Beleidsregel inzake de berekening zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing voor melkveehouderijen Waterschap Rivierenland 2014
 
Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland,
 
Overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen inzake de berekening van de zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing voor melkveehouderijen;   
 
Gelet op:
  • -
    artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
  • -
    artikel 122k van de Waterschapswet;
  • -
    het bepaalde in het “Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009”;
  • -
    het bepaalde in de “Beleidsregels inzake de toepassing van de tabel afvalwatercoëfficiënten bij berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing en zuiveringsheffing 2010”;
 
B E S L U I T :
 
Vast te stellen de “Beleidsregel inzake de berekening zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing voor melkveehouderijen Waterschap Rivierenland 2014”.
 
Artikel 1 Begripsbepalingen
 
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
  • a.
    de beleidsregel afvalwatercoëfficiënten: de “Beleidsregels inzake de toepassing van de tabel afvalwatercoëfficiënten bij berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing en zuiveringsheffing 2010”, zoals vastgesteld door het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland op 12 januari 2010;
  • b.
    het Besluit: het “Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009”, Stb 2008, 609;
  • c.
    ingenomen water: geleverd drink- en industriewater en warm tapwater, onttrokken grond- en oppervlaktewater en opgevangen hemelwater;
  • d.
    de ambtenaar belast met de heffing: de krachtens of bij gemeenschappelijke regeling aangewezen ambtenaar van een openbaar lichaam, bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet;
  • e.
    BSR: de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Rivierenland.
 
 
Artikel 2 Bepaling vervuilingswaarde zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing melkveehouderijen
 
  • 1.
    Deze beleidsregel geldt voor de aanslag zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing voor melkveehouderijen.    
  • 2.
    Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt onder melkveehouderijen verstaan: de als zodanig aangeduide bedrijfscategorie in de tabel van artikel 2 van het Besluit.  
  • 3.
    Indien de belastingplichtige van een melkveehouderij de hoeveelheid ingenomen water én de hoeveelheid afgevoerd of geloosd afvalwater afkomstig van melkwinningsinstallaties meet met een (tussen)watermeter, wordt de aanslag zuiveringsheffing of verontreinigingsheffing opgelegd conform de bepalingen van de beleidsregel afvalwatercoëfficiënten.
  • 4.
    De (tussen)watermeter, als bedoeld in het vorige lid, is voor de belastingplichtige noodzakelijk om aan te tonen, welke hoeveelheid spoelwater afkomstig van melkwinningsinstallaties wordt afgevoerd of geloosd, als het voorspoelwater van melkwinningsinstallaties niet wordt afgevoerd of geloosd, maar separaat wordt afgevoerd of geloosd.    
  • 5.
    De (tussen)watermeter, als bedoeld in  het derde en het vierde lid, moet controleerbaar zijn voor de ambtenaar belast met de heffing van BSR. De belastingplichtige moet daartoe een door een reinigingsautomaat aangestuurde driewegklep gebruiken. De leverancier van de reinigingsautomaat en driewegklep moet deze periodiek controleren. De controlerapporten moet de belastingplichtige kunnen overleggen aan de ambtenaar belast met de heffing van BSR.
  • 6.
    Indien een belastingplichtige de hoeveelheid ingenomen water niet meet met behulp van een (tussen)watermeter, hanteert de ambtenaar belast met de heffing van BSR voor de aanslag een jaarlijkse hoeveelheid ingenomen water van 120m3 (honderdtwintig kubieke meter). Deze hoeveelheid is te beschouwen als een gemiddelde voor een melkveehouderij.  
  • 7.
    Indien een belastingplichtige de af te voeren of te lozen hoeveelheid spoelwater afkomstig van melkwinningsinstallaties niet meet met behulp van een (tussen)watermeter, hanteert de ambtenaar belast met de heffing van BSR voor de aanslag een hoeveelheid van 120m3 (honderdtwintig kubieke meter), overeenkomstig de hoeveelheid ingenomen water, als bepaald in het zesde lid.  
  • 8.
    Indien een belastingplichtige de af te voeren of te lozen hoeveelheid voorspoelwater en spoelwater afkomstig van melkwinningsinstallaties niet meet met behulp van een (tussen)watermeter, hanteert de ambtenaar belast met de heffing van BSR voor de aanslag een hoeveelheid van 120m3 (honderdtwintig kubieke meter), overeenkomstig de hoeveelheid ingenomen water, als bepaald in het zesde lid.
  • 9.
    Onverminderd de bepalingen van deze beleidsregel zal de ambtenaar belast met de heffing van BSR de aanslag voor andere lozingen vanuit een melkveehouderij, dan de afvoer of lozing van afvalwater afkomstig van melkwinningsinstallaties, afzonderlijk vaststellen.
 
