Waterschapsblad van Waterschap Hollandse Delta
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Hollandse Delta | Waterschapsblad 2014, 2955 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Waterschap Hollandse Delta | Waterschapsblad 2014, 2955 | Overige besluiten van algemene strekking |
Waterschap Hollandse Delta maakt hierbij bekend dat de ontwerpkeur Waterschap Hollandse Delta 2014 vanaf 15 mei tot en met 26 juni 2014 ter inzage ligt voor iedereen in het werkgebied en voor belanghebbenden in het kantoor van Waterschap Hollandse Delta, Handelsweg 100 te Ridderkerk. De keur stelt regels in het belang van de bescherming van het regionale watersysteem binnen het werkgebied van het waterschap. Hierbij gaat het onder andere om de bescherming en het onderhoud van de waterkeringen, de oppervlaktewaterlichamen en de wegen in het werkgebied van Waterschap Hollandse Delta. Om wateren en dijken te beschermen, zijn er in de keur van het waterschap regels opgenomen. De keur is een verordening van het waterschap. In de keur zijn gebods- en verbodsbepalingen opgenomen. De gebodsbepalingen gaan in het algemeen over het opleggen van onderhoudsverplichtingen. De verbodsbepalingen hebben betrekking op handelingen die het waterstaatkundig functioneren van waterstaatswerken, zoals waterkeringen en wateren, zouden kunnen schaden.
De belangrijkste veranderingen in de nieuwe keur ten opzichte van de huidige keur zijn de volgende:
De Keur is uniformer ingericht naar het nieuwste model, dat in landelijk verband door de waterschappen is opgesteld. De verbods-en gebodsbepalingen zijn algemener geformuleerd. Veel detailbepalingen zijn geschrapt. Dit geeft meer ruimte voor het verlenen van vrijstellingen via maatwerk in plaats van het verlenen van vergunningen.
Er komen voor het waterschap meer mogelijkheden voor het reserveren van ruimte voor het aanleggen van nieuwe waterstaatswerken (waterkeringen en wateren) Er hebben aanpassingen plaatsgevonden aan de landelijke wetgeving (o.a.de Waterwet)
Hoe kunt u reageren?
Gedurende de termijn van ter inzagelegging van 15 mei tot en met 26 juni 2014 kan iedereen in het werkgebied van het waterschap en kunnen andere belanghebbenden mondeling of schriftelijk reageren op de ontwerpkeur. Uw brief kunt u richten aan het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Hollandse Delta, afdeling Bestuurlijk- Juridische Zaken, Postbus 4103, 2980 GC Ridderkerk . Degenen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt, zullen van de verdere besluitvorming op de hoogte worden gehouden.
Meer informatie?
Voor meer informatie over de ter inzage gelegde stukken kunt u bellen met (088) 9743170 of (088) 9743189
Keur Waterschap Hollandse Delta 2014
a. Beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;
b. Buitenbeschermingzone: de buiten het waterstaatswerk en aangrenzende beschermingszone gelegen gronden en wateren, die als zodanig in de legger zijn opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk en de beschermingszone voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn;
c. Bestuur: het dagelijks bestuur van het waterschap Hollandse Delta;
d. Grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;
e. Infiltreren van water: in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;
f. Legger: legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet of in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet;
g. Ondersteunend kunstwerk: kunstwerken die van belang zijn voor de taakuitoefening van het waterschap, voor de waterkering, voor het functioneren van de waterhuishouding;
h. Onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;
i. Oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;
j. Profiel van vrije ruimte: de ruimte als vastgelegd in de legger ter weerszijden van, boven en onder een waterstaatwerk of een toekomstig waterstaatswerk die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen;
k. Waterhuishoudkundige functie: de functie die de provincie of het waterschap aan een waterstaatswerk heeft toegekend;
l. Waterkering: kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;
m. Waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, waterkering of ondersteunend kunstwerk;
n. Watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;
o. Watervergunning: watervergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;
p. Werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;
q. Wet: Waterwet.
1. De verplichtingen ingevolge deze keur rusten op de eigenaar van gronden.
2. Wanneer gronden met een beperkt zakelijk recht zijn bezwaard of krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven rusten de verplichtingen ingevolge deze keur ook op de beperkt zakelijk gerechtigden onderscheidenlijk de gebruikers.
3. Het geheel van de verplichtingen ingevolge deze keur berust op een ieder van de in het eerste en tweede lid genoemde gerechtigden.
1. Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger ingevolge de Waterschapswet of in artikel 2.14 van deze keur tot het verrichten van gewoon of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.
2. Onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk in overeenstemming met zijn functie.
De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen te allen tijde zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door onder andere het bestrijden van schadelijk wild, met uitzondering van muskus- en beverratten, en van schadelijke begroeiingen, het herstellen van beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.
1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan in overeenstemming met het in de legger ingevolgde de Waterwet bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.
2. Aan waterkeringen bestemd voor het keren van zee en rivierwater, mag zonder watervergunning van het bestuur van 1 oktober tot 1 april daaropvolgend geen buitengewoon onderhoud, dan wel werkzaamheden anders dan vermeld in artikel 2.2 worden uitgevoerd.
1. De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de (buiten)beschermingszone zijn aangebracht en mede een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.
2. De middelen bestemd tot afsluiting van kunstwerken dienen door de onderhoudsplichtigen in goede staat te worden onderhouden en zo vaak als dat door het bestuur nodig wordt geoordeeld, dient de goede werking te worden getoond. Het waterkerend houden betreft zowel de instandhouding als het functioneren van het werk.
1. De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval die schadelijk zijn voor het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam.
2. De onder het eerste lid vermelde onderhoudsplichtigen zijn tevens verplicht tot het herstellen van beschadigingen aan oevers en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies van het oppervlaktewaterlichaam.
De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en werken dienen de ondersteunende kunstwerken en werken die in, op, aan of boven de oppervlaktewaterlichamen zijn aangebracht en die een waterhuishoudkundige of mede een waterhuishoudkundige functie hebben, te onderhouden.
De eigenaren of gebruikers van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren, en die zijn gelegen op of nabij waterstaatswerken, zijn verplicht op of langs hun gronden een voldoende veekerende afrastering te hebben en te houden.
De onderhoudsplichtigen van de in waterkeringen voorkomende ondersteunende kunstwerken waaronder coupures en sluizen dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door het bestuur terstond worden gesloten.
De eigenaren van stuwen, dan wel andere onderhoudsplichtigen van stuwen, zijn verplicht het door of namens het bestuur bepaalde peil in te stellen en in stand te houden.
De eigenaren van gronden gelegen aan oppervlaktewaterlichamen waarvan het onderhoud geschiedt door of vanwege het waterschap zorgen er - na voorafgaande kennisgeving door het waterschap - voor dat tijdens de uitvoering van het onderhoud de eindbuizen van draineer-, riool-, aanvoer- en afvoerleidingen die in de wateren uitmonden en de binnen de beschermingszones aanwezige afrasteringen, zijn weggenomen. Eindbuizen, die naar het oordeel van het bestuur niet kunnen worden weggenomen, dienen voldoende te worden gemarkeerd.
De eigenaren van gronden gelegen aan oppervlaktewaterlichamen waarvan het onderhoud geschiedt door of vanwege het waterschap, zorgen er - na voorafgaande kennisgevingdoor het waterschap - voor dat in het jaar, waarin aan die oppervlaktewaterlichamen (buitengewoon ) onderhoud wordt uitgevoerd, de beschermingszones vrij zijn van gewassen van 15 september tot 15 maart daaropvolgend of zoveel eerder als het onderhoud is uitgevoerd of door het bestuur wordt toegestaan.
Het bestuur kan voor de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.2 tot en met 2.12 en 2.14, algemene regels stellen, die mede kunnen inhouden een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de in deze artikelen genoemde geboden of nadere regels met betrekking tot deze verplichtingen.
1. Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger ingevolge de Waterschapswet is voorgeschreven, maar waarvoor nog geen legger is vastgesteld, is de onderhoudsplicht als volgt, tenzij het onderhoud op andere wijze is geregeld:
a. Voor waterkeringen of gedeelten van waterkeringen en ondersteunende kunstwerken met een waterkerende functie berust het gewoon onderhoud bij de eigenaren ervan en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap;
b. Voor oppervlaktewaterlichamen berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de aangrenzende eigenaren;
c. Voor overige waterstaatswerken berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de eigenaren.
