26 234 Vergaderingen interim- Committee en Development Committee

Nr. 216 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 september 2018

Hierbij informeer ik u, mede namens de Minister van Financiën, over de Nederlandse inzet bij de Jaarvergadering van de Wereldbankgroep («de Bank»), die plaatsvindt van 12 tot en met 14 oktober 2018 in Bali, Indonesië.

Het kabinet beschouwt de Bank als een belangrijke en effectieve partner voor het realiseren van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen voor 2030 (Sustainable Development Goals – SDGs) en de internationale klimaatagenda. De brede inzet van de Bank sluit nauw aan op de geïntegreerde benadering van het Koninkrijk voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zoals geformuleerd in de Beleidsnota Investeren in perspectief. Goed voor de wereld, goed voor Nederland (2018). De Nederlandse kapitaalinleg bij de Bank wordt door het financiële model van de Bank verveelvoudigd, hetgeen de ontwikkelingsimpact van de Nederlandse financiële inzet in de Wereldbankgroep op Nederlandse prioriteiten (zoals onderwijs, klimaat, fragiele staten en private sectorontwikkeling) in belangrijke mate versterkt.

In de plenaire vergadering van het Development Committee, het ministeriële forum van de Jaarvergadering, staan de volgende onderwerpen op de agenda. Onder Disruptive Technologies en de Bali FinTech Agenda wordt ingegaan op kansen en uitdagingen die nieuwe (financiële) technologie biedt voor ontwikkeling. Daarnaast zal onder het thema Debt Vulnerabilities in Emerging and Low-income Economies worden gesproken over het probleem van schuldontwikkeling in opkomende en lage-inkomenseconomieën, en mogelijke oplossingen. De Bank en het IMF hebben al tijdens de Voorjaarsvergadering in april 2018 een voorschot genomen op dit thema en hebben in de tussentijd gezamenlijke analyses gepresenteerd ten behoeve van onder meer discussies binnen de G20. Tot slot zal op basis van het World Development Report 2019: The Changing Nature of Work, dat de Bank aan de vooravond van de Jaarvergadering publiceert, worden gesproken over veranderingen in de arbeidsmarkt gedreven door technologische ontwikkelingen, en de gevolgen voor ontwikkeling. Het belang van investeren in Human Capital en onderwijs is een belangrijk onderdeel van deze agenda. President Kim zal in Bali de Human Capital Index (HCI) presenteren. Deze index moet inzichtelijk maken hoe elk land presteert op het gebied van onder meer onderwijs en gezondheidszorg en daarbij de potentie van (economische) ontwikkeling in een land aangeven. De bank beschouwt deze index als belangrijk instrument om landen bewuster te maken van het belang van investeringen in onderwijs en gezondheidszorg, en wil landen hierbij graag ondersteunen.

Bovenstaande onderwerpen, die hieronder nader worden uitgewerkt, zijn naar de mening van het kabinet goed gekozen en sluiten goed aan bij de Nederlandse BHOS-beleidsprioriteiten, in het bijzonder werkgelegenheid en onderwijs in een technologisch en economisch snel veranderende wereld. In veel ontwikkelingslanden is gebrekkige toegang tot onderwijs nog steeds een belangrijk obstakel voor duurzame en inclusieve groei en ontwikkeling en voor de kansen voor jongeren in het bijzonder. Dat de Bank hier onder leiding van president Kim de volle aandacht aan geeft, is naar de mening van het kabinet zeer welkom.

In deze brief wordt tenslotte de stand van zaken beschreven omtrent de implementatie van de kapitaalverhoging, waarover tijdens afgelopen Voorjaarsvergadering een besluit is genomen.

Na afloop van de Jaarvergadering zal het kabinet uw Kamer informeren over de uitkomsten van de bijeenkomst.

1. De Bali FinTech agenda en disruptieve technologieën

In de afgelopen jaren hebben razendsnelle ontwikkelingen in digitale technologie een blijvende impact gehad op de mondiale economie. Voor het behalen van zijn doelstellingen ziet de Bank veel potentie in de ontwikkelingen op financieel technologisch vlak (FinTech), zoals blockchain. Waar deze afwijken van het pad van traditionele stapsgewijze ontwikkeling, spreekt de Bank van disruptieve technologieën.

