toe te passen normen, leidraden, etc.
- Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW;
- Blauwdruk beheersplan waterkeringen Stowa.
Beplanting kan een negatieve invloed hebben op de waterkering. Ondermeer doordat door de aanwezigheid van beplanting de grasmat minder goed tot ontwikkeling komt als gevolg van schaduwwerking en bladval. Bladval zal leiden tot vermossing van de grasmat. Hierdoor zal de doorworteling van de grasmat verminderen en minder bestand zijn tegen erosie. Bovendien zal het onderhoud van de grasmat door de aanwezigheid van beplanting bemoeilijkt worden. Beplanting buitendijks (beschermingszone en het buitentalud) wordt daarom niet toegestaan. Voor de overige aanvragen gelden de onderstaande uitgangspunten:
- Bij het omvallen van een boom ontstaat een ontwortelingskuil. De grootte van de ontwortelingskuil is afhankelijk van de afmetingen van de wortelkluit. Bomen waarvan de ontwortelingskuil buiten het beoordelingsprofiel van de waterkering ligt, kunnen worden toegestaan.
- Bij de beoordeling van de aanvraag wordt uitgegaan van een volledig uitgegroeide boom.
- De plaats in het dijkprofiel waar de verschillende beplantingen mogen voorkomen, hangt af van de nadelige gevolgen voor erosie, stabiliteit, piping en onderhoud. Hierbij is met name de diepte en de breedte van de beworteling van belang.
- Bomen en beplanting worden alleen daar toegestaan waar deze geen nadelige invloed kunnen hebben op de stabiliteit van de waterkering. De beplanting moet passen binnen de ecologische functie en de structuur van de waterkering.
- Bomen en beplanting hebben veelal bladval tot gevolg. Dit leidt tot een slechte ontwikkeling van de grasmat mede als gevolg van vermossing. Op plaatsen waar de grasmat slecht ontwikkeld is, zal dit het erosieproces versnellen.
- Bij kademuren en demontabele waterkeringen kan alleen een vergunning worden verleend indien de toegankelijkheid van de muur en/of de demontabele waterkering gegarandeerd blijft.
- Het verwijderen van beplanting kan worden toegestaan. Bij eventuele herplant is het bovenstaande van toepassing. De stobbe mag niet worden gefreesd maar moet geheel worden uitgegraven.
- Beplanting op de waterkering bemoeilijkt de visuele inspectie van de waterkering (holen van ratten, konijnen e.d. moeilijk zichtbaar).
Toetsingscriteria/voorschriften
De locatie-eisen worden individueel (soort en locatie van de beplanting, overdimensionering waterkering e.d.) beoordeeld.
- Bij bomen waarvan de ontwortelingkuil ligt binnen het normontwerp van de waterkering worden aanvullende maatregelen getroffen (zoals damwanden of andere versteviging van de waterkering);
- Beplanting met sleedoornachtige soorten wordt vanwege de wortelgroei het de grote kans op overwoekering niet toegestaan.
Andere constructieve uitgangspunten en eisen zijn:
- Bij een volgroeide boom wordt uitgegaan van een boom met een wortelkluit met een dikte van 1 meter en een maximale diameter van 4 meter, en een even grote ontwortelingskuil;
- Bij het verwijderen van beplanting wordt de stobbe geheel uitgegraven. Het ontstane gat wordt aangevuld met klei en/of zware zavel en heeft de volgende samenstelling: lutumfractie 20-35% en zandfractie maximaal 40%;
- De aangevulde grond wordt in lagen van 30 centimeter verdicht tot 97% van de maximum;
- Het gat wordt na aanvulling en verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1 mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare);
- De minimale afstand van beplanting (stam van de boom) tot aan een (op zichzelf staande) kademuur of demontabele kade bedraagt 2 meter. Hierbij geldt wel dat de ontwortelingskuil buiten het beoordelingsprofiel van de waterkering ligt.
- Handleiding voor beplanting op en nabij primaire waterkeringen (veiligheidstoetsscore).
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de boom en of beplanting zodanig dat deze de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt.
Met (bouw)werken worden alle werken bedoeld die niet specifiek in een andere beleidsregel zijn benoemd.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder (bouw)werken, drijvende werken of opgaande houtbeplanting te plaatsen, te behouden dan wel te verwijderen (artikel 4.1, lid 1, onder b).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone bouwwerken op te richten (artikel 4.1, lid 2, onder d).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte hoog waardige infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen te plaatsen, te wijzigen of te behouden (artikel 4.1, lid 3).
Deze beleidsregels is van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones en profielen van vrije ruimte die zijn aangegeven op de legger van het waterschap.
Toe te passen normen, leidraden etc.
- Bij het (ver-)bouwen van bouwwerken in, op of nabij waterkeringen moet voldaan worden aan verschillende ontwerpeisen van de waterkering, waaronder 'robuust ontwerpen' (Leidraad Rivieren 2007).
- Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW (Expertise Netwerk Waterkeren).
- Profiel van vrije ruimte (handreiking waterkering en gebruiksfuncties).
Bebouwing op een waterkering of in de beschermingszones is niet wenselijk omdat dit negatieve gevolgen heeft voor onder andere, stabiliteit, erosie, onderhoud, toekomstige uitbreiding e.d. Gezien de maatschappelijke druk op ruimte kan er niet altijd aan worden ontkomen om (bouw)werken op de waterkering of in de beschermingszone toe te staan. De onderstaande uitgangspunten zijn in dergelijke gevallen van toepassing:
Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
- Functie scheiding: zowel met als zonder aanwezigheid van het bouwwerk kan de waterkering volledig aan zijn functie voldoen. Bij de ontwerpberekeningen van de waterkering mag het bouwwerk dan ook niet worden meegewogen. Tekorten in sterkte of stabiliteit worden anderszins gecompenseerd, bijvoorbeeld een damwand.
- Het voorkomen van de waterkering is na uitvoering van de werken hetzelfde (een groene waterkering keert als groene waterkering terug).
- Bij zwaarwegende maatschappelijke belangen kan het voorkomen dat een groene waterkering wordt vervangen door een harde waterkering. Vanwege de verhoogde faalkansen bij demontabele waterkeringen worden deze in geen enkel geval toegestaan.
- De afstand van een bouwwerk tot een demontabele waterkering moet ten minste 3,5 meter bedragen. De strook van 3,5 meter blijft verder volledig vrij van obstakels en is bereikbaar en berijdbaar voor vrachtwagens.
- Het bouwwerk is robuust ontworpen zoals bedoeld in de Leidraad Rivieren.
- Het werk inclusief fundering mag de kwellengte niet negatief beïnvloeden.
- Naast de toetsing op veiligheid worden ook de mogelijke negatieve gevolgen van het (bouw)werk op het ecologisch functioneren van de waterkering beoordeeld. Afhankelijk van deze gevolgen kan het (bouw)werk worden toegestaan. Hierbij kunnen compenserende maatregelen worden voorgeschreven.
- Verwijdering van (bouw)werken kan worden toegestaan. Funderingen worden volledig te verwijderd. Het profiel en de functie van de waterkering worden hersteld.
- Ondoorlatende lagen die worden verstoord door de uitvoering van de werkzaamheden worden zo hersteld dat de kwellengte minimaal intact blijft.
- De werken mogen geen nadelige invloed hebben op de bereikbaarheid en het onderhoud van de waterkering.
- Harde waterkeringen kunnen in de toekomst worden vervangen. Dit betekent dat er voldoende ruimte vrij moet blijven voor de benodigde werkzaamheden.
- Bij demontabele waterkeringen moet voldoende ruimte vrij blijven voor het bouwen van de waterkering. Doorgang met vrachtwagen en kraan moet mogelijk zijn.
Toetsingscriteria/voorschriften
De locatie eisen worden individueel beoordeeld en zijn afhankelijk van:
- De omvang (diepte) van de werken;
- Het benutten van de overdimensionering van de waterkering. Hierbij moet rekening worden gehouden met het profiel van vrije ruimte
- De afstand tussen een (bouw)werk en een (demontabele) kademuur bedraagt minimaal 3,5 meter.
- De afstand tussen een (bouw)werk en een groene waterkering bedraagt minimaal 7,5 meter.
- Nieuw aan te leggen bouwwerken wordt zodanig gefundeerd dat deze geen invloed uitoefent op de bestaande of de te verbeteren waterkering.
- Het ontwerp van het bouwwerk houdt rekening met de bestaande verankering van de waterkering.
- De kwellengte mag niet negatief worden beïnvloed.
- Indien een bouwwerk wordt geïntegreerd in de waterkering is de waterkerende functie van het bouwwerk gegarandeerd tot een hoogte van 1 meter boven de maatgevende waterstand (robuust ontwerpen).
- Bij het verwijderen van het bouwwerk wordt het ontstane gataangevuld met klei en/of zware zavel van de volgende samenstelling: lutumfractie 20-35% en zandfractie maximaal 40%.
- De aangevulde grond wordt in lagen van 30 centimeter verdicht tot 97% van de maximum.
- De gat wordtt na aanvulling en verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1 mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare).
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van het werk of bouwwerk zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt.
Onder ophogingen wordt het met zand of klei verhogen van de waterkering of beschermingszone bedoeld. Ook het toevenant aanvullen van de waterkering valt onder ophogingen.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te behouden anders dan voor onderhoud (artikel 4.1, lid 1, onder c).
Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle waterkeringen die zijn aangegeven op de legger van het waterschap.
Toe te passen normen, leidraden etc.
- Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW (Expertise Netwerk Waterkeren).
Belangrijkste aspecten bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor een ophoging op een waterkering of in de beschermingszone zijn stabiliteit en onderhoud.
- De stabiliteit van de waterkering mag niet worden aangetast;
- Ophogingen anders dan met grond (zand, klei of leem) worden niet toegestaan;
- Onderhoud aan de ophoging en aan de grenzende waterkering moet voldoende uit kunnen worden gevoerd (indien onderhoud noodzakelijk is, afhankelijk van de ophoging);
- De ophoging moet worden getoetst aan het profiel van vrije ruimte. Deze twee zaken mogen niet tegenstrijdig aan elkaar zijn;
- Ophogingen tegen of op harde keringen beïnvloeden de stabiliteit. Ook bemoeilijkt dit de inspectie van dergelijke waterkeringen. Zulke ophogingen worden daarom niet toegestaan.
Toetsingscriteria/voorschriften
Ophogingen mogen het functioneren van de waterkering (denk aan demontabele waterkeringen) niet belemmeren.
- Bij het maken van een ophoging mag de taludlijn niet steiler zijn dan 1:3;
- De ophoging wordt na verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1 mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare).
De vergunning aanvrager toont overeenkomstig de geldende leidraden van de ENW aan dat de ophoging geen negatieve invloed heeft op de stabiliteit van de waterkering.
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de ophoging zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloedt. De ophoging mag het onderhoud aan de waterkering niet frustreren, dit moet te allen tijde mogelijk blijven.
Op onderstaande tekening is aangegeven wat er onder toevenant aanvullen wordt verstaan.
Toevenant (of touvenant) is een onbewerkte delfstof die wordt opgebaggerd in zand- en grindwinningsplassen. Deze grondstof bestaat uit korrels van uiteenlopende grootte, van zeer klein (fijn zand) tot zeer grof (keien).
Met ontgravingen worden zowel tijdelijke als permanente graafwerkzaamheden in de waterkering of beschermingszone bedoeld.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten (artikel 4.1, lid 1, onder a).
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone graafwerkzaamheden en seismisch onderzoek te verrichten (artikel 4.1, lid 2, onder a).
Deze beleidsregel is van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn aangegeven op de legger van Waterschap Roer en Overmaas.
Toe te passen normen, leidraden etc.
- Vergunningaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de geldende leidraden van de ENW ((Expertise Netwerk Waterkeren);
- Handreikingwaterkering en gebruiksfuncties.
Voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden kan het noodzakelijk zijn om te ontgraven. Blijvende ontgravingen in de kernzone van de waterkering worden niet toegestaan. Blijvende ontgravingen in de beschermingszone worden alleen toegestaan als deze geen invloed hebben op de hoeveelheid kwel en de stabiliteit van de waterkering.