Artikel 3 Inwerkingtreding
 
  • 1.
    Deze beleidsregel treedt na bekendmaking in werking per 1 januari 2015.
  • 2.
    Deze beleidsregel kan worden aangehaald als “Beleidsregel inzake de berekening zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing voor melkveehouderijen Waterschap Rivierenland 2014”.  
 
Aldus besloten in de vergadering van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland van 9 december 2014 te Groot-Ammers.
 
de secretaris-directeur, de dijkgraaf,
 
 
J.J.M. Knoops MPM ir. R.W. Bleker
 
 
 Toelichting op ”Beleidsregel inzake de berekening zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing voor melkveehouderijen  Waterschap Rivierenland 2014”.
 
A Algemene toeli chting  
Waterschap Rivierenland heeft tot op heden geen specifiek beleid vastgesteld voor melkveehouderijen. Melkveehouderijen vormen een in de tabel van artikel 2 van het “Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009”, hierna te noemen ”het Besluit”, als zodanig aangeduide bedrijfscategorie.
Indien het bedrijf de hoeveelheid ingenomen water met een (tussen)watermeter meet, vindt een toepassing plaats van de “Beleidsregels inzake de toepassing van de tabel afvalwatercoëfficiënten bij berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing en zuiveringsheffing 2010”. Deze beleidsregel is vastgesteld door het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland op 12 januari 2010.  
Op basis van met een (tussen)watermeter vastgestelde hoeveelheid ingenomen water en een vastgestelde hoeveelheid afgevoerd of geloosd afvalwater afkomstig van melkwinningsinstallaties kan de ambtenaar belast met de heffing van BSR een aanslag opleggen. Op grond van artikel 2 van het Besluit wordt aan de afvoer of lozing vanuit een melkveehouderijbedrijf een lagere vervuilingswaarde per ingenomen kubieke meter water toegekend, als het voorspoelwater van melkwinningsinstallaties niet wordt afgevoerd of geloosd en de afvoer of lozing beperkt blijft tot het spoelwater van de melkwinningsinstallaties. Een aantoonbaar verschil tussen de hoeveelheid ingenomen water en de hoeveelheid afgevoerd of geloosd spoelwater leidt tot het hanteren van een lagere vervuilingswaarde, als gevolg van het niet afvoeren of lozen van het voorspoelwater van de melkwinningsinstallaties.
Voor de situaties, waarin er geen meting plaatsvindt, is het noodzakelijk deze beleidsregel vast te stellen. De beleidsregel verwoordt het landelijk beleid, zoals dat bij melkveehouderijen op dit onderdeel gevoerd wordt.
 
 
B Artikelsgewijze toelichting
 
Artikel 1
 
Dit artikel geeft de voorkomende begripsbepalingen van de beleidsregel weer. De ambtenaar belast met de heffing wordt in de beleidsregel gekoppeld aan BSR. Dit geeft aan dat de ambtenaar belast met de heffing is aangewezen door BSR en geen relatie heeft met Waterschap Rivierenland.
 