FinTech en disruptieve technologieën kunnen aanjagers van economische ontwikkeling zijn. Behalve kansen zorgen deze technologieën echter ook voor nieuwe uitdagingen en risico’s. Het afgelopen jaar is de volatiliteit van de crypto currencies door de media breed onder de aandacht gebracht van het publiek. Juridische kaders moeten zich aanpassen aan de toenemende digitalisering van markten. Bovendien zijn de risico’s die verbonden zijn aan cyberomgevingen ook toepasbaar op FinTech ontwikkelingen. Om de risico’s die voortvloeien uit radicale omslagen van disruptieve technologieën het hoofd te bieden en in te spelen op de kansen van deze technologische ontwikkelingen, wil de Bank het opzetten van zowel fysieke als digitale infrastructuur en het opstellen van regelgeving ondersteunen.

De Bank is goed gepositioneerd om de ontwikkelingen op dit terrein op creatieve wijze te integreren in zijn activiteiten en om innovaties door te voeren. In de Bali FinTech agenda definieert de Bank hoe de internationale gemeenschap om kan gaan met de kansen, risico’s en uitdagingen die FinTech biedt. Meer mensen krijgen toegang tot financiële diensten, verantwoordingsmechanismen worden fraudebestendiger en de transactiekosten voor midden- en kleinbedrijf nemen af door decentralisatie van systemen.

De Bank signaleert dat disruptieve technologieën zowel kansen als uitdagingen bieden voor inclusieve ontwikkeling, en benadrukt dat het voeren van juist beleid belangrijk is voor het benutten van kansen en het verminderen van risico’s. Zo kan de Bank door het opbouwen van een goed dekkend breedbandnetwerk bijdragen aan nationale doelstellingen om ieder kind toegang tot onderwijs te garanderen. Op het gebied van digitale connectiviteit zijn de uitdagingen het grootst, zoals het voorkomen van nieuwe scheidslijnen in verband met ongelijke toegang tot kennis en nieuwe technologie (digital gap). De Bank voorziet een belangrijke rol voor de private sector in het mobiliseren van het benodigde kapitaal. Voor het opbouwen van deze infrastructuur is de zogenoemde «Cascade-benadering» – privaat waar het kan, publiek waar het moet – van toepassing.

Internationale samenwerking is zeer relevant om uitdagingen in databescherming, cyber security, het tegengaan van het witwassen van geld en financiering van terrorisme het hoofd te bieden. Het kabinet is positief over de FinTech agenda en de mogelijkheden voor inclusieve ontwikkeling die disruptieve technologieën bieden, en steunt de inzet van de Bank. Diverse barrières, zoals onvoldoende scholing en onvoldoende digitale connectiviteit, kunnen echter de toegang tot deze technologieën voor gemarginaliseerde groepen belemmeren. In dat kader zet het kabinet er bij de verdere uitwerking van deze agenda op in dat ook de allerarmsten, vrouwen en mannen, direct of indirect, kunnen profiteren van de voordelen van disruptieve technologieën.

2. Schuldhoudbaarheid in opkomende economieën en lage-inkomenslanden

Het kabinet blijft bezorgd over de schuldontwikkeling in opkomende economieën en veel lage inkomenslanden, met name in Sub-Sahara Afrika. Uit de analyses van het IMF – die tijdens de Voorjaarsvergadering in het Development Committee zijn gepresenteerd en besproken – blijkt dat het aantal landen dat te maken heeft met serieuze uitdagingen op schuldengebied sinds 2013 is verdubbeld, en dat ten minste 40% van de lage inkomenslanden te maken heeft met een (ernstige dreiging van) schuldenproblematiek. De combinatie van beperkte economische groei per hoofd van de bevolking, lage investeringsniveaus en onhoudbare schuldenniveaus kunnen het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen in deze landen sterk bemoeilijken. Krapper wordende mondiale financieringscondities kunnen deze landen verder in moeilijkheden brengen. Maar ook middeninkomenslanden kampen vaak met toegenomen druk op de overheidsbegroting en minder mogelijkheden om te lenen. Dit leidt niet alleen tot gevolgen voor de armste mensen, maar brengt ook de politiek-economische ontwikkelingsstrategie van deze landen in gevaar.

Een aanvullende uitdaging voor veel lage inkomenslanden is dat de samenstelling van publieke schuld diverser is geworden, waarbij grotere delen van de schuld nu verstrekt worden door niet-traditionele publieke crediteuren zoals China en door buitenlandse particuliere crediteuren. Daarnaast constateren IMF en de Bank dat het bij een groot aantal lage inkomenslanden ontbreekt aan voldoende data over (quasi) publieke schulden. Het kabinet vindt het belangrijk dat lage inkomenslanden over voldoende capaciteit beschikken om schuldontwikkeling en risico’s te kunnen monitoren en hier passend beleid op te formuleren.

