34 000 Nota over de toestand van ’s Rijks financiën

34 000 IX Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2015

F1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 november 2014

Conform besluitvorming tijdens de vergadering van de vaste commissie voor Financiën2 van 28 oktober 2014 zijn door de fractie van de SP op 6 november 2014 vragen gesteld aan de Minister van Financiën ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer op 18 november 2014.

De Minister heeft op 11 november 2014 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN

Aan de Minister van Financiën

Den Haag, 6 november 2014

Conform besluitvorming tijdens de vergadering van de vaste commissie voor Financiën van dinsdag 28 oktober jl. zijn door de fractie van de SP vragen ingediend ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer op 18 november 2014. De vragen van de leden van de fractie van de SP zijn hieronder weergegeven.

Begrotingspolitiek, monetaire politiek en kredietverlening

Structurele stagnatie

Voormalig Minister van Financiën van de Verenigde Staten, Lawrence Summers (thans onder andere verbonden aan de Harvard Universiteit), heeft de huidige economische situatie in onder andere de VS en de EU gekarakteriseerd in termen van «structurele stagnatie». Acht de regering de cijfers en de analyse die Summers presenteert, reden voor verontrusting? Summers concludeerde onlangs onder andere: «monetary policy as currently structured and operated may have difficulty maintaining a posture of full employment and production at potential and ... if these goals are attained there is likely to be price paid in terms of financial stability.»3Welke concrete actie meent de regering dat Nederland in dit verband moet ondernemen om de publieke investeringen en de private investeringen omhoog te brengen? Welke concrete actie meent de regering dat de EU of de EMU in dit verband moet ondernemen om de publieke investeringen en de private investeringen omhoog te brengen en hoe neemt de regering het initiatief daartoe?

Opkoop c.q. inlening van financieel waardepapier door Fed en ECB

Voormalig Federal Reserve (Fed)-voorzitter Alan Greenspan zei op 29 oktober 2014 in een interview bij de Council on Foreign Relations te New York dat de kwantitatieve verruiming in de VS niet in de reële economie terecht is gekomen4; hij zei ook dat de monetaire politiek van de ECB overeenkomstige effecten heeft.5 FD-verslaggever Grol meldt dat het opkoopprogramma in de VS «de ongelijkheid aanjaagt. De rijken worden rijker, de man in de straat merkt niets van de economische steunmaatregelen.» Hij wijst erop dat de monetaire politiek de prijzen van aandelen en obligaties heeft opgejaagd.6 De monetaire politiek van de Fed is qua techniek (nog) niet identiek aan die van de ECB (opkopen versus voornamelijk (nog) inlenen van financiële activa) maar ze hebben wel een overeenkomstige richting. Is de regering van oordeel dat de monetaire politiek van de ECB het effect heeft waarop Greenspan wijst? Zo nee, waarom niet? Is de regering van oordeel dat de monetaire politiek van de ECB (ten dele) een overeenkomstig effect heeft als dat waarop Grol voor de VS wijst? Zo nee, waarom niet?

Kapitaalvereisten voor banken en kredietverlening.

De Minister van Economische Zaken werd door het FD als volgt geciteerd: «Ik weet dat de kapitaaleisen de kredietverlening nu niet of nauwelijks in de weg staan. Dat zeggen ook de Nederlandsche Bank en het Centraal Planbureau.»7 Is dit eveneens het oordeel van de Minister van Financiën?

In het kader van de behandeling van de Tijdelijke wet resolutieheffing 2014 (33 653), eind 2013, speelde de discussie waarom de Nederlandse banken van de staat een voordeel van € 4,7 miljard toegeschoven kregen.8 (De banken droegen slechts beperkt bij aan de depositogarantie ten aanzien van SNS, terwijl de wet voorschrijft dat banken de kosten van het depositogarantiestelsel dragen.) Bij de bepaling van de hoogte van de eenmalige heffing bij banken voor het jaar 2014 speelde een advies van DNB een belangrijke rol.9 DNB was van oordeel dat de banken in 2013 in een situatie van kapitaalkrapte verkeerden (de SP-fractie heeft dit betwist – zie voetnoot 1), en dat de banken, in het volgens DNB meest plausibele scenario, in het jaar 2014 in een situatie van kapitaalkrapte zouden verkeren, en wel zodanig dat dit ten koste zou gaan van de kredietverlening. Dit was reden om de banken slechts een beperkte heffing op te leggen. (Een dergelijk advies van DNB speelde bij de vaststelling van de tariefhoogte van de Bankenbelasting uit 2012.)10

De leden van de SP-fractie vragen de regering of DNB er met zijn meest plausibele scenario voor 2014 naast zat. Voorts vragen zij welke consequenties de regering aan deze kwestie verbindt.

Prijsdeflatie

De economisch-politieke maatregelen die een aantal zuidelijke EU-landen de afgelopen jaren hebben genomen (al dan niet in het kader van opgelegde verplichtingen) brengen daar prijsdeflatie met zich mee.11 Acht de regering het verontrustend dat er niet slechts in die landen maar ook EU-breed, sterke de-inflatoire c.q. deflatoire tendensen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat onderneemt de regering daartegen en op welke termijn?

