Wijziging Aansluitverordening Rijn en IJssel
Het algemeen bestuur van het waterschap Rijn en IJssel;
 
Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van 23 juni 2015;
 
Gelet op de artikelen 56, eerste lid, en 78, eerste lid, van de Waterschapswet en artikel 6.2, tweede lid, van de Waterwet;
 
BESLUIT:
Artikel I De Aansluitverordening Rijn en IJssel wordt als volgt gewijzigd:
  • A.
    In artikel 1 onder c wordt «1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren» vervangen door «6.1, eerste lid, van de Waterwet».
 
  • B.
    In artikel 1 onder e wordt «10.15, eerste lid, van de Wet milieubeheer »vervangen door «10.33, eerste lid van de Wet milieubeheer».
 
  • C.
    In artikel 1 onder g wordt «136» vervangen door «150».
 
  • D.
    Na artikel 2, vierde lid, worden een vijfde en zesde lid toegevoegd, luidende:
    • 5.
      Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet indien met degene die een in het eerste verbod bedoelde handeling wil uitvoeren, een afvalwaterakkoord van kracht is.
    • 6.
      In een afvalwaterakkoord dienen ten minste de volgende onderwerpen te worden geregeld:
      • a.
        Doelmatig(e) inzameling, transport en zuivering van afvalwater
      • b.
        Kwaliteitseisen afvalwater bij overnamepunt
      • c.
        Voorkomen verontreiniging door diffuse bronnen
      • d.
        Kenmerken overnamepunt(en) en aansluitpunten
      • e.
        Structureel overleg
 
  • E.
    In artikel 5, eerste lid, wordt «1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren» vervangen door «6.1, eerste lid, van de Waterwet».
 
  • F.
    Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd: «Een aansluitvergunning, verleend vóór 1 april 2015 voor het aansluiten van een riool op een zuiveringstechnisch werk en/of het vanuit het riool brengen van afvalwater in dit werk, wordt geacht te zijn verleend op grond van artikel 6.2, tweede lid, van de Waterwet».
 
 
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van 7 juli 2015,

drs. C. Roos

secretaris-directeur

drs. H.Th.M. Pieper

dijkgraaf

Artikel II De toelichting bij de Aansluitverordening Rijn en IJssel wordt vervangen door:
Toelichting op de Aansluitverordening Rijn en IJssel
 
Het waterschap is belast met de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Waterwet. Zuivering van stedelijk afvalwater gebracht in een openbaar vuilwaterriool geschiedt in een daartoe bestemde inrichting onder de zorg van een waterschap dan wel van een gemeente, indien doelmatig.
 
De gemeenten zijn belast met de zorg voor de openbare vuilwaterriolen op voet van artikel 10.33 van de Wet milieubeheer: de gemeenteraad of burgemeester en wethouders dragen zorg voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen, door middel van een openbaar vuilwaterriool naar een inrichting als bedoeld in artikel 3.4 van de Waterwet.
 
Het waterschap heeft er belang bij dat het afvalwater dat op een zuiveringstechnisch werk wordt geloosd, kwalitatief en kwantitatief aan bepaalde eisen voldoet. De Aansluitverordening bevat daarom een vergunningstelsel voor aansluitingen en lozingen op een zuiveringstechnisch werk van het waterschap.
 
De Aansluitverordening ziet primair toe op lozingen die worden gedaan via het openbaar vuilwaterriool van een gemeente. De Aansluitverordening laat echter ook de ruimte om een aansluitvergunning te verlenen aan bedrijven en huishoudens. Hierbij moet men denken aan bedrijven of huishoudens die direct op een zuiveringstechnisch werk zijn aangesloten, er is hier geen tussenkomst van een openbaar vuilwaterriool.
 
De Aansluitverordening Rijn en IJssel gaf bij de inwerkingtreding op 1 mei 1999 mede uitvoering aan bepalingen in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, hierna: de Wvo. Met ingang van de inwerkingtreding van de Waterwet op 22 december 2009 is de Wvo ingetrokken. De voor de aansluitverordening relevante bepalingen van de Wvo zijn opgegaan in de Waterwet, hierna: Wtw.
 
