Besluit wijziging belastingverordeningen 2017

Het algemeen bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden,

gelet op het voorstel van dijkgraaf en hoogheemraden van 8 november 2016 met nr. DM 1132822;

gelet op de begroting 2017, vastgesteld in zijn vergadering van 9 november 2016;

gelet op de artikelen 110, 113, 117 en hoofdstuk XVIIb van de Waterschapswet, hoofdstuk 6.2 van het Waterschapsbesluit en hoofdstuk 7 van de Waterwet;

BESLUIT:

 

Artikel 1

De verordening watersysteemheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 als volgt te wijzigen:

 

A

Artikel 4 komt te luiden:

Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de watersysteemheffing voor de categorie ingezetenen € 70,23 per woonruimte.

 

B

Artikel 6 komt te luiden:

  • 1.

    Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor ongebouwde onroerende zaken € 75,42 per hectare.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid en met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in artikel 2a van de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief voor verharde openbare wegen € 150,84 per hectare.

 

C

Artikel 8 komt de luiden:

Met inachtneming dienaangaande van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor natuurterreinen € 5,47 per hectare.

 

D

Artikel 10 komt te luiden:

Met inachtneming dienaangaande van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken 0,0262% van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 3, onderdeel c van deze verordening.

Artikel 2

De verordening verontreinigingsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2010 als volgt te wijzigen:

 

A

In artikel 11 tweede lid wordt ‘berekeningsvoorschrift IV’ vervangen door: ‘berekeningsvoorschrift III’

 

B

Artikel 21 komt te luiden:

Het tarief bedraagt € 64,08 per vervuilingseenheid.

Artikel 3

De Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009, vastgesteld bij besluit van 12 november 2008 en laatstelijk gewijzigd op 16 december 2015, in te trekken.

Artikel 4

Vast te stellen de navolgende verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2017:

Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2017

Begripsbepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

 

  • a.

    zuiveringtechnisch werk: een werk voor het zuiveren van afvalwater of het transport van afvalwater, niet zijnde een riolering;

  • b.

    riolering: een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, in beheer bij een gemeente;

  • c.

    afvoeren: het brengen van stoffen op een riolering of op een zuiveringtechnisch werk;

  • d.

    stoffen: de stoffen genoemd in artikel 8 van deze verordening;

  • e.

    afvalwater: afvalwater als bedoeld in artikel 3.4 van de Waterwet;

  • f.

    drinkwater: drinkwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;

  • g.

    drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;

  • h.

    woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

  • i.

    bedrijfsruimte: een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte of terrein, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering.

  • j.

    ingenomen water: geleverd drink- en industriewater en warm tapwater, onttrokken grond- en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater;

  • k.

    warm tapwater: warm tapwater als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;

  • l.

    de ambtenaar belast met de heffing:

    • -

      de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet,

      of

    • -

      de door de dagelijkse besturen van twee of meer waterschappen aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 124, derde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet

      of

    • -

      de krachtens of bij gemeenschappelijke regeling aangewezen ambtenaar van een openbaar lichaam, bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet;

 

Bijlagen

 

Artikel 2

Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:

  • -

    Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening;

  • -

    Bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten, zoals opgenomen in artikel 122k, derde lid, van de Waterschapswet.

 

Belastbaar feit en heffingsplicht

 

Artikel 3

  • 1.

    Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringtechnisch werk in beheer bij het waterschap.

  • 2.

    Aan de heffing worden onderworpen:

  • a.

    ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik

    heeft van die ruimte;

  • b.

    ter zake het afvoeren anders dan bedoeld onder a: degene die afvoert.

  • 3.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is heffingplichtig:

  • a.

    in geval van gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden: degene die door de ambtenaar belast met de heffing is aangewezen;

  • b.

    in geval van gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven: degene die dat deel in gebruik heeft gegeven met dien verstande dat degene die

    het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

  • c.

    in geval van het voor volgtijdig gebruik ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte: degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.

  • 4.

    Indien stoffen met behulp van een riolering worden afgevoerd, is degene bij wie die riolering in beheer is, slechts voor die stoffen die de beheerder zelf op de riolering heeft gebracht aan een heffing onderworpen.

  • 5.

    De opbrengst van de heffing kan tevens worden besteed:

  • a.

    aan het verstrekken van subsidies ter tegemoetkoming in de kosten van het voorbereiden en uitvoeren van maatregelen die verband houden met het zuiveren van afvalwater aan diegenen die tot het treffen van die maatregelen zijn gehouden;

  • b.

    aan het verstrekken van subsidies aan heffingplichtigen tot behoud van het gebruik van zuiveringtechnische werken teneinde een stijging van het tarief van de heffing zoveel mogelijk te voorkomen.

  • 6.

    Het afvoeren door het waterschap is vrijgesteld van de heffing.

 

Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid

 

Artikel 4

  • 1.

    De heffing ter zake van woonruimten en van bedrijfsruimten als bedoeld in artikel 17 is verschuldigd bij het begin van het heffingsjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de heffingsplicht.

  • 2.

    Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht als bedoeld in het eerste lid in de loop van het heffingsjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de heffingsplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de heffingsplicht aanvangt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.

  • 3.

    Indien ter zake van woonruimten de heffingsplicht bedoeld in het eerste lid in de loop van het

    heffingsjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de heffingsplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,00. Indien de heffingsplicht eindigt op de eerste dag van een kalendermaand wordt die kalendermaand aangemerkt als een volle kalendermaand.

  • 4.

    Indien de heffingsplicht voor woonruimten is beëindigd na de dagtekening van de aanslag, kan de heffingplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.

  • 5.

    Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de heffingplichtige het gebruik van de woonruimte beëindigt en direct aansluitend het gebruik krijgt van een woonruimte van waaruit eveneens wordt afgevoerd.

 

Heffingsjaar

 

Artikel 5

Het heffingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar

 

Aangifte

 

Artikel 6

  • 1.

    Met betrekking tot de zuiveringsheffing geheven van gebruikers van bedrijfsruimten, wordt de uitnodiging tot het doen van aangifte gedaan door:

  • a.

    het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet;

  • b.

    het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waarin wordt verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in artikel 7. 

Artikel 7

Het doen van aangifte geschiedt door:

  • a.

    het inleveren of toezenden van het aangiftebiljet met de daarbij gevraagde bescheiden;

  • b.

    het op elektronische wijze toezenden van de door de betreffende programmatuur gevraagde gegevens

 

Grondslag en heffingsmaatstaf

 

Algemeen

 

Artikel 8

  • 1.

    Voor de heffing bedoeld in artikel 3 geldt als grondslag de hoeveelheid en de hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd.

  • 2.

    Voor de heffing geldt als heffingsmaatstaf de vervuilingswaarde van de stoffen die in een kalenderjaar worden afgevoerd. De vervuilingswaarde wordt uitgedrukt in vervuilingseenheden.

  • 3.

    Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot zuurstofbindende stoffen wordt bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot zuurstofbindende stoffen een verbruik in het heffingsjaar van 54,8 kilogram zuurstof.

  • 4.

    Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zink, arseen, kwik en cadmium wordt bepaald op basis van de afgevoerde gewichtshoeveelheden, zoals voorgeschreven in Bijlage I van deze verordening. Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt een in het heffingsjaar afgevoerde gewichtshoeveelheid van:

  • a.

    1,00 kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink;

  • b.

    0,100 kilogram van de stoffen arseen, cadmium en kwik;

  • 5.

    De stoffen zilver, chloride, sulfaat en fosfor worden niet aan de heffing onderworpen.

 

Meting, bemonstering en analyse

 

Artikel 9

  • 1.

    Het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde meting, bemonstering en analyse geschieden ieder etmaal van het heffingsjaar, behoudens het bepaalde in artikel 10.

  • 3.

    De meting, bemonstering en analyse geschieden zodanig dat:

  • a.

    de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;

  • b.

    het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid stoffen die gedurende de bemonsteringsperiode vanuit het bedrijf of het bedrijfsonderdeel wordt afgevoerd.

  • 4.

    De heffingplichtige brengt de wijze van meting en bemonstering met een beschrijving van de daarvoor te gebruiken apparatuur voor aanvang van het heffingsjaar ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing. Indien het gebruik van de apparatuur in de loop van het heffingsjaar aanvangt of wijzigt, dan wordt dit vóór de ingebruikname of de wijziging ter kennis van de ambtenaar belast met de heffing gebracht.

  • 5.

    De ambtenaar belast met de heffing:

  • a.

    kan ambtshalve bepalen dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien deze aannemelijk maakt dat dit noodzakelijk is ter voldoening aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

  • b.

    beslist op aanvraag van de heffingplichtige, dat meting en bemonstering kunnen geschieden in afwijking van een of meer van de in Bijlage I, onderdeel A, opgenomen voorschriften, indien de heffingplichtige aannemelijk maakt dat daarbij wordt voldaan aan het bepaalde in het derde lid, onderdelen a en b;

  • c.

    beslist op aanvraag van de heffingplichtige, dat kan worden afgeweken van de in Bijlage I, onderdeel B, opgenomen analysevoorschriften, indien de heffingplichtige aannemelijk maakt dat de nauwkeurigheid van de uitkomsten van de analyse hierdoor niet wordt beïnvloed;

  • d.

    kan omtrent de afwijkingen als bedoeld in de onderdelen a, b en c nadere voorschriften geven.

  • 6.

    De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen

    a, b en c, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

  • a.

    de voorschriften van Bijlage I, onderdelen A en B, waarvan wordt afgeweken;

  • b.

    de afwijkingen bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a, b en c;

  • c.

    de nadere voorschriften bedoeld in het vijfde lid, onderdeel d;

  • d.

    een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 7.

    De ambtenaar belast met de heffing is bevoegd twee of meer ingevolge het vijfde lid genomen beschikkingen, die betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift te verenigen.

  • 8.

    De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikkingen, bedoeld in het vijfde lid, ambtshalve wijzigen of intrekken in verband met het bepaalde in het eerste lid en het derde lid.

