Reglement van orde voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van waterschap Noorderzijlvest.

 

Het Algemeen Bestuur van het waterschap Noorderzijlvest:

overwegende dat een nieuw Reglement van orde voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van waterschap Noorderzijlvest vastgesteld moet worden;

 

gezien het voorstel van het Dagelijks Bestuur van het waterschap Noorderzijlvest d.d. 26 juli 2016;

 

gelet op de Waterschapswet en het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest;

 

B E S L U I T :

vast te stellen het navolgende Reglement van orde voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van waterschap Noorderzijlvest.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • 1.

    voorzitter: de voorzitter van het Algemeen Bestuur of diens plaatsvervanger;

  • 2.

    amendement: voorstel tot wijziging van een ontwerp-beslissing, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen;

  • 3.

    subamendement: voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement, naar de vorm geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft;

  • 4.

    motie: korte en gemotiveerde verklaring m.b.t. een onderwerp waarover een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken;

  • 5.

    voorstel van orde: voorstel betreffende de orde van de vergadering;

  • 6.

    initiatiefvoorstel: een voorstel afkomstig van één of meer leden van het Algemeen Bestuur;

  • 7.

    interpellatie: vraag om inlichtingen in een vergadering van het Algemeen Bestuur over enig punt van algemeen waterschapsbelang;

  • 8.

    secretaris: de secretaris-directeur of de door het Dagelijks Bestuur daartoe aangewezen plaatsvervangend secretaris;

  • 9.

    lid/ leden: de leden van het Algemeen Bestuur van waterschap Noorderzijlvest.

  • 10.

    categorie ingezetenen: categorie van belanghebbenden bedoeld in artikel 12, tweede lid, sub a, van de Waterschapswet;

  • 11

    geborgde categorieën: de categorieën van belanghebbenden bedoeld in artikel 12, tweede lid, sub b tot en met d, van de Waterschapswet.

 

Artikel 2  De voorzitter

De voorzitter is belast met:

  • a.

    het leiden van de vergadering;

  • b.

    het handhaven van de orde;

  • c.

    het doen naleven van het reglement van orde;

  • d.

    hetgeen de Waterschapswet of dit reglement hem verder opdraagt

 

Artikel 3  De secretaris

  • 1.

    De secretaris is in elke vergadering van het Algemeen Bestuur aanwezig;

  • 2.

    De secretaris kan, indien daartoe door de voorzitter uitgenodigd, aan de beraadslagingen als bedoeld in dit reglement deelnemen.

 

Artikel 4  Het fractievoorzittersoverleg

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur kan besluiten tot het instellen van een fractievoorzittersoverleg.

  • 2.

    Het fractievoorzittersoverleg bestaat uit de voorzitter en de voorzitters van de fracties.

  • 3.

    Het fractievoorzittersoverleg heeft tot taak aanbevelingen te doen inzake de organisatie en werkwijze van het Algemeen Bestuur.

  • 4.

    Een lid van het fractievoorzittersoverleg wijst een lid van het Algemeen Bestuur uit de eigen fractie aan, dat hem bij zijn afwezigheid in het fractievoorzittersoverleg vervangt.

 

Artikel 5 Commissies

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur kan besluiten tot het instellen van vaste commissies van advies en stelt voor de vergaderingen van deze vaste commissies een reglement van orde vast.

  • 2.

    Uit het Algemeen Bestuur kunnen tijdelijke commissies worden ingesteld tot uitvoering van een bijzondere last.

  • 3.

    De aanwijzing van voorzitters, plaatsvervangend voorzitters en overige leden van de commissies geschiedt door het Algemeen Bestuur op voordracht van het Dagelijks Bestuur.

  • 4.

    De commissies worden bijeen geroepen door de voorzitters van de commissies.

 

Artikel 6 Bijstand commissie

Een in artikel 5 bedoelde commissie wordt, indien zij dit verlangt, in haar werkzaamheden bijgestaan door de secretaris-directeur of een door hem aan te wijzen ambtenaar.

 

Hoofstuk 2 Toelating van nieuwe leden; benoeming leden Dagelijks Bestuur; fracties 

Artikel 7. Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging

  • 1.

    Over de toelating van de leden voor een nieuwe zittingsperiode van het Algemeen

    Bestuur wordt beslist in de laatste reguliere vergadering van het Algemeen Bestuur in de oude samenstelling. Indien dat niet mogelijk is, wordt zo spoedig mogelijk nadien hierover beslist. Het onderzoek van het proces-verbaal van het centraal stembureau gebeurt in de laatste vergadering van het Algemeen Bestuur in oude samenstelling.

  • 2.

    Bij de vervulling van een tussentijdse vacature wordt over de toelating beslist in de eerstvolgende vergadering, nadat de benoemingsbescheiden aan het Dagelijks Bestuur zijn toegezonden.

  • 3.

    Voor het onderzoek omtrent de toelating van benoemden als lid als bedoeld in artikel V 4 van de Kieswet en artikel 19 van de Waterschapswet wijst de voorzitter uit de leden van het Algemeen Bestuur een commissie van drie personen aan.

  • 4.

    De voorzitter draagt er zorg voor dat de vereiste bescheiden tijdig aan de commissie worden overhandigd.

  • 5.

    Op de agenda wordt het punt van de toelating van nieuwe leden geplaatst direct na de opening. Wanneer het agendapunt aan de orde is, brengt de commissie bij monde van de uit haar midden aangewezen rapporteur verslag uit van haar onderzoek en doet naar aanleiding daarvan een voorstel tot het nemen van een besluit. Ook van een minderheidsstandpunt wordt melding gemaakt.

  • 6.

    Het Algemeen Bestuur beslist terstond over de toelating, tenzij wegens onvolledigheid of onduidelijkheid van de stukken tot verdaging wordt besloten.

  • 7.

    In de vergadering nemen zij zitting, na in handen van de voorzitter de in artikel 34 van de Waterschapswet bedoelde eed (verklaring en belofte) te hebben afgelegd.

 

Artikel 8  Benoeming leden Dagelijks Bestuur

1 Het Algemeen Bestuur stelt voor de duur van de lopende bestuursperiode de omvang van het Dagelijks Bestuur vast conform het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest.

  • 2.

    De fractievoorzitter maakt voorafgaand aan de benoemingsvergadering kenbaar aan de voorzitter wie kandidaat wordt gesteld of zich kandideert voor:

    • a.

      de in het Dagelijks Bestuur beschikbare zetels voor de categorie ingezetenen,òf

    • b.

      de in het Dagelijks Bestuur beschikbare zetels voor de geborgde categorieën.

  • 3.

    Voorafgaand aan de benoemingsvergadering voert de voorzitter een integriteitsbeoordeling uit naar de kandidaten voor het Dagelijks Bestuur. De voorzitter deelt de namen van de kandidaten en het eindresultaat van de integriteitsbeoordeling mede aan het Algemeen Bestuur. Hij stelt de kandidaten desgewenst in de gelegenheid tijdens de vergadering hun kandidatuur kort toe te lichten.

  • 4.

    Bij de benoeming van een lid van het Dagelijks Bestuur van buiten de kring van het Algemeen bestuur wordt overeenkomstig artikel 7 een commissie ingesteld welke onderzoekt of de kandidaat voldoet aan de in de Waterschapswet gestelde eisen.

 

Artikel 9  Fracties

  • 1.

    De leden van het Algemeen Bestuur die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, alsmede de leden van het Algemeen Bestuur die zijn benoemd overeenkomstig artikel 14, eerste, tweede en derde lid van de

    Waterschapswet, worden bij de aanvang van de zitting ieder als een fractie beschouwd. Is onder een lijst slechts één lid verkozen, respectievelijk voor een categorie van belanghebbenden slechts één lid benoemd, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd.

  • 2.

    De fractie voert in het Algemeen Bestuur als naam de aanduiding die boven de kandidatenlijst was geplaatst, respectievelijk de naam “Ongebouwd”, “Natuurterreinen” of “Bedrijven”.

  • 3.

    men van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger optreden worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter. Zolang deze namen nog niet zijn doorgegeven, nemen de lijsttrekkers de rol van voorzitter waar. Voor de categorieën “Ongebouwd”, “Natuurterreinen” en “Bedrijven” neemt voor iedere categorie de oudste in leeftijd de rol van voorzitter waar.

  • 4.

    a. voorzitter wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis gesteld indien:

    - één of meer leden van een fractie als zelfstandige fractie gaan optreden;

    - twee of meer fracties als één fractie gaan optreden;

    - één of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie.

    b. Met de onder a. beschreven veranderde situatie wordt rekening gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering van het Algemeen Bestuur na de

    mededeling daarvan.

  • 5.

    Het Algemeen Bestuur beslist of en zo ja op welke wijze de fracties door het waterschap worden ondersteund.

 

Artikel 10 Spreekrecht van toehoorders

  • 1.

    Een ieder die daarom voorafgaande aan de vergadering de voorzitter verzoekt, wordt in de gelegenheid gesteld gedurende de vergadering het woord te voeren.

  • 2.

    De sprekers voeren het woord onmiddellijk voorafgaand aan de beraadslagingen over het onderwerp of het agendapunt waarover zij het woord hebben verzocht. De voorzitter bepaalt per onderwerp of agendapunt de volgorde van de sprekers.

  • 3.

    De maximale spreektijd per spreker bedraagt vijf minuten per onderwerp of agendapunt. De totale spreektijd per vergadering van het Algemeen Bestuur bedraagt maximaal een half uur. Het Algemeen Bestuur kan in naar diens oordeel bijzondere gevallen, gehoord de voorzitter, een verruiming van de maximale lengte van de individuele of van de totale spreektijd toestaan.

  • 4.

    Er mag alleen worden gesproken over onderwerpen die op de agenda zijn geplaatst, met inbegrip van onderwerpen die krachtens artikel 23 derde lid door het Algemeen Bestuur in behandeling worden genomen.

  • 5.

    De leden kunnen, aansluitend op het relaas van de spreker, aan de spreker vragen stellen. De spreker wordt in de gelegenheid gesteld de vragen te beantwoorden.

  • 6.

    De spreker wordt in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de gevoerde beraadslagingen alvorens het betreffende onderwerp of agendapunt wordt afgesloten en

    (indien aan de orde) tot besluitvorming wordt overgegaan. Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing. De voorzitter voorkomt een herhaling van zetten.”

