21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 507 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 februari 2019

Op 15 maart aanstaande vindt de Raad WSBVC te Brussel plaats.

Hierbij zend ik u de geannoteerde agenda voor deze Raad toe.

Conform de vastgestelde afspraken1 informeer ik uw Kamer middels de Geannoteerde Agenda tevens over de voortgang van de onderhandelingen inzake de onderhandelingen over de herziening van de Coördinatie verordening Sociale Zekerheid, de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel Evenwicht tussen Werk en Privéleven en de onderhandelingen voorstel tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit. Tevens bevat de geannoteerde agenda de kwartaalrapportage lopende EU-wetgevingsdossiers op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

GEANNOTEERDE AGENDA RAAD WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 15 MAART 2019

Via deze geannoteerde agenda voor de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) van 15 maart 2019 wordt u, conform de vastgestelde afspraken2 ook geïnformeerd over de onderhandelingen over de herziening van de Coördinatieverordening 883/2004 Sociale Zekerheid, de onderhandelingen over de richtlijn Evenwicht tussen Werk en Privéleven en de onderhandelingen over de verordening Europese Arbeidsautoriteit. Tevens zijn in deze geannoteerde agenda de kwartaalrapportages opgenomen van wetgevende dossiers die niet aan bod komen in de voortgangsrapportages of als agendapunt tijdens de Raad.

Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid

De WSBVC Raad van 21 juni 2018 is een algemene oriëntatie over de herziening van Verordening 883/2004 overeengekomen. Zoals ik u gemeld heb in de brief van 5 juli 2018 (Verslag van de Raad WSBVC van 21 juni 2018, Kamerstuk 21 501-31, nr. 491) heeft Nederland tegen de algemene oriëntatie gestemd. Ook Oostenrijk, Duitsland, Malta en Denemarken stemden tegen. België, Luxemburg en Cyprus onthielden zich van stemming.

Op 11 december 2018 heeft het Europees Parlement (EP) haar standpunt bepaald over de herziening van de verordening. Op die datum is het EP met een kleine meerderheid akkoord gegaan met het voorstel van rapporteur Balas over de herziening. In mijn brief van 4 december 2018 (Verslag van schriftelijk overleg, Kamerstuk 21 501-31, nr. 503) heb ik uiteengezet wat het standpunt van het EP met betrekking tot het werkloosheidshoofdstuk inhoudt. Samengevat stelt het EP een verlenging voor van de exporttermijn van drie naar zes maanden, behoud van de huidige regeling van de samentelling van tijdvakken (geen wachttijd) en de invoering van een keuzerecht voor mensen die in een ander land wonen dan waar ze gewerkt hebben. De werkloze mag bij een keuzerecht kiezen uit welk land hij zijn WW ontvangt: het woonland of het werkland. Mijn bezwaar tegen deze voorstellen is dat dit recht verkeerde prikkels bevat. Werklozen zullen eerder kiezen voor de lidstaat met de gunstigste uitkeringsvoorwaarden in plaats van voor de lidstaat met de grootste kans op werkhervatting. Nederland heeft grote bezwaren tegen deze voorstellen.

De EP-voorstellen voor het hoofdstuk toepasselijke wetgeving (o.a. detachering/A1-verklaringen) zijn op punten in lijn met de positie van Nederland, die er primair op gericht is om misbruik en premieshopping tegen te gaan. Een aantal voorstellen gaat zelfs verder dan de Nederlandse positie (bijvoorbeeld het verlagen van de detacheringstermijn voor de sociale zekerheid van 24 naar 18 maanden). Met verdere aanscherpingen op dit hoofdstuk zou Nederland – mogelijk samen met enige gelijkgezinde lidstaten – in tegenstelling tot de meeste andere lidstaten kunnen instemmen. In januari zijn de trilogen gestart tussen het voorzitterschap, het EP en de Commissie, waarin onderhandeld wordt over de uiteindelijke tekst. Inmiddels is de eerste ronde trilogen over de herziening van de verordening achter de rug. Partijen hebben hierin hun standpunten bekendgemaakt over de belangrijkste onderwerpen waaronder detachering, A1-verklaringen en werkloosheid. De komende periode verkent het Voorzitterschap mogelijke compromissen. De inhoud van de discussie kan in deze fase van de onderhandelingen snel veranderen. Mijn inzet blijft erop gericht de door Nederland onwenselijk geachte aanpassingen van het hoofdstuk werkloosheid van de verordening tegen te gaan. Ik zal blijven inzetten op een regeling die de Nederlandse wensen zoveel mogelijk benadert. Hierbij trek ik op met gelijkgezinde lidstaten.