Betalingsbalans en stimuleringspolitiek in EU-verband

Kan de regering in een grafiek of tabel de betalingsbalanspositie 2005–2014 in percentage van het BBP weergeven voor de qua surpluspositie in BBP-percentage vijf belangrijkste eurolanden alsmede voor het gemiddelde van de eurolanden? Welke zijn voor Nederland, op wereldschaal, de tien belangrijkste exportlanden voor goederen & diensten, exclusief doorvoerhandel, gemeten in percentage van het Nederlandse BBP?

Meent de regering dat de betalingsbalanssurpluslanden een bijzondere verantwoordelijkheid hebben voor het stimuleren van de EU-economieën mede tegen de achtergrond van de zogenoemde onevenwichtigheidsindicatoren die in de EU worden gehanteerd? Zo ja, hoe neemt Nederland deze verantwoordelijkheid en wanneer? Acht de regering het stimuleren van loonstijging in Nederland (bijvoorbeeld gecoördineerd met Duitsland) een aangewezen maatregel? Zo nee waarom niet, en wat zou dan een betere maatregel zijn?

Werkloosheidsaangelegenheden

BBP-groei en toename werkloosheidspercentage

De volgende cijfers worden gevraagd voor Nederland en voor ieder van de omringende landen VK, Duitsland, België en Frankrijk (bij voorkeur in tabelvorm). Wat is vanaf 2009 t/m 2014 (2014 voorspelling) de jaarlijkse BBP-groei en het jaarlijkse werkloosheidspercentage? Wat is voor ieder van deze vijf landen de gemiddelde procentuele mutatie over deze jaren in BBP-groei en het werkloosheidpercentage? Wat is voor ieder van deze landen voor het jaar 2014 ten opzichte van het jaar 2009 de procentuele groei van het BBP en de procentuele groei van het werkloosheidspercentage? Wat is de bron van het antwoord op de eerste vraag?

Werkloosheidskosten voor de staat

Wat zijn voor het totaal van de werkloze beroepsbevolking in 2014 de gemiddelde kosten per persoon voor de staat aan uitkering en gemiddelde belasting- en premiederving? Hoe ligt dit voor uitsluitend de WW? Wat is voor het totaal van de werkloze beroepsbevolking de totale omvang van dit bedrag in 2014?

ZZP-ers

Is het correct dat het aantal ZZP-ers is gegroeid van 632.000 in 2009 tot 800.000 thans? Vermoedt de regering dat er in (de groei van) dit aantal een «verborgen» werkloosheidscomponent zit? Zo ja, hoe hoog is deze bij benadering te schatten?

Arbeidstijdverkorting

Welke landen in de EU hebben crisis-gerelateerde, of werkloosheidsomvang-gerelateerde, (tijdelijke) vormen van arbeidstijd- of arbeidsduurverkorting?

Belasting- en inkomenspolitiek

Verlaging belasting op arbeidsinkomsten

Verlaging van belasting op arbeidsinkomen zou moeten leiden tot loonkostenverlaging.

Prof. Van Wijnbergen zegt hierover onlangs (vrij geciteerd): «Iedere econoom kan je vertellen dat vervanging van belasting op arbeidsinkomsten door belasting op consumptie leidt tot loonstijging via cao-onderhandeling.»12 De leden van de SP-fractie vragen de regering hier commentaar op te geven.

Twee maal belastingheffing op inkomen, doch geen indirecte belasting op besparingen

In een recente brief van de regering over de Nederlandse vermogensverdeling schrijft zij: «Waarschijnlijk vindt vrijwel iedereen dat iemand die een spaarzaam leven heeft geleid daar later de voordelen van mag genieten.» (blz. 1).13 Zo algemeen gesteld zal een hoog percentage van de Nederlanders daarmee instemmen. Maar de zaak ligt ingewikkelder. Iedereen betaalt – afgezien van de belastingvrije drempels – twee maal belasting over het inkomen: één maal «direct» (de inkomstenbelasting) en één maal «indirect» (de verbruiksbelastingen zoals de btw). De laatste is grotendeels een vlaktaks die bovendien slechts over een deel van het inkomen geheven wordt. Over het niet-verbruikte inkomensdeel (de besparingen) wordt slechts één maal belasting geheven. Hoe hoger het inkomen hoe meer mensen kunnen sparen en zo vermogen opbouwen. Niet alleen omdat ze sparen maar ook omdat over het gespaarde inkomensdeel geen indirecte belasting wordt gegeven. De leden van de SP-fractie vragen de regering om commentaar op deze onevenredigheid en om op hoofdlijnen aan te geven hoe deze in beginsel gecorrigeerd zou kunnen worden.

Besteedbaar inkomen en collectieve lastendruk

Teneinde inzicht te krijgen in effecten van de kabinetspolitiek op de inkomensverdeling ontvangen de leden van de SP-fractie graag de informatie zoals aangegeven in de onderstaande drie tabellen. Het gaat daarbij om het gecumuleerde effect in 2017 van de in de regeerperiode van het huidige kabinet genomen maatregelen, inclusief die zijn aangekondigd in de begrotingen en het Belastingplan 2015 c.a.