In een gezamenlijk document dat voorligt in het Development Committee committeren de Bank en het IMF zich aan het nog beter assisteren van overheden bij deze capaciteitsversterking om de schuldkwetsbaarheden te helpen beperken via verbeterde analyses, versterkte vroegtijdige signaleringssystemen en datatransparantie, het opschalen van schuldmanagementcapaciteit, het aanjagen van structurele hervormingen, en de dialoog met crediteuren en leningnemers.

Het kabinet onderschrijft de centrale rol van de Bank en het IMF in het begeleiden van overheden bij de aanpak van de schuldenproblematiek en verwelkomt de voorgestelde beleidsinzet. Voor het kabinet blijft het vergroten van schuldentransparantie en het vergroten van de capaciteit voor schuldenmanagement van lage inkomenslanden een prioriteit. Het kabinet ondersteunt niet alleen deze brede, versterkte inzet van de Bank, maar is zelf ook een substantiële donor aan technische assistentieprogramma’s voor de opbouw van schuldmanagementcapaciteit en zal haar bijdragen voor de komende jaren verdubbelen. Nederland zal wederom andere landen oproepen hun inzet hier op te intensiveren. Daarnaast zal het kabinet het belang onderstrepen van mondiale en breed gedragen oplossingen, waarbij de betrokkenheid van niet-traditionele crediteuren niet mag ontbreken. Nederland zal tijdens de Jaarvergadering de geschetste initiatieven en de samenwerking met het IMF op dit belangrijke thema aanmoedigen, maar tegelijk de Bank ook oproepen tot het verkennen van aanvullende maatregelen. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan het verdiepen van de beleidsdialoog met lage inkomenslanden en het onder de loep nemen van het eigen leeninstrumentarium en beleid gericht op voorkomen van verdere uitbreiding van het schuldenprobleem.

3. Veranderende aard van werk en het Wereldbank Human Capital Project

Technologische ontwikkelingen kunnen een impact hebben op de arbeidsmarkt. Technologische vooruitgang leidt onherroepelijk tot de vraag of deze zal resulteren in een afname van banen. De observatie van het onderzoeksteam van het World Development Report 2019: The Changing Nature of Work (WDR) is dat het aantal banen op mondiaal niveau niet afneemt, maar dat wel de aard van het werk verandert. De vraag naar arbeidskrachten met hogere cognitieve en socio-emotionele vaardigheden neemt toe. Voor werknemers zal ook de onzekerheid toenemen. Vaste banen worden o.m. door digitale technologie, zoals online werkplatformen, vervangen door korte termijn opdrachten.

De Bank concludeert in het WDR dat overheden drie soorten maatregelen kunnen overwegen om te anticiperen op deze veranderende aard van het werk. Allereerst adviseert de Bank dat landen investeren in menselijk kapitaal (Human Capital) en permanente educatie/bijscholing. Dit kapitaal omvat onder meer opleiding, gezondheid, vaardigheden. Hierbij moet worden samengewerkt met een breed scala aan organisaties, inclusief het maatschappelijk middenveld.

In de tweede plaats constateert de Bank dat ontwikkeling van het menselijk kapitaal alleen tot stand kan komen indien wordt geïnvesteerd in een breed en permanent sociaal vangnet. Voor landen met een grote informele sector suggereert het WDR creatieve oplossingen om de toegang tot sociale zekerheden te verzekeren voor alle werknemers, zowel in de formele als in de informele sector.

In de derde plaats constateert het WDR dat investeren in menselijk kapitaal en de ontwikkeling van een adequaat sociaal vangnet niet kan zonder een effectief en efficiënt belastingstelsel. Juist in verschillende landen waar de Bank opereert is dit een heikel punt. Zo stelt het WDR dat in de landen in Sub-Sahara Afrika de inkomsten van de staatskassen met drie tot vijf procent van het BNP kunnen stijgen na het doorvoeren van belastinghervormingen, zoals het invoeren van BTW, beprijzen van CO₂ uitstoot, afbouwen van energiesubsidies, en het tegengaan van belastingontduiking.