Tijdelijke ontgravingen voor de aanleg van andere werken (waarvoor een vergunning is verleend) worden toegestaan. Hiervoor wordt geen aparte vergunning verleend. Bij het verlenen van de vergunning voor het werk worden de voorwaarden voor de ontgraving in de vergunning opgenomen. Belangrijkste aandachtspunten hierbij zijn:
- De ontgraving moet worden getoetst aan de beschermingszone. Deze twee zaken mogen niet tegenstrijdig aan elkaar zijn;
- Ondoorlatende lagen die worden verstoord door uitvoer van de werkzaamheden worden zo dat de kwellengte minimaal intact blijft;
- De ontgraving mag de stabiliteit van de waterkering niet negatief beïnvloeden;
- Blijvende ontgravingen worden ingezaaid met een bermgrasmengsel.
Toetsingscriteria/voorschriften
- Indien de ontgraving onderdeel uitmaakt van een te maken werk dan wordt voorgeschreven dat de ontgraving aangevuld moet worden met de uitkomende grond. Indien de uitkomende grond puinhoudend en/of grindhoudend of chemisch is vervuild dan mag deze grond niet worden teruggebracht. Aanvulling ter plaatse van de waterkering gebeurt met klei en/of zware zavel met de volgende samenstelling: lutumfractie 20-35% en zandfractie maximaal 40%;
- Ondoorlatende lagen moeten te allen tijden worden hersteld;
- De aangevulde grond wordt in lagen van 30 centimeter verdicht tot 97% van de maximum proctordichtheid;
- De aanvulling wordt na verdichting ingezaaid met een dijkgrasmengsel (D1 mengsel, inzaaidichtheid circa 40 kg per hectare).
De vergunningaanvrager toont conform de geldende leidraden van de Technische Adviescommissie Waterkeringen aan dat de ontgraving geen negatieve invloed heeft op de stabiliteit van de waterkering.
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een goed onderhoud van de ontgraving zodanig dat het werk de functie van de waterkering niet negatief beïnvloed. Onderhoud van de waterkering moet te allen tijde mogelijk blijven.
Onder recreatief medegebruik wordt het gebruik van de waterkering of beschermingszone voor recreatieve doeleinden verstaan.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder activiteiten te houden anders dan de op de daarvoor aangewezen plaatsen (artikel 4.1, lid 1, onder d).
Deze beleidsregel is van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn aangegeven op de legger van Waterschap Roer en Overmaas.
Toe te passen normen, leidraden etc.
Medegebruik (al dan niet recreatief) van een waterkering kan, voor zover ecologische belangen, waterstaatkundige belangen en belangen van derden zich daartegen niet verzetten, worden toegestaan.
Recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden en het gebruik van voertuigen e.d. buiten verharde paden wordt niet toegestaan. Medegebruik wordt alleen toegestaan als dit een incidenteel karakter heeft voor met name wandelaars. In de Nota recreatief medegebruik is als uitgangspunt gekozen om medegebruik toe te staan mits zich daar geen belangen tegen verzetten. Deze belangenafweging zal per gebied door middel van een vrijstellingsbesluit worden uitgevoerd.
Alle vergunningaanvragen worden getoetst aan de Nota recreatief medegebruik, waarbij rekening wordt gehouden met de functies van de waterkering.
Toetsingscriteria/voorschriften
Alle aanvragen worden getoetst aan de Nota recreatief medegebruik.
Onder beweiding wordt verstaan het begrazen van de waterkering met vee.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder buiten openbare (verharde) wegen met rij- of voertuigen, dan wel met een lastdier te rijden of vee te drijven (artikel 4.1, lid 1, onder e).
Deze beleidsregel is van toepassing op alle waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones die zijn aangegeven op de legger van Waterschap Roer en Overmaas.
Toe te passen normen, leidraden etc.
Daar waar het waterschap eigenaar is van een waterkering wordt beweiding geregeld met onderhouds- en/of gebruiksovereenkomsten. Deze beleidsregel geldt dan ook mede als richtlijn voor het opstellen van dergelijke overeenkomsten.
Bij het toelaten van vee op de waterkering wordt aandacht geschonken aan de hoeveelheid en het soort vee. Paarden en koeien zullen door hun gewicht eerder schade aanrichten aan de grasmat van een waterkering dan bijvoorbeeld schapen. Vertrapping van de grasmat kan erosie en vervolgens instabiliteit van de waterkering tot gevolg hebben.
Bij waterkeringen met een flauw talud (minimaal 1:4,5) die liggen in gebieden waar de stroomsnelheden laag zijn, zal vertrapping van de grasmat geen nadelige gevolgen hebben voor de waterkerende functie (zie Beheersplan waterkeringen).
Voor de overige waterkeringen geldt dat de grasmat in hoge mate het goed functioneren van de waterkering bepaalt. Op deze keringen geldt dat begrazing enkel wordt toegestaan met schapen en/of geiten.
Toetsingscriteria/voorschriften
Begrazing of de vertrapping door vee mag geen nadelige invloed hebben op de beworteling van de grasmat of de stabiliteit van de taluds.
Bij waterkeringen met een taludhelling van minimaal 1:4,5, waarbij de stroomsnelheden van de Maas kleiner zijn dan 0,5 meter per seconde, kan begrazing met paarden en koeien worden toegestaan.
Bij de vergunningverlening wordt een afweging gemaakt tussen het soort dieren, de tijdsduur van begrazing, het aantal dieren in relatie tot de waterkering, talud, stabiliteit en stroomsnelheden van het water ter plaatsen.
3.12 Verlegging / reconstructie van de waterkering
Onder verlegging of reconstructie van een waterkering wordt het fysiek wijzigen van het lengte of dwarsprofiel van de waterkering bedoeld.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van primaire wateren en waterkeringen (inclusief de bijbehorende ondersteunende kunstwerken) door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten (artikel 4.1, lid 1, onder b).
Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle waterkeringen die zijn aangegeven op de legger van Waterschap Roer en Overmaas en de daarbij behorende beschermingszones.
Toe te passen normen, leidraden etc.
Verleggen of reconstrueren van een waterkering is alleen mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor het ter plaatse fysiek aanwezige beschermingsniveau (kerende hoogte) van de waterkering. Ook mag er geen toename ontstaan van de hoeveelheid kwel die bij hoogwater van de Maas, de Roer en de Hambeek kan optreden.
Een groene waterkering is het meest duurzaam en biedt de hoogste veiligheid. De voorkeur gaat er dan ook naar uit om bij verlegging of reconstructie van een waterkering een groene kering te laten terugkeren. Daar waar dit niet mogelijk is, geldt dat een groene kering nooit mag worden vervangen door een kademuur of een demontabele waterkering. Met andere woorden de situatie mag niet verslechteren.
Bij het verleggen of reconstrueren van een waterkering moet rekening worden gehouden met robuust ontwerpen zoals bedoeld in de Leidraad Rivieren. Dit houdt in dat in het ontwerp rekening moet worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen en onzekerheden, zodat de maatregel tijdens de geplande levensduur goed blijft functioneren zonder dat ingrijpende en kostbare aanpassingen noodzakelijk zijn. Daar waar de overstroombaarheid van dijkringen moet zijn gewaarborgd, geeft het waterschap aan waar laagtes moeten worden aangebracht. Op deze wijze kan het waterschap gecontroleerd, rekening houdend met veiligheid en calamiteitenzorg en de waterkering laten overstromen.
Bij een verbetering of verlegging van een waterkering wordt op voorhand de botanische waarde van de oude waterkering bepaald. Als er veel verschillende soorten voorkomen of als er één of meer bijzondere plantensoorten groeien, is er sprake van een waardevolle begroeiing.
Deze vegetatie wordt dan behouden voor de nieuwe waterkering, omdat een botanisch waardevol grasland garant staat voor een goede doorworteling en erosiebestendigheid. In volgorde van voorkeur kunnen de volgende methoden worden toegepast:
- sparen van de oorspronkelijke begroeiing
- zodegrond als nieuwe toplaag
Als er geen sprake is van een waardevolle vegetatie op de oude waterkering dan kan de waterkering ingezaaid worden. Hiervoor kan zaad of maaisel worden gebruikt dat lokaal gewonnen is van een gewenste vegetatie, bijvoorbeeld van een andere waterkering.
Afhankelijk van de waterkering worden hieromtrent aanvullende voorwaarden in de vergunning opgenomen.
Toetsingscriteria/voorschriften
Uitgangspunt is dat het ontwerp tegemoet komt aan eisen voor veiligheid en ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke invullingen van robuust ontwerpen zijn:
- zwaarder of ruimer dimensioneren dan volgens de vigerende wettelijke veiligheidsnormen nodig is;
- het ontwerp voorzien van uitbreidingsmogelijkheden;
- rekening houden met andere functies, nu en in de toekomst;
- ondoorlatende lagen die worden verstoord door uitvoer van de werkzaamheden worden zo hersteld dat de kwellengte minimaal intact blijft.
De grond die gebruikt wordt voor de aanleg van de nieuwe waterkering is van minimaal dezelfde kwaliteit (verdeling korrelgrootte en samenstelling) als het materiaal van de bestaande waterkering.
Een waterkering wordt voor de stabiliteit op de ongeroerde grond en ondoorlatende laag aangelegd. Daarom is een inkassing noodzakelijk. Indien zich binnen twee meter geen ondoorlatende laag bevindt, gelden de volgende afstanden: een diepte van 1,0 meter en een voetbreedte van 1,5 meter. De inkassing draagt tevens bij aan de robuustheid van de waterkering.
Bij verlegging c.q. reconstructie van een waterkering voldoet het te verleggen c.q. het te reconstrueren gedeelte aan de ontwerp leidraden van de ENW. Het waterschap hanteert hierbij een minimaal normprofiel. Dit minimale normprofiel bestaat uit een kruinbreedte van 4,0 meter en een minimale taludhelling van 1:3.
Het constructieve en dagelijkse onderhoud van de waterkering is voor een periode van twee jaar na overdracht aan het waterschap, voor verantwoordelijkheid van de vergunninghouder. Na deze periode neemt het waterschap deze verantwoordelijkheid over van de vergunninghouder.
Bij wandel, fietspaden of wegen over of op een waterkering wordt uitgegaan van een wegbreedte zoals opgenomen in de Rona, met daarbij een berm met een breedte van 1 meter aan weerszijde van de weg. De beleidsregel wegen en coupures is hierbij ook van toepassing.
Met inkassing wordt het gedeelte van de waterkering bedoeld dat zich onder het maaiveld bevindt. Deze inkassing sluit bij voorkeur aan op een ondoorlatende laag. In de hieronder staande tekening is de situatie schematisch weergegeven.
Grondwater is water dat zich in de ondergrond bevindt. Grondwater is aanwezig in ruimten tussen vaste deeltjes, zoals zandkorrels en grind. De bovenste honderden meters van het grootste gedeelte van de Nederlandse ondergrond bestaan uit een schijnbaar willekeurige opeenvolging van pakketten grond, zand, zilt, veen en klei. De vaste delen van deze pakketten, de korrels of deeltjes, worden van elkaar gescheiden door poriën (ruimten). Indien deze poriën met water gevuld zijn (= verzadigd) noemt men dit grondwater. Het hoogste (bovenste) niveau van dit water wordt grondwaterspiegel genoemd. Door ondoorlatende lagen in bodem zijn er diverse gescheiden grondwaterlagen in de bodem ontstaan. Het water in de het bovenste niveau wordt het eerste watervoerende pakket (= freatisch grondwater) genoemd. Het grondwater dat onder de eerste scheidende laag zit, is het tweede watervoerende pakket. Het beheersgebied van Waterschap Roer en Overmaas kent meerdere watervoerende pakketten. De scheidende lagen zijn niet overal en soms gefragmenteerd aanwezig.
Dagelijks gebruiken wij water om te drinken, eten klaar te maken, te wassen, te poetsen, enz. Ook de industrie en de landbouw vragen veel water. Schoon (drink)water is daarom van levensbelang. In Limburg wordt een groot deel van het water dat uit de kraan komt, bereid uit grondwater. Om het grondwater te beschermen, worden er eisen gesteld aan het gebruik ervan.
Het onttrekken van grondwater kan leiden tot daling van de grondwaterstand. Dit kan zetting van de ondergrond veroorzaken met gevolgen voor gebouwen en infrastructuur. Onttrekkingen kunnen een negatieve gevolgen hebben op de beschikbare vochthoeveelheid voor bomen en planten en op de overige bij het grondwater betrokken belangen (zie paragraaf 4.2).
