Keur van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en Algemene regels Keur van Schieland en de Krimpenerwaard

De verenigde vergadering van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft op 25 november 2015 de Keur van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard vastgesteld (hierna: Keur). In de Keur zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen. De gebodsbepalingen gaan over onderhoudsplichten bij waterstaatswerken. De verbodsbepalingen gaan over activiteiten die zonder watervergunning verboden zijn.

 

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard heeft op 15 december 2015 de Algemene regels Keur van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: Algemene regels) vastgesteld. De Algemene regels geven aan waaraan burgers, organisaties en bedrijven zich moeten houden als zij handelingen in het regionale watersysteem verrichten. Als voldaan wordt aan de voorwaarden van de Algemene regels, zijn de activiteiten als het ware ontheven van de vergunningplicht. Dan is in sommige gevallen slechts nog een melding nodig.

 

De Keur en Algemene regels zijn gepubliceerd in het elektronisch waterschapsblad op 21 december 2015 onder nummer 9922. De tekst van de Keur en de Algemene regels zijn in de publicatie van 21 december 2015 als bijlagen bij de publicatie opgenomen. In aanvulling hierop zijn de Keur en Algemene regels nu als onlosmakelijk onderdeel van deze publicatie opgenomen. Hiermee is deze publicatie een aanvulling op de eerdere publicatie van 21 december 2015 met nummer 9922.

 

De Keur en de Algemene regels zijn in werking getreden op 1 januari 2016. Per 1 januari 2016 zijn de tot dan toe geldende ‘Keur van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard’, zoals vastgesteld in december 2009, en Algemene en Nadere regels bij de Keur ingetrokken.

 

Tegen het besluit tot vaststelling van de Keur en vaststelling van de Algemene regels is geen beroep mogelijk.

 

Keur van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard  

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • a

    afsluitmiddel: onderdeel van een werk met als doel een waterkerende functie te kunnen vervullen;

  • b

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied in de legger is opgenomen;

  • c

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn;

  • d

    bestuur: het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;

  • e

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;

  • f

    grondwaterlichaam: samenhangende grondwatermassa;

  • g

    infiltreren van water: in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • h

    kunstwerk: civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen dat niet bedoeld is voor permanent menselijk verblijf;

  • i

    legger: staat van waterschapswerken, als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet, waarin de ligging, vorm, afmetingen, constructie en onderhoudsplichtigen van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven;

  • j

    onderhoudsstrook: strook grond langs een waterstaatswerk die nodig is voor het kunnen uitvoeren van het onderhoud aan het waterstaatswerk. Deze strook kan samenvallen met de beschermingszone;

  • k

    ondersteunend kunstwerk: waterstaatkundig kunstwerk dat gelegen is in of op een waterkering of onderdeel is van het watersysteem en dat van belang is voor de taakuitoefening van het waterschap, voor de waterveiligheid of voor het functioneren van de waterhuishouding;

  • l

    onttrekking van grondwater: het via een onttrekkingsinrichting aan de bodem onttrekken van grondwater. Hieronder valt niet het onder vrij verval onttrekken van grondwater bij de ontwatering en afwatering van de percelen, waarbij de ontwateringsmiddelen hoger liggen dan het oppervlaktewaterpeil;

  • m

    onttrekking van oppervlaktewater: het door middel van een werk of zonder een werk halen of afvoeren van water uit een oppervlaktewaterlichaam;

  • n

    onttrekkingsinrichting: inrichtingen en/of infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever en/of één project plaatsvinden en die een samenhangend geheel vormen, gelden als één inrichting voor het onttrekken of infiltreren van grondwater. Er is sprake van een samenhangend geheel, als de invloedgebieden van onttrekkingen en/of infiltraties elkaar overlappen, de periode tussen het beëindiging van een onttrekking en het begin van een volgende onttrekking korter is dan zes maanden of de grondwaterstand en de stijghoogte in de diepere watervoerende pakketten zich niet tussentijds hebben hersteld tot het natuurlijke niveau;

  • o

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • p

    peilregelend kunstwerk: een ondersteunend kunstwerk dat nodig is om het waterpeil in een bepaald gebied te kunnen regelen zoals stuwen, gemalen en inlaten;

  • q

    schouw: de schouw is een manier om toezicht te houden op de naleving van de bepalingen uit de keur;

  • r

    waterhuishoudkundige functie: de functie die het Rijk, de provincie of het waterschap aan een waterstaatswerk heeft toegekend;

  • s

    waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met bijbehorende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • t

    waterschap: hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;

  • u

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk;

  • v

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • w

    watervergunning: vergunning als bedoeld in de wet;

  • x

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • y

    wet: Waterwet.

     

Artikel 1.2 Verplichtingen

  • 1

    De verplichtingen ingevolge deze keur rusten op de eigenaar van kadastrale percelen, tenzij door of namens het waterschap de verplichting op andere wijze is geregeld.

  • 2

    Wanneer kadastrale percelen met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven rusten de verplichtingen ingevolge deze keur ook op de beperkt zakelijk gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.

  • 3

    Het geheel van de verplichtingen ingevolge deze keur rust op een ieder van de in het eerste en tweede lid genoemde gerechtigden.

     

Hoofdstuk 2. Beheer, bediening en onderhoud van waterstaatswerken

§ 1 Onderhoudsplichtigen

Artikel 2.1 Onderhoudsplichtigen

  • 1

    Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger ingevolge de Waterschapswet of in artikel 2.12 van deze keur tot het verrichten van gewoon of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen, tenzij de onderhoudsverplichting door of namens het waterschap op andere wijze is geregeld.

  • 2

    Onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig zijn functie.

     

§ 2 Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 2.2 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen te allen tijde zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door onder andere het bestrijden van schadelijk wild, met uitzondering van muskus- en beverratten, en van schadelijke begroeiingen, het herstellen van beschadigingen en het vrijhouden van afval, voorwerpen en materialen. Daarnaast zorgen zij voor het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.

 

Artikel 2.3 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger ingevolgde de Waterwet bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

 

§ 3 Onderhoud aan (kunst)werken bij waterkeringen

Artikel 2.4 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

  • 1

    De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en mede een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

  • 2

    De middelen bestemd tot afsluiting van kunstwerken dienen door de onderhoudsplichtigen in goede staat te worden onderhouden en zo vaak als dat door het bestuur nodig wordt geoordeeld, dient de goede werking te worden getoond. Het waterkerend houden betreft zowel de instandhouding als het functioneren van het werk.

     

§ 4 Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.5 Gewoon onderhoud

  • 1

    De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam schadelijke begroeiingen en van afval.

  • 2

    De onder het eerste lid vermelde onderhoudsplichtigen zijn tevens verplicht tot het herstellen van beschadigingen aan oevers en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies van het oppervlaktewaterlichaam.

     

Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud

  • 1

    De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger ingevolge de Waterwet bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 2

    Daar waar een oppervlaktewaterlichaam ruimere afmetingen heeft dan in de legger is voorgeschreven moet deze in afwijking van het eerste lid op de ruimere afmetingen worden onderhouden.

  • 3

    Daar waar een oever plaatselijk afkalft mag deze in afwijking van het eerste en tweede lid worden hersteld, voorzover wordt aangetoond dat deze afkalving recent heeft plaatsgevonden.

     

§ 5 Onderhoud aan (kunst)werken bij oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.7 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken of werken met een waterhuishoudkundige functie, dienen deze te onderhouden. Het onderhouden betreft zowel de instandhouding als het functioneren van het werk.

 

§ 6 Overige gebodsbepalingen

Artikel 2.8 Afrasteringen

  • 1.

    De eigenaren of gebruikers van kadastrale percelen die gebruikt worden voor het houden van dieren, en die zijn gelegen nabij waterstaatswerken, kunnen door het bestuur verplicht worden op of langs hun kadastrale percelen een voldoende veekerende afrastering te hebben en te houden.

  • 2.

    Afrastering die de uitvoering van het onderhoud door het waterschap belemmeren, dienen tijdig te worden weggenomen.

     

Artikel 2.9 Afsluitmiddelen

De onderhoudsplichtigen van de in waterkeringen, waterscheidingen of het watersysteem voorkomende afsluitmiddelen dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door het bestuur terstond worden gesloten.

 

Artikel 2.10 Peilregelende kunstwerken

De eigenaren van peilregelende kunstwerken, dan wel andere onderhoudsplichtigen van peilregelende kunstwerken, zijn verplicht het door het bestuur bepaalde peil in te stellen en in stand te houden.

 

Artikel 2.11 Buizen in oppervlaktewaterlichamen

De eigenaren van kadastrale percelen gelegen aan oppervlaktewaterlichamen, waarvan het onderhoud geschiedt door of vanwege het waterschap, dienen er voor te zorgen dat de eindbuizen van draineer-, riool-, aan- en afvoerleidingen, die hierin uitmonden, duidelijk zichtbaar of gemarkeerd zijn.

 

§ 7 Onderhoudsplicht, indien het waterstaatswerk niet in de legger is opgenomen

Artikel 2.12 Onderhoud, indien het waterstaatswerk niet in de legger is opgenomen

Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger ingevolge de Waterschapswet is voorgeschreven, maar waarvoor nog geen legger is vastgesteld, is de onderhoudsplicht als volgt, tenzij de onderhoudsverplichting door of namens het waterschap op andere wijze is geregeld:

  • a

    voor waterkeringen of gedeelten van waterkeringen en ondersteunende kunstwerken met een waterkerende functie rust het gewoon onderhoud bij de eigenaren ervan en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap;

  • b

    voor oppervlaktewaterlichamen, die niet aangewezen zijn als hoofdwatergang, rust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de aangrenzende eigenaren, tenzij het oppervlaktewaterlichaam aan een andere eigenaar toebehoort. In die situatie rust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij die andere eigenaar;

  • c

    voor overige waterstaatswerken rust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de eigenaren.

     

§ 8 Algemene regels en nadere regels

Artikel 2.13 Algemene regels / nadere regels

Het bestuur kan voor de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.2 tot en met 2.12, algemene regels stellen, die mede kunnen inhouden een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de in deze artikelen genoemde geboden of nadere regels met betrekking tot deze verplichtingen.

 

Hoofdstuk 3. Handelingen in het watersysteem

§ 1 Gebruik van waterstaatswerken

Artikel 3.1 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a

      werkzaamheden te verrichten;

    • b

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen of aan te tasten;

    • c

      vaste stoffen, voorwerpen of dieren te brengen of te hebben of te (be)houden;

    • d

      activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

    • e

      buiten openbare verharde wegen met rij- of voertuigen, dan wel met een lastdier te rijden of vee te drijven;

    • f

      op andere wijze bemesting toe te passen dan door het bestuur is bepaald;

    • g

      de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden;

    • h

      zich anders dan als rechthebbende te bevinden, indien dat op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;

    • i

      binnen 25 meter tot de uitstroomopening of binnen 100 meter tot de instroomopening van een bemalingsinstallatie of een ander peilregelend kunstwerk een ligplaats in te nemen met een vaartuig, te zwemmen, te duiken of watersport te beoefenen;

    • j

      in watergangen gelegen in vismigratieroutes binnen een afstand vanaf 300 meter van de instroom en tot 50 m vanaf de uitstroom van een bemalingsinstallatie of ander peilregelend  kunstwerk ofvispassage, fuiken of ander vistuigen te gebruiken of te plaatsen;

    • k

      zich door middel van een mechanisch voortbewogen vaartuig te verplaatsen met een hogere snelheid dan 6 kilometer per uur;

    • l

      vaartuigen of vlotten onbeheerd op oppervlaktewaterlichamen te laten drijven;

    • m

      vaste ligplaats met een vaartuig in te nemen.

  • 2

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur binnen de beschermingszone van een waterstaatswerk:

    • a

      werken te maken, hebben, vernieuwen, wijzigen of op te ruimen;

    • b

      opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen of aan te tasten;

    • c

      boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas of vloei- en delfstoffen;

    • d

      kabels of leidingen te leggen, hebben, herstellen, wijzigen of op te ruimen;

    • e

      afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

    • f

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

  • 3

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur oppervlaktewaterlichamen met elkaar in verbinding te brengen.

  • 4

    Het is verboden zonder watervergunning wijziging te brengen in de richting, vorm, afmetingen of constructie van de voorboezem of deze geheel of gedeeltelijk te dempen of af te sluiten. De voorboezem bestaat uit het Buizengat, het Boerengat, het Haringvliet, de Oude Haven, de Wijnhaven, de Scheepmakershaven en de Leuvehaven te Rotterdam en alle daarmede in open verbinding staande oppervlaktewaterlichamen, gelegen binnen de grenzen van de primaire waterkering.

  • 5

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur een waterstaatswerk te wijzigen of aan te leggen.

  • 6

    Het bestuur kan aan een watervergunning het voorschrift verbinden dat de houder van die vergunning een betaling of een andere compensatie verricht met het oog op de bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van een vergunning is gesteld.

  • 7

    Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger ingevolge de Waterschapswet is voorgeschreven, maar waarvoor nog geen legger is vastgesteld, zijn het eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid van overeenkomstige toepassing.

     

Artikel 3.2 Watervergunning overige bepalingen

Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur:

  • a

    werken uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij door middel van explosieven geologische of bodemkundige onderzoekingen worden verricht;

  • b

    binnen 100 meter gerekend vanaf de beschermingszone van een waterkering leidingen te leggen of te hebben met een hogere maximale bedrijfsdruk dan 10 bar;

  • c

    binnen een afstand van 400 meter uit windwatermolens werken en (opgaande) beplantingen aan te brengen of te hebben;

  • d

    verharde oppervlakten aan te brengen met een totale oppervlakte van meer dan 500 m², waarvan de neerslag geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, wordt gebracht op het oppervlaktewaterlichaam;

  • e

    werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan een toename van de kwel of wegzijging van het grondwater is te verwachten;

     

§ 2 Brengen, onttrekken of infiltreren van hoeveelheden (grond)water

Artikel 3.3 Oppervlaktewaterlichamen: watervergunning voor brengen en onttrekken van hoeveelheden water

Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

 

Artikel 3.4 Grondwaterlichamen: watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

  • 1

    Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water in de bodem te infiltreren.

  • 2

    Bij een aanvraag voor een watervergunning voor het onttrekken van grondwater worden, in aanvulling op de indieningsvereisten in de Waterregeling, ook de gegevens verstrekt die zijn genoemd in artikel 6.27 van de Waterregeling.

  • 3

    Bij een aanvraag voor een watervergunning voor het infiltreren van water worden, in aanvulling op de indieningsvereisten in de Waterregeling, ook de gegevens verstrekt die zijn genoemd in artikel 6.28 van de Waterregeling.

     

§ 3 Calamiteiten en zorgplicht

Artikel 3.5 Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur zonodig in afwijking van verleende watervergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a

      water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b

      water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2

    Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

     

Artikel 3.6 Zorgplicht

  • 1

    Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat die handelingen of het nalaten daarvan nadelige gevolgen hebben voor het watersysteem of de beheertaken van het waterschap, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die nadelige gevolgen te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om deze zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2

    Degene die handelingen verricht en een inbreuk maakt als bedoeld in het eerste lid meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het de bestuur.