Ingevolge artikel 6.2, tweede lid, Wtw is het verboden zonder vergunning met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, op een zuiveringstechnisch werk te brengen. Bedrijven en huishoudens hebben dus een vergunning nodig voor directe lozingen op een zuiveringstechnisch werk. Dit kan een vergunning zijn op grond van artikel 6.2, tweede lid, Wtw. Een vergunning op grond van een aansluitverordening voldoet echter ook aan artikel 6.2, tweede lid, Wtw. Artikel 6.2, tweede lid, onder a. Wtw bepaalt dat:
 
Het is verboden met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, water of stoffen te brengen op een zuiveringstechnisch werk, tenzij: a. een daartoe strekkende vergunning is verleend door het bestuur van het in artikel 3.4 bedoelde waterschap. 
 
 
In de memorie van toelichting bij de Waterwet wordt toegelicht dat deze bepaling is opgenomen met het doel te voldoen aan de wens van richtlijn nr. 91/271/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 betreffende de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG L 135). Hieruit kan worden opgemaakt dat een aansluitvergunning ook aan de verplichting voldoet van art 6.2 lid 2 sub a Wtw. De aansluitvergunning is namelijk te kwalificeren als een ‘daartoe strekkende vergunning’.
 
De aansluitvergunning voor het lozen van afvalwater vanuit de riolering op de waterzuivering kent zijn grondslag in de Waterschapswet. Voor het aansluiten van een openbaar vuilwaterriool op een zuiveringstechnisch werk bevat de Waterwet geen vergunningplicht. Wel geeft de Waterwet de waterschappen de ruimte om een vergunning voor te schrijven. Was de aansluitverordening nog een essentieel onderdeel van het wettelijke stelsel bij de invoering van de Wvo, onder de Waterwet is de aansluitverordening niet meer vanzelfsprekend.
Bij de invoering van de Waterwet hebben de koepelorganisaties VNG, IPO en UvW in het Bestuurs Akkoord Water 2011 afgesproken dat de aansluitverordening op termijn moet plaats maken voor afvalwaterakkoorden tussen de waterschappen en gemeenten. De eenzijdige regulering door het waterschap wordt gezien als onbalans in het systeem. In de wetsgeschiedenis van de Waterwet schetst de wetgever het toekomstbeeld dat waterschappen en gemeenten samenwerken in de afvalwaterketen. Dat doen ze door het sluiten van afvalwaterakkoorden. In een afvalwaterakkoord worden afspraken opgenomen met betrekking tot de afvalwaterketen. De gedachte achter de Waterwet is onder andere dat bestuurlijke samenwerking een positief effect heeft op de prestaties van de deelnemende partijen. In het Bestuurs Akkoord Water 2011 volgen de koepelorganisaties deze lijn.
 
Het sluiten van afvalwaterakkoorden is niet verplicht. Noch de Waterwet, noch het Bestuursakkoord Water 2011 verplicht de waterschappen de aansluitverordening in te trekken.
 
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft met zeven van de 22 gemeenten in het werkgebied afvalwaterakkoorden gesloten. Naar mate het waterschap met meer gemeenten afval-waterakkoorden sluit, wordt het doel van het Bestuurs Akkoord Water 2011 beter benaderd. Als met alle gemeenten een afvalwaterakkoord is gesloten, geldt de vergunningplicht ingevolge de aansluitverordening alleen nog voor burgers en bedrijven. Dan kan worden overwogen de aansluitverordening in te trekken en vergunningen aan burgers en bedrijven voortaan te verstrekken rechtstreeks op grond van artikel 6.2, tweede lid, Wtw.
 
In de aansluitvergunning worden primair eisen gesteld aan de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater dat op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht. De verordening voorziet in de mogelijkheid om in de aansluitvergunning - naast eventuele grenswaarden - signaleringswaarden vast te stellen. In geval van overschrijding van signaleringswaarden kan de houder van de aansluitvergunning worden verplicht om onderzoek te verrichten naar de oorzaken van de overschrijdingen en naar de mogelijkheden om de overschrijdingen te voor­komen, te beperken of ongedaan te maken (zie artikel 7 van de verordening).
 
