26 054
Evaluatie van de algemene Commissie voor Europese Zaken over de zittingsperiode 1994–1998

nr. 3
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 25 mei 1999

Met referte aan uw brief van 29 maart 1999 inzake de verbetering van de behandeling van Europese onderwerpen door de Tweede Kamer, antwoord ik mede namens de minister-president als volgt.

De informatievoorziening over de voorgenomen Europese regelgeving aan de nationale parlementen van de lidstaten is van groot belang. Door goede en tijdige informatie zijn de nationale parlementen van de lidstaten in staat invloed uit te oefenen op de standpunten die de bewindslieden in de Raad innemen. De democratische controle op de wetgevende processen in de Europese Unie wordt daardoor versterkt. De informatievoorziening is ook van belang omdat zij de parlementariërs een beeld geeft van de Europese regelgeving die te zijner tijd op de rechtsorde van een lidstaat zal doorwerken. De afstemming van het Europese en nationale recht kan hierdoor verbeteren.

In de Tweede en de Eerste Kamer is tijdens de behandeling van de goedkeuringswet van het Verdrag van Amsterdam uitgebreid gesproken over de informatievoorziening aan het Parlement inzake nieuwe voorstellen voor Europese regelgeving in de eerste pijler, het gemeenschappelijk buitenlandsbeleid en op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken. Het «Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie» bij het Verdrag van Amsterdam schept de verplichtingen tot informatievoorziening aan de nationale parlementen. Op basis van de goedkeuringswet van het nieuwe Verdrag moet de regering de Staten-Generaal ook tijdig informeren over voorgenomen besluitvorming in de Raad met betrekking tot het vrij personenverkeer en derde pijler-onderwerpen.

De regering is van harte bereid om de Staten-Generaal zo volledig mogelijk te informeren over op handen zijnde Europese regelgeving. Alle verplichtingen die de regering uit hoofde van het Verdrag of van de goedkeuringswet heeft, zal zij uiteraard geheel nakomen. Dit heeft de regering bij de behandeling van de goedkeuringswet van de Verdrag van Amsterdam nog eens bevestigd. Daarenboven wil de regering met de Staten-Generaal graag nadere werkafspraken maken over wijze en vorm van de informatievoorziening. De voorstellen die de Algemene Commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer op basis van de evaluatie van haar werkzaamheden in de zittingsperiode 1994–1998 heeft gedaan, vormen naar het oordeel van de regering een nuttige basis om tot deze werkafspraken te komen. De regering stelt voor op de volgende wijze uitvoering te geven aan de vijf in uw brief overgenomen voorstellen.

Voorstel 1:

De regering wordt verzocht om, zo snel als deze beschikbaar is van het Voorzitterschap, een voorlopige agenda zonder annotatie toe te zenden en bij aanvang van elk halfjaarlijks voorzitterschap een planning toe te zenden met de dossiers die per Raad besproken zullen worden, voor zover deze bekend zijn. Bovendien wordt de regering verzocht voortaan uiterlijk op maandagochtend de geannoteerde agenda toe te zenden voor het Europa-overleg op donderdag.

Het eerste voorstel aan de regering, om de voorlopige agenda van het Voorzitterschap van de Raad zo spoedig mogelijk na het beschikbaar komen aan de Kamer te zenden, zal de regering graag uitvoeren. Voor het Duitse Voorzitterschap heeft zulks plaatsgevonden. De desbetreffende overzichten geven meestal ook een indicatie van de dossiers die het Voorzitterschap in de verschillende Raden zal agenderen.

De regering is bereid op maandag de geannoteerde agenda van de Raden toe te zenden die op donderdag in het Europa-overleg met de Algemene Commissie aan de orde komen.