  • 3

    Degene aan wie het bestuur aanwijzingen geeft over die maatregelen, is gehouden die aanwijzingen op te volgen.

     

§ 4 Algemene regels, vrijstellingen, nadere regels, meld-, meet-, en registratieplichten

Artikel 3.7 Algemene regels en maatwerkvoorschriften

  • 1

    Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 3.1 tot en met 3.4 algemene regels stellen, die mede kunnen inhouden een vrijstelling van de watervergunningplicht of een algeheel verbod voor het verrichten van bepaalde handelingen.

  • 2

    Bij regeling krachtens het eerste lid, kan het bestuur:

    • a

      de verplichting opleggen handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur;

    • b

      de gevallen aangeven waarin de verplichtingen tot melden, meten en rapporteren als bedoeld in artikel 6.11, eerste tot en met vierde lid Waterbesluit niet gelden.

  • 3

    Ten aanzien van het verrichten van handelingen waarvoor krachtens het eerste lid geen watervergunning is vereist, kan het bestuur maatwerkvoorschriften stellen:

    • a

      met het oog op de bescherming van het watersysteem;

    • b

      omtrent de wijze van het aanbrengen, het beheren en het buiten gebruik stellen van grondwateronttrekkingen of infiltraties;

    • c

      met betrekking tot de wijze van melden, meten, registreren en doen van opgave.

       

Artikel 3.8 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheerhandelingen

  • 1

    Geen watervergunning krachtens de artikelen 3.1 tot en met 3.4 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van de aan het waterschap op grond van artikel 1 van de Waterschapswet opgedragen taken.

  • 2

    Van de vrijstelling bedoeld in het eerste lid zijn uitgezonderd de handelingen waarmee:

    • a

      de waterstand van oppervlaktewateren op een ander peil wordt gebracht of ge-houden dan is vastgesteld in het peilbesluit;

    • b

      leidingen in of door een waterkering of beschermingszone worden gelegd.

       

§ 5 Visplan

Artikel 3.9 Visplan

  • 1

    Het is verboden vis uit te zetten in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen an-ders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan, als bedoeld in het tweede lid.

  • 2

    De in het beheergebied van het waterschap opererende visrechthebbenden overleggen daartoe aan het bestuur een visplan, waarmee het behalen van de ecologische kwaliteit van de betreffende wateren niet wordt belemmerd.

  • 3

    Het bestuur is bevoegd beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de inhoud en de wijze van totstandkoming van het in het tweede lid bedoelde visplan.

  • 4

    De visplannen behoeven de goedkeuring van het bestuur.

     

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap of andere personen.

 

Artikel 4.2 Schouw

  • 1

    Door of namens het bestuur kan schouw worden gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door dat bestuur vastgesteld schema.

  • 2

    Het bestuur kan indien het dat nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

  • 3

    Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die ten minste twee weken tevoren bekend door een algemene bekendmaking.

  • 4

    De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan vermeld in dat lid worden volstaan.

     

Artikel 4.3 Strafbepalingen

  • 1

    Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2

    Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

  • 3

    Overtreding van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving is verboden.

     

Hoofdstuk 5 Overgangs– en slotbepalingen

Artikel 5.1 Vergunningen

  • 1

    Een watervergunning die is verleend vóór inwerkingtreding van deze keur voor een ingevolge deze keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2

    Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht een watervergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

     

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

Deze keur treedt in werking op 1 januari 2016. Op dat tijdstip wordt de tot dan toe geldende keur ingetrokken.

 

Artikel 5.3 Citeertitel

Deze keur wordt aangehaald als: Keur van Schieland en de Krimpenerwaard.

Deze keur is vastgesteld door de verenigde vergadering van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard op 25 november 2015.

 

A. Algemene toelichting op de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard  

Inleiding

Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: Schieland en de Krimpenerwaard) zorgt voor de bescherming tegen overstromingen, een passend waterpeil, ecologisch gezond oppervlaktewater, de zuivering van afvalwater, de wegen in eigen beheer en het vaarwegbeheer op een aantal wateren, zodat mensen in het beheergebied van Schieland en de Krimpenerwaard kunnen wonen, werken en recreëren.

Hiermee geeft Schieland en de Krimpenerwaard uitvoering aan de taken die aan een waterschap worden opgedragen volgens artikel 1 van de Waterschap, te weten de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel ook de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden. Ter behartiging van deze taken stelt Schieland en de Krimpenerwaard op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet verordeningen vast.

 

Grondslag van de keur

De keur is een algemene verordening van Schieland en de Krimpenerwaard en gebaseerd op zowel de Waterschapswet als de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving in het Waterbesluit, de Waterregeling en de provinciale (water)verordeningen.

 

Actualisatie van de keur van Schieland en de Krimpenerwaard 2009

De keur van Schieland en de Krimpenerwaard van december 2009 (verder: keur 2009) is geactualiseerd vanwege diverse knelpunten die Schieland en de Krimpenerwaard nu en naar verwachting binnenkort ervaart.

Belangrijkste redenen voor de actualisatie zijn:

  • wijzigingen in de provinciale regelgeving over het vaarwegbeheer;

  • diverse onjuistheden, zoals het ontbreken van sluitende regelingen voor de onderhoudsplicht;

  • doublures, zoals bij de meet- en registratieverplichtingen;

  • verouderde voorschriften in verband met wijzigingen in wet- en regelgeving.

De keur 2009 is niet fundamenteel herzien. Dit is een gevolg van de nadering van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting in 2018 een ingrijpende stelselherziening zal inluiden met veranderingen voor de keur.

 

Keur van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Met de herziene Keur van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder: keur) kiest Schieland en de Krimpenerwaard voor de beleidsfilosofie ‘zekerheid waar nodig’.

 

Schieland en de Krimpenerwaard houdt vast aan de systematiek van de modelkeur van de Unie van Waterschappen van 2013 (verder: modelkeur 2013). Dit is een algemeen zoveel mogelijk landelijk dekkend model, waarbij regionale en lokale onderwerpen in algemene regels, beleidsregels en in de leggers van de waterschappen worden geregeld.

 

De keur 2009 was gebaseerd op de destijds geldende modelkeur. De herziende keur is gebaseerd op de modelkeur 2013.

 

De opbouw van de keur en inhoud op hoofdlijnen

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Het eerste hoofdstuk bevat begripsomschrijvingen, waarbij is aangesloten bij de begrippen in de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving. Deze begrippen zijn opgenomen vanwege de zelfstandige leesbaarheid van de keur. Verder bepaalt hoofdstuk 1 tot wie de bepalingen in de keur zijn gericht.

 

Hoofdstuk 2. Beheer, bediening en onderhoud van waterstaatswerken

Het tweede hoofdstuk regelt de onderhoudsplichten bij waterstaatswerken. Dit hoofdstuk heeft een belangrijke relatie met de legger op grond van artikel 78 van de Waterschapswet, ook wel onderhoudslegger genoemd. In de onderhoudslegger staan namelijk de onderhoudsplichtigen, die aan de onderhoudsplichten uit hoofdstuk 2 moeten voldoen. Met dien verstande dat ook op andere wijze kan zijn geregeld wie onderhoudsplichtige is, zoals hierna in de artikelsgewijze toelichting nog nader wordt geduid.

Verder is opgenomen dat het dagelijks bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard bevoegd is tot het stellen van algemene regels inzake de gebodsbepalingen in hoofdstuk 2.

 

Hoofdstuk 3. Handelingen in het watersysteem

Hoofdstuk 3 bevat de verbodsbepalingen. Hierin is bepaald voor welke handelingen of activiteiten een watervergunning nodig is. Het dagelijks bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard is bevoegd deze watervergunning te verlenen.

Het dagelijks bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard is eveneens bevoegd tot het stellen van algemene en nadere regels. Deze regels kunnen een vrijstelling van de watervergunningplicht inhouden of een algeheel verbod op het verrichten van bepaalde handelingen.

Daarnaast is het dagelijks bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard bevoegd maatwerkvoorschriften te stellen ten aanzien van handelingen waarvoor geen watervergunning is vereist.

 

Hoofdstuk 4. Toezicht en handhaving

In dit hoofdstuk staan de bepalingen over de aanwijzing van toezichthouders en strafbepalingen. Ook is een bepaling over de schouw opgenomen. De schouw is een manier om toezicht te houden op naleving van de bepalingen uit de keur, in het bijzonder de onderhoudsplichten uit hoofdstuk 2.

 

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Het laatste hoofdstuk bevat bepalingen over het overgangsrecht, de inwerkingtreding van de keur en een citeertitel.

 

Watervergunning

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de

mogelijkheid voor de waterbeheerder om bij verordening nadere regels te stellen. Indien en voor zover de keur handelingen reguleert door middel van een vergunning, is sprake van een watervergunning.

In geval van samenloop van verschillende watervergunningplichtige activiteiten behorend bij hetzelfde initiatief wordt één watervergunning afgegeven. Is sprake van een aanvraag om watervergunning voor een handeling of samenstel van handelingen ten aanzien waarvan meer dan één bestuursorgaan bevoegd is, dan regelt de Waterwet door welk bestuursorgaan daarop wordt beslist.

 

Keur en legger

De begrenzingen van de bij Schieland en de Krimpenerwaard in beheer zijnde waterstaatswerken dienen te worden vastgelegd in leggers. Daarnaast gelden voor de vaarwegen die zijn aangewezen in de Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015 de profielen en bepalingen van de Uitvoeringsregeling Vaarwegprofielen Zuid-Holland 2015.

De fysieke begrenzingen van waterstaatswerken waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de keur van toepassing zijn, staan niet in de keur zelf maar in de legger. In de keur wordt daarnaar verwezen. Deze constructie heeft als voordeel dat in de keur niet voor elk type waterstaatswerk een onderscheiden gebods- en verbodsregime behoeft te worden opgenomen.

Voor waterstaatswerken waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de keur in een vangnetbepaling.

 

Vaarwegbeheer

De keur ziet mede op de bescherming van het vaarwegbelang. Schieland en de Krimpenerwaard is sinds jaar en dag belast met het vaarwegbeheer van de doorgaande recreatie-vaarroute op de Ringvaart en de Hennipsloot, tussen de Snelle Sluis en het Zevenhuizens Verlaat (inclusief deze beide sluizen). Met de Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015 is deze taak, met ingang van 1 januari 2015, uitgebreid met het vaarwegbeheer op de Rotte vanaf het Zevenhuizens Verlaat tot de kruising met het Noorderkanaal (Viersprong). De gemeente Rotterdam is vaarwegbeheerder op het Noorderkanaal.

Schieland en de Krimpenerwaard betrekt het vaarwegbeheer mede bij de belangenafweging inzake de verlening van watervergunningen op grond van de keur.

Naast de vaarwegtaak op de genoemde routes is Schieland en de Krimpenerwaard door de provincie Zuid-Holland in 1992 voor veel wateren in het beheergebied aangewezen als bevoegd gezag (nautisch beheerder) ingevolge de Scheepvaartverkeerswet. Dit ‘nautisch beheer’ ziet hoofdzakelijk op het reguleren van scheepvaartverkeer met het oog op de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer.

 

B. Artikelsgewijze toelichting op de Keur van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard  

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In de keur is ervoor gekozen in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de keur een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Voor de zelfstandige leesbaarheid van de keur is een aantal begrippen uit de Waterwet opgenomen.

 

De toelichting bij de begrippen is als volgt:

  • a.

    afsluitmiddel: Dit is een ondersteunend kunstwerk of ander middel waarmee een watergang of een gebied kan worden afgesloten.

  • b.

    bergingsgebied: Dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd.

  • c.

    beschermingszone: Dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld. Het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften van de keur.

  • d.

    bestuur: Onder bestuur wordt verstaan het dagelijks bestuur van het waterschap, zoals dat is bepaald in de Waterschapswet.

  • e.

    grondwater: De omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen.

  • f.

    grondwaterlichaam: De omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen.

  • g.

    infiltreren van water: De omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen.

  • h.

    kunstwerk: Hiermee wordt bedoeld alle (bouw)werken die een civieltechnische functie hebben.

  • i.

    legger: Dit begrip is voor de waterbeheerder van groot belang. De Waterwet verplicht de beheerder zijn waterstaatswerken vast te leggen in de Waterwetlegger. Daarnaast hanteert Schieland en de Krimpenerwaard al sinds lange tijd de Waterschapswetlegger, als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Daarin staan de onderhoudsplichtigen voor de waterstaatswerken. Er is geen enkel beletsel om deze twee verschillende leggers te integreren tot één waterschapslegger.

  • j.

    onderhoudsstrook: Onderhoudsstroken maken deel uit van de direct naast het waterstaatswerk (de waterkering) gelegen beschermingszone. Een onderhoudsstrook maakt geen onderdeel uit van het waterstaatswerk zelf. De strook dient ten behoeve van onderhoud aan het waterstaatswerk.

  • k.

    ondersteunend kunstwerk: De omschrijving van dit begrip is deels overgenomen uit de modelkeur 2013, met dien verstande dat nader is gespecificeerd waar dit type kunstwerk gelegen is. Bij ondersteunende kunstwerken gaat het bijvoorbeeld op gemalen, stuwen en duikers. In het geval van waterkeringen zijn dit de zogenaamde ‘bijzondere waterkerende constructies’. Dit zijn constructies die al dan niet samen met het grondlichaam de waterkerende functie vervullen en daar ook specifiek voor gemaakt zijn.

  • l.

    onttrekking van grondwater: In de keur is een onderscheid gemaakt tussen onttrekking van grondwater en onttrekking van oppervlaktewater.

  • m.

    onttrekking van oppervlaktewater: Dit is het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam.

  • n.

    onttrekkingsinrichting: De definitie van het begrip onttrekkingsinrichting is te beperkt geformuleerd in de Waterwet. Daarom is de definitie in de keur aangepast om duidelijker te maken wat onder onttrekkingsinrichting wordt gerekend.

  • o.

    oppervlaktewaterlichaam: De omschrijving van dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers, de drogere oevergebieden, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen, en flora en fauna. De drogere oevergebieden zijn aan het begrip oppervlaktewaterlichaam toegevoegd vanwege het opnemen van de regeling voor waterbodemsanering in de Waterwet en het onderscheid daarbij tussen de sanering van de landbodem en de waterbodem.

  • p.

    peilregelend kunstwerk: Dit begrip is opgenomen om een nader onderscheid te maken tussen de algemene civieltechnische objecten en de objecten die noodzakelijk zijn om het waterpeil te reguleren.

  • q.

    schouw: Schieland en de Krimpenerwaard ziet toe op de naleving van de bepalingen uit de keur door de schouw gewoon onderhoud en de schouw buitengewoon onderhoud.

