Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2014, 35959 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2014, 35959 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken,
Gelet op artikel 2.2.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
aanvullende bekostiging als bedoeld in artikel 2.1;
kwaliteitsplan als bedoeld in artikel 1.4;
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, de Minister van Economische Zaken;
de Wet educatie en beroepsonderwijs.
De minister verstrekt aan instellingen voor de kalenderjaren 2015 tot en met 2018 jaarlijks een aanvulling op de bekostiging ten behoeve van activiteiten die erop zijn gericht de kwaliteit van het onderwijs van de instelling te verhogen.
De aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 1.2, bestaat uit het investeringsbudget.
1. De instellingen stellen voor de kalenderjaren 2015 tot en met 2018 een kwaliteitsplan op.
2. De instellingen leggen in het kwaliteitsplan gemotiveerd vast:
a. wat hun uitgangssituatie op het moment van opstellen van het kwaliteitsplan is ten aanzien van de kwaliteit van het onderwijs, in het bijzonder ten aanzien van de in bijlage 1 genoemde thema’s en, indien van toepassing, ten aanzien van andere, niet in de bijlage genoemde thema’s waaraan zij de aanvulling op de bekostiging willen besteden;
b. wat de resultaten zijn die zij ten aanzien van het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs willen bereiken;
c. op welke wijze zij die resultaten willen bereiken;
d. hoe zij de aanvulling op de bekostiging willen besteden ten aanzien van het bereiken van die resultaten.
3. De instellingen motiveren ten aanzien van de in bijlage 1 genoemde thema’s waaraan zij de aanvulling op de bekostiging niet willen besteden om welke reden zij hiertoe geen noodzaak zien.
4. De instellingen dienen het kwaliteitsplan uiterlijk op 30 april 2015 in bij de minister.
5. Artikel 4 van de Regeling OCW-subsidies is niet van toepassing op subsidieverstrekking op grond van deze regeling.
1. De instellingen ondertekenen een uitvoeringsovereenkomst met de minister. De ondertekende uitvoeringsovereenkomst wordt uiterlijk op 1 maart 2015 door de instellingen ingediend bij de minister.
2. De instellingen winnen advies in over het door hen opgestelde kwaliteitsplan en de uitvoering daarvan bij een door de minister aangewezen instantie.
3. Een door de minister aangewezen instantie adviseert de minister over de beoordeling van het kwaliteitsplan ten aanzien van het thema stimuleren van excellentie.
1. De instellingen dienen in 2016, 2017 en 2018 uiterlijk op 1 maart een schriftelijke tussenrapportage over de voortgang van de uitvoering van het kwaliteitsplan in bij de minister.
2. De instellingen dienen in 2019 uiterlijk op 1 maart een schriftelijke eindrapportage over de uitvoering van het kwaliteitsplan in bij de minister.
3. De effecten van de aanpak van het beleid inzake het verhogen van de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs worden uiterlijk in 2017 tussentijds geëvalueerd.
4. De effecten van de aanpak van het beleid inzake het verhogen van de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs worden uiterlijk in 2019 geëvalueerd.
Het investeringsbudget wordt aan de instellingen verstrekt ten behoeve van het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs van de instelling, in het bijzonder ten behoeve van de thema’s:
a. professionalisering;
b. intensivering van het taal- en rekenonderwijs;
c. terugdringen van voortijdig schoolverlaten;
d. bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming;
e. stimuleren van excellentie;
f. verbeteren van studiesucces.
1. De subsidieplafonds worden jaarlijks bekendgemaakt in de Staatscourant.
2. Voor het kalenderjaar 2015 is voor het verstrekken van het investeringsbudget, met uitzondering van het deel dat is bedoeld voor het thema stimuleren van excellentie, maximaal 163,5 miljoen euro beschikbaar.
3. Voor het kalenderjaar 2015 is voor het verstrekken van het investeringsbudget dat is bedoeld voor het thema stimuleren van excellentie maximaal 24,0 miljoen euro beschikbaar.
1. Het in artikel 2.2, tweede lid, genoemde bedrag wordt als volgt verdeeld over de instellingen die voldoen aan de subsidievoorwaarden, bedoeld in de artikelen 1.4, eerste lid, en 1.5, tweede lid:
a. tweederde deel wordt over deze instellingen verdeeld naar rato van het totaal van de voor dat kalenderjaar op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB berekende rijksbijdragedelen voor die instelling;
b. eenderde deel wordt over deze instellingen verdeeld naar rato van het aantal deelnemers dat is ingeschreven voor een basisberoepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet en dat voor bekostiging in aanmerking komt.
2. Het in artikel 2.2, derde lid, genoemde bedrag wordt verdeeld over de instellingen die aan de in artikel 2.4 bedoelde voorwaarde voldoen naar rato van het totaal van de rijksbijdragedelen voor die instelling, zoals die voor dat kalenderjaar op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB zijn berekend.
1. Instellingen die in aanmerking willen komen voor het deel van het investeringsbudget dat is bedoeld voor het thema stimuleren van excellentie, dienen dit thema in het kwaliteitsplan op te nemen. Artikel 1.4 is van overeenkomstige toepassing.
2. De minister beoordeelt uiterlijk op 15 juli 2015 het thema stimuleren van excellentie, zoals dat is opgenomen in het kwaliteitsplan. Voor de beoordeling wordt gebruik gemaakt van het beoordelingskader in bijlage 2.
3. Het investeringsbudget dat is bedoeld voor het thema stimuleren van excellentie wordt uitsluitend toegekend aan instellingen waarvan dit onderdeel van het kwaliteitsplan door de minister is goedgekeurd.
De aanvulling op de bekostiging kan ook worden aangewend voor andere activiteiten van de onderwijsinstelling dan waarvoor deze aanvullende vergoeding wordt verstrekt.
1. De betaling van het investeringsbudget vindt plaats volgens het kasritme van de betaling van de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.2.4, tweede lid, van de wet. De eerste betaling vindt plaats in de maand mei 2015.
2. In afwijking van het eerste lid vindt de eerste betaling van het deel van het investeringsbudget dat is bedoeld voor het thema stimuleren van excellentie, voor zover instellingen daarvoor in aanmerking komen, plaats in de maand september 2015.
De Regeling intensivering Nederlandse taal en rekenen mbo wordt ingetrokken.
1. Voor zover er ter zake, na het vervallen van de Regeling aanvullende bekostiging bekwaamheid van het management en professionalisering onderwijspersoneel Middelbaar Beroepsonderwijs en het intrekken van de Regeling intensivering Nederlandse taal en rekenen mbo, nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze overeenkomstig genoemde regelingen plaats.
2. Bestaande aanspraken en verplichtingen bij, op grond of in het kader van de Regeling aanvullende bekostiging bekwaamheid van het management en professionalisering onderwijspersoneel Middelbaar Beroepsonderwijs en de Regeling intensivering Nederlandse taal en rekenen mbo blijven in stand.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
De in deze bijlage beschreven doelstellingen en activiteiten dienen per thema, voor zover mogelijk, SMART te worden geformuleerd: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden.
De instellingen formuleren het kwaliteitsplan mede met het oog op de verwachte resultaten voor vsv en studiesucces, waarvoor vanaf 2016 resultaatafhankelijke bekostiging plaatsvindt.
