Waterschapsblad van Waterschap Limburg
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Limburg | Waterschapsblad 2017, 108 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Limburg | Waterschapsblad 2017, 108 | Verordeningen |
Verordening van het algemeen bestuur van het Waterschap Limburg houdende regels ter bescherming van waterkeringen en watergangen Keur Waterschap Roer en Overmaas 2014
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna en de, indien aanwezig, bijbehorende onderhoudsstrook;
profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een oppervlaktewaterlichaam of waterkering (inclusief bijbehorende ondersteunde kunstwerken) die, naar het oordeel van de beheerder, nodig is voor toekomstige versterking, verbetering of wijziging van dat waterstaatswerk en die in de legger is opgenomen;
waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, waterkering, ondersteunend kunstwerk, meanderzone, inundatiegebied en lijnvormige elementen, inclusief de bijbehorende onderhoudsstroken. Het waterstaatswerk is in de legger aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet;
Hoofdstuk 2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen
De in het beheersgebied van het waterschap functionerende visrechthebbenden leggen, mede ten behoeve van de ecologische kwaliteit van de primaire oppervlaktewaterlichamen van de stroomgebieden, in Visstandbeheercommissie (VBC)- verband aan het bestuur visstandbeheerplannen voor, die bij een afzonderlijke maatregel van bestuur worden vastgesteld.
Hoofdstuk 3 Beheer van Waterstaatswerken
Artikel 3.5 Gewoon onderhoud aan waterkeringen
De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild (met uitzondering van muskus- en beverratten), het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden en onderhouden van vegetatie, begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.
Artikel 3.7 Ondersteunende kunstwerken en werken aan waterkeringen
De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en / of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.
Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
Artikel 3.8 Gewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
De onderhoudsplichtigen van primaire wateren zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval, tot het in stand houden van die oppervlakte-waterlichamen en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend.
Artikel 3.9 Buitengewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.
Artikel 3.10 Ondersteunende kunstwerken en werken aan oppervlaktewaterlichamen
De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en / of werken die in, op, aan, onder of boven een primair water of de daarbij behorende beschermingszone zijn aangebracht, zijn verplicht deze zodanig te onderhouden dat het kunstwerk en / of werk aan zijn functie ten behoeve van het watersysteem kan voldoen.
Hoofdstuk 4. Handelingen in het watersysteem
Watervergunning en algemene regels voor het gebruik van het watersysteem
Artikel 4.2 Aanbrengen verhard oppervlak
Dit verbodsartikel treedt in werking op een later door het algemeen bestuur te bepalen tijdstip.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:
Artikel 4.3 Algeheel verbod bij calamiteiten
In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in schade van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur, zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende besluiten, verbieden:
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen.
Meet- en registratieplicht, algemene regels en vrijstelling
Artikel 4.6 Meet- en registratieplicht
Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.
Artikel 4.8 Vrijstelling voor beheershandelingen
Geen vergunning krachtens artikel 4.1, 4.2, 4.4, en 4.5 van deze keur is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen taken.
Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.
Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving
Artikel 5.1 Aanwijzing toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.
Artikel 5.2 Bestuurlijke strafbeschikking
Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving kan worden bestraft met een geldboete op basis van de feitenlijst behorende bij de Richtlijn bestuurlijke strafbeschikking milieu- en keurfeiten.
Artikel 5.3 Overige strafbepalingen
Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving die niet kan worden afgedaan met een bestuurlijke strafbeschikking, kan worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6.2 Landinrichtingsprojecten
Indien tot het gebied van het waterschap behorende percelen in een landinrichtingsproject liggen, rust de onderhoudsverplichting vanaf het tijdstip waarop de kavels door de toekomstige gerechtigden in gebruik zijn genomen, op hen die volgens de boekhouding die het kadaster voor het landinrichtingsproject voert, als toekomstige eigenaren of genothebbenden op grond van een beperkt recht zijn aangemerkt.
De keur is mede van toepassing op het watersysteem zoals dat in de Legger van Waterschap Roer en Overmaas is aangeven. Dit geldt ook voor de algemene regels en beleidsregels die zijn vastgesteld op basis van de keur.
TOELICHTING OP DE KEUR VAN WATERSCHAP ROER EN OVERMAAS
De keur is een verordening op basis waarvan het waterschap ge- en verboden kan stellen in haar beheersgebied. In deze toelichting zijn termen, begrippen en regels nader uitgewerkt.
Op basis van de Waterwet is het waterschap de regionale waterbeheerder voor het stellen van gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde regionale watersystemen, indien en voor zover het waterschap door de Wet met de zorg voor onderdelen van dat watersysteem is belast.
Het uitgangspunt bij deze wetgeving is ‘centraal wat moet, decentraal wat kan’. In de Waterwet en de daarbij behorende regelgeving zoals het Waterbesluit en de Waterregeling zijn een aantal algemene zaken geregeld (onder andere handhaving en toezicht en de rechtsopvolging). In de keur zijn de zaken opgenomen die op regionaal niveau geregeld kunnen worden en nog niet uitputtend zijn opgenomen in de Waterwet en de daarbij behorende regelgeving.
De bevoegdheid tot het vaststellen of wijzigen van een keur is expliciet geregeld in de artikelen 75 en 78 van de Waterschapswet. De bevoegdheid komt toe aan het algemeen bestuur van het waterschap.
In het reglement van het waterschap is beschreven dat de taak van het waterschap gericht is op de waterstaatkundige verzorging van haar gebied, voor zover die taak niet tot andere publiekrechtelijke lichamen behoort. Het waterschap is belast met de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze zorg niet uitdrukkelijk aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen (artikel 4, lid 1, van het Reglement voor Waterschap Roer en Overmaas 2008).