Voortgangsrapportage Richtlijn betreffende het Evenwicht tussen Werk en Privéleven voor ouders en mantelzorgers

De Richtlijn Werk-privébalans heeft als doel een beter evenwicht tussen werk en privéleven mogelijk te maken voor vrouwen en mannen met zorgtaken en te zorgen dat vrouwen en mannen in gelijke mate gebruik maken van verlof om gezinsredenen. De richtlijn beoogt tevens een actievere participatie van mannen in mantelzorg en bevat een verzoekrecht van werknemers om flexibele werkregelingen. Het geheel aan maatregelen moet bijdragen aan het verhogen van de arbeidsparticipatie van vrouwen, het verhogen van de zorgparticipatie van mannen en de reductie van verschillen tussen vrouwen en mannen in beloning en pensioenen.

Zoals reeds met uw Kamer gedeeld is op 24 januari jl. een principeakkoord bereikt tussen de Raad, de Europese Commissie, en het Europees Parlement.3 In lijn met de gele kaart die uw Kamer, samen met de Eerste Kamer getrokken heeft, heeft Nederland tegen dit principeakkoord gestemd. Een gekwalificeerde meerderheid steunde echter het onderhandelingsresultaat. Dit resultaat zal nu door de Raad van Ministers en het Europees Parlement bekrachtigd worden.

Nederland ondersteunt het doel van de richtlijn, het stimuleren van arbeidsparticipatie van vrouwen en een meer evenwichtige verdeling van arbeid en zorgtaken, maar is van mening dat het vormgeven van verlofregelingen een nationale competentie is. Met de Wet Invoering Extra Geboorteverlof (WIEG) zet Nederland belangrijke stappen in het bevorderen van een goede verdeling van werk en zorgtaken. Het kabinet is van mening dat dermate gedetailleerde voorschriften op Europees niveau overbodig zijn en onnodig ingrijpt in het nationale sociale stelsel.

Nu de richtlijn een feit is bekijk ik hoe deze in het Nederlandse verlofstelsel ingepast kan worden. Nederland voldoet aan een groot gedeelte van de bepalingen van de toekomstige richtlijn. Wel houdt de richtlijn in dat een gedeelte van het ouderschapsverlof betaald moet worden. In de loop van dit voorjaar zal ik uw Kamer per brief informeren over het implementatieproces van de richtlijn.

Voortgangsrapportage Verordening Europese Arbeidsautoriteit

De Europese Commissie heeft op 14 maart 2018 een voorstel tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit (ELA) uitgebracht. De ELA beoogt een samenwerkingsverband te zijn van de lidstaten, waarin de handhavende activiteiten van de nationale (arbeids)inspecties worden gefaciliteerd. De Autoriteit krijgt een centrale positie op het brede terrein van de Europese arbeidsmarkt en arbeidsrecht, specifiek gericht op grensoverschrijdende aspecten zoals vrij verkeer en detachering van werknemers en mobiele dienstverlening. Nederland staat positief tegenover dit initiatief, aangezien het aansluit bij de inzet van het kabinet in het Regeerakkoord, waarin het belang van goede internationale afspraken over handhaving wordt benadrukt.

Op 14 februari jl. is een principeakkoord bereikt tussen de Raad, de Europese Commissie, en het Europees Parlement. Dat akkoord is in grote lijnen hetzelfde als de eerder door de Raad aangenomen algemene oriëntatie van 6 december 2018.

In de triloogfase zijn wel een paar wijzigingen overeengekomen. Ten eerste is besloten dat de ELA zich niet actief bezig zal houden met arbeidsbemiddeling. Zij zal slechts de taken van het coördinerend bureau dat nu gevestigd is bij de Europese Commissie op zich nemen en daarmee de coördinatie tussen lidstaten bevorderen. Ten tweede is de taak van het bemiddelen bij grensoverschrijdende arbeidsmarktverstoringen uit het voorstel gehaald. Ten derde is verhelderd dat het bemiddelingsmechanisme een vrijwillig mechanisme wordt bij conflicten tussen lidstaten. Ten slotte is besloten om de benaming «autoriteit» te behouden. Dit heeft niet tot gevolg dat het toekomstig agentschap regelgevende bevoegdheden krijgt, het agentschap zal ondersteunend ten aanzien van lidstaten opereren.