Thema |
Omschrijving |
Deelaspecten (indien van toepassing) |
---|---|---|
Professionalisering |
Aan de hand van de Regeling bekwaamheid management en professionalisering onderwijspersoneel hebben de instellingen eerder een plan van aanpak opgesteld ten aanzien van bekwaamheid van het management, professionalisering van onderwijspersoneel en kwaliteitsverbetering HRM-beleid. Hiervan wordt een actualisatie gevraagd in het kwaliteitsplan, waarbij de instellingen ook aandacht besteden aan de |
Bekwaamheid van het management: Instellingen geven aan hoe zij hun managers gaan scholen en wanneer zij welke activiteiten hiertoe gaan ontplooien. Daarbij kunnen zij gebruik maken van het door de MBO Raad ontwikkelde competentieprofiel voor het management. |
zeven thema’s van de Lerarenagenda 2013-2020 (Kamerstukken II 2013/14, 27 923, nr. 171) is gepubliceerd. Hiernaast worden deze en de overige deelaspecten van het thema ‘professionalisering’ beschreven. |
Professionalisering van het onderwijspersoneel Instellingen geven aan hoe en met welk resultaat zij hun onderwijspersoneel in staat stellen zich verder te professionaliseren. Zij geven aan wanneer zij welke acties hiertoe gaan ondernemen. |
|
Kwaliteitsverbetering HRM-beleid Instellingen geven aan welke activiteiten zij wanneer gaan ontplooien ten aanzien van het structureel voeren van functionerings-, beoordelings- en contextgesprekken en het onderhouden van bekwaamheidsdossiers. In het kwaliteitsplan wordt aandacht besteed aan kwaliteitsontwikkeling binnen en tussen teams en instellingen, onder meer door middel van peer review en kennismanagement. Tevens wordt aandacht geschonken aan de begeleiding van beginnende leraren. |
||
Instellingen geven aan hoe, wanneer en met welk resultaat zij werken aan de ambities uit de Lerarenagenda 2013-2020, waaronder begeleiding en ontwikkeling van startende docenten, meer masteropgeleide docenten, bekwaamheidsonderhoud, betere aansluiting en samenwerking met het bedrijfsleven, betere inzet ICT, verbetering samenwerkende teams, registratie in het Lerarenregister en het werken aan een systeem van kwaliteitsborging. De instellingen geven hierbij aan hoe hun activiteiten zich verhouden tot de ambities uit de Lerarenagenda. |
||
Professionalisering van examenfunctionarissen Instellingen geven aan hoe, met welk resultaat en wanneer zij hun examenfunctionarissen, waaronder in ieder geval de leden van de examencommissies, in staat stellen zich verder te professionaliseren. |
||
Intensivering van het onderwijs in de Nederlandse taal en in rekenen |
Instellingen geven aan hoe en wanneer zij het taal- en rekenonderwijs in hun instelling gaan vormgeven met het oog op het behalen van de benodigde taal- en rekenvaardigheden door de deelnemers. Zij geven aan welke activiteiten zij gaan inzetten op het gebied van: – professionalisering van docenten en overige functionarissen op het gebied van taal- en rekenonderwijs; – extra onderwijstijd; – nieuwe of aangepaste faciliteiten; – andere activiteiten die nodig zijn voor het behalen van de benodigde taal- en rekenvaardigheden. |
|
Terugdringen van voortijdig schoolverlaten (vsv) |
Instellingen geven aan welke activiteiten zij wanneer gaan ontplooien om voortijdig schoolverlaten te voorkomen met het oog op het verder terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters op de instelling. Instellingen geven tevens aan welke activiteiten zij gaan ondernemen om het voorkomen van voortijdig schoolverlaten structureel te borgen in het eigen onderwijsproces en hoe zij structurele borging van de samenwerking met andere onderwijsinstellingen en gemeenten in de RMC-regio gaan vormgeven. De instelling zet de middelen op dit kwaliteitsthema in voor het treffen van maatregelen op instellingsniveau om zodoende de vsv-streefnormen te halen. Deze normen zijn voor de verschillende onderwijsniveau bepaald voor de resterende schooljaren 2014-2015 en 2015-2016 en vastgelegd in het vsv-convenant. Bij het behalen van de normen komt de instelling in aanmerking voor de variabele prestatiebeloning. De streefnormen zijn een vertaling van de landelijke doelstelling van 25.000 nieuwe vsv’ers in 2016 (gemeten over schooljaar 2014/2015). Deze doelstelling wordt bereikt door intensieve samenwerking tussen instellingen uit vo en mbo en andere partijen als gemeenten, zorg en hulpverlening en werkgevers. Voor de groep kwetsbare jongeren nemen de instellingen in het kwaliteitsplan op welke ambitieuze en haalbare afspraken zij willen maken in de regionale samenwerking met jeugdzorg, gemeenten en OCW. |
|
Het bevorderen van de beschikbaarheid en de kwaliteit van de beroepspraktijkvormingsplaatsen (bpv) |
Instellingen geven aan hoe, met welk resultaat en wanneer zij zich inzetten om de beschikbaarheid en de kwaliteit van de bpv-plaatsen te verhogen. In het kwaliteitsplan is aandacht voor de verantwoordelijkheden van de instelling t.a.v. de bpv zoals voorbereiding en matching, (de begeleiding tijdens) de bpv-periode, beoordeling en evaluatie. Bij deze beschrijving kunnen instellingen gebruik maken van het Bpv-protocol. |
|
Het stimuleren van excellentie |
Instellingen geven aan op welke wijze zij excellentie en de ontwikkeling van een duurzame excellentiecultuur binnen de instelling stimuleren. Zie verder bijlage 2. |
|
Het verbeteren van studiesucces |
Instellingen kunnen aparte, resultaatgerichte activiteiten ontplooien om studiesucces te bevorderen. Instellingen geven aan hoe de activiteiten op de verschillende thema’s doorwerken op het verbeteren van studiesucces en met welk beoogd resultaat. Met studiesucces wordt de verhoging van het onderwijsniveau gemeten, waarbij als uitgangspunt de vooropleiding van de student geldt. |
Criterium |
Omschrijving |
Minimale vereisten |
---|---|---|
Ambitie en visie |
Het plan is ambitieus. Het plan geeft een visie op excellentie, op de ontwikkeling van de meest getalenteerde studenten en op de ontwikkeling van een duurzame excellentie- |
De instelling beschrijft in het plan haar visie op excellentie(programma’s) en op de ontwikkeling van een duurzame excellentiecultuur binnen de instelling. |
cultuur binnen de instelling. Het plan bevat concreet te behalen resultaten/prestaties. |
Het plan bevat een analyse van de beginsituatie. De instelling geeft aan welke inspanning wordt geleverd, wat de gewenste resultaten zijn in de tijd en hoe men tot deze resultaten komt. Ook geeft de instelling aan op grond van welke input- of outputindicatoren zij zich verantwoordt over de voortgang. |
|
Minimale vereisten aan de beschreven excellentieprogramma’s: – De excellentieprogramma’s zijn ten minste gericht op het verwerven van excellent vakmanschap, aanwijsbare verbreding en verdieping van de hiervoor benodigde kennis, inzichten en vaardigheden. – Het betreffen aantoonbaar verzwaarde onderwijsprogramma’s voor de meest getalenteerde studenten; bijvoorbeeld zichtbaar doordat de onderwijstijd van deze programma’s van de wettelijke verplichte minimumnormen voor onderwijstijd overstijgen. – Voor studenten die met succes een excellentieprogramma hebben doorlopen, voegt de instelling – binnen de wettelijke mogelijkheden – relevantie informatie toe aan het diploma dan wel de resultatenlijst bij het diploma van de betreffende studenten. Hierdoor wordt de meerwaarde zichtbaar voor het afnemend werkveld en het vervolgonderwijs. |