Deze taak omvat de zorg voor het watersysteem:
Het lozen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit wordt niet geregeld in de keur. Deze waterkwaliteitszorg is nagenoeg uitputtend opgenomen in de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), Wet milieubeheer en diverse lozingenbesluiten (onder andere het Activiteitenbesluit en het Besluit lozen buiten inrichtingen). Deze regelingen laten weinig ruimte voor aanvullende regelgeving op decentraal niveau. Wel kunnen in de keur bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit worden opgenomen, als andere wet- en regelgeving daarin niet voorzien. Zie artikel 2 van de keur.
Een vergunning op basis van de keur wordt een Watervergunning genoemd.
Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur
Door middel van de Waterwet (inclusief de daarbij behorende regelgeving) zijn de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) geïmplementeerd.
Verder wordt de inhoud van de keur bepaald door het beleid van de provincie Limburg zoals dat is opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening Limburg. In deze omgevingsverordening is een hoofdstuk gewijd aan het watersysteem.
Ook het Waterbeheersplan van het waterschap bepaalt mede de inhoud van de keur. Hetzelfde geldt voor het Beheersplan waterkeringen. In deze plannen is het beleid van het waterschap voor een bepaalde periode beschreven.
Voor zover het niet is opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening Limburg vormt het strategisch beleid voor het grondwater van de Provincie Limburg ook een uitgangspunt bij de inhoud van deze keur. Dit beleid is vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Over het strategisch beleid zijn in 2012 en 2013 nadere afspraken gemaakt. Deze zullen worden vastgelegd in de volgende POL-aanpassing (planning 2014).
Bovengenoemde beleidsplannen en de ge- en verboden gesteld in de keur zijn vertaald
naar beleidsregels vergunningverlening, algemene regels onder voorwaarden en algemene regels inhoudende een vrijstelling onder voorwaarden.
Bepalingen aangaande verplichtingen tot handelen en nalaten van het waterschap zelf zijn opgenomen in het Reglement voor het waterschap en in de Waterwet.
Het waterschap kent een gecombineerde legger. Het waterschap heeft de begrenzingen van de waterstaatswerken, conform de wettelijke regeling (artikel 5.1 van de Waterwet), vastgelegd in een legger. De legger op basis van artikel 78 van de Waterschapswet is de zogenaamde onderhoudslegger. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke rechthebbenden (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden. De legger op basis van artikel 5.1 van de Waterwet en artikel 78 van de Waterschapswet zijn door Waterschap Roer en Overmaas gecombineerd worden tot één legger.
Niet alle waterstaatswerken hoeven te zijn opgenomen in de legger conform de leggerplicht van art 5.1 van de Waterwet. In de Provinciale Omgevingsverordening Limburg is aangegeven waaraan de legger van het waterschap moet te voldoen (zie artikel 3.13).
Het grondwaterbeheer en de daarmee samenhangende bepalingen in de keur zijn van toepassing in het gehele beheersgebied van het waterschap voor zover het waterschap het bevoegde gezag is.
Ondanks de Waterwet blijft de reglementaire bevoegdheid van de waterschappen om bij keur regels te stellen, bestaan.
De bevoegdheid van waterschappen om via de keur regels te stellen inzake handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het de waterschappen ook vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Waterschap Roer en Overmaas heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
De wijze waarop een vergunning moet worden ingediend en de eisen waaraan deze moet voldoen, zijn opgenomen in de Waterregeling (zie §7 van de Waterregeling). De Algemene wet bestuursrecht is van toepassing voor zover zaken niet uitputtend zijn opgenomen in de Waterregeling.
Aan een watervergunning op basis van de keur kunnen voorschriften worden verbonden.
Gelet op de taakomschrijving van het waterschap toetst het waterschap bij aanvragen om ontheffing van de ge- en verbodsbepalingen niet enkel aan de waterstaatkundige belangen maar ook aan de ecologische belangen, de zogenaamde 'brede kijk'. Deze ecologische belangen vloeien voort uit het POL Waterplan en/of de in het integrale beheersplan aan het water toegekende functie. De brede kijk volgt ook uit de doelstellingen van de Waterwet (zie artikel 2.1 van de Waterwet).
Tot slot is de afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door deelname van één loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen (Omgevingsloket online).
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel zijn begrippen opgenomen die in het kader van de toepassing van de keur van belang zijn. Voor zover noodzakelijk worden de verschillende begrippen hieronder nader toegelicht.
