Waterschapsblad van Waterschap Hollandse Delta
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Hollandse Delta | Waterschapsblad 2014, 558 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Hollandse Delta | Waterschapsblad 2014, 558 | Verordeningen |
De Verenigde Vergadering heeft in zijn vergadering van 28 november 2013 de belastingverordeningen 2014 vastgesteld.
Het gaat hier om de:
- Verordening Wegenheffing
De verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van bekendmaking.
Deze publicatie vervangt de eerder gedane publicatie van vrijdag 6 december 2013 Nr. 3627
Ridderkerk, 29 januari 2014
Dijkgraaf en heemraden,
Namens deze:
drs. A.A. van Vliet, secretaris-directeur
De Verenigde Vergadering van het Waterschap Hollandse Delta
op voordracht van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Hollandse Delta d.d. 29 oktober 2013; Gelet op de artikelen 110, 113, 122a en 122b Waterschapswet;
Besluit: Vast te stellen de: Verordening op de wegenheffing 2014
Hoofdstuk I Inleidend e bepalingen
Artikel1Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
a.1. ingezetene: degene die blijkens de geme ntelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het belastingjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte;
2.indien de Wet basisregistratie personen (Wet van 3 juli 2013, Stb, 2013, 315) en de
Aanpassingswet basisregistratie personen (Wet van 10 juli 2013, Stb. 2013, 316) vóór 1 januari 2014 in werking treden, moet onder een ingezetene worden verstaan: degene die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte, met dien verstande
dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een lid van dat huishouden, dat wordt aangewezen door de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap;
b.heffingsambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, of de ambtenaar bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onder a, van de Waterschapswet;
c.invorderingsambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel c, of de ambtenaar bedoeld in artikel 124, vijfde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;
d.woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk ik gebruik te worden gegeven;
e.kostentoedelingsverordening: de verordening van het waterschap, bedoeld in artikel 122b,
eerste lid, eerste volzin, van de Waterschapswet;
f.buitendijks gelegen onroerende zaken: onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de
primaire waterkering zijn gelegen;
g.natuurterreinen: ongebouwde onroerende zaken waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Ondernatuurterreinenwordenmedeverstaanbossenenopenwaterenmeteenoppervlakte vantenminsteéénhectare;
h.ongebouwde onroerende zaken: ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen
zijn;
i.taakgebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven in het provinciaal reglement waarin het waterschap bevoegd is het wegenbeheer uit te oefenen.
j.de heffing: de wegenheffing als genoemd in artikel 122a Waterschapswet.
1.Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het wegenbeheer wordt onder de naam wegenheffing een directe belasting geheven.
2.De heffing wordt geheven van hen die:
a.ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;
b.krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken in het taakgebied van het waterschap;
c.krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen in het taakgebied van het waterschap;
d.krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het taakgebied van het waterschap.
3.Heffingsplichtig in de zin van het tweede lid, onderdelen b, c end, is degene die bij het begin
van het kalenderjaar als rechthebbende in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen rechthebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
4.Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b, c end, is heffingsplichtig de:
a.beperkt gerechtigde en niet de eigenaar, ingeval de onroerende zaak is onderworpen aan het recht van beklemming, van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik;
b.eigenaar voorwat betreft het recht van opstal, indien dat recht uitsluitend is gevestigd
ten behoeve van de aanleg of het onderhoud, dan wel ten behoeve van de aanleg en het onderhoud, van ondergrondse dan wel bovengrondse leidingen.
5.Indien de onroerende zaak is onderworpen aan beperkte rechten als bedoeld in het vorige artikellid, heeft voor de heffingplicht:
a.de vruchtgebruiker voorrang boven zowel de opstaller als de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier;
b.de opstaller voorrang boven de erfpachter, onderscheidenlijk de beklemde meier.
Artikel3Heffingsmaatstaf
Als heffingsmaatstaf geldt:
a. voor ingezetenen: de woonruimte;
b.voor ongebouwde onroerende zaken en voornatuurterreinen: de oppervlakte van de
onroerende zaken, uitgedrukt in een aantal hectaren of een gedeelte daarvan;
c.voorgebouwde onroerende zaken: de waarde die voorde onroerende zaak wordt bepaald op
de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.
Hoofdstuk II Wegenheffing ingezetenen
Artikel4Tariefingezetenen
Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de wegenheffing voorde categorie ingezetenen: € 12,51 per woonruimte.
Hoofdstuk III Wegenheffing ongebouwde onroerende zaken
Artikel5Belastingobject
1.Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, onderdeel ben artikel 9, derde lid van deze verordening, wordt als één ongebouwde onroerende zaak aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:
a.hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een gebouwde
onroerende zaak;
b.hetgeen ingevolge artikel 7 wordt aangemerkt als een natuurterrein.
2.Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden openbare land- en waterwegen en banen voor
openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienenalswoning,aangemerktalsongebouwdeeigendommen,nietzijndenatuurterreinen.
Artikel6Tariefongebouwdeonroerendezaken
Met inachtneming van het bepaalde dienaangaande in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voorongebouwde onroerende zaken: € 14,51 per hectare.
Hoofdstuk IV Wegenheffing natuurterreinen
Artikel7Belastingobject
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, onderdeel c van deze verordening, wordt als één natuurterrein aangemerkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat buiten aanmerking wordt gelaten:
a.hetgeen ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid wordt aangemerkt als een gebouwde
onroerende zaak;
b.hetgeen ingevolge artikel 5 wordt aangemerkt als een ongebouwde onroerende zaak.
Artikel8Tariefnatuurterreinen
Met inachtneming dienaangaande van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor natuurterreinen: € 0,81 per hectare.
Hoofdstuk V Wegenheffing gebouwde onroerende zaken
Artikel9Belastingobject
1.Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van artikel 2, onderdeel d van deze verordening, wordt als één gebouwde onroerende zaak aangemerkt:
a.een gebouwd eigendom;
b.een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
c.een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde gebouwde
eigendommen of van in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
d.het binnen het taakgebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a
bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;
e.het binnen het taakgebied van het waterschap gelegen deel van een in onderdeel a bedoelde eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.
2.Voorzover ongebouwde eigendommen als bedoeld in artikel 5 een samenstel vormen met een
gebouwd eigendom als bedoeld in het eerste lid van deze bepaling, maken zij deel uit van de gebouwde onroerende zaak.
3.In afwijking van het bepaalde in het vorige artikellid maken de ongebouwde eigendommen, voorzover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, vierde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten, geen deel uit van de gebouwde onroerende zaak.
Artikel10Tarief gebouwdeonroerendezaken
Met inachtneming dienaangaande van het bepaalde in de Kostentoedelingsverordening, bedraagt het tarief van de heffing voor gebouwde onroerende zaken 0,0067% van de heffingsmaatstaf, als bedoeld inartikel3,onderdeelc,vandezeverordening.
Hoofdstuk V I Heffing en invordering
Artikel11Wijzevan heffing
De heffing wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel12Tenaamstellingeninvorderingbelastingaanslagbij meerbelastingplichtigen
1.Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, stelt de heffingsambtenaar de aanslag ten name van een vanhen.
2.Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een
onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen is gesteld, kan de invorderingsambtenaar de belastingaanslag op de
gehele onroerende zaak verhalen op degene op wiens naam de aanslag ingevolge het eerste lid is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.
Artikel13 Niet opleggen van aanslagen
1.Aanslagen die een bedrag van € 7 niet te boven gaan, worden niet opgelegd.
2.Voor de toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde
aanslagen aangemerkt als één aanslag.
Artikel14 Vrijstellingen
De wegenheffing gebouwde onroerende zaken wordt niet geheven ter zaken van straatmeubilair, waaronder alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen- worden begrepen die zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van een in het waterschapsgebied gelegen gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen.
Artikel15 Betaaltermijnen
1.In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, moet de aanslag worden
betaald binnen drie maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.
2.In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslag moet worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
3.Een navorderingsaanslag is invorderbaar een maand na dagtekening van het aanslagbiljet.
Artikel16Kwijtschelding
Van de wegenheffing natuurterreinen, de wegenheffing ongebouwd en de wegenheffing gebouwd wordt geen kwijtschelding verleend.
Artikel17 Nadereregels
Het dagelijks bestuur van het waterschap kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de wegenheffing.
Artikel1BIntrekking,inwerkingtreding,tijdstipvaningangvan deheffingenciteertitel
1.De 'Verordening op de wegenheffing 2013', vastgesteld bij besluit van 22 november 2012,
wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2.Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van haar
bekendmaking.
3.De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.
4.Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening op de wegenheffing 2014".
Ridderkerk, 28 november 2013
De Verenigde Vergadering voornoemd,
secretaris-directeu r 1 dijkgraaf,
drs. A.A. van Vliet.
De wettelijke basis voor de wegenheffing vormen de artikelen 113, 122a en 122b van de
Waterschapswet.
De wettelijke basis voor de wegenheffing vormen de artikelen 113, 122a en 122b van de
Waterschapswet.
In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is 'de zorg voor het watersysteem' als eerste hoofdtaak van het waterschap vermeld. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit Met het gebruik van de term 'zorg voor het watersysteem' wordt benadrukt dat zij een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd.
In artikel 1, lid 2, is de zorg voor de zuivering van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Waterwet als andere hoofdtaak van het waterschap genoemd. Ook is bepaald dat de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden aan de waterschappen kan zijn of worden opgedragen. De uitvoering van de wegentaak is een uiting van dit laatste.
Op grond van artikel 2 van de Waterschapswet worden het gebied en de taken van het waterschap door Provinciale Staten bepaald. Uit artikel 2, eerste lid, van het Reglement van Bestuur van het Waterschap Hollandse Delta blijkt dat de behartiging van de taak terzake van het wegenbeheer slechts voor een deel van het gebied aan het waterschap is opgedragen. Mitsdien kan de wegenheffing uitsluitend in dat gebied worden geheven.
In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is 'de zorg voor het watersysteem' als eerste hoofdtaak van het waterschap vermeld. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit Met het gebruik van de term 'zorg voor het watersysteem' wordt benadrukt dat zij een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd.
In artikel 1, lid 2, is de zorg voor de zuivering van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Waterwet als andere hoofdtaak van het waterschap genoemd. Ook is bepaald dat de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden aan de waterschappen kan zijn of worden opgedragen. De uitvoering van de wegentaak is een uiting van dit laatste.
Op grond van artikel 2 van de Waterschapswet worden het gebied en de taken van het waterschap door Provinciale Staten bepaald. Uit artikel 2, eerste lid, van het Reglement van Bestuur van het Waterschap Hollandse Delta blijkt dat de behartiging van de taak terzake van het wegenbeheer slechts voor een deel van het gebied aan het waterschap is opgedragen. Mitsdien kan de wegenheffing uitsluitend in dat gebied worden geheven.