 

Beperkte meting, bemonstering en analyse

 

Artikel 10

  • 1.

    Op aanvraag van de heffingplichtige, die aannemelijk maakt dat voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden kan worden volstaan met gegevens welke met behulp van meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen zijn verkregen, besluit de ambtenaar belast met de heffing dat meting en bemonstering geschieden in afwijking van het bepaalde in artikel 9, tweede lid. Het besluit op aanvraag wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

  • a.

    een opgave van de afvalwaterstromen en de stoffen welke in het onderzoek dienen te worden betrokken;

  • b.

    de tijdvakken waarin meting en bemonstering geschieden, hetzij ieder etmaal van die tijdvakken, hetzij één of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;

  • c.

    de wijze waarop de op de voet van letter b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;

  • d.

    een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

  • 2.

    De ambtenaar belast met de heffing kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de afgevoerde, respectievelijk af te voeren stoffen, de desbetreffende beschikking, bedoeld in het eerste lid, ambtshalve wijzigen of intrekken, indien toepassing van berekeningsvoorschrift C.2 van onderdeel C van Bijlage I leidt tot een ander aantal etmalen dan in die beschikking is opgenomen.

  • 3.

    De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing, bedoeld in het tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking. 

Hoedanigheidscorrectie

 

Artikel 11

 

  • 1.

    Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik bedoeld in artikel 8 in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op aanvraag van de heffingplichtige op die uitkomst een correctie toegepast.

  • 2.

    De ambtenaar belast met de heffing neemt zijn beslissing als bedoeld in het eerste lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking. Deze beschikking bevat in elk geval:

  • a.

    de wijze van berekening van de correctie;

  • b.

    de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater waarop de correctie van toepassing is;

  • c.

    de frequentie en de wijze van onderzoek met betrekking tot meting, bemonstering en analyse;

  • d.

    een vermelding van het heffingsjaar of de heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven.

 

Tabel afvalwatercoëfficiënten

 

Artikel 12

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, kan het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan worden vastgesteld met behulp van de in Bijlage II van deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien door de heffingplichtige aannemelijk is gemaakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar 1.000 of minder bedraagt en dit aantal aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water kan worden bepaald.

  • 2.

    Het aantal vervuilingseenheden als bedoeld in het eerste lid wordt berekend volgens de formule A x B, waarbij

    A = het aantal m³ in het kalenderjaar ten behoeve van de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water;

    B = de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse van de in Bijlage II opgenomen tabel met de klassengrenzen waarbinnen de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ ten behoeve van de bedrijfsruimte of van het onderdeel van de bedrijfsruimte ingenomen water is gelegen.

  • 3.

    Indien de in het kalenderjaar ingenomen hoeveelheid water niet kan worden vastgesteld aan de hand aan watermeterstanden die aan het begin en aan het einde van het kalenderjaar zijn opgenomen, stelt de ambtenaar belast met de heffing die hoeveelheid vast op een door hem nader vast te stellen wijze.

  • 4.

    De vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ als bedoeld in het tweede lid wordt bepaald met toepassing van de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 122k van de Waterschapswet.

  • 5.

    Indien het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik in een kalenderjaar voor een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan meer dan 1.000 bedraagt en de heffingplichtige aannemelijk maakt dat de berekening van het aantal vervuilingseenheden met toepassing van de in het eerste lid, aanhef, bedoelde tabel tot geen lagere uitkomst leidt dan die welke wordt verkregen bij berekening op de voet van artikel 9, eerste lid, beslist de ambtenaar belast met de heffing bij voor bezwaar vatbare beschikking op aanvraag van heffingplichtige dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met toepassing van de tabel.

 

Vervuilingswaarde van tuinbouwkassen

 

Artikel 13

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die worden afgevoerd vanuit een bedrijfsruimte of een onderdeel van een bedrijfsruimte bestemd om in het kader van de uitoefening van een beroep of een bedrijf onder een permanente opstand van glas of kunststof gewassen te telen, bepaald op basis van het tweede lid.

  • 2.

    De vervuilingswaarde bedraagt drie vervuilingseenheden per hectare vloeroppervlak waarop onder glas of kunststof wordt geteeld en per deel van een hectare vloeroppervlak een evenredig deel van drie vervuilingseenheden.

  • 3.

    Indien in de loop van het kalenderjaar het gebruik van een in het eerste lid bedoelde bedrijfsruimte of onderdeel van een bedrijfsruimte, dan wel van een deel daarvan, door de gebruiker aanvangt of eindigt, wordt hij in dat kalenderjaar voor die bedrijfsruimte, voor dat onderdeel of voor dat deel voor een evenredig gedeelte van het op basis van het tweede lid bepaald aantal vervuilingseenheden aan een heffing onderworpen.

  • 4.

    Een vervuilingswaarde voor de bedrijfsruimte of het onderdeel van een bedrijfsruimte, berekend op basis van het tweede of derde lid, van minder dan vijf vervuilingseenheden wordt op drie vervuilingseenheden, en van één of minder dan één vervuilingseenheid op één vervuilingseenheid gesteld. 