Om overheden aan te moedigen te investeren in deze drie soorten maatregelen heeft de Bank het Human Capital Project opgezet, dat uit drie treden bestaat: met de Human Capital Index (HCI) wil de Bank, door het inzichtelijk maken van prestaties op het gebied van onder meer onderwijs en gezondheidszorg, de potentie van (economische) ontwikkeling in een land aangeven. De Bank ziet de HCI als instrument voor de tweede trede van het project, namelijk opschaling van onderzoek naar ontwikkeling van menselijk kapitaal. Bij de derde trede volgt het aangaan van een dialoog met landen om de resultaten van het onderzoek te gebruiken voor beleidsaanpassingen.

De drie in het WDR beschreven soorten maatregelen sluiten nauw aan bij de Nederlandse beleidsprioriteiten op het gebied van BHOS, zoals onderwijs (incl. beroepsonderwijs), public finance, en inclusieve ontwikkeling. Nederland steunt het Human Capital Project. Het ontwikkelen van menselijk kapitaal verbetert het perspectief van de bevolking op welvaart en welzijn. Het kabinet ziet graag dat het WDR zich vertaalt in concrete beleidsopties van de Bank voor eigen operaties, waarbij ook oog is voor sterke bevolkingsgroei, en de vraag hoe regeringen overtuigd kunnen worden van het belang van hogere prioriteit voor en investeringen in onderwijs. Ook zal Nederland de Bank aanmoedigen in haar streven tot uitbreiding van haar financiële assistentie in onderwijs en daarbij vragen om bijzondere aandacht voor de toegang tot onderwijs voor meisjes.

4. Update kapitaalverhoging

Uw Kamer is met verschillende Kamerbrieven geïnformeerd over het tijdens de afgelopen Voorjaarsvergadering genomen besluit over de kapitaalverhoging, bestaande uit $ 13 mld. gestort kapitaal ($ 7,5 mld. voor de IBRD en $ 5,5 mld. voor IFC) en garantiekapitaal van $ 52,6 mld. voor de IBRD. Het Kabinet heeft, zoals aangekondigd in het verslag van de Voorjaarsvergadering (Kamerstuk 26 234, nr. 213), de resoluties ter instemming met de kapitaalverhoging inmiddels ondertekend en ruim voor de deadline van 1 oktober 2018 bij de Bank ingediend.

Het Nederlandse aandeel in de verhoging van het gestortkapitaal van IBRD en IFC bedraagt $ 257,3 mln.1 en dient na de formele inschrijving op de achterliggende aandelen over een periode van (maximaal) vijf jaar vanaf het moment van de formele goedkeuring van de resoluties te worden betaald. Hiervoor zijn in de begroting van Financiën en HGIS voorzieningen getroffen.

Het Nederlandse aandeel in de verhoging van garantiekapitaal in IBRD bedraagt $ 863,2 mln. Hiervoor dient het Nederlandse garantieplafond aan IBRD te worden verhoogd met $ 863,2 mln.2 Hiertoe heeft uw Kamer het ingevulde kader risicoregelingen ontvangen.

De kapitaalverhoging is onderdeel van een door de Bank voorgesteld pakket beleidsmatige toezeggingen en institutionele en financiële hervormingen, zoals verder aangescherpte klimaatdoelstellingen, ambitieuzere genderstreefcijfers, sterkere focus van financiering op armere en fragiele landen, prijsdifferentiatie voor IBRD-leningen en meer private financiering voor ontwikkeling. De Bank is inmiddels voorspoedig begonnen met de implementatie van de afgesproken maatregelen. Zo zijn de prijsverhogingen voor leningen aan hogere midden inkomenslanden en beperkingen van salarisgroei inmiddels goedgekeurd door de Raad van Bewindvoerders (RvB). De vertegenwoordiger van de Nederlandse kiesgroep binnen de Raad van Bewindvoerders zal nauw toezien op de verdere implementatie en nadere uitwerking van de gemaakte afspraken, zoals sterkere inzet op klimaat, fragiliteit en gender.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Dat is naar verwachting € 211 mln., uitgaande van de bij CEP geraamde wisselkoers voor 2019, maar het uiteindelijke bedrag is afhankelijk van het nog overeen te komen betaalritme en de wisselkoersontwikkeling in betreffende jaren.

X Noot
2

Dit is naar verwachting € 0,7 mld., uitgaande van de bij CEP geraamde wisselkoers voor 2019. Het uiteindeljike bedrag is afhankelijk van het moment van goedkeuring van de resoluties en afgifte van de garantie.

Naar boven