Tabel 1. Besteedbaar inkomen (koopkracht) van huishoudens 2013 en 2017 naar het gemiddelde van groepen huishoudens (raming nov. 2014)

bedragen onafgerond

2013

2017

1e kwartielgroep (gemiddelde)

   

2e kwartielgroep (gemiddelde)

   

3e kwartielgroep (gemiddelde)

   

4e kwartielgroep (gemiddelde)

   

10e decielgroep (gemiddelde)

   

mediaan (totaal huishoudens)

   

gemiddelde (totaal huishoudens)

   

De leden van de SP-fractie vragen om onafgeronde bedragen. Zij onderkennen dat het gaat om ramingen, gemiddelden en onzekerheden. Dit is echter volgens deze leden geen reden om niet zo precies mogelijk te zijn ten aanzien van de beschikbare data.

Tabel 2. Inkomens en diverse lasten van huishoudens 2013 en 2017 naar het gemiddelde van groepen huishoudens (raming nov. 2014)
 

1e 25%

2e 25%

3e 25%

4e 25%

10e 10%

 

(gemiddelde)

(gemiddelde)

(gemiddelde)

(gemiddelde)

(gemiddelde)

bedragen onafgerond

         

2013

         

aantal huishoudens 2013 (miljoen in drie decimalen)

         

brutoinkomen 2013

         

kwartielgrenzen en 10e decielgrens bruto inkomen 2013

         

netto-inkomen 2013

         

toeslagen en bijslagen 2013

         

waaronder toeslag Zvw

         

inkomstenbelasting 2013: nettoheffing

         

indirecte belastingen 2013

         

lokale belastingen 2013

         

premie ziektekostenverzekering 2013 (nominaal)

         

2017

         

aantal huishoudens 2017 (miljoen in drie decimalen)

         

brutoinkomen 2017

         

kwartielgrenzen en 10e decielgrens bruto inkomen 2017

         

netto-inkomen 2017

         

toeslagen en bijslagen 2017

         

waaronder toeslag Zvw

         

inkomstenbelasting 2017: nettoheffing

         

indirecte belastingen 2017

         

lokale belastingen 2017

         

premie ziektekostenverzekering 2017 (nominaal)

         

Indien en voor zover sommige gegevens voor bovenstaande tabel onbekend zijn dan zullen de betreffende cellen daar uiteraard blanco blijven. In dat geval wordt de regering verzocht om de gegevens voor Tabel 3 te completeren voor het laatst te achterhalen jaar. De leden van de SP-fractie zouden het bijzonder op prijs stellen als de regering het CBS zou willen verzoeken, en als de laatste bereid zou zijn, om voorlopige gegevens over 2013 ter beschikking te stellen (het eerste, volledige, jaar met verhoogde btw). Deze zullen dan uiteraard als zodanig behandeld worden.

Tabel 3. Gemiddelde druk van belastingen (incl.soc.verz.premies) en premie ziektekosten (Zvw) op het bruto inkomen: huishoudens per kwartiel
 

25%-groepen 20101

25%-groepen laatst bekend jaar

 

1e 25%

2e 25%

3e 25%

4e 25%

1e 25%

2e 25%

3e 25%

4e 25%

inkomstenbelasting: nettoheffing

3,5%

13,1%

18,9%

27,3%

       

indirecte belastingen

15,6%

10,2%

8,3%

5,7%

       

lokale heffingen

2,8%

1,9%

1,4%

0,9%

       

premie Zvw (nom.- toeslag)

4,3%

3,8%

3,5%

2,3%

       

collectieve lastendruk

26,2%

29,0%

32,1%

36,2%

       

gemiddeld brutoinkomen

€ 16.500

€ 34.400

€ 58.500

€ 115.500

       

kwartielgrens

 

€ 25.300

€ 45.000

€ 74.100

         
X Noot
1

Data Belastingdruk, CBS Statline: Inkomen en Bestedingen / Belastingen / Inkomstenbelasting; Indirecte belasting; Lokale heffingen / Samenstelling belasting / Kenmerken huishouden / Belastingdruk 25%-groepen.

Data Premie ziektekosten (Zvw): CBS Statline: Inkomen en Bestedingen / Inkomen en koopkracht / Inkomen van huishoudens / Samenstelling inkomen huishoudens / Aandeel van brutoinkomen / Inkomensbestanddelen (uitgebreid) / 12. Premie ziektekostenverzekering / 12.1.4 Premie Zvw huishouden / Kenmerken / 25%-groepen. (Geraadpleegd in december 2013.)

Van Tabel 3 is het blok voor 2010 onderstaand grafisch weergegeven.

De commissie ziet uit naar beantwoording van deze vragen uiterlijk maandag 10 november 2014 om 10:00.

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, P.H.J. Essers

BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 november 2014

Hierbij stuur ik u de beantwoording van uw vragen van 6 november 2014 ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Bijlage: Beantwoording vragen ter voorbereiding AFB

Begrotingspolitiek, monetaire politiek en kredietverlening

Structurele stagnatie

De leden van de SP-fractie vragen naar de risico’s op structurele stagnatie en de maatregelen om het niveau van publieke en private investeringen in Nederland en in Europa te stimuleren. Larry Summers beargumenteert dat het mondiale niveau van besparingen op een hoog niveau ligt, onder meer vanwege vergrijzing, opbouw van reserves in opkomende economieën en een grote vraag naar veilige activa. Als gevolg hiervan ligt de mondiale vraag op een laag niveau. Omdat deze besparingen niet allemaal geïnvesteerd worden, kan sprake zijn van onderbezetting van de economie.