Procedurebepalingen zijn thans opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb. De mogelijkheid bestaat een specifieke procedure van toepassing te verklaren op de aansluitvergunning. Voor het opnemen van dergelijke bepalingen inzake vergunningverlening wordt geen aanleiding gezien. In de aansluitverordening is derhalve niet aangegeven wèlke procedure uit de Awb van toepassing is. Gelet op het feit dat normaliter niet of nauwelijks sprake zal zijn van derde-belanghebbenden, wordt namelijk de 'korte procedure' van afdeling 4.1.2. van de Awb toepasbaar geacht. De Awb bevat regels inzake de aanvraag tot het verlenen van de aansluitvergunning, de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag, de beslistermijn en de motivering van de beslissing. Aangezien in deze sprake is van dwingend recht, behoeven de betreffende be­palingen uit de Awb niet in de verordening te worden vermeld.
 
Artikelsgewijze toelichting
 
Considerans
De huidige wetgevingssystematiek biedt niet de mogelijkheid om de houder van de aansluitvergunning te verplichten om bepaalde voorschriften of eisen 'één op één' door te vertalen naar individuele bedrijven of huishoudens, die op de riolering zijn aangesloten.
Het bevoegd gezag ingevolge de Wet milieubeheer, hierna: Wm, zal de regulering van indirecte lozingen, die onder de werkingssfeer van de Wm vallen, autonoom, op basis van het beoordelingskader van de Wm, gestalte moeten geven. In dit kader zal het Wm-gezag ook het belang van de bescherming van de kwaliteit van oppervlaktewater, alsmede het belang van de doelmatige werking van zuiveringstechnische werken kunnen èn moeten behartigen. Bij het stellen van voorschriften (in de Wm-vergunning of in het kader van nadere eisen bij algemene regels ingevolge de Wm) zal het Wm-gezag het waterkwaliteitsbeleid in het algemeen en de concrete omstandigheden van de betrokken zuiveringstechnische werken en de kwaliteitseisen van het ontvangende oppervlaktewater in het bijzonder mede als uitgangspunt moeten nemen.
De aansluitvergunning bevat in feite de eisen en voorschriften, die voortvloeien uit de con­crete, bijzondere omstandigheden. In de overwegingen is aangegeven dat de houder van de aansluitvergunning gehouden is om in aanvulling op de wettelijke bepalingen en eisen ter zake (ingevolge de Wm) bij het stellen van voorschriften rekening te houden met de inhoud van de aansluitvergunning.
 
Met andere woorden, de gemeente wordt verplicht om met behoud van eigen ver­antwoordelijkheden en met behulp van het instrumentarium van de Wm zo veel mogelijk de aan haar zelf in de aansluitvergunning opgelegde eisen te betrekken bij de regulering van indirecte lozingen.
 
De waterschappen ontlenen de wettelijke basis voor het opstellen van een aansluitverordening aan artikel 78 van de Waterschapswet en artikel 6.2, tweede lid, van de Waterwet. Gelet op het feit dat de aansluitverordening tevens onderwerpen regelt waaromtrent bepalingen zijn opgenomen in (onder meer) hoofdstuk 10 van de Wm, is ook artikel 21.7 van de Wm in dit kader relevant.
 
Artikel 1
In dit artikel is een aantal begripsomschrijvingen opgenomen.
 
Artikel 2
Artikel 2, eerste lid, van de verordening bepaalt dat voor het aansluiten van een openbaar riool op een zuiveringstechnisch werk van een waterschap alsmede voor het brengen van afvalwater in een zuiveringstechnisch werk een vergunning is vereist. Deze bepaling vormt in wezen de kern van de verordening.
 
Het tweede lid van artikel 2 verleent het waterschap expliciet de bevoegdheid een aansluitvergunning te weigeren, te wijzigen of in te trekken. De bevoegdheid tot wijziging maakt in beginsel een actief vergunningenbeleid mogelijk. Vanzelfsprekend kunnen wijzigingen in bestaande lozingen en aanvragen voor nieuwe lozingen door stadsuitbreiding en nieuwe bedrijfsactiviteit ertoe leiden dat wijziging van de aansluitvergunning noodzakelijk zal zijn. Tevens speelt een rol, dat met name waar het lozingen van een stedelijk gebied betreft, het totaal van de gegevens nodig om op verantwoorde wijze de aan een aansluitvergunning te verbinden voorschriften te kunnen formuleren, niet direct voorhanden zal zijn. De voorschriften van een aansluitvergunning zullen dan door middel van een proces van wijzigingen en aanvulling tot stand moeten komen.
 