  • r.

    waterhuishoudkundige functie: De omschrijving van dit begrip is overgenomen uit de modelkeur 2013. Daarbij is aanvullend geregeld dat ook het Rijk een functie aan een waterstaatswerk kan toekennen.

  • s.

    waterkering: Het begrip waterkering is in de Waterwet niet nader gedefinieerd. Een omschrijving is nodig om aan te geven wanneer Schieland en de Krimpenerwaard een object als waterkering aanduidt.

  • t.

    waterschap: Dit begrip is opgenomen om nader te duiden dat onder waterschap in de keur het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard moet worden verstaan.

  • u.

    waterstaatswerk: De omschrijving van dit begrip is overgenomen uit de Waterwet.

  • v.

    watersysteem: De omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen.

  • w.

    watervergunning: Het gaat hier om de vergunning uit de Waterwet voor bepaalde handelingen in het watersysteem. Een keurontheffing of keurvergunning, waarvan vroeger sprake was, wordt watervergunning genoemd.

  • x.

    werken: Omdat het begrip werken niet in de Waterwet is gedefinieerd, is hiervoor een definitie opgenomen in de keur. In de keur zijn regels voor werken opgenomen, omdat het realiseren van werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan de watersystemen of onderdelen daarvan, zijn toegekend.

  • y.

    wet: Conform de modelkeur 2013 is het begrip wet gedefinieerd en wordt hieronder de Waterwet verstaan.

     

Artikel 1.2 Verplichtingen

Dit artikel regelt dat de verplichtingen ingevolge de keur rusten op de eigenaren van kadastrale percelen, beperkt zakelijk gerechtigden en gebruikers krachtens persoonlijk recht. Daarnaast kan de verplichting ook door of namens Schieland en de Krimpenerwaard op een andere wijze zijn geregeld, bijvoorbeeld in een beheerovereenkomst of een watervergunning.

De verplichtingen rusten op al deze gerechtigden. Een ieder van deze gerechtigden kan aangesproken worden voor het geheel. De gerechtigden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de nakoming van verplichtingen.

 

Hoofdstuk 2. Beheer, bediening en onderhoud van waterstaatswerken

§ 1 Onderhoudsplichtigen

Artikel 2.1 Onderhoudsplichtigen

In dit artikel wordt geregeld wie onderhoudsplichtig zijn. Dit zijn degenen die in de legger zijn aangewezen als onderhoudsplichtigen tot het verrichten van gewoon of buitengewoon onderhoud. Een uitzondering hierop vormt de situatie dat bij besluit van het bestuur in een watervergunning, projectplan of algemene regel is bepaald dat in afwijking van de legger een ander dan de eigenaar van het kadastrale perceel onderhoudsplichtig is.

De legger die hier bedoeld wordt is de zogenaamde onderhoudslegger, waarin de onderhoudsplichtigen worden aangewezen.

Met dit artikel wordt de verbinding gelegd tussen de legger en de gebodsbepalingen in hoofdstuk 2. Zo wordt aangegeven wie onderhoudsplichtig zijn en welk onderhoud van deze onderhoudsplichtigen wordt geëist.

 

§ 2 Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 2.2 Gewoon onderhoud

Dit artikel geeft weer wat onderhoudsplichtigen aan gewoon onderhoud aan waterkeringen moeten doen. Bij het verwijderen van schadelijk wild en begroeiingen moet gedacht worden aan wild en beplantingen die aantoonbaar schade toebrengen aan het waterkerend vermogen van de dijk. Gaten in de dijk of beschadiging van de speciale grasmat of diepe wortels in de dijk moeten worden voorkomen. De bestrijding van muskus- en beverratten is uitgezonderd. De zorgplicht ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken door muskus- en beverratten berust bij Schieland en de Krimpenerwaard.

 

Artikel 2.3 Buitengewoon onderhoud

Dit artikel geeft aan welk buitengewoon onderhoud door onderhoudsplichtigen moet worden gepleegd aan waterkeringen. Er wordt in dit artikel verwezen naar de ligging, vorm afmeting en constructie zoals in de legger opgenomen. Bij deze inhoudelijke beschrijving van de onderhoudsplicht wordt aangesloten bij de legger, bedoeld in de Waterwet. Deze legger op grond van de Waterwet geeft aan waar een waterstaatswerk, in dit geval een waterkering, aan moet voldoen.

 

§ 3 Onderhoud aan (kunst)werken bij waterkeringen

Artikel 2.4 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

In dit artikel is aangegeven dat onderhoudsplichtigen van waterkeringen de ondersteunende kunstwerken of werken in, op of boven waterkeringen of de bijbehorende beschermingszone waterkerend moeten houden.

 

§ 4 Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.5 Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud van oppervlaktewaterlichamen gehouden zijn. Zo zijn de onderhoudsplichtigen gehouden overmatige begroeiingen en afval te verwijderen uit oppervlaktewaterlichamen. Met afval wordt bedoeld voorwerpen, materialen en stoffen die de aan- of afvoer of berging van water belemmeren.

Daarnaast zijn onderhoudsplichtigen gehouden tot het herstellen van beschadigingen aan oevers en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies van het oppervlaktewaterlichaam. Oevers, alsmede de daartoe behorende begroeiing en/of oeververdedigingswerken, dienen in stand gehouden te worden voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd. Eveneens is instandhouding verreist indien aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.

Het onderhoud van de over de betreffende oppervlaktewaterlichamen en de over de onderhoudsstrook hangende houtgewassen valt ook onder de onderhoudsplicht. Deze bepaling is mede opgenomen met het oog op het vaarwegbelang.

 

Artikel 2.6 Buitengewoon onderhoud

Dit artikel geeft aan welk buitengewoon onderhoud door onderhoudsplichtigen moet worden gepleegd aan oppervlaktewaterlichamen. Als buitengewoon onderhoud wordt aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie.

In de situatie dat oppervlaktewaterlichamen zijn aangelegd met een grotere breedte en diepte dan opgenomen in de legger, dienen de oppervlaktewaterlichamen op die grotere afmetingen onderhouden te worden.

Als plaatselijk sprake is van afkalving van de oever mag de oever worden hersteld op de oorspronkelijke afmetingen. Als voorwaarde geldt wel dat moet worden aangetoond dat de afkalving recent heeft plaatsgevonden. Met (lucht)foto’s of ander (oud) kaartmateriaal kan de situatie ter plaatse in beeld worden gebracht en worden beoordeeld of de afkalving recent is. Per geval wordt dit afgewogen.

 

§ 5 Onderhoud aan (kunst)werken bij oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.7 Onderhoud ondersteunende kunstwerken en werken

In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en werken bij oppervlaktewaterlichamen gehouden zijn. Het gaat hier om (kunst)werken die (mede) een waterhuishoudkundige functie hebben, zoals duikers, overkluizingen en stuwen. Deze werken moeten zodanig worden onderhouden dat er aan de functie voor het watersysteem voldaan kan worden.

 

§ 6 Overige gebodsbepalingen

Artikel 2.8 Afrasteringen

Deze bepaling regelt dat de eigenaren of gebruikers van kadastrale percelen door het bestuur verplicht kunnen worden om in de buurt van waterstaatswerken veekerende afrasteringen te plaatsen om daarmee te voorkomen dat dieren deze waterstaatswerken beschadigen of de werking ervan belemmeren. Op het moment dat de afrastering de uitvoering van het onderhoud door Schieland en de Krimpenerwaard belemmert, dient deze tijdig te worden weggenomen.

 

Artikel 2.9 Afsluitmiddelen

Met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden of vanwege het watersysteembeheer kan het nodig zijn afsluitmiddelen te sluiten. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard kan hiertoe besluiten. De onderhoudsplichtigen van deze afsluitmiddelen zijn verplicht deze op eerste aanzegging van het bestuur te sluiten.

 

Artikel 2.10 Peilregelende kunstwerken

Eigenaren of andere onderhoudsplichtigen van peilregelende kunstwerken moeten een bepaald peil instellen, indien het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard hiertoe besluit. Verplichtingen vanuit een eventueel peilbesluit op grond van artikel 5.2 van de Waterwet moeten hierbij in acht worden genomen.

 

Artikel 2.11 Buizen in oppervlaktewaterlichamen

Op grond van deze bepaling dienen eigenaren van kadastrale percelen gelegen aan oppervlaktewaterlichamen waarvan het onderhoud geschiedt door of vanwege Schieland en de Krimpenerwaard, ervoor te zorgen dat de eindbuizen van (onderwater) draineer-, riool-, aan- en afvoerleidingen die hierin uitmonden, duidelijk zichtbaar of gemarkeerd zijn, of (tijdelijk) worden weggenomen.

 

§ 7 Onderhoudsplicht, indien het waterstaatswerk niet in de legger is opgenomen

Artikel 2.12 Onderhoud indien het waterstaatswerk niet in de legger is opgenomen

Het is mogelijk dat de waterschapslegger nog niet is vastgesteld voor (bepaalde) waterstaatswerken. De onderhoudsplichtigen volgen dan niet uit een legger. Artikel 2.12 voorziet in een vangnet voor deze situatie. Het gewoon en buitengewoon onderhoud voor oppervlaktewaterlichamen rust bijvoorbeeld in dat geval bij de aangrenzende eigenaren, tenzij het gaat om oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen als hoofdwatergang. Voor hoofdwatergangen is het hoogheemraadschap onderhoudsplichtig, tenzij bij projectplan of watervergunning iets anders is geregeld.

Als het onderhoud door of namens Schieland en de Krimpenerwaard is geregeld via een beheerovereenkomst, watervergunning, projectplan of algemene regel, geldt de onderhoudsplicht zoals opgenomen in onderdeel a., b. en c. niet aangezien dan een en ander op andere wijze is geregeld.

 

§ 8 Algemene regels en nadere regels

Artikel 2.13 Algemene regels / nadere regels

Op grond van dit artikel kan het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard algemene regels stellen ten aanzien van de voorschriften in hoofdstuk 2. Deze algemene regels kunnen ook een vrijstelling van een gebod inhouden. In dat geval geldt voor de onderhoudsplichtige het betreffende gebod niet.

Het artikel geeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard ook de mogelijkheid nadere eisen te stellen ten aanzien van de onderhoudsverplichtingen in hoofdstuk 2. Het bestuur kan bijvoorbeeld nadere eisen stellen aan afrasteringen (zie artikel 2.8) of aan een goede toestand van waterkeringen (zie artikel 2.2). Ook is het denkbaar dat het bestuur nadere eisen stelt aan het onderhoud aan afsluitmiddelen.

 

Hoofdstuk 3. Handelingen in het watersysteem

§ 1 Gebruik van waterstaatswerken

Artikel 3.1 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

Ingevolge dit artikel worden via een verbodsregeling waterstaatswerken en zones beschermd.

Deze verbodsregeling biedt voldoende bescherming ten aanzien van de reglementaire taken, waartoe ook de vaarwegtaken vallen, van Schieland en de Krimpenerwaard.

Zo is onder meer een verbodsbepaling opgenomen die ervoor zorgt dat vissen niet worden belemmerd in hun migratiebehoefte. Bij migratieknooppunten vindt vaak clustering en concentratie van vis plaats. Er is hierdoor een verhoogde vangkans door recreatieve- en beroepsmatige visserij. De in de verbodsbepaling genoemde afstandsmaten zorgen ervoor dat vissen vlak voor bemalingsinstallaties, peilregelende kunstwerken of vispassages geen verhoogde vangkans maken.

De vismigratieroutes in het gebied van HHSK zijn weergegeven op een digitale vismigratieroutekaart. Deze kaart is te zien op de website van het hoogheemraadschap. De link naar de website is: https://www.schielandendekrimpenerwaard.nl/kaart/vismigratie/ De kaart wordt wanneer nodig, of in iedergeval jaarlijks, geactualiseerd.

Verder is in dit artikel geregeld dat Schieland en de Krimpenerwaard voorschriften tot financiële compensatie aan de watervergunning kan verbinden.

Eveneens is een zogenaamde vangnetbepaling opgenomen. Het gaat hier om de situatie dat een nieuw waterstaatswerk bij watervergunning of projectplan is aangelegd, maar nog niet als zodanig is aangewezen in de legger.

 

Artikel 3.2 Watervergunning overige bepalingen

In dit artikel is een aantal overige verbodsbepalingen opgenomen.

Zo is onder meer het verbod opgenomen dat het zonder watervergunning niet is toegestaan verharde oppervlakten aan te brengen met een totale oppervlakte van meer dan 500 m2, waarvan de neerslag geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, wordt gebracht op het oppervlaktelichaam. Ter voorkoming van het opknippen van projecten in kleinere gedeelten, spreekt het artikel van een “totale oppervlakte”. Op het moment dat projecten aan elkaar grenzen of zullen grenzen, dan wel in elkaars directe nabijheid zijn gelegen of zullen zijn gelegen, wordt getoetst of de totale oppervlakte van deze projecten meer dan 500 m2 beslaat en extra waterberging is vereist.

 

§ 2 Brengen, onttrekken of infiltreren van hoeveelheden (grond)water

Artikel 3.3 Oppervlaktewaterlichamen: watervergunning voor brengen en onttrekken van hoeveelheden water

In dit artikel staat een algemene verbodsbepaling voor het brengen van water in of het onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen. Hiermee wordt zowel het brengen en onttrekken zonder een werk bedoeld als het brengen en onttrekken met een werk.

 

Artikel 3.4 Grondwaterlichamen: watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

In dit artikel staat een algemene verbodsbepaling voor het onttrekken van water aan- of het infiltreren van water in grondwaterlichamen. Bij de toepassing van dit artikel is het van belang om het onttrekken en infiltreren in de juiste context te plaatsen. Beide begrippen zijn nader gespecificeerd in de begripsomschrijvingen.

Via een watervergunning kan van de verbodsbepaling worden afgeweken. Daarnaast kunnen op grond van artikel 3.8 in algemene regels vrijstellingen worden verleend voor bepaalde categorieën van handelingen. Deze handelingen zijn dan toegestaan zonder watervergunning, waarbij eventueel aan bepaalde voorschriften moet worden voldaan.

In de Waterregeling zijn indieningsvereisten opgenomen voor aanvragen van watervergunningen ten aanzien van grondwateronttrekkingen die onder provinciale- of Rijksbevoegdheid vallen. Voor grondwateronttrekkingen waarvoor watervergunningen op grond van een keur worden aangevraagd, zijn deze indieningsvereisten niet vastgelegd. Daarom is in dit artikel vastgelegd dat de indieningsvereisten uit de Waterregeling ook gelden voor watervergunningaanvragen inzake onttrekkingen en infiltraties op grond van de keur.

 

§ 3 Calamiteiten en zorgplicht

Artikel 3.5 Algeheel verbod bij calamiteiten

In geval van calamiteiten kan het nodig zijn de waterafvoer en -aanvoer of lozingen en onttrekkingen te verbieden. Bij calamiteiten gaat het om bijvoorbeeld om droogte of een overvloed aan water, maar ook (een dreiging van) een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of het in ongerede raken van een waterstaatswerk. Concreet kan op basis van dit artikel het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard bijvoorbeeld bij droogte een onttrekkingsverbod instellen.