Franchise en drempel

 

Artikel 14

  • 1.

    Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 9 tot en met 12, te vermenigvuldigen met 0,0162.

  • 2.

    Voor de berekening van het aantal vervuilingseenheden in het heffingsjaar voor de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik wordt een aftrek toegepast, met dien verstande dat het aantal vervuilingseenheden niet lager dan op nihil kan worden gesteld. De aftrek wordt bepaald door het totaal aantal vervuilingseenheden van de zuurstofbindende stoffen, als berekend op grond van de artikelen 9 tot en met 12, te vermenigvuldigen met 0,0027.

  • 3.

    Het aantal vervuilingseenheden, berekend na toepassing van het eerste en tweede lid, wordt voor elk van de in deze leden bedoelde groepen van stoffen op nihil gesteld, indien dat aantal minder bedraagt dan tien. 

 

Artikel 15

  • 1.

    Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte minder bedraagt dan 1.000 vervuilingseenheden wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 9:

  • a.

    het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 14, eerste lid bedoelde aftrek te boven gaat;

  • b.

    het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, tenzij de ambtenaar belast met de heffing aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 14, tweede lid, bedoelde aftrek te boven gaat.

  • 2.

    Indien de vervuilingswaarde met betrekking tot de zuurstofbindende stoffen van een bedrijfsruimte 1.000 vervuilingseenheden of meer bedraagt, wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 9:

  • a.

    het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink op nihil gesteld, indien de heffingplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 14, eerste lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat;

  • b.

    het aantal vervuilingseenheden van de groep van stoffen arseen, cadmium en kwik op nihil gesteld, indien de heffingplichtige aannemelijk maakt dat het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot deze stoffen de in artikel 14, tweede lid, bedoelde aftrek niet te boven gaat.

  • 3.

    Het aantal vervuilingseenheden, berekend na toepassing van het eerste en tweede lid, wordt voor elk van de in deze leden bedoelde groepen van stoffen op nihil gesteld, indien dat aantal minder bedraagt dan tien.  

Totale vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte

 

Artikel 16

De vervuilingswaarde van een bedrijfsruimte, wordt bepaald op de som van de aantallen vervuilingseenheden als berekend overeenkomstig de artikelen 9 tot en met 15, voorzover deze van toepassing zijn.

 

Vervuilingswaarde van kleine bedrijfsruimten

 

Artikel 17

In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een bedrijfsruimte of vanuit een zuiveringtechnisch werk voor het zuiveren van afvalwater worden afgevoerd gesteld op drie vervuilingseenheden indien door de heffingplichtige aannemelijk is gemaakt dat die vervuilingswaarde minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt en op één vervuilingseenheid indien door de heffingplichtige aannemelijk is gemaakt dat die één vervuilingseenheid of minder bedraagt.

 

Vervuilingswaarde van woonruimten

 

Artikel 18

 

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd, bedraagt één vervuilingseenheid.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd.

    De in de vorige volzin bedoelde woonruimten worden tezamen aangemerkt als een bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van een bedrijfsruimte.

     

Schatting

 

Artikel 19

De ambtenaar belast met de heffing kan het aantal vervuilingseenheden in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk door middel van schatting vaststellen, indien door de heffingplichtige:

  • a.

    meting, bemonstering en analyse niet of niet geheel zijn geschied in overeenstemming met de in Bijlage I opgenomen voorschriften;

  • b.

    het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse en bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 12, eerste of vijfde lid, 13, eerste lid, 17, eerste lid, of 18, eerste lid, niet mogelijk is;

  • c.

    het aantal vervuilingseenheden niet is berekend met behulp van meting, bemonstering en analyse, bepaling van de vervuilingswaarde op basis van artikel 12, vijfde lid, wel mogelijk is, maar door de heffingplichtige gedurende het heffingsjaar geen aanvraag als bedoeld in dat artikel is gedaan:

  • d.

    niet of niet geheel is voldaan aan de voorwaarden, verbonden aan de in artikel 9, 10 of 11 bedoelde toestemming.  

Tarief

 

Artikel 20

Het tarief bedraagt € 64,08 per vervuilingseenheid.

 

Wijze van heffing en termijnen van betaling

 

Artikel 21

 

  • 1.

    De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

  • 2.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.

  • 4.

    Een met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete als genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, die gelijktijdig en in verband met de vaststelling van de belastingaanslag is opgelegd, is invorderbaar overeenkomstig de termijnen die gelden voor de belastingaanslag.

  • 5.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. 

Nadere regels

 

Artikel 22

Het bestuur van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht en het dagelijks bestuur van het waterschap kunnen nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft.

 

Inwerkingtreding en citeertitel

 

Artikel 23

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2017.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2017’.

Artikel 5

Ten aanzien van de inwerkingtreding van dit besluit te bepalen dat:

  • 1.

    Dit besluit in werking treedt met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum met ingang van welke de bepalingen van dit besluit in aanmerking worden genomen, is 1 januari 2017.