Het kabinet is van mening dat investeringen een positieve bijdrage kunnen leveren aan de economische groei. De hypothese van Summers wijst vooral op het belang van een goed investeringsklimaat, zodat spaargelden hun weg vinden naar productieve investeringen. Het kabinet is daarom van mening dat structurele maatregelen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan groei in het eurogebied. Structurele hervormingen kunnen via een verbetering van het investeringsklimaat bijdragen aan een hoger niveau van private investeringen. De OECD berekent dat implementatie van een uitgebreid pakket aan structurele hervormingen op arbeidsmarkten en productmarkten een positief effect van 6% kan hebben op het bbp in het eurogebied in 10 jaar tijd.

Zoals toegelicht in de brief Werken aan Groei14 voert het kabinet een groot aantal structurele hervormingen door om de groeipotentie van de Nederlandse economie te verhogen. Maatregelen zoals het instellen van een Toekomstfonds voor MKB-financiering stimuleren private sector investeringen, terwijl de maatregelen op het gebied van onderwijs, intelligente transportsystemen en energie-infrastructuur het rendement op publieke investeringen verhogen. Overigens doet Nederland het al heel goed internationaal. Nederland kent een goed vestigingsklimaat wat goed is voor private investeringen. Het goede investeringsklimaat wordt geïllustreerd door de achtste positie in het Global Competitiveness Report van het World Economic Forum.

Ook in Europa zet het kabinet zich in om een beter investeringsklimaat te creëren voor private investeringen. Daartoe moet in eerste instantie het groeiperspectief in de EU omhoog. Hiervoor zijn structurele hervormingen essentieel. Daarnaast moeten knelpunten en barrières worden weggewerkt, die er voor kunnen zorgen dat aanbod van en vraag naar kapitaal voor investeringen niet bij elkaar komen. Ook kan worden gekeken hoe publieke Europese middelen, bij bijvoorbeeld de EIB en in de EU-begroting, zo effectief mogelijk kunnen worden ingezet om groei- en concurrentiekrachtversterkende investeringen te bevorderen. Op Europees niveau is een Taskforce in het leven geroepen die knelpunten en barrières voor investeringen identificeert en mogelijke oplossingen verkent. Nederland participeert hier actief in.

Opkoop c.q. inlening van financieel waardepapier door Fed en ECB

De leden van de fractie van de SP vragen naar een reactie op uitspraken van voormalig Fed-president Alan Greenspan dat kwantitatieve verruiming in de Verenigde Staten niet in de reële economie terecht is gekomen en op een analyse in het Financiële Dagblad van 30 oktober 2014 dat kwantitatieve verruiming in de Verenigde Staten tot een toename van ongelijkheid geleid heeft. De leden van de fractie van de SP vragen het kabinet of het monetaire beleid in het eurogebied een soortgelijk effect heeft.

Het kabinet is van mening dat een mogelijk effect van het monetaire beleid op inkomens- en vermogensongelijkheid in de Verenigde Staten niet direct te vergelijken is met de situatie in het eurogebied. In tegenstelling tot de ECB, richtte het monetaire beleid sinds de crisis zich in de Verenigde Staten in grote mate op kwantitatieve verruiming.

Daarnaast kan er geen definitieve conclusie getrokken worden over het effect van kwantitatieve verruiming op inkomens- en vermogensongelijkheid in de Verenigde Staten. In een recent weblog geeft de denktank Bruegel een summier literatuuroverzicht over het effect van kwantitatieve verruiming op de inkomens- en vermogensverdeling.15 Een aanzienlijk deel van het aangehaalde onderzoek wijst juist op een drukkend effect van ruim monetair beleid op ongelijkheid, bijvoorbeeld omdat dit beleid goed is voor de banengroei, een doelstelling van de FED. Ook volgt uit onderzoek van Coibon et al. (2014) dat verruimend monetair beleid in de Verenigde Staten in het tijdvak 1980–2008 juist een drukkend effect op de inkomensongelijkheid had.16 Voor het tijdvak sinds 2008 stelt Paul Krugman dat het aannemelijk is dat kwantitatieve verruiming in de Verenigde Staten naast een positief effect op aandelen- en obligatieprijzen ook een positief op de Amerikaanse huizenmarkt heeft gehad.17

Kapitaalvereisten voor banken en kredietverlening

De leden van de fractie van de SP vragen of ik, net als de Minister van Economische Zaken, van mening ben dat de kapitaaleisen de kredietverlening niet in de weg zitten. Die mening deel ik. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in de studie «Kredietverlening en Bancair Kapitaal» van april dit jaar laten zien dat banken in staat zijn om zowel te kunnen voldoen aan alle gestelde eisen (inclusief de 4% leverage ratio) als de kredietvraag kunnen accommoderen die past bij de door DNB geraamde macro-economische ontwikkeling van Nederland.