||
De instelling beschrijft in het plan onder meer hoe zij internationalisering vorm geeft. Ook beschrijft de instelling hoe zij inzet op eigentijdse meester-gezeltrajecten en de samenwerking met betreffende brancheorganisaties hierbij. In het geval de instelling er voor kiest niet op internationalisering en/of meester-gezeltrajecten in te zetten, wordt in het plan gemotiveerd waarom hiertoe is besloten. |
||
Uitvoerbaarheid en haalbaarheid |
De inrichting van de organisatie is zodanig vormgegeven dat een succesvolle uitvoering van het excellentieplan mogelijk is. De doelstellingen en activiteitenplanning zijn uitvoerbaar en haalbaar in de tijd. |
De instelling beschrijft in het plan op welke wijze zij er zorgt dat voldoende deskundig personeel wordt ingezet voor sturing, afstemming, kennisdeling, communicatie, planning en uitvoering van de beoogde excellentieprogramma’s. In het plan is aangegeven hoe de beschreven doelstellingen uitvoerbaar en haalbaar zijn in de tijd. |
Breed gedragen en kennisdeling |
Het plan is gedragen door de instelling. |
Het plan geeft het draagvlak weer van belanghebbenden (studenten, docenten en (leer)bedrijven). Ook wordt beschreven hoe de kennisdeling en het leren van ervaringen wordt georganiseerd. |
Met de implementatie van de maatregelen uit het actieplan ‘Focus op Vakmanschap 2011-2015’ (Kamerstukken II 2010/11, 31 524, nr. 88) werkt het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aan betere onderwijskwaliteit. Het gaat onder meer om de (verdere) implementatie van de maatregelen die voortvloeien uit de wetgeving doelmatige leerwegen, de herziening van de kwalificatiedossiers en de aanstaande wetgeving doelmatigheid. Kwalitatief goed beroepsonderwijs is cruciaal voor het (beroeps)perspectief van onze jongeren en voor de vitaliteit van de Nederlandse economie. De mbo-instellingen zitten op de goede weg: de ambitie is ‘van goed naar beter’. In mijn beleidsbrief ‘Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo’ (Kamerstukken II 2013/14, 31 524, nr. 207), die ik naar aanleiding van mijn MBO Tour heb opgesteld, behandel ik de uitdagingen waar het mbo-onderwijs voor staat om ook in de toekomst zijn belangrijke opdracht voor de samenleving en economie te vervullen.
Voor de toekomstige welvaart van Nederland is het cruciaal dat de talenten van mensen zoveel mogelijk worden ontwikkeld. De steeds sneller veranderende arbeidsmarkt maakt die urgentie groot. Onze economie heeft goed opgeleide vakmensen nodig. Mensen moeten flexibel inzetbaar zijn, sociaal vaardig en creatief en zij moeten hun leven lang blijven leren. Dat stelt ook hoge eisen aan ons middelbaar beroepsonderwijs. Om de wendbaarheid van mensen te vergroten moet Nederland zich ontwikkelen van een kenniseconomie naar wat de WRR noemt een ‘lerende economie’. Daarvoor moet allereerst de basis van het (beroeps)onderwijs op orde zijn. Mbo-instellingen dragen zorg voor de actuele onderwijsprogramma’s, voor de verbinding met de praktijk en voor goed en boeiend onderwijs op maat. Ieders talent moet maximaal benut worden. En ook voor toptalent moet ruimte zijn. Om de gevraagde rol in wat de WRR de ‘lerende economie’ noemt te kunnen vervullen, moet en kan de kwaliteit van het onderwijs op een aantal terreinen worden verbeterd. Ongeveer een derde van de deelnemers voelt zich onvoldoende uitgedaagd door de opleiding. Veel opleidingen voldoen met moeite aan de normen van het inspectietoezicht en de professionalisering van het onderwijspersoneel – in al zijn geledingen – blijft een aandachtspunt. Daarnaast zijn deelnemers vaak ontevreden over de begeleiding die zij vanuit hun opleiding krijgen tijdens hun beroepspraktijkvormingsperiode (bpv).
Om deze redenen wil ik extra in de kwaliteit van het mbo-onderwijs investeren. Deze investering is aangekondigd in het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II (bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15) en is ook bekrachtigd in het bestuursakkoord dat ik op 11 juli 2014 met de MBO Raad heb gesloten (bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 31 524, nr. 212). In dit bestuursakkoord is overeenstemming bereikt over het maken van kwaliteitsafspraken met mbo-instellingen1 ter invulling van de middelen die in het regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld ‘om vanaf 1 januari 2015 extra te investeren in het mbo, gekoppeld aan prestatieafspraken met instellingen’. Het kabinet heeft hiervoor extra 230 miljoen euro structureel per 2017 gereserveerd. In dit bestuursakkoord zijn tevens afspraken gemaakt over het verminderen van regeldruk.
In de regeling wordt gesproken over kwaliteitsafspraken. Daardoor wordt in de eerste plaats duidelijk dat de regeling niet alleen over kwantitatieve prestaties gaat. In aanvulling op het actieplan ‘Focus op Vakmanschap 2011-2015’ ziet de regeling namelijk op het realiseren van kwalitatief goed en uitdagend beroepsonderwijs. Met de term ‘afspraken’ wordt in de tweede plaats aangesloten bij het regeerakkoord, waarin de ‘afspraken met het onderwijsveld’ een centrale plaats innemen. Het bestuursakkoord mbo 2014 is daar een voorbeeld van. Hoewel de regeling zelf geen afspraken bevat (het gaat immers om een publiekrechtelijke subsidieregeling), vloeit uit de term wel voort dat deze onderdeel is van de uitwerking van het regeerakkoord.
Het doel van de kwaliteitsafspraken is de kwaliteit van het mbo-onderwijs te verbeteren door instellingen te stimuleren op maat in hun onderwijs te investeren en hen te prikkelen hun onderwijsopbrengsten te verhogen. Ik realiseer dit door een gefaseerde aanpak:
• Vanaf 2015 wil ik investeren in kwaliteit met een investeringsbudget op maat waarbij een aantal landelijke beleidsthema’s extra aandacht krijgt;
• Vanaf 2016 komt daar ook voor andere thema’s dan vsv het belonen van meetbare resultaten bij, met een resultaatafhankelijk budget voor thema’s die betrekking hebben op onderwijsopbrengsten: vanaf 2016 het thema studiesucces en vanaf 2017 het thema kwaliteit van de begeleiding van de bpv;
• het beschikbaar stellen van transparante informatie over de resultaten van mbo-instellingen/opleidingen voor onder andere de indicatoren voor de resultaatafhankelijke bekostiging. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van bestaande informatiebronnen (waaronder het geïntegreerd jaardocument). Met deze informatie kan het verbeterproces in en om de instellingen worden gevoed.
Deze gefaseerde aanpak resulteert in een balans tussen aan de ene kant een investering op maat in onder andere de professionalisering van het onderwijspersoneel (per 2015) en aan de andere kant het belonen van concrete resultaten die verbetering laten zien of het behoud van zeer goede resultaten (per 2016).
Deze regeling ziet op het investeringsbudget. Het resultaatafhankelijke budget wordt in een latere fase via wijzigingen op deze regeling toegevoegd.