2. Voor waterstaatwerken, waarvoor het vaststellen van een legger ingevolge de Waterschapswet is voorgeschreven en die op grond van een projectplan of een watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, geldt, zolang vaststelling van een legger of van een wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, dat voor de onderhoudsplichten op grond van dit hoofdstuk de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatwerk worden aangehouden, zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning. Als geen vergunning is verleend, moet het waterstaatswerk worden onderhouden overeenkomstig de oorspronkelijke vorm en afmetingen.
1. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen te vervoeren of te laten liggen.
1.a Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur een waterstaatswerk, te vervangen, te verwijderen, te wijzigen of aan te leggen.
2. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen, te vervangen, te verwijderen of te behouden.
3. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur vaartuigen, vlotten of andere voorwerpen in een oppervlaktewaterlichaam te hebben.
4. Het bestuur kan aan een watervergunning het voorschrift verbinden dat de houder van die vergunning een betaling of een andere compensatie verricht met het oog op de bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van een vergunning is gesteld.
5. Voor waterstaatwerken, waarvoor het vaststellen van een legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet is voorgeschreven en die op grond van een projectplan of een watervergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de legger, worden, zolang vaststelling van een legger of een wijziging van de legger niet heeft plaatsgevonden, voor de verbodsbepalingen op grond van dit artikel de ligging, vorm, afmeting en constructie van het waterstaatwerk aangehouden, zoals aangegeven in het projectplan of de watervergunning.
Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.
Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur in de beschermingszone en de buitenbeschermingszone:
a. afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;
b. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;
c. leidingen, tanks of andere werken met een overdruk van 10bar te plaatsen of te hebben;
d. boringen te verrichten voor het exploreren of winnen van gas of vloei- of delfstoffen.
Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water in de bodem te infiltreren. Onttrekkingsinrichtingen of infiltratiewerken die vanwege één opdrachtgever of in één project functioneren en die een samenhangend geheel vormen, gelden voor de Keur als één inrichting.
1. In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien een zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur, zo nodig in afwijking van verleende watervergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:
a. water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;
b. water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;
c. grondwater te onttrekken of water te infiltreren.
2. Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.
1. Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.
2. Degene die handelingen verricht en een inbreuk maakt als bedoeld in het eerste lid meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het bestuur.
3. Degene aan wie het bestuur aanwijzingen geeft over die maatregelen, is gehouden die aanwijzingen op te volgen.
1. Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.6 en artikel 3.11 algemene regels stellen, die mede kunnen inhouden een vrijstelling van de watervergunningplicht of een algeheel verbod voor het verrichten van bepaalde handelingen.
2. Bij regeling krachtens het voorgaande lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.
3. Ten aanzien van het verrichten van handelingen waarvoor krachtens het eerste lid geen watervergunning is vereist, kan het bestuur maatwerkvoorschriften stellen met het oog op de bescherming van het watersysteem.
1. Geen watervergunning krachtens de artikelen3.2 tot en met 3.6 en artikel 3.11 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van de aan het waterschap op grond van artikel 1 van de Waterschapswet opgedragen taken.
2. Van de vrijstelling bedoeld in lid 1 zijn uitgezonderd de handelingen waarmee de waterstand van oppervlaktewateren op een ander peil wordt gebracht of gehouden dan door het waterschap is vastgesteld.
1. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur:
a. vis uit te zetten in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;
b. vaste vistuigen te plaatsen in oppervlaktewaterlichamen; c. te vissen anders dan met een hengel in oppervlaktewate
rlichamen. 2. Het verbod in het eerste lid geldt niet indien de visserij wordt uitgeoefend op basis van en in overeenstemming met een door het bestuur goedgekeurd visstandbeheerplan.
3. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van het visstandbeheerplan.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. Beplanting: bomen, heesters, houtstruik, veld en tuingewassen, de wortels inbegrepen.
b. Grens van een weg:
1e: grens van hetgeen krachtens de definitie van wegen en volgens artikel 4.2, derde lid, tot de weg wordt gerekend;
2e : voor de toepassing van de artikelen 4.3 t/m 4.7 wordt de grens van de weg geacht te liggen op ten minste 4,50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen en 5.00 meter boven de verkeersbaan.
c. Doel van de weg: een weg is een gebaande en daardoor begaanbare verbinding tussen twee of meer punten om verplaatsingen mogelijk te maken. Het doel van een weg is transport van mensen en/of goederen.
d. Rechthebbende met betrekking tot het recht van beplanting: degene met een zakelijk recht dan wel een persoonlijk recht;
e. Verkeer: alle weggebruikers als bedoeld in artikel 1 van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990;
f. Verkeersbaan; de verhardingsconstructie van zowel de hoofdrijbaan parallelweg,(brom)fiets, voet-of ruiterpad;
g. Voertuigen: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens;
h. Weg/wegen: openbare wegen in de zin van artikel 1 van de Wegenwet en in beheer bij het waterschap, alsmede feitelijk in aanleg zijnde openbare wegen, waarvan het beheer bij het waterschap zal berusten.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de bij het waterschap in beheer zijnde wegen. Het bevat specifieke bepalingen omtrent aanleg, instandhouding en bruikbaarheid van wegen en omtrent de vrije, veilige en vlotte afwikkeling van het verkeer daarover.
2. Voor de toepassing van artikel 4.3 van dit hoofdstuk, worden tracés waar openbare wegen en toebehoren zijn voorzien gelijkgesteld aan openbare wegen zoals vorenbedoeld.
3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk behoren tot de weg:
a. de openbare verhardingen, stoepen, glooiingen, bermen en taluds voor afwatering van de weg dienende voorzieningen, binnen de in artikel 4.1 omschreven grens van een weg;
b. de kunstwerken en andere zich in de weg bevindende of daarmee rechtstreeks verbonden werken die deel uitmaken van het weglichaam, zoals wegsloten, duikers, bruggen, sluizen, tunnels, viaducten, beschoeiingen en geluidswerende voorzieningen;
c. het wegmeubilair, zijnde de door of namens de onderhoudsplichtige of beheerder van de weg in, op, boven of naast de onder a. bedoelde verharding aangebrachte voorzieningen met een doel of strekking, overeenkomende met het gestelde in lid 1, van dit artikel;
d. de beplanting (met inbegrip van de wortels) welke door of namens de onderhoudsplichtige of beheerder van de weg is aangebracht.
Het is verboden zonder vergunning van het bestuur om:
a. een weg te gebruiken in strijd met het doel daarvan;
b. een weg aan te leggen en/of veranderingen aan de weg aan te brengen;
c. enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in, naast of onder de weg.
d. stoffen, modder, voorwerpen, dieren of beplantingen(aan) te brengen of te
hebben; e. standplaats in te nemen met een voertuig, kraam of tent voor verblijf of verkoop van waren.
Degene die een recht van beplanting op een weg heeft is verplicht:
a. van zijn voornemen tot het planten, vellen of rooien ten minste dertig dagen tevoren schriftelijk kennis te geven aan het bestuur;
b. zich bij de uitvoering te gedragen naar de gegeven voorschriften en aanwijzingen.
1. De verplichting tot onderhoud van een weg, rust op degene die daarmee is belast bij of krachtens wettelijk voorschrift of ingevolge een overeenkomst,ontheffing of vergunning.
2. De verplichting tot onderhoud van beplanting op een weg rust op de rechthebbende op die beplanting,indien die rechthebbende niet is aan te merken als onderhoudsplichtige krachtens het eerste lid.
3. Het bestuur kan ter bescherming van de weg en het veilige gebruik ervan voorschriften geven waaraan onderhoudsplichtige derden zich bij de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden dienen te houden.
1. Het onderhoud van de wegen omvat al hetgeen nodig is om de wegen in een goede staat te houden, in het belang van de vrijheid van het verkeer en van de instandhouding, de bruikbaarheid en de veiligheid van de wegen, een en ander met inachtneming van hetgeen omschreven is in de wegenlegger als bedoeld in de Wegenwet.
2. Tot het houden van de wegen in goede staat behoort onder meer:
a. het in zodanige staat houden van de kunstwerken dat zij voor de goede toestand van de weg geen gevaar opleveren;
b. het in een tegen de achtergrond afstekende kleur bewerkt houden van leuningen van bruggen en andere kunstwerken;
c. het in goede staat houden van de weguitrusting en de wegmarkering.