b. Voorbeelden van bouwwerken zijn huizen, stallen en steigers. De term ‘bouwwerken’ maakt onderdeel uit van het begrip ‘werken’;
d. beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende oppervlaktewaterlichaam of de betreffende waterkering wordt beschermd door voorschriften krachtens deze keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat oppervlaktewaterlichaam of waterkering en de keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden;
e. bestuur: het bevoegde bestuursorgaan voor het nemen van besluiten krachtens deze keur is het dagelijks bestuur van Waterschap Roer en Overmaas;
g. Voorbeelden van drijvende werken zijn woonboten, (plezier)vaartuigen en vlotten. De term ‘drijvende werken’ maakt onderdeel uit van het begrip ‘werken’;
h. grens van het oppervlaktewaterlichaam: zie de toelichting bij het begrip ‘insteek’;
i. grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, waarvoor het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer. Dit is afhankelijk van het onttrekkingsdoel en de onttrekkingshoeveelheid. Het gaat hierbij om al het water dat zich in de grond bevindt, onafhankelijk van de diepte waarop het grondwater zich bevindt.;
k. infiltreren van water: dit is geheel overgenomen uit de Waterwet. Deze handelingen hebben effecten op de hydrologische toestand van het grond- en oppervlaktewater. Op basis van de Europese Grondwaterrichtlijn (zie artikel 6.18, tweede tot en met vierde lid) wordt in het afwegingskader ook gelet op de eventuele kwalitatieve gevolgen voor het grondwater. Deze vorm van infiltreren vindt plaats in samenhang met het onttrekken van grondwater;
l. insteek: bij de bepaling van deze grens zijn de taludhelling en de maaiveldhoogte de bepalende factoren. De insteek is weergegeven in de 'Principetekeningen begrenzing oppervlaktewaterlichamen' (zie bijlage 1 van deze toelichting);
m. inundatiegebieden: een inundatiegebied vervult een functie in de tijdelijke berging en afvoer van het overtollige water. Om deze functie te kunnen waarborgen, is het noodzakelijk om een mogelijkheid te hebben om activiteiten die deze functie kunnen belemmeren te kunnen reguleren. De inundatiegebieden worden aangegeven in de legger en zijn geclassificeerd als waterstaatswerk. Een inundatiegebied is geen bergingsgebied in de zin van de Waterwet;
n. legger: de legger is een registratie van waterstaatswerken waarbij de normatieve toestand van beheersobjecten in geografisch, morfologisch en hydrologisch opzicht is vastgelegd. Met normatief wordt de situatie bedoeld zoals deze 'zou moeten zijn’. Uit de legger blijkt tevens waar welke ge- en verboden in een concrete situatie van toepassing zijn.
In het beheersregister worden alle benodigde beheersgegevens vermeld, zoals hydrologische beheersgegevens, ontheffingsgegevens en onderhoudsgegevens.
Zoals in het algemene deel van de toelichting is aangegeven, zijn er twee soorten leggers. Eén op basis van artikel 5.1 van de Waterwet en één op basis van artikel 78 van de Waterschapswet. Waterschap Roer en Overmaas heeft beide leggers gecombineerd tot één legger waarin is vastgelegd waar welke geboden en verboden gelden en waaruit duidelijk is wie onderhoudsplichtige is.
Uit artikel 68 van de Waterschapswet blijkt verder dat de legger kracht van bewijs bezit, behoudens tegenbewijs.
De legger moet zodanig zijn ingericht dat derden daaruit in combinatie met de bepalingen uit de keur kunnen lezen wat de omvang c.q. reikwijdte is van het stelsel van ge- en verbodsbepalingen. De fysieke begrenzingen van de verschillende zones en de normatieve toestand zijn uit de legger af te lezen en niet uit de keur zelf;
o. lijnvormige elementen: lijnvormige elementen zijn groenstroken die dwars op de helling zijn aangelegd. Ze liggen dwars op de afstroomrichting,. De functie van een lijnvormig element is tweeledig: het verminderen van afstroming van regenwater en de opvang van afspoelende bodemdeeltjes. Lijnvormige elementen zijn opgenomen in de legger en zijn geclassificeerd als waterstaatswerk;
p. meanderzones: het instellen van een meanderzone vindt plaats langs primaire wateren die vanuit het waterbeheersplan hun meanderende karakter moeten behouden of verkrijgen. Om dit meanderende karakter te kunnen behouden of verkrijgen, wordt voorkomen dat activiteiten worden verricht die het meanderproces kunnen belemmeren. De meanderzones worden aangegeven in de legger;
q. Notitie taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas: notitie waarin met betrekking tot aanleg, onderhoud en beheer wordt aangegeven waar en hoe het waterschap haar taak als watersysteembeheer uitvoert:
s. ondersteunende kunstwerken: een bodemval, syphon/grondduiker, knijpconstructie, gemaal, terugslagklep, spindelschuif, waterverdeelwerk, stuw, vistrap, watermolen, dam/dijk, waterinlaatpunt, leegloop of zandvang.
t. onttrekken: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater, als op het onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen. Ontwaterings- en afwateringsactiviteiten (bijvoorbeeld drainage) zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dit is nader uitgewerkt in artikel 4.3, tweede lid van de keur.
Bij het onttrekken van grondwater is er altijd sprake van een pomp-put-combinatie. Dit is niet geval bij het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam. Bij de pomp-put-combinatie bij grondwater hoeft niet altijd een vaste combinatie te zijn.
u. oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers (dat kunnen ook de drogere oevergebieden zijn, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen) en flora en fauna.
De Waterwet geeft regels over waterbodemsaneringen. Hierbij is het onderscheid tussen land- en waterbodem van belang. De drogere oevergebieden maken deel uit van de waterbodem.
Het begrip oppervlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren (zie het begrippenschema). Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip ‘oppervlaktewater’, zoals dat door de jurisprudentie in de jaren ’80 en ’90 is gevormd.
Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals de sloot, de beek, de rivier, het meer; kortom het gaat om de bak waarin het water zit.
Met het begrip ‘water’ wordt bedoeld de substantie met de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 4, waarin het aanvoeren van water of het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of een grondwaterlichaam is gereguleerd.
Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ vervangt de in het verleden veel gehanteerde begrippen ‘watergangen’ of ‘waterlopen’. Het begrip is opgenomen omdat de regionale waterbeheerder zijn beheertaken uitvoert in en om oppervlaktewater.
Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, dat op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. Watersysteem is het meest omvattende begrip van alle in de Waterwet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Waterwet. Voor de waterbeheerder en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten helder zijn, omdat het beheer gericht kan zijn op verschillende onderdelen van het watersysteem. Splitsen is niet mogelijk, want het waterbeheer wordt integraal uitgevoerd.
Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid. Op zijn minst zal de beheerder dan moeten proberen achteruitgang te compenseren. Het gaat immers om het behalen van de doelstellingen, die in Hoofdstuk 2, paragraaf 1 van de Waterwet in algemene termen zijn omschreven. Paragraaf 2 en 3 van dat hoofdstuk leggen normen voor de onderscheiden beheerobjecten vast om daarmee die doelstellingen nader te concretiseren.
Voor Waterschap Roer en Overmaas geldt dat regenwaterbuffers, grasbanen die bedoeld zijn om water te geleiden, bijvoorbeeld droogdalen en weg-watergangen ook als oppervlaktewaterlichaam worden beschouwd.
w. primaire wateren: met de aanduiding 'primair' wordt de waterstaatkundige relevantie van de desbetreffende wateren tot uitdrukking gebracht. Primaire wateren zijn wateren van meer dan plaatselijk belang of waterhuishoudkundig van dusdanig belang dat vergaande waterschapsbemoeienis gewenst is.
De primaire wateren zijn opgenomen in de legger. Hiermee wordt op eenvoudige wijze zichtbaar welke wateren primair zijn en waar welke ge- en verbodsbepalingen van toepassing zijn.
Meer concreet betreft het wateren waarvan op basis van de Notitie ‘Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas’ de verantwoordelijkheid voor het beheer en ook het feitelijk onderhoud bij het waterschap ligt. Dit geldt ook voor de werken die zijn aangebracht zodat het water aan zijn waterstaatkundige bestemming kan beantwoorden.
Om een optimale invulling van de waterschapsverantwoordelijkheid mogelijk te maken, zijn voor deze wateren ge- en verbodsbepalingen in deze keur opgenomen, waarvan door middel van vergunning onder voorschriften ontheffing kan worden verleend.
x. profiel van vrije ruimte: dit begrip is gevormd door jurisprudentie (zie onder andere de uitspraak van de Rechtbank Middelburg (Awb 07/3891, 29 januari 2008). Het profiel is noodzakelijk om in de toekomst nodige gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. Bij de aanwijzing van een profiel van vrije ruimte moet voldoende concreet zijn dat er in dat gebied daadwerkelijk wijzigingen van het oppervlaktewater of de waterkering zullen plaatsvinden. Dit kan blijken uit geplande investeringen zoals opgenomen in de meerjarenbegroting van het waterschap.Tot het profiel van vrije ruimte behoren ook de herinrichtingstroken, zoals deze zijn aangegeven in het waterbeheersplan. De geboden en verboden ten aanzien van het profiel van vrije ruimte gelden voor oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen waarlangs een dergelijk profiel is aangegeven in de legger.
y. secundaire wateren: dit zijn oppervlaktewateren die waterstaatkundig van minder belang zijn en vanuit dat gezichtspunt een minder vergaande waterschapsbemoeienis vergen dan de primaire wateren. Het aantal ge- en verbodsbepalingen met betrekking tot de secundaire wateren is zeer beperkt. Deze oppervlaktewateren hebben wel een wezenlijke invloed op het watersysteem.
bb. waterkering: het waterschap beheert niet alleen de primaire, maar ook de regionale waterkeringen. Het begrip dekt beide soorten kering.
cc. watersysteem: zie de toelichting bij het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’.
ff. Voorbeelden van werken zijn kunstwerken en infrastructuur. De begrippen bouwwerken en drijvende werken zijn een specificatie van het begrip werken.
gg. Wet: dit is de Waterwet, waarop het keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de betreffende Provinciale Omgevingsverordening Limburg.
In het onderstaande schema staan de enkele van de hiervoor genoemde begrippen ten opzichte van elkaar weergegeven.
Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid
Dit artikel regelt de verplichtingen die ingevolge de keur berusten op de eigenaren van gronden, beperkt zakelijk gerechtigden en gebruikers krachtens persoonlijk recht. De verplichtingen berusten op al deze gerechtigden en ieder van hen kan worden aangesproken voor het geheel (= hoofdelijke aansprakelijkheid). Veelal is niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond bij machte om aan die verplichtingen te voldoen of bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.
Hoofdstuk 2. Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen
Artikel 2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen
In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling zal op termijn worden opgenomen dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan. De waterbeheerder moet instemmen met een dergelijk visplan.
Sinds een groot aantal jaren werkt het waterschap samen met visrechthebbenden in Visstandbeheercommissie(= VBC)-verband om te komen tot een eenduidig visserijkundig beheer. Hierbij wordt rekening gehouden met de diverse belangen van betrokkenen. Voor diverse stroomgebieden zijn door de VBC’s visstandbeheerplannen opgesteld. Voor het waterschap is het hierbij vooral van belang dat aangesloten wordt bij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de visstand in de betreffende wateren.
Dit artikel vervalt van rechtswege als nieuwe visserijwetgeving in werking treedt.
Hoofdstuk 3 Beheer van Waterstaatswerken
Deze bepaling verplicht de eigenaren van percelen, die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen nabij primaire wateren en waterkeringen, daarlangs afrasteringen te plaatsen om te voorkomen dat de af- en/of aanvoer van water in primaire wateren wordt gehinderd of waterkeringen door aftrap inzakken.
Zoals uit de formulering blijkt, valt het plaatsen van deze afrasteringen niet onder de verbodsbepaling van artikel 4, eerste lid van de keur.
Artikel 3.2 Coupures en sluizen
De eigenaren van coupures, sluizen, spindels en andere doorgangen in waterkeringen zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.
Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een stuw bij een ander dan het waterschap berust en deze bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. De rechten en plichten van onderhoudsplichtigen worden ook vastgelegd in een apart besluit waarop de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is.