Het investeringsbudget kunnen de instellingen gericht inzetten om de onderwijskwaliteit verder te verhogen. Dit investeringsbudget bestaat onder meer uit de middelen van het regeerakkoord en een deel van de middelen uit de Begrotingsafspraken 2014.2
In het investeringsbudget bundel ik ook een aantal specifieke subsidies. Het betreft het budget voor intensivering Nederlandse taal en rekenen in het mbo, het budget voor de professionalisering van examenfunctionarissen in het mbo en, vanaf 2017, de vaste voet van de vsv-aanpak. Op die manier geef ik instellingen enerzijds de gelegenheid om samenhang aan te brengen en anderzijds hun administratieve lasten met betrekking tot de aanvraag van middelen, planvorming en verantwoording te verminderen. Deze maatregel maakt de bekostiging voor de instellingen transparanter.
In de regeling zijn bij het investeringsbudget de volgende thema’s genoemd, waaraan in het kwaliteitsplan aandacht wordt besteed:
Professionalisering is de pijler van onderwijskwaliteit. Bekwame docenten, instructeurs en onderwijsmanagers zijn nodig om deelnemers te begeleiden en verder te brengen in hun onderwijsloopbaan. Onderwijsteams dragen binnen de instellingen de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het onderwijs en de taken die daarbij horen, zoals kwaliteitsbewaking, -planning en het verbeteren van bestaande processen en routines in het team. Professionalisering staat ook in het regeerakkoord genoemd als thema voor de kwaliteitsafspraken. Met deze aanpak wordt instellingen de ruimte geboden de extra middelen zo in te zetten dat een voor hun instelling passende kwaliteitsverbetering kan worden gerealiseerd.
Taal- en rekenvaardigheden zijn basisvaardigheden voor alle deelnemers om lessen goed te kunnen volgen, voor het functioneren op de arbeidsmarkt en in de samenleving en voor doorstroom naar een vervolgopleiding. Het structureel verhogen van de taal- en rekenvaardigheden is een belangrijke landelijke beleidsdoelstelling.
Het doel van het vsv-beleid is dat er zoveel mogelijk jongeren het onderwijs verlaten met minimaal een startkwalificatie op zak. Investeren in deze jongeren loont. Met een startkwalificatie hebben jongeren betere arbeidsmarktperspectieven: de werkloosheid ligt twee keer lager dan bij jongeren zonder startkwalificatie. Meer startkwalificaties betekent ook minder criminaliteit: voortijdig schoolverlaters zijn vijf keer vaker verdacht van een misdrijf. De huidige vsv-convenanten 2012-2015 waarbij onderwijsinstellingen en gemeenten (financieel) gestimuleerd worden om het aantal voortijdig schoolverlaters verder te verminderen tot maximaal 25.000 in 2016, blijven ongewijzigd.
Het is van belang dat een beroepsopleiding goed aansluit op de arbeidsmarkt. Scholen en bedrijven werken nauw samen bij het verzorgen van beroepsopleidingen en het mbo kent meer dan elke andere onderwijssector een belangrijke praktijkcomponent. Via de bpv worden deelnemers voorbereid op de uitoefening van een beroep. De bpv is dan ook een verplicht onderdeel van iedere mbo-opleiding, die in sterke mate de kwaliteit in het mbo beïnvloedt. Herhaaldelijk zijn in verschillende onderzoeken knelpunten geconstateerd die betrekking hebben op de beschikbaarheid en de kwaliteit van de bpv-plaatsen. Het beleid gericht op het bevorderen van de kwaliteit van de bpv beoogt deze knelpunten te minimaliseren of weg te nemen. De instellingen kunnen arrangementen met de arbeidsmarkt voor de beschikbaarheid van bpv-plaatsen in hun kwaliteitsplan opnemen en gebruiken om zich te profileren.
Deelnemers in het mbo geven zelf aan dat ze meer mogen worden uitgedaagd. Net als in het basis- en voortgezet onderwijs moeten talentvolle deelnemers een ambitieus programma aangeboden kunnen krijgen. In het mbo wil ik bezien of deelnemers de mogelijkheid kunnen krijgen om na diplomering binnen hun vakgebied door te groeien naar excellent vakmanschap, het meesterschap. Excellentie in het mbo is gericht op vakmanschap en hoeft niet enkel gericht te zijn op het cognitieve deel van de opleiding. Excellentie kan vele vormen hebben, denk aan excelleren in creativiteit, communicatie, vakwedstrijden, internationalisering of ondernemerschap. Ook talentvolle deelnemers die verder willen studeren in het hoger beroepsonderwijs moeten al in het mbo worden uitgedaagd. Daarom wil ik excellentie in het mbo bevorderen. Excellentie helpt de aantrekkingskracht van het beroepsonderwijs te vergroten door meer aandacht te geven voor topprestaties, rolmodellen en de identificatie daarmee door deelnemers. Ervaringen met het Sirius Programma in het hoger onderwijs laten zien dat excellentieprogramma’s bijdragen aan een ambitieuze kwaliteitscultuur en positieve effecten hebben op het gehele onderwijs. Er is een sterke koppeling met de professionalisering van docenten. Zij zijn de drijvende kracht achter goede excellentieprogramma’s en het toepassen van ervaringen in werkvormen en didactische concepten uit excellentieprogramma’s in het reguliere onderwijs.
Voor de toekomstige welvaart van Nederland is het cruciaal dat de talenten van mensen zoveel mogelijk worden ontwikkeld. Voor het mbo betekent het ontwikkelen van het talent van mbo-leerlingen op een zo hoog mogelijk niveau. Daardoor worden leerlingen in het onderwijs meer uitgedaagd. Naast de excellentieprogramma’s voor de bijzonder getalenteerde geldt voor alle mbo-leerlingen dat zij op een zo hoog mogelijk kwalitatief niveau moeten worden opgeleid. Dat is studiesucces. Ik nodig instellingen uit om op het terrein van studiesucces resultaatgerichte initiatieven te nemen.
Bij studiesucces in het mbo wordt niet gekeken naar de tijd die leerlingen daar voor nodig hebben. Het niveau waarop de mbo-leerlingen die de school verlaten hun diploma hebben behaald, wordt vergeleken met het niveau van hun vooropleiding.
De mbo-instellingen komen in aanmerking voor het investeringsbudget als zij voldoen aan twee subsidievoorwaarden: een ingediend kwaliteitsplan (zie de toelichting bij artikel 1.4) en een ondertekende overeenkomst kwaliteitsafspraken mbo (zie de toelichting bij artikel 1.5).
Om in aanmerking te komen voor het investeringsbudget voor excellentie geldt een apart regime. Daarvoor dient de instelling een excellentieplan te maken dat na beoordeling wordt goedgekeurd (zie toelichting bij artikel 1.5). Indien een instelling ervoor kiest om geen activiteiten te ontplooien op het gebied van excellentie, dan komt de instelling niet in aanmerking voor het deel van het investeringsbudget dat voor dit thema is bestemd.
Het kwaliteitsplan is een belangrijk onderdeel van de regeling. De instelling stelt dit kwaliteitsplan op vanuit het perspectief van de opgave van het mbo: de drievoudige kwalificering, nodig voor een goede voorbereiding op het burgerschap, een goede aansluiting op de arbeidsmarkt en een goede aansluiting op het hoger beroepsonderwijs.
Het kwaliteitsplan is integraal en betreft de verbetering van de algemene onderwijskwaliteit van de instelling. Daarbij besteden de instellingen in het bijzonder aandacht aan de landelijke beleidsthema’s (zie bijlage 1). De instellingen formuleren hun kwaliteitsplan mede met het oog op de verwachte resultaten voor vsv en studiesucces.
In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1.4 licht ik de procedure hiervoor nader toe.