Nederland is akkoord met deze wijzigingen, de wijzigingen zijn in lijn met het BNC-fiche over dit onderwerp. Er zal geen sprake zijn van competentieoverdracht, experts van lidstaten zullen veelvuldig betrokken worden en het toekomstig agentschap zal afspraken maken met lidstaten en andere partijen om overlap tussen werkzaamheden te voorkomen.

Nu de verordening een feit is zal Nederland de komende maanden actief bijdragen aan de opbouw van het agentschap.

Agendapunt: Verordening Europees Globaliserings Fonds

Doel Raadsbehandeling/soort agendapunt/procesbeschrijving/verwijzing naar EU-extranetnummer

Gedeeltelijke algemene oriëntatie/ gekwalificeerde meerderheid/ n.t.b.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

De Europese Commissie heeft eind mei 2018 een voorstel uitgebracht voor het Europees Globaliseringsfonds (EGF) voor na 2021. Hoewel het EGF buiten de plafonds van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) staat, moet dit voorstel wel worden bezien in de context van de onderhandelingen over een nieuw MFK. Het EGF is oorspronkelijk opgericht om de EU een instrument te verschaffen om steun te verlenen aan werknemers die werkloos zijn geworden als gevolg van door globalisering veroorzaakte grote structurele veranderingen en van wie gedwongen ontslagen een significant negatief effect hebben op de regionale of lokale economie. Deze doelstelling is, naar aanleiding van de financiële en economische crisis, uitgebreid met het verlenen van steun bij onverwachte crises die tot ernstige ontwrichting van de lokale, regionale of nationale economie leiden. Voor de periode na 2021 stelt de Commissie voor om deze doelstelling te verbreden naar het verlenen van steun wanneer een herstructurering een zeer grote impact heeft. Tegelijkertijd stelt de Europese Commissie voor om de minimumdrempel voor aanvragen te verlagen van 500 ontslagen werknemers naar 250 ontslagen werknemers. In het voorstel wordt tevens de co-financiering van het EGF gelijkgetrokken met het hoogste co-financieringspercentage dat een lidstaat voor Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) ontvangt.

Het voorstel is besproken in de Raadswerkgroep Sociale Vraagstukken. De besprekingen gingen met name over de uitbreiding van de doelstelling van het EGF, het verlagen van de minimumdrempel, de co-financieringspercentages en het beperkt houden van de administratieve lasten van lidstaten. De laatste raadswerkgroep over het voorstel heeft plaatsgevonden op 18 februari. Er is een grote meerderheid van lidstaten voor het voorstel dus het Roemeense voorzitterschap heeft het voor een gedeeltelijke algemene oriëntatie geagendeerd.

Inzet NL

Zoals beschreven in het BNC-fiche over dit voorstel beoordeelt het kabinet de subsidiariteit van het voorstel als negatief. De doelstelling van het EGF, het verlenen van steun bij ontslag naar aanleiding van grote herstructureringen, kan voldoende op lidstaatniveau geregeld worden en betreft een nationale zaak (werkgevers, werknemers en overheid). Bovendien is het kabinet kritisch ten aanzien van de verbreding van de doelstelling. Het uitbreiden van de doelstelling van het EGF verwatert het reactieve karakter van het EGF en er bestaat veel overlap met het ESF+. Het kabinet is ook kritisch ten aanzien van het verlagen van de minimumdrempel omdat er al een uitzonderingsbepaling in de voorgestelde verordening is opgenomen waardoor aanvragen mogelijk zijn bij minder ontslagen werknemers als deze ontslagen een grote impact op de regio hebben. In het voorstel van de Europese Commissie was opgenomen dat het co-financieringspercentage van het EGF gelijk wordt getrokken met het hoogste co-financieringspercentage dat een lidstaat voor het ESF+ ontvangt. Voor Nederland is het uitgangspunt dat co-financieringspercentages omlaag moeten worden gebracht en nationale bijdragen omhoog. In de onderhandelingen is er echter een passage opgenomen die aan deze koppeling toevoegt dat lidstaten tenminste een co-financieringspercentage van 60% ontvangen. Dit betekent dat co-financiering voor lidstaten gelijk blijft of omhoog gaat. Dit is voor Nederland niet acceptabel. Daarnaast is de doelstelling nog iets breder geformuleerd en is de minimumdrempel voor aanvragen niet verhoogd. Ik zal tijdens de Raad WSBVC op 15 maart dan ook tegen de gedeeltelijke algemene oriëntatie stemmen.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Bijna alle lidstaten zijn positief over de nieuwe EGF-verordening. Het is daarom de verwachting dat een zeer grote meerderheid van lidstaten voor de gedeeltelijke algemene oriëntatie zal stemmen. Het Europees Parlement heeft medio januari gestemd over haar positie en wil o.a. de naam van het Europees Globaliseringsfonds veranderen in het Europees Fonds voor Transitie. Volgens het EP dient het doel van dit transitiefonds te zijn; het bieden van steun aan ontslagen werknemers bij sociaaleconomische transities die het gevolg zijn van globalisering, technologische veranderingen en klimaatverandering.