In de Memorie van Toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel is aangegeven dat het wegenbeheer een aparte taak vormt, die geen onderdeel is van de zorg voor het watersysteem. Daarom is gekozen voor een aparte heffing voor het wegenbeheer met een expliciete wettelijke basis.
Belastingplichtig voor de wegenheffing zijn:
In de Memorie van Toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel is aangegeven dat het wegenbeheer een aparte taak vormt, die geen onderdeel is van de zorg voor het watersysteem. Daarom is gekozen voor een aparte heffing voor het wegenbeheer met een expliciete wettelijke basis.
Belastingplichtig voor de wegenheffing zijn:
-deeigenarenvangebouwdeonroerendezaken.
Dit zijn de belastingplichtige categorieën.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel hebben degenen die tot de belastingplichtige categorieën behoren per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Hun betaling is hierop gebaseerd.
-deeigenarenvangebouwdeonroerendezaken.
Dit zijn de belastingplichtige categorieën.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel hebben degenen die tot de belastingplichtige categorieën behoren per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Hun betaling is hierop gebaseerd.
Anders dan voor de watersysteemheffing kent de Waterschapswet geen nadere voorschriften ten aanzien van de heffingsmaatstaf. Omdat de categorieën belanghebbenden echter dezelfde zijn als voor de watersysteemheffing, ligt het voor de hand voor de wegenheffing dezelfde heffingsmaatstaven en overigevoorschriftenaantehouden.
1 Indetoelichtinggebruikenwijgemakshalvedeterm'eigenaren'(vanongebouwdeonroerendezaken, natuurterreinen engebouwdeonroerendezaken).Dejuridischjuistetermis'degenediekrachtenseigendom,bezit of beperktrechthetgenotheeft'(vanongebouwdeonroerendezaken,natuurterreinenengebouwde onroerende zaken).
De heffingsmaatstaf voor de ingezetenen is de woonruimte. Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor natuurterreinen is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak en voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vastgestelde waarde. Het tarief van de belasting wordt gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte (ingezetenen), op een gelijk bedrag per hectare (ongebouwd niet zijnde natuur en natuur) of op een vast percentage van de WOZ-waarde (gebouwd). De wegenheffing kent daarmee dus ook vier afzonderlijke tarieven.
Anders dan voor de watersysteemheffing kent de Waterschapswet geen nadere voorschriften ten aanzien van de heffingsmaatstaf. Omdat de categorieën belanghebbenden echter dezelfde zijn als voor de watersysteemheffing, ligt het voor de hand voor de wegenheffing dezelfde heffingsmaatstaven en overigevoorschriftenaantehouden.
1 Indetoelichtinggebruikenwijgemakshalvedeterm'eigenaren'(vanongebouwdeonroerendezaken, natuurterreinen engebouwdeonroerendezaken).Dejuridischjuistetermis'degenediekrachtenseigendom,bezit of beperktrechthetgenotheeft'(vanongebouwdeonroerendezaken,natuurterreinenengebouwde onroerende zaken).
De heffingsmaatstaf voor de ingezetenen is de woonruimte. Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor natuurterreinen is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak en voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vastgestelde waarde. Het tarief van de belasting wordt gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte (ingezetenen), op een gelijk bedrag per hectare (ongebouwd niet zijnde natuur en natuur) of op een vast percentage van de WOZ-waarde (gebouwd). De wegenheffing kent daarmee dus ook vier afzonderlijke tarieven.
In de kostentoedelingsverordening is alleen voor de watersysteemheffing tariefdifferentiatie opgenomen. Voor de wegenheffing vindt dit geen toepassing.
In de kostentoedelingsverordening is alleen voor de watersysteemheffing tariefdifferentiatie opgenomen. Voor de wegenheffing vindt dit geen toepassing.
De verordening bestaat uit 6 hoofdstukken, genummerd I tot en met VIen 18 artikelen. Hoofdstuk I bevat inleidende bepalingen. De hoofdstukken I! tot en met V gaan respectievelijk in op de heffing ter zakevaningezetenen,ongebouwdeonroerendezaken(nietzijndenatuurterreinen), natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken. Het slothoofdstuk bevat algemene bepalingen over de heffing en de invordering van de wegenheffing.
De verordening bestaat uit 6 hoofdstukken, genummerd I tot en met VIen 18 artikelen. Hoofdstuk I bevat inleidende bepalingen. De hoofdstukken I! tot en met V gaan respectievelijk in op de heffing ter zakevaningezetenen,ongebouwdeonroerendezaken(nietzijndenatuurterreinen), natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken. Het slothoofdstuk bevat algemene bepalingen over de heffing en de invordering van de wegenheffing.
Het besluit om de wegenheffing in te voeren, is een bevoegdheid van het algemeen bestuur van het waterschap, welke wordt geconcretiseerd door de vaststelling van de belastingverordening. Dit wordt in de aanhef van de verordening tot uitdrukking gebracht, waarbij ook de relevante wettelijke
bepalingen worden genoemd. Artikel 110 Waterschapswet is de wettelijke bepaling die over het besluit tot invoering van de belasting en de daarvoor benodigde vaststelling van de belastingverordening gaat. Artikel 113 is de wettelijke bepaling die aangeeft welke belastingen en rechten door de waterschappen geheven mogen worden en artikel 122a is de bepaling op grond waarvan waterschappen ter bestrijding van kosten verbonden aan de behartiging ter zake van het wegenbeheer, onder de naam wegenheffing een belasting mogen heffen. In de aanhef wordt daarnaast tot uitdrukking gebracht dat aan de vaststelling van de verordening door het algemeen bestuur een voordracht van het dagelijks bestuur vooraf gaat.
Het besluit om de wegenheffing in te voeren, is een bevoegdheid van het algemeen bestuur van het waterschap, welke wordt geconcretiseerd door de vaststelling van de belastingverordening. Dit wordt in de aanhef van de verordening tot uitdrukking gebracht, waarbij ook de relevante wettelijke
bepalingen worden genoemd. Artikel 110 Waterschapswet is de wettelijke bepaling die over het besluit tot invoering van de belasting en de daarvoor benodigde vaststelling van de belastingverordening gaat. Artikel 113 is de wettelijke bepaling die aangeeft welke belastingen en rechten door de waterschappen geheven mogen worden en artikel 122a is de bepaling op grond waarvan waterschappen ter bestrijding van kosten verbonden aan de behartiging ter zake van het wegenbeheer, onder de naam wegenheffing een belasting mogen heffen. In de aanhef wordt daarnaast tot uitdrukking gebracht dat aan de vaststelling van de verordening door het algemeen bestuur een voordracht van het dagelijks bestuur vooraf gaat.
In dit artikel zijn omwille van de duidelijkheid omschrijvingen opgenomen van in de verordening vaker voorkomende begrippen.
In dit artikel zijn omwille van de duidelijkheid omschrijvingen opgenomen van in de verordening vaker voorkomende begrippen.
De omschrijving van het begrip ingezetenen is ontleend aan artikel 116, onder a, van de
Waterschapswet. Om als ingezetene aangemerkt te kunnen worden, moet sprake zijn van het hebben van woonplaats en het gebruik van woonruimte in het gebied van het waterschap. Of sprake is van het hebben van woonplaats, wordt aan de hand van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bepaald. De situatie bij het begin van het kalenderjaar is bepalend.
Hoogstwaarschijnlijk op 1 december a.s. zal de Wet basisregistratie personen in werking treden (Stb.
2013, 315). Gelijktijdig zal ook de Aanpassingswet basisregistratie personen in werking treden (Stb.
2013, 316). De Wet basisregistratie personen zal de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens vervangen. De inwerkingtreding van de Wet basisregistratie personen heeft gevolgen voor de omschrijving van het begrip 'ingezetene' in de Waterschapswet. Het gaat om een technische wijziging, waarbij de huidige verwijzing naar de 'gemeentelijke basisadministratie
De omschrijving van het begrip ingezetenen is ontleend aan artikel 116, onder a, van de
Waterschapswet. Om als ingezetene aangemerkt te kunnen worden, moet sprake zijn van het hebben van woonplaats en het gebruik van woonruimte in het gebied van het waterschap. Of sprake is van het hebben van woonplaats, wordt aan de hand van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bepaald. De situatie bij het begin van het kalenderjaar is bepalend.
Hoogstwaarschijnlijk op 1 december a.s. zal de Wet basisregistratie personen in werking treden (Stb.
2013, 315). Gelijktijdig zal ook de Aanpassingswet basisregistratie personen in werking treden (Stb.
2013, 316). De Wet basisregistratie personen zal de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens vervangen. De inwerkingtreding van de Wet basisregistratie personen heeft gevolgen voor de omschrijving van het begrip 'ingezetene' in de Waterschapswet. Het gaat om een technische wijziging, waarbij de huidige verwijzing naar de 'gemeentelijke basisadministratie
wijziging wordt ook in artikel 116, onderdeel a, van de Waterschapswet doorgevoerd.
Woonruimte is iedere ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid. Dit betekent dat de gebruiker van de woonruimte niet anders dan bijkomstig afhankelijk mag zijn van voorzieningen elders in het gebouw. In het geval van woonruimten moet worden gedacht aan voorzieningen als keuken, douche en toilet. Deze moeten de gebruiker van
de woonruimte, met uitsluiting van anderen die niet tot zijn of haar huishouden behoren, exclusief ter
beschikking staan. Bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen kunnen om deze reden veelal niet als ingezetenen in de zin van artikel 116, onder a, van de Waterschapswet worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor bewoners van studentenhuizen.
wijziging wordt ook in artikel 116, onderdeel a, van de Waterschapswet doorgevoerd.
Woonruimte is iedere ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid. Dit betekent dat de gebruiker van de woonruimte niet anders dan bijkomstig afhankelijk mag zijn van voorzieningen elders in het gebouw. In het geval van woonruimten moet worden gedacht aan voorzieningen als keuken, douche en toilet. Deze moeten de gebruiker van
de woonruimte, met uitsluiting van anderen die niet tot zijn of haar huishouden behoren, exclusief ter
beschikking staan. Bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen kunnen om deze reden veelal niet als ingezetenen in de zin van artikel 116, onder a, van de Waterschapswet worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor bewoners van studentenhuizen.
De ambtenaar van het waterschap die de heffingsbevoegdheden (inspecteurbevoegdheden) uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen uitoefent, wordt in de verordening de heffingsambtenaar genoemd. Tot de inspecteursbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot het vaststellen van belastingaanslagen en de bevoegdheid tot het doen van uitspraken op bezwaarschriften. Het dagelijks bestuur van het waterschap moet een besluit nemen waarin de heffingsambtenaar wordt aangewezen. De wettelijke basis is artikel 123, derde lid, onder a, van de Waterschapswet.
Indien twee of meer waterschappen samenwerken in een gemeenschappelijke regeling en indien bij die regeling een openbaar lichaam is ingesteld, kan een ambtenaar van dit openbaar lichaam als heffingsambtenaar worden aangewezen. Dit is in artikel 124, vijfde lid, onder a, van
de Waterschapswet geregeld. Aanwijzing tot heffingsambtenaar gebeurt bij besluit van het openbaar
lichaam.