 

Hoofdstuk 4 Vergaderingen

§ 1 Tijdstip van vergaderen; voorbereidingen

Artikel 11  Vergaderfrequentie

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur vergadert zo vaak hij daartoe heeft besloten.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur komt op uitnodiging van de voorzitter bijeen.

  • 3.

    De voorzitter bepaalt plaats, dag en tijdstip van de vergaderingen.

  • 4.

    Voor aanvang van het kalenderjaar zendt de voorzitter het schema van de voor dat jaar geplande vergaderingen aan de leden.

  • 5.

    Op verzoek van ten minste twee leden van het Dagelijks Bestuur of van een vijfde van het aantal leden van het Algemeen Bestuur belegt de voorzitter een vergadering. Deze vindt plaats uiterlijk binnen veertien dagen na het verzoek.

 

Artikel 12  Oproep

  • 1.

    De voorzitter draagt er zorg voor dat de leden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, ten minste één week vóór de vergadering hetzij schriftelijk hetzij elektronisch worden opgeroepen.

  • 2.

    De voorzitter stelt de volgorde van de te behandelen onderwerpen voor de vergadering vast.

  • 3.

    Bij de oproep zijn in elk geval gevoegd:

    • a.

      de agenda met de in de vergadering aan de orde te stellen onderwerpen;

    • b.

      de voorstellen, nota’s en ontwerpbesluiten die betrekking hebben op de op de agenda geplaatste onderwerpen.

      Uit overwegingen van efficiency kan worden gekozen om (een deel van) voornoemde stukken elektronisch naar het Algemeen Bestuur te sturen dan wel deze ter inzage te leggen.

  • 4.

    Indien de voorzitter dit nodig oordeelt, kunnen aan de agenda onderwerpen worden toegevoegd bij aanvullingsagenda. De aanvullingsagenda en de daarbij behorende voorstellen, nota’s en ontwerpbesluiten worden zo spoedig mogelijk aan de leden toegezonden.

 

Artikel 13  Openbare kennisgeving

  • 1.

    De vergadering wordt door aankondiging in één of meer regionale dagbladen op de voor afkondigingen in het waterschap gebruikelijke wijze en door plaatsing op de website van het waterschap openbaar gemaakt.

  • 2.

    De openbare kennisgeving vermeldt;

    • a.

      de datum, aanvangstijd en plaats, alsmede de agenda van de vergadering;

    • b.

      de wijze waarop en de plaats waar een ieder de bij de vergadering behorende stukken kan inzien;

  • 3.

    De agenda en de daarbij behorende stukken worden, indien digitaal beschikbaar, op de website van het waterschap geplaatst.

 

Artikel 14 Audioverslag en besluitenlijst

  • 1.

    De secretaris draagt zorg voor een audioverslag en een besluitenlijst van de vergadering.

  • 2.

    Het audioverslag wordt na afloop van de vergadering zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen een week geplaatst op de website van Noorderzijlvest en is aldaar te beluisteren.

  • 3.

    De besluitenlijst bevat de genomen besluiten die omtrent het betreffende agendapunt genomen zijn.

  • 4.

    De besluitenlijst wordt vastgesteld in de eerstvolgende vergadering van het Algemeen Bestuur.

5. de vaststelling wordt de besluitenlijst door de voorzitter en de secretaris ondertekend

 

§ 2 Orde der vergadering

 

Artikel 15 Vergadering; quorum

  • 1.

    De voorzitter opent de vergadering op het in de oproepingsbrief vermelde tijdstip indien meer dan de helft van het aantal leden aanwezig is.

  • 2.

    Indien op het eerste lid bedoelde tijdstip het in het eerste lid bedoelde aantal leden niet aanwezig is, kan de voorzitter de opening ten hoogste 15 minuten uitstellen.

  • 3.

    Indien na het in het tweede lid bedoelde uitstel het in het eerste lid bedoelde aantal leden niet aanwezig is, constateert de voorzitter dat de vergadering niet gehouden kan

  • 4.

    De leden die vóór de sluiting de vergadering verlaten, geven daarvan kennis aan de voorzitter.

  • 5.

    Wanneer tijdens de vergadering blijkt, dat niet meer dan de helft van het aantal leden aanwezig is, sluit de voorzitter de vergadering.

 

Artikel 16 Orde van spreken

  • 1.

    Geen lid voert het woord zonder het aan de voorzitter gevraagd en van deze gekregen te hebben.

2. De voorzitter verleent zo veel mogelijk het woord in de volgorde waarin het is gevraagd

 

Artikel 17  Spreektijd

  • 1.

    De voorzitter kan, gehoord het Algemeen Bestuur, bij de aanvang of tijdens de beraadslaging over enig onderwerp regels stellen ten aanzien van de spreektijd van de leden.

  • 2.

    Zodra de aan een lid gegeven spreektijd is verstreken, nodigt de voorzitter dat lid uit zijn rede te beëindigen. Het lid is gehouden daaraan terstond gevolg te geven.

 

Artikel 18  Handhaving orde; schorsing

  • 1.

    Een spreker mag niet in zijn rede worden gestoord, tenzij de voorzitter hem aan het opvolgen van dit reglement moet herinneren.

  • 2.

    De voorzitter kan interrupties toelaten.

  • 3.

    Indien een lid zich beledigende of onbehoorlijke uitdrukkingen veroorlooft of op welke wijze dan ook de orde verstoort, roept de voorzitter dat lid tot de orde.

  • 4.

    Indien een lid voortgaat beledigende of onbehoorlijke uitdrukkingen te gebruiken of de orde te verstoren, ontneemt de voorzitter dat lid het woord over het onderwerp van beraadslaging.

  • 5.

    De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen tijd schorsen en – indien na heropening de orde opnieuw wordt verstoord – de vergadering sluiten. 

 

Artikel 19  Uitsluiting van de vergadering

  • 1.

    De voorzitter kan aan het Algemeen Bestuur voorstellen een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, uit te sluiten van verdere bijwoning van de vergadering. Over dit voorstel wordt niet beraadslaagd.

  • 2.

    Onmiddellijk na aanneming van het voorstel, als bedoeld in het eerste lid, verlaat dat lid de vergadering. In geval van weigering zorgt de voorzitter ervoor dat het lid uit de vergaderzaal wordt verwijderd.

  • 3.

    Bij herhaling van zijn gedrag, als bedoeld in het eerste lid, kan het lid van het Algemeen Bestuur voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

 

Artikel 20 Beraadslaging

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur kan op voorstel van de voorzitter of een lid van het Algemeen Bestuur beslissen over één of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen.

  • 2.

    Over alle onderwerpen ten aanzien waarvan de voorzitter of het Algemeen Bestuur dit nodig oordeelt, is de beraadslaging tweeledig, te weten over het onderwerp in het algemeen en daarna over de bijzonderheden, onderdelen of artikelen.

  • 3.

    De beraadslaging over een onderwerp geschiedt in ten hoogste drie termijnen.

  • 4.

    Iedere termijn is afgesloten nadat vanwege het Dagelijks Bestuur is geantwoord op het door de leden gesprokene.

  • 5.

    Geen lid mag in een termijn meer dan eenmaal het woord voeren. Het vragen van een inlichting zonder commentaar wordt niet aangemerkt als het voeren van het woord.

  • 6.

    Op verzoek van een lid van het Algemeen Bestuur of op voorstel van de voorzitter kan het Algemeen Bestuur besluiten de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen om het Dagelijks Bestuur of de leden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.

 

Artikel 21 Deelname aan de beraadslaging door anderen

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur kan bepalen dat anderen dan de in de vergadering aanwezige leden van het Algemeen- en Dagelijks Bestuur deelnemen aan de beraadslaging.

  • 2.

    Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of één der leden van het Algemeen Bestuur genomen alvorens met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt een aanvang wordt genomen.

 

Artikel 22 Orde van behandeling

  • 1.

    Na mededeling van de ingekomen berichten van verhindering stelt de voorzitter achtereenvolgens de te behandelen onderwerpen aan de orde, in de volgorde waarin deze op de agenda zijn geplaatst.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur kan besluiten van de in het eerste lid bedoelde volgorde af te wijken.

  • 3.

    Het Algemeen Bestuur kan besluiten onderwerpen in behandeling te nemen die niet op de agenda zijn geplaatst.

 

Artikel 23 Stemverklaring

Na het sluiten van de beraadslagingen en voordat het Algemeen Bestuur tot stemming overgaat, heeft ieder lid het recht zijn uit te brengen stem kort te motiveren.

 

 § 3 Procedures bij stemmingen

 

Artikel 24 Algemene bepalingen over stemming

  • 1.

    De voorzitter vraagt of stemming wordt verlangd. Indien geen stemming wordt gevraagd en ook de voorzitter dit niet verlangt, stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder stemming is aangenomen.

  • 2.

    In de vergadering aanwezige leden kunnen aantekening in de besluitenlijst vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich op grond van artikel 38a Waterschapswet van stemming te hebben onthouden.

  • 3.

    Indien door één of meer leden stemming wordt gevraagd, doet de voorzitter daarvan mededeling.

  • 4.

    Stemming vindt plaats bij handopsteking, tenzij de voorzitter of één der leden hoofdelijke stemming verlangt.

  • 5.

    De voorzitter verzoekt eerst de leden die vóór zijn een hand op te steken; daarna verzoekt hij de leden die tegen zijn een hand op te steken. Wanneer de uitslag naar het oordeel van de voorzitter of slechts één lid niet duidelijk is, geschiedt alsnog stemming bij hoofdelijke oproeping.

  • 6.

    Bij hoofdelijke stemming roept de voorzitter (of de secretaris) de leden van het Algemeen Bestuur bij naam op hun stem uit te brengen.

  • 7.

    Bij hoofdelijke stemming is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming op grond van artikel 38a Waterschapswet moet onthouden verplicht zijn stem uit te brengen.

  • 8.

    De leden brengen hun stem uit door het woord ‘voor’ of ‘tegen’ uit te spreken, zonder enige toevoeging.

  • 9.

    Heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende lid gestemd heeft. Bemerkt het lid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter geen verandering.

  • 10.

    De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mede, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.

  • 11

    Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen het nemen van een besluit uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.

  • 12

    Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het elfde lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen.

  • 13

    Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden, voor zover zij zich niet aan deelneming aan stemming op grond van artikel 38a Waterschapswet moesten onthouden, hun stem hebben uitgebracht.