4.1.1 Taken en Verantwoordelijkheden
Met de komst van de Waterwet eind 2009 is duidelijk welke partijen verantwoordelijk zijn voor het grondwaterbeheer.
Als beheerder zorgt het waterschap ervoor dat er zorgvuldig en doelmatig met het grondwater wordt omgegaan. Aan eventuele grondwateronttrekkingen stelt het waterschap voorwaarden zodat de belangen van de omgeving niet worden geschaad.
In de Waterwet is aangegeven dat het waterschap het bevoegd gezag is voor het onttrekken en infiltreren van grondwater (zie art. 6.5, onder b). Uitzondering vormt een drietal categorieën waar de provincie bevoegd gezag is: openbare drinkwaterwinning, bodemenergiesystemen en industriële onttrekkingen groter dan 150.000 m³ per jaar (zie art. 6.4 van de Waterwet).
Daarnaast voert de provincie de regie over de voorwaarden waarop het operationele grondwaterbeheer wordt ingevuld door waterschap. Concreet betekent dit dat de provincie het strategisch grondwaterbeleid opneemt in het Provinciale waterplan Limburg voor alle soorten grondwateronttrekkingen.
De Grondwaterwet die in 2009 in de Waterwet is geïntegreerd, was een grondwaterkwantiteitswet. Op basis van artikel 6.4 en 6.5 zijn de waterschappen alleen bevoegd voor de operationele kwantitatieve grondwatertaken. De provincie blijft op grond van de Wet bodembescherming verantwoordelijk voor de grondwaterkwaliteit.
De provincie voert de regie over de voorwaarden waarop het operationele grondwaterbeheer wordt ingevuld door waterschap. Dit betekent dat de provincie het strategisch grondwaterbeleid opneemt in het provinciale waterplan voor alle soorten grondwateronttrekkingen. De provincie heeft haar strategisch beleid voor grondwateronttrekkingen als volgt geformuleerd:
- In de bufferzones verdroogde natuurgebieden mogen geen grondwateronttrekkingen plaatsvinden.
- Ten noorden van de Feldbiss en de Eerste Noord-Oost Hoofdbreuk worden nieuwe landbouwkundige onttrekkingen groter dan 10 m3 per uur voor beregening of bevloeiing niet toegestaan. De bestaande vergunde en gemelde situaties worden wel gerespecteerd. Het aantal geregistreerde putten en pompen mag niet toenemen.
- De onttrekkingscapaciteit bij landbouwkundige onttrekkingen is niet relevant. De bestaande pompcapaciteit mag toenemen, zolang het aantal geregistreerde pompen niet toeneemt.
- Onttrekkingen of infiltraties onder de bovenste Brunssumklei worden in de Roerdalslenk niet toegestaan behalve als de onttrekking alleen bedoeld is voor menselijke consumptie.
- Bij het beëindigen van een grondwateronttrekking wordt de put zo afgedicht dat grondwaterverontreiniging wordt voorkomen.
Zie ook artikel 3.16 van de provinciale omgevingsverordening Limburg.
In de keur is het onttrekken van grondwater zonder vergunning van het bestuur verboden. Het waterschap kan door middel van een vergunning, melding of vrijstelling onder voorwaarden ontheffing geven op dit verbod. Dit beleid vormt het afwegingskader voor de ontheffing.
In de keur worden de grondwaterkwaliteitsaspecten niet beoordeeld. Deze zijn opgenomen in de vergunning op grond van de Wet bodembescherming waarvoor de provincie of de gemeente het bevoegde gezag is. Een eventuele verplaatsing van verontreinigingen in de bodem worden wel meegenomen in de afweging of een grondwateronttrekking vergunbaar is. Dit volgt uit de doelstellingen van de Waterwet (zie artikel 2.1, eerste lid, onder b: bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen).
Een aantal onttrekkingen is gereguleerd in een vrijstelling onder voorwaarden, andere in algemene regels en voor de vergunningplichtige onttrekkingen is een beleidsregel opgesteld. De volgende regelingen zijn van toepassing voor het waterschap:
- Vrijstellingsregeling onder voorwaarden voor onttrekkingen ≤ 10 m³ per uur, voor noodvoorzieningen, veedrenking of voor proefonttrekkingen;
- Algemene regel voor landbouwkundige onttrekkingen met uitzondering van beregening en bevloeiing van bedekte teelten en pot- en containervelden;
- Algemene regel voor grondwateronttrekkingen voor beregening en bevloeiing van bedekte teelten en pot- en containervelden;
- Algemene regels voor grondwateronttrekking ten behoeve van bronbemaling, grondwater- en bodemsanering en beregening sportvelden; en
- Beleidsregel grondwateronttrekkingen.
In het stroomschema dat als bijlage is toegevoegd is zichtbaar onder welke categorie (vergunning, melding of vrijstelling) de betreffende onttrekking valt.
De Grondwaterrichtlijn van de Europese Unie:
In de Kaderrichtlijn Water worden eisen gesteld aan de goede kwantitatieve toestand en de goede chemische toestand van grondwater. Deze eisen zijn globaal benoemd. In de Grondwaterrichtlijn zijn de chemische aspecten voor grondwater verder gespecificeerd.
Het onttrekken van grondwater zonder vergunning van het bestuur is verboden (zie artikel 4.5, lid 3, sub a). Het waterschap kan hiervoor onder voorwaarden ontheffing verlenen. Met het opnemen van voorwaarden worden de negatieve gevolgen van de onttrekking tegen gaan.
- Beëindiging van een grondwateronttrekking:
- de vergunning is ingetrokken;
- de geldigheidsduur van de vergunning is verlopen;
- een melding van beëindiging van de onttrekking of infiltratie is ontvangen;
- de onttrekking door handhavend optreden is beëindigd; of
- de put is vervangen door een nieuwe put.
het verwijderen of ontgraven van verontreinigde grond.
het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een pomp die het uittredend grondwater oppompt in een open put (= open bemaling) of door middel van plaatsen van horizontale of verticale filters of drains (= gesloten bemaling). Een ander woord voorgesloten bemaling is bronnering. Andere vormen van bemalingen zijn deepwell-bemalingen, spanningsbemalingen en retourbemalingen.
het onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting om de kwaliteit van grond of grondwater te verbeteren.
door het toepassen van spanningsbemaling wordt de grondwaterdruk onder de bodem van de bouwput zoveel verlaagd dat gevaar voor openbarsten wordt voorkomen. De bodem is in evenwicht als de gronddruk boven de watervoerende laag gelijk is aan de druk van het grondwater tegen de onderkant van de afsluitende laag.
het opgepompte bemalingswater wordt via een gesloten systeem in hetzelfde watervoerende pakket teruggebracht.
beschermende kleilaag in de Roerdalslenk die de scheiding vormt tussen het eerste en tweede watervoerende pakket.
- Bedekte teelten: bedrijfsmatige teelten in een glastuinbouwbedrijf of bedrijfsmatige teelt in tunnels.
- Glastuinbouwbedrijf: inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het in een kas telen van gewassen.
- Tunnel: (min of meer) halfronde constructies, permanent overtrokken met al dan niet lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor het voortrekken van gewassen of het opkweken van plantmateriaal en ter bescherming van gewassen tegen neerslag.
- Pot- en containervelden: bedrijfsmatige teelten welke los staan van de ondergrond en niet wortelen in de bodem.
- Teelt op stellingen: bedrijfsmatige teelt, los van de ondergrond, waarbij gebruik wordt gemaakt van goten en/of bakken op stellages.
Op grond van artikel 4.5, lid 3, sub a van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas is het verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken. In artikel 6.11 van het Waterbesluit, artikel 3.15 van de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en artikel 4.6 van de keur zijn regels gesteld betreffende de meet- en registratieplicht.
Deze beleidsregel is van toepassing op het gehele beheergebied van WRO. Sommige gebieden vragen een zwaardere bescherming dan andere gebieden. Onder de noemer locatie wordt hier nader op ingegaan.
Deze beleidsregel heeft betrekking op grondwateronttrekkingen ten behoeve van de volgende gebruiksdoelen:
- Industrie ≤ 150.000 m3 per jaar
- Grond- en grondwatersanering;
- Bronneringen (bouwactiviteiten en aanleg infrastructuur);
- Permanente drooglegging (ondergrondse garages, tunnels e.d.);
- Bedekte teelt en pot- en containerteelt; en
- Overige onttrekkingen (bijvoorbeeld het vullen van zwembaden en (natuur)vijvers).
Toe te passen normen, leidraden etc.
- Protocol mechanisch boren (2101) van het SIKB (www.sibk.nl);
- Beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 Tijdelijke grondwaterbemaling; en
- Besluitvorming uitvoeringsmethode Tijdelijke grondwaterbemalingen (BUM TM).
Bij afwegingen die worden gemaakt in de beleidsregel voor grondwateronttrekkingen hebben betrekking op:
1. Duurzaam en spaarzaam gebruik van het grondwater
2. Schade aan gebouwen en infrastructuur ten gevolge van zetting en verzakking,
3. Schade aan gewassen in land en tuinbouw ten gevolge van veranderd waterpeil,
4. Schade aan archeologische objecten ten gevolge van drooglegging,
5. Schade aan grondwaterafhankelijke natuur ten gevolge van veranderd waterpeil,
6. Ongewenste verspreiding van grond- en grondwaterverontreinigingen
7. Ongewenste effecten op de hoeveelheid en kwaliteit van de openbare drinkwatervoorraden
8. Ongewenste effecten op het oppervlaktewater
9. Onderlinge beïnvloeding van andere onttrekkingen.
Een ontheffing kan worden verleend indien de gevolgen van de onttrekkingen worden beperkt en rekening wordt gehouden met andere belanghebbenden.
Ad 1. Duurzaam en spaarzaam omgaan met grondwater
Grondwateronttrekkingen moeten zo doelmatig en duurzaam mogelijk en met de laagst mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater worden uitgevoerd. De beoordelingscriteria of een onttrekking toelaatbaar is, is afhankelijk van het doel van de onttrekking. Hierbij worden de volgende typen onttrekkingen onderscheiden met hun bijbehorende toetsingscriteria.
Grondwater dat wordt toegepast als industrieel water (bijvoorbeeld koelwater en proceswater) wordt getoetst aan doelmatig gebruik. Een nieuwe of uitbreiding van onttrekkingen voor doorstroomkoeling wordt niet toegestaan. Er bestaat voorkeur voor hergebruik van koelwater als proces of spoelwater bij bestaande doorstroomkoelsystemen. Ook is er voorkeur voor hergebruik van (gezuiverd) proceswater als spoelwater boven het gebruik van grondwater. Bij de beoordeling van doelmatigheid en alternatieven zal een integrale afweging worden gemaakt tussen alle factoren zoals kosten, milieubelasting, volksgezondheid en natuur.
2. Grond- en grondwatersanering:
Een grondwateronttrekking voor een grond- of grondwatersanering moet voldoen aan de algemene zorgplicht van de Wet bodembescherming. Er moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden van saneringstechnieken waarbij het belang van een minimale onttrekking evenredig wordt meegenomen. Een saneringsplan beschrijft hoe de toestroming van schoon grondwater en verdunning van het onttrokken verontreinigde grondwater wordt voorkomen. Er wordt afstemming gezocht met het bevoegde gezag op grond van de Wet bodembescherming (= provincie of gemeente).
Bij bronbemalingen wordt gestreefd naar minimalisatie van de onttrekking door het aanpassen van bouwtechnieken (onderwaterbeton, damwanden e.d.) en zorgvuldige planning van de bouwwerkzaamheden. Grondwateronttrekking tijdens hoogwater (in kwelgebieden) moet worden voorkomen. Variabele peilbeheersing door middel van dataloggers en gestuurde pompen wordt aanbevolen.
Onderbemaling van onbepaalde tijd voor drooglegging wordt, ongeacht de grootte van de onttrekking, niet in principe toegestaan. Alleen als door de aanvrager wordt aangetoond dat dit redelijkerwijs niet is te voorkomen en als voldoende door de aanvrager is aangetoond dat het aangevraagde debiet niet aanmerkelijk zal toenemen (door bijvoorbeeld ondeugdelijke constructies of materialen) kan vergunning worden verleend.