Een reden om de voorschriften aan te vullen of te wijzigen, kan voorts liggen in een verandering van de inzichten of omstandigheden opgetreden na de verlening van de aansluitvergunning. Gedacht kan worden aan aangescherpte eisen in de Watervergunning, ontwikkelingen op Europeesrechtelijk niveau of in andere oorzaken die bij een behoorlijk en zorgvuldig kwalitatief oppervlaktewaterbeheer niet kunnen worden veronachtzaamd. Mede met het oog hierop bestaat ook de mogelijkheid de aansluitvergunning in eerste instantie tijdelijk te verlenen (artikel 2, vierde lid).
 
Het derde lid van artikel 2 bepaalt dat de aansluitvergunning onder beperkingen kan worden verleend. Hierbij moet uiteraard in de eerste plaats worden gedacht aan voorschriften op het terrein van de kwantiteit en kwaliteit van het afvalwater. Verwezen wordt naar het gestelde onder artikel 6. Daarnaast worden in artikel 2, derde lid, de belangen genoemd ter bescher­ming waarvan de aan een aansluitvergunning te verbinden voorschriften moeten dienen. Dit zijn achtereenvolgens de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken (alsmede de bescherming van deze werken zelf) en de kwaliteit van het oppervlaktewater, waarop het effluent van het zuiveringstechnisch werk wordt geloosd.
 
Gezien de onvermijdelijke restvervuiling van het op het zuiveringstechnisch werk behandelde rioolwater is het van belang om de vervuilingswaarde van het aangeboden rioolwater tot een uit een oogpunt van waterkwaliteitsbeleid aanvaardbaar niveau terug te dringen. Hiertoe kunnen in het kader van de sanering van een afvalwatersituatie voorschriften aan een aansluitvergunning dan wel een afvalwaterakkoord worden gekoppeld. Overbelasting van een zuiveringsinstallatie en de als gevolg daarvan optredende verminderde zuiveringsgraad kan daardoor worden vermeden; tevens kan de aldus vrijkomende zuiveringscapaciteit voor aansluiting van andere lozingen worden benut.
 
Het waterschap als eigenaar van een zuiveringstechnisch werk kan in aanvulling op of in plaats van de in dit lid bedoelde vergunningvoorschriften aansluitvoorwaarden verbinden aan het recht om op het zuiveringstechnisch werk aan te sluiten. Aansluitvoorwaarden hebben een privaatrechtelijke grondslag. Ze kunnen worden gebruikt zowel in aanvulling op een aansluitvergunning als in aanvulling op een afvalwaterakkoord als bedoeld in het vijfde lid.
 
 
De bescherming van de zuiveringstechnische werken omvat met name de bescherming tegen feitelijke aantasting van transportleidingen, gemalen en onderdelen van de zuiveringsinstallatie zelf. Een bekend voorbeeld vormt in dit verband de aantasting van leidingen door te hoge concentraties sulfaat in het afvalwater.
 
Het begrip 'doelmatige werking' moet ruim worden opgevat. 'Doelmatige werking' omvat niet slechts een optimaal, efficiënt zuiveringsproces in technische zin. Onder dit criterium vallen ook aspecten als het voorkomen van stank en hinder op de rioolwaterzuiveringsinstallatie en het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van zuiveringsslib. Het criterium heeft tevens een zekere bedrijfseconomische betekenis: ook de doelmatige exploitatie van de rioolwaterzuiveringsinstallatie, dat wil zeggen de optimale werking en benutting van de aanwezige capaciteit, wordt er onder begrepen.
 
Het vijfde lid van artikel 2 bepaalt dat de vergunningplicht niet geldt, als met degene die een in het eerste verbod bedoelde handeling wil uitvoeren, een afvalwaterakkoord van kracht is. De vergunningplicht vervalt op het moment dat een afvalwaterakkoord in werking treedt en herleeft als het afvalwaterakkoord wordt beëindigd zonder dat er een ander afvalwaterakkoord voor in de plaats treedt.
Het zesde lid noemt de onderwerpen die ten minste in een afvalwaterakkoord dienen te worden geregeld. Beoogd wordt dat het afvalwaterakkoord een volwaardige vervanging is voor de aansluitvergunning.
 