Agendapunt: Sociale dimensie Europa post-2020

Doel Raadsbehandeling/soort agendapunt/procesbeschrijving/verwijzing naar EU extranetnummer/

Beleidsdebat/n.v.t./nog geen stukken ontvangen

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

Er zijn (nog) geen documenten beschikbaar voor dit agendapunt. Eind mei zijn de verkiezingen voor het Europees Parlement. Voorts treedt dit najaar een nieuwe Europese Commissie aan die haar agenda voor de komende vijf jaar zal presenteren. Met het vaststellen van de prioriteiten in de Strategische Agenda in juni 2019 tracht de Europese Raad daar sturing aan te geven, zoals ook aangegeven in de brief van 25 januari 2019 van Minister Blok van Buitenlandse Zaken inzake de Staat van de Europese Unie 2019.4 De informele Raad van regeringsleiders op 9 mei in Sibiu gaat daaraan vooraf. Om daaraan een bijdrage te leveren namens de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid agendeert het Roemeense voorzitterschap tijdens de WSBVC-Raad van maart een beleidsdebat over de sociale dimensie van Europa na 2020.

Inzet NL

Voor het kabinet is het van groot belang dat de beleidsagenda van de nieuwe Europese Commissie, de basis van waaruit zij het de komende vijf jaar zal handelen en beleidsvoorstellen zal doen, evenals de Strategische Agenda, aansluit bij de eigen strategische prioriteiten zoals aangegeven in de brief inzake de Staat van de Europese Unie 2019. Ik zal dan ook tijdens het beleidsdebat interveniëren langs de lijnen van die brief.

Dat betekent dat ik met name zal aangeven dat het van belang is dat de aandacht uitgaat naar uitdagingen waarvoor de EU als geheel staat en waar Europese samenwerking of coördinatie een meerwaarde heeft, zoals op terreinen als arbeidsmobiliteit, de veiligheid en gezondheid op de werkvloer en de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden bijvoorbeeld bij bedrijven die opereren in (meerdere lidstaten van) de EU. Nieuwe regelgeving zal hierbij wat Nederland betreft niet in alle gevallen de eerste keuze zijn. Europees sociaal beleid zal zich in de toekomst meer moeten richten op het stellen van gemeenschappelijke doelen en normen en praktische ondersteuning bij het bereiken daarvan.

Rond het verschijnen van het SER-advies over een diepere en eerlijkere interne markt zal ik uw Kamer nader informeren over mijn zienswijze rond een sociaal Europa.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

De meeste lidstaten zijn in verschillende gradaties voorstander van het verder uitwerken van de sociale dimensie van de EU met de Europese pijler van sociale rechten als leidraad. Over de positie van het Europees Parlement zal na de verkiezingen meer duidelijk zijn.

Agendapunt: Europees Semester 2019

Doel Raadsbehandeling/soort agendapunt/procesbeschrijving/verwijzing naar EU-extranetnummer

Beleidsdebat/ aanname Raadsconclusies en rapport, aanhoren presentatie/ n.t.b.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

De Europese Commissie heeft op woensdag 21 november de start van het Europees Semester 2019 ingeluid met o.a. de publicatie van de jaarlijkse analyse van groeiprioriteiten van de Europese Unie voor 2018 (Annual Growth Survey, AGS). De Commissie is over het geheel genomen positief over de economische ontwikkelingen van de EU en de eurozone. Het aantal mensen met een baan ligt op het hoogste niveau ooit: 239 miljoen mensen werken nu in de EU. 2018 zal het eerste jaar zijn waarin het totale overheidstekort van de eurozone minder dan 1 procent bedraagt.