De ambtenaar van het waterschap die de heffingsbevoegdheden (inspecteurbevoegdheden) uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen uitoefent, wordt in de verordening de heffingsambtenaar genoemd. Tot de inspecteursbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot het vaststellen van belastingaanslagen en de bevoegdheid tot het doen van uitspraken op bezwaarschriften. Het dagelijks bestuur van het waterschap moet een besluit nemen waarin de heffingsambtenaar wordt aangewezen. De wettelijke basis is artikel 123, derde lid, onder a, van de Waterschapswet.
Indien twee of meer waterschappen samenwerken in een gemeenschappelijke regeling en indien bij die regeling een openbaar lichaam is ingesteld, kan een ambtenaar van dit openbaar lichaam als heffingsambtenaar worden aangewezen. Dit is in artikel 124, vijfde lid, onder a, van
de Waterschapswet geregeld. Aanwijzing tot heffingsambtenaar gebeurt bij besluit van het openbaar
lichaam.
De ambtenaar van het waterschap die de ontvangersbevoegdheden uit de Invorderingswet 1990 uitoefent, wordt in de verordening met de term 'invorderingsambtenaar' aangeduid. Tot de ontvangersbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot de invordering van de belasting. Ook het verlenen van kwijtschelding van belasting is een ontvangersbevoegdheid. De Waterschapswet noemt de ontvanger in artikel 123, derde lid, onder c. Evenals dat ten aanzien van de heffingsambtenaar het
geval is, kan in geval samenwerking door waterschappen in een gemeenschappelijke regeling en indien
hierbij een openbaar lichaam is ingesteld, een ambtenaar van dit openbaar lichaam als invorderingsambtenaar worden aangewezen. Dit volgt uit artikel 124, vijfde lid, onder b, van de Waterschapswet. Aanwijzing tot invorderingsambtenaar gebeurt bij besluit van het openbaar lichaam.
De ambtenaar van het waterschap die de ontvangersbevoegdheden uit de Invorderingswet 1990 uitoefent, wordt in de verordening met de term 'invorderingsambtenaar' aangeduid. Tot de ontvangersbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot de invordering van de belasting. Ook het verlenen van kwijtschelding van belasting is een ontvangersbevoegdheid. De Waterschapswet noemt de ontvanger in artikel 123, derde lid, onder c. Evenals dat ten aanzien van de heffingsambtenaar het
geval is, kan in geval samenwerking door waterschappen in een gemeenschappelijke regeling en indien
hierbij een openbaar lichaam is ingesteld, een ambtenaar van dit openbaar lichaam als invorderingsambtenaar worden aangewezen. Dit volgt uit artikel 124, vijfde lid, onder b, van de Waterschapswet. Aanwijzing tot invorderingsambtenaar gebeurt bij besluit van het openbaar lichaam.
Elk waterschap moet ingevolge artikel 122b, eerste lid, van de Waterschapswet ten behoeve van de wegenheffing een verordening vaststellen waarin de toedeling van het kostenaandeel voor elk van de belastingplichtige categorieën is vastgelegd. Deze verordening wordt de Kostentoedelingsverordening genoemd.
Elk waterschap moet ingevolge artikel 122b, eerste lid, van de Waterschapswet ten behoeve van de wegenheffing een verordening vaststellen waarin de toedeling van het kostenaandeel voor elk van de belastingplichtige categorieën is vastgelegd. Deze verordening wordt de Kostentoedelingsverordening genoemd.
Buitendijks gelegen onroerende zaken zijn omschreven als onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen. Deze omschrijving is gelijk aan de definitie uit de kostentoedelingsverordening.
Buitendijks gelegen onroerende zaken zijn omschreven als onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen. Deze omschrijving is gelijk aan de definitie uit de kostentoedelingsverordening.
De omschrijving van het begrip natuurterreinen is ontleend aan artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet. De wet geeft een kwalitatieve omschrijving van het begrip, waarbij de nadruk op de duurzame inrichting en beheer als natuurgebied ligt. Bij de beoordeling of sprake is van een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur (toetsing aan de zojuist genoemde kwalitatieve omschrijving), zijn ook de feitelijke of uiteindelijke bestemming van de onroerende zaak van belang. Zo zal een perceel nog bouwrijp te maken grond dat al jaren niet is
bewerkt en waar inmiddels eventueel veel groen en leven aanwezig is, maar waar uiteindelijk wel gebouwd zal worden, niet als een natuurterrein kwalificeren. Ook stadsparken, plantsoenen en dergelijke zullen vanwege hun overwegende recreatieve functie niet als natuurterrein in aanmerking genomenkunnenworden.
Onder natuurterreinen worden mede bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare verstaan. Er is sprake van wetsduiding: zodra een bos of open water een oppervlakte van één hectare of meer heeft, is sprake van een natuurterrein. In deze gevallen is niet relevant of de
inrichting en het beheer van de onroerende zaak zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen van tenminste één hectare tot de categorie natuurterreinen worden gerekend. Geheel of nagenoeg geheel staat overigens voor 90% of meer.
De omschrijving van het begrip natuurterreinen is ontleend aan artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet. De wet geeft een kwalitatieve omschrijving van het begrip, waarbij de nadruk op de duurzame inrichting en beheer als natuurgebied ligt. Bij de beoordeling of sprake is van een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur (toetsing aan de zojuist genoemde kwalitatieve omschrijving), zijn ook de feitelijke of uiteindelijke bestemming van de onroerende zaak van belang. Zo zal een perceel nog bouwrijp te maken grond dat al jaren niet is
bewerkt en waar inmiddels eventueel veel groen en leven aanwezig is, maar waar uiteindelijk wel gebouwd zal worden, niet als een natuurterrein kwalificeren. Ook stadsparken, plantsoenen en dergelijke zullen vanwege hun overwegende recreatieve functie niet als natuurterrein in aanmerking genomenkunnenworden.
Onder natuurterreinen worden mede bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare verstaan. Er is sprake van wetsduiding: zodra een bos of open water een oppervlakte van één hectare of meer heeft, is sprake van een natuurterrein. In deze gevallen is niet relevant of de
inrichting en het beheer van de onroerende zaak zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen van tenminste één hectare tot de categorie natuurterreinen worden gerekend. Geheel of nagenoeg geheel staat overigens voor 90% of meer.
Waar in deze verordening wordt gesproken over ongebouwde onroerende zaken, worden steeds ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterrein zijn, bedoeld. Het gaat om de ongebouwde onroerende zaken bedoeld in artikel 117, onder b, van de Waterschapswet.
Waar in deze verordening wordt gesproken over ongebouwde onroerende zaken, worden steeds ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterrein zijn, bedoeld. Het gaat om de ongebouwde onroerende zaken bedoeld in artikel 117, onder b, van de Waterschapswet.
In artikel 1van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. In verband hiermee is onder andere de zorg voor het watersysteem aan hen opgedragen en is aan sommige waterschappen de wegentaak opgedragen. De regeling van het gebied gebeurt door de provincie, bij provinciaal reglement. Omdat de toekenning van de wegentaak aan het waterschap niet impliceert dat alle zorg voor het wegbeheer in een bepaald gebied aan het waterschap is toegekend (ook andere overheden kunnen immers ter
zake taken uitoefenen), is in de verordening opgenomen dat het moet gaan om het taakgebied waarin het waterschap de bevoegdheid tot uitoefening van het wegbeheer heeft. Dit gebied is aangegeven in het Reglement van bestuur van het Waterschap Hollandse Delta op de daarbij behorende kaart.
In artikel 1van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. In verband hiermee is onder andere de zorg voor het watersysteem aan hen opgedragen en is aan sommige waterschappen de wegentaak opgedragen. De regeling van het gebied gebeurt door de provincie, bij provinciaal reglement. Omdat de toekenning van de wegentaak aan het waterschap niet impliceert dat alle zorg voor het wegbeheer in een bepaald gebied aan het waterschap is toegekend (ook andere overheden kunnen immers ter
zake taken uitoefenen), is in de verordening opgenomen dat het moet gaan om het taakgebied waarin het waterschap de bevoegdheid tot uitoefening van het wegbeheer heeft. Dit gebied is aangegeven in het Reglement van bestuur van het Waterschap Hollandse Delta op de daarbij behorende kaart.
Waar in de verordening over 'de heffing' wordt gesproken, wordt steeds de wegenheffing, genoemd in
artikel 122a van de Waterschapswet, bedoeld.
Waar in de verordening over 'de heffing' wordt gesproken, wordt steeds de wegenheffing, genoemd in
artikel 122a van de Waterschapswet, bedoeld.
In artikel 2 is aangegeven van wie de belasting wordt geheven. Tezelfdertijd zijn in het artikel de belastbare feiten opgenomen. Deze vallen samen met de omschrijving van de belastingplichtigen.
Belastingplichtig zijn degenen te wiens aanzien het belastbaar feit zich voordoet. In overeenstemming met artikel 122a. tweede lid, van de Waterschapswet zijn als belastingplichtigen respectievelijk aangewezen degenen die woonachtig zijn in het gebied van het waterschap en die aldaar het gebruik hebben van woonruimte (de ingezetenen) en degenen die in het gebied van het waterschap eigenaar zijnvanongebouwdeonroerendezakendiegeennatuurterreinenzijn,vannatuurterreinofvan gebouwde onroerende zaken. Deze vier belastingplichtige categorieën zijn in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van de verordening opgenomen.
In het derde lid van het artikel is vastgelegd dat het begin van het kalenderjaar bepalend is voor de belastingplicht van de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen, de eigenaren van natuurterreinen en de eigenaren van gebouwde onroerende zaken. Dit volgt uit artikel
119, eerste lid, van de Waterschapswet. Indien het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht
van een onroerende zaak in de loop van het jaar aanvangt of eindigt, heeft dat dus geen invloed op de belastingplicht vanwege het tijdstipkarakter van de heffing. Het begin van het kalenderjaar is blijkens artikel 1, onderdeel a, van de verordening overigens ook bepalend voor de ingezetenen. Deze bepaling stoelt op artikel 116, onder a, van de Waterschapswet.
In artikel 119, tweede en derde lid, van de wet is voor een aantal specifieke situaties de rangorde bij het bepalen van de heffingplichtige aangegeven. Deze regelingen zijn in het vierde en vijfde lid van artikel 2 van de verordening overgenomen.
In artikel 2 is aangegeven van wie de belasting wordt geheven. Tezelfdertijd zijn in het artikel de belastbare feiten opgenomen. Deze vallen samen met de omschrijving van de belastingplichtigen.