Voorstel 2:

De regering wordt verzocht de toegezonden geannoteerde agenda's te standaardiseren. Aan de structuur van elke geannoteerde agenda dienen de volgende elementen per onderwerp te worden toegevoegd:

– de Nederlandse inzet tijdens de huidige Raad,

– het standpunt van of de stand van besprekingen in het Europees Parlement,

– een omschrijving van het soort debat (oriënterend, presentatie, besluitvorming, etc.),

– een duidelijke verwijzing in de titel van elk onderwerp naar de nummers van de betreffende Commissievoorstellen;

– voor zover mogelijk informatie over de posities van andere lidstaten (al dan niet met name genoemd).

De regering zal de geannoteerde agenda zoveel mogelijk standaardiseren. De aanbeveling om per onderwerp een vast aantal elementen te vermelden zal zij opvolgen. Voor de geannoteerde agenda's van Raden zal daarom een sjabloon worden ontworpen. Per onderwerp zal het volgende worden gemeld:

– de aard van de bespreking in de Raad;

– modaliteit van de besluitvorming en de rol van het EP hierin;

– een korte beschrijving van het voorstel van de Commissie (of lidstaat);

– stand van de besprekingen in de Raad en het Europees Parlement;

– de inzet van Nederland.

Verder zal de regering in de titel van elk onderwerp het Commissienummer van het voorstel vermelden. De regering tekent aan dat de aard van het onderwerp er toe kan leiden dat de gestandaardiseerde, geannoteerde agenda niet altijd dezelfde vorm of invulling krijgt. In beginsel zal het voorgeschreven sjabloon zo ruimhartig mogelijk worden ingevuld. Voor wat betreft de Nederlandse inzet heeft ten tijde van het Algemeen Overleg of het schrijven van de geannoteerde agenda niet altijd standpuntbepalingen in de Ministerraad plaatsgevonden.

Met betrekking tot de standpunten van andere lidstaten moet de regering rekening houden met de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van de Raad en met overwegingen van onderhandelingstactische aard. Dit kan tot enige terughoudendheid nopen bij de weergave van de opstelling van de lidstaten en van de Nederlandse inzet. De regering wijst erop dat de ambtelijke inbreng van een lidstaat in Raadskader (werkgroepen, Coreper) niet altijd dezelfde is als de politieke standpuntbepaling van die lidstaat in de Raad.

Voorstel 3:

Mede gelet op de verplichtingen tot informatievoorziening over groen- en witboeken aan nationale parlementen die voortvloeien uit het Verdrag van Amsterdam (Protocol nr. 13, lid I.1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie) wordt de regering verzocht de Nederlandse reactie op groen- en witboeken in de vorm van een notitie (in plaats van een fiche) aan de Kamer (in casu de Algemene Commissie en relevante Vaste Commissies) toe te zenden. De regering wordt verzocht de reactie niet eerder aan de Europese Commissie te sturen dan nadat de Tweede Kamer de reactie heeft kunnen bestuderen.

Voorstel 3 van de Commissie wil de regering ook overnemen. De Staten-Generaal zal voortaan niet alleen de bekende BNC-fiches over groenen witboeken van de Commissie ontvangen maar ook de formele reacties van de regering op deze stukken aan de Commissie. Voordat de regering de reactie naar Brussel zendt, zal zij haar standpunt aan de Staten-Generaal zenden. Dertig dagen na verzending aan de Staten-Generaal zal de regering de Nederlandse reactie op het betreffende groen- of witboek aan de Commissie verzenden. Dit stelt de Kamer in staat in de genoemde periode op de ontwerp-reactie van de zijde van de regering te studeren. De regering geeft aan dat het noodzakelijk kan zijn de reactie op een groen- of witboek eerder naar Brussel te zenden, indien zij van oordeel is dat uitstel van de reactie afbreuk zou kunnen doen aan de inbreng van Nederland in de voorbereiding van verdere wetgevende voorstellen van de Commissie.

Voorstel 4:

De regering wordt gevraagd om tijdige en regelmatige toezending van de fiches.