  • 3.

    De bij dit besluit gewijzigde bepalingen van toepassing blijven op belastbare feiten die vóór de in het tweede lid genoemde datum hebben voorgedaan.

  • 4.

    De normbladen, behorende bij de Verordening Verontreinigingsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2010 en de Verordening Zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2017, bekend worden gemaakt door terinzagelegging op het waterschapskantoor en het kantoor van de BghU.  

       

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur op 14 december 2016

Voorzitter, P.J.M. Poelmann

Secretaris, C.J. Vos

Bijlage I

Bijlage I behorende bij de Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2017

Voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening

Indeling Bijlage l

Definitiebepalingen

A Wijze van meting, bemonstering en monsterbehandeling

Paragraaf A.1 Algemeen

Paragraaf A.2 Meting

A.2.1 Open meetsystemen

A.2.2 Gesloten meetsystemen

A.2.2.1 Inbouw

A.2.2.2 Natte kalibratie

A.2.2.3 Droge kalibratie

A.2.2.4 Kalibratierapport

Paragraaf A.3 Bemonstering

A.3.1 Algemeen, instelling en uitvoering apparatuur

Paragraaf A.4 Monsterbehandeling

A.4.1 Algemeen

A.4.2 Conservering en maximale bewaartermijn

Tabel A

B Analysevoorschriften

Paragraaf B.1 Algemeen

Paragraaf B.2 Analyse

Tabel B

C Berekeningsvoorschriften

C.1 Berekeningswijze van het aantal vervuilingseenheden

C.2 Bepaling aantal etmalen

Definitiebepalingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a.

    etmaal: de aaneengesloten periode van 24 uur waarover een verzamelmonster wordt samengesteld;

  • b.

    debiet: de hoeveelheid afgevoerd afvalwater gedurende het etmaal;

  • c.

    debietmeter: meter waarmee (bijvoorbeeld door middel van magnetische inductie) het debiet gemeten wordt;

  • d.

    momentaan debiet: de hoeveelheid afgevoerd afvalwater gedurende een moment van meting;

  • e.

    kalibreren: bepalen van de waarde van de afwijkingen ten opzichte van een van toepassing zijnde standaard;

  • f.

    droog kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij een doorstroming van een hoeveelheid water door de debietmeter wordt gesimuleerd;

  • g.

    nat kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij daadwerkelijk een nauwkeurig bekende hoeveelheid vloeistof door de debietmeter wordt geleid;

  • h.

    gesloten meetsysteem: meetsysteem dat het debiet meet in een gesloten leiding of in een gesloten drukleiding, waarbij het afvalwater niet in contact staat met de buitenlucht;

  • i.

    open meetsysteem: meetsysteem waarbij het oppervlak van het stromende afvalwater in contact staat met de buitenlucht;

  • j.

    moedermeter: debietmeter, waarvan de installatie kan worden herleid naar de nationale volumestandaard van het Nederlands Meetinstituut;

  • k.

    bewaartermijn: de periode tussen het einde van het etmaal en het begin van de voorbehandeling ten behoeve van de uitvoering van de analyse;

  • l.

    aantoonbaarheidsgrens: laagste concentratie van de component in het monster waarvan de aanwezigheid nog met een bepaalde betrouwbaarheid kan worden vastgesteld, zijnde 3x de spreiding van binnenlaboratoriumreproduceerbaarheid. 

A Wijze van meting, bemonstering en monsterbehandeling

 

Paragraaf A.1 Algemeen

 

De meet- en bemonsteringsvoorzieningen verkeren in een goede staat, worden regelmatig schoongemaakt en zijn altijd goed en veilig toegankelijk. De meet- en bemonsteringsvoorzieningen worden overeenkomstig onderstaande bepalingen respectievelijk NEN 6600-1 (Water-Monsterneming-Deel 1: Afvalwater 2009) geïnstalleerd en onderhouden. Een afvalwaterstroom kan zowel in een open als in een gesloten meetsysteem worden gemeten en bemonsterd.

In paragraaf A.2 wordt nader ingegaan op de meting en in paragraaf A.3 op de bemonstering.

In paragraaf A.4 wordt nader ingegaan op de behandeling van het samengestelde etmaalverzamelmonster.

 

Paragraaf A.2 Meting

 

De meting betreft het debiet. Het debiet wordt in de afvalwaterstroom gemeten.

In de plaats van de meting in de afvalwaterstroom kan het debiet worden bepaald op basis van meting van de hoeveelheid water in het watertoevoersysteem van het bedrijf of van de bedrijfsonderdelen. In het laatstbedoelde geval mag de per etmaal afgevoerde hoeveelheid afvalwater niet groter zijn dan de in dezelfde periode toegevoerde hoeveelheid water.

 

A.2.1 Open meetsystemen

Bij open meetsystemen wordt een meetput of een meetgoot toegepast. Bij toepassing van een meetput gelden de volgende eisen:

  • 1.

    de momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,05 meter, bedragen gesommeerd minder dan 5% van het gemeten debiet;

  • 2.

    de momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,125 meter, bedragen gesommeerd minder dan 10% van het gemeten debiet.