Belastingplichtig zijn degenen te wiens aanzien het belastbaar feit zich voordoet. In overeenstemming met artikel 122a. tweede lid, van de Waterschapswet zijn als belastingplichtigen respectievelijk aangewezen degenen die woonachtig zijn in het gebied van het waterschap en die aldaar het gebruik hebben van woonruimte (de ingezetenen) en degenen die in het gebied van het waterschap eigenaar zijnvanongebouwdeonroerendezakendiegeennatuurterreinenzijn,vannatuurterreinofvan gebouwde onroerende zaken. Deze vier belastingplichtige categorieën zijn in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van de verordening opgenomen.
In het derde lid van het artikel is vastgelegd dat het begin van het kalenderjaar bepalend is voor de belastingplicht van de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen, de eigenaren van natuurterreinen en de eigenaren van gebouwde onroerende zaken. Dit volgt uit artikel
119, eerste lid, van de Waterschapswet. Indien het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht
van een onroerende zaak in de loop van het jaar aanvangt of eindigt, heeft dat dus geen invloed op de belastingplicht vanwege het tijdstipkarakter van de heffing. Het begin van het kalenderjaar is blijkens artikel 1, onderdeel a, van de verordening overigens ook bepalend voor de ingezetenen. Deze bepaling stoelt op artikel 116, onder a, van de Waterschapswet.
In artikel 119, tweede en derde lid, van de wet is voor een aantal specifieke situaties de rangorde bij het bepalen van de heffingplichtige aangegeven. Deze regelingen zijn in het vierde en vijfde lid van artikel 2 van de verordening overgenomen.
Artikel 3 geeft per belastingplichtige categorie de heffingsmaatstaf aan. De bepaling is gebaseerd op artikel 121, eerste lid, van de Waterschapswet. De heffingsmaatstaf voor ingezetenen is de
Artikel 3 geeft per belastingplichtige categorie de heffingsmaatstaf aan. De bepaling is gebaseerd op artikel 121, eerste lid, van de Waterschapswet. De heffingsmaatstaf voor ingezetenen is de
is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak. Voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de voor het kalenderjaar vastgestelde WOZ-waarde.
is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak. Voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de voor het kalenderjaar vastgestelde WOZ-waarde.
In artikel 4 is de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht en is, conform het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder a, van de Waterschapswet, vastgelegd dat het tarief op een gelijk bedrag per woonruimte wordt gesteld.
In artikel 4 is de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht en is, conform het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder a, van de Waterschapswet, vastgelegd dat het tarief op een gelijk bedrag per woonruimte wordt gesteld.
De voorschriften voor de afbakening van de objecten waarop de heffing betrekking heeft, staan in artikel 118 van de Waterschapswet. Het derde lid regelt de afbakening van een ongebouwde onroerende zaak die geen natuurterreinen is. Het ongebouwd wordt afgebakend op basis van de kadastrale registratie: als één ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan. Hierbij geldt wel de nuancering dat hetgeen ingevolge de wet wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen ingevolge de wet een natuurterrein is, bij de afbakening van het ongebouwde object buiten aanmerking moet worden gelaten. In artikel 5,
eerste lid, van de verordening komt deze wettelijke regeling terug.
In het tweede lid van artikel 5 is hetgeen in artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet, is bepaald, weergegeven. Er is niet zozeer sprake van een afbakeningsvoorschrift, maar van een fictiebepaling op grond waarvan de in dit artikellid genoemde objecten als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen, wordenaangemerkt. Hetgaatomopenbareland-enwaterwegenenbanenvoor openbaar vervoer per rail en hun kunstwerken. Ook waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen worden in genoemde wettelijke bepaling als ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, aangemerkt. Ook voor deze objecten geldt trouwens dat de afbakening plaatsvindt op basis van kadastrale grenzen.
Delen van waterverdedigingswerken die worden aangemerkt als woning, kwalificeren uitdrukkelijk niet
als ongebouwde objecten.
De voorschriften voor de afbakening van de objecten waarop de heffing betrekking heeft, staan in artikel 118 van de Waterschapswet. Het derde lid regelt de afbakening van een ongebouwde onroerende zaak die geen natuurterreinen is. Het ongebouwd wordt afgebakend op basis van de kadastrale registratie: als één ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan. Hierbij geldt wel de nuancering dat hetgeen ingevolge de wet wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen ingevolge de wet een natuurterrein is, bij de afbakening van het ongebouwde object buiten aanmerking moet worden gelaten. In artikel 5,
eerste lid, van de verordening komt deze wettelijke regeling terug.
In het tweede lid van artikel 5 is hetgeen in artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet, is bepaald, weergegeven. Er is niet zozeer sprake van een afbakeningsvoorschrift, maar van een fictiebepaling op grond waarvan de in dit artikellid genoemde objecten als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen, wordenaangemerkt. Hetgaatomopenbareland-enwaterwegenenbanenvoor openbaar vervoer per rail en hun kunstwerken. Ook waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen worden in genoemde wettelijke bepaling als ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, aangemerkt. Ook voor deze objecten geldt trouwens dat de afbakening plaatsvindt op basis van kadastrale grenzen.
Delen van waterverdedigingswerken die worden aangemerkt als woning, kwalificeren uitdrukkelijk niet
als ongebouwde objecten.
Op grond van het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder b, van de Waterschapswet, wordt het tarief van de heffing ter zake van ongebouwde onroerende zaken gesteld op een gelijk bedrag per hectare. Deze bepaling en de relatie met de Kostentoedelingsverordening, zijn in het eerste lid van artikel 6 opgenomen
Op grond van het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder b, van de Waterschapswet, wordt het tarief van de heffing ter zake van ongebouwde onroerende zaken gesteld op een gelijk bedrag per hectare. Deze bepaling en de relatie met de Kostentoedelingsverordening, zijn in het eerste lid van artikel 6 opgenomen
Het voorwerp van de belasting is het natuurterrein. De wet merkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan als één natuurterrein aan. Ook natuurterreinen worden dus op basis van de kadastrale registratie afgebakend. Hierbij wordt hetgeen als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen als een ongebouwdeonroerendezaak,nietzijndeeennatuurterrein,wordtaangemerkt1buiten aanmerking gelaten (artikel 118, vierde lid, Waterschapswet).
Een natuurterrein is een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Of een onroerende zaak een natuurterrein is, wordt met andere woorden door de feitelijke en niet door de toekomstige bestemming of de bestemming volgens het bestemmingsplan bepaald. Geheel of nagenoeg geheel staat voor 90% of meer, terwijl gebruik van het woord 'duurzaam' erop duidt dat geen sprake mag zijn van een situatie die als tijdelijk is bedoeld.
Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden op grond van artikel
116, onderdeel c, van de Waterschapswet als natuurterreinen aangemerkt. Zij hoeven niet aan het vereiste te voldoen dat zij geheel of nagenoeg geheel en duurzaam moeten zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd onder het begrip natuurterreinen vallen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig
worden geëxploiteerd, in de praktijk moeilijk is te maken 2 • Natte veenweidegebieden worden, op grond van de overweging dat deze gebieden ook een agrarische functie hebben, door de wetgever niet als
natuurterrein maar als agrarische grond aangemerkt.
De objectafbakeningsvoorschriften van artikel 118, vierde lid, van de Waterschapswet gelden ook voor bossen en open wateren. Bij open wateren moet overigens worden gedacht aan wateren met een weids karakter. Openbare waterwegen behoren niet tot deze categorie, maar tot de categorie ongebouwd niet zijnde natuur.
Het voorwerp van de belasting is het natuurterrein. De wet merkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan als één natuurterrein aan. Ook natuurterreinen worden dus op basis van de kadastrale registratie afgebakend. Hierbij wordt hetgeen als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen als een ongebouwdeonroerendezaak,nietzijndeeennatuurterrein,wordtaangemerkt1buiten aanmerking gelaten (artikel 118, vierde lid, Waterschapswet).
Een natuurterrein is een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Of een onroerende zaak een natuurterrein is, wordt met andere woorden door de feitelijke en niet door de toekomstige bestemming of de bestemming volgens het bestemmingsplan bepaald. Geheel of nagenoeg geheel staat voor 90% of meer, terwijl gebruik van het woord 'duurzaam' erop duidt dat geen sprake mag zijn van een situatie die als tijdelijk is bedoeld.
Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden op grond van artikel
116, onderdeel c, van de Waterschapswet als natuurterreinen aangemerkt. Zij hoeven niet aan het vereiste te voldoen dat zij geheel of nagenoeg geheel en duurzaam moeten zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd onder het begrip natuurterreinen vallen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig
worden geëxploiteerd, in de praktijk moeilijk is te maken 2 • Natte veenweidegebieden worden, op grond van de overweging dat deze gebieden ook een agrarische functie hebben, door de wetgever niet als
natuurterrein maar als agrarische grond aangemerkt.
De objectafbakeningsvoorschriften van artikel 118, vierde lid, van de Waterschapswet gelden ook voor bossen en open wateren. Bij open wateren moet overigens worden gedacht aan wateren met een weids karakter. Openbare waterwegen behoren niet tot deze categorie, maar tot de categorie ongebouwd niet zijnde natuur.
Het tarief van de heffing wordt op een gelijk bedrag per hectare gesteld. Dit is in artikel 121, eerste lid, onderdeel c, van de Waterschapswet bepaald. In artikel 8 van de verordening wordt dit ook zo aangegeven. Daarnaast wordt in deze bepaling de relatie met de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht.
Het tarief van de heffing wordt op een gelijk bedrag per hectare gesteld. Dit is in artikel 121, eerste lid, onderdeel c, van de Waterschapswet bepaald. In artikel 8 van de verordening wordt dit ook zo aangegeven. Daarnaast wordt in deze bepaling de relatie met de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht.
Het belastingobject is in dit geval de gebouwde onroerende zaak. Wat onder één gebouwde onroerende zaak moet worden verstaan, blijkt uit artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet. De regeling van de Waterschapswet is in artikel 9 van de verordening overgenomen.
De Waterschapswet sluit wat betreft de afbakening ter zake van gebouwde onroerende zaken zoveel als mogelijk aan bij de objectafbakening van de Wet waardering onroerende zaken (hierna ook Wet WOZ genoemd). De wetgever heeft deze aansluiting vorm gegeven door bij een samenstel van ongebouwde en gebouwde eigendommen te bepalen dat sprake is van één gebouwde onroerende zaak. De ongebouwde onroerende zaak gaat in deze gevallen deel uitmaken van de gebouwde
onroerende zaak. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn sportterreinen met kantine en kleedkamers,
Het belastingobject is in dit geval de gebouwde onroerende zaak. Wat onder één gebouwde onroerende zaak moet worden verstaan, blijkt uit artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet. De regeling van de Waterschapswet is in artikel 9 van de verordening overgenomen.