3. De rechthebbende op beplanting op wegen draagt er zorg voor dat:
a. deze het uitzicht voor het verkeer niet belemmert;
b. geen takken over de verkeersbaanuitsteken op geringere hoogte dan 4 m;
c. geen takken over de bermen en paden uitsteken op geringere hoogte dan 3 m;
d. deze de wegverharding niet beschadigt of verontreinigt dan wel op enigerlei andere wijze gevaar of hinder voor het verkeer oplevert.
1. De eigenaren van wegen of van nabij wegen gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege het waterschap ter behartiging van de opgedragen wegenzorg:
a. degenen, die met het onderhoud van wegenwerken zijn belast op hun percelen toe te laten;
b. materieel waaronder machines op hun percelen toe te laten.
c. tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun percelen toe te laten;
2. Van de uit te voeren werken en verrichtingen, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, worden de eigenaren van gronden en de in artikel 4.6 genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden ten minste twee maal vierentwintig uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld.
Het bestuur kan voor de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 4.3 tot en met 4.6 , algemene regels stellen, die mede kunnen inhouden een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de in deze artikelen genoemde geboden of nadere regels met betrekking tot deze verplichtingen, zoals een meldingsplicht.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap of andere personen.
Door of namens het bestuur kan schouw worden gevoerd over de waterstaatswerken en over de bij het waterschap in beheer zijnde wegen volgens een door dat bestuur vastgesteld schema. Het bestuur kan indien het dat nodig acht besluiten een extra schouw te voeren. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die ten minste twee weken tevoren bekend door een algemene bekendmaking. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan vermeld in dat lid, worden volstaan.
Handelen in strijd met de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving is een overtreding. Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar verlopen is sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd. Onder vroegere overtreding wordt mede verstaan een vroegere veroordeling door een strafrechter in een andere lidstaat van de Europese Unie wegens soortgelijke feiten.
Een watervergunning die is verleend voor de inwerkingtreding van deze keur wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend. Voor al hetgeen voor de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht een watervergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.
Zolang nog geen algemene regel als bedoeld in artikel 3.9 is vastgesteld voor de handelingen als genoemd in artikel 3.3 blijft het verbod van kracht hemelwater afkomstig van verhard oppervlak met een totaal aaneengesloten oppervlakte van 250m2 of meer al dan niet via een stelsel op een oppervlaktewaterlichaam te lozen.
De Keur van waterschap Hollandse Delta van 22 december 2009, gewijzigd bij besluit van de Verenigde Vergadering van 25 november 2010, nr. 19 wordt ingetrokken.
Deze keur treedt in werking met ingang van de dag na publicatie (vanaf 12 uur ’s nachts).
Deze Keur kan worden aangehaald als: Keur waterschap Hollandse Delta 2014.
A. Algemene toelichting
Grondslag van de keur
De keur is een algemene verordening van het waterschap. Op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet stelt het waterschap verordeningen vast die het nodig oordeelt voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan het waterschap worden opgedragen betreffen, volgens artikel 1 van de Waterschapswet, de zorg voor het watersysteem en zorg voor het zuiveren van afvalwater en eventueel kunnen nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, zoals in het geval van waterschap Hollandse Delta, de zorg voor het wegenbeheer. Naast de Waterschapswet, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen.
De keur is gebaseerd op zowel de Waterschapswet als de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving in het Waterbesluit, de Waterregeling en de provinciale (water)verordeningen.
Doel van de keur
Hoofddoel van de Keur (waterschapsverordening) is de bescherming van de waterstaatswerken door middel van gebods- en verbodsbepalingen. De Keur is daarbij het sluitstuk van nationale wetgeving.
Opbouw van de keur en inhoud op hoofdlijnen
De opbouw van de keur is vergelijkbaar met de opbouw van de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Het eerste hoofdstuk bevat begripsomschrijvingen, waarbij is aangesloten bij de begrippen in de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving. Deze begrippen zijn opgenomen vanwege de zelfstandige leesbaarheid van de keur. Verder bepaalt hoofdstuk 1 tot wie de bepalingen in de keur zijn gericht.
Hoofdstuk 2 Beheer en onderhoud van waterstaatswerken
Het tweede hoofdstuk regelt de onderhoudsplichten bij waterstaatswerken. Dit hoofdstuk heeft een belangrijke relatie met de legger op grond van artikel 78 van de Waterschapswet, ook wel onderhoudslegger genoemd. In de onderhoudslegger staan de onderhoudsplichtigen, die aan de onderhoudsplichten uit hoofdstuk 2 moeten voldoen.
Hoofdstuk 3 Handelingen in watersystemen
Hoofdstuk 3 bevat de verbodsbepalingen. Hierin is bepaald voor welke handelingen of activiteiten een vergunning nodig is. Het dagelijks bestuur is bevoegd deze watervergunning te verlenen. De verbodsbepalingen zijn vrij algemeen geformuleerd, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de verbodsbepalingen uit het Waterbesluit. Op deze manier zijn de verbodsbepalingen bij regionale wateren, waar de waterschappen beheerder zijn, vergelijkbaar met de verbodsbepalingen bij rijkswateren, waar Rijkswaterstaat de beheerder is.
Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het stellen van algemene en nadere regels. Deze regels kunnen een vrijstelling van de watervergunningplicht inhouden of een algeheel verbod op het verrichten van bepaalde handelingen. Daarnaast kan het dagelijks bestuur beleidsregels stellen ten aanzien van zijn watervergunningverlenende bevoegdheid.
Bij waterstaatswerken zijn drie verschillende zones te onderscheiden, namelijk het waterstaatswerk zelf, de (buiten) beschermingszone en het profiel van vrije ruimte. De beschermingszone heeft als doel de bescherming van het waterstaatswerk. Het profiel van vrije ruimte is bestemd voor toekomstige aanpassingen van het waterstaatwerk. Het profiel van vrije ruimte kan bij alle waterstaatwerken worden vastgelegd, en niet alleen bij waterkeringen. Vóór vastlegging van dit profiel moet de noodzaak ervan goed onderzocht en onderbouwd worden.
De drie zones worden vastgelegd op de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. Deze legger (Waterwet) wordt in de praktijk vaak gecombineerd met de onderhoudslegger (Waterschapswet). De legger op grond van de Waterwet geeft de reikwijdte weer van de verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3. Het verbodsregime per zone is in hoofdstuk 3 opgenomen.
Hoofdstuk 4 Wegen
Uit het oogpunt van doelmatigheid en overzichtelijkheid is ervoor gekozen ook de bepalingen voor het wegbeheer op te nemen in deze Keur. Hiertoe is Hoofdstuk 5 van de Keur waterschap Hollandse Delta 2009 integraal overgenomen. Op enkele punten heeft een up date plaatsgevonden. Hierbij zal worden stilgestaan bij de artikelsgewijze toelichting.
Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving
In dit hoofdstuk staan de bepalingen over de aanwijzing van toezichthouders en strafbepalingen. Ook is een bepaling over de schouw opgenomen. De schouw is een manier om toezicht te houden op naleving van de bepalingen uit de keur, in het bijzonder de onderhoudsplichten uit hoofdstuk 2.
Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen
Het laatste hoofdstuk regelt het overgangsrecht voor watervergunningen, die voor inwerkingtreding van deze keur zijn verleend. Daarnaast bevat hoofdstuk 6 een bepaling die de voorgaande keur integraal intrekt, een bepaling over de inwerkingtreding en een citeertitel.
Lex Silencio Positivo
Het is gewenst een aparte beschouwing op te nemen over de lex silencio positivo, ofwel de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen. Dit is het beginsel dat een vergunning geacht wordt te zijn verleend wanneer op de aanvraag daartoe niet binnen de wettelijke termijn is beslist. Toepassing van dit beginsel is op grond van de Algemene wet bestuursrecht facultatief (art. 4.20a, eerste lid, Awb). Dit geldt echter niet voor vergunningen die vallen onder de Dienstenwet (Stb. 2009, 503). Deze wet bepaalt dat in afwijking van de Awb de lex silencio positivo van toepassing is op een aanvraag om vergunning, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald (art. 28, eerste lid, Dienstenwet). De Dienstenwet heeft blijkens de begripsomschrijvingen echter alleen betrekking op vergunningen die vereist zijn voor de toegang tot een beroep of de uitoefening van een dienst. Voorschriften die zowel gelden voor particulieren als voor ondernemers en die een dienstenactiviteit niet specifiek regelen of daarop specifiek van invloed zijn, vallen buiten het bereik van de Dienstenwet 1 . Voor watervergunningen op grond van de keur, zoals die door het waterschap verleend worden, geldt dat deze uitsluitend strekken tot bescherming van waterstaatkundige belangen, zowel gelden voor particulieren als voor ondernemers en niet specifiek gericht of van invloed zijn op dienstenactiviteiten. Daarmee vallen watervergunningen zoals bedoeld in deze keur niet onder de Dienstenwet. Een specifieke bepaling in de keur om deze vergunningen uit te sluiten van de werking van de lex silencio positivo is dan ook niet nodig.