Onderhoud aan waterstaatswerken
Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet aangewezen in de legger. De keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen degenen aan te wijzen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld.
Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren.
Onderhoudsplichtige van primaire wateren is veelal het waterschap zelf. Als onderhoudsplichtigen van secundaire wateren worden de eigenaren van de wateren aangewezen.
Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen in gevolge artikel 2 van de Flora- en Faunawet. Door te werken volgens die Gedragscode een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven. Dit geldt ook voor particulieren die onderhoudsplichtig zijn, als zij aantoonbaar in overeenstemming met de bestaande Gedragscode handelen en dit passend is binnen de eigen werkprocessen.
Artikel 3.5 Gewoon onderhoud aan waterkeringen
In deze bepaling wordt omschreven waaraan derden-onderhoudsplichtigen zich moeten houden bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan waterkeringen . De bestrijding van muskus- en beverratten op waterkeringen gebeurt door het waterschap.
In veel gevallen is het waterschap onderhoudsplichtige van de waterkering.
Artikel 3.6 Buitengewoon onderhoud aan waterkeringen
In deze bepaling wordt omschreven waaraan derden-onderhoudsplichtigen zich moeten houden bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit buitengewoononderhoud aan waterkeringen wordt met name uitgevoerd bij primaire waterkeringen door het waterschap waarbij de waterkering in beheer is.
De onderhavige bepaling ziet, zoals in de algemene toelichting is vermeld, niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich niet tot het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen.
Het bepaalde in het tweede lid van artikel 3.6 beoogt te vermijden dat de sterkte van de kering in het natte seizoen door buitengewoon onderhoud wordt ondermijnd.
Artikel 3.7 Ondersteunende kunstwerken en werken
Vaak zijn deze werken met vergunning aanwezig, waarbij voorschriften over onderhoud zijn opgelegd. Bij werken waarvoor geen vergunning is verleend, is de eigenaar onderhoudsplichtig en daarmee verplicht het werk waterkerend te houden.
Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
Artikel 3.8 Gewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
In deze bepaling wordt omschreven waaraan derden-onderhoudsplichtigen zich moeten houden bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan wateren. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen uit wateren te verwijderen die af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Het gaat dan om die wateren waarvoor zij onderhoudsplichtig zijn. In bijna alle gevallen zal het waterschap onderhoudsplichtige zijn.
Artikel 3.9 Buitengewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
In deze bepaling wordt omschreven waaraan derden-onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan primaire en secundaire wateren zijn verplicht, zich moeten houden. Met buitengewoon onderhoud wordt in de keur bedoeld het in stand houden van alle primaire en secundaire wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.
Deze bepaling heeft betrekking op de omstandigheid waarin het buitengewoon onderhoud bij derden ligt (= derden-onderhoudsplichtigen) en richt zich dus niet tot het waterschap als kwantiteitsbeheerder. Het buitengewoon onderhoud van deze wateren wordt veelal uitgevoerd door het waterschap.
Artikel 3.10 Ondersteunende kunstwerken en werken
Vaak zijn deze werken met vergunning aanwezig, waarbij voorschriften met betrekking tot onderhoud zijn opgelegd. Bij werken waarvoor geen vergunning is verleend, is de eigenaar onderhoudsplichtig en is daarmee verplicht het werk zodanig te onderhouden dat het aan zijn functie ten behoeve van het watersysteem kan voldoen.
Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen
Artikel 3.11 Onderhoud aan lijnvormige elementen
Wanneer een vergunning aanwezig is voor het gebruik van een lijnvormig element, zijn hierin voorschriften over onderhoud opgenomen. Het gebruik van lijnvormige elementen is veelal niet geregeld in vergunningen maar in overeenkomsten met het waterschap. Als er geen vergunning aanwezig is, dan is de gebruiker van lijnvormig element verplicht ervoor te zorgen dat de graszoden in een goede staat blijven. Zijn er geen gebruikers van het lijnvormig element dan is het waterschap onderhoudsplichtige.
Het verbod in artikel 4.1, aanhef en onder a, betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen in, op, onder, aan, tussen of boven een primair water of waterkering (inclusief de bijbehorende kunstwerken).
Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreidings-, verbouw en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat (= richting, vorm, afmeting of constructie) van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot. Ook mogen primaire oppervlaktewateren niet met elkaar in verbinding worden gebracht. Voorgenoemde handelingen kunnen het watersysteem nadelig beïnvloeden, de stabiliteit van de waterkering aantasten en de berging van water hinderen.
Van de begrippen ‘bouwwerken’, ‘drijvende werken’ en 'werken' is in artikel 1 een definitie gegeven. Met het begrip ‘voorwerpen’ (artikel 4.1, eerste lid, onder c) worden alle door menselijke toedoen en door niet menselijk toedoen aanwezige zaken bedoeld, bijvoorbeeld banken, afgewaaide takken, fietsen, e.d. Het begrip ‘voorwerp’ is breder dan het begrip ‘werk’ en heeft een vangnetfunctie. De verboden onder b tot en met g van artikel 4.1, eerste lid spreken voor zich.
Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is ook verboden maar niet op grond van de keur. Dit is geregeld in de Waterwet en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Het tweede lid van artikel 4.1 betreft een aantal specifieke verboden handelingen in de beschermingszone van een waterstaatswerk. Ook deze handelingen kunnen het watersysteem of de stabiliteit van de waterkering nadelig beïnvloeden.