 

Artikel 3.6 Zorgplicht

Artikel 3.6 bevat een algemene zorgplicht die een ieder moet betrachten ten aanzien van het watersysteem. Een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Als het handelen of nalaten onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht, kan het bestuur bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten.

 

§ 4 Algemene regels, vrijstellingen, nadere regels, meld-, meet-, en registratieplichten

Artikel 3.7 Algemene regels en maatwerkvoorschriften

In de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen. Artikel 3.7 biedt het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard een grondslag om ten aanzien van deze verbodsbepalingen algemene regels, nadere regels, meld-, meet- en registratieverplichtingen en maatwerkvoorschriften te stellen.

Het eerste lid biedt het bestuur de grondslag om algemene regels te stellen, welke mede een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de artikelen 3.2 tot en met 3.4 in kunnen houden. Een vrijstelling van een bepaalde verbodsbepaling kan aan de orde zijn als aan bepaalde voorwaarden (algemene regels) is voldaan. Voorbeelden van mogelijke vrijstellingen zijn bepaalde handelingen in de beschermingszone van waterstaatwerken, de af- en aanvoer van water naar of uit oppervlaktewaterlichamen of grondwateronttrekkingen bij hoeveelheden onder een bepaalde drempel en drainage van gronden met bepaalde drainagemiddelen. Het bestuur heeft ook de mogelijkheid een algeheel verbod in te stellen, waarbij geen watervergunningverlening mogelijk is. Een voorbeeld hiervan is een grondwateronttrekkingsverbod in een specifiek gebied (bijvoorbeeld een zeer verdrogingsgevoelig gebied).

Het tweede lid geeft het bestuur de bevoegdheid meld-, meet- en registratieverplichtingen op te leggen, voor zover deze verplichtingen niet in strijd zijn met de bepalingen hierover in het Waterbesluit, de Waterregeling en provinciale (water)verordening(en). In het Waterbesluit is opgenomen dat vergunningvrije grondwateronttrekkingen en infiltraties moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag.

De Waterregeling stelt welke gegevens moeten worden verstrekt bij een vergunningaanvraag of melding (indien niet vrijgesteld van meldingsplicht) voor grondwateronttrekkingen of infiltraties.

Het derde lid biedt het bestuur de mogelijkheid om voor handelingen, die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht, zogenaamde maatwerkvoorschriften te stellen. Deze bevoegdheid is onder andere vergelijkbaar met artikel 6.15 lid 3 van het Waterbesluit. Het stellen van deze maatwerkvoorschriften is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen (bezwaar en) beroep mogelijk is. De maatwerkvoorschriften richten zich tegen degene die de desbetreffende handeling verricht of gaat verrichten. In de praktijk maakt het bestuur weinig gebruik van deze bevoegdheid.

 

Artikel 3.8 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheerhandelingen

Schieland en de Krimpenerwaard voert als beheerder van het waterysteem vele handelingen aan waterstaatswerken uit. De handelingen die Schieland en de Krimpenerwaard daar uitvoert, zijn in het belang van de aan Schieland en de Krimpenerwaard opgedragen taken. Zij vallen onder beheer en onderhoud overeenkomstig de functie van het betreffende waterstaatswerk. Daarom geldt voor deze handelingen geen vergunningplicht.

Wel heeft Schieland en de Krimpenerwaard een watervergunning nodig voor een tweetal specifiek genoemde handelingen. Het betreft hier handelingen waarmee de waterstand van oppervlaktewateren op een ander peil wordt gebracht of gehouden dan is vastgesteld in het peilbesluit en handelingen waarmee leidingen in of door een waterkering of beschermingszone worden gelegd.

 

§ 5 Visplan

Artikel 3.9 Visplan

In dit artikel is ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit geregeld dat het verboden is vis uit te zetten of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen, anders dan op basis van en in overeenstemming met een visplan.

Visplannen zijn visserijtechnische uitwerkingen van het huidige en voorgenomen visserijbeheer. In visplannen wordt het uitzetten en onttrekken van vis in een waterhuishoudkundig logisch gekozen deelgebied omschreven. Afstemming op de doelstellingen en (beheer)maatregelen van Schieland en de Krimpenerwaard en onderbouwing vormen een onderdeel van het visplan.

Visplannen mogen het behalen van de ecologische waterkwaliteitsdoelen niet in de weg staan. Schieland en de Krimpenerwaard heeft beleid vastgesteld in de Kadernota Vis en in de Beleidsregel toetsingskader visplannen 2012.

 

Hoofdstuk 4. Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 Aanwijzing toezichthouders

Onder toezichthouder verstaat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5.11 Awb). Hieruit vloeit voort dat de toezichthoudende bevoegdheden uit de Awb alleen kunnen worden uitgeoefend door personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift als zodanig zijn aangewezen. Dit artikel voorziet in de vereiste wettelijke grondslag voor de aanwijzing van toezichthouders.

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt door het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard. Afdeling 5.2 van de Awb bevat bepalingen over de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

 

Artikel 4.2 Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van met name de onderhoudsbepalingen (gebodsbepalingen) in de keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd, is niet in de keur vastgelegd. Dat wordt ter nadere vaststelling aan het bestuursorgaan overgelaten. Daarnaast biedt de keur de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het bestuursorgaan kan besluiten een extra schouw te voeren.

 

Artikel 4.3 Strafbepalingen

In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In deze keur is deze maximum straf opgenomen, namelijk drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht.

Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium – bestuursdwang, last onder dwangsom en bestuurlijke boete - waarover het bestuursorgaan ingeval van overtreding kan beschikken.

 

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Vergunningen

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen.

Het eerste lid ziet op handelingen die zowel op basis van de voorgaande keur als de geldende keur vergunningplichtig zijn, en waarvoor een watervergunning is verleend op basis van de voorgaande keur. Deze watervergunning wordt geacht te zijn verleend op basis van de geldende keur.

Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder watervergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur watervergunningplichtig zijn, aangemerkt als met watervergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.

 

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

In dit artikel is bepaald wanneer deze keur in werking treedt.

 

Artikel 5.3 Citeertitel

De citeertitel zorgt ervoor dat de keur eenvoudig en eenduidig kan worden aangehaald.

 

Algemene regels behorende bij de Keur van Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

 

Inleiding

Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft de Algemene regels bij de Keur geactualiseerd en uitgebreid. In deze algemene regels staat wat er zonder vergunning is toegestaan op en aan het water in ons gebied.

 

In de periode van 9 oktober 2015 tot en met vrijdag 20 november 2015 hebben de Algemene regels ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.

 

Het college van Dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard, gelet op de bepalingen in de Waterschapswet, het Algemeen reglement en op artikel 4.11 van de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, besluiten:

 

I

Vast te stellen de Algemene regels behorende bij de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard 2016.

 

II

In te trekken de Algemene regels behorende bij de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard van 2009.

 

III

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2016.

 

Algemene regels Keur van Schieland en de Krimpenerwaard

Gegevens van de regeling

Overheidsorganisatie: Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Officiële naam regelgeving: Algemene regels Keur van Schieland en de Krimpenerwaard

Citeertitel: Algemene regels Keur van Schieland en de Krimpenerwaard

Wettelijke grondslag: Waterschapswet, art 78

 

Algemene bepalingen

Artikel 3.7. eerste lid van de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard geeft het bestuur van Schieland en de Krimpenerwaard de mogelijkheid om algemene regels te geven die een vrijstelling van de vergunningplicht kunnen inhouden.

 

A 1 Begripsomschrijvingen

In deze Algemene regels bij de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard wordt verstaan onder:

  • a

    beschoeiing: een oever verstevigende constructiein het talud van het waterlichaam ter voorkoming van het afkalven en instorten van de oever;

  • b

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften van toepassing zijn, zoals opgenomen in de legger; steiger: een constructie voor recreatieve doeleinden die gedeeltelijk over het water is geplaatst met steunpunten in het water;

  • c

    groot onderhoud aan de openbare weg: bijvoorbeeld bij het vervangen van de complete fundering van de weg of wanneer werkzaamheden in het profiel van de waterkering plaatsvinden, dan is sprake van groot onderhoud. Hiervoor moet een vergunning worden aangevraagd;

  • d

    kernzone:geeft de ligging van het waterstaatswerk aan. Ook wel waterkering genoemd.

  • e

    klein onderhoud aan de openbare weg: het vervangen van de toplaag van de weg voor zover er geen sprake is van uitbreiding van de verharding, maar ook het plaatsten en onderhouden van RVV-borden, het onderhouden van wegmeubilair en het roven en aanvullen van de berm;

  • f

    kleine objecten: kleine objecten zijn bijvoorbeeld brievenbussen, afrasteringen, hekwerken, lantaarnpalen, verkeersborden en fietsenhekjes;

  • g

    tijdelijke objecten: zijn bijvoorbeeld bankjes, speeltoestellen, schuilhutten voor vee en ongefundeerde schuurtjes die eenvoudig verwijderd kunnen worden;

  • h

    onttrekking: het via een onttrekkingsinrichting aan de bodem onttrekken van grondwater. Hieronder valt niet het onder vrij verval onttrekken van grondwater bij de ontwatering en afwatering van percelen, waarbij de ontwateringsmiddelen hoger liggen dan het oppervlaktewaterpeil;

  • i

    samenhangend geheel bij meerdere onttrekkings- en infiltratie inrichtingen: een inrichting of infiltratiewerk die vanwege één opdrachtgever en/of één project plaatsvindt en een samenhangend geheel vormt. Er is geen sprake van een samenhangend geheel wanneer: de invloedgebieden van onttrekkingen en/of infiltraties elkaar niet overlappen; of er een periode van zes maanden of langer ligt tussen de beëindiging van een onttrekking en het begin van een volgende onttrekking; of aangetoond is dat voorafgaand aan een opvolgende onttrekking de grondwaterstand en de stijghoogte in de diepere watervoerende pakketten zich hebben hersteld tot het natuurlijk niveau;

  • j

    steiger: een constructie voor recreatieve doeleinden die geheel boven het water is geplaatst met steunpunten in het water;

  • k

    vlonder: een constructie voor recreatieve doeleinden die gedeeltelijk over het water is geplaatst met een verankering in het achterliggende perceel. Hierbij staan geen steunpunten in het water;

  • l

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk.De waterkering wordt in de legger ook wel aangegeven als kernzone;

  • m

    werkzaamheden bij gebruik van percelen als tuin of bouwland: activiteiten als spitten, ploegen, eggen, frezen en andere grondroeringen en bewerkingen van maximaal 0,30 cm diep. Zaaien, poten, telen en oogsten van éénjarige gewassen en bemesten.

     

A 2 Meldingen algemeen

  • 1.

    Bij een melding worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van de meldplichtige, en indien aanwezig, het email- adres;

    • b.

      een omschrijving van de voorgenomen handeling, de locatie en de wijzigingen ten opzichte van de bestaande situatie;

    • c.

      de periode waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd;

    • d.

      bij de melding wordt een situatietekening of foto gevoegd waarop duidelijk de locatie van het uit te voeren werk, de aard van de werkzaamheden, de afmetingen van het object en dwarsprofielen ten opzichte van het waterstaatswerk staan afgebeeld;

    • e.

      indien de werkzaamheden worden uitgevoerd door een ander dan de melder: zijn naam, adres, woonplaats en telefoonnummer;

    • f.

      indien de melding wordt gedaan door een gemachtigde: zijn naam, adres, email-adres, woonplaats en telefoonnummer;

    • g.

      indien bij de werkzaamheden meerdere eigenaren direct betrokken zijn dient bij de melding een schriftelijke toestemming van de betreffende eigena(a)r(en) te worden gevoegd.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk minimaal twee weken en maximaal één jaar vóór de aanvang van de werkzaamheden, ingediend bij het bestuur. Indien de uitvoering van de toegestane werken binnen een jaar na dagtekening van deze melding niet is gestart, vervalt het recht om van de melding gebruik te maken.

     

A 3 Werkzaamheden overeenkomstig melding

  • 1.

    De vanaf artikel 1.1 genoemde werkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig de in de melding opgegeven gegevens.

  • 2.

    Alle wijzigingen, zowel tijdens of na de uitvoering, moeten schriftelijk aan het hoogheemraadschap worden voorgelegd. Het hoogheemraadschap kan verlangen dat voor een wijziging een nieuwe melding of een vergunningaanvraag wordt ingediend.

  • 3.

    Alle ambtenaren van het hoogheemraadschap die belast zijn met de controle op de uitvoering van het werk, wordt te allen tijde vrije toegang verleend tot de plaatsen, waar de werkzaamheden worden verricht. Daarbij worden alle terzake gewenste inlichtingen door of namens de melder verstrekt.

     

A 4 Onderhoud

De onder de algemene regels aangebrachte werken met toebehoren (zoals dammen, duikers, beschoeiing, stuwen, en meetapparatuur als peilbuizen) dienen in goede staat te worden onderhouden zodat ze blijvend voldoen aan de in de melding opgegeven gegevens. Beschadigingen en verzakkingen worden direct hersteld. De in de keur genoemde onderhoudsverplichtingen zijn van toepassing op de werken.

 

A 5 Overgangsrecht

Vergunningen die zijn verleend voor werkzaamheden die vallen onder de werkingssfeer van deze algemene regels, vervallen op het moment van inwerkingtreding van deze algemene regels van rechtswege.

Wanneer sprake is van een werk waarbij zowel vergunningsplichtige als meldingsplichtige activiteiten zoals bedoeld in deze Algemene regels worden uitgevoerd, kan voor alle activiteiten gezamenlijk een vergunningaanvraag worden ingediend.

 

Voor de volgende volgens de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard verboden activiteiten zijn algemene regels opgesteld:

  • 1.

    Het graven, verbreden of verlengen van oppervlaktewaterlichamen;

  • 2.

    Het dempen van oppervlaktewaterlichamen;

  • 3.

    Het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen in en langs oppervlaktewaterlichamen;

  • 4.

    Het aanbrengen van een dam met duiker in oppervlaktewaterlichamen;

  • 5.

    Het aanbrengen van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang in de Krimpenerwaard;

  • 6.

    Het aanbrengen van een brug over oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang;

  • 7.

    Het aanbrengen van een brug over een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang;

  • 8.

    Het verwijderen van objecten en kunstwerken uit oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones van oppervlaktewaterlichamen;

  • 9.

    Het plaatsen en hebben van een beschoeiing;

  • 10.

    Het aanbrengen en hebben van steigers en vlonders;

  • 11.

    Het plaatsen en hebben van een onttrekkings- of uitstroomvoorziening;

  • 12.

    Het brengen in en of onttrekken van water uit oppervlaktewaterlichamen;

  • 13.