1Memorie van Toelichting Dienstenwet, blz. 13 e.v.
B. Artikelgewijze toelichting
In de begripsomschrijvingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit artikel 1.1 van de Waterwet. Voor de zelfstandige leesbaarheid van de keur zijn de kernbegrippen uit de Waterwet letterlijk overgenomen. Ten opzichte van de vorige keur is een aantal begrippen aangepast in verband met deze definities in de Waterwet, waar onder beschermingszone, grondwater en waterstaatswerk. Het begrip bronbemaling is verwijderd, omdat dit begrip niet meer als zodanig terugkomt in de keur.
Onder bestuur in deze keur wordt verstaan: het dagelijks bestuur van het waterschap, zoals de Waterschapswet dat bedoelt. Hieronder wordt dan ook verstaan het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap
Het begrip profiel van vrije ruimte (driedimensionaal) kan worden uitgebreid naar alle waterstaatswerken en naar toekomstige waterstaatswerken. Het vastleggen van een profiel van vrije ruimte op de legger moet goed worden onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van wetenschappelijke rapporten over te verwachten waterstandstijgingen, klimaatscenario’s, etc. Daarbij moet het waterschapsbestuur het belang van een profiel van vrije ruimte met de daarin geldende beperkingen (verbod op het plaatsen of behouden van werken behoudens vergunning) zorgvuldig afwegen tegen de belangen van derden. Ook moeten mogelijke andere instrumenten worden meegenomen in een dergelijke afweging. De door het waterschapsbestuur opgelegde beperkingen in het profiel van vrije ruimte hebben effecten op de mogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen.
De Algemene maatregel van bestuur (Amvb) behorend bij de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ook wel Amvb Ruimte genoemd, bevat voor watersystemen onder andere regels over primaire waterkeringen. Deze regels werken direct door naar bestemmingsplannen en bevatten bijvoorbeeld de verplichting voor de bestemmingsplanwetgever het waterstaatswerk ‘primaire waterkering en de bijbehorende beschermingszone’ op te nemen in het bestemmingsplan. Voor overige waterstaatswerken in het regionale watersysteem, waar waterschappen de beheerder van zijn, zijn geen regels opgenomen in de Amvb Ruimte. Het is aan de waterschappen de bescherming en toekomstige aanpassing van deze waterstaatswerken goed te regelen. De vastlegging van een profiel van vrije ruimte is hierbij het aangewezen instrument, mits goed onderbouwd en voorzien van een zorgvuldige belangenafweging.
Dit artikel regelt dat de verplichtingen ingevolge de keur berusten op de eigenaren van gronden, beperkt zakelijk gerechtigden en gebruikers krachtens persoonlijk recht. De verplichtingen berusten op al deze gerechtigden en een ieder van deze gerechtigden kan aangesproken worden voor het geheel. De gerechtigden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de nakoming van verplichtingen.
In dit artikel wordt algemeen geregeld dat degenen die zijn aangewezen als onderhoudsplichtigen in de legger of, als er nog geen legger is, in artikel 2.14, verplicht zijn tot het verrichten van gewoon of buitengewoon onderhoud, zoals beschreven is in hoofdstuk 2. Met dit artikel wordt dus de verbinding gelegd tussen de legger en de gebodsbepalingen in hoofdstuk 2. De legger geeft aan wie onderhoudsplichtig zijn, de gebodsbepalingen geven aan welk onderhoud van deze onderhoudsplichtigen wordt geëist. De legger die hier bedoeld wordt is de zogenaamde onderhoudslegger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, Waterschapswet. Vaak wordt deze legger gecombineerd met de legger, bedoeld in artikel 5.1, Waterwet, maar formeel zijn dit twee verschillende leggers.
Dit artikel geeft weer wat onderhoudsplichtigen (die in de legger zijn aangewezen) aan gewoon onderhoud aan waterkeringen moeten doen. Bij het verwijderen van schadelijk wild en begroeiingen moet gedacht worden aan dat wild en die beplantingen die aantoonbaar schade toebrengen aan het waterkerend vermogen van de waterkering. Dus geen gaten in de waterkering of beschadiging van de speciale grasmat of diepe wortels in de waterkering. De bestrijding van muskus- en beverratten is uitgezonderd. De zorgplicht ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken door muskus- en beverratten berust ingevolge artikel 1, derde lid Waterschapswet bij het waterschap.
Met de keur reguleert het waterschap uitsluitend activiteiten van derden. Als waterbeheerder voert het waterschap echter zelf ook veel werkzaamheden in en rond het watersysteem uit. De reguliere beheermaatregelen die het waterschap uitvoert, zijn bedoeld er voor te zorgen dat de waterstaatswerken op de afmetingen blijven zoals die zijn vastgesteld in de legger. Voor al deze werkzaamheden geldt er geen meldplicht of vergunningplicht. Wel houdt het waterschap zich zelf ook aan de regels zoals hij die aan derden stelt.
Dit artikel geeft aan welk buitengewoon onderhoud door onderhoudsplichtigen moet worden gepleegd aan waterkeringen. Er wordt in dit artikel verwezen naar de ligging, vorm, afmeting en constructie zoals in de legger opgenomen. Bij deze inhoudelijke beschrijving van de onderhoudsplicht wordt aangesloten bij de legger, bedoeld in de Waterwet. Deze legger op grond van de Waterwet geeft aan waar een waterstaatswerk, in dit geval een waterkering, aan moet voldoen en via artikel 2.3 wordt geregeld dat de onderhoudsplichtige (die in de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet is aangewezen) het buitengewone onderhoud zo moet uitvoeren dat wordt voldaan aan deze legger op grond van de Waterwet.
Dit artikel gebiedt onderhoudsplichtigen ondersteunende kunstwerken en werken bij oppervlaktewaterlichamen te onderhouden. Het gaat hier om (kunst)werken die (mede) een waterhuishoudkundige functie hebben, zoals duikers, overkluizingen en stuwen. Deze werken moeten zodanig worden onderhouden dat er aan de functie voor het watersysteem voldaan kan worden.
Het bestuur kan eigenaren of gebruikers verplichten langs hun gronden in de buurt van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen, of ondersteunende kunstwerken afrasteringen te plaatsen om daarmee te voorkomen dat dieren deze waterstaatswerken beschadigen of de werking ervan belemmeren. Via artikel 2.13 kan het dagelijks bestuur algemene of nadere regels stellen over deze afrasterplicht, bijvoorbeeld over constructies en wijze van plaatsing.
Bij hoog water, bij oefeningen, etc. kan het nodig zijn coupures en sluizen te sluiten. Het bestuur kan hiertoe besluiten. De onderhoudsplichtigen van deze ondersteunende kunstwerken zijn aangewezen op de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet en zijn verplicht op eerste aanzegging van het bestuur deze te sluiten.
Eigenaren van stuwen (of andere gerechtigden of gebruikers, via artikel 1.2) moeten een bepaald stuwpeil instellen, indien het bestuur daartoe besluit. Verplichtingen vanuit een eventueel peilbesluit op grond van artikel 5.2 van de Waterwet moeten hierbij in acht worden genomen.
Deze gebodsbepaling ziet op een effectief en doelmatig onderhoud van de oppervlaktewater¬lichamen door het tijdig -na voorafgegane aanschrijving- verwijderen van eindbuizen.
Deze gebodsbepaling ziet op een effectief en doelmatig onderhoud van de oppervlaktewaterlichamen door het vrij zijn van de beschermingszones van gewassen gedurende een bepaalde periode. Deze periode (liep van 15 sept tot 1 februari) is verlengd tot 15 maart in verband met de Flora en Faunawet (aanvang groeiseizoen).
Op grond van artikel 2.13 kan het bestuur algemene regels stellen ten aanzien van de gebodsbepalingen in hoofdstuk 2. Deze algemene regels kunnen ook een vrijstelling van een gebod inhouden. In dat geval geldt voor de onderhoudsplichtige het betreffende gebod niet. Het artikel geeft het bestuur ook de mogelijkheid nadere eisen te stellen ten aanzien van de onderhoudsverplichtingen in hoofdstuk 2. Het bestuur kan bijvoorbeeld nadere eisen stellen aan afrasteringen (zie artikel 2.8) of aan een goede toestand van waterkeringen (artikel 2.2). Ook is het denkbaar dat het bestuur nadere eisen willen stellen aan het onderhoud aan afsluitmiddelen.