Artikel 4.1, derde lid verbiedt het plaatsen, behouden of wijzigen van infrastructuur, bouwwerken of kabels en leidingen in het profiel van vrije ruimte. Dit is belangrijk om in de toekomst met name de wateropgaven omtrent verbeteringen van de kering, waterafvoer, ecologie of waterberging te kunnen realiseren.
In het vierde lid van artikel 4.1 zijn de verbodsbepalingen ten aanzien van de meanderzones opgenomen. De verboden zijn hier beperkt tot die activiteiten die van invloed kunnen zijn op het meanderende karakter van het water. Zo is het onder andere niet toegestaan om de oevers van een meanderende watergang vast te leggen.
Het vijfde lid van artikel 4.1 stelt de verbodsbepalingen ten aanzien van de inundatiegebieden. In deze zone is het aantal verboden beperkt omdat alleen activiteiten die van invloed kunnen zijn op het waterbergend en waterafvoerend vermogen van het gebied worden genoemd. Met stroomgeleiding van water wordt bedoeld dat het water wordt belemmerd om in een bepaalde gewenste richting af te stromen. In geval van inundatie kan het gebied dan niet voldoen het aan zijn functie ten behoeve van het watersysteem.
De inundatiegebieden van de Roer en de Geul zijn een oppervlaktewaterlichaam. Dit is belangrijk voor het verschil tussen waterbodem en landbodem in verband met waterbodemsaneringen. Hierover zijn afspraken gemaakt met de provincie Limburg.
In artikel 4.1, zesde lid zijn de verbodsbepalingen ten aanzien van lijnvormige elementen opgenomen. Lijnvormige elementen zijn aangegeven op de legger.
In het zevende lid van artikel 4.1 is een beperkt aantal verbodsbepalingen ten aanzien van secundaire wateren omdat deze minder belangrijk worden geacht dan primaire wateren.
Hiermee wordt bedoeld het met elkaar in verbinding te brengen van secundaire wateren of secundaire wateren geheel of gedeeltelijk te dempen. Secundaire wateren zijn aangegeven op de legger.
Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak
Artikel 4.2 over het versneld afvoer van door aanleggen van verhard oppervlak kan in principe via een goed doorlopen van het proces van watertoetsen de vergunningverlening aanzienlijk vergemakkelijken. Het waterschap stelt hiervoor beleidsregels vast. Nog beter is het als het waterschap in een vroeg stadium bij de gemeente om de tafel zit en aangeeft dat de initiatiefnemer de waterhuishoudkundige aspecten ter plaatse betrekt bij zijn plannen en daartoe in overleg treedt met het waterschap. Maatregelen kunnen dan tijdig worden getroffen. Mocht toch nog die derde een dergelijke activiteit hebben gerealiseerd met grote negatieve invloed op de waterhuishouding, dan beschikt het waterschap in deze keur over een instrument om ongewenste afvoeren op het bestaande stelsel tegen te gaan. In beleidsregels kunnen hierover nadere regels worden gesteld. Het waterschap heeft op basis van dit artikel in de keur de mogelijkheid om eisen te stellen aan de realisatie van verhard oppervlakte binnen haar beheersgebied. De eisen zullen met name betrekking hebben op de omgang met hemelwater. Bij verhard oppervlak kan hemelwater moeilijk in de bodem doordringen. Daarom wordt de trits hergebruik, infiltratie, gedoseerde afvoer naar riool of oppervlaktewaterlichaam toepast om dit te bevorderen ter aanvulling van het grondwater.
Artikel 4.3 Algeheel verbod bij calamiteiten
In artikel 4.3 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Bij calamiteiten gaat het bijvoorbeeld om droogte of een overvloed aan water, maar ook (een dreiging van) een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of schade aan een waterstaatswerk. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of (grond)water te onttrekken. Er wordt dan tijdelijk afgeweken van verleende vergunningen en de normaal geldende regels.
In geval van een gevaar voor een waterstaatswerk kan het waterschap ook gebruik maken van de regels zoals deze zijn opgenomen in de artikelen 5.23 tot en met 5.26 van de Waterwet. Deze regels geven het waterschap ook een grond om actie te ondernemen.
Aan- en afvoeren van water tussen twee of meerdere oppervlaktewaterlichamen is verboden zonder vergunning. Op deze wijze worden namelijk oppervlaktewaterlichamen met elkaar in verbinding gebracht.
Artikel 4.5 Lozen en onttrekken
Het eerste lid van artikel 4.5 heeft betrekking op het lozen of onttrekken van water aan een oppervlaktelichaam.
Elke lozing op een primair of secundair water is vergunningplichting. De uitzonderingen hierop zijn opgenomen in de algemene regel ‘Lozen van water (inclusief het aanvoeren van water) en het plaatsen, behouden, wijzigen en verwijderen van lozingswerken’. Met lozen wordt ook een lozing op een overig oppervlaktewater die invloed heeft op een primair of secundair water bedoeld. Deze handeling is ook vergunningplichtig.
Het maken, hebben, vernieuwen, wijzigen of opruimen van een lozingswerk is op basis van artikel 4.1, lid 1, onder b ook vergunningplichtig.
De keur regelt bijna niets over de kwaliteit van het te lozen water. Dit is opgenomen in de Waterwet, de Wabo, de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit (lozen vanuit een inrichting) en het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) en het Besluit lozing afwater huishoudens.
Elke onttrekking uit een primair water is vergunningplichtig. Een uitzondering is gemaakt voor onttrekkingen ten behoeve van veedrenking door middel van een weidepomp of neuspomp.
Hierbij wordt opgemerkt dat het plaatsen of hebben van een slang voor veedrenking in het water ook niet vergunningplichtig is. Het maken, hebben, vernieuwen, wijzigen of opruimen van een onttrekkingwerk is op basis van artikel 4.1, lid 1, onder b en onder c van de keur wel vergunningplichtig.