5. Bedekte teelten en pot- en containervelden
Sinds 15 december 2015 worden grondwateronttrekkingen voor beregening en bevloeiing van bedekte teelten en pot- en containervelden die niet vallen onder de algemene regel grondwateronttrekking voor beregening en bevloeiing van bedekte teelten en pot- en containervelden als een separate categorie beschouwd. Het standstill-beginsel op grond van artikel 5.8.2, derde lid van de Omgevingsverordening van de provincie Limburg (2014) is hierop ook niet van toepassing. Deze categorie kent hetzelfde afwegingskader als industrie.
Onttrekkingen die niet vallen onder een van de boven genoemde categorieën komen weinig voor. Buiten de algemene criteria zijn er geen aparte voorwaarden vooraf opgesteld. De voorwaarden worden mede bepaald door de omstandigheden van het geval. Een voorbeeld is het onttrekken van water voor een natuurvijver in een verdroogd natuurgebied.
Ad. 2 Schade aan gebouwen en infrastructuur door zetting en verzakking door
Het effect op bebouwing, verhardingen en infrastructuur moet worden onderzocht als bebouwing, verharding of infrastructuur binnen de 5 cm verlagingcontouren van de onttrekking aanwezig zijn. Tot de infrastructuur horen wegen, spoorwegen, vliegvelden, havens en de daarbij behorende kunstwerken zoals bruggen, tunnels en viaducten. Buis- en pijpleidingen vallen hier niet onder.
In het algemeen is een verlaging tot 0,05 meter ten opzichte van het bestaande grondwaterpeil ter plaatse van de gebouwen of infrastructuur toelaatbaar op grond van de meetonnauwkeurigheid bij de berekening van grondwateronttrekkingscontouren.
In het geval dat bebouwing of de genoemde infrastructuur binnen de 5 cm verlagingcontour aanwezig is, moet de aanvrager een onderzoek doen op de effecten hierop. Dit houdt een zetting- en maaivelddalingsberekening in als er een zetting gevoelige laag aanwezig is die door de onttrekking wordt beïnvloed. Op basis van de resultaten moet de kans op schade (constructief, architectonisch of paalrot) aan bebouwing en infrastructuur worden geanalyseerd.
Als de grondwaterstand niet wordt verlaagd tot onder het niveau van de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) wordt er geen ontoelaatbare zetting verwacht.
Als de verlaging niet toelaatbaar is, kunnen de volgende maatregelen worden voorgeschreven:
- beperken onttrekking door plaatsen damwanden;
- geoptimaliseerd onttrekkingsregime om effecten te minimaliseren, bijvoorbeeld laten opkomen grondwaterpeil tijdens onderbrekingen in het werk);
- actuele staat van gebouwen opnemen;
- monitoren van de staat van bebouwing;
- monitoren van de verlaging van de grondwaterstand.
Ad. 3 Schade aan gewassen in land en tuinbouw door veranderd waterpeil
De landbouw kan nadelige effecten ervaren van een grondwateronttrekking. De planten kunnen droogteschade ondervinden als binnen het groei¬seizoen het grondwater zo diep zakt dat de planten niet meer voldoende vocht ontvangen. Dit kan tot een vermindering van de landbouw¬opbrengsten leiden.
In het algemeen is een verlaging tot 0,05 meter ten opzichte van het bestaande grondwaterpeil ter plaatse van de landbouwgrond toelaatbaar op grond van de meetonnauwkeurigheid bij de berekening van grondwateronttrekkingscontouren.
Bij verlagingen van meer dan 0,05 meter bij landbouwgronden met droogtegevoelige gewassen of bij kapitaalintensieve gewassen, zoals bij boom- en heesterteelt, worde de effecten in beeld gebracht en een schadeberekening uitgevoerd.
Mitigerende maatregelen kunnen zijn:
- beperken onttrekking door plaatsen damwanden;
- actuele staat van gewassen opnemen;
- monitoren van de staat van gewassen;
- monitoren van de verlaging van de grondwaterstand;
- extra bewatering van gewassen op kosten van de grondwateronttrekker.
De noodzaak tot het nemen van maatregelen is ook afhankelijk van de duur van de onttrekking of peilverlaging en de periode van het groeiseizoen.
Ad. 4 Schade aan archeologische objecten door een grondwateronttrekking
Op grond van het Verdrag van Malta (ook Verdrag van Valletta genoemd) moeten de archeologische waarden beschermd worden. Dit betekent, dat het grondwater op deze locaties niet verder mag dalen dan het natuurlijk laagste niveau (GLG) in verband met uitspoeling van archeologisch sporen en resten.
In het algemeen is een verlaging tot 0,05 meter ten opzichte van het bestaande grondwaterpeil ter plaatse van het archeologisch object toelaatbaar op grond van de meetonnauwkeurigheid bij de berekening van grondwateronttrekkingscontouren.
De aanvrager moet informatie aanleveren over de ligging van archeologische waarden binnen het invloedgebied van de onttrekking. Hierbij hoort ook de vermelding van de soort van archeo¬logische waarde en op welk diepte de archeologische waarde ligt. Als binnen het invloedgebied van de onttrekking een terrein met archeologisch waarde aanwezig is, dan moet de aanvrager aantonen, wat de kans op schade op de archeologisch waardevolle objecten is.
Met archeologie wordt ook rekening gehouden bij het aanvragen van een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de werken (bevoegdheid van de gemeente of provincie).
Ad. 5 Schade aan grondwaterafhankelijke natuur door veranderd waterpeil
De natuur kan schade ervaren als de grondwaterstand daalt. Flora en fauna kunnen afhankelijk zijn van grondwater. Voornamelijk gebieden die al verdroogd zijn, mogen geen verdere schade ondervinden door een onttrekking.
In het algemeen is een verlaging tot 0,05 meter ten opzichte van het bestaande grondwaterpeil ter plaatse van grondwaterafhankelijke natuur toelaatbaar op grond van de meetonnauwkeurigheid bij de berekening van grondwateronttrekkingscontouren.
Als de verlagingscontour van een grondwateronttrekking ligt in een van de volgende gebieden:
- bufferzones verdroogde natuurgebieden; en/of
- gebieden opgenomen in de Ecohydrologische Atlas Limburg; en/of
maakt de vergunningaanvrager in een ecologische toets de consequenties van de onttrekking op de natuur inzichtelijk. Zijn de ecologische consequenties niet toelaatbaar, wordt de vergunning niet verleend.
Mitigerende maatregelen kunnen worden getroffen om de effecten van een onttrekking te verminderen, bijvoorbeeld:
- beperken onttrekking door plaatsen damwanden;
- actuele staat van gewassen opnemen;
- monitoren van de staat van gewassen;
- monitoren van de verlaging van de grondwaterstand;
- extra bewatering van grondwaterafhankelijke natuur op kosten van de grondwateronttrekker.
De bescherming van natuurgebieden is geregeld in de Natuurbeschermingswet. De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en faunawet. De provincie Limburg is hierbij het bevoegde gezag. Of een vergunning op grond van een van deze wetten nodig is, is afhankelijk van de invloed van de (geplande) handelingen op het natuurgebied en/of aanwezige soorten.
Ad. 6 Ongewenste verspreiding van grond- en grondwaterverontreinigingen
Een onttrekking leidt ertoe, dat de grondwaterstroming binnen een bepaald invloedsgebied verandert. Om die reden verplaatst een grondwaterverontreiniging binnen het invloeds¬gebied zich anders dan zonder de onttrekking.
In het algemeen is een verlaging tot 0,05 meter ten opzichte van het bestaande grondwaterpeil ter plaatse van verontreiniging toelaatbaar op grond van de meetonnauwkeurigheid bij de berekening van grondwateronttrekkingscontouren.
Wanneer een bodem- of grondwaterverontreiniging is gelegen binnen de 5 cm verlagingcontouren van de onttrekking maakt de vergunningaanvrager de gevolgen van de onttrekking op de verontreiniging inzichtelijk.
In zo’n situatie zal in overleg met het bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming (= provincie of gemeente) worden bepaald of de onttrekking toelaatbaar is en of aanvullende maatregelen moeten worden voorgeschreven. Deze maatregelen zullen in eerste instantie worden opgenomen in de vergunning op grond van de Wet bodembescherming. Een voorbeeld hiervan is het voorschrijven van schermen op verplaatsing van de verontreiniging te voorkomen.
Ad. 7 Ongewenste effecten op de hoeveelheid en kwaliteit van de openbare
Vanwege de ongewenste effecten op de hoeveelheid en kwaliteit van de openbare drinkwatervoorziening mag er geen grondwater worden onttrokken onder de bovenste Brunssumklei in de Roerdalslenk. De enige uitzondering hierop is een grondwateronttrekking voor menselijke consumptie. Hierbij toont de vergunningaanvrager aan dat er geen alternatieven zijn.
Bij vergunningplichtige grondwateronttrekkingen die plaatsvinden in een grondwaterbeschermingsgebied overlegt het waterschap met de provincie en het betreffende drinkwaterbedrijf (Waterleidingmaatschappij Limburg) over de toelaatbaarheid van de onttrekking en de voor te schrijven maatregelen. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn aangewezen in de Provinciale omgevingsverordening. Deze gebieden zijn niet aangewezen op grond van regelgeving van het waterschap maar in haar afweging moet het waterschap rekening houden met de belangen van bestaande grondwateronttrekkers, dus ook de WML.
Voor permanente onttrekkingen worden in deze gebieden geen vergunningen verleend. Uitsluitend voor tijdelijke onttrekkingen ten behoeve van grond(water)saneringen en civieltechnische bronneringen kan een vergunning worden verleend.
Voor vergunningplichtige grondwateronttrekkingen die plaatsvinden binnen een waterwingebied gelden dezelfde regels.
Voor grondwateronttrekkingen die plaatsvinden in een grondwaterbeschermingsgebied of een waterwingebied en vallen onder algemene regels of een vrijstelling geldt deze afstemming niet.
De kwalitatieve bescherming van de grondwatervoorraden voor de openbare drinkwatervoorziening is geregeld in de Provinciale Omgevingsverordening Limburg.
Ad 8. Ongewenste effecten op het oppervlaktewater
Door het onttrekken van grondwater kan de afvoer in oppervlaktewateren dalen. Bij bronbeken of drainerende wateren stroomt namelijk minder grondwater naar de beek omdat de grondwaterstand lager is. Bij infiltrerende wateren zal, vanwege het lagere grondwaterpeil, meer water vanuit de beek naar het grondwater infiltreren. Dit leidt ook tot het zakken van het beekpeil. Op grond van deze twee processen kan, onder invloed van een onttrekking, ook het waterpeil van een waterplas dalen die met het grondwater in contact staat.
Er bestaan echter ook beken en plassen/meren die geen contact hebben met het grondwater, omdat ze in een redelijk waterdichte laag liggen. Soms is ook de waterbodem zodanig aangevuld met slib, dat er nauwelijks nog water kan draineren of infiltreren.
Bij wateren die in contact staan met het grondwater bestaat de kans dat het oppervlaktewater droogvalt. Dit - maar ook het minimaal dalen van de waterstanden - kan negatieve ecologische effecten met zich meebrengen. Daarnaast hebben ook de landbouw, watermolens en eigenaren van waterkrachtcentrales behoefte aan voldoende oppervlaktewater. De voeding van beken mag dus niet negatief worden beïnvloed door de grondwateronttrekking.
Indien binnen de 5 cm verlagingcontouren van de onttrekking een primair water ligt , worden de effecten van de onttrekking op het primaire en secundair water inzichtelijk gemaakt.
Een mogelijke maatregel om de effecten te beperken, is, in het geval van bronbemalingen, het lozen van het onttrokken water in het oppervlaktewater. Hiervoor moet een lozingsvergunning worden aangevraagd of moet de lozer voldoen aan de algemene regels (lozen van water (inclusief het aanvoeren van water) en het plaatsen, behouden, wijzigen en verwijderen van lozingsvoorzieningen. Ook zijn hierbij de regels van het Activiteitenbesluit of Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) van toepassing in verband met de kwaliteit van de te lozen water.
Hiervoor moet mogelijk wel een lozingsvergunning te worden aangevraagd.
Ad. 9 Onderlinge beïnvloeding van andere onttrekkingen.
Het effect op andere grondwateronttrekkingen en -infiltraties speelt alleen als het invloedsgebied van de onttrekking zich uitstrekt tot het intrekgebied van een andere grondwateronttrekking. Bovendien moet voor een maatgevend effect de onttrekking in hetzelfde watervoerende pakket gebeuren. De kans is klein, dat dit het geval is, omdat de permanente onttrekking meestal uit een dieper pakket onttrekken en bronbemalingen meestal freatisch grondwater onttrekken. Dit zou dus minder bij bronbemalingen spelen.