De regering zal fiches over nieuwe Commissie-voorstellen tijdig en met zo veel mogelijk regelmaat aan de Staten-Generaal zenden. De regering wijst er op dat de tijd die verstrijkt tussen de ontvangst van een nieuw Commissie-voorstel en de indiening van een BNC-fiche bij de Staten-Generaal kan variëren door de uiteenlopende complexiteit van de voorstellen, de duur van de interdepartementale afstemming en de besluitvorming in de Ministerraad. De frequentie waarmee BNC-fiches de Kamer bereiken hangt uiteraard ook samen met de hoeveelheid voorstellen die de Commissie indient. In ieder geval zal de termijn steeds zo kort mogelijk worden gehouden. Voor de goede orde wijst de regering erop dat zij ook fiches aan de Kamer zal zenden over belangrijke voorstellen van de lidstaten, die in delen van het Verdrag (titel IV EG en titel V en VI EU) initiatiefrecht hebben.

Voorstel 5:

De regering wordt verzocht voortaan alle door het hiervoor onder voorstel 3 genoemde protocol bestreken Europese voorstellen voor wet- en regelgeving in de Nederlandse taal aan de Kamer toe te zenden onmiddellijk na ontvangst van deze stukken door de regering. Op verzoek van de regering kan in urgente gevallen worden toegestaan dat de stukken in één van de drie werktalen van de Unie worden toegezonden (Engels, Duits of Frans).

De Kamer verzoekt de regering om correcte toepassing van het protocol, door niet eerder met besluitvorming in de Raad in te stemmen dan nadat ten minste zes weken zijn verstreken sinds de ontvangst door het parlement van de Nederlandstalige versie van Europese voorstellen.

De Kamer registreert op welk moment zij Europese voorstellen van de regering ontvangt.

Naar aanleiding van dit voorstel wijst de regering erop dat de Staten-Generaal reeds langs verschillende wegen de voorstellen voor Europese wet- en regelgeving ontvangen of ervan kennis kunnen nemen. Alle voorstellen voor wetgeving en ook alle groen- en witboeken worden in het officiële publicatieblad van de Europese Gemeenschappen gepubliceerd. De Staten-Generaal zijn aangesloten op het CELEX-netwerk van de Commissie. Alle voorstellen voor wet- en regelgeving en documenten zijn verder toegankelijk via de internet-site van de Commissie. Daarbij komt dat de Staten-Generaal BNC-fiches over belangrijke nieuwe Europese voorstellen ontvangen.

De toezending van al deze voorstellen zou leiden tot een zeer omvangrijke stroom van stukken die de Staten-Generaal reeds in bezit hebben of waartoe zij direct toegang hebben. Dit betekent grote administratieve lasten voor zowel parlement als regering. Veel van de stukken zijn zeer technisch van aard en politiek niet bij voorbaat relevant. Afzien van enige selectie zou kunnen leiden tot verminderde belangstelling voor parlementaire bespreking. Om deze redenen adviseert de regering om dit voorstel niet over te nemen. Wel wil de regering toezeggen dat indien lidstaten gebruik maken van het inititatiefrecht dat op enkele beleidsterreinen (nog) bestaat (titel IV EG en titel V en VI EU), zij er voor zal zorgen dat deze belangrijke voorstellen, al dan niet via de BNC procedure ook aan het parlement bekend worden gemaakt. Zo nodig zal de regering deze voorstellen van lidstaten zelf aan de Staten-Generaal zenden.

Ten aanzien van het tweede gedeelte van dit voorstel (het verzoek om correcte toepassing van het protocol door niet eerder met besluitvorming in de Raad in te stemmen dan nadat zes weken zijn verstreken sinds de ontvangst door het parlement van de Nederlandse versie van Europese voorstellen) diene, dat de regering nauwlettend op de naleving van de zes weken-termijn, zoals bedoeld in het protocol, zal toezien en dit verzoek van de Kamer dan ook in die zin zal opvolgen.

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

D. A. Benschop

Naar boven