Deze bepaling heeft als doel te voorkomen dat onttrekkingen plaatsvinden uit secundaire wateren (die op grond van het bepaalde onder b niet vergunningplichtig zijn) die van invloed zijn op de hoedanigheid van het primaire water.
Het tweede lid van artikel 4.5 heeft betrekking op drainage
In verband met de zorg voor het watersysteem is het lozen van drainagewater vergunningplichtig. Voor drainage zijn aparte algemene regels opgesteld.
Het derde lid van artikel 4.5 heeft betrekking op het onttrekken van grondwater aan een grondwaterlichaam en het infiltreren van water in de bodem.
Het waterschap is het bevoegde gezag voor alle grondwateronttrekkingen met uitzondering van industriële grondwateronttrekkingen die groter zijn 150.000 m³ per jaar, voor koude-warmte-opslagsystemen (KWO) en de openbare drinkwatervoorziening (NV Waterleidingmaatschappij Limburg (WML)). De laatst genoemde grondwateronttrekkingen vallen onder de bevoegdheid van de provincie Limburg.
Onder a is opgenomen dat het onttrekken van grondwater (bijvoorbeeld voor een bronbemaling, beregening of bevloeiing, industriële toepassing of proefonttrekking) zonder vergunning niet is toegestaan.
Onder b staat een dergelijk verbod voor het infiltreren van water aangegeven. Bij infiltratie in de zin van de Waterwet moet er een relatie zijn met het onttrekken van grondwater. Bij hoge uitzondering mogen op basis van de keur kwaliteitseisen worden gesteld aan te infiltreren water. Dit komt voort uit bepalingen van de Grondwaterwet die in 2009 in de Waterwet is geïntegreerd.
Het lozen van water in de bodem (bijvoorbeeld een hemelwaterinfiltratie, vloeivelden of zaksloten bij bronbemalingen) valt niet onder dit begrip. In zo’n geval is er sprake van een bodemlozing. Deze lozing valt meestal onder het Activiteitenbesluit (binnen een inrichting) of het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi).
Meet- en registratieplicht, algemene regels en vrijstelling
Artikel 4.6 Meet- en registratieplicht
De meet- en registratieplicht richt zich in eerste instantie op het onttrekken van grondwater en op infiltratie van grondwater maar kan ook van toepassing zijn bij het onttrekken of lozen van oppervlaktewater.
In het Waterbesluit (zie §4 van hoofdstuk 6) is aangegeven welke gegevens gemeten moeten worden en op welke wijze. Ook in de Provinciale omgevingsverordening Limburg zijn voorwaarden opgenomen met betrekking tot de meet- en registratieplicht. Via dit artikel heeft het bestuur van het waterschap de mogelijkheid om extra meet- en registratiegegeven te vragen. Het bestuur gaat hiermee terughoudend om. Er worden alleen aanvullende eisen gesteld als dit noodzakelijk is voor de bescherming van het watersysteem. Deze eisen mogen niet strijdig zijn met de Waterbesluit, de Waterregeling of de Provinciale Omgevingsverordening Limburg.
Het bestuur van het waterschap heeft de mogelijkheid om voor het verrichten van bepaalde vergunningplichtige handelingen algemene regels op te stellen. Die regels kunnen tevens een vrijstelling (soms onder voorwaarden) van de vergunningplicht inhouden of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van zo’n bepaling is dat het waterschap maatwerk kan verrichten. Tevens leidt het tot een reductie van administratieve lasten voor burgers en het bedrijfsleven.
In het tweede lid staat dat het bestuur de mogelijkheid heeft om maatwerkvoorschriften op te nemen als een handeling onder algemene regels valt. Deze mogelijkheid is veelal ook opgenomen in de algemene regel zelf. De maatwerkvoorschriften richten zich tegen degene die de betreffende handeling verricht of gaat verrichten. Maatwerkvoorschriften worden in uitzonderingsgevallen opgenomen ter bescherming van het waterschapsysteem. Ze mogen niet het doel hebben om bepaalde handelingen of werken onuitvoerbaar te maken.
Het stellen van deze maatwerkvoorschriften is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen (bezwaar en) beroep mogelijk is.
Artikel 4.8 Vrijstelling voor beheershandelingen
Het waterschap voert als beheerder van het watersysteem vele handelingen aan waterstaatswerken uit. De handelingen zijn in het belang van de aan het waterschap opgedragen taken en vallen onder beheer en onderhoud (= normale beheersactiviteiten). Met normale beheersactiviteiten worden activiteiten of werkzaamheden bedoeld die niet leiden tot een leggerwijzigingsbesluit. Deze handelingen door het waterschap zijn niet vergunningplichtig op grond van de keur. Hetzelfde geldt voor handhavingszaken.
Handelingen of werkzaamheden aan waterstaatswerken door het waterschap waarbij kwaliteitsaspecten spelen (bijvoorbeeld het lozen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het water) kunnen niet worden vrijgesteld in de keur of een algemene regel. Het waterschap heeft daarvoor, net zoals derden, een vergunning nodig op grond van artikel 6.2, eerste lid Waterwet.
Indien het waterschap als beheerder nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in artikel 5.4 van de Wet. Zo’n projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Een vergunning op grond van de keur is dan niet meer aan de orde.
Soms voert het waterschap handelingen uit die geen relatie hebben met haar overheidstaak als waterbeheerder. In die gevallen treedt het waterschap niet op als overheidsorgaan maar als derde (bijvoorbeeld als ze een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water aanlegt). en heeft ze voor de uitvoering van verboden handelingen uit de keur een vergunning nodig.