Artikelen 3 en 4
De eisen inzake de bij de aanvraag te overleggen gegevens zijn beperkt. Voorheen diende een gemeente standaard bepaalde gegevens te verstrekken over àlle bedrijven of instellingen, die behoorden tot een aantal nader omschreven categorieën. De ervaring leert echter dat lang niet alle overgelegde gegevens daadwerkelijk relevant zijn voor het beoordelen van de vergunningaanvraag en/of voor het bepalen van de kwantiteit en hoedanigheid van het op het zuiveringstechnisch werk te lozen afvalwater.
 
Vandaar dat in de voorliggende verordening in de eerste plaats onderscheid wordt gemaakt tussen de eisen inzake de bij de aanvraag te overleggen gegevens (artikel 3) en eventueel nadien - los van de vergunningaanvraag - op te leggen informatieplichten (artikel 4). In de tweede plaats is in artikel 3, eerste lid, weliswaar niet limitatief een groot aantal onderwerpen opgenomen, waarover gegevens kunnen worden geëist, maar is tevens aan de vergunningverlener de bevoegdheid verleend om hiervan af te wijken (dit blijkt uit de formulering: de aanvrager kan worden verplicht).
 
De gedachte hierachter is dat een waterschap in voorkomende gevallen reeds beschikt over een deel van de gegevens die bij de beoordeling van de aanvraag moeten worden betrokken. In dat geval kan de vergunningaanvrager desgewenst worden toegestaan om slechts de resterende gegevens aan te leveren. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat een dergelijke benadering mogelijk is, omdat in de verordening niet de openbare procedure van de Awb van toepassing is verklaard. Terinzagelegging van een (volledige) aanvrage is daarom niet vereist. Indien echter afdeling 3.4 van de Awb van toepassing zou worden verklaard op de voorbereiding van een aansluitvergunning, zou ten behoeve van derden een volledige, eventueel door het waterschap te completeren, aanvraag ter inzage moeten worden gelegd.
 
In artikel 3, eerste lid, zijn, zoals reeds vermeld, niet-limitatief aspecten en onderwerpen opgesomd waarover in beginsel gegevens dienen te worden verstrekt. Waar relevant is tot uitdrukking gebracht dat naast de actuele lozingssituatie ook gegevens over voorzienbare, toekomstige wijzigingen kunnen worden geëist. In dit verband kan onder meer worden gedacht aan gegevens inzake (gefaseerd uit te voeren) saneringsmaatregelen en inzake het afkoppelen van niet verontreinigd hemelwater, koelwater, grondwater, etc.
 
De aangegeven aspecten en onderwerpen spreken grotendeels voor zich en kunnen in een (model-)aanvraagformulier nader worden uitgewerkt.
 
Overigens zullen uiteraard de gegevens, die in het kader van het ingevolge artikel 4.22 van de Wm verplicht op te stellen gemeentelijk rioleringsplan zijn verzameld, normaliter mede als basis kunnen dienen voor de gegevens die bij de aanvraag om een aansluitvergunning moeten worden overgelegd.
 
Artikel 4, eerste lid, voorziet vervolgens in een algemene informatieverplichting. De gemeente is ingevolge deze bepaling gehouden om op verzoek informatie te verstrekken. De te verstrekken informatie dient uiteraard verband te houden met het belangenkader van de aansluit verordening.
Overigens zal ook het waterschap zichzelf verplicht achten om een gemeente informatie te verstrekken die verband houdt met de aanleg en het beheer van rioleringssystemen.
 
Op grond van artikel 4, tweede lid, kan het waterschap de gemeente verplichten om onverwijld de gegevens te verstrekken die nodig zijn om oorzaken te achterhalen van een ongewone samenstelling of hoeveelheid van het aangeboden afvalwater. Voorwaarde hierbij is dat deze afwijkingen in de samenstelling van en/of hoeveelheid afvalwater leiden tot of dreigen te leiden tot een verstoring van de doelmatige werking van de zuiveringsinstallatie en/of tot (onnodige) aantasting van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater.
 