 

Bij toepassing van een meetgoot bedragen de momentane debieten in het etmaal, van minder dan 16,4% van het maximaal mogelijk momentane debiet, gesommeerd, minder dan 10% van het gemeten debiet.

De apparatuur voor de hoogtemeting wordt minimaal éénmaal per jaar bij overstorthoogten van 5, 10, 15, 20 en 25 centimeter droog gekalibreerd. In het kalibratierapport wordt voor elke overstorthoogte een vergelijking gemaakt tussen de gemeten hoeveelheid afvalwater gedurende de periode van het kalibreren, en de bij de desbetreffende overstorthoogte met behulp van de afvoerrelatie van de meetvoorziening berekende hoeveelheid afvalwater over de periode van het kalibreren. Zowel het absolute als het procentuele verschil wordt hierbij aangegeven. Bij ultrasone hoogtemeting wordt ook de temperatuurmeting en de temperatuurcorrectie gecontroleerd en gecorrigeerd bij afwijking.

 

A.2.2 Gesloten meetsystemen

De momentane debieten in het etmaal, van minder dan 10% van het maximaal mogelijk momentaan debiet, bedragen gesommeerd minder dan 5% van het gemeten debiet. Het gesloten meetsysteem is voorzien van een niet–resetbare mechanische pulsteller. Registratie van momentane meetgegevens vindt plaats door middel van een printer of datalogger of andere vorm van geautomatiseerd registratiesysteem.

    

A.2.2.1 Inbouw

Bij de inbouw van een nieuwe debietmeter in een gesloten meetsysteem wordt een ‘af fabriek’ kalibratierapport meegeleverd, waarop naast de meterspecifieke kalibratiefactor, óók de correctiefactor, of meterconstante staat aangegeven. Natte kalibratie in ingebouwde toestand vindt direct plaats na inwerkingstelling van de debietmeter.

 

Voorts worden aan de inbouw de volgende eisen gesteld:

  • a.

    Bij het inbouwen wordt rekening gehouden worden met de mogelijkheid tot het uitvoeren van een natte kalibratie in–situ.

  • b.

    De lengte van de rechte leiding vóór de meetbuis bedraagt minimaal vijf maal de diameter van de meetbuis, gerekend vanuit het hart van de meter.

  • c.

    De lengte van de rechte leiding ná de meetbuis bedraagt minimaal twee maal de diameter van de meetbuis, gerekend vanuit het hart van de meter.

  • d.

    De diameter van de rechte leiding vóór en ná de meetbuis is exact gelijk aan de diameter van de meetbuis.

  • e.

    Toegepaste pakkingen steken niet naar binnen toe uit.

  • f.

    De meetbuis is dusdanig ingebouwd dat deze altijd volledig gevuld is met water.

  • g.

    De meter is geaard door middel van een aardring, dan wel met een aardelektrode die is ingebouwd in de meter. 

A.2.2.2 Natte kalibratie

De meetapparatuur wordt ten minste éénmaal per drie jaar in ingebouwde toestand nat gekalibreerd. In het jaar van natte kalibratie hoeft niet tevens een droge kalibratie te worden uitgevoerd.

Voor debietmeters in mobiele meetapparatuur vindt de natte kalibratie jaarlijks plaats in ingebouwde toestand bij minimaal de volgende vijf meetpunten: 10%, 25%, 50%, 75% en 100% van het maximaal meetbereik op een ijkbevoegde- of NKO-geaccrediteerde instelling, waarvan de installatie kan worden herleid naar de nationale volumestandaard van het Nederlands Meetinstituut (NMi).

 

Voorts worden aan de natte kalibratie de volgende eisen gesteld:

  • a.

    Minimaal éénmaal per drie jaar worden gesloten meetsystemen in ingebouwde toestand nat gekalibreerd. Onder natte kalibratie wordt verstaan dat een vooraf nauwkeurig bepaalde hoeveelheid water door de te kalibreren meter wordt geleid (waarbij deze hoeveelheid is vastgesteld bij een onder b genoemde instelling), dan wel dat tijdelijk een tweede, bij voorkeur op hetzelfde meetprincipe gebaseerd meetsysteem in serie wordt geplaatst en fungeert als moedermeter, dan wel op een andere, door de ambtenaar belast met de heffing goedgekeurde methode.

  • b.

    Indien bij de natte kalibratie gebruik gemaakt wordt van een moedermeter, wordt deze in ingebouwde toestand nat gekalibreerd bij minimaal de volgende vijf meetpunten: 10%, 25%, 50%, 75% en 100% van het maximaal meetbereik. De natte kalibratie vindt plaats op een ijkinstallatie van een ijkbevoegde- of NKO-geaccrediteerde instelling, waarvan de installatie kan worden herleid naar de nationale volumestandaard van het Nederlands Meetinstituut (NMi). Ook wanneer de moedermeter nieuw is, wordt deze gekalibreerd op één van de genoemde installaties, waarbij de meter is ingebouwd in de meetset of meetwagen waarin deze in de praktijk zal worden ingezet.