De Waterschapswet sluit wat betreft de afbakening ter zake van gebouwde onroerende zaken zoveel als mogelijk aan bij de objectafbakening van de Wet waardering onroerende zaken (hierna ook Wet WOZ genoemd). De wetgever heeft deze aansluiting vorm gegeven door bij een samenstel van ongebouwde en gebouwde eigendommen te bepalen dat sprake is van één gebouwde onroerende zaak. De ongebouwde onroerende zaak gaat in deze gevallen deel uitmaken van de gebouwde
onroerende zaak. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn sportterreinen met kantine en kleedkamers,
Het is van belang op te merken dat niet alle ongebouwde eigendommen een samenstel met een gebouwd eigendom kunnen vormen. Dit is in het derde lid van artikel 9 tot uitdrukking gebracht. Op grond van deze bepaling kunnen ongebouwde eigendommen die bij de waardebepaling op grond van de Wet waardering onroerende zaken buiten aanmerking worden gelaten, geen deel uitmaken van de gebouwde onroerende zaak. Het gaat concreet om de ongebouwde eigendommen die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, dus bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond,Natuurschoonwetlandgoederen,natuurterreinen,openbareland-enwaterwegenen spoorwegen inclusief hun kunstwerken. Deze onroerende zaken blijven, ook al vormen ze een samenstel met een gebouwd eigendom, dus ongebouwd.
2 ZiedetoelichtingophetWaterschapsbesluit,Staatsblad2007,497,bladzijde131.
Het is van belang op te merken dat niet alle ongebouwde eigendommen een samenstel met een gebouwd eigendom kunnen vormen. Dit is in het derde lid van artikel 9 tot uitdrukking gebracht. Op grond van deze bepaling kunnen ongebouwde eigendommen die bij de waardebepaling op grond van de Wet waardering onroerende zaken buiten aanmerking worden gelaten, geen deel uitmaken van de gebouwde onroerende zaak. Het gaat concreet om de ongebouwde eigendommen die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, dus bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond,Natuurschoonwetlandgoederen,natuurterreinen,openbareland-enwaterwegenen spoorwegen inclusief hun kunstwerken. Deze onroerende zaken blijven, ook al vormen ze een samenstel met een gebouwd eigendom, dus ongebouwd.
2 ZiedetoelichtingophetWaterschapsbesluit,Staatsblad2007,497,bladzijde131.
Het tarief van de belasting wordt voor gebouwde onroerende zaken op een vast percentage van de WOZ-waarde gesteld. Deze regeling, die in artikel 121, eerste lid,onderdeel d, van de Waterschapswet is opgenomen, is in de verordening overgenomen. Daarnaast geeft artikel 10, eerste lid, van de verordening de relatie met de Kostentoedelingsverordening aan.
Het tarief van de belasting wordt voor gebouwde onroerende zaken op een vast percentage van de WOZ-waarde gesteld. Deze regeling, die in artikel 121, eerste lid,onderdeel d, van de Waterschapswet is opgenomen, is in de verordening overgenomen. Daarnaast geeft artikel 10, eerste lid, van de verordening de relatie met de Kostentoedelingsverordening aan.
Ingevolge artikel 125 van de Waterschapswet kunnen waterschapsbelastingen op de volgende wijzen worden geheven:
bij wege van aanslag;
bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze.
Heffing bij wege van afdracht op aangifte is niet mogelijk. De toegestane heffingstechnieken verschillen van elkaar. Voor welke heffingswijze wordt gekozen zal veelal van de aard en de ingewikkeldheid van de te heffen belasting afhangen. De huidige praktijk is dat de wegenheffing bij wege van aanslag wordt geheven.
Ingevolge artikel 125 van de Waterschapswet kunnen waterschapsbelastingen op de volgende wijzen worden geheven:
bij wege van aanslag;
bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze.
Heffing bij wege van afdracht op aangifte is niet mogelijk. De toegestane heffingstechnieken verschillen van elkaar. Voor welke heffingswijze wordt gekozen zal veelal van de aard en de ingewikkeldheid van de te heffen belasting afhangen. De huidige praktijk is dat de wegenheffing bij wege van aanslag wordt geheven.
Waterschappen zijn bevoegd om in gevallen waarin ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of ter zake van hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen te stellen. Vloeit de belastingplicht voort uit de eigendom van een onroerende zaak en is de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen gesteld, dan kan de invorderingsambtenaar van het waterschap de gehele belastingschuld op laatstbedoelde persoon verhalen. Deze persoon moet het gehele bedrag van de aanslag voldoen. Hij is wel bevoegd hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht,naar evenredigheid van ieders belastingplicht op de overige belastingplichtigen te verhalen. Dit blijkt uit artikel 142, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet. De regeling van artikel 142 Waterschapswet maakt de toevoeging 'cum suis', die in het verleden in voorkomende gevallen wel eens op het aanslagbiljet placht te worden opgenomen, overbodig.
Waterschappen zijn bevoegd om in gevallen waarin ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of ter zake van hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen te stellen. Vloeit de belastingplicht voort uit de eigendom van een onroerende zaak en is de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen gesteld, dan kan de invorderingsambtenaar van het waterschap de gehele belastingschuld op laatstbedoelde persoon verhalen. Deze persoon moet het gehele bedrag van de aanslag voldoen. Hij is wel bevoegd hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht,naar evenredigheid van ieders belastingplicht op de overige belastingplichtigen te verhalen. Dit blijkt uit artikel 142, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet. De regeling van artikel 142 Waterschapswet maakt de toevoeging 'cum suis', die in het verleden in voorkomende gevallen wel eens op het aanslagbiljet placht te worden opgenomen, overbodig.
Artikel 13 van de verordening is een weergave van hetgeen in artikel 115a vande Waterschapswet is bepaald. Het eerste lid vanartikel 115a bepaalt dat een aanslag die een bij de belastingverordening te bepalen bedrag niet te bovengaat, niet wordt opgelegd. Doelmatigheid vande heffing staat hierbij voorop; de bepaling voorkomt dat aanslagen voor betrekkelijk geringe bedragen moeten worden opgelegd. De kosten van de aanslagoplegging zouden het bedrag vande belasting in deze gevallen immers als snel kunnen overstijgen. Indien meerdere aanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, geldt het voorgaande voor het totaal vande aanslag. Het belang vandeze bepaling blijkt in situaties waarin een belastingplichtige eigenaar vanmeerdere objecten met een relatief geringe waarde in het gebied vanhet waterschap is. Indien het waterschap de voor deze belastingplichtige bestemde aanslagen op één biljet verenigt, wordt wellicht bovende eerder bedoelde doelmatigheidsdrempel uitgekomen en kan dus wel een aanslag worden opgelegd.
In de Gemeentewet is in het kader vande heffing vande gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen bepaald dat gemeenten geen belastingaanslagen hoeven op te leggen indien de heffingsmaatstaf beneden de € 12.000,- of in een de belastingverordening te bepalen lager bedrag blijft. Een vergelijkbare bepaling komt in de Waterschapswet niet voor. Elk waterschap is dan ook vrij de hoogte vande doelmatigheidsdrempel voor zichzelf te bepalen en in de heffingsverordening neer te leggen.
Artikel 13 van de verordening is een weergave van hetgeen in artikel 115a vande Waterschapswet is bepaald. Het eerste lid vanartikel 115a bepaalt dat een aanslag die een bij de belastingverordening te bepalen bedrag niet te bovengaat, niet wordt opgelegd. Doelmatigheid vande heffing staat hierbij voorop; de bepaling voorkomt dat aanslagen voor betrekkelijk geringe bedragen moeten worden opgelegd. De kosten van de aanslagoplegging zouden het bedrag vande belasting in deze gevallen immers als snel kunnen overstijgen. Indien meerdere aanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, geldt het voorgaande voor het totaal vande aanslag. Het belang vandeze bepaling blijkt in situaties waarin een belastingplichtige eigenaar vanmeerdere objecten met een relatief geringe waarde in het gebied vanhet waterschap is. Indien het waterschap de voor deze belastingplichtige bestemde aanslagen op één biljet verenigt, wordt wellicht bovende eerder bedoelde doelmatigheidsdrempel uitgekomen en kan dus wel een aanslag worden opgelegd.
In de Gemeentewet is in het kader vande heffing vande gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen bepaald dat gemeenten geen belastingaanslagen hoeven op te leggen indien de heffingsmaatstaf beneden de € 12.000,- of in een de belastingverordening te bepalen lager bedrag blijft. Een vergelijkbare bepaling komt in de Waterschapswet niet voor. Elk waterschap is dan ook vrij de hoogte vande doelmatigheidsdrempel voor zichzelf te bepalen en in de heffingsverordening neer te leggen.
In artikel 14 is een vrijstelling voor straatmeubilair opgenomen. Straatmeubilair behoort tot de categorie gebouwde onroerende zaken. Anders dan voor voorgaande belastingjaren heeft het algemeen bestuur ervoor gekozen geen vrijstelling op te nemen voor onroerende zaken waarvan het waterschap zelf genothebbende is krachtens eigendom, bezit, of beperkt recht.
In artikel 14 is een vrijstelling voor straatmeubilair opgenomen. Straatmeubilair behoort tot de categorie gebouwde onroerende zaken. Anders dan voor voorgaande belastingjaren heeft het algemeen bestuur ervoor gekozen geen vrijstelling op te nemen voor onroerende zaken waarvan het waterschap zelf genothebbende is krachtens eigendom, bezit, of beperkt recht.
De betalingstermijn in het tweede lid wijkt af van die in artikel 9 vandeInvorderingswet 1990. Om die reden is de afwijkende betalingstermijn hier opgenomen. De bevoegdheid om afwijkende betalingstermijnen in de belastingverordening op te nemen staat in artikel 139, eerste lid, Waterschapswet.
De betalingstermijn in het tweede lid wijkt af van die in artikel 9 vandeInvorderingswet 1990. Om die reden is de afwijkende betalingstermijn hier opgenomen. De bevoegdheid om afwijkende betalingstermijnen in de belastingverordening op te nemen staat in artikel 139, eerste lid, Waterschapswet.
Indien de aanslagen middels automatische incasso kunnen worden geïncasseerd, kan de aanslag in 10 termijnen worden betaald. De eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van de aanslag en de volgende termijnen telkens 1maand later. Voor deelname aan de automatische incasso moet een machtiging worden afgegeven voor het rekeningnummer vanwaar wordt geïncasseerd.
Indien de aanslagen middels automatische incasso kunnen worden geïncasseerd, kan de aanslag in 10 termijnen worden betaald. De eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van de aanslag en de volgende termijnen telkens 1maand later. Voor deelname aan de automatische incasso moet een machtiging worden afgegeven voor het rekeningnummer vanwaar wordt geïncasseerd.
De betalingstermijn voor een navorderingsaanslag komt overeen met die in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Strikt genomen hoeft deze bepaling niet in de verordening te staan wanneer het waterschap aansluit bij de daar genoemde termijn. Indien de verordening daar geen bepalingen over bevat, is immers automatisch artikel 9 vandeInvorderingswet 1990 van toepassing. Omwille van de duidelijkheid is de bepaling zo opgenomen.