    Het aanleggen, hebben en verwijderen van niet-dijkkruisende kabels en leidingen ten behoeve van huisaansluitingen en het maken van las-of aansluitgaten bij percelen binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering;

  • 14.

    Het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en beschermingszone van een waterkering;

  • 15.

    Het gebruik van percelen in de beschermingszone van waterkeringen;

  • 16.

    Het verwijderen van beplantingen, objecten en erfverhardingen uit de kern- en beschermingszone van waterkeringen;

  • 17.

    Het verrichten van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- en beschermingszone van waterkeringen;

  • 18.

    Het uitvoeren van grondboringen en sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in de kern- of beschermingszone van waterkeringen;

  • 19.

    Het onttrekken van grondwater via een onttrekkingsinrichting;

  • 20.

    Het gedeeltelijk dempen/ophogen van de oppervlaktewaterlichamen genaamd de Rotte en de Ringvaart, door het ophogen van de percelen waarop bestaande bebouwing en/of bestaande infrastructuur is gesitueerd;

  • 21.

    Infiltratie van hemelwater en onttrekking van grondwater voor een gietwatervoorziening;

  • 22.

    Het gebruik van percelen in de kernzone van de op bijgevoegde kaart aangegeven waterkeringen;

  • 23.

    Het houden van vee in de kernzone van de primaire waterkering;

  • 24.

    Het aanbrengen van beplanting in de kernzone van de primaire waterkering;

  • 25.

    Het aanbrengen van objecten in de kernzone van de primaire waterkering;

  • 26.

    Het aanleggen en hebben van een natuurvriendelijke oever;

  • 27.

    Het gebruik van de beschermingszone van de primaire waterkering in de Krimpenerwaard.

     

Algemene regel 1

Het graven, verbreden of verlengen van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 1.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1, derde lid en vijfde lid van de Keur is vereist voor het graven, verbreden of verlengen van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang, mits deze niet gelegen zijn in de kern- en/of beschermingszone van de waterkering, en die zijn/worden aangesloten op het watersysteem dat door het hoogheemraadschap wordt beheerd, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    door het graven, verbreden of verlengen van het oppervlaktewater ontstaat geen directe verbinding tussen twee verschillende peilgebieden of een afwijkend peil binnen het peilgebied;

  • b.

    de breedte en de diepte van het te graven water voldoen aan de bepalingen in de legger van de overige watergangen;

  • c.

    de taludverhouding is 1:2 of flauwer;

  • d.

    kabels en leidingen liggen minimaal 1,00 meter uit het te verbreden of verlengde profiel (bodem en talud) van het oppervlaktewaterlichaam;

  • e.

    als het water aansluit op een hoofdwatergang en daarbij een doorgaande onderhoudsstrook doorkruist, moet de onderhoudsstrook van 5 meter in stand gehouden worden door de aanleg van een dam met duiker. De minimale bovenbreedte van de dam is 5 meter. De minimale diameter van de duiker is 0.60 meter. Voor de aanleg van de dam met duiker is algemene regel nr. 4 van toepassing;

  • f.

    bij het verlengen van het oppervlaktewaterlichaam wordt het bestaande profiel van het water doorgetrokken;

  • g.

    kabels en leidingen liggen minimaal 1,00 meter uit het profiel (bodem en talud) van het te graven water;

     

Artikel 1.2 Melding

Degene die een oppervlaktewaterlichaam graaft, verbreedt, of verlengt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Artikel 1.3 Compensatie

Het oppervlakte gegraven, verbrede of verlengde water mag binnen een termijn van vijf jaar na dagtekening van de ontvangstbevestiging van de melding, dienen als compensatie van toekomstige te vergunnen dempingen of toename van verhard oppervlak, in hetzelfde peilgebied.

 

Algemene regel 2

Het dempen van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 2.1 Reikwijdte

Deze Algemene regel is van toepassing op oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang, mits deze niet gelegen zijn in de kern- of beschermingszone van de waterkering of bij natuurvriendelijke oevers en Kaderrichtlijn Wateren waterlichamen zoals opgenomen in het Waterbeheerplan.

 

Artikel 2.2 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en c van de Keur is vereist voor het dempen van oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het verlies aan waterberging wordt evenredig, gemeten in vierkante meters wateroppervlak, gecompenseerd door het graven van een nieuwe overige watergang en/ of het verbreden of verlengen van een overige watergang in hetzelfde peilgebied;

  • b.

    de compensatie wordt voorafgaand of minimaal gelijktijdig aan de demping uitgevoerd;

  • c.

    bij het aanleggen van een nieuw oppervlaktewaterlichaam of bij het verbreden of verlengen van een bestaand oppervlaktewaterlichaam worden de bepalingen van Algemene regel 1 in acht genomen;

  • d.

    de functie van eventueel aanwezige afvoeren van aanliggende percelen die (hemel)water lozen op het te dempen oppervlaktewaterlichaam dient in stand te blijven;

  • e.

    het te gebruiken materiaal voor de demping mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit. Daarom moet voordat tot demping wordt overgegaan een deugdelijke afdamming worden gemaakt.

     

Artikel 2.3 Melding

Degene die het oppervlaktewaterlichaam dempt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 3

Het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen in en langs oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en artikel 3.1 tweede lid onder a en d van de Keur is vereist voor het aanleggen en verwijderen van kabels en leidingen in en langs oppervlaktewaterlichamen, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de doorstroming van het water wordt door de werkzaamheden niet belemmerd;

  • b.

    bij het graven van sleuven ten behoeve van de zinkers wordt de uitkomende baggerspecie niet in het oppervlaktewaterlichaam teruggebracht;

  • c.

    wanneer de kabel of leiding het oppervlaktewaterlichaam loodrecht doorkruist, is boven de kabel of leiding altijd een gronddekking van tenminste 1,30 meter aanwezig ten opzichte van de in de legger voorgeschreven profielen en bij grotere afmetingen ten opzichte van de aanwezige vaste bodem;

  • d.

    wanneer de kabel of leiding het oppervlaktewaterlichaam schuin kruist, is boven de kabel of leiding altijd een gronddekking van tenminste 3,00 meter aanwezig ten opzichte van de in de legger voorgeschreven profielen en ten opzichte van de aanwezige vaste bodem;

  • e.

    duikers worden onderlangs gekruist. Voor de eis van de diepteligging wordt gerekend met het profiel van het aangrenzende oppervlaktewaterlichaam;

  • f.

    na de voltooiing van het werk worden het talud en het natte profiel van het oppervlaktewaterlichaam weer in oorspronkelijke staat gebracht en worden voorzieningen aangebracht zodat er geen uitspoeling van grond kan plaats vinden;

  • g.

    de initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het onderhoud van de vergraven taluds tot 12 maanden na voltooiing van de werkzaamheden;

  • h.

    kabels en leidingen die niet worden verwijderd uit het oppervlaktewaterlichaam of de daarlangs gelegen beschermingszone blijven in beheer bij en eigendom van de betreffende vergunninghouder of beheerder. Wanneer zich in de toekomst een mogelijkheid voordoet om de kabels en leidingen te verwijderen, moet dit alsnog door en op kosten van de vergunninghouder of beheerder direct worden uitgevoerd.

     

Artikel 3.2 Melding

  • 1.

    Degene die kabels of leidingen in en langs oppervlaktewaterlichamen legt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels. De situatietekening bij de melding bevat dwars- en lengte profielen (schaal 1: 100).

  • 2.

    Binnen 1 maand na de uitvoering van de werkzaamheden wordt de exacte ligging van de kabel of leiding digitaal aan Schieland en de Krimpenerwaard aangeleverd.

     

Artikel 3.3 Buiten gebruik stellen van kabels of leidingen

Als een kabel of leiding niet langer nodig is voor het doel waarvoor deze is aangelegd, wordt Schieland en de Krimpenerwaard hiervan op de hoogte gesteld. In overleg met Schieland en de Krimpenerwaard, verwijdert de initiatiefnemer de kabel of leiding.

 

Algemene regel 4

Het aanbrengen van een dam met duiker in oppervlaktewaterlichamen

Artikel 4.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en artikel 3.1 tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het aanbrengen van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de aan te brengen dam met duiker dient ter ontsluiting van een perceel en het maximum van twee dammen per perceel nog niet is bereikt;

  • b.

    de dam met duiker in een watergang met een breedte op schouwpeil van 5 meter of minder heeft een duiker een minimale diameter van 0,60 meter;

  • c.

    de dam met duiker in een watergang met een breedte op het schouwpeil van 5 meter of meer heeft een duiker met een minimale diameter van 0,80 meter;

  • d.

    de minimale diameter van een duiker in een overige watergang in de wegsloot ten noorden van de Kadijk Oost te Bergambacht en de wegsloot ten noorden van de Lageweg te Ouderkerk aan den IJssel bedraagt 0,80 meter.

  • e.

    de minimale diameter van een duiker in een overige watergang in de gemeente Capelle aan den IJssel en in de wegsloot ten noorden van de Kadijk West te Bergambacht, de wegsloot ten noorden van de Oudelandseweg te Ouderkerk aan den IJssel, de wegsloot ten noorden van de Bilwijkerweg te Stolwijk, de wegsloot ten noorden van de Korte Gouderakse Tiendweg te Gouderak en de wegsloot ten zuiden van de Korte- en Lange Gouderakse Tiendweg te Gouderak bedraagt 1,00 meter;

  • f.

    wanneer het een ontsluiting van een woonperceel of weiland betreft, bedraagt de totale duikerlengte maximaal 10 meter;

  • g.

    wanneer het een ontsluiting van een bedrijfsperceel betreft, bedraagt de totale duikerlengte maximaal 12 meter;

  • h.

    de vrije ruimte boven het waterpeil bedraagt één derde van de diameter van de duiker, gemeten vanaf schouwpeil of winterpeil;

  • i.

    de taluds aan de uiteinden van de duiker worden opgezet onder een helling van tenminste 1:1; de zijkanten van de dam worden voorzien van een deugdelijke (grond)kering, zodanig dat geen materialen in het water kunnen geraken. Het te gebruiken materiaal voor de dam mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit;

  • j.

    de duikereinden steken tenminste 0,20 meter en maximaal 0,50 meter uit buiten de taluds van de dam, met voorwaarde g als uitgangspunt;

  • k.

    de duiker wordt open en schoon gehouden zodat deze over het volle doorstromingsprofiel dienst kan doen;

  • l.

    de duikerbuizen worden waterdicht op elkaar aangesloten en in een rechte lijn in het hart van het water gelegd;

  • m.

    de dam met duiker wordt niet binnen een afstand van 10 meter van een ander kunstwerk (dam met duiker, brug) geplaatst;

  • n.

    de dam met duiker wordt op tenminste 10 meter afstand van een eventuele stuw geplaatst;

  • o.

    het verlies aan waterberging als gevolg van de aanleg van de dam met duiker wordt in Schieland evenredig, gemeten in vierkante meters wateroppervlak bij schouwpeil, volledig in hetzelfde peilgebied gecompenseerd door het verbreden van de bestaande overige watergang of het graven van een nieuwe overige watergang;

  • p.

    de compensatie wordt voorafgaand of minimaal gelijktijdig aan de aanleg van de dam met duiker uitgevoerd;

  • q.

    bij compensatie door het verbreden van de watergang of door het graven van nieuw water wordt een taludverhouding aangehouden van minimaal 1:2;

  • r.

    kabels en of leidingen worden in overleg met de eigenaar van de kabel en/of leiding voorafgaand aan het graven, verbreden en/of verlengen van het water minimaal 1,0 meter buiten het te realiseren profiel (bodem en taluds) van het water gelegd;

  • s.

    bij het aanleggen van een nieuw oppervlaktewaterlichaam watergang of bij het verbreden of verlengen van een bestaande watergang worden de bepalingen van algemene regel 1 in acht genomen.

  • t.

    wanneer een dam met duiker wordt geplaatst voor de ontsluiting van een perceel naar de openbare weg, wordt er toestemming gevraagd aan de wegbeheerder;

  • u.

    in de Krimpenerwaard mag het oppervlak te dempen water voor de aanleg van de dam met duiker niet groter zijn dan 60 vierkante meter. Bij een groter te dempen oppervlak wordt het verlies aan waterberging geheel gecompenseerd;

  • v.

    de werken worden in goede staat onderhouden. Dit betekent dat in ieder geval beschadigingen en/of verzakkingen direct worden hersteld.

     

Artikel 4.2 Melding

Degene die de dam met duiker plaatst, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 5

Het aanbrengen van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang in de Krimpenerwaard

Artikel 5.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het aanbrengen van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang in de Krimpenerwaard, genoemd in bijlage A, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de aan te brengen dam met duiker dient ter ontsluiting van een perceel met een maximum van één dam met duiker per perceel;

  • b.

    de plaatsing wordt uitgevoerd overeenkomstig principetekening 1 “dam met duiker”;

  • c.

    de minimale diameter van de duiker bedraagt 3,00 meter;

  • d.

    de totale duikerlengte bedraagt maximaal 10 meter;

  • e.

    de vrije ruimte boven het waterpeil bedraagt minimaal 110 centimeter, gemeten vanaf het schouwpeil;

  • f.

    de taluds aan de uiteinden van de duiker worden opgezet onder een helling van tenminste 1:1; de zijkanten van de dam worden voorzien van een deugdelijke (grond)kering zodanig dat geen materialen in het water kunnen geraken. Het te gebruiken materiaal voor de dam mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit,;

  • g.

    de duikereinden steken tenminste 0,20 meter en maximaal 0,50 meter uit buiten de taluds van de dam;

  • h.

    de duiker wordt open en schoon gehouden zodat deze over het volle doorstromingsprofiel dienst kan doen;

  • i.

    het oppervlaktewaterlichaam in de duiker en tot op een afstand van 5,00 meter ter weerszijden daarvan, wordt op de in de legger voorgeschreven afmetingen onderhouden;

  • j.

    de duiker wordt in een rechte lijn in het hart van het water gelegd;

  • k.

    de dam met duiker wordt niet binnen een afstand van 10 meter van een ander kunstwerk (dam met duiker, brug) geplaatst;

  • l.

    de dam met duiker wordt op tenminste 10 meter afstand van een eventuele stuw geplaatst;

  • m.

    de uiteinden van de duiker mag geen scherpe of uitstekende delen hebben in verband met de veiligheid van schaatsers;

  • n.

    het oppervlak te dempen water voor de aanleg van de dam met duiker mag niet groter zijn dan 60 vierkante meter. Bij een groter te dempen oppervlak wordt het verlies aan waterberging geheel gecompenseerd.

     

Artikel 5.2 Melding

Degene die de dam met duiker in een hoofdwatergang in de Krimpenerwaard plaatst, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 6

Het aanbrengen van een brug over oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang

Artikel 6.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het aanbrengen van een brug over oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de afstand tussen de onderkant van de brug en het schouwpeil bedraagt minimaal 0,35 meter;

  • b.

    de brughoofden tasten de stabiliteit van de oever niet aan;

  • c.

    de bestaande doorstromingsbreedte van het oppervlaktewaterlichaam wordt gehandhaafd;

  • d.

    op de oeverlijn onder de brug en twee meter ter weerszijden van de brug wordt een deugdelijke (grond)kering aangebracht zodat geen materialen in het water kunnen geraken. Het te gebruiken materiaal voor de dam mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit;

  • e.

    de brug niet binnen een afstand van 10 meter van een ander kunstwerk (bijvoorbeeld een brug, dam met duiker of stuw) wordt aangebracht.