Het is mogelijk dat het algemeen bestuur op grond van artikel 78, tweede lid, Waterschapswet nog geen legger heeft vastgesteld voor (bepaalde) waterstaatswerken. De onderhoudsplichtigen volgen dan niet uit een onderhoudslegger. Artikel 2.14 voorziet in een vangnet voor deze situatie. Als het onderhoud niet op een andere wijze is geregeld, geldt de onderhoudsplicht zoals opgenomen onder onderdeel a., b. en c. Onderhoud kan op een andere wijze zijn geregeld, bijvoorbeeld in een watervergunning, overeenkomst of op basis van gewoonterecht. Als dat het geval is, gaan deze afspraken voor. Bij overige waterstaatswerken bij onderdeel c. kan worden gedacht aan duikers, overkluizingen, stuwen, etc. Dit artikellid is facultatief
In het tweede lid is een bepaling opgenomen voor de situatie dat via een watervergunning of een projectplan een waterstaatswerk is aangelegd of gewijzigd, maar de onderhoudslegger nog niet is aangepast op deze nieuwe situatie. Het heeft uitdrukkelijk de voorkeur de procedure van een watervergunning of projectplan te combineren met een leggerwijziging, zodat deze bepaling niet hoeft te worden gebruikt. Zie ook de toelichting bij artikel 3.2, derde lid. Het gaat om een overgangssituatie als er nog geen legger op grond van de Waterschapswet is en het waterschap het onderhoud wel wil neerleggen bij derden.
Lid 1
In artikel 3.2 is in het eerste lid een algemene, ruime verbodsbepaling opgenomen voor handelingen of het laten liggen of staan van werken, vaste substanties of voorwerpen bij waterstaatwerken. De formulering en reikwijdte van de verbodsbepaling sluiten aan bij de verbodsbepaling in het Waterbesluit ten aanzien van rijkswaterstaatswerken, waarvoor het Rijk beheerder is. Het gaat om handelingen die het gebruik van waterstaatswerken en een daartoe behorende beschermingszone betreffen, door anders dan in overeenstemming met de functie, daar werkzaamheden te verrichten, werken te maken of vaste substanties of voorwerpen te storten of te plaatsen. Het zijn handelingen waarin door de keuren van waterschappen moet worden voorzien.
Bij het verrichten van werkzaamheden of het maken dan wel behouden van werken in, op, onder of over een waterstaatswerk of een daartoe behorende beschermingszone (in de legger te bepalen) moet worden gedacht aan activiteiten die de zogenaamde bak (waterbodem en oevers), de waterkeringen en de ondersteunende kunstwerken raken. Voorbeelden zijn ontgravingen, bouwen in een winterbed, het verrichten van boringen, het aanbrengen van beschoeiingen, bouwen op een waterkering of het aanbrengen van beplantingen.
Het storten, plaatsen of neerleggen van vaste substanties of voorwerpen in, op, onder of over een waterstaatswerk of een daartoe behorende beschermingszone (in de legger te bepalen), of het daar vervolgens achterlaten van deze substanties of voorwerpen ziet met name toe op de bescherming van de waterkering en (ecologische) oevers en op een veilige afvoer van water door oppervlaktewaterlichamen, teneinde wateroverlast en overstroming te voorkomen. Zo mogen bijvoorbeeld boten anders dan op daartoe bestemde aanlegplaatsen niet worden aangemeerd, mag er niet op waterkeringen worden gekampeerd, en mag een waterkering of oever niet worden gebruikt voor de (tijdelijke) opslag van materialen.
Het gaat hier telkens om handelingen die niet in overeenstemming met de functie zijn. Zo wordt uitgesloten dat bijvoorbeeld scheepvaart en recreatie te reguleren zou zijn op plaatsen die daar juist toe bestemd zijn. Het nautisch beheer vindt reeds plaats op grond van de Scheepvaartverkeerswet (met uitzondering van de exclusieve economische zone, waar de Scheepvaartverkeerswet niet van toepassing is). Het recreatief medegebruik is met name een gevolg van bijvoorbeeld de zwemwaterfunctie die een oppervlaktewaterlichaam kan hebben en is in zoverre toegestaan zonder vergunning. Andere voorbeelden zijn het aanleggen en lossen van schepen aan een loskade of het rijden op paden op waterkeringen.
Net als in de vorige keur zijn handelingen “in overeenstemming met de functie van het waterstaatswerk niet verboden”. Deze toevoeging moet, net als bij het Waterbesluit, vrij beperkt worden geïnterpreteerd. Het betreft de (waterhuishoudkundige) functie die de provincie aan dat waterstaatwerk heeft verleend, dan wel de functie die het waterschap in zijn beheerplan daaraan heeft verleend, dan wel de functie die het waterstaatswerk van oudsher al heeft. In deze formulering valt uiteraard de handeling ‘slopen’ ook onder het verbod.
Onder de ruime verbodsbepaling in artikel 3.2, eerst lid, vallen onder de zinsnede ‘handelingen te verrichten’ onder andere: aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw-, herbouw- en wijzigings- en verwijderwerkzaamheden. Met name rijden op een waterkering kan tot aanzienlijke schade leiden. De eerder vermelde handelingen betreffen handelingen die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken. Verder ook werkzaamheden die dat niet tot doel hebben, maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot. Tot slot vallen onder het verbod ook de handelingen van derden waarmee de waterstand op een ander peil wordt gebracht of gehouden dan het peil dat voor het betreffende oppervlaktewaterlichaam door het waterschap is vastgesteld.
Via een watervergunning van het bestuur kan van de verbodsbepaling worden afgeweken. Op basis van artikel 3.9 kunnen in algemene regels vrijstellingen worden verleend voor bijvoorbeeld bepaalde categorieën van handelingen. Deze handelingen zijn dan wel toegestaan zonder vergunning, waarbij eventueel aan bepaalde voorschriften moet worden voldaan. Dit systeem is vergelijkbaar met het Activiteitenbesluit.
Lid 1a
Er zijn de in praktijk gevallen waarbij een derde/ initiatiefnemer (niet zijnde een waterschap) een waterstaatswerk kan “gebruiken”, waarbij dit werk tevens wat verlegd of gewijzigd moet worden. Door expliciet te maken in de keur dat aanleg/ wijziging (geregeld in hoofdstuk 5 van de Waterwet) als gevolg van gebruik (hoofdstuk 6 van de Waterwet) vergunningplichtig is, voorkom je dat aanleg/ wijziging door een derde/initiatiefnemer mogelijk juridisch een witte vlek wordt. De Waterwet kan immers zo worden uitgelegd dat aanleg/wijziging door een derde niet is geregeld. De andere uitleg is dat aanleg/wijziging door een derde met een vergunning kan worden geregeld. In de praktijk gaat het dan om gebruik met aanleg/wijziging tot gevolg.
Lid 2
In het tweede lid is bepaald dat in het profiel van vrije ruimte geen werken mogen worden geplaatst of worden behouden. Dit profiel is nodig om toekomstige aanpassingen van waterstaatswerken, in het bijzonder waterkeringen, mogelijk te maken. Met de vastlegging van profielen van vrije ruimte moet het waterstaatsbelang zijn gediend, binnen het kader van de zorg voor het watersysteem en de doelstellingen van de Waterwet. Belangrijk is dat de profielen van vrije ruimte goed worden onderbouwd, bijvoorbeeld aan de hand van wetenschappelijke rapporten over te verwachten waterstandstijgingen, klimaatscenario’s, etc. Daarbij moet het waterschapsbestuur het belang van een profiel van vrije ruimte en daarmee het niet kunnen bebouwen van die gronden, zorgvuldig afwegen tegen de belangen van derden.