De betalingstermijn voor een navorderingsaanslag komt overeen met die in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Strikt genomen hoeft deze bepaling niet in de verordening te staan wanneer het waterschap aansluit bij de daar genoemde termijn. Indien de verordening daar geen bepalingen over bevat, is immers automatisch artikel 9 vandeInvorderingswet 1990 van toepassing. Omwille van de duidelijkheid is de bepaling zo opgenomen.
Op grond van het derde lid van artikel 144 Waterschapswet kan het algemeen bestuur van een waterschap bepalen dat in het geheel geen dan wel slechts gedeeltelijk kwijtschelding van belasting wordt verleend. Het algemeen bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid om in het geheel geen kwijtschelding te verlenen, ten aanzien van de wegenheffing natuurterreinen, de wegenheffing ongebouwd en de wegenheffing gebouwd. Van de wegenheffing ingezetenen wordt op grond van deze bepaling dus wel kwijtschelding verleend.
Op grond van het derde lid van artikel 144 Waterschapswet kan het algemeen bestuur van een waterschap bepalen dat in het geheel geen dan wel slechts gedeeltelijk kwijtschelding van belasting wordt verleend. Het algemeen bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid om in het geheel geen kwijtschelding te verlenen, ten aanzien van de wegenheffing natuurterreinen, de wegenheffing ongebouwd en de wegenheffing gebouwd. Van de wegenheffing ingezetenen wordt op grond van deze bepaling dus wel kwijtschelding verleend.
Het dagelijks bestuur kan nadere regels geven op het gebied van de heffing en de invordering van de wegenheffing. Deze bepaling is in de verordening opgenomen om er geen misverstanden over te laten bestaan dat er op het gebied van de heffing en de invordering van de belasting ook op andere plaatsen dan in de verordening zelf relevante regels kunnen zijn opgenomen. Het gaat hierbij met name om regels die gelden voor het doen van aangifte (voor de wegenheffing minder relevant), het opleggen
van voorlopige aanslagen, regels in het kader van de invorderingsrente en nadere regels in het kader
van de heffing op andere wijze. Voor dit laatste wordt ook verwezen naar artikel 125a, eerste lid, tweede volzin, Waterschapwet. De bevoegdheid van het dagelijks bestuur om nadere regels te stellen strekt zich uit tot de bevoegdheden die in de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan de Minister van Financiën, het bestuur van de Rijksbelastingen en de directeur zijn toegekend.
Het dagelijks bestuur kan nadere regels geven op het gebied van de heffing en de invordering van de wegenheffing. Deze bepaling is in de verordening opgenomen om er geen misverstanden over te laten bestaan dat er op het gebied van de heffing en de invordering van de belasting ook op andere plaatsen dan in de verordening zelf relevante regels kunnen zijn opgenomen. Het gaat hierbij met name om regels die gelden voor het doen van aangifte (voor de wegenheffing minder relevant), het opleggen
van voorlopige aanslagen, regels in het kader van de invorderingsrente en nadere regels in het kader
van de heffing op andere wijze. Voor dit laatste wordt ook verwezen naar artikel 125a, eerste lid, tweede volzin, Waterschapwet. De bevoegdheid van het dagelijks bestuur om nadere regels te stellen strekt zich uit tot de bevoegdheden die in de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan de Minister van Financiën, het bestuur van de Rijksbelastingen en de directeur zijn toegekend.
In het eerste lid van artikel 18 wordt de oude heffingsverordening ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De datum van ingang de heffing is 1 januari 2014. De oude verordening blijft van toepassing op belastbare feiten die zich vóór 1 januari 2014 hebben voorgedaan. Het blijft dus mogelijk om deze belastbare feiten op basis van de oude verordening te belasten, ook al is de verordening ingetrokken.
Ingevolge het tweede lid van artikel 18 treedt de verordening de eerste dag na haar bekendmaking in werking.
Omtrent de bekendmaking van de verordening is verder hetgeen in artikel 73 van de Waterschapswet is bepaald, van belang. Bekendmaking van de verordening is essentieel, want zonder bekendmaking heeft de verordening immers geen verbindende kracht. Bekendmaking geschiedt ingevolge artikel 73, tweede lid, door:
plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven (elektronisch)
waterschapsblad;
door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op de secretarie van het waterschap of op een andere door het waterschapsbestuur te bepalen plaats en door
het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis
aan-huisblad.
In het vierde lid is de citeertitel van de verordening en het jaartal 2014 genoemd. Het jaar 2014 verwijst naar het eerste jaar waarin het waterschap de wegenheffing op basis van deze verordening zal heffen.
13
In het eerste lid van artikel 18 wordt de oude heffingsverordening ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De datum van ingang de heffing is 1 januari 2014. De oude verordening blijft van toepassing op belastbare feiten die zich vóór 1 januari 2014 hebben voorgedaan. Het blijft dus mogelijk om deze belastbare feiten op basis van de oude verordening te belasten, ook al is de verordening ingetrokken.
Ingevolge het tweede lid van artikel 18 treedt de verordening de eerste dag na haar bekendmaking in werking.
Omtrent de bekendmaking van de verordening is verder hetgeen in artikel 73 van de Waterschapswet is bepaald, van belang. Bekendmaking van de verordening is essentieel, want zonder bekendmaking heeft de verordening immers geen verbindende kracht. Bekendmaking geschiedt ingevolge artikel 73, tweede lid, door:
plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven (elektronisch)
waterschapsblad;
door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op de secretarie van het waterschap of op een andere door het waterschapsbestuur te bepalen plaats en door
het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis
aan-huisblad.
In het vierde lid is de citeertitel van de verordening en het jaartal 2014 genoemd. Het jaar 2014 verwijst naar het eerste jaar waarin het waterschap de wegenheffing op basis van deze verordening zal heffen.
13
De wettelijke basis voor de wegenheffing vormen de artikelen 113, 122a en 122b van de
Waterschapswet.
In artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet is 'de zorg voor het watersysteem' als eerste hoofdtaak van het waterschap vermeld. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit Met het gebruik van de term 'zorg voor het watersysteem' wordt benadrukt dat zij een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd.
In artikel 1, lid 2, is de zorg voor de zuivering van afvalwater op de voet van artikel 3.4 van de Waterwet als andere hoofdtaak van het waterschap genoemd. Ook is bepaald dat de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden aan de waterschappen kan zijn of worden opgedragen. De uitvoering van de wegentaak is een uiting van dit laatste.
Op grond van artikel 2 van de Waterschapswet worden het gebied en de taken van het waterschap door Provinciale Staten bepaald. Uit artikel 2, eerste lid, van het Reglement van Bestuur van het Waterschap Hollandse Delta blijkt dat de behartiging van de taak terzake van het wegenbeheer slechts voor een deel van het gebied aan het waterschap is opgedragen. Mitsdien kan de wegenheffing uitsluitend in dat gebied worden geheven.
In de Memorie van Toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel is aangegeven dat het wegenbeheer een aparte taak vormt, die geen onderdeel is van de zorg voor het watersysteem. Daarom is gekozen voor een aparte heffing voor het wegenbeheer met een expliciete wettelijke basis.
Belastingplichtig voor de wegenheffing zijn:
-deeigenarenvangebouwdeonroerendezaken.
Dit zijn de belastingplichtige categorieën.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel hebben degenen die tot de belastingplichtige categorieën behoren per definitie belang bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Hun betaling is hierop gebaseerd.
Anders dan voor de watersysteemheffing kent de Waterschapswet geen nadere voorschriften ten aanzien van de heffingsmaatstaf. Omdat de categorieën belanghebbenden echter dezelfde zijn als voor de watersysteemheffing, ligt het voor de hand voor de wegenheffing dezelfde heffingsmaatstaven en overigevoorschriftenaantehouden.
1 Indetoelichtinggebruikenwijgemakshalvedeterm'eigenaren'(vanongebouwdeonroerendezaken, natuurterreinen engebouwdeonroerendezaken).Dejuridischjuistetermis'degenediekrachtenseigendom,bezit of beperktrechthetgenotheeft'(vanongebouwdeonroerendezaken,natuurterreinenengebouwde onroerende zaken).
De heffingsmaatstaf voor de ingezetenen is de woonruimte. Voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor natuurterreinen is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak en voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vastgestelde waarde. Het tarief van de belasting wordt gesteld op een gelijk bedrag per woonruimte (ingezetenen), op een gelijk bedrag per hectare (ongebouwd niet zijnde natuur en natuur) of op een vast percentage van de WOZ-waarde (gebouwd). De wegenheffing kent daarmee dus ook vier afzonderlijke tarieven.
In de kostentoedelingsverordening is alleen voor de watersysteemheffing tariefdifferentiatie opgenomen. Voor de wegenheffing vindt dit geen toepassing.
De verordening bestaat uit 6 hoofdstukken, genummerd I tot en met VIen 18 artikelen. Hoofdstuk I bevat inleidende bepalingen. De hoofdstukken I! tot en met V gaan respectievelijk in op de heffing ter zakevaningezetenen,ongebouwdeonroerendezaken(nietzijndenatuurterreinen), natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken. Het slothoofdstuk bevat algemene bepalingen over de heffing en de invordering van de wegenheffing.
Het besluit om de wegenheffing in te voeren, is een bevoegdheid van het algemeen bestuur van het waterschap, welke wordt geconcretiseerd door de vaststelling van de belastingverordening. Dit wordt in de aanhef van de verordening tot uitdrukking gebracht, waarbij ook de relevante wettelijke
bepalingen worden genoemd. Artikel 110 Waterschapswet is de wettelijke bepaling die over het besluit tot invoering van de belasting en de daarvoor benodigde vaststelling van de belastingverordening gaat. Artikel 113 is de wettelijke bepaling die aangeeft welke belastingen en rechten door de waterschappen geheven mogen worden en artikel 122a is de bepaling op grond waarvan waterschappen ter bestrijding van kosten verbonden aan de behartiging ter zake van het wegenbeheer, onder de naam wegenheffing een belasting mogen heffen. In de aanhef wordt daarnaast tot uitdrukking gebracht dat aan de vaststelling van de verordening door het algemeen bestuur een voordracht van het dagelijks bestuur vooraf gaat.
In dit artikel zijn omwille van de duidelijkheid omschrijvingen opgenomen van in de verordening vaker voorkomende begrippen.
De omschrijving van het begrip ingezetenen is ontleend aan artikel 116, onder a, van de
Waterschapswet. Om als ingezetene aangemerkt te kunnen worden, moet sprake zijn van het hebben van woonplaats en het gebruik van woonruimte in het gebied van het waterschap. Of sprake is van het hebben van woonplaats, wordt aan de hand van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bepaald. De situatie bij het begin van het kalenderjaar is bepalend.
Hoogstwaarschijnlijk op 1 december a.s. zal de Wet basisregistratie personen in werking treden (Stb.