De leden van de fractie van de SP hebben vragen over het advies van DNB dat een rol heeft gespeeld bij de vaststelling van de hoogte van de eenmalige heffing. DNB heeft een zo goed mogelijke inschatting proberen te geven van het effect van de voorgestelde resolutieheffing op de kredietverlening. Omdat het geven van een precieze inschatting van het effect van de voorgestelde heffing onmogelijk is, heeft DNB er voor gekozen om te werken met twee uiterste scenario’s. Om uiteindelijk tot een beslissing te komen over de hoogte van de eenmalige heffing is gebruik gemaakt van het genoemde advies van DNB, waarbij kritisch gekeken is naar de argumentatie en onderbouwing van DNB. Het kabinet is verantwoordelijk voor het voorstel om een eenmalige resolutieheffing van € 1 miljard op te leggen aan de Nederlandse bankensector en staat nog steeds achter deze beslissing.

Prijsdeflatie

De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet het verontrustend acht dat de inflatie in het eurogebied op een laag niveau ligt. Het kabinet is van mening dat de lage inflatie in zuidelijke lidstaten ten dele een proces van structurele aanpassing weerspiegelt. De gemiddelde inflatie in het eurogebied ligt volgens schattingen van Eurostat in oktober op 0,4%. Hierbij moet worden opgemerkt dat een groot deel van de daling in het inflatieniveau verklaard kan worden door een daling van voedsel- en energieprijzen en er dus geen sprake is een structurele vraaggedreven daling van de inflatie. Het niveau van de kerninflatie, die corrigeert voor voedsel- en energieprijzen, ligt al ruim een jaar relatief stabiel tussen 0,7% en 1%.

Enige inflatie werkt als smeerolie voor de economie. Daarom heeft de ECB een inflatiedoelstelling van: «onder, maar dichtbij 2%». De ECB heeft recent dan ook verder verruimende maatregelen genomen. Het kost tijd voordat het effect van deze maatregelen zichtbaar wordt.

Daarnaast is het, zoals ook ECB-president Draghi heeft aangegeven, belangrijk dat landen structurele hervormingen doorvoeren die de werkgelegenheid en investeringen stimuleren en zo de vraag vergroten. Hiermee kan weer opwaartse druk op het inflatieniveau ontstaan. De maatregelen die het kabinet hiertoe onderneemt worden in het antwoord op de vragen over «structurele stagnatie» uiteengezet.

Betalingsbalans en stimuleringspolitiek in EU-verband

De leden van de fractie van de SP vragen naar een tabel van de lopende rekening-positie van de vijf landen met het grootste overschot op de lopende rekening in het eurogebied voor de jaren 2005–2014. In tabel 1 zijn de vijf landen met het hoogste nominale overschot op de lopende rekening weergegeven.

Tabel 1: Saldo lopende rekening (%bbp)
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Duitsland

4,8

6,0

7,1

6,0

6,0

5,9

6,3

7,4

7,0

6,2

Nederland

7,0

8,8

6,3

4,0

4,8

6,9

8,5

8,9

10,2

9,9

Italië

– 0,8

– 1,5

– 1,3

– 2,8

– 1,9

– 3,4

– 3,0

– 0,3

1,0

1,2

Oostenrijk

2,0

2,8

3,5

4,8

2,7

3,5

1,6

2,4

2,7

3,0

Ierland

– 3,4

– 3,6

– 5,4

– 5,7

– 3,0

0,6

0,8

1,6

4,4

3,3

Bron: IMF World Economic Outlook oktober 2014. Door datarevisies wijken deze cijfers van het IMF af van de cijfers van het CPB.

De leden van de fractie van de SP vragen naar de voor Nederland 10 belangrijkste exportlanden voor goederen & diensten, exclusief wederuitvoer. Dit zijn: Duitsland, België, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, Italië, Spanje, Polen, Rusland en Zweden (bron: CBS).

De leden van de fractie van de SP vragen of landen met een betalingsbalanssurplus een bijzondere verantwoordelijkheid hebben om de economie in andere EU-landen te stimuleren.

Het groeiniveau in het eurogebied kent structurele uitdagingen. Duurzame groei vergt structurele maatregelen om het investeringsklimaat te stimuleren en werkgelegenheid te creëren. Stimulus in landen met een overschot op de lopende rekening vormt geen duurzame remedie voor de lage groei in andere lidstaten. Binnen de kaders van het stabiliteits- en groeipact hebben lidstaten wel ruimte voor groeivriendelijk beleid dat de binnenlandse bestedingen aanwakkert, hetgeen positieve spillovers kan hebben op andere lidstaten.

Ook Nederland heeft een overschot op de lopende rekening. De Europese Commissie benoemt dit overschot niet als een potentiële onevenwichtigheid. Genoemde redenen hiervoor zijn de aardgasbaten en de wederuitvoer. Bovendien zal op lange termijn het overschot afnemen door vergrijzing en het opraken van de aardgasvoorraden.

Werkloosheidsaangelegenheden

BBP-groei en toename werkloosheidspercentage

De leden van de fractie van de SP vragen naar een overzicht van de bbp-groei en het jaarlijkse werkloosheidspercentage in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België en Frankrijk vanaf 2009 tot 2014. Daarnaast vragen de leden naar de gemiddelde bbp-groei en werkloosheid in dit tijdvak en de totale bbp-groei en toename van de werkloosheid tussen 2009 en 2014. In tabel 2 en 3 worden deze vragen beantwoord.