Lid 3
De verbodsbepaling in dit derde lid ziet op de voorkoming van schade aan onder andere de oevers en het verdere profiel van het oppervlaktewaterlichaam tengevolge van (gemotoriseerde) scheepvaart
Lid 4
In hoofdstuk 6 van de Waterwet en in het Waterbesluit zijn regels opgenomen omtrent de watervergunning. De bepalingen hebben betrekking op de aanvraag, de wijze van voorbereiding en samenloop als meer beheerders of meer bestuursorganen bevoegd zijn. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen over aan de watervergunning te verbinden voorschriften. Artikel 6.20, eerste lid, van de wet bepaalt dat het bestuur aan de vergunning voorschriften kan verbinden ter bescherming van de belangen waarvoor het vereiste van de vergunning is gesteld. Deze voorschriften kunnen bijvoorbeeld de wijze van uitvoering van een werk of een beperking in het gebruik betreffen. Dat artikel bepaalt in het eerste lid dat die voorschriften ook betrekking kunnen hebben op financiële zekerheidstelling voor de nakoming van verplichtingen, voor de dekking van schade of voor het compenseren of beperken van de nadelige gevolgen na het staken van de vergunde handeling. Het is gewenst om het bepaalde in artikel 6.20, eerste lid, van de wet aan te vullen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. in 27 mei 2009, 200806373) acht het aanvaardbaar dat de overheid financiële compensatie vraagt voor het dempen van water, indien compensatie in natura door het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is. Het naast een compensatie in natura ook vragen van financiële compensatie vanwege voor het waterschap toegenomen kosten direct verband houdend met de handeling door de derde, strekt niet ter bescherming van het belang in verband waarmee watervergunningen worden verleend. Daarom is een wettelijke grondslag nodig. Dat is gebeurd door het vierde lid in artikel 3.2 op te nemen. Hiermee staat ondubbelzinnig vast dat het waterschap ook voorschriften met een dergelijke strekking aan de watervergunning kan verbinden.
Het waterschap kent een onderscheid tussen beschermings- en buitenbeschermingszones. Dat onderscheid is ook in veel leggers terug te vinden en is bedoeld om in die verschillende zones een verschillend verbodsregime van kracht te laten zijn. De model Keur kent de begrippen binnen- en buitenbeschermingszones niet meer, omdat ook de Waterwet die begrippen niet heeft opgenomen. Het uitgangspunt is daarbij dat nuanceringen en graderingen in het verbodsregiem worden aangebracht via het stelsel van algemene regels. In dit verband wordt verder verwezen naar de toelichting bij artikel 3.5.
Lid 5
In het vijfde lid is een bepaling opgenomen voor de situatie dat via een watervergunning of een projectplan een waterstaatswerk is aangelegd of gewijzigd, maar de legger op grond van de Waterwet nog niet is aangepast op deze nieuwe situatie. Het heeft uitdrukkelijk de voorkeur de procedure van een watervergunning of projectplan te combineren met een leggerwijziging, zodat deze bepaling niet hoeft te worden gebruikt. Het combineren van procedures voor een watervergunning/projectplan met die van een leggerwijziging vergt de nodige afstemming en het waterschap zal bepaalde voorzieningen moeten hebben getroffen, bijvoorbeeld een goede delegatie- en/of mandaatregeling ten aanzien van de te combineren besluiten, in het bijzonder de leggerwijzigingen. Door het combineren van besluiten wordt voldaan aan het doel van de Waterwet, namelijk een actuele legger die de normatieve toestand van waterstaatswerken weergeeft. Bovendien kan door de combinatie van procedures worden voorkomen dat op twee verschillende momenten tegen hetzelfde inhoudelijke besluit rechtsbescherming openstaat, namelijk op het moment van aanpassing van het waterstaatswerk via een watervergunning of projectplan en op het moment van aanpassing van de legger op de nieuwe situatie.
Het is van groot belang dat de legger actueel is en bij veranderingen van waterstaatswerken als gevolg van het verlenen van een watervergunning of een projectplan direct, dan wel zo snel mogelijk geactualiseerd wordt. In de praktijk zal het echter niet altijd mogelijk zijn om de procedure voor het wijzigingen van de legger gelijk te laten lopen met de procedure voor het projectplan of de watervergunning, ondanks verregaande delegatie en mandatering van bevoegdheden. Daar zijn verschillende redenen voor. Een latere vaststelling van (een wijziging van) de legger kan bijvoorbeeld voorkomen bij het hanteren van raamvergunningen voor het aanleggen van infrastructuur (zoals een snelweg via design-and-construct). Als de legger niet meteen overeenstemt met de werkelijke situatie, kan dit tot gevolg kunnen hebben dat de keur niet van toepassing is op deze nieuwe waterstaatswerken of de betreffende wijzigingen hetgeen een ongewenste situatie is. Er is dan namelijk niet duidelijk welke maten, afmetingen en onderhoudsplichten van toepassing zijn en het nieuwe of gewijzigde waterstaatswerk wordt niet beschermd door de keur. Het streven is dan ook de periode tussen het ontstaan van nieuwe of gewijzigde waterstaatswerken en de overeenkomstige wijziging van de legger zo klein mogelijk te houden. Mocht toch sprake zijn van een (korte) periode waarin de legger nog niet de nieuwe situatie aangeeft, dan voorziet dit artikel in duidelijkheid omtrent maten, afmetingen en onderhoudsplichten en bepaalt het dat de keur vooruitlopend op vastlegging in de legger van toepassing is op het nieuwe of gewijzigde waterstaatswerk. Dit artikel is derhalve bedoeld als tijdelijke regeling, als vangnet, omdat nog steeds tijdige actualisatie van de legger het uitgangspunt blijft. Voor de rechtsbescherming is het wel belangrijk dat enerzijds het projectplan of de watervergunning duidelijk de toekomstige ligging, vorm, afmeting en constructie, als ook de toekomstige onderhoudsplichten aanduidt. Anderzijds is het belangrijk dat de legger zo snel mogelijk alsnog wordt aangepast.
Dit artikel kan via een goed doorlopen van het proces van watertoetsen de vergunningverlening overbodig maken. Daartoe moet het waterschap wel een algemene regel vaststellen. Nog beter is het als het waterschap zich in een vroeg stadium voegt bij het overleg met de gemeente over planologische ontwikkelingen en aangeeft dat de initiatiefnemer de waterhuishoudkundige aspecten betrekt bij zijn plannen. Daartoe moet die initiatiefnemer in overleg treden met het waterschap. Dan kunnen nog tijdig de juiste maatregelen worden getroffen. Mocht die initiatiefnemer toch ingrepen hebben gepleegd met vergaande invloed op de waterhuishouding, dan heeft het waterschap via dit artikel juridisch instrumentarium om versnelde afvoeren van verharde oppervlakken tegen te gaan. De vrijstellingsgrenzen stelt het bestuur verder vast via een algemene regel en/of een beleidsregel. Op grond van artikel 3.3 is het verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag versneld tot afvoer te laten komen. Door extra versnelde afvoer van neerslag of verhard oppervlak vermindert de afvoer- en bergingscapaciteit van het watersysteem dat in beheer is bij het waterschap. Deze capaciteit moet in veel gevallen echter behouden blijven, in het bijzonder om te kunnen voldoen aan de normen voor wateroverlast op grond van artikel 2.8 van de Waterwet. Waterschappen hanteren in hun beheer als uitgangspunt de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Vasthouden van water (neerslag) in het gebied zelf verdient de voorkeur boven het bergen en uiteindelijk afvoeren van water. Door meer verhard oppervlak komt water eerder tot afvoer naar het watersysteem van waterschappen, waardoor waterschappen weer genoodzaakt kunnen worden elders de afvoer- en bergingscapaciteit te vergroten. Dat is ongewenst.
Artikel 3.4 is een algemene verbodsbepaling voor het brengen van water in of het onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen. Hiermee wordt zowel het brengen en onttrekken zonder een werk bedoeld als het brengen en onttrekken met een werk. Met andere woorden: onder deze verbodsbepaling valt het afvoeren van water naar en het aanvoeren van water uit oppervlaktewaterlichamen en het lozen op of onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.
Via artikel 3.9 kan het bestuur onder andere algemene regels stellen, waarbij ook vrijstellingen van de vergunningplicht kunnen worden vastgesteld. Daarnaast is het bestuur bevoegd beleidsregels vast te stellen ten aanzien van de vergunningverlenende bevoegdheid.
In de huidige leggers voor de primaire keringen is de zogenoemde buitenbeschermingszone met het aan de keur van 2009 gekoppelde verbodsregime opgenomen. Het nu schrappen van de het begrip buitenbeschermingszone met bijbehorend verbodsregiem kan twijfels oproepen over de rechtskracht van de geldende leggers voor de primaire keringen. Daarom is dit begrip met het bijbehorend verbodsregiem in deze keur gehandhaafd.