Zowel bij het opstellen van het kwaliteitsplan als bij de uitvoering daarvan worden de instellingen gefaciliteerd. Dat doe ik op drie manieren: informatie, een onafhankelijke instantie en mbo-accountmanagers van het departement met een bijzondere opdracht voor wat betreft kwetsbare jongeren.
Allereerst zal ik ervoor zorgen dat transparante informatie beschikbaar komt die een instelling nodig heeft om effectief te kunnen werken aan verdere kwaliteitsverbetering. De instelling heeft deze informatie nodig om het Kwaliteitsplan te maken. De informatie kan naast instellingsbrede informatie, ook informatie op lagere aggregatieniveaus betreffen. Deze wordt gebundeld in een zgn. mbo-instellingsrapportage. De instellingen hoeven daarvoor zelf geen extra informatie aan te leveren.
Op de tweede plaats faciliteer ik de instellingen via een onafhankelijke instantie, die de instellingen inhoudelijk zal adviseren om ervoor te zorgen dat de kwaliteitsplannen ambitieus, realistisch en dus van voldoende kwaliteit zijn. Vanzelfsprekend zal ik bewaken dat de deskundigen die aan deze instantie zijn verbonden op geen enkele wijze belangen hebben in specifieke instellingen.
Jaarlijks wordt ten minste eenmaal met het bevoegd gezag overleg gevoerd over de voortgang van de uitvoering van het Kwaliteitsplan. Dit gesprek wordt gevoerd door de onafhankelijke instantie en de mbo-accountmanagers gezamenlijk. Dit gesprek wordt gevoerd op basis van jaarlijkse tussenrapportages, die de instellingen zelf opstellen, en de eerder genoemde mbo-instellingsrapportage. De onafhankelijke instantie stelt op basis van deze gesprekken en de rapportages van de instellingen jaarlijks een stelselrapportage op over de voortgang van de uitvoering van de kwaliteitsafspraken.
De wijze waarop de instellingen door het mbo-accountmanagement en de onafhankelijke instantie worden bijgestaan, is onderwerp van de overeenkomst kwaliteitsafspraken mbo. Ik verwijs hiervoor naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1.5.
Voor 2015 is maximaal € 190,4 miljoen beschikbaar voor het investeringsbudget. Voor 2016, 2017 en 2018 wordt de definitieve hoogte van de bedragen voor het investeringsbudget jaarlijks bekend gemaakt in de Staatscourant.
Bedragen (x € 1.000.000), incl. agrarisch onderwijs |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
---|---|---|---|---|
Regeerakkoord: Kwaliteitsafspraken o.a. professionalisering |
56,0 |
56,0 |
56,0 |
56,0 |
Begrotingsakkoord 2014: Betere leraren/schoolleiders |
14,0 |
14,0 |
17,0 |
17,0 |
Begrotingsakkoord 2014: Excellentie incl. internationalisering |
24,5 |
24,5 |
24,5 |
24,5 |
Professionalisering (huidig budget) |
35,9 |
28,3 |
28,3 |
28,3 |
Professionalisering examenfunctionarissen (huidig budget) |
7,4 |
7,0 |
7,0 |
7,0 |
Taal en Rekenen (huidig budget) |
52,6 |
52,6 |
52,6 |
52,6 |
Vsv1 (huidig budget, vanaf 2017) |
4,1 |
4,1 |
||
Totaal investeringsbudget |
190,4 |
182,4 |
189,5 |
189,5 |
De huidige vsv-convenanten 2012-2015 blijven ongewijzigd. Dat betekent dat de vsv-prestatiemiddelen (een vast bedrag van € 4,1 mln voor de instellingen en een variabel bedrag van € 36,5 mln voor de regio’s) via de Prestatiebox mbo beschikbaar blijven. Om de aanpak na afloop van het convenant te ondersteunen, is het voornemen ook na 2015 middelen voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten beschikbaar te stellen.
Het resultaatafhankelijke deel (nu alleen vsv) wordt per 2016 uitgebreid met het thema studiesucces. Daarvoor is in 2016 een bedrag van € 99 miljoen gereserveerd. Vanaf 2017 is voor het resultaatafhankelijke budget € 58 miljoen extra gereserveerd voor de kwaliteit van de bpv als een valide indicator is ontwikkeld die een rechtmatige bekostiging mogelijk maakt. In totaal is voor 2017 en 2018 € 174 miljoen gereserveerd (exclusief het resultaatafhankelijke vsv-budget). Zie het overzicht in tabel 2. De regeling kwaliteitsafspraken mbo zal begin 2015 worden aangevuld met de artikelen voor de resultaatafhankelijke bekostiging van studiesucces in 2016.
Bedragen (x € 1.000.000), incl. agrarisch onderwijs |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
---|---|---|---|---|
Investeringsbudget, o.a. professionalisering |
56 |
56 |
56 |
56 |
Variabel budget Studiesucces |
0 |
99 |
116 |
116 |
Variabel budget Kwaliteit bpv |
0 |
0 |
58 |
58 |
Totaal |
56 |
155 |
230 |
230 |
Voor de uitvoering van de regeling en het verdelen van de beschikbare middelen worden uitvoeringskosten door OCW gemaakt. Daarnaast worden kosten gemaakt voor het beoordelen van de kwaliteitsplannen (waaronder begrepen het excellentieplan). Verder zullen kosten worden gemaakt voor het uitvoeren van de tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie. Voor deze kosten is in totaal een bedrag van € 2,4 miljoen geraamd. Het subsidieplafond voor het investeringsdeel (exclusief excellentie) wordt daarmee voor 2015: € 163,5 miljoen. Daarnaast is voor het ontwikkelen van een kennisbasis over excellentie in het mbo en voor landelijke voorzieningen voor het stimuleren van excellentie in het mbo € 0,5 miljoen beschikbaar. Het subsidieplafond voor excellentie komt daarmee voor 2015 op € 24,0 miljoen.
Bij de verdeling van de middelen van het investeringsdeel van de kwaliteitsafspraken, uitgezonderd de middelen die beschikbaar zijn voor het stimuleren van excellentie, wordt het accent gelegd op de deelnemers in niveau 2. Door deze verdeling ontvangen instellingen meer middelen voor de niveau 2-deelnemers. De reden hiervoor is dat gebleken is dat voor deze deelnemers, mede vanwege hun vooropleiding, de meeste (onderwijs)inspanning geleverd moet worden om hen naar het hoogst haalbare diploma te leiden en daarmee de toegevoegde waarde van het mbo te vergroten. Ook de inspanning om de taal- en rekenvaardigheden op het gewenste niveau te krijgen, zal vooral bij deze deelnemers het grootst zijn. Om deze redenen is voor bovenbeschreven verdeelwijze gekozen.
Het deel van het investeringsbudget dat is bedoeld voor het thema stimuleren van excellentie wordt volgens de lumpsumsystematiek verdeeld.
Het maken van kwaliteitsafspraken volgens de voorliggende systematiek (het schrijven van een kwaliteitsplan door de instelling in combinatie met resultaatafhankelijke financiering op grond van BRON-registratie) sluit niet aan bij het ontwikkelingsstadium van het mbo in Caribisch Nederland. Daar komt bij dat het instrumentarium van de kwaliteitsafspraken niet past bij de geringe omvang van het mbo in Caribisch Nederland. Voor het mbo-onderwijs in Caribisch Nederland bestaat een stimuleringsarrangement dat aansluit op het ontwikkelingsstadium en de schaal.