 

Artikel 25 Stemming over amendementen en moties

  • 1.

    Indien een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over dat amendement gestemd.

  • 2.

    Indien op een amendement een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement.

  • 3.

    Indien twee of meer amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn ingediend, bepaalt de voorzitter de volgorde waarin hierover zal worden gestemd. Daarbij geldt de regel dat het meest verstrekkende amendement of subamendement het eerst in stemming wordt gebracht.

  • 4.

    Indien aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over de motie gestemd en vervolgens over het voorstel.

  • 5.

    Indien een amendement is ingediend op een motie aangaande een aanhangig voorstel, wordt eerst over het amendement gestemd, vervolgens over de motie en daarna over het voorstel

 

Artikel 26 Stemming over personen

  • 1.

    Wanneer een stemming over personen voor het doen van een voordracht of het opstellen van een voordracht of aanbeveling moet plaatshebben, benoemt de voorzitter drie leden tot stembureau.

  • 2.

    Ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet op grond van de Waterschapswet van stemming moet onthouden, is verplicht een stembriefje in te leveren. De stembriefjes dienen identiek te zijn.

  • 3.

    Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. Het Algemeen Bestuur kan op voorstel van de voorzitter beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje.

  • 4.

    Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal leden dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren. Wanneer de aantallen niet gelijk zijn, worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden.

  • 5.

    Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid als bedoeld in artikel 38c van de Waterschapswet worden geacht geen stem te hebben uitgebracht, die leden die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd. Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt verstaan:

    • a.

      een blanco ingevuld stembriefje;

    • b.

      een ondertekend stembriefje;

    • c.

      een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende vacatures betreft;

    • d.

      een stembriefje waarbij, indien het een benoeming op voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen;

    • e.

      een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming is beperkt.

  • 6.

    In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist het Algemeen Bestuur, op voorstel van de voorzitter.

  • 7.

    Onder de zorg van de secretaris worden de stembriefjes onmiddellijk na vaststelling van de uitslag vernietigd. 

 

Artikel 27  Herstemming over personen

  • 1.

    Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan.

  • 2.

    Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben.

  • 3.

    Indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het

    lot.

 

Artikel 28  Loting na staking der stemmen over personen

  • 1.

    Voor het tot stand brengen van een beslissing bij het lot worden de namen in het bijzijn van de leden van het Algemeen Bestuur door een van de leden die voor de stemopneming zijn aangewezen, op afzonderlijke, identieke briefjes geschreven.

  • 2.

    De briefjes worden op identieke wijze dichtgevouwen en in een stembokaal gedeponeerd en omgeschud.

3. Vervolgens neemt de voorzitter een van de briefjes uit de stembokaal. Degene wiens naam op dit briefje voorkomt, is gekozen.

 

Hoofdstuk 5. Rechten van leden

 

Artikel 29 Algemeen

  • 1.

    Bij de beraadslaging kunnen door de voorzitter en door ieder lid voorstellen van orde worden ingediend. Door ieder lid kunnen amendementen, subamendementen, moties en initiatiefvoorstellen of verzoeken tot interpellatie worden ingediend.

  • 2.

    Een voorstel van orde, amendement, subamendement, motie of initiatiefvoorstel wordt schriftelijk en

  • 3.

    Intrekking door de indiener(s), van het voorgestelde is mogelijk, totdat de besluitvorming door het Algemeen Bestuur heeft plaatsgevonden.

 

Artikel 30 Moties

  • 1.

    De behandeling van een motie over een aanhangig onderwerp of voorstel vindt tegelijk met de beraadslaging over dat onderwerp of voorstel plaats.

  • 2.

    De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats, nadat alle op de agenda voorkomende onderwerpen zijn behandeld.

 

Artikel 31  Voorstellen van orde

  • 1.

    De voorzitter en ieder lid van het Algemeen Bestuur kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel van orde doen, dat kort kan worden toegelicht.

  • 2.

    Een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen.

  • 3.

    Over een voorstel van orde beslist het Algemeen Bestuur terstond.

 

Artikel 32 Initiatiefvoorstellen

  • 1.

    De voorzitter plaatst het voorstel op de agenda voor de eerstvolgende vergadering, tenzij de schriftelijke oproep hiervoor reeds is verzonden.

  • 2.

    Op een spoedeisend initiatiefvoorstel, inhoudende het ontslag van een lid van het Dagelijks Bestuur, zijn de bepalingen van dit artikel niet van toepassing. Een dergelijk voorstel kan het Algemeen Bestuur direct aan de agenda toevoegen.

 

Artikel 33  Interpellaties

  • 1.

    Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, ten minste 48 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. In naar zijn oordeel spoedeisende gevallen kan de voorzitter toestaan dat van deze termijn wordt afgeweken. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen.

  • 2.

    De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van het Algemeen- en Dagelijks Bestuur. Bij de vaststelling van de agenda van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. Het Algemeen Bestuur bepaalt op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden.

  • 3.

    De interpellant voert niet meer dan tweemaal het woord, de overige leden van het Algemeen Bestuur en de leden van het Dagelijks Bestuur niet meer dan eenmaal, tenzij het Algemeen Bestuur hen hiervoor toestemming geeft.

 

Artikel 34  Voorstel van het Dagelijks Bestuur

  • 1.

    Een voorstel van het Dagelijks Bestuur aan het Algemeen Bestuur, dat vermeld staat op de agenda van de vergadering, kan worden teruggenomen tenzij het Algemeen Bestuur anders beslist.

  • 2.

    Indien het Algemeen Bestuur van oordeel is dat een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug aan het Dagelijks Bestuur moet worden gezonden, verzoekt het Algemeen Bestuur het Dagelijks Bestuur te besluiten over het tijdstip en de verdere wijze van afhandeling.

 

Artikel 35  Vragen

  • 1.

    Een lid van het Algemeen Bestuur kan het Dagelijks Bestuur of de voorzitter mondeling of schriftelijk vragen stellen.

  • 2.

    Schriftelijke vragen worden bij de secretaris ingediend. Deze draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige leden van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur of de voorzitter worden gebracht.

  • 3.

    Bij schriftelijke vragen wordt aangegeven, of schriftelijke of mondelinge beantwoording wordt verlangd.

  • 4.

    De voorzitter of het Dagelijks Bestuur beantwoorden de vragen binnen zes weken na ontvangst. Is beantwoording binnen deze termijn niet mogelijk dan wordt hiervan aan de vragensteller gemotiveerd kennis gegeven.

  • 5.

    De schriftelijke vragen en antwoorden worden door de voorzitter aan de leden toegezonden. Schriftelijke vragen en antwoorden worden tijdens de eerstvolgende vergadering van het Algemeen Bestuur aan de orde gesteld bij de ingekomen stukken.

 

Hoofdstuk 6 Besloten vergadering

 

Artikel 36 Algemeen

Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing, voor zover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.

 

Artikel 37 Audioverslag en besluitenlijst

  • 1.

    De secretaris draagt zorg voor een afzonderlijk audioverslag en een besluitenlijst van de besloten vergadering.

  • 2.

    De besluitenlijst wordt zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling aangeboden. Tijdens deze vergadering neemt het Algemeen Bestuur een besluit over het al dan niet openbaar maken van het audioverslag en de besluitenlijst. De vastgestelde besluitenlijst wordt door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

 

Artikel 38  Geheimhouding

Voor de afloop van de besloten vergadering beslist het Algemeen Bestuur overeenkomstig artikel 37, derde en vierde lid, van de Waterschapswet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden.

 

Artikel 39 Opheffing geheimhouding

Het Algemeen Bestuur kan besluiten de geheimhouding op te heffen. Dit besluit kan genomen worden in een vergadering die door meer dan de helft van het aantal leden is bezocht. Indien het Algemeen Bestuur voornemens is de geheimhouding op te heffen, wordt, indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd.

 

Hoofdstuk 7 Toehoorders en pers

 

Artikel 40 Toehoorders en pers

  • 1.

    De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen bijwonen.

  • 2.

    Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

 

Artikel 41  Geluid- en beeldregistratie

  • 1.

    Degenen die in de vergaderzaal tijdens een openbare vergadering van het Algemeen Bestuur geluid- dan wel beeldregistraties willen maken, doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen. Deze aanwijzingen kunnen niet zover gaan dat zij de vrijheid van pers aantasten.

2. Het Algemeen Bestuur kan besluiten dat zijn vergaderingen met behulp van internet kunnen worden gevolgd.

 

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

 

Artikel 43 Uitleg reglement

In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement, beslist het Algemeen Bestuur op voorstel van de voorzitter.

 

Artikel 44  Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit reglement treedt de dag volgende na vaststelling in werking.

  • 2.

    Op dat tijdstip vervalt het reglement van orde voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van het waterschap Noorderzijlvest vastgesteld bij besluit van 11 maart 2010.

  • 3.

    Dit reglement wordt aangehaald als Reglement van orde voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van waterschap Noorderzijlvest.

 

 

Bijlage STEMMINGEN

Onder RvO wordt verstaan: Reglement van orde voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van waterschap Noorderzijlvest.

Als na de beraadslaging over een voorstel door de vergadering stemming wordt verlangd, verloopt de stemming volgens onderstaand stappenplan.

  • 1.

    De voorzitter controleert of er 12 of meer leden van het Algemeen Bestuur aanwezig zijn; artikel 15 RvO.

    Nee: de vergadering wordt gesloten; artikel 15 RvO. Ja: er kan gestemd worden.

  • 2.

    Wil de stemming geldig zijn dan moeten minimaal 12 leden aan de stemming deelnemen. Bij schriftelijke stemming betekent dit dat minimaal 12 leden een stembriefje moeten inleveren. De voorzitter moet voor de stemming nagaan of voldoende leden deelnemen aan de stemming; artikel 15 jo. artikel 24 RvO.

    Nee: er kan niet gestemd worden over het specifieke voorstel. De stemming wordt verschoven naar een volgende vergadering. In deze volgende vergadering kan wel gestemd worden met minder dan 12 leden. Ja: er kan wel gestemd worden.

  • 3.

    Alle besluiten waarover wordt gestemd, worden genomen met een volstrekte meerderheid van stemmen = de helft plus één van het aantal

  • 4.

    Over personen wordt schriftelijk gestemd (zie hierna onder punt 5) en over zaken wordt gestemd bij hoofdelijke stemming (zie hierna onder punt 6).

  • 5.