     

Artikel 6.2 Melding

Degene die een brug over een overige watergang aanbrengt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 7

Het aanbrengen van een brug over een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang

Artikel 7.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het hebben en aanbrengen van een brug over oppervlaktewaterlichamen met de functie hoofdwatergang, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de aan te brengen brug dient ter ontsluiting van een perceel met een maximum van één brug per perceel;

  • b.

    de minimale afstand tussen het schouwpeil en de onderkant van een brug in de Krimpenerwaard en in de polder Esse- Gans- en Blaardorp in Schieland bedraagt 0,65 meter en de minimale afstand tussen het schouwpeil en de onderkant van een brug in het overige deel van Schieland bedraagt 1,00 meter;

  • c.

    de minimale doorvaartbreedte van een brug in de Krimpenerwaard bedraagt 2,00 meter. Deze minimale doorvaartbreedte geldt voor de hoofdwatergangen in de Krimpenerwaard zoals aangegeven op tekening 1 Algemene regel bruggen Krimpenerwaard (zie bijlage).

  • d.

    bij bruggen over watergangen in Schieland worden geen steunpunten of landhoofden in het water aangebracht;

  • e.

    de minimale waterdiepte onder een brug komt overeen met de diepte van de betreffende watergang zoals in de legger van watergangen is opgenomen;

  • f.

    brughoofden mogen de stabiliteit van de oevers niet aantasten;

  • g.

    op de oeverlijn onder de brug en twee meter ter weerszijden van de brug wordt een deugdelijke (grond)kering aangebracht zodat geen materialen in het water kunnen geraken. Het te gebruiken materiaal voor de dam mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit;

  • h.

    de doorstroming van het water wordt door de brug niet verstoord. Daartoe wordt drijvend vuil e.d. regelmatig door de melder/eigenaar van de brug verwijderd;

  • i.

    bruggen worden niet binnen een afstand van 10 meter van een ander kunstwerk (bijvoorbeeld een brug, dam met duiker of stuw) aangebracht;

  • j.

    de oppervlakte te dempen water voor de aanleg van de eventuele landhoofden in de Krimpenerwaard is niet groter dan 60 m². Bij een groter te dempen oppervlak dient het verlies aan waterberging in zijn geheel te worden gecompenseerd;

  • k.

    wanneer bruggen dienen ter ontsluiting naar de openbare weg dient hiervoor toestemming te worden gevraagd aan de wegbeheerder;

  • l.

    het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam onder en tot 5 meter ter weerszijden van de brug wordt door en op kosten van de houder van de brug gedaan (ook als deze verplichting zich buiten de eigen perceelgrenzen uitstrekt).

     

Artikel 7.2 Melding

Degene die een brug over een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang plaatst, meldt dit overeenkomstig artikel 3.1 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 8

Het verwijderen van objecten en kunstwerken uit oppervlaktewaterlichamen en beschermingszones van oppervlaktewaterlichamen

Artikel 8.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het verwijderen van objecten en kunstwerken uit oppervlaktewaterlichamen en uit beschermingszones van oppervlaktewaterlichamen, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het object/kunstwerk inclusief bijbehorende werken en of landhoofden volledig wordt verwijderd uit het water en/of de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam;

  • b.

    het plaatselijke profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt hersteld, nadat het kunstwerk/object is verwijderd;

  • c.

    eventueel aanwezige kabels en leidingen worden, in overleg met de kabel of leiding eigenaar, minimaal 1,00 meter onder het leggerprofiel van het oppervlaktewaterlichaam gebracht ( bij het ontbreken van een leggerprofiel worden de vaste bodem en taluds van het water als uitgangspunt gehanteerd);

  • d.

    het talud ter plaatse van het verwijderde object/kunstwerk wordt ingezaaid met graszaad;

  • e.

    bij eventuele verzakkingen van het talud tijdens of na de werkzaamheden, wordt op aanwijzing van het hoogheemraadschap, oeverbescherming geplaatst.

     

Artikel 8.2 Melding

Degene die een object/kunstwerk verwijderd uit een oppervlaktewaterlichaam of uit de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 9

Het plaatsen van een beschoeiing

Artikel 9.1 Reikwijdte

Deze Algemene regel is van toepassing op het plaatsen van een beschoeiing, met uitzondering van oppervlaktewaterlichamen gelegen in natuurgebieden (Kaderrichtlijn water waterlichamen), ecologische verbindingszones (EHS, PES), en in kern- en beschermingszones van waterkeringen en/of oppervlaktewaterlichamen die in onderhoud zijn bij het hoogheemraadschap.

 

Artikel 9.2 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het plaatsen van een beschoeiing, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de beschoeiing wordt in Schieland maximaal 15 cm boven zomerpeil of schouwpeil in het talud van het water geplaatst;

  • b.

    de beschoeiing mag in de Krimpenerwaard en in de polder Esse- Gans- en Blaardorp in Schieland worden doorgetrokken tot aan het maaiveld, met uitzondering van locaties waar het hoogteverschil tussen het schouwpeil en het maaiveld 0,60 meter of minder is;

  • c.

    de beschoeiing volgt de bestaande oeverlijn;

  • d.

    de beschoeiing steekt niet boven het maaiveld uit;

  • e.

    de beschoeiing bestaat uit deugdelijk en niet uitlogend materiaal en de beschoeiing aan de achterzijde wordt voorzien van anti-worteldoek;

  • f.

    de beschoeiing wordt op deugdelijke wijze wordt verankerd in het achterliggende perceel, zodanig dat er geen vervormingen kunnen plaatsvinden;

  • g.

    de beschoeiing wordt niet aangebracht bij een natuurvriendelijke oever met een taludverhouding van 1:3 of flauwer, de stabiliteit van de oever is reeds door de flauwe taludverhouding gewaarborgd.

     

Artikel 9.3 Melding

Degene die een beschoeiing aanbrengt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 10

Het aanbrengen en hebben van steigers en vlonders

Artikel 10.1 Reikwijdte

Deze Algemene regel is van toepassing op het aanbrengen en hebben van steigers en vlonders, met uitzondering van oppervlaktewaterlichamen gelegen in natuurgebieden (Kaderrichtlijn water waterlichamen), ecologische verbindingszones (EHS, PES), bij aangelegde natuurvriendelijke oevers en de waterkeringen, en/of oppervlaktewaterlichamen die in onderhoud zijn bij het hoogheemraadschap, of in de Rotte en de Ringvaarten.

 

Artikel 10.2 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het aanbrengen en hebben van steigers en vlonders, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

 

Steigers:

 

  • a.

    het water waarin de steiger wordt geplaatst heeft een minimale bovenbreedte op de waterlijn van 10 meter. De extra breedte of overbreedte mag niet noodzakelijk zijn voor de waterafvoer;

  • b.

    de steiger sluit aan op het perceel dat in eigendom is van de initiatiefnemer of behoort bij de woning van de initiatiefnemer;

  • c.

    de steiger overkluist maximaal 1/8 van de breedte van het oppervlaktewaterlichaam met een maximum van 1,00 meter;

  • d.

    de steiger en steunpunten is gemaakt van deugdelijk, niet-uitlogend materiaal;

  • e.

    de minimale aftand van de onderzijde van de steiger ten opzichte van het zomerpeil bedraagt minimaal 35 cm;

  • f.

    de steiger (over de oeverlijn gemeten) is maximaal 5,00 meter;

  • g.

    het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam onder en tot 5 meter ter weerszijden van de steiger wordt door en op kosten van de houder van de steiger gedaan (ook als deze verplichting zich buiten de eigen perceelgrenzen uitstrekt);

  • h.

    de constructie is zodanig aangelegd dat de kans op ophoping van drijfvuil minimaal is (geen drijfbalken, palen ver genoeg uit elkaar).

Vlonders:

 

  • i.

    het oppervlaktewaterlichaam voldoet ten aanzien van de breedte minimaal aan de in de legger omschreven onderhoudsverplichting;

  • j.

    het oppervlaktewaterlichaam is op de waterlijn 3,00 meter of breder (in smallere oppervlaktewaterlichamen worden geen vlonders boven het water toegestaan);

  • k.

    de waterlijn ter plaatse van de vlonder moet voorzien zijn of worden van een deugdelijke oeverconstructie (beschoeiing);

  • l.

    een vlonder overkluist maximaal 1/8 van de breedte van het oppervlaktewaterlichaam met een maximum van 1,00 meter;

  • m.

    de vlonder en steunpunten is gemaakt van deugdelijk, niet uitlogend materiaal;

  • n.

    er worden geen steunpunten in het oppervlaktewaterlichaam geplaatst;

  • o.

    de vlonder steekt nooit verder dan 1,00 meter over de oeverlijn uit en de onderkant van de constructie wordt bij deze breedte minimaal 1,00 meter boven het zomerpeil aangebracht. Indien de vlonder minder ver uitsteekt mag hij evenredig lager aangelegd worden (bijvoorbeeld 40 cm oversteek, 40 cm hoogte), zodat een vrij profiel van 45° vanuit de waterlijn ontstaat (zie principetekening 2 vlonders). Ondersteuningsconstructies met geschoorde palen kunnen worden toegestaan, mits deze buiten het profiel blijven.

     

Artikel 10.3 Melding

Degene die een vlonder of een steiger aanbrengt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 11

Het plaatsen en hebben van een onttrekkings- of uitstroomvoorziening

Artikel 11.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het plaatsen en hebben van een voorziening voor het lozen of onttrekken van water in oppervlaktewaterlichamen, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de voorziening in het talud van het waterlichaam is afdoende gefundeerd en verzonken in het talud en buiten het profiel van het waterlichaam aangebracht overeenkomstig principetekening 1 (plaatsen uitstroom voorziening) of door middel van een leiding;

  • b.

    de voorziening belemmert de (eventueel ter plaatste in de legger aangewezen) beschermingszone of onderhoudsstrook niet;

  • c.

    de voorziening is voldoende stevig en op voldoende diepte aangelegd, zodat deze bestand is tegen de druk van het materieel dat van de onderhoudsstrook gebruik maakt;

  • d.

    de voorziening wordt duidelijk gemarkeerd;

  • e.

    de bij deze Algemene regel gevoegde principetekening 1 “Uitstroomvoorziening” respectievelijk nr. 2 “Onttrekkingsconstructie”, is als uitgangspunt gebruikt voor de uitvoering;

  • f.

    na het aanbrengen van de voorziening worden de taluds van het waterlichaam weer in de oorspronkelijke staat gebracht en worden er voorzieningen getroffen tegen uitspoeling van de grond;

  • g.

    een tijdelijke lozings- of onttrekkingsvoorziening wordt niet langer behouden dan voor het doel noodzakelijk; er wordt een constructie gebruikt die binnen 24 uur uit het oppervlaktewaterlichaam en/of beschermingszone kan worden verwijderd;

  • h.

    de initiatiefnemer verwijdert de tijdelijke lozings- of onttrekkingsvoorziening uit de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam als dit noodzakelijk is voor beheer- en onderhoudswerkzaamheden.

     

Artikel 11.2 Buiten gebruik stellen van een voorziening voor het lozen in of het onttrekken van water uit oppervlaktewateren

Als een voorziening niet langer nodig is voor het doel waarvoor deze is aangelegd, wordt deze door de initiatiefnemer verwijderd.

 

Artikel 11.3 Melding

Degene die een onttrekkings- of uitstroomvoorziening in een oppervlaktewaterlichaam aanbrengt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 12

Het brengen in, of het onttrekken van water uit oppervlaktewaterlichamen

Artikel 12.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.3 van de Keur is vereist voor het brengen van water in of het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam met een lozings- of onttrekkingsvoorziening, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    in een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang of boezemwatergang wordt maximaal 500 m³/uur gebracht;

  • b.

    uit een oppervlaktewaterlichaam met de functie hoofdwatergang of boezemwatergang wordt maximaal 100 m³/uur onttrokken;

  • c.

    in een oppervlaktewaterlichaam met de functie overige watergang wordt maximaal 100 m³/uur gebracht;

  • d.

    uit een oppervlaktewaterlichaam met de functie overige watergang wordt maximaal 50 m³/uur onttrokken;

  • e.

    door de activiteit ontstaat geen wateroverlast of - tekort;

  • f.

    drijvende constructies zijn voorzien van duidelijk zichtbare drijvers op het wateroppervlak;

  • g.

    de activiteiten belemmeren de watertoevoer of afvoer niet (ontoelaatbaar);

  • h.

    de taluds en bodem van het oppervlaktewaterlichaam zijn op doelmatige wijze beschermd tegen uitspoeling en inzakking;

  • i.

    de initiatiefnemer beëindigt de activiteit direct indien sprake is van een calamiteit als genoemd in artikel 3.5 van de Keur.

     

Algemene regel 13

Het aanleggen, hebben en verwijderen van niet-dijkkruisende kabels en leidingen ten behoeve van huisaansluitingen en het maken van las-of aansluitgaten bij percelen binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering

Artikel 13.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a en d van de Keur is vereist voor het aanleggen en hebben of verwijderen van kabels en leidingen ten behoeve van huisaansluitingen, het maken van las- of aansluitgaten en het realiseren van korte omleggingen van het hoofdnet, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de kabel of leiding wordt rechtstreeks in een te graven sleuf gelegd, met een maximale afdekking boven de kabel of leiding van 1,00 meter. Er wordt niet dieper en breder uitgegraven dan strikt noodzakelijk is;

  • b.

    vrijvervalleidingen worden samengesteld uit buizen en hulpstukken van hoogwaardig PVC (klasse 34 of SN8), PE40 SDR6, PE80 SDR13,6 of gelijkwaardig, waarbij de leidingkoppelingen voorzien worden van rubberen afdichtingsringen;

  • c.

    andere leidingen dan vrijvervalleidingen hebben een maximale diameter van 110 millimeter en een maximale druk van 3 bar en worden uit één stuk uitgevoerd in HDPE (PE80/100);

  • d.

    de kabel of leiding heeft een maximale tracélengte van 50 meter vanaf het aan te sluiten object binnen de waterkeringszones en beschermingszones van de waterkering;

  • e.

    las-, of aansluitgaten of handholes zijn niet groter dan strikt noodzakelijk met een maximum van 1,00 meter bij 2,00 meter. Alle uit ontgravingen vrijkomend puin wordt afgevoerd;

  • f.

    de sleuven in lagen van 20 cm worden goed verdicht. Grondaanvullingen mogen alleen plaatsvinden met door het hoogheemraadschap goedgekeurde klei. Eventueel ontstane lagen worden tot het oorspronkelijke maaiveld aangevuld;

  • g.

    direct na de voltooiing van de werkzaamheden wordt het oppervlak geheel in overeenstemming met de omgeving afgewerkt en bekleed en wordt direct voorzien van de oorspronkelijke steenbekleding/verharding of bezood of ingezaaid met een rassenlijstmengsel dat is afgestemd op het type waterkering;

  • h.

    de werkzaamheden beperken zich tot maximaal twee dagen;

  • i.

    voor kabels en leidingen die worden gelegd in de openbare weg wordt toestemming gevraagd van de wegbeheerder;

  • j.

    wanneer door het hoogheemraadschap wordt bepaald dat verwijdering van een buiten gebruik te stellen leiding onevenredige schade oplevert aan de waterkering, dan mag de leiding blijven liggen indien deze volledig waterdicht wordt volgeschuimd;

  • k.

    werkzaamheden in het buitentalud van de primaire waterkering vinden alleen plaats in de periode van 15 april tot 1 oktober.

