In dit gebied worden vanaf 2013 metingen gedaan naar grondwaterstanden. Voor dit peilbesluit is één meetjaar beschikbaar, dit betreft echter een meting met de huidige inrichting en waterstanden.
Wat opvalt aan de meetreeksen (in figuur 6-1 is een meetreeks voor een peilbuis midden in de Marumerlage opgenomen; zie figuur 6.2 voor de locatie), is het grillige verloop van de grondwaterstanden. Dit geldt eigenlijk voor alle meetpunten.
Figuur 6-1
Meetreeks voor meetpunt B11F1656_1 Marum B, centraal gelegen in de toekomstige Marumerlage
Het grillige verloop duidt op een sterk neerslag gestuurd systeem. Het grondwater kan periodes tot aan maaiveld staan of daarboven. Maar de grondwaterstand kan ook erg snel uitzakken.
Wanneer de Marumerlage wordt afgegraven en waterpeil wordt verhoogd, zijn de omstandigheden in de lage delen van de Marumerlage langdurig zeer nat (vrijwel permanent enkele decimeters water boven maaiveld) tot grote delen van het gebied langdurig plas-dras. Bij deze waterstanden zullen brede zones ontwikkelen met moeras - rietlanden / wilgenstruweel - vochtige strooiselruigtes - vochtig schraalgrasland / overstromingsgrasland.
Het meetnet blijft de komende jaren staan om de situatie na inrichting te monitoren (zie ook hoofdstuk 7).
Figuur 6-2 Locaties meetpunten in Marumerlage. * = oppervlaktewatermeetpunt
,
= grondwatermeetpunt. Locatie B komt overeen met meetpunt
B11F1656_1 Marum Bin figuur 6.1
Ten behoeve van het Inrichtingsplan zijn berekeningen (Lit. 17) gedaan naar de uitstralingseffecten van verhoogde waterpeilen in de natuurgebieden op de naastliggende omgeving. In deze paragraaf staan de resultaten van deze berekeningen.
Verspreid over het gebied zijn 3 locaties gekozen (zie figuur 6-2) voor de effectberekeningen. De berekeningen zijn uitgevoerd met het grondwatermodel MicroFEM. In dit model zijn voor 3 locaties lengteprofielen geschematiseerd voor wat betreft bodemopbouw. In het model is de gewenste peilverhoging in het natuurgebied ingevoerd, waarbij berekend is wat het effect op de grondwaterstanden in het aangrenzende gebieden is (landbouw, woning Zethuisterweg en snelweg A7).
Figuur 6-2: Locaties waarvoor een grondwaterstandseffectberekening (Transect-berekening) is uitgevoerd.
Hierbij zijn twee varianten doorgerekend, een variant volgens de 'beste schatting' en een variant met de 'worst case'. Er is zowel gekeken naar de stijghoogte van het grondwater in het freatisch pakket als het eerste watervoerende pakket (Wvp1). In onderstaande tabel 6-2 staan de resultaten van de uitgevoerde berekeningen weergegeven.
Tabel 6-
2
Resultaten grondwatereffectberekeningen
(Lit. 16)
Geconstateerd wordt dat de verhoging van de grondwaterstand op de rand van het plangebied tussen ca. 15 en 35 cm ligt, het invloedsgebied ligt tussen 60 en 150 m.
De verhoging van de stijghoogte in het watervoerende pakket ligt tussen 15 en 23 cm. Het invloedsgebied is hier door de grote weerstand en het grote doorlaatvermogen veel groter, tussen 350 en 810 m.
Voor de directe effecten zijn de stijghoogten en het invloedgebied in het freatisch pakket het meest relevant.
De berekende stijghoogten in het freatisch pakket zijn afgezet tegen de huidige drooglegging en de droogleggingseisen die het waterschap stelt aan de functies in de naaste omgeving. Onderstaande tabel 6-3 geeft dit weer.
Tabel 6-3
Effecten op functies in naaste omgeving Marumerlage
|
|
Stijghoogte grondwater in freatisch pakket (cm)
|
Theoretische drooglegging in nieuwe situatie (cm)
|
Droogleggings-eis waterschap (cm)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Op basis van tabel 6-3 kan worden geconcludeerd dat de voor de opstallen bij de woning aan de Zethuisterweg de drooglegging in de nieuwe situatie mogelijk niet voldoet. In tabel 6-3 is als droogleggingseis 130 cm genomen. Dit geldt voor gebouwen met een kruipruimte. Voor gebouwen zonder kruipruimte geldt een droogleggingseis van 100 cm.
De situatie ter plaatse van woning en opstallen aan de Zethuisterweg verandert door het Inrichtingsplan en het gewijzigde peilbeheer niet; valt buiten het plangebied. Het hogere peil wordt in een waterloop in het midden van het plangebied gerealiseerd. Het effect van een hoger peil op de grondwaterstand zal aan de rand van het plangebied lager zijn dan berekend. Daarnaast ligt aan de rand van het gebied een sloot op een peil van NAP -0,55 m die een drainerende werking zal hebben. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de verhoging van het waterpeil in de Marumerlage geen nadelige effecten zal hebben op de directe omgeving en dat geen compenserende maatregelen nodig zijn.
Nuanceringen bij berekeningen
Bij de berekeningen is uitsluitend de wintersituatie doorgerekend. Deze betreft wel een langere periode dan gebruikelijk gehanteerd wordt, namelijk 1 november tot 1 juli.
Verder is er bij de berekeningen vanuit gegaan dat de peilverhoging in het plangebied tot aan de grens van het plangebied wordt gerealiseerd. In de praktijk wordt de waterloop in het midden van het plangebied opgezet, en wordt verder een stijging van de grondwaterstand in het plangebied gerealiseerd door de bestaande sloten te dempen. Omdat het verhoogde waterpeil dus op enige afstand vanaf de grens van het plangebied begint, zal de verhoging van de grondwaterstand aan de rand van het plangebied al lager zal liggen dan hier berekend is. Het effect buiten het plangebied zal daarom dus ook kleiner zijn en zich minder ver uitstrekken.
Eventuele (bestaande) maatregelen om het peil buiten het plangebied te beheersen, zoals sloten en drainage, zijn vlakdekkend middels de drainageweerstand in het model ingebracht. Wanneer een ontwateringsmiddel nabij een aandachtspunt ligt, zal het effect hier relatief groter zijn dan het model weergeeft.