Administratieve lasten zijn de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. De administratieve lasten die gemoeid zijn met de uitvoering van de regeling zijn beperkt. Het gaat om de volgende administratieve lasten: het opstellen van het kwaliteitsplan, het verantwoorden van de besteding van de bekostiging in het geïntegreerd jaardocument (GJ), het opstellen van een jaarlijkse tussenrapportage die één op één kan worden opgenomen in het GJ, het voeren van voortgangsgesprekken en de eventuele kosten voor bezwaar en beroep.
De incidentele administratieve lasten betreffen het opstellen van het kwaliteitsplan en eventuele kosten voor bezwaar en beroep. Deze worden geraamd op circa € 507.600 voor de periode 2015 tot en met 2018 voor de gehele mbo-sector. Dit is gemiddeld € 7.357 per instelling.
De volgende vaste administratieve lasten worden onderscheiden:
• het opstellen van een jaarlijkse tussenrapportage (eindrapportage) met daarin de voortgang op het kwaliteitsplan; deze tussenrapportage kan ook één op één worden benut voor de jaarlijkse verantwoording in het GJ; en
• het voeren van een voortgangsgesprek per jaar met de onafhankelijke instantie en het mbo-accountmanagement.
De vaste administratieve lasten worden geraamd op circa € 217.350 per jaar voor de gehele mbo-sector. Dit komt neer op gemiddeld € 3.150 per jaar per instelling.
Uitgangspunt van het bestuursakkoord met de MBO Raad over de kwaliteitsafspraken is het verminderen van administratieve lasten bij de kwaliteitsafspraken. In het investeringsbudget wordt een aantal specifieke subsidies gebundeld: intensivering Nederlandse taal en rekenen in het mbo, het budget voor de professionalisering van onderwijzend personeel en van examenfunctionarissen. In plaats van drie specifieke procedures voor de genoemde onderwerpen komt nu één samenhangende procedure. De (beperkte) incidentele en vaste planverplichtingen die met elk van deze subsidies gemoeid waren met het aanvragen, rapporteren over de voortgang en verantwoorden, komen met deze bundeling van subsidieregelingen te vervallen en kunnen in mindering worden gebracht op de bovenstaande maximale bedragen voor de administratieve lasten.
Deze regeling treedt niet in werking op een vast verandermoment (vvm). De inhoud ervan (alsook die van de uitvoeringsovereenkomst) is op hoofdlijnen al in een vroeg stadium aan de instellingen bekendgemaakt. De conceptregeling is voorts op 1 oktober 2014 aan de Tweede Kamer toegezonden en daarmee openbaar geworden (bijlagen bij Kamerstukken II 2014/15, 31 524, nr. 215).
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gebruikt. Een aantal begrippen in de regeling is al gedefinieerd in artikel 1.1.1 van de WEB.
Met de regeling wordt beoogd om – ten behoeve van de ontwikkeling van het bestel van het beroepsonderwijs, als bedoeld in artikel 2.2.3, tweede lid, van de WEB – de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs te verhogen. Om dat doel te bereiken, wordt een aanvulling verstrekt op de bekostiging die de onderwijsinstellingen ontvangen.
In deze regeling – en in het bijzonder in de artikelen 2.1 tot en met 2.6 – is het investeringsbudget geregeld. In artikel 1.3 wordt het investeringsbudget expliciet genoemd als onderdeel van de aanvulling op de bekostiging. Naast het investeringsbudget zal vanaf 2016 ook een resultaatafhankelijk budget tot stand komen. Dit resultaatafhankelijk budget kan door middel van een wijziging aan de regeling worden toegevoegd. Aan artikel 1.3 kan dan worden toegevoegd dat de aanvulling op de bekostiging naast het investeringsbudget ook bestaat uit het resultaatafhankelijk budget.
De doelstelling van artikel 1.2 is breed geformuleerd. Specifiek voor het investeringsbudget is in artikel 2.1 een bijzondere bepaling opgenomen met betrekking tot de thema’s waaraan het investeringsbudget kan worden besteed.
In artikel 1.2 en 1.3 worden de begrippen ‘bekostiging’ en ‘investeringsbudget’ gebruikt. Het gaat om subsidie in de zin van titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het begrip ‘investeringsbudget’ komt voort uit het bestuursakkoord van 11 juli 2014. De term ‘bekostiging’ is in het onderwijsveld gebruikelijk; deze wordt ook in titel 2 (bekostiging beroepsonderwijs) van de WEB gebruikt.
De Regeling OCW-subsidies is van overeenkomstige toepassing.
De regeling ziet op de kalenderjaren 2015 tot en met 2018. Er zijn twee subsidievoorwaarden aan de aanvulling op de bekostiging verbonden: de instellingen moeten een kwaliteitsplan indienen en de instellingen moeten een uitvoeringsovereenkomst (hierna: overeenkomst kwaliteitsafspraken mbo) met de minister ondertekenen. Dit betekent dat instellingen die geen kwaliteitsplan en/of geen overeenkomst kwaliteitsafspraken mbo indienen, geen middelen uit het investeringsbudget ontvangen. De voorwaarde met betrekking tot de overeenkomst kwaliteitsafspraken mbo is in artikel 1.5 opgenomen.
De instellingen kunnen het kwaliteitsplan naar eigen inzicht opstellen, mits zij de in artikel 1.4 genoemde voorwaarden in acht nemen. In het kwaliteitsplan geven zij eerst een analyse van de uitgangssituatie van de algemene onderwijskwaliteit binnen de instelling. Om de instellingen tegemoet te komen, verstrek ik op de website www.kwaliteitsafsprakenmbo.nl een handreiking voor het opstellen van het kwaliteitsplan. Ook kunnen zij gebruik maken van informatie die ik eind 2014 per instelling en waar mogelijk per opleiding beschikbaar stel over onder andere de indicatoren voor de resultaatafhankelijke bekostiging: vsv en studiesucces. Voor deze informatie worden beschikbare bronnen gebruikt, waaronder begrepen het geïntegreerd jaardocument. In de analyse besteden de instellingen in het bijzonder aandacht aan de thema’s die in de bijlage zijn genoemd. Daarnaast beschrijven de instellingen, in ieder geval ten aanzien van de in de bijlage genoemde thema’s, de SMART-doelstellingen (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden) die zij voor deze thema’s willen bereiken en welke activiteiten zij daartoe zullen ontplooien. Daarbij geven zij aan hoeveel middelen zij wanneer voor welke activiteit willen inzetten. Indien van toepassing beschrijven zij ook de andere dan de in de bijlage genoemde thema’s ten aanzien waarvan zij doelstellingen willen bereiken en welke activiteiten zij wanneer zullen ontplooien en hoeveel middelen zij daarvoor zullen inzetten. Ook wordt de instellingen gevraagd om in dit kwaliteitsplan zo concreet mogelijk de samenhang aan te geven tussen het werken aan in elk geval de kwalitatieve thema’s uit de bijlage en de verwachte resultaten daarvan voor vsv en studiesucces, waarvoor vanaf 2016 resultaatsafhankelijke bekostiging plaatsvindt. De additionele middelen uit het investeringsdeel maken het immers mogelijk om de onderwijsresultaten te verbeteren en daarvoor vanaf 2016 afhankelijk van de resultaten een beloning te ontvangen.