Bij permanente of langdurige onttrekkingen (langer dan 1 jaar) moet worden onderzocht of er cumulatieve effecten te verwachten zijn. Het overzicht van de reeds aanwezige onttrekkingen wordt deels door de provincie en deels door het waterschap bijgehouden en dient hiervoor te worden geraadpleegd.
Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Daarom moet tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei of bentoniet om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen.
Het SIKB heeft het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Wordt volgens dit protocol gewerkt bij het maken en afdichten van de put dan wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl.
Aan een te verlenen vergunning kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot de omvang en duur van de onttrekking. De inhoud van deze technische voorschriften is afhankelijk van de specifieke situatie.
In artikel 6.19 van de Waterregeling is onder andere bepaald dat de aanvrager van een vergunning moet beschrijven wat de aard en de omvang van de gevolgen van de handeling zijn, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
De aard en het detailniveau van de gevolgen die in beeld moeten worden gebracht, zullen verschillen per onttrekking. De volgende aspecten kunnen bijvoorbeeld een rol spelen:
a. verlaging/verhoging grondwaterstanden en/of stijghoogten in het watervoerend pakket;
b. invloed op gewenste grondwater- en oppervlaktewater regime (GGOR);
c. invloedsfeer van de onttrekking waarbij de verlaging op de kaart in de regel door middel van contouren per 5 cm verlaging wordt aangegeven;
d. invloed op de 9 punten genoemd bij ‘Norm-eisen’ (waar relevant en mogelijk ook de verlaging ten opzichte van historische fluctuaties in beeld brengen);
e. in relatie tot d. moet ook een beschrijving maatregelen en/of voorzieningen worden toegevoegd (zie artikel 6.27 en 6.28 van de Waterregeling);
f. bij de analytische berekeningen modelberekeningen moet worden aangegeven van welke uitgangspunten ten aanzien van de ondergrond zijn gebruikt (bodemopbouw, gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG), KD-waarden, c-waarden) en welke uitgangspunten gebruikt zijn met betrekking tot de onttrekking zelf (afmetingen en diepte bouwput/onttrekking, filterdiepte, duur van de onttrekking etc.).
g. verder moet inzicht worden gegeven in de samenstelling van het te onttrekken grondwater. Dit is van belang in verband met de lozing op het oppervlaktewater of riolering en omdat te infiltreren water de kwaliteit van het grondwater niet mag verslechteren. Bij het onderzoek naar de kwaliteit van water kan het onder meer gaan om het gehalte aan chloride, sulfaat, ijzer, zwevende stof, CZV, BZV.
De genoemde gebieden deels zijn opgenomen in de kaarten behorende bij de Provinciale Omgevingsverordening Limburg en op de blauwe waarden kaart in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 van de Provincie Limburg. Ze zijn te raadplegen via www.limburg.nl.
Retourbemaling is geen grondwateronttrekkingsdoel op zich maar een middel om effecten op de grondwaterbelangen te voorkomen.
Melding of vergunning en wie behandelt mijn aanvraag bij een grondwateronttrekking
- Handleiding voor beplanting op en nabij primaire waterkeringen, Stowa, rapportnummer 2000-06
- Leidraad Rioleringen, Stichting Rioned
- Leidraad Rivieren; Ministerie van Verkeer en Waterstaat: 2007
- Leidraad Kunstwerken; TAW; mei 2003
Eisen voor buisleidingsystemen - Deel 1: Algemeen - Katern 1 tot en met 6
Aanvullende eisen voor leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken - Katern 1: Hoofdstuk 1 t.m. 7
Aanvullende eisen voor leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken - Katern 2: Hoofdstuk 8, 9, 10
Aanvullende eisen voor leidingen in kruisingen met belangrijke waterstaatswerken
Ondergrondse pijpleidingen - Grondslagen voor de sterkteberekening
- Voorschrift Toetsen op Veiligheid Primaire Waterkeringen; Ministerie van Verkeer en Waterstaat; september 2007
- Keur van Waterschap Roer en Overmaas
- Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2004-2007; Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2004-2007 is op 10 december 2007 met een periode van vier jaar verlengd; Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015
- Beheerplan Waterkeringen 2009 -2012; Waterschap Roer en Overmaas
- Nota recreatief medegebruik Waterschap Roer en Overmaas
Bebouwing en hoogwaardige infrastructuur
Bebouwing en hoogwaardige infrastructuur zijn die bebouwing en infrastructuur die van wezenlijke betekenis zijn en in ieder geval van meer dan plaatselijk belang zijn. Het gaat om hoogwaardige voorzieningen, waarbij de aan- of afwezigheid van alternatieven een rol speelt.
De volgende voorzieningen vallen niet onder het begrip 'bebouwing en hoogwaardige infrastructuur':
- wandelpaden (al dan niet openbaar), verhard dan wel onverhard;
- perceelsontsluitingen c.q. toegangsstroken;
- bruggetjes van plaatselijk belang;
- wegen (al dan niet openbaar) van plaatselijk belang;
- kleinere infrastructurele voorzieningen van plaatselijk belang;
- landschapselementen zoals bomen e.d.;
- kleinere leidingen zoals drainage, huisaansluitingen e.d.;
- sier- en/of moestuinen nabij gebouwen, tenzij het wooncomfort hierdoor in ernstige mate wordt beperkt;
- dijkjes/puinstortingen (al dan niet met grond afgedekt).
In de Algemene wet bestuursrecht is het begrip 'beleidsregel' als volgt omschreven: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Beoordelingsprofiel (waterkering)
Een theoretisch minimum profiel van een aarden waterkering waarvan de afmetingen zijn vermeld in de legger van Waterschap Roer en Overmaas. Doet de legger geen uitspraak over het beoordelingsprofiel dan gelden bij het beoordelen van vergunningen de volgende afmetingen:
- buitentalud valt samen met het fysieke buitentalud;
- kruinhoogte gelijk aan de hoogte zoals deze is vermeld in de legger.
Gronden aan een oppervlaktewaterlichaam of waterkering (inclusief bijbehorende ondersteunde kunstwerken) grenzende zone, die in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn
Al het water dat zich in de bodem bevindt, boven en onder de grondwaterspiegel.
Gronden langs primaire wateren en secundaire wateren die bij hoge waterstanden overstromen en die in de legger zijn opgenomen.
De Keur van Waterschap Roer en Overmaas is een verordening van het waterschap, waarin onder andere gebods- en verbodsbepalingen ten aanzien van waterkeringen, primaire en secundaire wateren, beschermingszones, meanderzones, profiel van vrije ruimte, inundatiegebieden, lijnvormige elementen en grondwater zijn opgenomen en waarvan de naleving door sancties kan worden afgedwongen.
Overzichtskaart als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet waarin de ligging en begrenzing van de waterkeringen, primaire en secundaire wateren inclusief onderhoudsstroken, beschermingszones, meanderzones, profiel van vrije ruimte, inundatiegebieden en lijnvormige elementen zijn aangegeven. In de legger zijn ook gegevens over de waterregulerende en waterkerende kunstwerken opgenomen.
Gronden waarbinnen primaire wateren door natuurlijke verplaatsing hun bedding kunnen verleggen. Deze zones zijn ten behoeve van deze keur aangewezen als waterstaatswerk en zijn in de legger opgenomen.
Een strook grond grenzend aan en behorend tot een watergang en die bedoeld is voor het uitvoeren van onderhoud aan de watergang. De onderhoudsstrook maakt onderdeel uit van het primair water. De ligging en breedte van onderhoudsstroken is aangegeven op de legger.
Het samenhangend geheel van water, waterbodem, oevers, technische infrastructuur en de biologische component.
Oppervlaktewaterlichamen die als zodanig in de legger zijn opgenomen, voldoen aan de Notitie Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas en een meer dan plaatselijk belang hebben.
Tot het primaire water behoren de watergang, de drogere oevergebieden, de daarbij behorende flora en fauna, de eventueel aanwezige onderhoudsstrook en de aanwezige waterregulerende kunstwerken zoals stuwen.
Met het profiel van vrije ruimte wordt de ruimte ter weerszijden van en boven een oppervlaktewaterlichaam of waterkering (inclusief bijbehorende ondersteunde kunstwerken) bedoeld die, naar het oordeel van de beheerder, nodig is voor toekomstige versterking, verbetering of wijziging van dat waterstaatswerk en die als zodanig in de legger is opgenomen.
Deze gereserveerde ruimte is in de toekomst nodig gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. Bij de aanwijzing van een profiel van vrije ruimte moet voldoende concreet zijn dat er in dat gebied daadwerkelijk wijzigingen van het oppervlaktewater of de waterkering zullen plaatsvinden.
Oppervlaktewateren die als zodanig in de legger zijn opgenomen en die qua afwaterende of ontwaterende functie van wezenlijke invloed zijn op het stelsel van primaire wateren.
Functies die in het kader van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), een integraal waterbeheersplan en/of besluit van de dagelijks bestuur zijn toegekend. Tot de toegekende functies behoren onder meer de algemeen ecologische functie, de specifiek ecologische functie, de functie agrarisch water en de functie water in bebouwing.
Een plan zoals bedoel in artikel 4.7 van de Waterwet. In dit plan is zowel het kwantitatieve beleid als het kwalitatieve beleid aangegeven.
Kunstmatige hoogten, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunde kunstwerken die een waterkerende functie hebben en als zodanig zijn opgenomen op de legger. Tot de waterkering behoort dus ook een aantal bijzondere werken zoals coupures en demontabele waterkeringen.
Bijlage 1 Nota Recreatief Medegebruik
De beken zijn van ons allemaal
Vastgesteld door het algemeen bestuur bij besluit van 30 juni 2008
Onze visie op recreatief medegebruik
Waterschap Roer en Overmaas zorgt voor de kwantiteit en de kwaliteit van het oppervlaktewater en voor de waterkeringen langs de Maas. Wij doen dat met gemeenschapsgeld. Daarom vinden wij dat het publiek ook moet kunnen genieten van het resultaat. Wij zijn van mening dat de beken en beekdalen veel meer zijn dan water en natuur. Ze dragen bij aan een prettige woon- en leefomgeving en hebben een belangrijke rol als recreatief uitloopgebied. Langs beken is het goed toeven en er zijn allerlei toeristische activiteiten mogelijk. Daarom zetten wij ons met overtuiging in om alle recreatieve mogelijkheden die ons watersysteem biedt op een duurzame manier een plaats te geven. Wij realiseren ons dat dit kosten met zich meebrengt. Duurzaam betekent dat we een integrale afweging maken van de verschillende belangen. Wij willen het publiek mogelijkheden bieden om langs onze beken te recreëren, maar dat moet wel op een veilige manier kunnen, niet ten koste gaan van onze primaire taak en geen overlast opleveren voor omwonenden.
In het faciliteren van de recreant nemen we dus een actieve houding aan. Wij stellen de gebieden die we beheren op eigen initiatief open en we doen dat samen met andere overheden en organisaties als de ANWB, het VVV en het IVN.
Ook als wij door derden worden benaderd, werken we actief mee om het medegebruik mogelijk te maken, mits dit op een duurzame wijze kan.
Wij zien in recreatief medegebruik ook een kans om het publiek voorlichting te geven over de werkzaamheden van het waterschap, over het milieu en over de waterhuishouding. Een grotere bekendheid van deze aspecten vergroot de betrokkenheid van de inwoners bij het waterschapswerk. De meest interessante plekken worden daarbij speciaal voor het voetlicht gebracht met informatieborden en recreatieve voorzieningen. Bij nieuwe inrichtingsprojecten wordt recreatief medegebruik vanaf het begin meegenomen in de belangenafweging en worden er investeringen gedaan om recreatie mogelijk te maken, bijvoorbeeld door vaker te maaien. Iedereen moet tenslotte kunnen genieten van ons beekdallandschap.