Dit artikel geeft een algemene verbodsbepaling voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water in de bodem. In beginsel zijn alle onttrekkingen en infiltraties verboden, behoudens met vergunning. Het bestuur kan via algemene regels bepaalde onttrekkingen en infiltraties vrijstellen van deze vergunningplicht. Ook kan het bestuur beleidsregels opstellen over in welke gevallen vergunning zal worden verleend en in welke gevallen niet.
Voor drie specifieke categorieën van onttrekkingen en infiltraties zijn op grond van artikel 6.4 van de Waterwet gedeputeerde staten bevoegd en dus niet het bestuur. Het gaat hier om de onttrekkingen en infiltraties: ten behoeve van industriële toepassingen, indien de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt; ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening; ten behoeve een bodemenergiesysteem.
Artikel 3.6 ziet dus niet op deze drie categorieën. Voor de overige onttrekkingen en infiltraties geldt op grond van deze keur een algemene verbodsbepaling, vergelijkbaar met de oude verbodsbepaling uit artikel 14 van de Grondwaterwet. Met betrekking tot infiltraties gaat het hier om waterkwantiteit, en niet om waterkwaliteit. Voor wat betreft de waterkwaliteit bij infiltraties moet voldaan worden aan de regels gesteld bij of krachtens de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer.
In geval van calamiteiten kan het nodig zijn de waterafvoer en -aanvoer of lozingen en onttrekkingen te verbieden. Bij calamiteiten gaat het bijvoorbeeld om droogte of een overvloed aan water, maar ook (een dreiging van) een aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit of het in ongerede raken van een waterstaatswerk. Concreet kan op basis van dit artikel het bestuur bijvoorbeeld bij droogte een onttrekkingsverbod instellen.
Artikel 3.8 bevat een algemene zorgplicht ten aanzien van het watersysteem. Deze zorgplicht geldt voor een ieder en een ieder kan op een schending van deze zorgplicht worden aangesproken. Als het handelen of nalaten onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht, kan het bestuur bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen inzetten. Een eventueel opgelegde last moet wel voldoende duidelijk worden omschreven, anders ontstaat er strijd met de rechtszekerheid, zie ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AB RvS) van 10 augustus 2011, 201012817/1/M1.
In de artikelen 3.2 tot en met 3.6 en 3.11 zijn algemene verbodsbepalingen opgenomen. Artikel 3.9 biedt het bestuur een grondslag om ten aanzien van deze verbodsbepalingen algemene regels, nadere regels, meld-, meet- en registratieverplichtingen en maatwerkvoorschriften te stellen.
Lid 1
Het eerste lid biedt het bestuur de grondslag om algemene regels te stellen, welke mede een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de artikelen 3.2 tot en met 3.6 in kunnen houden. Een vrijstelling van een bepaalde verbodsbepaling kan aan de orde zijn als aan bepaalde voorwaarden (algemene regels) is voldaan. Voorbeelden van mogelijke vrijstellingen zijn bepaalde handelingen in de beschermingszone van waterstaatwerken, de af- en aanvoer van water naar of uit oppervlaktewaterlichamen of grondwateronttrekkingen bij hoeveelheden onder een bepaalde drempel. Het bestuur heeft ook de mogelijkheid een algeheel verbod in te stellen, waarbij geen vergunningverlening mogelijk is. Een voorbeeld van een algemeen verbod is een grondwateronttrekkingsverbod in een specifiek gebied (bijvoorbeeld een zeer verdrogingsgevoelig gebied).
Lid 2
Het tweede lid geeft het bestuur de bevoegdheid meld-, meet- en registratieverplichtingen op te leggen, voor zover deze verplichtingen niet in strijd zijn met de bepalingen hierover in het Waterbesluit, de Waterregeling en provinciale (water)verordening(en). In het Waterbesluit is opgenomen dat vergunningvrije grondwateronttrekkingen en infiltraties moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag. Van alle grondwateronttrekkingen en infiltraties moet de kwantiteit worden gemeten; van alle infiltraties ook de kwaliteit (conform Waterregeling). Van deze kwantiteits- en kwaliteitsmetingen moet opgave worden gedaan aan het bevoegde gezag. De Waterregeling stelt welke gegevens moeten worden verstrekt bij een vergunningaanvraag of melding (indien niet vrijgesteld van meldingsplicht) voor grondwateronttrekkingen of infiltraties. In de provinciale waterverordening Zuid-Holland is geregeld dat het bestuur de kwantiteits- en kwaliteitsmetingen moet verstrekken aan GS en een overzicht van vergunningen en meldingen voor grondwateronttrekkingen en infiltraties.
Lid 3
Dit lid biedt het bestuur de mogelijkheid om voor handelingen, die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht, zogenaamde maatwerkvoorschriften te stellen. Deze bevoegdheid is onder andere vergelijkbaar met artikel 6.15, lid 3, van het Waterbesluit. Het stellen van deze maatwerkvoorschriften is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen (bezwaar en) beroep mogelijk is. De maatwerkvoorschriften richten zich tegen degene die de desbetreffende handeling verricht of gaat verrichten. Bij de toepassing van maatwerkvoorschriften moet het gaan om uitzonderingsgevallen. Als dat niet het geval is, kan de algemene verbodsbepaling blijven bestaan, behoudens vergunning. De krachtens het derde lid te stellen maatwerkvoorschriften mogen er niet toe leiden dat de te verrichten handelingen grotendeels of in het geheel geen doorgang kunnen vinden, tenzij die handelingen naar het oordeel van het bestuur ontoelaatbaar nadelige gevolgen hebben voor het watersysteem.
Het waterschap voert als beheerder van het watersysteem vele handelingen aan waterstaatswerken uit. De handelingen die het waterschap daar uitvoert, zijn in het belang van de aan het waterschap opgedragen taken en vallen onder beheer en onderhoud. Vaak zijn deze handelingen overeenkomstig de functie van het betreffende waterstaatswerk, als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid. Daarom geldt voor deze handelingen geen vergunningplicht. Wel heeft het waterschap een vergunning nodig voor handelingen die het waterschap niet als beheerder verricht, maar bijvoorbeeld als eigenaar van grond of gebouwen. Verder heeft het waterschap voor het realiseren van werken of het verrichten van werkzaamheden, waarbij het afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in het water brengt, een vergunning nodig ingevolge artikel 6.2, eerste lid Waterwet. Uiteraard geldt dat ook voor derden die laatst bedoelde handelingen verrichten. Het waterschap mag dergelijke handelingen niet via de keur reguleren en er dus ook geen vrijstelling voor opnemen. Voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege het waterschap, waardoor de leggergegevens wijzigen, moet het waterschap een projectplan (met bezwaar- en beroepsmogelijkheden voor belanghebbenden) ingevolge artikel 5.4 Waterwet vaststellen. Daarmee is een vergunning op grond van de keur niet meer aan de orde. Voor peilwijzigingen is geen projectplan vereist. Voor die wijziging is wel een watervergunning nodig.
In de Visserijwet 1963 zelf of in de ministeriële regeling is opgenomen dat het verboden is de binnenvisserij uit te oefenen, anders dan op basis van en in overeenstemming met het visplan. Een dergelijk visplan behoeft de instemming van de waterbeheerder. Daarbij toetst de waterbeheerder of het visplan aansluit bij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de visstand in de betreffende wateren. De waterbeheerder geeft aan voor welke oppervlaktewaterlichamen hij een dergelijk visplan noodzakelijk acht. Dit hangt af van de mogelijkheden om via visbeheer (mede) de KRW-doelstellingen te halen. De doelen van de KRW voor het kwaliteitselement vis betreffen zowel de soortensamenstelling, als ook de leeftijdsopbouw van het visbestand. Dit betekent dat voor veel binnenwateren doelstellingen en soortenmaatregelen moeten worden opgesteld. Het is vervolgens aan de regionale waterbeheerder die maatregelen in de regionale binnenwateren uit te voeren. De visserijkundige eenheid die zo’n visplan opstelt, is de Visstand Beheer Commissie (VBC). De verplichte deelname aan een VBC loopt via een bepaling in de huurovereenkomsten voor de rijkswateren. Dit geldt niet voor de regionale wateren. Daarom is een betere borging nodig om visserij in de regionale wateren duurzaam te laten zijn. Dat is mogelijk door een visplan, daar waar nodig, verplicht te stellen en daaraan te koppelen dat de binnenvisserij alleen plaatsvindt overeenkomstig zo’n plan.