Als bijlage bij de AGS heeft de Commissie tevens het jaarlijks terugkerende Joint Employment Report (JER) gepubliceerd. Het JER schetst de belangrijkste trends en uitdagingen voor werkgelegenheid en sociaal beleid en bevat een scorebord met indicatoren op werkgelegenheids- en sociaal gebied. Hierin staat dat de EU op schema ligt om haar Europa 2020-doelstelling te halen van een arbeidsparticipatie van 75% in 2020. Ook is het percentage personen met een risico op armoede of sociale uitsluiting aanzienlijk afgenomen in 2017. Wel blijkt uit het «sociaal scorebord» dat nog niet alle burgers en lidstaten op dezelfde manier van het economisch herstel profiteren. Nederland doet het in relatief opzicht zeer goed. Ten aanzien van alle hoofdindicatoren presteert Nederland op of boven het gemiddelde. Nederland behoort zelfs tot de absolute kopgroep wat betreft indicatoren op het gebied van het percentage jongeren dat werk heeft en onderwijs of een opleiding volgt, de werkgelegenheidsgraad, de netto verdiensten van een full time enkel verdienend inkomen, het aantal kinderen jonger dan drie jaar in formele kinderopvang, en het individuele niveau van digitale vaardigheden.

De Raadsconclusies omarmen in den brede de prioriteiten en uitdagingen in de AGS. Daarbij worden lidstaten aangespoord om de landspecifieke aanbevelingen te implementeren en na te denken over een vervolg van de Europa 2020 strategie.

Ten tijde van het opstellen van deze geannoteerde agenda, waren de landenrapporten 2019 nog niet gepubliceerd.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met het JER en de Raadsconclusies over de AGS.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Naar verwachting zullen alle lidstaten kunnen instemmen met het JER en de Raadsconclusies. Er is bij dit agendapunt van de Raad geen rol voor het Europees Parlement.

Kwartaalrapportage: Richtlijn Transparante en Voorspelbare Arbeidsvoorwaarden

Het richtlijnvoorstel vervangt de bestaande richtlijn betreffende de verplichtingen van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of- verhouding van toepassing zijn (91/533/EEG). Het richtlijnvoorstel leidt ertoe dat de informatie die de werkgever aan werknemers moet verstrekken over hun rechtspositie en arbeidsvoorwaarden wordt uitgebreid. De informatietermijn, die nu twee maanden bedraagt, wordt verkort: de kerninformatie moet binnen één week na de eerste werkdag worden verstrekt, de rest binnen één maand. Daarnaast krijgen werknemers een aantal inhoudelijke minimumrechten, zoals een maximale proeftijdduur, het recht op een minimale voorspelbaarheid van hun werkrooster en op het combineren van meerdere banen en recht op gratis opleidingen wanneer die volgens wetgeving en/of cao verplicht zijn. Bij cao kan van de bepalingen over inhoudelijke minimumrechten worden afgeweken, mits het algemene niveau van bescherming adequaat blijft.

Tijdens de WSBVC Raad van 21 juni 2018 is, met onthoudingen van vier lidstaten, een algemene oriëntatie over dit richtlijnvoorstel aangenomen. Nederland heeft ingestemd met het voorstel.

Op 15 november 2018 heeft het Europees Parlement haar standpunt bepaald over het richtlijnvoorstel van de Commissie en daarna zijn de trilogen tussen de Raad, het EP en de Commissie gestart. De standpunten lagen aanvankelijk ver uiteen. Tijdens de triloog van 6 februari jl. is sneller dan verwacht een voorlopig akkoord bereikt over de tekst van de richtlijn.