Deze visie op recreatief medegebruik is in het vervolg van de nota voor alle voorkomende vormen van recreatie verder uitgewerkt. Zij leidt tot de volgende concrete maatregelen:
- Het waterschap stelt in principe alle onderhoudspaden en waterkeringen open voor wandelaars via een vrijstelling van de verbodsbepaling uit de keur. Meanderstroken worden in beginsel niet opengesteld, omdat deze gronden meestal in gebruik zijn bij derden;
- Het waterschap zal onderzoeken welke trajecten niet kunnen worden opengesteld, bijvoorbeeld vanwege veiligheidsrisico’s of beperkte ecologische draagkracht. Het resultaat van dit onderzoek vormt de basis van het te nemen vrijstellingsbesluit;
- Bijzondere trajecten op het gebied van inrichting, beheer en/of ecologische waarden worden geïnventariseerd en voorzien van informatieborden. Het waterschap presenteert zich daarnaast in tentoonstellingsruimten en maakt het grondwater zichtbaar;
- Het waterschap maakt een selectie van wateren waarvan het visrecht niet is verhuurd, maar waar dat wel nog zou kunnen;
- Het waterschap neemt een vrijstellingsbesluit voor aangrenzende eigenaren van de stedelijke Roer voor het varen met (roei)boten aldaar.
Bovenstaande acties, samen met het meewerken aan initiatieven van derden, maken het mogelijk dat bezoekers het beekdallandschap werkelijk kunnen beleven. Routenetwerken kunnen worden uitgebreid, activiteiten rond het water vinden een plaats. Tegelijk groeit bij de recreant de bekendheid met de waternatuur en met het werk van het waterschap. Op deze wijze draagt het waterschap actief bij aan de recreatieve aantrekkingskracht van Zuid- en Midden-Limburg.
Uitgangspunten en randvoorwaarden
De koers van decentralisatie en deregulering van de rijksoverheid is ook terug te vinden het beleid voor recreatief medegebruik (bijlage 1). Dit wordt vooral bepaald door de lagere overheden zodat integraal, gebiedsgericht beleid wordt geformuleerd. Het waterschap heeft al vanaf 1985 beleid voor recreatief medegebruik en heeft vanaf 1992 twee integrale beleidsnota’s voor recreatief medegebruik opgesteld. De instrumenten die wij ter beschikking hebben om recreatief medegebruik te reguleren, zijn beschreven in bijlage 2.
Op basis van onze nieuwe ambitie, formuleren wij in een aantal uitgangspunten hoe wij voortaan willen omgaan met recreatief medegebruik. Uiteraard moet dit passen binnen de primaire taken van het waterschap, en daarom wordt ook een aantal randvoorwaarden gesteld.
- Het waterschap neemt een actieve houding aan in het openstellen van waterstaatsobjecten ten behoeve van recreatief medegebruik;
- Het waterschap realiseert met een (pro)actieve benadering op eigen initiatief en in samenwerking met anderen recreatieve voorzieningen, zoals wandelroutes en wandelleerpaden. Het waterschap zoekt contact met belangenorganisaties (ANWB, VVV, IVN) en het onderwijs om recreatief medegebruik te stimuleren;
- Bij initiatieven van derden reageert het waterschap in beginsel positief, tenzij belangen zich er tegen verzetten;
- Zo nodig vinden er aanpassingen plaats in het onderhoud voor recreatief medegebruik om het terrein toegankelijk te houden (bijv. extra maaiwerkzaamheden). Bij de inrichting houdt het waterschap zoveel mogelijk rekening met recreatief medegebruik;
- Het recreatieve belang is ondergeschikt aan de primaire taken van het waterschap: het beheer van waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterkeringen;
- Veiligheidrisico’s voor de recreant worden vermeden;
- Er ontstaat geen overlast voor het waterschap of derden (bijvoorbeeld privacy van aanwonenden, zwerfvuil, schade aan eigendommen van derden);
- Het recreatief medegebruik moet passen binnen de randvoorwaarden die de gemeentelijke bestemmingsplannen stellen
- Bij begrazing met vee kunnen opengestelde trajecten waar nodig tijdelijk worden afgesloten om verstoring door honden te voorkomen;
- De natuur of het landschap wordt niet aangetast. De recreatieve druk past bij de ecologische draagkracht (bijlage 3);
- De nota wordt tijdig (over 2 à 3 jaar) geëvalueerd.
Volgens een verbodsbepaling in de keur is het niet toegestaan om te wandelen op onderhoudspaden. Sommige trajecten zijn vrijgesteld van deze verbodsbepaling, bijvoorbeeld wanneer zij grenzen aan natuurterreinen die wel zijn opengesteld. Hoewel wij in het verleden wel tegemoetkomend omgingen met verzoeken van derden, toonden wij zelf weinig initiatief om terreinen open stellen. Dat zal nu veranderen, want wij willen hierin een veel actievere houding aannemen. Daarom stellen wij in principe alle onderhoudspaden en waterkeringen open voor wandelaars. Meanderstroken worden in beginsel niet opengesteld, omdat deze gronden meestal in gebruik zijn door derden. Er moet wel nog het één en ander veranderen aan de inrichting van onze terreinen. Slagbomen, sloten en hekken zullen worden weggehaald, en vervangen door klaphekjes, veeroosters en voetgangerssluizen. Waar het nodig is, zullen we een keer extra maaien, zodat de terreinen ook toegankelijk blijven. Met kleine gebodsborden laten wij zien dat het terrein is opengesteld en wat de wandelaar wel en niet mag. Bij nieuwe projecten wordt het medegebruik door wandelaars voortaan al vanaf het begin meegenomen bij de grondverwerving en de planvorming.
Uiteraard kunnen we niet zo maar alle onderhoudspaden en waterkeringen openstellen. Het waterschap zal eerst onderzoeken waar sprake is van veiligheidsrisico’s voor de recreant en of de ecologische draagkracht voldoende groot is. Ook zullen we rekening houden met eventuele afspraken die bij de grondverwerving zijn gemaakt. Het eindresultaat van dit onderzoek wordt samengevat in een kaart, waarop precies is aangegeven wat wel en niet wordt opengesteld. Deze kaart vormt de basis van een te nemen vrijstellingsbesluit.
Als andere partijen verder willen gaan in het aanleggen van voorzieningen op onze terreinen (bijv. zitbankjes of grindpaden), dan hebben ze daarvoor onze toestemming nodig. In beginsel worden alleen verzoeken van gemeenten of andere overheden in behandeling genomen, vanwege de te stellen voorschriften en eventuele aansprakelijkheid. Als het voorstel past in de visie van het waterschap, dan wordt er toestemming verleend met een privaatrechtelijke overeenkomst. Het waterschap kan een dergelijke overeenkomst altijd tussentijds en eenzijdig ongedaan maken.
Wij stellen onze onderhoudspaden niet open voor fietsers, omdat ze voor gewone fietsen meestal toch ongeschikt zijn. Medegebruik door mountainbikers is ongewenst, omdat het hinderlijk kan zijn voor wandelaars en ook schade kan veroorzaken aan de watergang.
Op dit moment bezitten de afzonderlijke hengelsportverenigingen de visrechten van het waterschap. Het is de bedoeling om deze visrechten op termijn over te dragen aan de visstandbeheerscommissies (VBC’s) en in nieuwe situaties zal een vergunning uitsluitend aan hen worden verleend. Wij stellen daarbij als voorwaarde dat de VBC een visstandbeheerplan opstelt, waarin de doelstellingen van het waterbeheersplan verder zijn uitgewerkt. Inmiddels zijn er visstandbeheerplannen opgesteld voor de Roer, de Jeker, de Voer en de Geul. Op basis van het visrecht hebben wij eigenlijk alleen iets te zeggen over het visstandbeheer van onze eigendommen (bijlage 4). Visstandbeheerplannen worden echter voor de hele beek opgesteld en daardoor strekt onze invloed verder en zijn ook de KRW-doelen voor vis veiliggesteld. De KRW verplicht ons verder tot het monitoren van de visstand, en daarvoor hebben wij toestemming nodig van de visrechthebbende. In de praktijk zal dat niet snel een knelpunt vormen, omdat de visrechthebbende ook belang heeft bij dit onderzoek. Formeel gezien is er echter sprake van een ongedekt risico. Daarom zullen wij voortaan als aanvullende voorwaarde stellen dat het waterschap de visstandmonitoring mag uitvoeren. Wij zullen ons ervoor inspannen om die voorwaarde ook aan de bestaande overeenkomsten toe te voegen. Uiteindelijk zal dit punt met de komst van de nieuwe Waterwet (begin 2009) volledig juridisch worden afgedekt.
Ook voor hengelsport geldt dat de ecologische draagkracht van het water voldoende groot moet zijn. Met name stilstaande, natuurlijk wateren zoals vennen en oude meanders zijn erg kwetsbaar. Daarom maakt het waterschap een selectie van wateren waarvan het visrecht niet is verhuurd en waarvan dat ook niet wenselijk is. Dit zal als input dienen voor de functietoekenning in het Waterbeheersplan 2009-2015.
In het Waterbeheersplan 2004-2007 is de functie 'recreatief medegebruik' voorbehouden aan die watergangen waar kanovaart mogelijk is, namelijk de Roer, de Hambeek en een deel van de Geul (benedenstrooms van het Julianakanaal). Een aantal recente ontwikkelingen heeft deze functietoekenning inmiddels ingehaald. Begin 2007 is de vistrap in de groene overlaat naar de Hambeek vernieuwd, waardoor deze niet meer geschikt is voor kanovaart. De Hambeek zelf blijft wel geschikt, maar is vanwege het ontbreken van een verbinding met de Roer niet meer interessant. Voor het traject in de Geul is in 1990 voor het laatst een vergunning afgegeven. Met de uitvoering van het Grensmaasproject zal dit traject ongeschikt worden. Wij zullen daarom geen vergunningen meer verlenen voor kanovaart in de Geul en in het Waterbeheersplan 2009-2015 wordt dit ook in de functietoekenning aangepast.
Op de Roer wordt wel gekanood, en sinds 2 juli 2007 is hiervoor een nieuw vrijstellingsbesluit van kracht. Hierin is bepaald dat wij kanovaart toestaan tussen 1 juni en 1 oktober (buiten het broedseizoen), waarbij in- en uitstappen alleen is toegestaan op een drietal vaste plaatsen. Om 10.00u en om 14.00u mogen er maximaal 20 boten vertrekken. Kanoërs hoeven hiervoor niet een vergunning aan te vragen, maar kunnen volstaan met een melding via de internetsite van het waterschap. Het is belangrijk om kanovaart op de Roer te beperken, omdat de Roer ecologisch gezien één van de meest waardevolle riviertjes van Nederland is. Dat willen wij ook zo houden. De periode waarbinnen kanovaart is toegestaan, sluit aan op de Gedragscode Flora- en Faunawet voor waterschappen (UvW, 2006).
Tegenwoordig doet zich de situatie voor dat buitensportorganisaties een groot beslag leggen op de beschikbare plekken. Wij vinden echter dat er geen monopoliepositie mag ontstaan voor één of enkele partijen. Het moet immers voor iedereen mogelijk zijn om op de Roer te kanoën. In de beleidsregels vergunningverlening zullen wij verder uitwerken en vastleggen hoe wij hiermee omgaan. Daarnaast zal bij een toekomstige herziening van het vrijstellingsbesluit het beleid voor kanovaart op de Roer worden afgestemd met Duitsland.
Op de Hambeek en de benedenloop van de Roer in Roermond wordt incidenteel gevaren met boten. Tussen de Stenen Brug en de monding geldt daarvoor een algemene vrijstelling en hier ligt ook een aanlegsteiger van de gemeente. In de Hambeek zijn, met toestemming van het waterschap, enkele kleinere aanlegsteigers gebouwd.
Het is formeel niet toegestaan om op andere plaatsen te varen, maar op de stedelijke Roer zijn af en toe aanliggende eigenaren met een roeibootje te vinden. Aangezien dit verder ook niet bezwaarlijk is, zullen wij dat vrijstellen van vergunningplicht. Voor de bouw van aanlegvoorzieningen blijft het wel verplicht om een vergunning aan te vragen. In beginsel komen alleen kleine voorzieningen, bedoeld voor één roeiboot, in aanmerking voor een vergunning.
Af en toe vinden in ons beheersgebied zogenaamde duckraces plaats. Deze worden meestal georganiseerd voor een goed doel, waarbij men kleine plastic eenden over een beektraject laat afdrijven. In het verleden zijn er duckraces georganiseerd op de Jeker in Maastricht, op de Geul in Valkenburg en op de Mechelderbeek te Mechelen. Daarnaast is er sinds 2002 driemaal een duckrace georganiseerd op de Roer in Roermond. Als het beektraject geschikt is, dus in stedelijk gebied met bij voorkeur harde oevers, geven wij meestal een vergunning met voorschriften af. Hierin worden onder meer afspraken gemaakt over het opruimen van materiaal. Gezien het geringe aantal vergunningaanvragen voor duckraces zullen wij dit beleid voortzetten.