2013, 315). Gelijktijdig zal ook de Aanpassingswet basisregistratie personen in werking treden (Stb.
2013, 316). De Wet basisregistratie personen zal de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens vervangen. De inwerkingtreding van de Wet basisregistratie personen heeft gevolgen voor de omschrijving van het begrip 'ingezetene' in de Waterschapswet. Het gaat om een technische wijziging, waarbij de huidige verwijzing naar de 'gemeentelijke basisadministratie
wijziging wordt ook in artikel 116, onderdeel a, van de Waterschapswet doorgevoerd.
Woonruimte is iedere ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid. Dit betekent dat de gebruiker van de woonruimte niet anders dan bijkomstig afhankelijk mag zijn van voorzieningen elders in het gebouw. In het geval van woonruimten moet worden gedacht aan voorzieningen als keuken, douche en toilet. Deze moeten de gebruiker van
de woonruimte, met uitsluiting van anderen die niet tot zijn of haar huishouden behoren, exclusief ter
beschikking staan. Bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen kunnen om deze reden veelal niet als ingezetenen in de zin van artikel 116, onder a, van de Waterschapswet worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor bewoners van studentenhuizen.
De ambtenaar van het waterschap die de heffingsbevoegdheden (inspecteurbevoegdheden) uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen uitoefent, wordt in de verordening de heffingsambtenaar genoemd. Tot de inspecteursbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot het vaststellen van belastingaanslagen en de bevoegdheid tot het doen van uitspraken op bezwaarschriften. Het dagelijks bestuur van het waterschap moet een besluit nemen waarin de heffingsambtenaar wordt aangewezen. De wettelijke basis is artikel 123, derde lid, onder a, van de Waterschapswet.
Indien twee of meer waterschappen samenwerken in een gemeenschappelijke regeling en indien bij die regeling een openbaar lichaam is ingesteld, kan een ambtenaar van dit openbaar lichaam als heffingsambtenaar worden aangewezen. Dit is in artikel 124, vijfde lid, onder a, van
de Waterschapswet geregeld. Aanwijzing tot heffingsambtenaar gebeurt bij besluit van het openbaar
lichaam.
De ambtenaar van het waterschap die de ontvangersbevoegdheden uit de Invorderingswet 1990 uitoefent, wordt in de verordening met de term 'invorderingsambtenaar' aangeduid. Tot de ontvangersbevoegdheden behoort de bevoegdheid tot de invordering van de belasting. Ook het verlenen van kwijtschelding van belasting is een ontvangersbevoegdheid. De Waterschapswet noemt de ontvanger in artikel 123, derde lid, onder c. Evenals dat ten aanzien van de heffingsambtenaar het
geval is, kan in geval samenwerking door waterschappen in een gemeenschappelijke regeling en indien
hierbij een openbaar lichaam is ingesteld, een ambtenaar van dit openbaar lichaam als invorderingsambtenaar worden aangewezen. Dit volgt uit artikel 124, vijfde lid, onder b, van de Waterschapswet. Aanwijzing tot invorderingsambtenaar gebeurt bij besluit van het openbaar lichaam.
Elk waterschap moet ingevolge artikel 122b, eerste lid, van de Waterschapswet ten behoeve van de wegenheffing een verordening vaststellen waarin de toedeling van het kostenaandeel voor elk van de belastingplichtige categorieën is vastgelegd. Deze verordening wordt de Kostentoedelingsverordening genoemd.
Buitendijks gelegen onroerende zaken zijn omschreven als onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk buiten de primaire waterkering zijn gelegen. Deze omschrijving is gelijk aan de definitie uit de kostentoedelingsverordening.
De omschrijving van het begrip natuurterreinen is ontleend aan artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet. De wet geeft een kwalitatieve omschrijving van het begrip, waarbij de nadruk op de duurzame inrichting en beheer als natuurgebied ligt. Bij de beoordeling of sprake is van een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur (toetsing aan de zojuist genoemde kwalitatieve omschrijving), zijn ook de feitelijke of uiteindelijke bestemming van de onroerende zaak van belang. Zo zal een perceel nog bouwrijp te maken grond dat al jaren niet is
bewerkt en waar inmiddels eventueel veel groen en leven aanwezig is, maar waar uiteindelijk wel gebouwd zal worden, niet als een natuurterrein kwalificeren. Ook stadsparken, plantsoenen en dergelijke zullen vanwege hun overwegende recreatieve functie niet als natuurterrein in aanmerking genomenkunnenworden.
Onder natuurterreinen worden mede bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare verstaan. Er is sprake van wetsduiding: zodra een bos of open water een oppervlakte van één hectare of meer heeft, is sprake van een natuurterrein. In deze gevallen is niet relevant of de
inrichting en het beheer van de onroerende zaak zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen van tenminste één hectare tot de categorie natuurterreinen worden gerekend. Geheel of nagenoeg geheel staat overigens voor 90% of meer.
Waar in deze verordening wordt gesproken over ongebouwde onroerende zaken, worden steeds ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterrein zijn, bedoeld. Het gaat om de ongebouwde onroerende zaken bedoeld in artikel 117, onder b, van de Waterschapswet.
In artikel 1van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. In verband hiermee is onder andere de zorg voor het watersysteem aan hen opgedragen en is aan sommige waterschappen de wegentaak opgedragen. De regeling van het gebied gebeurt door de provincie, bij provinciaal reglement. Omdat de toekenning van de wegentaak aan het waterschap niet impliceert dat alle zorg voor het wegbeheer in een bepaald gebied aan het waterschap is toegekend (ook andere overheden kunnen immers ter
zake taken uitoefenen), is in de verordening opgenomen dat het moet gaan om het taakgebied waarin het waterschap de bevoegdheid tot uitoefening van het wegbeheer heeft. Dit gebied is aangegeven in het Reglement van bestuur van het Waterschap Hollandse Delta op de daarbij behorende kaart.
Waar in de verordening over 'de heffing' wordt gesproken, wordt steeds de wegenheffing, genoemd in
artikel 122a van de Waterschapswet, bedoeld.
In artikel 2 is aangegeven van wie de belasting wordt geheven. Tezelfdertijd zijn in het artikel de belastbare feiten opgenomen. Deze vallen samen met de omschrijving van de belastingplichtigen.
Belastingplichtig zijn degenen te wiens aanzien het belastbaar feit zich voordoet. In overeenstemming met artikel 122a. tweede lid, van de Waterschapswet zijn als belastingplichtigen respectievelijk aangewezen degenen die woonachtig zijn in het gebied van het waterschap en die aldaar het gebruik hebben van woonruimte (de ingezetenen) en degenen die in het gebied van het waterschap eigenaar zijnvanongebouwdeonroerendezakendiegeennatuurterreinenzijn,vannatuurterreinofvan gebouwde onroerende zaken. Deze vier belastingplichtige categorieën zijn in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van de verordening opgenomen.
In het derde lid van het artikel is vastgelegd dat het begin van het kalenderjaar bepalend is voor de belastingplicht van de eigenaren van ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen, de eigenaren van natuurterreinen en de eigenaren van gebouwde onroerende zaken. Dit volgt uit artikel
119, eerste lid, van de Waterschapswet. Indien het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht
van een onroerende zaak in de loop van het jaar aanvangt of eindigt, heeft dat dus geen invloed op de belastingplicht vanwege het tijdstipkarakter van de heffing. Het begin van het kalenderjaar is blijkens artikel 1, onderdeel a, van de verordening overigens ook bepalend voor de ingezetenen. Deze bepaling stoelt op artikel 116, onder a, van de Waterschapswet.
In artikel 119, tweede en derde lid, van de wet is voor een aantal specifieke situaties de rangorde bij het bepalen van de heffingplichtige aangegeven. Deze regelingen zijn in het vierde en vijfde lid van artikel 2 van de verordening overgenomen.
Artikel 3 geeft per belastingplichtige categorie de heffingsmaatstaf aan. De bepaling is gebaseerd op artikel 121, eerste lid, van de Waterschapswet. De heffingsmaatstaf voor ingezetenen is de
is de heffingsmaatstaf de oppervlakte van de onroerende zaak. Voor gebouwde onroerende zaken is de heffingsmaatstaf de voor het kalenderjaar vastgestelde WOZ-waarde.
In artikel 4 is de relatie tussen het tarief en de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht en is, conform het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder a, van de Waterschapswet, vastgelegd dat het tarief op een gelijk bedrag per woonruimte wordt gesteld.
De voorschriften voor de afbakening van de objecten waarop de heffing betrekking heeft, staan in artikel 118 van de Waterschapswet. Het derde lid regelt de afbakening van een ongebouwde onroerende zaak die geen natuurterreinen is. Het ongebouwd wordt afgebakend op basis van de kadastrale registratie: als één ongebouwde onroerende zaak wordt aangemerkt een kadastraal perceel of een gedeelte daarvan. Hierbij geldt wel de nuancering dat hetgeen ingevolge de wet wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen ingevolge de wet een natuurterrein is, bij de afbakening van het ongebouwde object buiten aanmerking moet worden gelaten. In artikel 5,
eerste lid, van de verordening komt deze wettelijke regeling terug.
In het tweede lid van artikel 5 is hetgeen in artikel 118, vijfde lid, van de Waterschapswet, is bepaald, weergegeven. Er is niet zozeer sprake van een afbakeningsvoorschrift, maar van een fictiebepaling op grond waarvan de in dit artikellid genoemde objecten als ongebouwde eigendommen, niet zijnde natuurterreinen, wordenaangemerkt. Hetgaatomopenbareland-enwaterwegenenbanenvoor openbaar vervoer per rail en hun kunstwerken. Ook waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen worden in genoemde wettelijke bepaling als ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, aangemerkt. Ook voor deze objecten geldt trouwens dat de afbakening plaatsvindt op basis van kadastrale grenzen.
Delen van waterverdedigingswerken die worden aangemerkt als woning, kwalificeren uitdrukkelijk niet
als ongebouwde objecten.
Op grond van het bepaalde in artikel 121, eerste lid, onder b, van de Waterschapswet, wordt het tarief van de heffing ter zake van ongebouwde onroerende zaken gesteld op een gelijk bedrag per hectare. Deze bepaling en de relatie met de Kostentoedelingsverordening, zijn in het eerste lid van artikel 6 opgenomen
Het voorwerp van de belasting is het natuurterrein. De wet merkt een kadastraal perceel of gedeelte daarvan als één natuurterrein aan. Ook natuurterreinen worden dus op basis van de kadastrale registratie afgebakend. Hierbij wordt hetgeen als een gebouwde onroerende zaak en hetgeen als een ongebouwdeonroerendezaak,nietzijndeeennatuurterrein,wordtaangemerkt1buiten aanmerking gelaten (artikel 118, vierde lid, Waterschapswet).