    Stemming over personen geschiedt in principe per vacature; artikel 26 RvO. Alle aanwezige stemgerechtigde leden vullen een stembriefje in. Het stembureau controleert of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal aanwezige stemgerechtigde leden.

    Aantal niet akkoord: stemming ongeldig, stembriefjes worden vernietigd en er dient opnieuw gestemd te worden;

    Aantal wel akkoord: stembriefjes kunnen worden geopend.

    Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid als bedoeld in artikel 38c van de Waterschapswet worden geacht geen stem te hebben uitgebracht, die leden die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd. Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt verstaan:

    • a.

      een blanco ingevuld stembriefje;

    • b.

      een ondertekend stembriefje;

    • c.

      een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende vacatures betreft;

    • d.

      een stembriefje waarbij, indien het een benoeming op voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen;

    • e.

      een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming is beperkt.

      Is er na de eerste stemronde een volstrekte meerderheid van het aantal geldig uitgebrachte stemmen voor een persoon in de vacature? (artikel 26 RvO)

      Ja: persoon is verkozen;

      Nee: er volgt een tweede stemronde.

      De tweede stemronde is als de eerste stemronde. Is er na de tweede stemronde een volstrekte meerderheid van het aantal geldig uitgebrachte stemmen voor een persoon in de vacature?

      Ja: persoon is verkozen;

      Nee: er volgt een derde stemronde welke is beperkt tot de twee, of bij een gelijk aantal stemmen, meer personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen hebben verkregen. Artikel 27 lid 2 RvO.

      Is er na de derde stemronde een volstrekte meerderheid van het aantal geldig uitgebrachte stemmen voor een persoon in de vacature? Ja: persoon is verkozen;

      Nee: beslissing bij het lot volgens artikel 28 RvO.

      6. Stemming over zaken geschiedt indien dit wordt verlangd (artikel 24 lid 4 RvO) door middel van hoofdelijke stemming.

      (Sub-)amendementen: eerst stemmen over het (sub-)amendement dat naar het oordeel van de voorzitter de verste strekking heeft.

      Onderdelen: eerst stemmen over de onderdelen en daarna over het

      voorstel in zijn geheel.

      Ieder lid moet een stem uitbrengen met één van de woorden “voor” of “tegen”.

      Is er een volstrekte meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen voor het voorstel: Ja: voorstel is aangenomen;

      Nee: wat dan gebeurt hangt af of de vergadering voltallig is:

      Niet voltallig: en de stemmen staken, het nemen van een besluit over het

      voorstel wordt uitgesteld tot de volgende vergadering; Wel voltallig: en de stemmen staken, voorstel definitief niet aangenomen.

 

Toelichting behorend bij het Reglement van orde voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van waterschap Noorderzijlvest.

Algemeen

Op basis van artikel 8 van het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest moet het Algemeen Bestuur voor zijn vergaderingen een Reglement van orde vaststellen. In dit Reglement van orde moeten in ieder geval regels gesteld worden ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, de openbaarheid van vergaderingen, het vergader- en besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden. In de Waterschapswet zijn verder in de artikelen 31 tot en met 39 bepalingen opgenomen over de inrichting van het Algemeen Bestuur (Hoofdstuk IV, §5 van de Waterschapswet). Volledigheidshalve zijn de artikelen hierna opgenomen en voorzien van een korte toelichting.

Artikel 35 Waterschapswet

1. De vergadering van het algemeen bestuur wordt in het openbaar gehouden.

2 De deuren worden gesloten, wanneer tenminste een vijfde van het aantal leden dat de presentielijst heeft ondertekend daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 1.

    Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

 

Artikel 36 Waterschapswet

In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over: a. de toelating van nieuwe leden;

  • 1.

    de vaststelling en wijziging van de begroting en de vaststelling van de rekening;

  • 2.

    de invoering, wijziging en afschaffing van een waterschapsbelasting; en

  • 3.

    de benoeming en het ontslag van leden van het dagelijks bestuur met uitzondering van de voorzitter.

    Artikel 35 en 36 van de Waterschapswet geven invulling aan artikel 133 van de Grondwet. Artikel 133 van de Grondwet schrijft voor dat de wet regels dient te geven voor de openbaarheid van vergaderingen van waterschapsbesturen.

    In artikel 35, eerste lid, is neergelegd dat de vergaderingen van het Algemeen Bestuur in het openbaar worden gehouden. Op grond van artikel 35, tweede en derde lid, kan een vergadering achter gesloten deuren worden gehouden indien ze in het openbaar is begonnen. Het verslag van een achter gesloten deuren gehouden vergadering is in beginsel niet openbaar, maar het Algemeen Bestuur kan een andere regeling treffen.

    M.b.t. de openbaarmaking van de vergaderstukken en het verslag van een besloten vergadering moet zoals blijkt uit de parlementaire geschiedenis rekening gehouden worden met de omstandigheid dat het enkele feit dat over een bepaalde zaak met gesloten deuren is vergaderd niet verhindert dat de op de desbetreffende zaak betrekking hebbende stukken openbaar moeten worden gemaakt wanneer daarom met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur wordt verzocht. Aan een dergelijk Wob-verzoek hoeft alleen dan niet te worden voldaan wanneer het stukken betreft die vallen onder de in die wet in artikel 10 genoemde uitzonderingen.

    Van het beginsel dat vergaderingen van vertegenwoordigende organen, dus ook van het Algemeen Bestuur van een waterschap, in het openbaar worden gehouden, kan slechts worden afgeweken op basis van artikel 35 en 36 Waterschapswet.

    Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat het op informele wijze vergaderen van het Algemeen Bestuur van een waterschap, waarbij beraadslaagd wordt over bestuurlijke aangelegenheden, afbreuk doet aan een van de fundamentele beginselen van het openbaar bestel.

 

Artikel 37 Waterschapswet

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, geheimhouding opleggen omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van stukken die aan de vergadering worden overgelegd. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt zowel door hen die bij de behandeling tegenwoordig waren, als door hen die op andere wijze van het behandelde of van de stukken kennis nemen, in acht genomen totdat het algemeen bestuur haar opheft.

  • 2.

    Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het dagelijks bestuur, de

    voorzitter en een commissie van het waterschap, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van dit bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 3.

    De krachtens het tweede lid aan het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

  • 4.

    De krachtens het tweede lid aan de leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding wordt door hen in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht.

    Het opleggen van een geheimhoudingsplicht is een beperking van de vrijheid van meningsuiting. Ingevolge artikel 7 van de Grondwet kan een dergelijke beperking uitsluitend bij wet worden opgelegd. Hieraan is invulling gegeven door voor de gevallen waarin een geheimhoudingsverplichting kan worden opgelegd te verwijzen naar de in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur genoemde belangen.

 

Artikel 38 Waterschapswet

De leden van het algemeen bestuur stemmen zonder last.

De leden van het Algemeen Bestuur van het waterschap zijn, hoewel ze categorieën van belanghebbenden vertegenwoordigen, ingevolge artikel 38 niet gebonden aan een mandaat van hun kiezers.

Aan het verbod om met last te stemmen is geen verbod tot ruggespraak toegevoegd. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat het de vertegenwoordigers van een bepaalde categorie van belanghebbenden verboden is om overleg te voeren met hun achterban.

De bestuursleden moeten hun beslissingen kunnen nemen onder evenwichtige afweging van alle relevante belangen. Daartoe verplicht de eed (verklaring en belofte) die ze moeten afleggen hen al.

 

Artikel 38a Waterschapswet

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur neemt niet deel aan de stemming over:

    • a.

      een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

    • b..

      de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.

  • 2.

    Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.

  • 3.

    Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing bij het besluit betreffende de toelating van de na periodieke verkiezing gekozen en benoemde leden. 

 

Artikel 38b Waterschapswet

  • 1.

    Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b.

      voorzover het betreft onderwerpen die in een daaraan voorafgaande niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

 

Artikel 38c Waterschapswet

 

  • 1.

    Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.

  • 2.

    Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

 

De artikelen 38a tot en met 38c Waterschapwet geven belangrijke regels over de deelname aan en de geldigheid van stemmingen. Een nadere procedurele uitwerking vindt plaats in het Reglement van orde. In artikel 38a tot en met 38c van de Waterschapswet wordt aangegeven in welke gevallen een lid van het Algemeen Bestuur zich van stemming moet onthouden, wanneer een stemming geldig is en wanneer een beslissing bij stemming tot stand komt.

 

Artikel 39 Waterschapswet

Zij die behoren tot het algemeen bestuur van het waterschap en anderen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of schriftelijk aan het algemeen bestuur hebben overgelegd.

Deze bepaling regelt de onschendbaarheid van hetgeen ter vergadering van het Algemeen Bestuur wordt opgemerkt. De bepaling is zo geredigeerd dat de onschendbaarheid niet slechts geldt voor de leden van het Algemeen Bestuur. Onder die bepaling vallen dus ook ambtenaren die aanwezig zijn tot het verlenen van bijstand. Deze stellen zich aldus niet bloot aan sancties wegens hetgeen zij ter vergadering zeggen of schriftelijk overleggen. Ware dat wel het geval dan zou dat de openbaarheid van bestuur niet ten goede komen. (Kamerstukken II 1986/87, 19 995, nr. 3, blz. 54).

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Toelichting op Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 2  De voorzitter

De voorzitter is voorzitter van het Algemeen Bestuur en van het Dagelijks Bestuur. Artikel 94 van de Waterschapswet schrijft dit dwingend voor.

De regeling bij verhindering staat in artikel 51a van de Waterschapswet; het Reglement kan voorzien in de aanwijzing van een plaatsvervangend voorzitter.

De voorzitter heeft het recht op grond van artikel 94, tweede lid, van de Waterschapswet in de vergaderingen van het Algemeen Bestuur aan de beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij onder andere voor de handhaving van de orde in de vergadering

 

Artikel 3  De secretaris

Het Algemeen Bestuur is verplicht een secretaris te benoemen (artikel 53 Waterschapswet). De secretaris is in eerste instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter.

Hij is in principe in elke vergadering van het Algemeen en Dagelijks Bestuur aanwezig.

De Waterschapswet eist dat het Dagelijks Bestuur de vervanging van de secretaris regelt (artikel 55a Waterschapswet).

 

Toelichting op Hoofdstuk 2 Toelating van nieuwe leden; benoeming lid van het Dagelijks Bestuur; fracties

 

Artikel 7  Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging

Omvang Algemeen Bestuur

De omvang van het Algemeen Bestuur is in artikel 6 van het Reglement vastgesteld.

