Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 29389 nr. 88 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 29389 nr. 88 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 maart 2015
Bij het Kamerdebat van 22 januari jl. over de koopkracht van ouderen, heeft het lid Krol (50PLUS) in een motie (Kamerstuk 29 389, nr. 80) gevraagd de koopkrachtontwikkeling van ouderen op basis van de geboortecohortbenadering vast te stellen en de Kamer hierover binnen een maand te informeren. Met deze brief kon ik aan dat verzoek tegemoet.
Het IBO-rapport «Inkomen en vermogen van ouderen, analyse en beleidsopties» (Kamerstuk 33 736, nr. 1) laat zien dat de inkomens- en vermogenspositie van ouderen de afgelopen twee decennia is verbeterd. Het mediane huishoudinkomen van de groep nam tussen 1990 en 2010 toe met 26%. Het IBO-rapport beschrijft dat de belangrijkste reden hiervoor het zogenaamde cohorteffect is: huishoudens die toetreden tot de groep ouderen hebben een hoger inkomen dan de ouderen die overlijden, waardoor het inkomen van de groep stijgt. Een groter aandeel personen met een aanvullend pensioen en hogere aanvullende pensioenen liggen ten grondslag aan het hogere inkomen van nieuwe generaties ouderen.
Het feit dat het inkomen van de groep ouderen als geheel is gestegen, zegt nog niets over de inkomensontwikkeling van de individuele, reeds gepensioneerde oudere. Het kabinet heeft in zijn reactie dan ook aangegeven dat veel ouderen zich niet in het beeld van de «rijker wordende ouderen» zullen herkennen (Kamerstuk 33 736, nr. 2). Voor individuele ouderen geldt dat de inkomensontwikkeling grotendeels afhankelijk is van de hoogte van de AOW, inkomensregelingen en indexering of korting van tweede pijlerpensioenen. Daarom heeft het IBO naast de inkomensontwikkeling van de groep ouderen, ook de individuele koopkrachtontwikkeling van ouderenhuishoudens in beeld gebracht.
Koopkrachtcijfers zijn bij uitstek geschikt om de inkomensontwikkeling van huishoudens in beeld te brengen. Het CPB en het Ministerie van SZW laten standaard de statische koopkrachtcijfers zien: de ontwikkeling in het reëel besteedbaar inkomen in het geval de persoonlijke omstandigheden niet veranderen. De statische benadering houdt de samenstelling van de groep ouderen constant en volgt daarmee dezelfde generatie ouderen over de tijd. Dit is feitelijk een geboortecohortbenadering waar de heer Krol in zijn motie op doelt. Het beeld dat in het IBO-rapport alleen een leeftijdcohortsbenadering is toegepast, klopt dan ook niet.
De koopkracht wordt berekend voor een set voorbeeldhuishoudens en voor een steekproef van alle huishoudens op basis van gegevens van het CBS. In het IBO-rapport is de koopkrachtontwikkeling voor de set voorbeeldhuishoudens weergeven over de periode (2002–2012). In tabel 1 (zie bijlage) is een update van deze berekening weergegeven tot en met 2016. Voor de steekproef van huishoudens – waarbij de mediane koopkrachtontwikkeling voor de gekozen uitsplitsing wordt weergegeven – kan dit vanaf 2010, omdat de steekproef die de basis vormt voor de berekeningen het jaar 2010 betreft. Wanneer een koppeling naar eerdere jaren gelegd zou worden, is er sprake van een andere samenstelling van de steekproef, waardoor cohorteffecten mee kunnen gaan spelen. In tabel 2 (zie bijlage) is de mediane koopkrachtontwikkeling weergeven voor verschillende cohorten ouderen in vergelijking met mediaan voor alle huishoudens.
Zoals te zien is in de tabel met voorbeeldhuishoudens (tabel 1), is er de afgelopen jaren een negatief koopkrachtbeeld geweest bij ouderen met 10.000 euro aanvullend pensioen. Dat komt vooral door de achterblijvende pensioenindexatie, maar ook door bijvoorbeeld de snellere afbouw van de zorgtoeslag in 2015. Voor 2016 drukt naast onvolledige indexatie, ook de bezuiniging als gevolg van het afstellen van de huishoudentoeslag de koopkrachtontwikkeling van ouderen. Tussen 2002 en 2012 was de koopkrachtontwikkeling van de groep ouderen juist gunstiger dan die van veel andere groepen. Dat werd ook geconcludeerd in de Beleidsdoorlichting artikel 41: Inkomensbeleid (Kamerstuk 30 982, nr. 7). Cumulatief komt de koopkrachtontwikkeling over de periode 2002–2016 voor gepensioneerden met 10.000 euro aanvullend pensioen uit op – 5,3% voor alleenstaanden en – 1,9% voor paren. Voor ouderen met een laag inkomen (een AOW-pensioen zonder aanvullend pensioen) is de cumulatieve koopkrachtontwikkeling per saldo positief: + 5,7% voor alleenstaanden en + 2,2% voor paren.