Uit analyse van het voorlopig akkoord blijkt dat de meeste amendementen van het EP niet zijn overgenomen en dat de tekst dicht bij de algemene oriëntatie, waarmee Nederland eerder heeft ingestemd, is gebleven. De extra elementen waarover informatie moet worden verstrekt, zijn in het voorlopig akkoord in vergelijking met de algemene oriëntatie beperkt gebleven. Ook de termijn waarbinnen informatie moet worden verstrekt is hetzelfde. Voor de kerninformatie geldt net zoals bij de algemene oriëntatie dat deze informatie in de periode tussen de eerste werkdag en de zevende kalenderdag moet worden verstrekt, de rest binnen één maand.

Een EP-wens die wel is gehonoreerd betreft het opnemen van een extra artikel ter bescherming van werknemers met oproepcontracten. Lidstaten dienen op grond van dit artikel één of meer maatregelen te nemen, waaronder een weerlegbaar rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidscontract. In Nederland geldt al een weerlegbaar rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst.

Nederland heeft tijdens het Coreper van 15 februari ingestemd met het voorlopig akkoord. In een eerstvolgende Raad zal dit richtlijnvoorstel als hamerstuk worden voorgelegd.

Kwartaalrapportage: Carcinogenenrichtlijn, derde batch met grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen

In de WSBVC Raad van 6 december 2018 is besloten tot een algemene oriëntatie inzake de aanpassing van de Carcinogenenrichtlijn door toevoeging van een derde batch met grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen. Meer informatie hierover is te vinden in het verslag van de vorige Raad.5 Vervolgens zijn de trilogen tussen de Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement van start gegaan. Dit heeft geleid tot een voorlopig akkoord6, waarmee Nederland kan instemmen. In een eerstvolgende Raad wordt de richtlijn als hamerstuk voorgelegd.

Kwartaalrapportage: Verordening voor het Europees Sociaal Fonds plus

De Europese Commissie heeft eind mei 2018 een voorstel uitgebracht voor een Europees Sociaal Fonds plus (ESF+). Dit voorstel moet worden bezien in de context van de onderhandelingen over een nieuw MFK. De overkoepelende beleidsdoelstelling van het ESF+ is bij te dragen tot een beter presterend en veerkrachtig sociaal Europa. Naast deze overkoepelende beleidsdoelstelling kent het ESF+ elf specifieke doelstellingen.

Zoals beschreven in het BNC-fiche, is het kabinet over het algemeen gematigd positief ten aanzien van de voorgestelde verordening.7 Wel ziet het kabinet ruimte voor verbetering. Zo had het kabinet graag meer focus gezien in het aantal prioriteiten waar ESF+ voor ingezet kan worden. In de onderhandelingen wordt daarom ingezet op het aanbrengen van meer prioritering op basis van Europese toegevoegde waarde. Het beleid dient zich met name te richten op thema’s waarbij een Europese aanpak de hoogste toegevoegde waarde heeft (zoals bijvoorbeeld de integratie van asielgerechtigde migranten) en de uitdagingen voor lidstaten die volgen uit het Europees Semester. Momenteel wordt de ESF+ verordening besproken in de Raadswerkgroep Structurele Maatregelen. Het krachtenveld is verdeeld langs de lijnen van netto-betalers en netto-ontvangers. Waar de netto-betalende lidstaten meer ambities tonen ten aanzien van prioritering, willen de netto-ontvangende lidstaten met name zo veel mogelijk flexibiliteit.

Kwartaalrapportage: Richtlijn discriminatie buiten arbeid

Naast bovengenoemde wetgevingsvoorstellen wordt momenteel ook het voorstel voor een richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (Richtlijn discriminatie buiten arbeid) in de Raad WSBVC besproken. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken informeert in zijn kwartaalrapportages de Kamer over de stand van zaken van dit voorstel.


X Noot
1

Kamerstuk 34 655, nr. 2, brief commissie van 24 mei 2017 en Kamerstuk 34 924, nr. 5.

X Noot
2

Kamerstuk 34 655, nr. 2, brief commissie van 24 mei 2017, Kamerstuk 34 924 nr. 5.

X Noot
3

Kamerstuk 34 719, nr. 14

X Noot
4

Kamerstuk 35 078, nr. 1

X Noot
5

Kamerstuk 21 501-31, nr. 504

X Noot
6

Daarbij wordt opgemerkt dat in de triloog-onderhandelingen is overeengekomen dat het uitbreiden van de richtlijn met de optie met biomonitoring binnen drie jaar door de Commissie beoordeeld wordt.

X Noot
7

Kamerstuk 22 112, nr. 2630

Naar boven