Tabel 2: Reële BBP-groei geselecteerde landen
 

2010

2011

2012

2013

2014

Gemiddelde

Toename 2009–2014

Nederland

1,1

1,7

– 1,6

– 0,7

0,6

0,2

1,1

België

2,3

1,8

-0,1

0,2

1,0

1,1

5,3

Frankrijk

2,0

2,1

0,3

0,3

0,4

1,0

5,2

Duitsland

3,9

3,4

0,9

0,5

1,4

2,1

10,5

Verenigd Koninkrijk

1,7

1,1

0,3

1,7

3,2

1,6

8,2

Bron: IMF World Economic Outlook oktober 2014

Tabel 3: Werkloosheidspercentage geselecteerde landen (%)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Gemiddelde

Toename 2009–2014

Nederland

3,7

4,5

4,4

5,3

6,7

7,3

5,3

3,5

België

7,9

8,3

7,3

7,7

8,4

8,5

8,0

0,6

Frankrijk

9,1

9,3

9,2

9,8

10,3

10,0

9,6

0,9

Duitsland

7,8

7,1

6,0

5,5

5,3

5,3

6,1

– 2,5

Verenigd Koninkrijk

7,7

7,9

8,1

8,0

7,6

6,3

7,6

– 1,3

Bron: IMF World Economic Outlook oktober 2014

Werkloosheidskosten voor de Staat

De leden van de fractie van de SP vragen voor het totaal van de werkloze beroepsbevolking in 2014 naar de gemiddelde kosten per persoon voor de Staat, hoe dit ligt voor uitsluitend de WW en wat voor het totaal van de werkloze beroepsbevolking de totale omvang van dit bedrag is.

De werkloosheidsuitgaven bestaan hoofdzakelijk uit uitkeringen voor de bijstand en voor de WW. Een bijstandsuitkering kost de Staat gemiddeld circa 14.800 per jaar. De WW uitkering is gerelateerd aan het laatst verdiende brutoloon, de bruto uitkering bedraagt gemiddeld circa € 18.800 per jaar.

De totale bijstandsuitgaven bedragen in 2014 € 5,7 miljard. Voor de WW geldt een totaal van € 7,4 miljard in 2014.

De uitkeringslasten betreffen bruto bedragen. Daarover worden belastingen en premies betaald. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de belasting- en premiederving als gevolg van de door werkloosheid lagere inkomens.

De gemiddelde kosten voor de werkloze beroepsbevolking voor de Staat bedragen ca. bijna 20.000 per persoon (incl. uitvoeringskosten).

ZZPers

De leden van de fractie van de SP vragen of het correct is dat het aantal zzp’ers is gegroeid van 632 duizend in 2009 tot 800 duizend thans en of het kabinet verwacht dat er in deze groei een verborgen werkloosheidscomponent zit. Volgens het CBS (Enquête Beroepsbevolking) is het aantal zzp’ers (van 15 tot 65 jaar) gegroeid van 687 duizend in 2009 naar 806 duizend in het tweede kwartaal van 2014. Net als in veel andere landen gaat een hogere werkloosheid in Nederland gepaard met een groei van het aantal zzp’ers: een deel van de mensen die hun baan verliezen kiezen voor het ondernemerschap. Dit zogenaamde uitwijkeffect drukt in tijden van conjuncturele neergang de oploop van de werkloosheid.

Arbeidstijdverkorting

De leden van de fractie van de SP vragen welke landen in de EU crisisgerelateerde of werkloosheidsomvang-gerelateerde (tijdelijke) vormen van arbeidstijd- of arbeidsduurverkorting hebben. In 2012 heeft het onderzoeksbureau APE in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een evaluatie uitgevoerd van de crisismaatregelen werktijdverkorting18. Als onderdeel van zijn onderzoek heeft APE gekeken naar de inzet van vergelijkbare maatregelen in EU-landen. APE stelt vast dat veel landen werktijdverkortingsregelingen kennen met een structureel karakter. Dergelijke maatregelen bestonden al voor het uitbreken van de financiële crisis in landen als Spanje, Italië, Duitsland, België, Portugal, Frankrijk, Oostenrijk, Noorwegen, Finland, Denemarken, Luxemburg en Ierland. In veel van deze landen zijn de criteria voor deelname aangepast of zijn bestaande regelingen uitgebreid bij de start van de crisis. In Nederland, Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije zijn als gevolg van de financiële crisis nieuwe of tijdelijke werktijdverkortingsmaatregelen ingevoerd.

Belasting- en inkomenspolitiek

Verlagen belasting op arbeidsinkomen

De leden van de fractie van de SP vragen om de reactie op een interview met Prof. Van Wijnbergen (BNR 17-10-2014), waarin hij zegt dat (vrij geciteerd) «Iedere econoom je kan vertellen dat vervanging van belasting op arbeidsinkomsten door belasting op consumptie leidt tot loonstijging via cao-onderhandeling.»