     

Artikel 13.2 Buiten gebruik stellen van kabels en leidingen

Kabels en leidingen die niet worden verwijderd uit de waterkering blijven in beheer bij en eigendom van de betreffende vergunninghouder of beheerder. Wanneer zich in de toekomst een mogelijkheid voordoet om de kabels en leidingen te verwijderen, moet dit alsnog door en op kosten van de vergunninghouder of beheerder direct worden uitgevoerd.

 

Artikel 13.3 Melding

Degene die kabels en leidingen aanlegt en heeft ten behoeve van huisaansluitingen, las- of aansluitgaten maakt en korte omleggingen van het hoofdnet realiseert of deze verwijdert, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 14

Het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern en/of beschermingszone van een waterkering

Artikel 14.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    er vindt geen wijziging plaats van een kelder, fundering of vloerpeil, uitgezonderd aanvullingen van kruipruimtes of vervanging van (houten) vloeren door plaatvoeren;

  • b.

    er vindt geen grondroering plaats;

  • c.

    de stabiliteit van de waterkering wordt niet nadelig beïnvloed.

     

Artikel 14.2 Melding

Degene die interne verbouwingen van bestaande panden uitvoert en dakkapellen op een pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering plaatst, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 15

Het gebruik van percelen in de beschermingszone van de waterkeringen

Artikel 15.1 Reikwijdte

De volgende werkzaamheden vallen onder deze algemene regel:

Het hebben en aanbrengen van (opgaande hout) beplanting; het aanbrengen van erfverharding; het plaatsen, hebben en houden van tijdelijke en of kleine objecten; het gebruik van percelen als tuin of bouwland in de beschermingszone van de waterkeringen.

 

Artikel 15.2 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 tweede lid onder a en b van de Keur is vereist voor de in artikel 15.1 genoemde werkzaamheden en het plaatsen, hebben en houden van tijdelijke objecten in de beschermingszone van waterkeringen, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de aan te brengen erfverharding is kleiner dan 500 meter;

  • b.

    de constructie van de (half)verharding inclusief fundering reikt niet dieper dan 0,30 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld;

  • c.

    door de werkzaamheden wordt de stabiliteit van de waterkering niet nadelig beïnvloed;

  • d.

    tijdelijke objecten worden niet ingegraven (met uitzondering van de stellaag), de eventuele stellaag reikt niet dieper dan 0,30 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld.

     

Algemene regel 16

Het verwijderen van beplantingen, tijdelijke objecten en erfverhardingen uit de kern- en beschermingszone van waterkeringen

Artikel 16.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a en b van de Keur is vereist voor het verwijderen van beplantingen, objecten en erfverharding uit de kern- en beschermingszone van waterkeringen, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    beplanting, objecten of erfverharding worden volledig uit de kern- of beschermingszone van de waterkering verwijderd, inclusief boomstobben en overige bijbehorende werken;

  • b.

    direct na het verwijderen van beplanting, tijdelijke objecten of erfverharding, wordt het oppervlak geheel in overeenstemming met de omgeving afgewerkt en bezood of ingezaaid met een rassenlijstmengsel dat afgestemd is op het type waterkering;

  • c.

    alle voor het uitvoeren van de werken nodige grondaanvullingen mogen alleen plaatsvinden met door Schieland en de Krimpenerwaard goed te keuren (klei) grond welke mechanisch moet worden verdicht. Een laag mag, na verdichting, niet dikker zijn dan maximaal 0,20 meter;

  • d.

    werken in het buitentalud van de primaire waterkering mogen alleen worden uitgevoerd in de periode van 15 april tot 1 oktober.

     

Artikel 16.2 Melding

Degene die beplantingen, objecten en erfverharding in de kernzone van waterkering verwijdert, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 17

Het verrichten van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- of beschermingszone van waterkeringen

Artikel 17.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a van de Keur is vereist voor het verrichten van klein onderhoud aan openbare wegen in de kern- of beschermingszone van een waterkering, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de RVV-borden worden aangebracht op palen, zonder betonnen voet met inachtneming van de richtlijnen “Besluit administratieve bepalingen in het wegverkeer”;

  • b.

    het bij het roven vrijkomende materiaal wordt van de berm afgevoerd;

  • c.

    bij het uitvullen van de wegberm wordt gebruik gemaakt van puingranulaat of grond.

     

Algemene regel 18

Het uitvoeren van grondboringen en sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in de kern- of beschermingszone van de waterkeringen

Artikel 18.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a en b en tweede lid onder a en c van de Keur is vereist voor het uitvoeren van grondboringen en sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van peilbuizen in de kern- of beschermingszone van de waterkeringen, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    grondboringen hebben een maximale diameter van Ø 15 cm;

  • b.

    sonderingen worden niet seismisch uitgevoerd;

  • c.

    grondboringen of sonderingen worden tenminste 1,00 meter uit de insteek van de wateren uitgevoerd;

  • d.

    op locaties of taluds met een verminderde draagkracht (boezemkaden) mag het totaal gewicht van de te gebruiken voertuigen of materieel niet groter zijn dan 8 ton;

  • e.

    materieel wordt niet verankerd;

  • f.

    niet meer in gebruik zijnde peilbuizen worden uit de zones van de waterkering verwijderd;

  • g.

    bij verwijdering van de grondboring of sondering wordt het boorgat/sondeergat volledig gevuld met zwelklei, voor een blijvend waterdichte afdichting.

     

Artikel 18.2 Melding

Degene die een grondboringen of sonderingen uitvoert en of peilbuizen aanbrengt of verwijderd in de kern- of beschermingszones van waterkeringen, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 19

Het onttrekken van grondwater via een onttrekkingsinrichting

Artikel 19.1 Reikwijdte

1. Het onttrekken van grondwater binnen een door de provincie Zuid-Holland aangewezen milieubeschermingsgebied voor grondwater met de volgende grenswaarden:

Doel van het onttrekken

Grenswaarden

Bronbemaling, bouwputbemaling,

sleufbemaling

<60 m3/uur EN <20.000 m3/maand EN <50.000 m3 in totaal

EN <6 maanden

Proefbemaling

<60 m3/uur EN <20.000 m3 in totaal EN <1 maand

Grondwatersanering

<15 m3/uur EN <4.2000 m3/maand EN <4 jaar

Grondsanering

<60 m3/uur EN <20.000 m3/maand EN <50.000 m3 in totaal

EN <6 maanden

 

2. Het onttrekken van grondwater, voor zover het niet is bedoeld om ondergrondse delen van bouwwerken droog te houden, in overige gebieden met de volgende grenswaarden:

Doel van het onttrekken

Grenswaarden

Bronbemaling, bouwputbemaling,

sleufbemaling of grondsanering

< 150 m3/uur EN < 50.000 m3/maand EN < 200.000 m3 in totaal EN < 6 maanden

OF < 10 m3/uur EN < 12.000 m3 per jaar (tijd onbeperkt)

Proefbemaling

<150 m3/uur, <50.000 m3 in totaal en <1 maand

Grondwatersanering

< 15 m3/uur EN 4.200 m3/maand EN < 4 jaar

OF < 10 m3/uur EN < 12.000 m3 per jaar (tijd onbeperkt)

Beregening, bevloeiing of veedrenking,

bereiding gietwater dmv omgekeerde osmose

< 60 m3/uur EN < 50.000 m3 in totaal EN < 5 maanden/jaar

OF < 10 m3/uur EN < 12.000 m3 per jaar (tijd onbeperkt)

Koeling

< 10 m3/uur EN < 12.000 m3 per jaar (tijd onbeperkt)

Noodvoorziening

alle

Overig

<10 m3/uur EN <50.000 m3/jaar

 

3. Onttrekkingen in elk gebied en voor elk doel met een debiet van minder dan 1 m3/uur.

 

Artikel 19.2 Voorwaarden

Voor de onttrekkingen waarvoor geen watervergunning volgens artikel 3.4 eerste lid van de Keur is vereist, gelden de volgende bepalingen:

  • a.

    indien de onttrokken hoeveelheid minder dan 10 m3 water per uur en minder dan 12.000 m3 water per jaar bedraagt, geldt een vrijstelling voor het doen van hoeveelheidsmetingen zoals bedoeld in artikel 6.11, tweede lid, van het Waterbesluit;

  • b.

    indien er geen meld- of meetverplichting is, dan geldt er een vrijstelling voor het doen van opgave van de onttrokken hoeveelheid zoals bedoeld in artikel 6.11, vierde lid van het Waterbesluit;

  • c.

    schade voor derden ten gevolge van het onttrekken die dreigt, of is ontstaan, wordt onmiddellijk aan het bestuur gemeld;

  • d.

    binnen drie maanden na de beëindiging van de onttrekking wordt een met de hand geboord of gespoten boorgat verwijderd en afgedicht. Putten met een diameter van 5 cm of meer worden gedicht met schoon opvulmateriaal, zoveel mogelijk overeenkomstig de oorspronkelijke bodemopbouw.

     

Artikel 19.3 Melding

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid, geldt een vrijstelling voor het doen van een melding aan het bestuur als bedoeld in artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit, indien de hoeveelheid te onttrekken water niet meer kan bedragen dan 1 m3 per uur.

  • 3.

    In aanvulling op de gegevens gevraagd in artikel A2 van deze Algemene regels, voldoet de melding ook aan de eisen zoals gesteld in artikel 6.19 en 6.27 van de Waterregeling.

  • 4.

    Een beëindiging van een permanente onttrekking wordt zo vroeg mogelijk, uiterlijk een maand voor de beëindiging aan het bestuur gemeld.

     

Algemene regel 20

Het gedeeltelijk dempen/ophogen van de oppervlaktewaterlichamen genaamd de Rotte en de Ringvaart, door het ophogen van de percelen waarop bestaande bebouwing en/of bestaande infrastructuur is gesitueerd.

Artikel 20.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 .1 eerste lid onder a , b en c van de Keur is vereist als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het ophogen van boezemlanden waarop bestaande bebouwing en bijbehorende infrastructuur ( wegen, parkeerplaatsen en toegangspaden) is gesitueerd en de ophoging vindt plaats op de boezemlanden van het boezemsysteem van de Rotte en de Ringvaart (boezemlanden gelegen tussen de kernzoneringen van de boezemkades);

  • b.

    nieuwe bebouwing, het aanleggen van nieuwe verharding, het aanleggen van nieuwe boezemlanden of het vergroten van de bestaande droogvallende boezemlanden (inpolderen dan wel het laten afkalven van oevers, waardoor het afvoerend profiel wordt belemmerd in het boezemsysteem), is niet toegestaan.

     

Artikel 20.2 Melding

Degene die een demping van het boezemsysteem veroorzaakt door het ophogen van bestaande infrastructuur/bebouwing, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 21

Infiltratie van hemelwater en onttrekking van grondwater voor een gietwatervoorziening

Artikel 21.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.4 eerste lid van de Keur is vereist voor het gebruik van infiltratievoorzieningen voor ondergrondse opslag van gietwater bij glastuinbouwbedrijven, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het te infiltreren hemelwater is afkomstig is van een bedrijf met biologische teelt, of;

  • b.

    het te infiltreren hemelwater wordt aantoonbaar niet gemengd met waterstromen die door teeltactiviteiten verontreinigd kunnen zijn, of;

  • c.

    bij menging van hemelwater en andere waterstromen (die door teeltactiviteiten verontreinigd kunnen zijn) worden zuiveringstechnieken voor de verwijdering van gewasbeschermingsmiddelen met een minimaal rendement van 80% toegepast (overeenkomstig de uitgangspunten van rapport GTB-1222, Wageningen UR) op de waterstroom die ondergronds wordt opgeslagen, of andere technische voorzieningen met een gelijkwaardig rendement;

  • d.

    het bedrijf dat infiltratievoorzieningen voor ondergrondse opslag niet langer gebruikt meldt dit binnen twee weken na de beëindiging;

  • e.

    op jaarbasis wordt per infiltratiepunt maximaal 70.000 m3 hemelwater geïnfiltreerd;

  • f.

    op jaarbasis wordt per infiltratiepunt maximaal 50.000 m3 water uit de ondergrondse hemelwateropslag onttrokken;

  • g.

    de kwaliteit van het te infiltreren water hoeft niet gemeten te worden.

     

Artikel 21.2 Melding

Het bedrijf dat dat gebruik gaat maken van infiltratievoorzieningen voor ondergrondseopslag meldt zich twee weken voor ingebruikname van de voorzieningen bij het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Bij de melding moeten de gegevens zoals genoemd in artikel 6.27 en 6.28 van de Waterregeling worden verstrekt.

 

Artikel 21.3 Zorgplicht

Indien na de aanleg van nieuwe infiltratiepunten blijkt dat er zich schade voordoet bij derden moeten hiervoor maatregelen worden genomen, zodat de schade zich niet meer voordoet.

 

Artikel 21.4 Overgangsrecht

  • 1.

    Voor de bedrijven die eerder een vergunning hebben gekregen voor een infiltratie van hemelwater geldt de vergunningaanvraag als melding. Deze vergunningen vervallen op het moment van inwerkingtreding van deze Algemene regel van rechtswege.

  • 2.

    Voor bedrijven die op het moment van inwerkingtreding van deze Algemene regel nog niet aan de voorwaarde 1 van deze algemene regel voldoen, geldt een termijn van twee jaren vanaf deze inwerkingtreding om aan deze voorwaarde te voldoen.

     

Algemene regel 22

Het gebruik van percelen in de kernzone van de op bijgevoegde kaart aangegeven waterkeringen

Artikel 22.1 Reikwijdte

  • 1.

    In deze Algemene regel wordt een onderscheid gemaakt tussen:

    • (A) particuliere tuinen; en

    • (B) overige percelen op kades.

  • 2.