Conform de Branchecode goed bestuur in het mbo (bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 33 495, nr. 35), die op 1 augustus 2014 in werking is getreden voor de instellingen die deze code hebben ondertekend, vraag ik de instellingen bij de totstandkoming van het kwaliteitsplan in gesprek te gaan met belanghebbenden in en om de instelling (zoals docenten, deelnemers, ouders en (leer)bedrijven). Het kwaliteitsplan staat ten slotte in dienst van de opgave van het mbo om deelnemers te begeleiden naar een diploma dat hen drievoudig kwalificeert: voor de arbeidsmarkt, voor een vervolgopleiding en voor maatschappelijke participatie. In het kader van het kwaliteitsplan besteden mbo-instellingen, als onderdeel van de aanpak van voortijdig schoolverlaten, aandacht aan studenten in een kwetsbare positie.
Aangezien het om kwaliteitsverbetering op maat gaat, kunnen instellingen ervoor kiezen om op bepaalde thema’s (nog) niet in te zetten, bijvoorbeeld omdat zij hun ambities daar al bereikt hebben of omdat zij momenteel liever activiteiten ontplooien op een klein aantal specifieke thema’s. In het kwaliteitsplan lichten zij dit per thema toe. Het budget is om deze reden vrij besteedbaar.
Alleen voor het thema stimuleren van excellentie geldt een ander regime. Aan de invulling van excellentie in het mbo wil ik een extra impuls geven. Excellentie in het mbo is gericht op vakmanschap en hoeft niet enkel gericht te zijn op het cognitieve deel van de opleiding. Excellentie kan vele vormen hebben, denk aan excelleren in creativiteit, communicatie, meester-gezeltrajecten, vakwedstrijden, internationalisering en ondernemerschap.
Ervaringen met het Siriusprogramma laten zien dat excellentieprogramma’s bijdragen aan een ambitieuze kwaliteitscultuur en positieve effecten hebben op het gehele onderwijs. Ik wil investeren in die instellingen die extra ambities hebben om excellentie in het onderwijs concreet vorm te geven. De instellingen kunnen hun ambities beschrijven in een excellentieplan, als onderdeel van het kwaliteitsplan. Een door mij aangewezen onafhankelijke instantie beoordeelt het excellentieplan en adviseert mij over goedkeuring.
Indien instellingen in het kwaliteitsplan geen ambities op het gebied van excellentie beschrijven, worden aan hen geen middelen toegekend voor het thema excellentie voor de periode 2015 tot en met 2018. Het thema stimuleren van excellentie is verder uitgewerkt in artikel 2.4.
Met uitzondering van het thema stimuleren van excellentie is het kwaliteitsplan niet onderworpen aan een formeel goedkeuringsvereiste. Het kwaliteitsplan moet uiterlijk op 30 april 2015 zijn ingediend bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Postbus 606, 2700 ML te Zoetermeer. De ondertekende overeenkomst dient op uiterlijk 1 maart 2015 zijn ingediend bij DUO op het aangegeven adres. Ik kies voor deze data, zodat de instellingen in het tweede kwartaal van 2015 de tijd hebben om keuzes te maken ten aanzien van (organisatorische) maatregelen voor aanvang van het nieuwe schooljaar.
De tweede subsidievoorwaarde is het ondertekenen van de overeenkomst kwaliteitsafspraken mbo. Hierin maak ik met de instellingen nadere afspraken over mijn rol bij het faciliteren van de totstandkoming en uitvoering van het kwaliteitsplan, de wijze waarop het overleg met de instellingen wordt gevoerd en de wijze waarop informatie beschikbaar wordt gesteld. Ook wordt geregeld waarover de in het tweede lid bedoelde instantie de instellingen adviseert.
De ondertekende overeenkomst kwaliteitsafspraken mbo moet uiterlijk op 1 maart 2015 worden ingediend bij DUO.
De in het tweede lid bedoelde instantie is onafhankelijk en adviseert de instellingen om ervoor te zorgen dat de kwaliteitsplannen van voldoende kwaliteit zijn. Deze praktijk is enigszins vergelijkbaar met de praktijk die eerder is gevolgd bij de Regeling aanvullende bekostiging bekwaamheid van het management en professionalisering onderwijspersoneel Middelbaar Beroepsonderwijs.
Afhankelijk van de inhoud van het kwaliteitsplan voert de instantie gesprekken met de betreffende instelling met het oog op aanvulling of verbetering van het plan. De instantie baseert zich daarbij op de bijlagen. De advisering over het kwaliteitsplan heeft geen gevolgen voor de verstrekking van de aanvulling op de bekostiging, met uitzondering van het thema excellentie. Voor een beschrijving van het thema stimuleren van excellentie zie (de toelichting bij) artikel 2.4.
De jaarlijkse tussenrapportages, die één op één in het geïntegreerd jaardocument kunnen worden opgenomen, worden gebruikt voor het voeren van voortgangsgesprekken met de instellingen en voor het opstellen van een stelselrapportage. Samen met het mbo-accountmanagement voert de instantie ten minste eenmaal per jaar een voortgangsgesprek met het bevoegd gezag van de instelling om de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van het kwaliteitsplan te bespreken en om – indien nodig – verdere facilitering bij die uitvoering te bieden. Deze gesprekken worden mede op basis van de in artikel 1.6 bedoelde tussenrapportages gevoerd.
Voor de inleverdatum jaarlijks voor 1 maart is gekozen omdat instellingen in die periode hun plannen voor het volgende schooljaar opstellen en daarbij de inzichten uit hun voortgangsrapportages kunnen gebruiken. Ook kan de tussenrapportage één op één worden benut voor de verantwoording in het geïntegreerd jaardocument. Op de website www.kwaliteitsafsprakenmbo.nl wordt een handreiking beschikbaar gesteld, waar instellingen gebruik van kunnen maken.
In het derde en vierde lid van dit artikel is de evaluatie opgenomen. De aanvulling op de bekostiging die voor het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs is bedoeld, betreft een nieuw beleidsinstrument. Ik wil de instellingen de gelegenheid geven hiermee aan de slag te gaan, maar ook in de gelegenheid zijn om bij te sturen indien nodig. Ik laat daarom in 2017 een tussentijdse evaluatie (midterm review) van voorliggende regeling kwaliteitsafspraken uitvoeren. Daarnaast komt in 2017 een aantal ontwikkelingen samen. Zo is de evaluatie van de kwaliteitsafspraken in het hoger onderwijs in 2017 beschikbaar, is er meer datamateriaal beschikbaar met het oog op het eventueel meten van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming en is er ervaring opgedaan met de pilot die zich richt op de aansluiting onderwijsarbeidsmarkt. Deze pilot, die met de minister van Economische Zaken wordt vormgegeven, richt zich op het verkrijgen van meer inzicht in de mate waarin de mbo-instelling invloed heeft op het succes van mbo-gediplomeerden op de arbeidsmarkt. Al deze inzichten, die samenkomen in 2017, leveren input voor besluitvorming over de voortgang of wijziging van voorliggende regeling. Aanpassingen van opzet, inhoud en budgettaire verhoudingen binnen de kwaliteitsafspraken zullen daarbij overwogen worden.
Voorafgaand aan de tussentijdse evaluatie wordt voorliggende regeling nog aangepast met het oog op de resultaatsafhankelijke bekostiging die op respectievelijk 1 januari 2016 en1 januari 2017 ingaat.
Overeenkomstig de Regeling OCW-subsidies en de Regeling jaarverslaggeving onderwijs wordt de aan het verslagjaar toe te rekenen aanvulling op de bekostiging in de jaarrekening herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten.
Het investeringsbudget kan worden aangewend ten behoeve van de in artikel 1.2 genoemde doelstelling. In artikel 2.1 is een aantal thema’s genoemd, dat onder deze doelstelling valt. De thema’s zijn uitgewerkt in bijlage 1.