Het Algemeen Bestuur bestaat uit 23 leden.

Hiervan vertegenwoordigen:

  • a.

    16 leden de categorie ingezetenen;

  • b.

    4 leden de categorie ongebouwd;

  • c.

    1 lid de categorie natuurterreinen;

  • d.

    2 leden de categorie bedrijven.

 

Procedure toelating nieuwe leden na verkiezingen

De toelating van de leden die de categorie ingezetenen vertegenwoordigen is geregeld in de Kieswet. De toelating van de leden die de categorieën ongebouwd, natuurterreinen en bedrijven vertegenwoordigen is geregeld in de Waterschapswet.

Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde voor de categorie ingezetenen kennis van zijn benoeming (artikel V 1 van de Kieswet). Voor de overige categorieën geldt dat de benoemende organisatie (artikel 17 van de Waterschapswet) de benoemde daarvan kennis geeft.

De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V 2 van de Kieswet dan wel artikel 18 van de Waterschapswet).

Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt worden aan het Algemeen Bestuur stukken overlegd waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van het Algemeen Bestuur toegelaten te worden.

Dit omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met een opgave van de andere openbare betrekkingen dan het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur die hij bekleedt en een uittreksel uit de basisregistratie personen (BRP) met zijn woonplaats, geboorteplaats en -datum

(indien voor het eerst gekozen dan wel benoemd)

Het onderzoek van de geloofsbrieven moet in een openbare vergadering gebeuren. Dit onderzoek wordt voorbereid door het centraal stembureau.

De commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven brengt verslag uit aan het Algemeen Bestuur; dit kan zowel mondeling als schriftelijk. Ingevolge artikel V 4 van de Kieswet en artikel 19 van de Waterschapswet beslist het Algemeen Bestuur in oude samenstelling over de toelating van zijn leden. Daartoe adviseert de commissie het Algemeen Bestuur over het verloop van de verkiezingen voor de vertegenwoordigers van de categorie ingezetenen. Bij het onderzoek zal ook de vraag worden betrokken of sprake is van incompatibiliteiten en niet toegestane nevenfuncties (onverenigbare betrekkingen). Het onderzoek van de geloofsbrief strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen.

De voorzitter wijst uit het Algemeen Bestuur de leden commissie aan en kan alleen leden in de commissie benoemen die de in artikel 34 van de Waterschapswet bedoelde eed (verklaring en belofte) hebben afgelegd.

Indien op het tijdstip van aftreden van het Algemeen Bestuur in oude samenstelling niet de geloofsbrieven van meer dan de helft van het wettelijk voorgeschreven aantal leden is goedgekeurd, houden de leden van het Algemeen Bestuur in oude samenstelling zitting, totdat zulks is geschied. Dit volgt uit artikel V 15 van de Kieswet.

Hieronder wordt ingegaan op de advisering door de commissie t.a.v. het verloop van de verkiezingen en de advisering t.a.v. de incompatibiliteiten en niet toegestane nevenfuncties (onverenigbare betrekkingen)

Onderzoek naar het verloop van de verkiezingen

De commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven adviseert het Algemeen Bestuur daartoe ook over het verloop van de verkiezingen (of dit op wettige wijze is gebeurd) en het vaststellen van de uitslag (is deze juist vastgesteld). Zij doet dit op basis van het proces-verbaal van het centraal stembureau. Het Algemeen Bestuur in oude samenstelling dient op basis van dit advies een besluit te nemen over het verloop van de verkiezingen en de vaststelling van de uitslag. Dit besluit is van belang omdat het Algemeen Bestuur de bevoegdheid heeft om te besluiten tot het hertellen van de stemmen en zelfs de bevoegdheid om te besluiten tot een herstemming, beide eventueel in een deel van de gemeente bij een aantal specifieke stembureaus. Het proces-verbaal vormt de aanleiding tot een besluit tot hertelling of herstemming. Dit dient concrete aanwijzingen te bevatten waarop het Algemeen Bestuur tot een dergelijk besluit over gaat. Het feit dat een fractie een klein aantal (bijv. 3) stemmen te weinig heeft om een extra zetel te behalen is geen valide motivering om tot hertelling over te gaan. Een proces-verbaal waaruit blijkt dat kiezers bezwaar hebben gemaakt over de onzorgvuldige wijze waarop het stembureau na sluiting de stemmen heeft geteld, kan dit wel zijn.

Toetsing van incompatibiliteiten en niet toegestane nevenfuncties

Het onderzoek van de geloofsbrief strekt zich niet uit tot de geldigheid van de kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen. Bij het onderzoek zal ook de vraag worden betrokken of sprake is van

incompatibiliteiten en niet toegestane nevenfuncties (onverenigbare betrekkingen). Artikel 31 van de Waterschapswet bevat de regeling van de onverenigbare betrekkingen. In artikel 31 lid 2 sub h, is bepaald dat een lid van het algemeen bestuur van een waterschap geen lid van provinciale staten kan zijn. In zijn advies aan het waterschap Noorderzijlvest zegt prof. mr. D.J. Elzinga hierover het volgende:

In beginsel is de opsomming van onverenigbare betrekkingen uitputtend bedoeld. Dat betekent dat buiten de wetgever om het niet is toegestaan om andere onverenigbare betrekkingen in het leven te roepen, want dit zou een niet aanvaardbare beperking van het passief kiesrecht met zich mee kunnen brengen;

Indien als uitgangspunt wordt aangehouden dat ook de categorie van de door wet en Grondwet aangeduide leden van provinciale staten vast staat, betekent dit dat alle personen die vallen buiten de categorie van de provinciale statenleden strikt genomen niet door deze onverenigbaarheid uit art. 31 lid 2 sub h Waterschapswet kunnen worden getroffen;

Indien echter door toedoen van provinciale staten de functie van fractieondersteuner of fractievertegenwoordiger in het leven wordt geroepen, ontstaat een categorie die in diverse opzichten lijkt op de categorie van de statenleden, afhankelijk van de aard waarop aan deze posities vorm en inhoud wordt gegeven.

Bij de beantwoording van de vraag of een algemeen bestuurslid fractievertegenwoordiger kan zijn, speelt dan niet alleen de letter van de wet, maar ook de daaronder liggende ratio van de regeling.

Zowel de aard van de fractievertegenwoordiger als letter en ratio van de onverenigbaarheid moeten ter zake in ogenschouw worden genomen;

Aan fractieondersteuning is in de decentrale volksvertegenwoordigingen op allerlei manieren vorm en inhoud gegeven. De meest gangbare vorm is dat aan fracties financiële middelen ter beschikking worden gesteld, waaruit fractiemedewerkers kunnen worden aangesteld. Soms zijn dat medewerkers die extern worden aangetrokken, maar het komt ook voor dat wordt geput uit lijstopvolgers die niet

zijn gekozen, maar op deze manier nauw bij het fractiewerk worden betrokken;

In sommige decentrale volksvertegenwoordigingen wordt aan deze fractiemedewerkers de mogelijkheid gegeven om delen van de taak van de volksvertegenwoordiger over te nemen. Vooral kleine fracties zijn vaak niet in staat om alle commissievergaderingen te bezoeken en dan staan reglementen van orde soms toe dat fracties medewerkers mogen sturen die aan de beraadslaging en stemming deel kunnen nemen;

Nog weer een stap verder is het indien zogenaamde fractievertegenwoordigers worden aangesteld met een positie die in menig opzicht lijkt op die van het gewone raadslid of statenlid;

Deze fractievertegenwoordigers leggen een met de staten- of raadsleden vergelijkbare eed af, tal van andere bepalingen uit Gemeente- en/of Provinciewet zijn op hen van toepassing en zij oefenen hun functie uit op een wijze die veel vergelijkenis vertoont met die van de andere raads- en statenleden. In de vorm is er wel sprake van enige differentiatie, maar duidelijk is dat deze vorm van fractievertegenwoordiging de posities van raads- en statenleden het dichtste naderen.

De ratio van de onverenigbaarheid tussen statenleden en leden van het algemeen bestuur van een waterschap is gelegen in de nauwe betrekking die bestaat tussen waterschap en provincie. Zowel in de ruimtelijke beleidsmatige sfeer als in de sfeer van het toezicht wordt een samenval van deze vertegenwoordigende functies door de wetgever uitgesloten. Moet dit gevolgen hebben voor semiprovinciale volksvertegenwoordigers, zoals de fractievertegenwoordigers?

Strikt genomen gaat het hier niet om leden van provinciale staten en daarom zou de conclusie kunnen zijn dat voor een onverenigbaarheid onvoldoende aanknopingspunt is.

Kijkt men evenwel naar de ratio van de onverenigbaarheid dan is de consequentie dat in algemene zin leden van algemene besturen van waterschappen niet actief kunnen zijn in fracties en commissies van de provinciale staten, maar dat dit via een omweg wel tot de mogelijkheden behoort en wel via een positie als fractievertegenwoordiger.

Daarbij zou nog de aanvullende redenering kunnen zijn dat fractievertegenwoordigers weg gehouden kunnen worden van dossiers die het waterschap raken, maar ook een dergelijke beperking is betrekkelijk van aard. Immers fractievertegenwoordigers die eerste lijstopvolger zijn en door de voorzitter van de staten in hun functie zijn benoemd, zullen in de fracties die daarvoor in aanmerking komen een volledige rol kunnen vervullen bij de beraadslagingen en besluitvorming in fractieverband. Daarbij kan geen onderscheid worden gemaakt tussen dossiers die het waterschap wel en niet betreffen. In toegespitste verhoudingen kunnen daarbij de belangen van provincie en waterschappen in een verstrengeling raken. Fameus is nog altijd de Winsum-uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State waarbij een raadslid – tevens penvoerder bij het waterschap op het betreffende dossier – in de gemeenteraad de doorslaggevende stem uitbracht bij de bouw van de sluis

Schaphalsterzijl. Sinds die Winsum-uitspraak is de schijn van belangenverstrengeling een criterium geworden bij de toepassing van art. 2:4 Awb dat beoogt om vooringenomenheid tegen te gaan in het openbaar bestuur. Die schijn van belangenverstrengeling heeft tevens een plaats gekregen in de gedragscodes voor provincies en gemeenten.