    Voor de kades met particuliere tuinen wordt nog onderscheid gemaakt tussen:

A1) Tuinen op een hoog risico kades (rode lijn Bijlage B): Dit zijn de kades langs boezems de Gouwe, Schie, Vlist, Gekanaliseerde Hollandsche IJssel, Ringvaart en de Rotte (inclusief berging Eendragtspolder). Uitzondering op deze indeling is de hoge (oostelijke) kant van de Ringvaart. Het hoogteverschil is hier kleiner, waardoor deze kades in categorie (A2) vallen.

A2) Tuinen op andere kades (zwarte stippellijn Bijlage B): Dit zijn de kades waarbij de risico’s voor het achterland kleiner zijn. Voorbeelden zijn kades langs de Vaart van de polder Bleiswijk, de zomerkades langs de gekanaliseerde Hollandsche IJssel, kades bij enkele ondiepe polders en kades die geen direct waterkerende functie hebben zoals het grootste deel van de Landscheiding.

  • 3.

    Bij percelen waarbij het water niet direct grenst aan de waterkering, wordt met de ‘waterlijn’ de buitenkruinlijn bedoeld.

     

Artikel 22.2 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1 eerste lid onder a, b en c van de Keur is vereist voor het gebruik van percelen in de kernzone van de op bijgevoegde kaart aangegeven boezemwaterkeringen en overige waterkeringen, als voldaan is aan het bepaalde in het derde en vierde lid van deze Algemene regel en aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de inrichting van de kade leidt niet tot het versneld uitspoelen van het buitentalud;

  • b.

    de waterkering is vanaf het water zichtbaar en inspecteerbaar;

  • c.

    op en bij de kade wordt niet met zwaar materieel gewerkt;

  • d.

    beschadigingen aan de kade worden onmiddellijk hersteld;

  • e.

    indien er een kavelpad ligt ten behoeve van het onderhoud van de hoofdwatergang door het hoogheemraadschap, wordt dit kavelpad/onderhoudsstrook van 5 meter in stand gehouden;

  • f.

    alle aangebrachte werken worden verwijderd zodra het hoogheemraadschap dit (schriftelijk) vraagt. Bijvoorbeeld voor het verrichten van periodiek onderhoud. De eigenaar/ gebruiker houdt hiermee rekening bij het aanbrengen van de voorzieningen;

  • g.

    er wordt een periode van minimaal 5 jaar tussen ophogingen aangehouden.

     

Artikel 22.3 Inrichten van particuliere tuinen op de in de kaart met zwarte stippellijn en rode lijn aangegeven waterkeringen

    • 1.

      Voor het inrichten van particuliere tuinen op de in de kaart met zwarte stippellijn en rode lijn aangegeven waterkeringen geldt dat in de eerste 5,00 meter uit de doorgaande waterlijn is toegestaan:

    • a.

      ophoging met klei tot maximaal 50 cm en niet hoger dan de kruin van de waterkering;

    • b.

      ophoging met klei van de kruin van de waterkering met maximaal 20 cm;

    • c.

      het plaatsen van wegneembare objecten zoals bloempotten, hekwerken, schuttingen, brievenbussen, bankjes, speeltoestellen, en opstallen zoals tuinhuisjes;

    • d.

      het aanbrengen van verharding / bestrating (met uitzondering van vlonders) op een laag van maximaal 10 centimeter stelzand;

    • e.

      het aanbrengen van een beschoeiing. De beschoeiing wordt in goede staat gehouden volgens de voorwaarden in de algemene regel nr. 9 over beschoeiing;

    • f.

      alleen in de op de kaart met zwarte stippellijn aangegeven waterkeringen is ook andere beplanting dan gras (maximale hoogte van 2 meter) toegestaan. Hiervoor zijn ondiepe grondbewerkingen toegestaan.

    • 2.

      Voor het inrichten van particuliere tuinen op de in de kaart met zwarte stippellijn en rode lijn aangegeven waterkeringen geldt dat tussen de 5,00 meter en 10,00 meter uit de doorgaande waterlijn is toegestaan hetgeen in het eerste lid van dit artikel is toegestaan, plus:

    • a.

      het aanplanten van struiken, hagen en heesters;

    • b.

      ophogingen met ander materiaal dan klei met maximaal 50 cm.

    • 3.

      Voor het inrichten van particuliere tuinen op de in de kaart met zwarte stippellijn en rode lijn aangegeven waterkeringen is vanaf 10,00 meter uit de doorgaande waterlijn tot einde van de beschermingszone al wat in het eerste en tweede lid van dit artikel is toegestaan, plus het aanplanten van bomen.

       

Artikel 22.4 Inrichten van kades met een andere vorm van gebruik dan particuliere tuinen

  • 1.

    Voor het inrichten van kades met een andere vorm van gebruik dan een particuliere tuin zoals agrarisch gebruik (veelal weide) of openbaar groen, is in de eerste 5,00 meter uit de doorgaande waterlijn toegestaan:

    • a.

      het aanbrengen van wegneembare hekwerken op voorwaarde dat deze het onderhoud en inspectie niet hinderen;

    • b.

      het beweiden met schapen;

    • c.

      het aanbrengen van een kavelpad van elementenverharding op een laag van maximaal 10 centimeter stelzand.

  • 2.

    Voor het inrichten van kades met een andere vorm van gebruik dan een particuliere tuin zoals agrarisch gebruik (veelal weide) of openbaar groen is tussen 5,00 meter en 10,00 meter uit de doorgaande waterlijn toegestaan alles wat in het eerste lid van dit artikel is toegestaan, plus het beweiden door andere dieren dan schapen.

  • 3.

    Voor het inrichten van kades met een andere vorm van gebruik dan een particuliere tuin zoals agrarisch gebruik (veelal weide) of openbaar, is vanaf 10,00 meter uit de doorgaande waterlijn tot einde van de beschermingszone het voorgaande (eerste en tweede lid van dit artikel) toegestaan, plus het aanbrengen vanniet gefundeerde wegneembare opstallen (zoals schuurtjes, hooibergen)en beplanting (uitgezonderd bomen).

     

Algemene regel 23

Het houden van vee op in de kernzone van de primaire waterkering

Artikel 23.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1, eerste lid onder c van de Keur is vereist voor beweiding met vee in de kernzone van de primaire waterkering als wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    beweiden met schapen is op de gehele waterkering toegestaan;

  • b.

    beweiden met andere dieren dan schapen vindt slechts plaats vanaf 0,5 m uit de (beneden) binnenteenlijn;

  • c.

    het vee (en eventuele afrastering) worden direct verwijderd indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheer- en onderhoud of anderszins in het belang is van de zorg voor de waterkering;

  • d.

    het vee (inclusief schapen) wordt niet gestald op de waterkering;

  • e.

    het aantal dieren en/of de begrazingsduur worden aangepast aan de groeisnelheid van het gras;

  • f.

    de beweiding wordt gestaakt als het gras korter is dan 2 cm;

  • g.

    zo nodig wordt de waterkering hersteld met erosiebestendige klei en ingezaaid met een dijkenmengsel;

  • h.

    niet afgegraasde vegetatie wordt gemaaid;

  • i.

    schade aan de waterkering wordt voorkomen door bijvoorbeeld drinkgelegenheden regelmatig te verplaatsen.

     

Algemene regel 24

Het aanbrengen van beplanting in de kernzone van de primaire waterkering

Artikel 24.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1, eerste lid onder b van de Keur is vereist voor het aanbrengen van beplanting als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de beplanting aangebracht wordt in een particuliere tuin;

  • b.

    de beplanting wordt op een maximale hoogte van 2 meter onderhouden;

  • c.

    beplanting is aan de buitendijkse zijde toegestaan op vlakke delen, bijvoorbeeld aangeheeld land, op minimaal 5 meter vanaf de taluds;

  • d.

    beplanting is aan de binnendijkse zijde toegestaan op vlakke delen, niet zijnde bermen en/of kruin, op minimaal 0,50 meter vanaf de taluds;

  • e.

    de beplanting belemmert de inspectie van de waterkering niet. Medewerkers van het hoogheemraadschap moeten (onder andere vanaf de weg) de dijk kunnen inspecteren op zwakke plekken. ‘Dichte’ beplanting is dus niet toegestaan;

  • f.

    indien noodzakelijk voor het uitvoeren van periodiek onderhoud aan de waterkering, wordt de beplanting door de eigenaren verwijderd.

     

Algemene regel 25

Het aanbrengen van objecten in de kernzone van de primaire waterkering

Artikel 25.1 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3.1, eerste lid onder c van de Keur is vereist voor het aanbrengen van kleine of tijdelijke objecten in de kernzone van de primaire waterkering, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    het object veroorzaakt geen schade aan de aangrenzende grasmat;

  • b.

    objecten belemmeren de inspectie van de waterkering niet. Medewerkers van het hoogheemraadschap moeten (onder andere vanaf de weg) de dijk kunnen inspecteren op zwakke plekken;

  • c.

    op locaties die door de objecten niet meer eenvoudig bereikbaar zijn voor het hoogheemraadschap, wordt het gras door de eigenaar van de objecten onderhouden;

  • d.

    schade aan de waterkering, met name aan de grasmat wordt voorkomen, bijvoorbeeld door speeltoestellen regelmatig te verplaatsen;

  • e.

    indien noodzakelijk wordt de waterkering hersteld met erosiebestendige klei en ingezaaid met een dijkenmengsel;

  • f.

    indien noodzakelijk voor het uitvoeren van periodiek onderhoud aan de waterkering worden de objecten door de eigenaren verwijderd.

 

Aanvullend voor kleine objecten:

  • g.

    de aanwezige grasmat of verharding sluit goed (zonder hoogteverschil of kale plekken) aan op het object (of de betonvoet);

  • h.

    objecten hebben vanaf maaiveld tot 50 cm hoogte een maximale diameter van 0,15 meter;

  • i.

    op vlakke delen mogen objecten worden gefundeerd met een betonvoet of vergelijkbaar met maximale afmeting 30x30x30 cm;

  • j.

    hekwerken en afrasteringen zijn niet hoger dan 1,0 meter en zijn voor minimaal 70% open;

  • k.

    de minimale onderlinge afstand tussen objecten bedraagt 1,0 meter.

 

Aanvullend voor tijdelijke projecten:

  • l.

    objecten hebben een oppervlak van maximaal 6 m2;

  • m.

    alle objecten gezamenlijk beslaan maximaal 10% van het perceeldeel binnen de kernzone;

  • n.

    tijdelijke objecten worden op vlak terrein aangebracht. Binnendijks geldt daarbij een minimale afstand van 2 meter van taluds. Buitendijks geldt daarbij een minimale afstand van 5 meter van de taluds.

     

Artikel 25.2 Melding

Degene die tijdelijke objecten aanbrengt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 26

Het aanleggen en hebben van een natuurvriendelijke oever

Artikel 26.1 Reikwijdte

Deze algemene regel geldt voor oppervlaktewaterlichamen met de functie overige watergang en de functie hoofdwatergang. Dit met uitzondering van die wateren die door het hoogheemraadschap vanaf de kant worden onderhouden en als langs het oppervlaktewaterlichaam een waterkering aanwezig is, (https://www.schielandendekrimpenerwaard.nl/over-ons/) -waterpeil/leggers-oppervlaktewatersystemen-, of - waterkeringen-1/leggers-waterkeringen-).

 

Artikel 26.2 Voorwaarden

Geen watervergunning volgens artikel 3 eerste lid onder a en b van de Keur is vereist voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever langs oppervlaktewaterlichamen, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever wordt door of namens de melder onderhouden, zodanig dat deze blijft voldoen aan het streefbeeld, (zie bijlage 1);

  • b.

    ontgraving van de oever (nat + droog) is maximaal 8 meter breed, (zie principetekening tekening natuurvriendelijke oevers);

  • c.

    de natuurvriendelijke oever wordt buiten het leggerprofiel aangelegd, (zie principetekening tekening natuurvriendelijke oevers);

  • d.

    profiel van de aan te leggen natuurvriendelijke oever voldoet aan de door het hoogheemraadschap beschikbaar gestelde set van toegestane standaardprofielen (streefbeeldvegetatie en onderhoudsplan; zie bijlage 2).

  • e.

    de natuurvriendelijke oever dient voldoende stevig te zijn zodat uitspoeling in het

  • f.

    doorstroomprofiel wordt voorkomen; zo nodig dient het talud met natuurlijke materialen (beplantingen, natuursteen, onderwaterbeschoeiing e.d.) te worden verankerd;

  • g.

    resten van oeververdedigingen volledig worden verwijderd indien deze geen structurele functie hebben voor de instandhouding van de taluds;

  • h.

    vooroeververdedigingen zijn toegestaan indien:

    • De vooroeververdediging niet in het oorspronkelijke natte profiel van het oppervlaktewater wordt aangebracht;

    • De vooroeververdediging maximaal 10 cm boven het laagwaterpeil uitsteekt;

    • De minimale afstand tussen vooroeververdediging en de waterkant 1,00 m bedraagt;

    • In de vooroeververdediging minimaal om de 50 m openingen zijn aangebracht van minimaal 1,00 m breed en 0,30 cm diep (gemeten t.o.v. laagwaterpeil).

       

Artikel 26.3 Melding

Degene die een natuurvriendelijke over aanlegt, meldt dit overeenkomstig artikel A2 van deze Algemene regels.

 

Algemene regel 27

Het gebruik van de beschermingszone van de primaire waterkering in de Krimpenerwaard

In de beschermingszones van de primaire waterkering in de Krimpenerwaard is het toegestaan om werken aan te brengen of te hebben en werkzaamheden te verrichten.

 

Bijlagen bij deze Algemene regels

  • 1.

    Principetekening 1 Dam met duiker;

  • 2.

    Tekening nr. 1 Algemene regel duikers in hoofdwatergangen Krimpenerwaard;

  • 3.

    Bijlage A Dammen met duikers in hoofdwatergangen Krimpenerwaard;

  • 4.

    Principetekening 2 Vlonders;

  • 5.

    Tekening nr.1 Algemene regel bruggen Krimpenerwaard;

  • 6.

    Principetekening 1 Uitstroomvoorziening;

  • 7.

    Principetekening 2 Onttrekkingsconstructie;

  • 8.

    Indeling kades AR 22;

  • 9.

    Bijlage 1 Streefbeeld natuurvriendelijke oevers;

  • 10.

    Bijlage 2 Streefbeeld vegetatie en onderhoud natuurvriendelijke oevers;

  • 11.

    Principetekening Natuurvriendelijke oevers.

     

    Principetekening 1 Dam met duiker:

  •  

    Algemene regel duikers in hoofdwatergangen Krimpenerwaard:

     

    Dammen met duikers in hoofdwatergangen Krimpenerwaard:

     

    Principetekening 2 Vlonders:

     

    Algemene regel bruggen Krimpenerwaard:

     

    Principetekening 1 Uitstroomvoorziening:

     

    Principetekening 2 Onttrekkingsconstructie:

     

    Indeling kades AR 22:

     

    Streefbeeld natuurvriendelijke oevers:

     

    Streefbeeld vegetatie en onderhoud natuurvriendelijke oevers:

     

    Principetekening Natuurvriendelijke oevers:

    •  

Naar boven