De genoemde thema’s zijn niet uitputtend. Instellingen kunnen ervoor kiezen het investeringsbudget ook anderszins aan de in artikel 1.2 genoemde doelstelling te besteden. Wel dienen de genoemde thema’s in het kwaliteitsplan te worden opgenomen. Dat geldt niet alleen voor de thema’s waarvoor een instelling het investeringsbudget wil aanwenden, maar ook voor de thema’s waarvoor het investeringsbudget niet wordt aangewend. In dat geval geldt het pas-toe-of-leg-uitprincipe: de instelling legt uit waarom er aan een bepaald in bijlage 1 genoemd thema niet een deel van het investeringsbudget wordt aangewend.
Voor het onder e genoemde stimuleren van excellentie geldt bovendien nog het aanvullende regime; zie daarvoor de toelichting bij de artikelen 1.4 en 2.4.
Voor het investeringsbudget zijn twee subsidieplafonds opgenomen. Er is een algemeen deel, dat is bestemd voor alle thema’s van artikel 2.1, met uitzondering van het thema stimuleren van excellentie. Dit thema heeft een eigen subsidieplafond, gezien de bijzondere bepaling in artikel 2.4.
Aangezien het resultaatsafhankelijke budget in 2015 nog niet wordt verstrekt, is dit budget nog niet in artikel 2.2 opgenomen.
De verdeling van het investeringsbudget, behoudens het deel dat is bedoeld voor het thema stimuleren van excellentie, volgt voor tweederde deel de systematiek van de lumpsumbekostiging. Voor eenderde deel wordt het budget verdeeld naar rato van het aantal deelnemers op niveau 2.
Het deel van het investeringsbudget dat is bedoeld voor het thema stimuleren van excellentie wordt volgens de lumpsumsystematiek verdeeld.
In het eerste lid, onder b, wordt verwezen naar de deelnemers die voor bekostiging in aanmerking komen. De bekostigingsvoorwaarden zijn genoemd in artikel 2.2.3, tweede lid, onder ‘Dbbl’ en ‘Dbol’, van het Uitvoeringsbesluit WEB. Voor zowel deelnemers aan een beroepsopleiding in de beroepsopleidende leerweg als in de beroepsbegeleidende leerweg geldt dat zij op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar aan de desbetreffende instelling moeten zijn ingeschreven en dat zij die opleiding daadwerkelijk volgen. Daarnaast geldt voor deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg dat zij uiterlijk op 31 december van datzelfde kalenderjaar een overeenkomst als bedoeld in artikel 7.2.8, tweede lid, van de wet moeten hebben gesloten. Dit betreft de beroepspraktijkvormingovereenkomst.
In artikel 2.4 is het bijzondere regime voor het thema stimuleren van excellentie opgenomen. Voor dit thema is in artikel 2.2, derde lid, een apart subsidieplafond vastgesteld. Om daarvoor in aanmerking te komen, dienen de instellingen dit thema in de eerste plaats in hun kwaliteitsplan op te nemen. In de tweede plaats moet het plan voor excellentie door mij worden goedgekeurd. De beoordelingscriteria zijn in bijlage 2 bij deze regeling neergelegd.
Bij de beoordeling van het thema stimuleren van excellentie laat ik mij adviseren door de in artikel 1.5, derde lid, bedoelde instantie. Afhankelijk van de inhoud van de plannen voor het stimuleren van excellentie zal deze instantie gesprekken voeren met de betreffende instellingen over een eventuele aanvulling dan wel verbetering. Zo spoedig mogelijk na 30 april 2015, maar uiterlijk op 15 juli 2015 beoordeel ik – op advies van de instantie – of ik de plannen voor het stimuleren van excellentie goedkeur. De instellingen ontvangen mijn beschikking met de eerste bekostiging in september 2015. Indien ik de plannen goedkeur, komt de instelling vanaf september 2015 in aanmerking voor bekostiging op dit onderdeel voor de kalenderjaren 2015 tot en met 2018.
Gedurende de periode 2015 tot en met 2018 voert de in artikel 1.5, derde lid, bedoelde instantie een aantal voortgangsgesprekken met het bevoegd gezag van de instelling ten behoeve van de facilitering van de uitvoering van de plannen voor het stimuleren van excellentie. Dit gesprek wordt mede gevoerd op basis van de in artikel 1.6 bedoelde tussenrapportages. Indien de plannen voor het thema stimuleren van excellentie niet op uiterlijk 15 juli 2015 door mij worden goedgekeurd, dan komt de betreffende instelling niet in aanmerking voor bekostiging voor het stimuleren van excellentie.
De Instellingen zijn vrij in hun keuze voor de besteding van de gelden van deze regeling.
Onder de meldingsplicht van de instellingen valt in ieder geval de situatie dat een instelling de in het kwaliteitsplan beschreven activiteiten voor een lager bedrag uitvoert dan het investeringsbudget.
Voor de betaling van de aanvulling op de bekostiging wordt het kasritme van de rijksbijdrage gevolgd. Instellingen die aan de subsidievoorwaarden voldoen ontvangen de eerste betaling van het investeringsbudget in mei 2015. Aangezien de regeling al per 1 januari 2015 in werking treedt, ontvangen de instellingen bij de eerste betaling ook het corresponderende bedrag voor de eerste maanden van 2015.
De eerste betaling van het deel van het investeringsbudget dat is bedoeld voor het thema stimuleren van excellentie geschiedt in september 2015. De instellingen hebben na 30 april 2015 de gelegenheid, naar aanleiding van advies van de in artikel 1.5, derde lid, bedoelde instantie, aanvullingen dan wel verbeteringen in hun plan voor excellentie aan te brengen zodat het plan uiterlijk 15 juli door mij kan worden goedgekeurd.
Het is, in het bijzonder in verband met de beoordeling van het thema stimuleren van excellentie en in verband met de betaling, van belang dat instellingen het kwaliteitsplan niet later dan 30 april 2015 indienen. In het uitzonderlijke geval dat een instelling deze termijn door omstandigheden niet kan halen, maakt de instelling daar onmiddellijk nadat dit bij de instelling bekend is melding van bij de minister. In dat geval draagt de instelling er zorg voor dat het kwaliteitsplan alsnog zo spoedig mogelijk na 30 april 2015 wordt ingediend. Aangezien het te laat indienen gevolgen heeft voor de betalingsmogelijkheden, vindt de eerste betaling, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in dat geval plaats in september 2015.
In artikel II wordt de Regeling intensivering Nederlandse taal en rekenen mbo ingetrokken. De doelstelling van deze regeling is opgenomen in de thema’s, bedoeld in artikel 2.1 en bijlage 1. Dat laatste geldt ook voor de Regeling aanvullende bekostiging bekwaamheid van het management en professionalisering onderwijspersoneel Middelbaar Beroepsonderwijs. Aangezien in die regeling zelf al is opgenomen dat deze per 1 januari 2015 vervalt, is een intrekkingsbepaling niet nodig.
Eventuele aanspraken en verplichtingen op grond van de ingetrokken en vervallen regeling blijven in stand. Eventueel nog niet bestede middelen die op grond van één van deze twee regelingen zijn verstrekt, worden niet teruggevorderd.
De bundeling van de doelstellingen van beide regelingen in de Regeling kwaliteitsafspraken mbo en het wegnemen van de schotten in de besteding draagt bij aan het verminderen van de regeldruk.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-35959.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.