Een schuif van belasting op inkomen naar belasting op consumptie hoeft niet te leiden tot een loonstijging indien er een beperkte schuif tussen groepen plaatsvindt, Dat wil zeggen dat de lagere belasting op inkomen grosso modo bij de groepen terecht komt die de hogere belasting op consumptie gaan betalen. De reële lonen blijven dan immers gelijk. De werkgelegenheidswinst zal in dit geval ook beperkt zijn. Op het moment dat de hogere belasting op consumptie op een activerende manier wordt teruggesluisd in bijvoorbeeld een hogere arbeidskorting kan de werkgelegenheid wel toenemen. De lagere lasten op arbeid stimuleren het arbeidsaanbod. Het hogere arbeidsaanbod zorgt ervoor dat lonen gematigd worden ten opzichte van de situatie zonder lastenverlichting op arbeid. Deze loonmatiging zorgt ervoor dat de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven verbetert waardoor de export stijgt. Deze hogere export zorgt voor meer vraag naar arbeid en dus werkgelegenheid.

Belastingheffing op inkomen

De leden van de fractie van de SP constateren een onevenredigheid in belastingen op inkomen dat niet direct wordt geconsumeerd en inkomen dat wel direct wordt geconsumeerd en vragen hoe deze door hen geconstateerde onevenredigheid gecorrigeerd zou kunnen worden.

Het kabinet deelt de mening dat hier sprake is van een onevenredigheid niet. Inkomen dat eerst wordt gespaard, wordt op het moment van consumptie op dezelfde manier belast als inkomen dat wel direct wordt geconsumeerd. Zolang het gespaarde deel van het inkomen niet wordt uitgegeven en in box valt, wordt het bovendien belast met een vermogensrendementsheffing (box 3).

Besteedbaar inkomen en collectieve lastendruk

De leden van de fractie van de SP hebben gevraagd naar een aantal gegevens met betrekking tot inkomen en belastingdruk. De gevraagde gegevens staan, voor zover beschikbaar, in onderstaande Tabel 4 en 5 voor 2013 en 2015. Hierbij is gebruik gemaakt van de raming MEV 2015 uit het MIMOSI koopkrachtmodel, dat sinds 2014 bij het Ministerie van SZW in gebruik is. De daarbij gebruikte selectie van huishoudens is gemaakt conform de richtlijnen van het CPB.

In de nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 201419 is eerder een raming voor 2017 gepresenteerd op basis van de doorrekening van het regeerakkoord. Echter, sindsdien zijn er maatregelen genomen die voor 2016 en 2017 nog niet in een volledige koopkracht raming zijn opgenomen. Er is dus nog geen actuele doorrekening van een later jaar dan 2015 beschikbaar.

Merk op dat in de nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2014 ook al het gemiddeld besteedbaar inkomen voor verschillende groepen, in 2013 en 2017, is gepresenteerd. Daarbij was de gebruikte definitie van huishoudens die van fiscale huishoudens, terwijl in onderstaande tabellen 4 en 5 de definitie van huishoudens op adresniveau is gebruikt, zoals in de CPB publicatie MEV 2015. Ook is in de eerdere raming een andere steekproef en koopkrachtmodel (Micros) gebruikt. De resultaten uit de huidige en eerdere raming zijn daardoor niet één-op-één vergelijkbaar. Echter, de huidige raming is goed bruikbaar voor de vergelijking tussen 2013 en 2015.

Tabel 4. Inkomens en lasten naar percentielen van bruto huishoudinkomen in 2013 o.b.v. raming MEV 2015

Kenmerk (per huishouden)

Indeling naar bruto huishoudinkomen

Totaal

 

1e kwartiel

2e kwartiel

3e kwartiel

4e kwartiel

10e deciel

 

Aantal huishoudens (x 1.000)

1.769

1.769

1.769

1.769

707

7.075

Percentielgrenzen bruto inkomen (€ x 1.000)

t/m 26,55

> 26,55 t/m 43,9

> 43,9 t/m 68,06

> 68,06

> 96,67

 

Bruto inkomen (gemiddeld, € x 1.000)

18,80

35,04

55,26

107,14

147,82

54,05

Besteedbaar inkomen (gemiddeld, € x 1.000)

17,14

25,72

36,87

64,96

87,07

36,17

Besteedbaar inkomen (mediaan, € x 1.000)

16,92

25,40

36,62

55,56

72,91

30,65

Netto inkomen (gemiddeld, € x 1.000)

16,14

26,77

38,87

67,56

89,81

37,33

Totaal toeslagen1 (gemiddeld, € x 1.000)

2,40

0,91

0,88

0,71

0,57

1,23

Belastingdruk2 (gemiddeld, € x 1.000)

2,72

6,74

12,22

31,51

47,62

13,29

Netto zorgpremie3 (gemiddeld, € x 1.000)

0,35

1,28

2,14

2,55

2,65

1,58

X Noot
1

Totaal van zorgtoeslag, huurtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag

X Noot
2

Totale belasting, premies volksverzekeringen en IAB

X Noot
3

Nominale premie verminderd met zorgtoeslag

Tabel 5. Inkomens en lasten naar percentielen van bruto huishoudinkomen in 2015 o.b.v. raming MEV 2015