Een natuurterrein is een ongebouwde onroerende zaak waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Of een onroerende zaak een natuurterrein is, wordt met andere woorden door de feitelijke en niet door de toekomstige bestemming of de bestemming volgens het bestemmingsplan bepaald. Geheel of nagenoeg geheel staat voor 90% of meer, terwijl gebruik van het woord 'duurzaam' erop duidt dat geen sprake mag zijn van een situatie die als tijdelijk is bedoeld.
Bossen en open wateren met een oppervlakte van tenminste één hectare worden op grond van artikel
116, onderdeel c, van de Waterschapswet als natuurterreinen aangemerkt. Zij hoeven niet aan het vereiste te voldoen dat zij geheel of nagenoeg geheel en duurzaam moeten zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur. Dit leidt ertoe dat ook bossen die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd onder het begrip natuurterreinen vallen. De wetgever heeft hiervoor gekozen omdat het onderscheid in niet-bedrijfsmatig geëxploiteerde bossen enerzijds en bossen die wel als zodanig
worden geëxploiteerd, in de praktijk moeilijk is te maken 2 • Natte veenweidegebieden worden, op grond van de overweging dat deze gebieden ook een agrarische functie hebben, door de wetgever niet als
natuurterrein maar als agrarische grond aangemerkt.
De objectafbakeningsvoorschriften van artikel 118, vierde lid, van de Waterschapswet gelden ook voor bossen en open wateren. Bij open wateren moet overigens worden gedacht aan wateren met een weids karakter. Openbare waterwegen behoren niet tot deze categorie, maar tot de categorie ongebouwd niet zijnde natuur.
Het tarief van de heffing wordt op een gelijk bedrag per hectare gesteld. Dit is in artikel 121, eerste lid, onderdeel c, van de Waterschapswet bepaald. In artikel 8 van de verordening wordt dit ook zo aangegeven. Daarnaast wordt in deze bepaling de relatie met de Kostentoedelingsverordening tot uitdrukking gebracht.
Het belastingobject is in dit geval de gebouwde onroerende zaak. Wat onder één gebouwde onroerende zaak moet worden verstaan, blijkt uit artikel 118, eerste en tweede lid, van de Waterschapswet. De regeling van de Waterschapswet is in artikel 9 van de verordening overgenomen.
De Waterschapswet sluit wat betreft de afbakening ter zake van gebouwde onroerende zaken zoveel als mogelijk aan bij de objectafbakening van de Wet waardering onroerende zaken (hierna ook Wet WOZ genoemd). De wetgever heeft deze aansluiting vorm gegeven door bij een samenstel van ongebouwde en gebouwde eigendommen te bepalen dat sprake is van één gebouwde onroerende zaak. De ongebouwde onroerende zaak gaat in deze gevallen deel uitmaken van de gebouwde
onroerende zaak. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn sportterreinen met kantine en kleedkamers,
Het is van belang op te merken dat niet alle ongebouwde eigendommen een samenstel met een gebouwd eigendom kunnen vormen. Dit is in het derde lid van artikel 9 tot uitdrukking gebracht. Op grond van deze bepaling kunnen ongebouwde eigendommen die bij de waardebepaling op grond van de Wet waardering onroerende zaken buiten aanmerking worden gelaten, geen deel uitmaken van de gebouwde onroerende zaak. Het gaat concreet om de ongebouwde eigendommen die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ, dus bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond,Natuurschoonwetlandgoederen,natuurterreinen,openbareland-enwaterwegenen spoorwegen inclusief hun kunstwerken. Deze onroerende zaken blijven, ook al vormen ze een samenstel met een gebouwd eigendom, dus ongebouwd.
2 ZiedetoelichtingophetWaterschapsbesluit,Staatsblad2007,497,bladzijde131.
Het tarief van de belasting wordt voor gebouwde onroerende zaken op een vast percentage van de WOZ-waarde gesteld. Deze regeling, die in artikel 121, eerste lid,onderdeel d, van de Waterschapswet is opgenomen, is in de verordening overgenomen. Daarnaast geeft artikel 10, eerste lid, van de verordening de relatie met de Kostentoedelingsverordening aan.
Ingevolge artikel 125 van de Waterschapswet kunnen waterschapsbelastingen op de volgende wijzen worden geheven:
bij wege van aanslag;
bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze.
Heffing bij wege van afdracht op aangifte is niet mogelijk. De toegestane heffingstechnieken verschillen van elkaar. Voor welke heffingswijze wordt gekozen zal veelal van de aard en de ingewikkeldheid van de te heffen belasting afhangen. De huidige praktijk is dat de wegenheffing bij wege van aanslag wordt geheven.
Waterschappen zijn bevoegd om in gevallen waarin ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of ter zake van hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen te stellen. Vloeit de belastingplicht voort uit de eigendom van een onroerende zaak en is de aanslag ten name van een van de belastingplichtigen gesteld, dan kan de invorderingsambtenaar van het waterschap de gehele belastingschuld op laatstbedoelde persoon verhalen. Deze persoon moet het gehele bedrag van de aanslag voldoen. Hij is wel bevoegd hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht,naar evenredigheid van ieders belastingplicht op de overige belastingplichtigen te verhalen. Dit blijkt uit artikel 142, eerste tot en met derde lid, van de Waterschapswet. De regeling van artikel 142 Waterschapswet maakt de toevoeging 'cum suis', die in het verleden in voorkomende gevallen wel eens op het aanslagbiljet placht te worden opgenomen, overbodig.
Artikel 13 van de verordening is een weergave van hetgeen in artikel 115a vande Waterschapswet is bepaald. Het eerste lid vanartikel 115a bepaalt dat een aanslag die een bij de belastingverordening te bepalen bedrag niet te bovengaat, niet wordt opgelegd. Doelmatigheid vande heffing staat hierbij voorop; de bepaling voorkomt dat aanslagen voor betrekkelijk geringe bedragen moeten worden opgelegd. De kosten van de aanslagoplegging zouden het bedrag vande belasting in deze gevallen immers als snel kunnen overstijgen. Indien meerdere aanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, geldt het voorgaande voor het totaal vande aanslag. Het belang vandeze bepaling blijkt in situaties waarin een belastingplichtige eigenaar vanmeerdere objecten met een relatief geringe waarde in het gebied vanhet waterschap is. Indien het waterschap de voor deze belastingplichtige bestemde aanslagen op één biljet verenigt, wordt wellicht bovende eerder bedoelde doelmatigheidsdrempel uitgekomen en kan dus wel een aanslag worden opgelegd.
In de Gemeentewet is in het kader vande heffing vande gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen bepaald dat gemeenten geen belastingaanslagen hoeven op te leggen indien de heffingsmaatstaf beneden de € 12.000,- of in een de belastingverordening te bepalen lager bedrag blijft. Een vergelijkbare bepaling komt in de Waterschapswet niet voor. Elk waterschap is dan ook vrij de hoogte vande doelmatigheidsdrempel voor zichzelf te bepalen en in de heffingsverordening neer te leggen.
In artikel 14 is een vrijstelling voor straatmeubilair opgenomen. Straatmeubilair behoort tot de categorie gebouwde onroerende zaken. Anders dan voor voorgaande belastingjaren heeft het algemeen bestuur ervoor gekozen geen vrijstelling op te nemen voor onroerende zaken waarvan het waterschap zelf genothebbende is krachtens eigendom, bezit, of beperkt recht.
De betalingstermijn in het tweede lid wijkt af van die in artikel 9 vandeInvorderingswet 1990. Om die reden is de afwijkende betalingstermijn hier opgenomen. De bevoegdheid om afwijkende betalingstermijnen in de belastingverordening op te nemen staat in artikel 139, eerste lid, Waterschapswet.
Indien de aanslagen middels automatische incasso kunnen worden geïncasseerd, kan de aanslag in 10 termijnen worden betaald. De eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van de aanslag en de volgende termijnen telkens 1maand later. Voor deelname aan de automatische incasso moet een machtiging worden afgegeven voor het rekeningnummer vanwaar wordt geïncasseerd.
De betalingstermijn voor een navorderingsaanslag komt overeen met die in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Strikt genomen hoeft deze bepaling niet in de verordening te staan wanneer het waterschap aansluit bij de daar genoemde termijn. Indien de verordening daar geen bepalingen over bevat, is immers automatisch artikel 9 vandeInvorderingswet 1990 van toepassing. Omwille van de duidelijkheid is de bepaling zo opgenomen.
Op grond van het derde lid van artikel 144 Waterschapswet kan het algemeen bestuur van een waterschap bepalen dat in het geheel geen dan wel slechts gedeeltelijk kwijtschelding van belasting wordt verleend. Het algemeen bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid om in het geheel geen kwijtschelding te verlenen, ten aanzien van de wegenheffing natuurterreinen, de wegenheffing ongebouwd en de wegenheffing gebouwd. Van de wegenheffing ingezetenen wordt op grond van deze bepaling dus wel kwijtschelding verleend.
Het dagelijks bestuur kan nadere regels geven op het gebied van de heffing en de invordering van de wegenheffing. Deze bepaling is in de verordening opgenomen om er geen misverstanden over te laten bestaan dat er op het gebied van de heffing en de invordering van de belasting ook op andere plaatsen dan in de verordening zelf relevante regels kunnen zijn opgenomen. Het gaat hierbij met name om regels die gelden voor het doen van aangifte (voor de wegenheffing minder relevant), het opleggen
van voorlopige aanslagen, regels in het kader van de invorderingsrente en nadere regels in het kader
van de heffing op andere wijze. Voor dit laatste wordt ook verwezen naar artikel 125a, eerste lid, tweede volzin, Waterschapwet. De bevoegdheid van het dagelijks bestuur om nadere regels te stellen strekt zich uit tot de bevoegdheden die in de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan de Minister van Financiën, het bestuur van de Rijksbelastingen en de directeur zijn toegekend.
In het eerste lid van artikel 18 wordt de oude heffingsverordening ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De datum van ingang de heffing is 1 januari 2014. De oude verordening blijft van toepassing op belastbare feiten die zich vóór 1 januari 2014 hebben voorgedaan. Het blijft dus mogelijk om deze belastbare feiten op basis van de oude verordening te belasten, ook al is de verordening ingetrokken.
Ingevolge het tweede lid van artikel 18 treedt de verordening de eerste dag na haar bekendmaking in werking.
Omtrent de bekendmaking van de verordening is verder hetgeen in artikel 73 van de Waterschapswet is bepaald, van belang. Bekendmaking van de verordening is essentieel, want zonder bekendmaking heeft de verordening immers geen verbindende kracht. Bekendmaking geschiedt ingevolge artikel 73, tweede lid, door:
plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven (elektronisch)
waterschapsblad;
door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op de secretarie van het waterschap of op een andere door het waterschapsbestuur te bepalen plaats en door
het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis
aan-huisblad.
In het vierde lid is de citeertitel van de verordening en het jaartal 2014 genoemd. Het jaar 2014 verwijst naar het eerste jaar waarin het waterschap de wegenheffing op basis van deze verordening zal heffen.
13
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2014-558.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.