  • c.

    Het kalibratierapport van de moedermeter, waaruit het onder b bepaalde moet blijken, mag niet ouder zijn dan één jaar. Dit kalibratierapport wordt bij die van het gekalibreerde meetsysteem gevoegd.

  • d.

    Tijdens de natte kalibratie wordt zoveel water door het te kalibreren meetsysteem geleid, dat minimaal 2.000 waarnemingen worden bereikt. Bij gebruik van een moedermeter vindt de natte kalibratie plaats in het meetbereik waarin de te kalibreren meter onder normale bedrijfsomstandigheden functioneert.

  • e.

    Tijdens de natte kalibratie worden de gemeten hoeveelheden water van de te kalibreren flowmeter (én van de moedermeter, wanneer daarvan sprake is) door middel van printers of dataloggers met een frequentie van minimaal éénmaal per uur geregistreerd. In geval van het toepassen van dataloggers worden ook de ruwe, onbewerkte data bij het kalibratierapport gevoegd.

  • f.

    Bij de natte kalibratie wordt ook de randapparatuur, voor zover die betrokken is bij de registratie van de meetgegevens, op een goede werking gecontroleerd. 

A.2.2.3 Droge kalibratie

Meetapparatuur voor debietmetingen wordt ten minste éénmaal per jaar droog gekalibreerd, tenzij in dat jaar een natte kalibratie plaatsvindt.

 

Voorts worden aan de droge kalibratie de volgende eisen gesteld:

  • a.

    Bij een droge kalibratie wordt de weerstand of de geleidbaarheid tussen de elektroden gemeten. Wanneer aan de hand van deze controle blijkt dat de meetbuis (mogelijk) vervuild is, dient deze te worden gereinigd.

  • b.

    Op het kalibratierapport van een droge kalibratie wordt de weerstand of de geleidbaarheid tussen de elektroden weergegeven. Wanneer de meetbuis is gereinigd, wordt deze waarde zowel vóór, als ná het reinigen in het kalibratierapport vermeld.

  • c.

    Bij de droge kalibratie wordt ook de werking van randapparatuur, voor zover die betrokken is bij de registratie van de meetgegevens, op een goede werking gecontroleerd.

  • d.

    Wanneer bij een droge kalibratie blijkt dat de meetfout groter is dan 5%, wordt het gesloten meetsysteem onmiddellijk in ingebouwde toestand nat gekalibreerd, volgens de bepalingen welke van toepassing zijn bij een natte kalibratie. 

A.2.2.4 Kalibratierapport

Van een debietmeter moet het meest recente kalibratierapport bij de aangifte overgelegd worden. Bij een natte kalibratie in ingebouwde toestand (dat wil zeggen: ter plekke op het bedrijf, of als complete mobiele meetset op een ijkbank van een daartoe bevoegde instantie), worden de volgende aspecten vastgesteld én gerapporteerd op het kalibratierapport:

  • -

    de ‘as–found’ meetafwijking (de gevonden meetafwijking);

  • -

    eventuele hardwarematige aanpassingen (nieuwe spoel, etc.);

  • -

    de justering (softwarematige aanpassing van de correctiefactor/meterconstante);

  • -

    de ‘as–left’ meetafwijking, eventueel na hardwarematige aanpassing/justering;

  • -

    de (eventueel nieuwe) correctiefactor, of meterconstante.

 

Paragraaf A.3 Bemonstering

 

A.3.1 Algemeen, instelling en uitvoering van apparatuur

De bemonstering dient plaats te vinden met behulp van automatische monsternameapparatuur. De bemonstering geschiedt in overeenstemming met NEN 6600-1 (Water-Monsterneming Deel 1: Afvalwater 2009), met dien verstande dat bemonstering door steekbemonstering niet is toegestaan, tenzij anders is bepaald door de ambtenaar belast met de heffing.

   

Paragraaf A.4 Monsterbehandeling

 

A.4.1 Algemeen

De monsterbehandeling geschiedt in overeenstemming met NEN 6600-1 (Water-Monsterneming Deel 1: Afvalwater 2009) en conform paragraaf 9 van NEN 6600-1 (2009) wordt na monsterneming geconserveerd volgens NEN-EN-ISO 5667-3 (2012). De monsters worden gekoeld en in het donker bewaard tussen 1° en 5° C. Van elk verzameld monster wordt een representatief deel van drie liter gedurende 24 uur in een goed gesloten vat/fles bij maximaal 5° C in het donker bewaard ten behoeve van contra-analyse door de ambtenaar belast met de heffing. De monsterflessen bestemd voor analyse door de heffingplichtige en voor contra-analyse door de ambtenaar belast met de heffing worden om en om gevuld. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat het monster voor de analyse op een heffingsparameter door de heffingplichtige en voor de desbetreffende contra-analyse door de ambtenaar belast met de heffing zoveel mogelijk identiek zijn.