Dit artikel bevat enige verboden samenhangend met het vissen in (onderdelen van) het oppervlaktewaterlichaam. Het visstandbeheerplan beoogt ten eerste de visserijactiviteiten in te passen in de KRW-doelstellingen wat betreft de visstand en ten tweede een vastlegging van de verplichtingen voor de visrechthebbenden.
Artikel 3.11 vervalt van rechtswege als nieuwe visserijwetgeving in werking treedt. Dat is nu voorzien in 2015.
Algemene Toelichting bij Hoofdstuk 4
Zoals verwoord in de algemene toelichting is er voor gekozen ook de bepalingen met betrekking tot de Wegen op te nemen in deze Keur. Uit een oogpunt van inzichtelijkheid, zijn de relevante bepalingen, met inbegrip van de begripsomschrijvingen, zoveel mogelijk in dit hoofdstuk opgenomen. Gebruikers zien dan in een oogopslag de voor het wegbeheer relevante bepalingen. De gebods- en verbodsbepalingen zijn voor zover mogelijk - in vergelijking met de huidige Keur - meer in algemene zin op hoofdlijnen geformuleerd. Dit hoofdstuk is geënt op de Wegenwet en de Wegenverkeerswet 1994. Deze wetten kennen –in tegenstelling tot de Waterwet geen bepalingen over gedogen (de zgn gedoogartikelen). Daarom zijn hiervoor regels opgenomen in dit hoofdstu.
In dit artikel zijn die begrippen opgenomen die voor dit hoofdstuk nadere uitleg verdienen of een specifieke betekenis hebben. Niet omschreven begrippen ontlenen hun betekenis in de zin van deze verordening aan wet- en regelgeving op het betreffende beleidsterrein.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk kan niet worden volstaan met het begrip ‘weg' als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 of de Wegenwet. Deze wetten hebben ieder hun eigen belang en hebben daarop de definitie van het begrip ‘weg' afgestemd. Dit hoofdstuk heeft beide wetten als basis. Daarom is de definitie van het begrip ‘weg' op beide afgestemd. Wat tot de ‘weg' behoort wordt vaak in de praktijk (jurisprudentie) bepaald. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is het toepassingsbereik van dit Hoofdstuk in dit artikel nader omschreven.
Zoals onder de algemene toelichting al aangegeven zijn de verbodsbepalingen met betrekking tot wegen in algemene zin geformuleerd. Daarbij geldt dat de meeste verboden handelingen en activiteiten te beschouwen zijn als het verrichten van werkzaamheden of het aanbrengen van werken. Bij werkzaamheden moet gedacht worden aan alle activiteiten en gedragingen waardoor wijziging wordt gebracht in de weg of die tot gevolg hebben dat wijziging wordt gebracht in de weg.
Het begrip werken is in artikel 1 van deze Keur gedefinieerd.
Dit verbod beoogt in algemene zin, de instandhouding, bruikbaarheid en veiligheid van de weg te waarborgen. Het heeft betrekking op het gebruik van de weg, het maken van werken of beplantingen in, op, onder, naast of langs wegen, die de veiligheid van het verkeer in gevaar kunnen brengen. Te denken valt aan constructies, hekwerken, afrasteringen, heggen, borden, verlichting, verlichte voorwerpen of geluid- of lichtgevende voorzieningen die hinderlijk of gevaarlijk voor het verkeer kunnen zijn. Artikel 4.3 onderdeel d verbiedt onder meer het brengen van stoffen, modder en/ of het hebben van dieren op wegen. Bij het brengen van stoffen en modder kan onder andere worden gedacht aan de vervuiling van de wegen ten gevolge van oogstwerkzaamheden. De bepaling ziet ook op het houden, weiden of laten lopen van dieren. Het verbod geldt in dat verband niet voor ruiters en bespannen wagens, voor zover deze als weggebruiker aan het verkeer deelnemen, en het onder toezicht verweiden van dieren. Het zonder toezicht op de weg laten lopen van loslopend vee is reeds verboden op grond van artikel 51 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
In sommige gevallen beschikken particulieren over een zakelijk recht tot het hebben van beplantingen op wegen. Deze bepaling strekt ertoe dat het waterschap tijdig wordt geïnformeerd over het voornemen tot planten, rooien of vellen van beplantingen en eventueel voorschriften of aanwijzingen daarvoor kan geven.
Dit artikel biedt het bestuur de grondslag om algemene regels te stellen, die mede een vrijstelling van de verbodsbepalingen in dit hoofdstuk kunnen inhouden. Daarnaast biedt dit artikel de mogelijkheid een algeheel verbod in te stellen, waarbij geen vergunning mogelijk is.
Dit artikel ziet specifiek op financiële zekerheidstelling. Hierbij kan worden gedacht aan de kosten in verband met verwijdering van het op grond van de ontheffing aangebracht bij beëindiging van het gebruik daarvan. Ook kan worden gedacht aan verdere herstelkosten in verband met de vergunningverlening.
De verbodsbepalingen in artikel 4.3 zijn breed geformuleerd. Dit kan tot gevolg hebben dat onderhouds- en herstelwerkzaamheden vergunningplichtig zijn, terwijl noodzaak daartoe niet aanwezig is. Dit artikel voorziet er in, dat op onderhouds- en herstelwerkzaamheden die het waterschap op grond van zijn wettelijke taakopdracht moet uitvoeren geen vergunningplicht rust.
Onder toezichthouder verstaat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5.11 Awb). Hieruit vloeit voort dat de toezichthoudende bevoegdheden uit de Awb alleen kunnen worden uitgeoefend door personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift als zodanig zijn aangewezen. Dit artikel voorziet in de vereiste wettelijke grondslag voor de aanwijzing van toezichthouders.
Het toezicht wordt primair opgedragen aan daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren. De definitie in de Awb biedt echter ook de mogelijkheid het toezicht op te dragen aan andere personen. Daarbij geldt dat met het toekennen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten het overheidsapparaat terughoudend moet worden omgegaan (Memorie van Toelichting Derde tranche Awb, TK 23 700, nr. 3, p. 139). Zie hierover ook Awb, Tekst en Commentaar, 2009, p. 343. De keurbepaling biedt het waterschap de mogelijkheid voor de schouw ook andere personen dan ambtenaren in te schakelen, zonder dat deze eerst tot (onbezoldigd) ambtenaar van het waterschap moeten worden benoemd. Wel is altijd een aanwijzingsbesluit van het bestuur noodzakelijk.
De schouw wijkt af van de gebruikelijke toezichtuitoefening, in die zin dat het bij de schouw gaat om een systematische controle op met name de onderhoudsverplichtingen, die bovendien van tevoren wordt aangekondigd en op of na een bepaalde datum wordt uitgeoefend.
Artikel 81 Waterschapswet bepaalt welke maximumstraf op overtreding van de keur kan worden gesteld. Deze strafmogelijkheid moet in de keur zelf worden gepositiveerd. In artikel 4.3 is de maximumstraf opgenomen, namelijk drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Deze strafbepalingen staan los van of naast het bestuursrechtelijke instrumentarium – bestuursdwang en dwangsom – waarover het bestuursorgaan in geval van overtreding kan beschikken. Daarnaast kan het bestuur gebruik maken van de bestuurlijke strafbeschikking. Met dit instrument mag het bestuur bij bepaalde overtredingen geldboetes opleggen aan zowel personen als bedrijven. De inning van het boetebedrag wordt afgehandeld via het Centraal Justitieel Incassobureau.
In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor watervergunningen, verleend op basis van de voorgaande keur. Als de handelingen zowel op basis van de voorgaande keur als deze, nieuwe keur vergunningplichtig zijn, en er is een watervergunning verleend op basis van de voorgaande keur, dan wordt deze watervergunning geacht te zijn verleend op basis van deze, nieuwe keur. Voor nog oudere vergunningen en ontheffingen, die zijn verleend op basis van oudere keuren (van vóór de voorgaande keur) geldt het overgangsrecht van de voorgaande keur (of van nog oudere keuren).
Dit artikel ziet op de instandhouding van een verbodsbepaling voor versnelde afvoer van hemelwater vanaf verhard oppervlak tot het moment, dat hierin is voorzien via een algemene regel.
Bij inwerkingtreding van deze keur wordt de Keur van waterschap Hollandse Delta van 2009 en de wijziging van deze keur bij besluit van de Verenigde Vergadering van 25 november 2010 nr 19. ingetrokken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/wsb-2014-2955.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.