Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2012
Onder verwijzing naar de toezegging van de staatssecretaris tijdens het AO MJSP d.d.
18 april (Kamerstuk 32 605, nr. 95) om een brief over de capaciteit op het gebied van gender en mensenrechten op het
Ministerie van Buitenlandse Zaken te sturen, treft u de informatie hierbij aan.
Zoals in de Kamerbrief «Internationaal Genderbeleid» van 15 november jl. (Kamerstuk
32 735, nr. 39) staat beschreven, handhaaft het ministerie de gender-expertiseafdeling als eenheid
en als kenniscentrum. Prominente onderdelen van dat beleid zijn het Tweede Nationaal
Actieplan 1325 en het grootste internationale vrouwenfonds ter wereld, FLOW (Funding Leadership and Opportunities for Women).
FLOW biedt langjarige financiering aan NGO’s en internationale vrouwenorganisaties
en netwerken. Hiermee kunnen deze organisaties hun activiteiten opschalen en hun invloed
en gezag vergroten, bijvoorbeeld door de regie te nemen bij het vinden van oplossingen
in conflictsituaties. Tot hoever deze invloed kan reiken blijkt in DRC, waar vrouwenorganisaties
incidenten van seksueel geweld tegen vrouwen direct via internet bekend kunnen maken.
Daardoor is snel bekend waar het geweld plaats vindt en kan er actie worden genomen.
Belangrijker is het tweede spoor bij gender-mainstreaming: het meenemen van genderonderwerpen
bij alle andere beleidsterreinen. Hier draagt het departement als geheel verantwoordelijkheid
en beschikt het departement ook over kennis en kunde.
De minister heeft tijdens het notaoverleg mensenrechten op 16 april jl. (Kamerstuk
32 735, nr. 68) de Kamer over zijn intentie geïnformeerd om verkokering van beleid tegen te gaan.
Het streven is dan ook om mensenrechten en gendergelijkheid vast onderdeel te laten
zijn van de drie pijlers van het buitenlandbeleid en de vier speerpunten van het beleid
op ontwikkelingssamenwerking.
De minister van Buitenlandse Zaken,
U. Rosenthal
De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
H. P. M. Knapen