Wordt nu aan kleine statenfracties toegestaan om leden van het algemeen bestuur van een inliggend waterschap als fractievertegenwoordiger aan te stellen, dan ontstaat niet alleen de curieuze situatie dat grotere fracties zich niet van deze waterschaps-expertise kunnen voorzien, maar dat in toegespitste verhoudingen – bij bijvoorbeeld bij diepgaande conflicten tussen provincie en waterschap

- het oog snel kan vallen op het lid van het waterschapsbestuur dat in een van de statenfracties actief is;

Om bij voorbaat de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen, zou dan ook de conclusie moeten zijn dat deze combinatie van functies hoogst ongewenst is. Vanwege het selectieve karakter van de voorziening – alleen voor kleine fracties – kan er de aanvullende redenering zijn dat ook de ratio van de wettelijke onverenigbaarheid onder spanning kan komen te staan bij deze combinatie van functies. Ook dat is een reden om van deze combinatie af te zien. Zou evenwel door betrokkene een benoeming in rechte worden opgeëist, dan is niet zeker of de rechter hier een strikte onverenigbaarheid van toepassing zou verklaren.

Afleggen eed of de verklaring en belofte

Na een verkiezing dienen de leden van het Algemeen Bestuur in de eerste vergadering van het Algemeen Bestuur in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte af te leggen. De voorzitter zal hen hiervoor oproepen. De tekst van de eed of verklaring en belofte die een lid van het Algemeen Bestuur bij het aanvaarden van het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur moet afleggen, is in artikel 34 van de Waterschapswet vastgelegd.

De mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen de beslissing tot toelating als lid van het Algemeen Bestuur is vervallen door inwerkingtreding van artikel III van de Wet modernisering waterschapsbestel (Stb. 2007 208).

Procedure bij de vervulling van een tussentijdse vacature

Er is een verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuw Algemeen Bestuur of bij de vervulling van een tussentijdse vacature. Bij het onderzoek van een geloofsbrief voor de vervulling van een tussentijdse vacature strekt het onderzoek zich niet uit tot punten die het verloop van de verkiezing of de vaststelling van de uitslag betreffen. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de beslissing van het Algemeen Bestuur over de toelating van het betrokken lid plaatsvinden.

 

Artikel 8  Benoeming leden Dagelijks Bestuur

Voordat een nieuw Dagelijks Bestuur kan worden benoemd dient eerst een besluit worden genomen over de omvang van het Dagelijks Bestuur met inachtneming van het bepaalde in het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest.

In artikel 9 van het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest is bepaald dat het Dagelijks Bestuur bestaat uit de voorzitter en een door het Algemeen Bestuur te bepalen aantal andere leden, dat hooguit 4 bedraagt.

Het verloop van de benoeming van de leden van het Dagelijks Bestuur is beschreven in artikel 10 van het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest. Vervolgens vinden verkiezingen plaats tussen door de fracties voorgedragen kandidaten.

De Waterschapswet geeft wel aan welke formele eisen gesteld worden aan een lid van het Dagelijks

Bestuur, maar niet op welk moment deze getoetst worden. De formele eisen voor een lid van het Dagelijks Bestuur zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten voor het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur (artikelen 31 en 45 Waterschapswet).

Volgens artikel 94, tweede lid,van de Waterschapswet is de voorzitter verantwoordelijk voor bevordering van de integriteit van het bestuur. Voorafgaand aan de vergadering waarin de benoeming van het Dagelijks Bestuur wordt door de voorzitter een integriteitsbeoordeling naar de voorgedragen kandidaten uitgevoerd. Tijdens de benoemingsvergadering deelt de voorzitter de uitkomst van de integriteitsbeoordelingen mede.

De benoeming van de leden van het Dagelijks Bestuur vindt plaats uit de leden van het Algemeen Bestuur (artikel 41, tweede lid, van de Waterschapswet). In artikel 10, tweede lid, van het provinciale reglement is bepaald dat gedeputeerde staten van dit vereiste ontheffing kunnen verlenen. Het ligt voor de hand om voor het benoemen van een lid van het Dagelijks Bestuur van buiten de kring van het Algemeen Bestuur ook een commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te stellen.

De stemming aangaande de verkiezing van de leden van het Dagelijks Bestuur vindt plaats conform het bepaalde in artikel 26 e.v. met betrekking tot de stemming over personen. Omdat het hier niet om een voordracht gaat, mag het Algemeen Bestuur van de aanbeveling afwijken. Het gaat hierbij om een zogenaamde vrije stemming. In de eerste stemronde en eventueel de tweede stemronde mag een kandidaat zelf meestemmen. De keuze is namelijk niet beperkt tot de voorgedragen personen. Er kunnen kandidaten naar eigen keuze worden ingevuld. Mocht een derde stemronde nodig zijn, dan beperkt deze zich tot de twee personen die in de tweede stemronde de meeste stemmen hebben gekregen. De personen tot wie de stemming zich beperkt, mogen op grond van artikel 38a, derde lid,van de Waterschapswet niet meestemmen.

 

Artikel 9  Fracties

De Waterschapswet kent het begrip niet, maar gaat onder andere in artikel 14 wel uit van het bestaan van in het Algemeen Bestuur vertegenwoordigde categorieën van belanghebbenden. Voor de categorie ingezetenen hebben verkiezingen plaatsgevonden waaraan geregistreerde (politieke) groeperingen konden deelnemen.

In navolging van vertegenwoordigende lichamen van Algemeen Bestuur ligt het in de rede ook bij waterschapsbesturen te spreken van fracties.

Bij de aanvang van de eerste zitting van het nieuwe Algemeen Bestuur na de verkiezingen, worden de leden die op dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd.

De fractie gebruikt in de vergadering van het Algemeen Bestuur de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst hadden staan. Op deze wijze is de relatie tussen de fractie in het Algemeen Bestuur en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk.

Ook de door de koepels aangewezen leden worden als fracties beschouwd.

In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden het Algemeen Bestuur verlaten. Het beëindigen van de zitting in het Algemeen Bestuur kan verschillende oorzaken hebben. Op een dergelijk moment vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede.

Het is ook mogelijk dat een lid van het Algemeen Bestuur zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande of nieuw te vormen fractie.

Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen (een kandidaat wordt door de voorzitter van het centraal stembureau benoemd).

De Kieswet kent bij de verkiezingen deelnemende (politieke) groeperingen, maar een zetel 'hoort' niet bij een (politieke) groepering, maar is verbonden aan de "volksvertegenwoordiger" die daardoor ook de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan.

Het Algemeen Bestuur heeft geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en splitsingen van fracties en de naamvoering. Een mededeling aan de voorzitter van het Algemeen Bestuur is voldoende.

Het Algemeen Bestuur is gehouden met ingang van de eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe situatie.

Bij de totstandkoming van dit reglement is de vraag gerezen of fracties kunnen bestaan uit vertegenwoordigers van verschillende categorieën. In zijn advies aan het Dagelijks Bestuur van waterschap Noorderzijlvest zegt prof. mr. D.J. Elzinga hierover het volgende:

De wetgeving met betrekking tot het waterschap schept een stelsel van belangenrepresentatie, waarbij ook de vertegenwoordiging van de ingezetenen als een vorm van belangenrepresentatie kan worden beschouwd. Hoewel er derhalve verschillen zijn in de wijze waarop de leden van het Algemeen Bestuur in hun functioneren worden gelegitimeerd – directe verkiezing door ingezetenen en benoeming door de andere categorieën – is er overeenkomst in functioneren: alle leden van het algemeen bestuur representeren een belang .

Nergens in het voorschrift van art. 9 staat dat een menging van direct gekozenen en benoemden niet is toegestaan. Wil men een dergelijke menging verhinderen, dan zou dat moeten met een beroep op de wettelijke bepalingen waarin is voorzien in afzonderlijke stelsels van legitimatie.

Fracties zijn geen organen van de betreffende bestuurslaag, maar organen in het betreffende bestuursorgaan, in dit geval het Algemeen Bestuur. Deze enigszins hybride positie van fracties is ook altijd de basis geweest voor het uitgangspunt dat de wetgever zich zo weinig mogelijk moet inlaten met deze politieke organisatievorm.

Indien dan ook leden van het Algemeen Bestuur af willen wijken van de fractievorming die voortvloeit uit artikel 9 lid 1 van het Reglement, dan biedt art. 9 lid 4 sub a daarvoor een afdoende en sluitende mogelijkheid. Het Algemeen Bestuur en de voorzitter van het Algemeen Bestuur behoren volstrekt lijdelijk te zijn waar het gaat om initiatieven tot bijgestelde fractievorming. Het feit dat een menging ontstaat tussen categorieën van benoemden en gekozenen kan weliswaar invloed hebben op de vorm van belangenrepresentatie – het vermindert de herkenbaarheid van het optreden in het Algemeen Bestuur jegens de respectievelijke achterbannen -, de beslissing dat te doen behoort evenwel tot de autonomie van de leden van het Algemeen Bestuur.

Het provinciaal reglement (hier: Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest) bepaalt de omvang van de vertegenwoordigers van de geborgde belangen. Artikel 7 van het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest geeft aan dat voor de categorie bedrijven de Kamer van Koophandel 2 vertegenwoordigers benoemt. Voor de categorie ongebouwd worden door LTO-Noord 4 vertegenwoordigers benoemd, waarvan één vertegenwoordiger in overeenstemming met BoerenNatuur.

Het is de vraag welke ondersteuning door het waterschap aan de fracties gegeven mag worden. De Waterschapswet voorziet alleen in een vergoeding voor leden van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur. Een aantal waterschappen heeft gekozen voor de ondersteuning van fracties. Anders dan bij bijv. Gemeenten is niet voorzien in een vergoeding voor de werkzaamheden van fractieondersteuners. Het is wel mogelijk om fractieondersteuning te geven op basis van art. 4:21 Algemene wet bestuursrecht. Dit wordt dan mogelijk gemaakt in de vorm van subsidieverstrekking. De subsidie heeft de vorm van een voorschot met verrekening achteraf op basis van reële declaraties. De basis voor de fractieondersteuning moet een verordening zijn waarin de ondersteuning geregeld is. In deze verordening moet beschreven worden wat wel en wat niet voor vergoeding in aanmerking komt. De ervaring bij gemeenten leert dat het nogal eens voorkomt dat bedragen terugbetaald moeten worden. De ondersteuning wordt in de praktijk een verhoging van de toelage van de volksvertegenwoordiger of geld vloeit in de partijkas zonder specificatie van verrichte werkzaamheden.