In primaire wateren is het varen met radiografisch bestuurbare modelboten vergunningplichtig op basis van de keur. In ons beheersgebied wordt deze hobby maar op één locatie op een primair water bedreven. De Modelboten Club 'Maritiem' gebruikt de stedelijke vijvers Maasnielderbeek in Roermond. Deze zijn secundair, maar de ‘Leigraaf van Maalbroek naar de Toren’ stroomt er als theoretische primaire watergang doorheen. Hiervoor is bij het waterschap nooit een vergunning aangevraagd, maar wel bij de gemeente. Wij vinden dat het medegebruik op deze plek zo voldoende is geregeld door de gemeente en is er geen noodzaak voor vergunningverlening door het waterschap.
De gemeente heeft als voorwaarde gesteld dat er geen modelboten met verbrandingsmotoren worden gebruikt, omdat dat te veel verstoring veroorzaakt. In toekomstige vergunningen voor het varen met modelboten zullen wij die voorwaarde in principe ook opnemen.
Vanaf begin jaren negentig krijgen wij met enige regelmaat verzoeken om regenwaterbuffers als schaatsvijvers te mogen gebruiken. Buffers zijn er natuurlijk in de eerste plaats voor het opvangen van regenwater, en wij spannen ons er ook voor in om ze landschappelijk en ecologisch zo interessant mogelijk te maken. In de praktijk blijkt dat de aanleg van een nieuwe regenwaterbuffer vaak de aanleiding is om een aanvraag voor medegebruik als schaatsvijver te doen. Zo hebben wij in het verleden een vergunning verleend voor de regenwaterbuffers Kemperkoul en Oude Pastorie. Het is nog onduidelijk of men hier nog steeds zou willen schaatsen, omdat we de afgelopen jaren alleen zachte winters hebben gehad.
In principe bieden regenwaterbuffers goede mogelijkheden voor medegebruik als schaatsvijver, zeker als de buffer wat groter is dan strikt noodzakelijk voor de berging van regenwater. Het medegebruik als schaatsvijver mag echter nooit ten koste gaan van de waterstaatkundige en ecologische functie. De kosten van aanvullende inrichtingsmaatregelen komen voor rekening van de aanvrager. Alleen vergunningaanvragen van andere overheidsinstanties worden in behandeling genomen in verband met te stellen voorschriften en eventuele aansprakelijkheid.
De beheerders van zwemgelegenheden en het waterschap hebben een gezamenlijke, wettelijke taak om ervoor te zorgen dat bezoekers veilig kunnen zwemmen in schoon water (Wet Hygiëne en Veiligheid Badinrichtingen en Zwemgelegenheden). De waterkwaliteit wordt daarom gedurende het zwemseizoen gemonitoord. Als de veiligheid en de gezondheid van de bezoeker in gevaar komt, stellen wij op basis van de WHVBZ een zwemverbod in. Op plaatsen waar geen toezichthouder is, kunnen wij de veiligheid van zwemmers niet garanderen. Aan dit soort locaties wordt dan ook niet de functie zwemwater toegekend.
In het beheersgebied van het waterschap zijn drie zwemgelegenheden en twee daarvan hebben ook de functie zwemwater, namelijk dagstrand Hommelheide (Echt-Susteren) en recreatiepark Het Elfenmeer (Roerdalen).
Op een paar vaste plekken aan de Geul zijn voorzieningen voor survival activiteiten. In Cottessen is een doorwaadbare plek en een touwoversteek, in Valkenburg en Houthem - St. Gerlach zijn eveneens touwoversteken. Een locatie bij Bunde is een aantal keer gebruikt voor een mars door en het bevaren van de Geul. De touwoversteek nabij Houthem - St. Gerlach lijkt vooral in trek. Er wordt regelmatig een vergunning aangevraagd voor het gebruik van deze voorziening. Als er sprake is van ongewenste situaties dan zullen wij in samenwerking met de politie hiertegen optreden.
Het waterschap komt slechts incidenteel in aanraking met vergunningaanvragen voor medegebruik door ruiters. Wij vinden het toelaten van ruiters niet gewenst, wanneer er schade kan ontstaan aan het onderhoudspad en de watergang of waar de toegankelijkheid voor onderhoudsmachines wordt belemmerd. Wij toetsen ook of het medegebruik past bij onze primaire taken, en ook of het past bij het medegebruik door wandelaars.
In principe nemen wij alleen aanvragen van andere overheidsinstanties in behandeling in verband met de risico’s voor aansprakelijkheid. De kosten van voorzieningen, zoals de aanduiding ‘ruiterpad’ en zoneringsvoorzieningen, komen voor rekening van de aanvrager.
Met onze uitnodiging aan het publiek om eens een kijkje te komen nemen, krijgen wij de kans om een beter beeld te geven van het waterschapswerk. Mensen kunnen zelf zien en ervaren hoe oppervlaktewateren en waterkeringen worden beheerd. Ze worden betrokken en krijgen begrip voor de investeringen die wij doen. Om dit te ondersteunen, hebben wij onlangs 40 nieuwe informatieborden geplaatst op diverse publiektrekkende plaatsen, en is in Heerlen het eerste waterleerpad van Nederland geopend. Verder hebben wij voor de IVN-watergidsen excursies langs onze beken en buffers ontwikkeld.
Toch is het nodig om op dit vlak nog een inhaalslag te maken. Het is belangrijk dat het waterschap zichtbaar is in het buitengebied. Wij willen daarom nog een dertigtal informatieborden plaatsen op bijzondere locaties.
Verder willen wij een educatieve grondwatermeter plaatsen zodat ook het grondwater zichtbaar wordt. Drie minder toegankelijke gebieden willen wij via zogenaamde ‘virtuele wandelingen’ op onze internetsite aan het publiek laten zien. Tot slot willen wij investeren in bezoekerscentra, zoals bij de Brunssummerheide en de Rodebeek/Rode Bach.
Ministerie van LNV, 1993. Kiezen voor recreatie
Ministerie van LNV, 2003. Vitaal En Samen, LNV-beleidsprogramma voor de periode 2004-2007
Ministerie van LNV, 2004. Agenda voor Vitaal Platteland. Visie, inspelen op veranderingen
Ministerie van VROM, 2006. Nota Ruimte. Ruimte voor ontwikkeling
Provincie Limburg, 2006. Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Provinciale Staten van Limburg 22 september 2006, Maastricht
Unie van Waterschappen en Ministerie van LNV, 1991. Waterschappen en recreatief medegebruik
Waterschap Peel en Maasvallei en Zuiveringschap Limburg, 1997. Ecologische effecten van kanovaart op de Niers en de Swalm.
Waterschap Roer en Overmaas, 1992. Medegebruik van Waterstaatsobjecten voor Recreatieve Doeleinden
Waterschap Roer en Overmaas, 1994. Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.
Waterschap Roer en Overmaas & Zuiveringschap Limburg, 1997. Integraal Waterbeheersplan Roer en Geleenbeek 1997-2000.
Waterschap Roer en Overmaas, 1997. Nota Recreatief Medegebruik.
Waterschap Roer en Overmaas, 2002. Notitie Verhuur Jachtrechten, beheer en schadebestrijding.
Waterschap Roer en Overmaas, 2004. Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2004-2007
Waterschap Roer en Overmaas, 2005. Jaarverslag 2005, Wet Hygiëne & Veiligheid Badinrichtingen en Zwemgelegenheden.
Unie van Waterschappen, 2006. Gedragscode Flora- en Faunawet voor waterschappen.
Unie van Waterschappen, Sportvisserij Nederland & Combinatie van Beroepsvissers, 2006. Adviesnota beleid waterbeheer – visstandbeheer.
Recreatiebeleid is een belangrijk beleidsterrein van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM). De nota Kiezen Voor Recreatie (1993) was de laatste allesomvattende recreatienota van het Ministerie van LNV. Deze nota behandelde alle mogelijke recreatievormen, van volkstuinieren en hobbydierhouden tot en met zeilen of terreinrijden. Ook werden er recreatieperspectieven voor alle regio's in ons land geschetst. Sindsdien heeft de rijksoverheid een overgang ingezet naar decentralisatie en deregulering. De verantwoordelijkheid van de lagere overheden wordt versterkt en de provincies krijgen een regierol bij integraal, gebiedsgericht beleid.
De rijksoverheid stelt minder regels en formuleert nationale doelen op hoofdlijnen. Het Ministerie van LNV heeft die hoofdlijnen beschreven in de Agenda Vitaal Platteland (2004). Hierin staat specifiek beschreven dat recreatie aan het water beter kan en dat de overheid actief moet zorgdragen voor het realiseren van voorzieningen ten behoeve van recreatie. Daarnaast wordt de duurzaamheid van de toeristisch-recreatieve activiteiten als aandachtspunt benoemd. In het LNV-beleidsprogramma voor de periode 2004-2007 is dit beleid meer concreet uitgewerkt in acties. Het beleidsprogramma kent de volgende zwaartepunten:
- recreatieve groenstructuren in en om de stad;
- landelijke routenetwerken voor wandelen, fietsen en varen;
- recreatieve mogelijkheden en bruikbaarheid van bos- en natuurgebieden, agrarisch cultuurlandschap en oevers;
- het bieden van een gezamenlijke toekomst voor zowel natuur als recreatief-toeristisch ondernemerschap;
- ruimte bieden voor recreatief-toeristische ontwikkelingen op het platteland door agrariërs en andere ondernemers.
De Nota Ruimte (2006) beschrijft de nationale doelen van het Ministerie van VROM. Hierin worden bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen als een belangrijke beleidsdoelstelling genoemd. Stadsbewoners zoeken immers steeds vaker groene recreatiemogelijkheden in en om de stad. De mogelijkheden daartoe hebben echter geen gelijke tred gehouden met de toename in de vraag, doordat de ontwikkeling van recreatievoorzieningen is achtergebleven bij de verstedelijking. De Rijksoverheid vindt het daarom van belang dat de betrokken overheden voldoende ruimte reserveren voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden om de stad. Er dienen duurzame recreatieve landschappen te ontstaan. Daarnaast wordt de koppeling van functies, bijvoorbeeld van recreatie en water, in het ruimtelijke waterbeleid genoemd als strategie om ruimte voor water te realiseren.
De Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet kunnen beperkend zijn voor de recreatieve mogelijkheden. Als er beschermde soorten of gebieden aanwezig zijn, moeten de recreatieve activiteiten eerst worden getoetst op hun mogelijke negatieve invloed hierop. Een activiteit kan dan niet doorgaan, of alleen doorgaan als er ook mitigerende of compenserende maatregelen worden getroffen.
Op 22 september 2006 hebben Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2006) vastgesteld als vervanger van het POL uit 2001. POL2006 is zowel streekplan, waterhuishoudingplan, milieubeleidplan als verkeer- en vervoerplan en bevat ook de meer fysieke (ruimtelijke) onderdelen van het economisch en welzijnsbeleid.
In het POL2006 is de verwachting geuit dat de sector toerisme en recreatie zich zal ontwikkelen tot volwaardige vrijetijdseconomie.