Artikel 4.9 betreft een algemene zorgplicht ten aanzien van het watersysteem. Deze zorgplicht geldt voor een ieder en een ieder kan op een overtreding van deze zorgplicht worden aangesproken. De zorgplicht is toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd. Als het handelen of nalaten duidelijk in strijd is met de zorgplicht, kan het bestuur bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten.
Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade aan het watersysteem. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen.
Dit zorgplichtartikel past in de trend om een vangnetmogelijkheid op te nemen in de regelgeving (zie ook Waterwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), Activiteitenbesluit en Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi)). Het waterschap voorkomt hiermee het teniet doen van gedane investeringen om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen. Het waterschap moet er alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten (= overheden). Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover ze beschikt, inzet om haar Europese verplichtingen na te komen. Het komt er op neer dat zij moet voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Naast een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het waterschap het bevoegde gezag is, dus ook een dergelijk afdwingen van de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen.
Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving
Artikel 5.1 Aanwijzing toezichthouders
Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren vindt plaats op basis van artikel 5.1 van de keur door het bestuur (artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht). Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen over de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.
Personen van een uitzendbureau of een detacheringsbureau of monsternemers die werken in opdracht van het waterschap kunnen door het bestuur worden aangewezen als onbezoldigd ambtenaar.
Artikel 5.2 Bestuurlijke strafbeschikking
De bestuurlijke strafbeschikking (= Bsb) is een door het bestuur, zonder tussenkomst van de rechter, opgelegde geldboete voor overtredingen van milieu- en keurfeiten die eenvoudig zijn vast te stellen. De Bsb wordt vooral ingezet bij kleinere overtredingen. Dit wordt gedaan op basis van een door een buitengewoon opsporingsambtenaar opgemaakt verkort proces-verbaal.
Het innen van de boete gebeurt door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).
De feiten waarvoor de bestuurlijke strafbeschikking kan worden opgelegd zijn opgenomen op de zogenaamde feitenlijst (zie bijlage 2 van de Richtlijn bestuurlijke strafbeschikkingsbevoegdheid milieu- en keurfeiten. Per feit zijn de boetebedragen voor natuurlijke en/of rechtspersonen aangegeven. Het gaat om vaste bedragen.
De Bsb is alleen van toepassing op overtredingen van keurartikelen die zijn opgenomen op de lijst. Het waterschap kent daarnaast ook algemene regels. In artikel 5.2 van de keur is aangegeven dat de Bsb ook van toepassing is op de naleving van de algemene regels.
Om een Bsb te kunnen opleggen, moet ook worden voldaan aan alle procedurele voorwaarden. Is dit niet mogelijk dan moet het proces-verbaal worden voorgelegd aan de officier van justitie om strafrechtelijke procedure bij de rechtbank te starten.
Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium zoals bestuursdwang en last onder dwangsom.
Artikel 5.3 Overige strafbepalingen
In eerste instantie zal een overtreding van de keur worden afgedaan met een bestuurlijke strafbeschikking. Is dit niet mogelijk dan is artikel 5.3 in beeld. In deze gevallen wordt een uitgebreid proces-verbaal opgemaakt.
In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de
keur kan worden gesteld. In deze keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in art. 23, Wetboek van strafrecht).
Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium zoals bestuursdwang en last onder dwangsom.
Hoofdstuk 6 Overgangs– en slotbepalingen
Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van deze keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook op basis van de geldende keur vergunningplichtig zijn, de status te geven van werken die met een keurvergunning zijn aangebracht. Hetzelfde geldt voor werken, activiteiten en handelingen die voor de inwerkingtreding van de keur vielen onder de algemene regels maar nu vergunningplichtig zijn.
Het tweede lid geeft aan dat bestaande vrijstellingsbesluiten en algemene regels op grond van de keur uit 2009 geacht op basis van deze keur te zijn vastgesteld.
Artikel 6.2 Landinrichtingsprojecten
Dit artikel heeft betrekking op de onderhoudsverplichting in gebieden waarin landinrichtingsprojecten lopende zijn. Het ziet op de periode tussen de feitelijke kavelovergang en de juridische kavelovergang (passeren van de akte). De feitelijke gebruiker wordt in het kader van deze keur aangemerkt als zijnde eigenaar.
De projecten in het kader van de Wet inrichting landelijk gebied behoren ook tot de landinrichtingsprojecten waarop dit artikel betrekking heeft.
De legger is van belang voor de reikwijdte van de verbods- en beheerbepalingen van de keur op waterstaatswerken.
De Waterwet geeft aan dat het waterschap beheerder is van alle waterstaatswerken (o.a. oppervlaktewateren en waterkeringen) voor zover deze niet onder een ander bevoegd gezag valt. Hetzelfde geldt voor het grondwatersysteem. Andere bevoegde gezagen zijn de provincie Limburg en Rijkswaterstaat (= Ministerie van Infrastructuur en Milieu).
De bevoegdheid van het waterschap is dus niet beperkt tot de keur en de legger.
In het tweede lid van dit artikel is opgenomen dat artikel 4.2 van deze keur pas in werking treedt op een door het algemeen bestuur nader te bepalen tijdstip. Het waterschap ziet bij voorkeur dat de doelen die artikel 4.2 beschermt, te weten het reguleren van het aanbrengen van verhard oppervlak, via overleg met gemeenten bereikt wordt dan door middel van een vergunning. Als blijkt dat dit doel niet bereikt kan worden door middel van overleg, kan artikel 4.2 als nog van kracht worden om het aanbrengen van verhard oppervlak te reguleren.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2017-108.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.