 

Toelichting op Hoofdstuk 3 Spreekrecht van toehoordersArtikel 10

 

Het spreekrecht is een belangrijk instrument om een evenwichtige en democratische besluitvorming te waarborgen. Het spreekrecht is een van de middelen waardoor interactie kan plaatsvinden tussen vertegenwoordigers en vertegenwoordigden. De aansluiting tussen het inspreken en de beraadslagingen over de aan de orde zijnde onderwerpen maakt het voor de Algemeen Bestuursleden ook makkelijker om de argumenten van de insprekers in hun overwegingen te betrekken.

Toelichting op Hoofdstuk 4 Vergaderingen / § 1 Tijdstip van vergaderen; voorbereidingen

 

Artikel 11  Vergaderfrequentie

Het Algemeen Bestuur vergadert zo vaak hij daartoe heeft besloten en voorts indien de voorzitter of het Dagelijks Bestuur dit nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden van het Algemeen Bestuur daarom vraagt.

Bij een Algemeen Bestuur dat 23 leden telt zijn dit minimaal 5 leden van het Algemeen Bestuur die daarom moeten vragen. Deze leden dienen de in artikel 34 van de Waterschapswet bedoelde eed (verklaring en belofte) te hebben afgelegd.

Per jaar wordt een schema vastgesteld voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur. De reguliere vergaderingen van het Algemeen Bestuur worden in de regel één keer in de 6 weken gepland. Naast besluitvormende vergaderingen is het ook mogelijk om informatieve vergaderingen te beleggen.

 

Artikel 12  Oproep

Het eerste lid bepaalt dat de voorzitter ten minste één week vóór een vergadering de leden een brief (de schriftelijke oproep) stuurt, waarin de vergadering wordt aangekondigd. De brief vermeldt de dag, tijdstip en plaats van de vergadering.

Het derde lid stelt verplicht dat de agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 37, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet bedoelde stukken, tegelijkertijd met de oproep aan de leden worden verzonden. De in artikel 37, eerste en tweede lid, bedoelde stukken zijn stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd. Hier wordt melding van gemaakt op de stukken.

Uiteraard is het mogelijk de stukken en oproep niet per post maar per e-mail of anderszins via elektronische weg te versturen.

 

Artikel 13  Openbare kennisgeving en ter inzage leggen van stukken

Voor wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uiteraard dienen alle leden van het Algemeen Bestuur en andere geïnteresseerden de mogelijkheid te hebben om alle stukken desgewenst in te zien. Hiervoor hebben ze wel voldoende tijd nodig. Het tweede lid geeft daarom ook aan dat alle stukken ter inzage worden gelegd.

Vanaf één week voor de vergadering liggen de stukken ter inzage in het Waterschapshuis te Groningen.

Een stuk is een 'document' in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Een document houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal zoals agenda's, notulen, (concept)adviezen en magneetbanden verkrijgen de status van document in de zin van de Wob.

Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn, dat een lid van het Algemeen Bestuur of een ander het ter inzage gelegde stuk mee naar huis neemt. Een lid van het Algemeen Bestuur of een andere geïnteresseerde mag echter wel een kopie van een ter inzage gelegd stuk maken.

 

Artikel 14 Verslag

Artikel 14 regelt de wijze waarop het verslag van de vergadering van het Algemeen Bestuur wordt vastgesteld. De verslaglegging vindt plaats door middel van een audioverslag een besluitenlijst. Het audioverslag is zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een week,na afloop van de vergadering te beluisteren via de website van Noorderzijlvest. Daarnaast wordt een besluitenlijst gemaakt die in de eerstvolgende vergadering van het Algemeen Bestuur wordt vastgesteld.

 

Toelichting op Hoofdstuk 4 Vergaderingen / § 2 Orde der vergadering

 

Artikel 15  Vergadering; quorum

Het aantal bestuursleden van het Algemeen Bestuur is in artikel 6 van het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest bepaald op 23 leden.

De vergadering kan beginnen, indien de voorzitter heeft vastgesteld dat meer dan de helft van het aantal leden van het Algemeen Bestuur aanwezig is. Het vergaderquorum bij een Algemeen Bestuur met 23 leden is het aantal van 12 leden. Bij het bepalen van het vergaderquorum worden alleen de leden in aanmerking genomen die de in artikel 34 van de Waterschapswet bedoelde eed (verklaring en belofte) hebben afgelegd (de zitting hebbende leden).

Ingeval een vergadering niet kan worden geopend, kan ingevolge artikel 38b, tweede lid, onder b, van de Waterschapswet in een volgende vergadering besluitvorming plaatsvinden zonder quorum.

 

Artikel 17  Spreektijd

Het artikel strekt ertoe te benadrukken dat het Algemeen Bestuur ook uit eigen initiatief regels kan stellen over de spreektijd van de leden. De voorzitter hoeft dit niet voor te stellen. De voorzitter kan in het kader van zijn taak tot het handhaven van de orde tijdens de vergadering wel wijzigingen voorstellen in de omvang van de spreektijd.

 

Artikel 18 en 19 Handhaving orde; schorsing en uitsluiting van de vergadering

Het eerste lid van artikel 18 verzekert dat leden van het Algemeen Bestuur vrijelijk kunnen spreken. Wel zijn interrupties toegestaan tenzij de voorzitter bij een overvloed aan interrupties of in het belang van de voortgang van de beraadslagingen bepaalt dat een spreker zijn betoog zonder verdere interrupties afrondt.

Om te bevorderen dat leden van het Algemeen Bestuur zich niet belemmerd voelen om hun mening te uiten, is in artikel 39 Waterschapswet bepaald dat zij niet in rechte vervolgd kunnen worden en aan te spreken zijn over wat zij in de vergadering zeggen of schriftelijk overleggen.

In Artikel 39 van de Waterschapswet is het beginsel van immuniteit van de leden van het Algemeen Bestuur verankerd.

De vraag is hoe het immuniteitsbeginsel zich verhoudt tot bijvoorbeeld de geheimhoudingsplicht die de leden van het Algemeen Bestuur opgelegd kunnen krijgen op basis van artikel 39 van dit reglement.

Wanneer een lid in een vergadering van het Algemeen Bestuur een onderwerp ter sprake brengt waarvoor hij geheimhoudingsplicht heeft wordt dit lid beschermd door zijn immuniteit. Om leden van het Algemeen Bestuur in voorkomende gevallen een ordemaatregel op te kunnen leggen bij het openbaren van geheimen of het bezigen van opruiende taal is het mogelijk een lid de toegang tot de vergadering te ontzeggen voor een periode van maximaal 3 maanden. Deze ordemaatregel is opgenomen in artikel 19 van dit reglement. Voor de formulering is aangesloten bij artikel 26 van de Gemeentewet.

 

Artikel 20  Beraadslaging

Teneinde de vergaderduur niet te zeer te verlengen wordt over een voorstel dat in onderdelen of artikelen is verdeeld, in principe in zijn geheel beraadslaagd. In het eerste lid is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen.

Het zesde lid voorziet in de mogelijkheid de vergadering te schorsen voor nader onderling beraad.

 

Artikel 21  Deelname aan de beraadslaging door anderen

Dit artikel sluit aan bij artikel 39 Waterschapswet; in dit artikel wordt nadrukkelijk anderen die deelnemen aan de beraadslaging in de vergadering van het Algemeen Bestuur een verschoningsrecht toegekend.

In de toelichting bij de Waterschapswet wordt vermeld dat de onschendbaarheid voor iedereen geldt die aan de beraadslagingen deelneemt en dus ook voor bijvoorbeeld ambtenaren die aanwezig zijn tot het verlenen van bijstand.

De voorzitter heeft het recht (het woord te voeren en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 94 de Waterschapswet.

In het tweede lid wordt het begrip 'beslissing' gebruikt. Het gaat hier namelijk niet om het besluitbegrip in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Toelichting op Hoofdstuk 4 Vergaderingen / § 3 Procedures bij stemmingen

 

Artikel 24  Procedures bij stemmingen; Algemene bepalingen over stemming

Indien een lid te kennen geeft stemming te wensen, moet de stemming plaatsvinden.

Als regel zal stemmen bij handopsteking toereikend zijn. Maar een lid kan ook vragen om hoofdelijke stemming.

Het Algemeen Bestuur heeft niet de bevoegdheid hiervan af te wijken.

Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen. De regeling in het tweede lid kan enkel toepassing krijgen, indien de uitkomst van de stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele leden zouden tegenstemmen.

Een lid van het Algemeen Bestuur kan zich alleen onthouden van stemming op grond van artikel 38a Waterschapswet.

In alle andere gevallen is een lid van het Algemeen Bestuur verplicht stelling in te nemen en te stemmen.

In de artikelen 38a, 38b en 38c van de Waterschapswet is een aantal bepalingen opgenomen over stemmingen. Deze bepalingen zijn in de wet opgenomen met het oog op uniformiteit en harmonisatie. In het tweede lid van artikel 25 van het reglement van orde wordt verwezen naar artikel 38a

Waterschapswet. Artikel 38a eerste lid geeft aan, aan welke stemmingen een lid van het Algemeen Bestuur niet deelneemt. Het gaat hier over ‘een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken of de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort’. De achterliggende gedachte van deze bepaling is dat de vermenging van belangen voorkomen moet worden. Het eerste lid van artikel 38a van de Waterschapswet moet strikt worden uitgelegd: het moet gaan om een duidelijk éigen belang.

Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een lid van het Algemeen Bestuur als gekozen of benoemde vertegenwoordiger van zijn categorie van belanghebbenden dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol.

Door de openbaarheid is het voor de achterban (kiezers of benoemende koepels) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden.

In de Winsumeruitspraak (Raad van State, 7 augustus 2002) is het hoger beroep op artikel 28 Gemeentewet afgewezen, maar heeft de Afdeling wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de schijn van belangenverstrengeling onvoldoende was vermeden.

De relevantie van de Winsumeruitspraak is gelegen in de overeenkomst tussen artikel 28

Gemeentewet en artikel 38a Waterschapswet. In de onderhavige uitspraak van de Afdeling

Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) ging het over de uitleg van artikel 28, eerste lid, onder a, Gemeentewet.

De tekst van dit artikel luidt als volgt: ‘Een lid van de raad neemt niet deel aan de stemming over: a.

een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;’

In haar uitspraak geeft de Afdeling aan dat het begrip vertegenwoordiger in artikel 28 Gemeentewet beperkt moet worden uitgelegd.