Het derde en het vierde lid van artikel 4 bevatten een concrete uitwerking van de informatieplicht die het waterschap in dit verband in ieder geval kan opleggen. Uitgangspunt hierbij is dat, afhankelijk van de geconstateerde afwijkingen, zo gericht mogelijk wordt gezocht naar potentiële oorzaken. De verplicht te verstrekken informatie zal moeten worden gerelateerd aan de mogelijke oorzaken. De categorieën van bedrijven en instellingen, waarover informatie moet (kunnen) worden verstrekt, zijn uiteraard die categorieën die onder de werkingssfeer van de Wm vallen.
 
Artikel 5
Artikel 5, eerste lid, vormt in feite een nadere uitwerking van artikel 2, derde lid. Voor alle duidelijkheid wordt aangegeven dat in een aansluitvergunning - naast de gebruikelijke eisen ten aanzien van kwantiteit en kwaliteit - in ieder geval ook specifieke grenswaarden en signaleringswaarden voor nader aan te wijzen stoffen kunnen worden gesteld. De reikwijdte van de voorschriften wordt begrensd door het belangenkader van de aansluitverordening. Uiteindelijk zullen voorschriften moeten kunnen worden gerelateerd aan:
  • de inhoud van de watervergunning die voor de lozing van het effluent van de zuiveringsinstallatie is verleend;
  • de bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken;
  • de geldende waterkwaliteitseisen voor het ontvangende oppervlaktewater.
 
 
Artikel 5, tweede lid, voorziet in een concretisering van de 'indirecte doorvertaling' zoals hierboven beschreven. Aangegeven wordt dat de houder van de aansluitvergunning zich in ieder geval rekenschap behoort te geven van gestelde grens- en signaleringswaarden.
 
Artikelen 6 en 7
Artikel 6 ziet op de situatie dat het afvalwater op het aansluitpunt niet voldoet aan de in de aansluitvergunning gestelde eisen. Mogelijk is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en treden informatieverplichtingen in werking. Artikel 6 ziet specifiek op de situatie dat een gestelde grenswaarde of signaleringswaarde wordt overschreden. Uiteraard betreft dit niet een enkel steekmonster, maar dient sprake te zijn van een reeks van geconstateerde overschrijdingen die gedurende langere tijd optreden. In dat geval is het waterschap gehouden de houder van de aansluitvergunning hiervan schriftelijk melding te doen. Deze melding kan vervol­gens leiden tot twee verplichtingen voor de betreffende gemeente:
  • 1.
    de gemeente kan ingevolge artikel 6, tweede lid, worden verplicht om een toename van de geconstateerde overschrijding als gevolg van nieuwe lozingen op het openbaar riool te voorkomen; en
  • 2.
    de gemeente kan ingevolge artikel 7 worden verplicht om onderzoek te verrichten naar de oorzaken van de overschrijdingen en naar de mogelijkheden om de overschrijdingen ongedaan te maken.
 
In de aansluitvergunning of krachtens de aansluitvergunning kan het waterschap terzake tevens nadere voorschriften uitvaardigen. Als eigenaar van het zuiveringstechnisch werk kan het waterschap ook in de aansluitvoorwaarden voorschriften opnemen.
 
Uitgangspunt is dat het onderzoek als bedoeld in artikel 7 van de verordening zo veel mogelijk in overleg en samenwerking met de waterkwaliteitsbeheerder en de overige bij de regulering van indirecte lozingen betrokken overheden wordt uitgevoerd. Verwezen wordt naar het gestelde in het algemeen deel van deze toelichting.
 
Artikelen 8 en 9
Op de voorbereiding van een beschikking op een aanvraag tot verlening of wijziging van een aansluitvergunning alsmede van een beschikking tot ambtshalve verlening, wijziging of intrekking zijn (automatisch) de bepalingen van dwingend recht van hoofdstuk 3 en 4 van de Awb van toepassing.
 