De cumulatieve mediane koopkrachtontwikkeling, die berekend wordt op basis van een steekproef van huishoudens, laat een vergelijkbaar beeld zien voor ouderen in de periode 2010–2016 (tabel 2). In deze periode blijft de koopkracht van ouderen achter ten opzichte van andere huishoudens. Doordat deze berekeningen niet verder teruggaan dan 2010, is de positievere koopkrachtontwikkeling in de periode 2002 en 2010 niet zichtbaar. De koopkracht van de jongste generaties ouderen ontwikkelt zich het meest ongunstig omdat zij hogere aanvullende pensioenen hebben en daardoor onder andere meer last hebben van de beperkte indexatie of kortingen van pensioenen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Standaard presentatie inkomenskengetallen |
2002–2012 (Bron IBO:65+) |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Cumulatief |
---|---|---|---|---|---|---|
Koopkrachtcijfers |
||||||
Actieven: |
||||||
Alleenverdiener met kinderen |
||||||
modaal |
– 3,5% |
– 1,9% |
– 0,1% |
– 1,8% |
– 1,0% |
– 7,9% |
2 x modaal |
– 1,6% |
– 2,4% |
0,4% |
1,2% |
– 1,2% |
– 3,5% |
Tweeverdieners |
||||||
modaal + ½ x modaal met kinderen |
– 0,6% |
– 2,2% |
2,9% |
0,9% |
0,1% |
1,1% |
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen |
0,5% |
– 2,4% |
1,4% |
1,5% |
– 0,3% |
0,6% |
modaal + modaal zonder kinderen |
– 2,2% |
– 1,1% |
2,2% |
0,9% |
-0,1% |
– 0,3% |
2 x modaal + modaal zonder kinderen |
– 2,8% |
– 1,6% |
1,0% |
1,4% |
– 0,5% |
– 2,5% |
Alleenstaande |
||||||
minimumloon |
0,2% |
– 0,5% |
3,4% |
1,4% |
1,3% |
5,7% |
modaal |
– 2,0% |
– 1,4% |
2,2% |
0,9% |
-0,1% |
– 0,4% |
2 x modaal |
– 3,2% |
– 2,0% |
0,4% |
1,7% |
-0,7% |
– 3,8% |
Alleenstaande ouder |
||||||
minimumloon |
6,8% |
– 0,5% |
– 0,3% |
11,1% |
0,6% |
18,4% |
modaal |
5,1% |
– 1,7% |
1,4% |
2,8% |
– 0,3% |
7,3% |
Inactieven: |
||||||
Sociale minima |
||||||
paar met kinderen |
0,6% |
– 1,3% |
0,8% |
1,5% |
– 0,4% |
1,2% |
alleenstaande |
– 2,9% |
– 1,6% |
1,5% |
0,2% |
– 0,3% |
-3,1% |
alleenstaande ouder |
3,2% |
– 1,6% |
1,2% |
0,2% |
– 0,5% |
2,5% |
AOW (alleenstaand) |
||||||
(alleen) AOW |
3,5% |
0,8% |
1,4% |
0,7% |
– 0,8% |
5,7% |
AOW +10.000 |
– 0,6% |
– 3,2% |
0,1% |
– 0,1% |
– 1,5% |
– 5,3% |
AOW (paar) |
||||||
(alleen) AOW |
0,3% |
1,2% |
0,2% |
0,3% |
0,1% |
2,2% |
AOW +10.000 |
3,5% |
– 3,3% |
0,0% |
– 1,0% |
– 1,0% |
– 1,9% |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
Cumulatief 2010–2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
Leeftijd in 2010 |
|||||||
65 tot 70 |
– 1,5% |
– 2,3% |
– 2,9% |
0,6% |
0,6% |
– 1,2% |
– 7,4% |
70 tot 75 |
– 1,3% |
– 2,0% |
– 2,7% |
0,6% |
0,7% |
– 1,1% |
– 6,7% |
75 tot 80 |
– 1,3% |
– 2,0% |
– 2,3% |
0,2% |
0,8% |
– 1,2% |
– 6,5% |
80 tot 85 |
– 1,3% |
– 1,9% |
– 2,1% |
0,3% |
0,8% |
– 1,1% |
– 5,8% |
85 en ouder |
– 1,3% |
– 2,0% |
– 2,0% |
0,3% |
0,9% |
– 1,2% |
– 6,1% |
Alle huishoudens |
– 1,2% |
– 2,0% |
– 1,3% |
1,5% |
1,2% |
0,0% |
– 2,1% |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29389-88.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.