Kenmerk (per huishouden)

Indeling naar bruto huishoudinkomen

Totaal

 

1e kwartiel

2e kwartiel

3e kwartiel

4e kwartiel

10e deciel

 

Aantal huishoudens (x 1.000)

1.794

1.794

1.794

1.794

717

7.177

Percentielgrenzen bruto inkomen (€ x 1.000)

t/m 26,56

> 26,56 t/m 44,13

> 44,13 t/m 68,87

> 68,87

> 97,9

 

Bruto inkomen (gemiddeld, € x 1.000)

18,84

35,16

55,72

108,03

148,50

54,43

Besteedbaar inkomen (gemiddeld, € x 1.000)

17,76

26,25

38,21

66,42

87,99

37,15

Besteedbaar inkomen (mediaan, € x 1.000)

17,54

25,89

37,97

57,32

74,74

31,46

Netto inkomen (gemiddeld, € x 1.000)

16,54

27,56

40,33

69,13

90,83

38,39

Totaal toeslagen1 (gemiddeld, € x 1.000)

2,75

0,71

0,83

0,72

0,58

1,25

Belastingdruk2 (gemiddeld, € x 1.000)

2,47

6,56

12,14

32,43

49,46

13,40

Netto zorgpremie3 (gemiddeld, € x 1.000)

0,48

1,57

2,22

2,60

2,70

1,72

X Noot
1

Totaal van zorgtoeslag, huurtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag

X Noot
2

Totale belasting, premies volksverzekeringen en IAB

X Noot
3

Nominale premie verminderd met zorgtoeslag


X Noot
1

De letter F heeft alleen betrekking op 34 000.

X Noot
2

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Essers (CDA) (voorzitter), Sylvester (PvdA), Terpstra (CDA), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Backer (D66), De Boer (GL), Van Boxtel (D66), Bröcker (VVD), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Hoekstra (CDA), De Lange (OSF), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Van Beek (PVV), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Zandbrink (PvdA)

X Noot
3

Reflections on the new «Secular Stagnation hypothesis», 30 oktober 2014, http://www.voxeu.org/article/reflections-new-secular-stagnation-hypothesis. Zie ook Summers «U.S. Economic Prospects: Secular Stagnation, Hysteresis, and the Zero Lower Bound, Business Economics Vol. 49, No. 2, 2014 [Keynote Address at the NABE Policy Conference, February 24, 2014]

http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&cad=rja&uact=8&ved=0CCQQFjAA&url=http%3A%2F%2Flarrysummers.com%2Fwp-content%2Fuploads%2F2014%2F06%2FNABE-speech-Lawrence-H.-Summers1.pdf&ei=L8NUVM2aNMfdaqjdgcAB&usg=AFQjCNEHXgD7ihyFvOyBZe3ni4xY2nDd0Q

X Noot
4

«Federal Reserve draait geldkraan dicht; Amerikaanse stelsel van centrale banken besluit opkoopprogramma QE3 te beëindigen», FD, 30-10-2014

X Noot
5

«Well, let's look – there's been two aspects to quantitative easing. One is to galvanize effective demand by creating credit in the marketplace. That has not worked. But what has worked is the second prong of the issue that originated, quantitative easing – getting the real rate of return on long-term assets down, and that will have a major effect on price-to-earnings ratios, on cap ratio in real estate, on all income-earning assets.

And, indeed, in that respect, it's been a terrific success. But it hasn't been a successful in the demand side for one fundamental reason, namely that as of now, if you look at the Federal Reserve, Bank of England, ECB, what you basically see is an explosion of assets, an explosion of reserve balances, and that's the only two statistics that are moving.» http://www.cfr.org/financial-crises/conversation-alan-greenspan/p33699

X Noot
6

«Bijeffect opkoopprogram», FD, 30-10-2014.

X Noot
7

«Hogere kapitaaleis banken staat krediet mkb niet in de weg», FD, 14-10-2014

X Noot
8

Zie onder meer Handelingen EK 2013/2014, nr. 10, item 11, blz. 40–43 en Handelingen EK 2013/2014, nr. 10, item 14, blz. 81–85; de SP-fractie gaf bij de plenaire behandeling een uitgebreide uiteenzetting van het nu volgende.

X Noot
9

DNB, «Onderbouwing maximale resolutieheffing i.v.m. nationalisatie SNS Reaal» (bijlage bij Kamerstukken II 2012/2013, 33 533, nr. 4).

X Noot
10

Kamerstuknummer 33 121.

X Noot
11

Zie ook voormalig EU-commissaris Olli Rehn, «The spectre of deflation», Europe’s World, Autumn 2014 http://europesworld.org/2014/10/09/the-spectre-of-deflation/#.VFTXmXl0yM8

X Noot
12

«The Friday Move» van BNR Nieuwsradio, uitgezonden op 17-10-2014.

X Noot
13

Kamerstukken I 2014/2015, 33 752, R

X Noot
14

Kamerstuk 34 000 nr 4

X Noot
18

APE (2012) Werkt werktijdverkorting? Evaluatie bijzondere werktijdverkorting en deeltijd-WW

X Noot
19

Kamerstuk 33 752 G

Naar boven