In aanvulling op de procedurebepalingen in de Awb bevatten de artikelen 8 en 9 bepalingen inzake advisering met betrekking tot de ontwerp-beschikking en toezending van de (definitieve) beschikking. Verwezen wordt naar het gestelde in het algemeen deel van deze toelichting.
 
In artikel 9 is rekening gehouden met de mogelijkheid van verlenging van de beslissingstermijn op de aanvraag om een aansluitvergunning in bijzondere gevallen.
 
 
Artikel 10
Analoog aan het bepaalde in artikel 7.14 van de Waterwet voorziet artikel 10 van de verordening in de mogelijkheid schadevergoeding toe te kennen aan de houder van de aansluitvergunning, indien deze als gevolg van een ambtshalve wijziging of intrekking van de aansluitvergunning schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te komen.
 
Artikel 11
Artikel 11 bevat een opsomming van bevoegdheden die aan een toezichthoudend ambtenaar van de waterkwaliteitsbeheerder worden toegekend bij het uitvoeren van toezicht op de naleving van bij of krachtens de aansluitverordening gestelde voorschriften. De bevoegdheden zijn enerzijds beperkt van omvang. Anderzijds is een beperking aangebracht ten aanzien van de plaatsen waarop de bevoegdheden mogen worden uitgeoefend. Zo zijn meting en bemonstering slechts voorzien op die gedeelten van het openbaar riool die gelegen zijn vóór het afgiftepunt via welke het afvalwater op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht.
 
Artikel 12
In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximumstraf op overtreding van een verordening (keur) kan worden gesteld. Aangenomen wordt dat de strafrechtelijke handhaving van bij of krachtens de aansluitverordening gestelde voorschriften minder voor de hand zal liggen. Voor het geval dit in voorkomende gevallen tòch opportuun is, is een strafbepaling in artikel 12 opgenomen.
 
Uiteraard is het bestuur van het waterschap bevoegd om bestuurlijke en/of bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten in te zetten in geval van overtreding van voorschriften.
 
Bestuursdwang (artikel 61 van de Waterschapswet) en dwangsomoplegging (artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht) vormen in dit kader de belangrijkste instrumenten.
 
Artikel 13
De inhoud van artikel 13, eerste lid, spreekt voor zich. 
 
Artikel 14
Naast lozingen vanuit een openbaar vuilwaterriool kan een zuiveringstechnisch werk ook directe lozingen ontvangen van bedrijven of particuliere huishoudens. Voor dergelijke directe lozingen bevatte de Aansluitverordening Rijn en IJssel sinds de inwerkingtreding in 1999 een vergunningplicht.
 
Sinds de invoering van de Waterwet heeft het waterschap de mogelijkheid rechtstreeks op grond van de Waterwet vergunning te verlenen voor directe lozingen. Ingevolge artikel 6.2, tweede lid, van de Waterwet is het verboden met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, water of stoffen te brengen op een zuiveringtechnisch werk, tenzij een daartoe strekkende vergunning is verleend door het waterschapsbestuur.
 
De inwerkingtreding van de vergunningplicht op grond van artikel 6.2, tweede lid, van de Waterwet heeft niet geleid tot het van rechtswege vervallen van de vergunningplicht ingevolge de Aansluitverordening. Een vergunning op grond van de Aansluitverordening is immers een “daartoe strekkende” vergunning als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, van de Waterwet. Met de inwerkingtreding van artikel 6.2, tweede lid, van de Waterwet zijn zo twee mogelijkheden ontstaan voor het verlenen van een vergunning voor directe lozingen: een vergunning op grond van de Aansluitverordening of een vergunning rechtstreeks op grond van de Waterwet.
 
Het waterschapsbestuur heeft ervoor gekozen de vergunningplicht voor directe lozingen in de Aansluitverordening laten vervallen. Vergunningen voor directe lozingen van bedrijven of particuliere huishoudens worden voortaan rechtstreeks op grond van de Waterwet verleend.
Het waterschapsbestuur, tevens bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen op grond van artikel 6.2, tweede lid, van de Waterwet, heeft als overgangsrecht bepaald dat de op grond van de Aansluitverordening aan bedrijven en particulieren verleende aansluitvergunningen worden geacht te zijn verleend op grond van artikel 6.2, tweede lid, van de Waterwet.
Naar boven