Het POL onderscheidt verschillende ontwikkelingsperspectieven waarin ook het thema recreatie en toerisme aandacht krijgt. Voor de meeste perspectieven wordt gesteld dat, mits de hoofddoelstellingen in acht worden genomen, recreatief medegebruik mogelijk is. De gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, P1) dienen goed toegankelijk te zijn voor recreatief medegebruik en voorzien van (recreatieve) routestructuren binnen de ecologische randvoorwaarden. De Provinciale ontwikkelingszone groen (POG, P2) vormt samen met de EHS de ecologische structuur in Limburg. Anders dan de EHS omvat de POG vooral landbouwgebieden. Binnen de POG is het van belang een goede toeristisch-recreatieve structuur in stand te houden. Het perspectief Veerkrachtige watersystemen (P3) heeft betrekking op de meer open delen van beekdalen, winterbed van de Maas en steilere hellingen, voor zover deze geen deel uitmaken van P1 (EHS) of P2 (POG). De betreffende gebieden hebben een relatief open karakter en zijn ingericht voor gebruik door vooral grondgebonden landbouw. Locaal komt ook niet-grondgebonden landbouw voor. Met name langs water plassen, maar ook verspreid over het gebied P3 zijn veel toeristische voorzieningen aanwezig. Binnen de algemene randvoorwaarden zijn er mogelijkheden voor de ontwikkeling van recreatie. De verwevenheid van functies, kenmerkend voor deze gebieden, wordt zo behouden en versterkt. Het perspectief Vitaal landelijk gebied (P4) omvat overwegend landbouwgebieden met een van gebied tot gebied verschillende aard en dichtheid aan landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. De doorontwikkeling van de recreatieve functies kan in deze gebieden gepaard gaan met respect voor cultuurhistorie en landschappelijke kwaliteit én versterking van de omgevingskwaliteiten. Het perspectief P5a 'Ontwikkelingsruimte landbouw en toerisme' omvat gebieden met een overwegend landbouwkundig karakter in Noord en Midden Limburg waarbij plaatselijk ook omgevingskwaliteiten aan de orde kunnen zijn. In deze gebieden zijn ontwikkelingsmogelijkheden voor de toeristische sector, zonder dat dit tot problemen leidt voor de aanwezige landbouwstructuur. Het perspectief Stedelijke ontwikkelingszone (P8) omvat landbouwgebieden tussen het bestaand stedelijk gebied en de grens stedelijke dynamiek rondom iedere stadsregio. Deze zones bieden allereerst plaats aan mensgerichte natuur zoals stadsparken, multifunctioneel bos, openluchtrecreatie en sportcomplexen. Deze functies zijn belangrijk voor het welzijn van de bewoners en vangen een deel van de stedelijke recreatiedruk op.
De Unie van Waterschappen heeft al in 1991 geconstateerd dat waterschappen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de mogelijkheden voor recreatie (UvW & Min LNV, 1991). Het is een zogenaamd verwant belang waar het waterschap rekening mee dient te houden bij haar taakuitoefening.
De UVW geeft via het project Vereenvoudiging Vergunningen een nadere uitwerking aan de ambitie van waterschappen om de regeldruk te verminderen. Hierbij is de noodzaak tot regulering van handelingen van burgers en bedrijven bepaald, met als doel om vergunningstelsels waar mogelijk af te schaffen of te vereenvoudigen.
Het waterschap heeft al vanaf 1985 beleid voor recreatief medegebruik. De eerste beleidsnota uit 1985 betrof het medegebruik van onderhouds- of werkpaden langs waterlopen. In 1990 is deze beleidsnota aangepast, waardoor de mogelijkheden voor recreatief medegebruik van onderhoudspaden ruimer werden. Het rapport Waterschappen en Recreatief Medegebruik (UvW & Min LNV, 1991), was voor het waterschap aanleiding om beleid te formuleren voor alle vormen van recreatief medegebruik. Hiertoe is de beleidsnota Medegebruik van Waterstaatsobjecten voor Recreatieve Doeleinden (1992) opgesteld. In 1997 is een tweede notitie Recreatief Medegebruik vastgesteld.
Deze notitie is de meest recente en daarmee nog onverkort van kracht. De inhoud van deze nota wordt bij elk van de vormen van recreatief medegebruik toegelicht.
Vanaf 1993 is het aspect recreatief medegebruik opgenomen in de (Integrale) Waterbeheersplannen van het waterschap. In het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2004-2007 wordt de functie 'water voor recreatie' uitsluitend toegekend aan wateren waarop gekanood mag worden. Het waterbeheersplan kent daarnaast aparte functies voor zwemwater en hengelsportwater. Andere vormen van recreatief medegebruik worden positief benaderd, maar resulteren niet in functietoekenning.
Een doelstelling van het waterbeheersplan is dat in de planperiode verdere invulling zal worden gegeven aan de notitie recreatief medegebruik die in 1997 is vastgesteld.
Met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet (1 april 2002) is plezierjacht sterk beperkt. Er wordt onderscheid gemaakt in jacht, beheer en schadebestrijding, en gezien het accent op die laatste twee vormen heeft jacht geen plaats in deze nota. Het beleid van het waterschap ten aanzien van jacht, beheer en schadebestrijding is beschreven in de Notitie Verhuur Jachtrechten (2002).
Voor elke vorm van recreatief medegebruik hebben derden toestemming van het waterschap nodig. Op grond van de Keur is namelijk elke vorm van recreatief medegebruik verboden tenzij daarvoor een vergunning is verleend. Het is namelijk verboden om zich in of op primaire wateren te bevinden, al dan niet met vaartuigen, voertuigen of vlotten. Het is verboden om vaartuigen, voertuigen of vlotten onbeheerd te laten drijven, af te meren, te laden of te lossen of daarmee ligplaats te nemen of te hebben (artikel 8, lid 1 onder c). Aanvullend is bepaald dat het verboden is de hengelsport uit te oefenen (artikel 8, lid 1 onder d). Soortgelijke bepalingen gelden voor de waterkeringen (artikel 14, lid 1 onder f en g). Op aanvraag kan bij schriftelijke vergunning ontheffing worden verleend van de bovengenoemde verbodsbepalingen. Het medegebruik van beschermingszones, meanderzones en inundatiegebieden is niet door keurbepalingen beperkt.
Het waterschap kan (delen van) wateren aanwijzen waarop de genoemde verboden niet van toepassing zijn. Dit is een geëigend instrument in die gevallen waar recreatief medegebruik weinig bezwaarlijk is. Daarnaast kan het waterschap in die gevallen waarin de keurbepalingen niet toereikend zijn, als eigenaar recreatief medegebruik toelaten.
Het recreatief medegebruik van onderhoudsstroken kan worden toegestaan door plaatsing van de 'weg' op de door de gemeente op te stellen wegenlegger. Deze optie is echter nadelig voor het waterschap vanwege de risicoaansprakelijkheid en omdat betreding met onderhoudsmachines voor het plegen van onderhoud dan vergunningplichtig wordt. Deze wijze van openstelling wordt daarom vanuit het waterschap niet bevorderd. Een aanvullende mogelijkheid van openstelling is die langs privaatrechtelijke weg. Als het waterschap het betreffende object in eigendom heeft, kan het als eigenaar toestemming voor openstelling geven. Indien het open te stellen tracé niet over de volle lengte in het bezit is van het waterschap dan dienen de overige eigenaren eveneens akkoord te gaan met de verleende toestemming. Hierbij is bebording vereist dat de betreding op eigen risico plaatsvindt, om schadeclaims in verband met de aansprakelijkheid bij ongevallen uit te sluiten. Op deze borden kunnen overige voorwaarden gesteld om andere eventuele nadelen, zoals verontreiniging, beschadigingen en ongevallen, te voorkomen of te beperken.
Bijlage 3. Toetsingskader ecologische draagkracht natuur
Het zijn vooral de ecologisch ingerichte wateren die een mooie omgeving voor wandelaars vormen. Deze wateren herbergen meestal ook de hoogste ecologische waarden, waardoor ze ook het meest kwetsbaar zijn voor recreatieve druk. Daarnaast zijn de beekdalen de groene linten door ons landschap, waardoor ze onmisbaar zijn voor de migratie van planten en dieren. De Provincie Limburg erkent dat, want zij geeft aan dat in beekdalen alleen extensieve vormen van recreatie toegelaten kunnen worden. Of recreatief medegebruik op een locatie kan worden toegelaten hangt af van de recreatieve druk en de draagkracht van het ecosysteem. Over het algemeen kan worden gesteld dat trajecten met hoge natuurwaarden ook de laagste draagkracht hebben. Als er sprake is van Natura 2000 gebieden of Flora- en faunawet soorten, dan moeten actieve recreatieve ontwikkelingen eerst worden getoetst aan de natuurwetgeving.
1. Welke functie heeft de watergang in het waterbeheersplan?
- Bij watergangen met een algemeen ecologische functie is er over het algemeen geen ecologische belemmering voor recreatief medegebruik, omdat deze watergangen voornamelijk een mensgerichte functie hebben;
- Bij watergangen met een specifiek ecologische functie zal moeten worden bepaald of het medegebruik schadelijk is voor de aanwezige natuurwaarden;
2. Maakt de watergang deel uit van een Natura 2000 gebied, of komen er soorten uit de Flora- en faunawet voor?
- Zo ja, dan kan recreatief medegebruik niet zonder meer worden toegestaan. Er kunnen beperkingen worden gesteld aan de periode dat toegang wordt verleend (bijvoorbeeld buiten de broedperiode van vogels, 15 maart - 15 juni). Daarnaast kunnen zonerende maatregelen nodig zijn, om de meest kwetsbare delen te beschermen. Intensievere vormen van recreatief medegebruik zullen in strijd zijn met de natuurwetgeving en daardoor niet mogelijk zijn;
- Zo nee, dan bestaan er ruimere mogelijkheden voor recreatief medegebruik;
3. Wat zijn de toekomstige ontwikkelingen op het traject?
- Indien er plannen liggen voor een toekomstige herinrichting ten behoeve van de
Bijlage 4. Wetgeving, regelgeving en beleid hengelsport
Hengelsport is als een aparte nevenfunctie in het waterbeheersplan opgenomen. Wateren met deze functie zijn voornamelijk visvijvers. De functie hengelsportwater is (met uitzondering van de Geleenbeek) niet toegekend aan wateren met een specifiek ecologische functie. Dit betekent niet dat in andere wateren met een specifiek ecologische functie de hengelsport niet beoefend kan of mag worden. De functie hengelsportwater betekent namelijk dat wij streven naar de kwaliteit van 'water voor karperachtigen' in dat water. In overleg met de visstandbeheerders kunnen deze wateren of gedeelten daarvan worden aangewezen waar de hengelsport, onder voorwaarden, mag worden beoefend.
Hengelsport wordt op basis van de Visserijwet privaatrechtelijk geregeld. Dat kan op twee manieren: toestemming geven tot hengelsport via een vergunning óf het visrecht verhuren bij overeenkomst. Het verschil tussen beide instrumenten is gelegen in de positie van de wederpartij. De vergunning draagt meer het karakter van een eenzijdige handeling en is vergelijkbaar met de publiekrechtelijke vergunning. Bij de overeenkomst geniet de huurder een rechtsbescherming die vergelijkbaar is met de huurbescherming in het algemeen. Dat betekent dat bestaande huurovereenkomsten in tegenstelling tot vergunningen moeilijk kunnen worden beëindigd. Nagenoeg alle visrechten die verhuurd zijn, zijn geregeld via een overeenkomst. In één geval is er sprake van een vergunning, namelijk bij de Gulp.
In de huidige situatie bezitten de afzonderlijke hengelsportverenigingen de visrechten van het waterschap. Het is de bedoeling deze visrechten op termijn over te dragen aan de visstandbeheerscommissies (VBC’s) van de diverse stroomgebieden. De VBC’s moeten hierbij zorgen voor de verdeling onder de aangesloten hengelsportverenigingen. De belangen en behoeftes vanuit de hengelsport en de belangen van het waterschap ten aanzien van het visstandbeheer kunnen verschillen, waardoor conflicten kunnen ontstaan. Het waterschap stelt daarom de volgende voorwaarden bij de overeenkomst:
- er wordt een visstandbeheercommissie (VBC) geformeerd per stroomgebied;
- de VBC stelt een visstandbeheerplan op, waarin de doelstellingen van het waterbeheersplan zijn uitgewerkt;
- het waterschap geeft goedkeuring aan het visstandbeheerplan.
Inmiddels zijn er visstandbeheerplannen opgesteld voor de Jeker, de Voer, de Geul en zijbeken en de Roer. In principe heeft het waterschap op basis van het privaatrecht alleen zeggenschap over het visstandbeheer van haar eigendommen. In de praktijk strekt de invloed echter uit tot het hele beektraject, omdat de visstandbeheerplannen per stroomgebied worden opgesteld.
Met de inwerkingtreding van de Kaderrichtlijn Water is ook de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van het waterschap voor het visstandbeheer een feit. De Unie van Waterschappen heeft een beleidskader ontwikkeld dat voorziet in deze nieuwe situatie (UvW, 2006). Het advies van de UVW beperkt zich tot de situatie waarin het waterschap het eigendom van het viswater heeft, maar ze erkent dat er een noodzaak is dat waterschappen ook een wettelijke bevoegdheid krijgen om invloed uit te oefenen op het visstandbeheer van niet-eigendommen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2017-109.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.