Op het functioneren van bestuursorganen is ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing en in het kader van mogelijke belangenverstrengeling moet gekeken worden naar artikel 2:4 van de Awb.

Ingevolge het eerste lid van dit artikel vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid. Ingevolge het tweede lid van dit artikel waakt het bestuursorgaan ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.

De Afdeling geeft in haar uitspraak aan dat in de Memorie van Toelichting met betrekking tot art. 2:4 Awb de wetgever heeft aangegeven dat met de uitdrukking persoonlijk gedoeld is op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen.

De Afdeling concludeert hieruit dat de wetgever gezien de wetsgeschiedenis geen beperkte uitleg van het begrip persoonlijk belang voor ogen heeft gehad.

Het eerste lid van artikel 2:4 Awb geeft een waarborg voor de burger (het bestuursorgaan verricht zijn taak zonder vooringenomenheid) en het tweede lid van artikel 2:4 Awb legt aan het tot besluiten bevoegde bestuursorgaan een zorgplicht op die in elk geval inhoudt dat door het orgaan wordt voorkomen dat, ten gevolge van vermenging van persoonlijke en bestuurlijke belangen bij de betrokken personen, de besluitvorming niet meer voldoet aan de in het eerste lid neergelegde norm.

Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in vertegenwoordigende lichamen.

In de Winsumeruitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 Awb voorrang boven wat in artikel 28 Gemeentewet is bepaald. Dit komt er op neer dat het bestuursorgaan de schijn van belangenverstrengeling moet vermijden.

Betekent dit nu dat het bestuursorgaan een volksvertegenwoordiger kan verbieden om te stemmen om aan haar zorgplicht te voldoen?

Voorop dient te staan dat de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele lid van het Algemeen Bestuur.

Het Algemeen Bestuur kan slechts waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een spontane vernietiging (artikel 156 Waterschapswet) als individuele leden van het Algemeen Bestuur door hun handelen de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken.

Bij een stemming móéten de leden ingevolge artikel 24, zevende lid, van dit reglement stemmen. Dit is een weerslag van de publiekrechtelijke plicht die volksvertegenwoordigers hebben om mee te werken aan de meest fundamentele taakstelling van de volksvertegenwoordiging, zijnde de besluitvorming.

Indien bij het staken van stemmen de vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

 

Artikel 26  Stemming over personen

Over de benoeming, voordracht of aanbeveling van personen, dient de stemming schriftelijk te geschieden door middel van gesloten en ongetekende stembriefjes. Op deze wijze is geheimhouding gewaarborgd.

Het Reglement van orde gaat uit van een stemming door middel van behoorlijk ingevulde stembriefjes.

Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje. In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook géén rekening gehouden met blanco stembriefjes. Het Algemeen Bestuur oordeelt uiteindelijk of een stembriefje behoorlijk is ingevuld.

Bij een benoeming stelt het Algemeen Bestuur een specifiek persoon aan in een bepaald ambt (bijvoorbeeld lid van het Dagelijks Bestuur, secretaris, ombudsman etc.).

Op het stembiljet kan de naam van de te benoemen persoon met daarachter de opties 'voor' en 'tegen' worden vermeld.

Onder voordracht wordt verstaan het als kandidaat voorstellen van een persoon voor een bepaald ambt. Een voordracht is voor het Algemeen Bestuur bindend, op de stembiljetten dienen de namen van de voorgedragen perso(o)n(en) te worden vermeld met daarachter de opties 'voor' en 'tegen'. Bij een aanbeveling wordt voorgesteld om bepaalde personen voor een bepaald ambt voor te dragen, het Algemeen Bestuur mag van de aanbevelingen afwijken. Het betreft hier een zogenaamde vrije stemming.

Op de stembiljetten kunnen de namen van de aanbevolen personen worden vermeld met daarachter de opties 'voor' en 'tegen' en een vrije ruimte waar een kandidaat van eigen keuze kan worden ingevuld.

Wanneer moet een lid van het Algemeen Bestuur zich bij de stemming over personen op basis van artikel 24, tweede lid, van het reglement van stemming onthouden? In het tweede lid wordt verwezen naar de Waterschapswet.

In het eerste lid van artikel 38a Waterschapswet staat dat een lid van het Algemeen Bestuur niet deel neemt aan een stemming die hem persoonlijk aangaat. In het derde lid van artikel 38a Waterschapwet is aangegeven, dat een benoeming een lid van het Algemeen Bestuur persoonlijk aan gaat wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

In artikel 38b en 38c van de Waterschapswet wordt aangegeven wanneer een stemming geldig is en wanneer een beslissing bij stemming tot stand komt.

Hoofdregel is dat een stemming alleen geldig is, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen. En voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.

 

Artikelen 27 en 28  Herstemming over personen en beslissing door het lot

Indien bij de stemming over personen als bedoeld in artikel 27 geen besluit valt moet er herstemming en zo nodig loting plaatsvinden. Deze artikelen beschrijven de procedures daarvoor.

 

Toelichting op Hoofdstuk 5 Rechten van leden

 

Artikel 32  Initiatiefvoorstellen

Het is de taak van het Dagelijks Bestuur aan het Algemeen Bestuur de nodige voorstellen te doen. Maar leden van het Algemeen Bestuur moeten ook zelf een voorstel voor een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing ter behandeling bij het Algemeen Bestuur kunnen indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend. Het Algemeen Bestuur beslist bij de vaststelling van de agenda of een initiatiefvoorstel op de agenda blijft staan.

 

Artikel 33  Interpellatie

Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht. Het gaat om een recht van een lid van het Algemeen Bestuur om tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het Dagelijks Bestuur of de voorzitter te vragen. Daarvoor is verlof van het Algemeen Bestuur nodig.

 

Artikel 34 Voorstel Dagelijks Bestuur

In dit artikel wordt de reeds bestaande praktijk bevestigd aangaande het terugnemen van voorstellen van het Dagelijks Bestuur nadat de agenda van de AB-vergadering is vastgesteld.

Het eerste lid betreft de mogelijkheid gegeven aan het Dagelijks Bestuur om door hem gedane voorstellen terug te nemen. Het Algemeen Bestuur kan anders besluiten.

In het tweede lid wordt bepaald dat het Algemeen Bestuur een voorstel terug kan zenden naar het Dagelijks Bestuur voor advies.

 

Artikel 35  Vragen

Onder het stellen van vragen valt ook het vragen om inlichtingen als bedoeld in artikel 89 en 97 van de Waterschapswet. Een lid van het Algemeen Bestuur kan over een onderwerp inlichtingen vragen aan de voorzitter en aan het Dagelijks Bestuur.

Op basis van artikel 89 Waterschapswet is het Dagelijks Bestuur verantwoording schuldig aan het Algemeen Bestuur en op basis van artikel 97 Waterschapswet is de voorzitter verantwoording schuldig aan het Algemeen Bestuur.

In artikel 35, vijfde lid, is de verplichting opgenomen om de antwoorden op schriftelijke vragen tijdens de eerstvolgende vergadering aan de orde stellen. In overeenstemming met de bestaande praktijk is bepaald dat dit gebeurt bij de ingekomen stukken. Het Algemeen Bestuur kan echter besluiten de antwoorden op schriftelijke vragen bij een ander agendapunt te behandelen.

In het artikellid wordt de term ‘aan de orde’ gebruikt in plaats van ‘geagendeerd’. zodat de antwoorden op de vragen die binnekomen na de verzending van de agenda van de eerstvolgende vergadering, kunnen worden behandeld in deze vergadering, zonder dat deze schriftelijke vragen en antwoorden expliciet zijn geagendeerd.

 

Toelichting op Hoofdstuk 6 Besloten vergadering

Artikel 36  Algemeen

Artikel 35 Waterschapswet geeft aan dat de vergaderingen van het Algemeen Bestuur in beginsel openbaar zijn. Het is mogelijk om te beslissen besloten te vergaderen

Artikel 36 van het Reglement van orde bepaalt dat de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing zijn op een vergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement, het recht van motie, het maken van het verslag.

De bepalingen van het reglement zijn echter niet van toepassing voor zover het toepassen van die bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen beeld- en geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden.

Ten aanzien van de stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal

het Algemeen Bestuur moeten besluiten of geheimhouding als bedoeld in artikel 37 van de Waterschapswet wordt opgelegd dan wel opgeheven.

In artikel 35 van de Waterschapswet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor 'het sluiten van de deuren', de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.

Verder geeft artikel 36 van de Waterschapswet aan dat het voor een aantal onderwerpen niet is toegestaan om deze in een besloten vergadering te behandelen.

 

Artikel 37  Verslag

In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 35, vierde lid, van de Waterschapswet. De secretaris is verantwoordelijk voor het verslag van de Algemeen Bestuursvergadering. Dit geldt ook voor het verslag van een besloten vergadering.

 

Artikelen 38 en 39  Geheimhouding en opheffing daarvan

Dat wat besproken wordt in een besloten vergadering, valt niet van rechtswege onder de geheimhoudingsplicht. Daarvoor is toepassing van de procedure volgens artikel 37 van de Waterschapswet noodzakelijk.

Artikel 37 Waterschapswet geeft aan dat geheimhouding opgelegd kan worden aangaande een belang als omschreven in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur.

Het Dagelijks Bestuur, de voorzitter of een commissie kunnen ook geheimhouding opleggen. De geheimhouding vervalt indien het Algemeen Bestuur deze in de eerstvolgende vergadering niet bekrachtigt in een vergadering waar een quorum aanwezig is. Bij het bepalen van het vergaderquorum worden alleen de leden in aanmerking genomen die de in artikel 34 van de Waterschapswet bedoelde eed (verklaring en belofte) hebben afgelegd (de zitting hebbende leden).

Het Algemeen Bestuur kan de geheimhouding niet onverhoeds opheffen, maar eerst nadat daarover in een besloten vergadering is beraadslaagd.

 

Toelichting op Hoofdstuk 7 Toehoorders en pers

Artikel 41  Geluid- en beeldregistratie

Aangezien de vergaderingen van het Algemeen Bestuur in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tvstations geluids- en beeldregistraties maken mits de aanwijzingen van de voorzitter worden opgevolgd.

Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten vergadering betreft.

Het Algemeen Bestuur kan ook besluiten de openbaarheid te vergroten met behulp van internet.

Naar boven