Artikel 2
 
Lid 3
Dit lid geeft aan dat de aanslag voor de afvoer of lozing van afvalwater afkomstig van melkwinningsinstallaties wordt vastgesteld op basis van de beleidsregel afvalwatercoëfficiënten. Op grond van de gemeten hoeveelheid ingenomen water, wordt vervolgens vastgesteld welke gemeten hoeveelheid afvalwater afkomstig van melkwinningsinstallaties is afgevoerd of geloosd. Het verschil in de hoeveelheid ingenomen water en het afgevoerde of geloosde afvalwater bepaalt of het voorspoelwater van de melkinstallatie al dan niet is afgevoerd of geloosd samen met het spoelwater. De tabel van artikel 2 van het Besluit geeft hiervoor namelijk de mogelijkheid tot aftrek op het ingenomen water.
 
Lid 6
Bij het ontbreken van een (tussen)watermeter moet de ambtenaar belast met de heffing van een gemiddelde hoeveelheid ingenomen water kunnen uitgaan. Landelijk wordt deze hoeveelheid gesteld op 120m3 ingenomen water per melkveehouderij. Met het opnemen van de hoeveelheid in een beleidsregel kan de ambtenaar belast met de heffing van deze hoeveelheid uitgaan, indien de hoeveelheid ingenomen water, ongeacht de redenen, niet gemeten wordt.
 
Lid 7
Dit lid regelt dat voor de afvoer of lozing van spoelwater afkomstig van melkwinningsinstallaties een hoeveelheid gehanteerd wordt van 120m3, indien de hoeveelheid afgevoerd of geloosd spoelwater niet gemeten wordt.
Op grond van de tabel van artikel 2 van het Besluit geldt voor een kubieke meter ingenomen water dat als spoelwater wordt afgevoerd of geloosd een vervuilingswaarde van 0,0081.
De klassetabel van artikel 122k van de Waterschapswet (artikel 7.5 van de Waterwet) kent hieraan een afvalwatercoëfficiënt toe van 0,0094 v.e. /per m3. Dat betekent dat de afvoer of lozing van (alleen) spoelwater van 120m3 leidt tot een totaal van 120 x 0,0094 v.e./per m3 is 1,128 vervuilingseenheden. Op basis van de Verordening zuiveringsheffing of de Verordening verontreinigingsheffing van Waterschap Rivierenland zal de afvoer of lozing vervolgens aangeslagen worden voor 3 vervuilingseenheden.
 
Lid 8
Dit lid regelt dat voor de afvoer of lozing van voorspoelwater en spoelwater afkomstig van melkwinningsinstallaties een hoeveelheid gehanteerd wordt van 120m3, indien de hoeveelheid afgevoerd of geloosd voorspoelwater en spoelwater niet gemeten wordt.
Op grond van de tabel van artikel 2 van het Besluit geldt voor een kubieke meter ingenomen water dat als voorspoelwater en spoelwater (gezamenlijk) wordt afgevoerd of geloosd een vervuilingswaarde van 0,047.
De klassetabel van artikel 122k van de Waterschapswet (artikel 7.5 van de Waterwet) kent hieraan een afvalwatercoëfficiënt toe van 0,056 v.e. /per m3. Dat betekent dat de afvoer of lozing van zowel voorspoelwater als spoelwater van 120m3 leidt tot een totaal van 120 x 0,056 v.e./per m3 is 6,72 vervuilingseenheden. Op basis van de Verordening zuiveringsheffing of de Verordening verontreinigingsheffing van Waterschap Rivierenland zal de afvoer of lozing vervolgens aangeslagen worden voor 6,7 vervuilingseenheden.
 
Met het opnemen van een gemiddelde hoeveelheid afgevoerd of geloosd afvalwater in een beleidsregel kan de ambtenaar belast met de heffing van deze hoeveelheid uitgaan, indien de hoeveelheid afgevoerd of geloosd afvalwater, ongeacht de redenen, niet gemeten wordt. Dit geldt ook voor de toelichting bij lid 7.
 
Lid 9
De beleidsregel geeft alleen regels voor de heffing van afgevoerd of geloosd afvalwater afkomstig van melkwinningsinstallaties. De eventuele overige afvalwaterstromen van een melkveehouderij stelt de ambtenaar belast met de heffing afzonderlijk vast.
 
Artikel 3
 
Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van het besluit.
 
 
Naar boven