 

A.4.2 Conservering en maximale bewaartermijn

De monsters uit het etmaalverzamelmonster worden tot en met het einde van de bewaartermijn geconserveerd op de wijze zoals is aangegeven in tabel A. Als een monster uit het etmaalverzamelmonster wordt ingevroren of chemisch geconserveerd, geschiedt dit binnen twaalf uur na afloop van het etmaal. De eventuele voorschriften met betrekking tot chemische conservering gelden in aanvulling op de voorschriften met betrekking tot de conserveringstemperatuur gedurende de bewaartermijn.

In tabel A zijn tevens de maximale bewaartermijnen opgenomen die gelden voor de onderscheidenlijk uit te voeren analyses. De voorbehandeling ten behoeve van een analyse vangt na het einde van het etmaal aan, binnen de maximale bewaartermijn die bij de desbetreffende analyse in tabel A is vermeld. De voorbehandeling van het monster ten behoeve van de analyse, waaronder onder meer wordt begrepen het ontdooien van bevroren monsters, wordt uitgevoerd op een wijze en binnen een zodanige termijn dat daardoor de representativiteit van het monster niet wordt verstoord. Een monster dat op één van de in tabel A aangegeven wijzen chemisch is geconserveerd wordt niet gebruikt voor één van de in tabel A opgenomen wijzen van analyse, waarvoor op basis van tabel A geen of andere voorschriften op het vlak van de chemische conservering gelden.

  

Tabel A

Het biochemisch zuurstofverbruik is weliswaar geen heffingsparameter voor de zuiveringsheffing, maar kan worden aangewend bij toepassing van de in artikel 11 van de verordening bedoelde hoedanigheidscorrectie.

 

B Analysevoorschriften

 

Paragraaf B.1 Algemeen

 

De analyses worden uitgevoerd in het representatieve monster, dat is verkregen op de in onderdeel A van deze bijlage vermelde wijze. Het onderzoek wordt in het water als zodanig uitgevoerd, dus zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd.

Er is in dit onderdeel verwezen naar normbladen, uitgegeven door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut. De publicatie van de normbladen wordt aangekondigd in de Nederlandse Staatscourant. Bij wijziging in/van een normblad gedurende het kalenderjaar wordt voor de toepassing van deze verordening deze wijziging eerst van kracht op 1 januari van het jaar volgende op de wijziging.

De in tabel B vermelde aantoonbaarheidsgrenzen zijn de concentraties van de desbetreffende stoffen die bij de analyse ten minste aangetoond moeten kunnen worden.

 

Paragraaf B.2 Analyse

 

De analyse van het monster geschiedt op de wijze zoals die is aangegeven in tabel B.

 

Tabel B

 

 

1 ) De aantoonbaarheidsgrenzen voor zware metalen zijn gebaseerd op een afvalwatermonster met een soortelijke geleiding tot 1500 μS/cm en een zwevend stof gehalte tot 100 mg/l. Bij afvalwatermonsters met een matrix die groter is dan genoemde waarden voor geleiding en zwevende stof kan een hogere aantoonbaarheidsgrens gelden.

2 ) De analyse volgens normblad NEN-ISO 15705 is toepasbaar voor onverdunde monsters met een gehalte aan zuurstofverbruik tot aan 1.000 mg/l en chlorideconcentratie die lager zijn dan 1.000 mg/l. De ambtenaar belast met de heffing kan voorts de methode niet toepasbaar verklaren indien naar zijn oordeel andere omstandigheden daartoe aanleiding geven.

3 ) De analyse volgens normblad NEN-ISO 15705 heeft een aantoonbaarheidsgrens van 6 mg/l voor fotometrische detectie bij 600nm en 15 mg/l voor titrimetrische detectie (gebaseerd op één enkelvoudige meting van één laboratorium) wanneer cuvetten worden gebruikt met een bereik van maximaal 1.000 mg/l.

4 ) NEN 6953, hoofdstuk 5.3.3.3 mag alleen worden toegepast op afvalmonsters met een soortelijke geleiding tot 1500 μS/cm en een zwevend stof gehalte tot 100 mg/l.

 

C Berekeningsvoorschriften

 

 

 

Bijlage II  

Tabel afvalwatercoëfficiënten (artikel 122k, derde lid, Waterschapswet)

 

Klasse

Klassegrenzen uitgedrukt in aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik per m³ ingenomen water

 

Afvalwatercoëfficiënt uitgedrukt in aantal vervuilingseenheden per m³ ingenomen water in het heffingsjaar

 

ondergrens

bovengrens

 

1

> 0

0,0013

0,0010

2

> 0,0013

0,0020

0,0016

3

> 0,0020

0,0031

0,0025

4

> 0,0031

0,0048

0,0039

5

> 0,0048

0,0075

0,0060

6

> 0,0075

0,012

0,0094

7

> 0,012

0,018

0,015

8

> 0,018

0,029

0,023

9

> 0,029

0,045

0,036

10

> 0,045

0,070

0,056

11

> 0,070

0,11

0,088

12

> 0,11

0,17

0,14

13

> 0,17

0,27

0,21

14

> 0,27

0,42

0,33

15

> 0,42

 

0,5

Naar boven