Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2025, 8 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2025, 8 | Verdrag |
48 (1996) Nr. 16
Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (met Bijlagen en Aanhangsels);
Straatsburg, 9 september 1996
Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummers 007367, 014142 en 014143 in de Verdragenbank.
Op 27 juni 2024 heeft de Conferentie van Verdragsluitende Partijen, in overeenstemming met de artikelen 14 en 19 van het Verdrag, Besluit CDNI 2024-I-4 aangenomen. De Nederlandse tekst1) van Besluit CDNI 2024-I-4 luidt als volgt:
Wijziging van Deel B en Aanhangsel IV van de Uitvoeringsregeling van het CDNI Definitieve vastlegging van de in Besluit 2017-I-4 genoemde bepalingen in het licht van de in de tussentijd opgetreden wijzigingen
De Conferentie der Verdragsluitende Partijen,
op grond van het Verdrag inzake de Verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CDNI) en met name de artikelen 14 en 19 daarvan,
gezien het feit dat Besluit 2017-I-4 een wijziging behelst van diverse bepalingen van het CDNI en met name van Deel B en de desbetreffende bepalingen sinds de goedkeuring van het besluit in 2017 door de besluiten 2017-II-1, 2018-II-5, 2023-I-5 en 2023-II-5 gewijzigd werden,
overwegende dat er een eenduidige versie voor het Verdrag moet worden vastgelegd,
gaat over tot de goedkeuring van de als bijlage bijgevoegde geconsolideerde versie van Deel B en Aanhangsel IV van de Uitvoeringsregeling, Bijlage 2 van het Verdrag inzake de Verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart.
Dit besluit treedt na de inwerkingtreding van Besluit 2017-I-4 op 1 oktober 2024 in werking.
Gewijzigd door Besluiten CDNI 2016-I-5 en CDNI 2017-I-4
In dit deel wordt verstaan onder:
transporten waarbij tijdens opeenvolgende reizen in het laadruim of de ladingtank van het schip aantoonbaar dezelfde lading of andere lading, waarvan het transport geen voorafgaand reiniging van het laadruim of de ladingtank vereist, wordt vervoerd;
transporten waarbij tijdens opeenvolgende reizen in het laadruim of de ladingtank van het schip aantoonbaar een lading, waarvan het transport geen voorafgaand wassen of ontgassen van het laadruim of de ladingtank vereist, wordt vervoerd;
vloeibare lading die na het lossen, zonder gebruikmaking van een nalenssysteem in de ladingtank en in het leidingsysteem achterblijft, alsmede droge lading die na het lossen zonder gebruikmaking van bezems, veegmachines of vacuümreinigers in het laadruim achterblijft;
vloeibare lading die niet door het nalenssysteem uit de ladingtank en het leidingsysteem verwijderd kan worden, alsmede droge lading die niet door gebruikmaking van veegmachines, bezems of vacuümreinigers uit het laadruim verwijderd kan worden;
systeem voor het zo volledig mogelijk legen van de ladingtanks en het leidingsysteem, overeenkomstig Aanhangsel II, waarbij slechts de niet lensbare ladingrestanten achterblijven;
lading die bij de overslag buiten het laadruim op het schip terechtkomt;
laadruim waaruit de restlading is verwijderd met behulp van reinigingsapparaten, zoals bezems en veegmachines, doch zonder gebruikmaking van zuigende of spoelende apparaten, en waarin zich nog slechts ladingrestanten bevinden;
ladingtank waaruit de restlading met behulp van een nalenssysteem is verwijderd en waarin zich nog slechts ladingrestanten bevinden;
laadruim waaruit de restlading door middel van afzuiging is verwijderd en waarin zich beduidend minder ladingrestanten bevinden dan in een bezemschoon laadruim;
het verwijderen van restlading uit de laadruimen, ladingtanks en leidingsystemen met behulp van daartoe geschikte middelen (bijv. bezems, veegmachines, afzuiging, nalenssysteem), waardoor de losstandaard:
“bezemschoon laadruim” of
“vacuümschoon laadruim”of
“nagelensde ladingtank”
wordt verkregen, alsmede het verwijderen van overslagresten en verpakkings- en stuwmateriaal;
het verwijderen van ladingrestanten uit een bezemschoon of een vacuümschoon laadruim dan wel uit een nagelensde ladingtank door middel van gebruik van stoom of water;
een laadruim dat of een ladingtank die na het wassen in beginsel voor elke soort lading geschikt is;
water dat gebruikt is bij het wassen van een bezemschoon of vacuümschoon laadruim dan wel een nagelensde ladingtank. Hiertoe wordt eveneens gerekend het ballastwater en regenwater dat uit deze laadruimen of ladingtanks komt;
het verwijderen van dampen overeenkomstig Aanhangsel IIIa uit een nagelensde ladingtank bij een ontvangstinrichting door gebruik te maken van hiervoor geschikte procedures en technieken;
de rechtstreekse afgifte van dampen uit de ladingtank aan de atmosfeer;
een ladingtank waaruit de dampen overeenkomstig de ontgassingsstandaarden van Aanhangsel IIIa zijn verwijderd.
Gewijzigd door Besluit CDNI 2017-I-4
De Verdragsluitende Staten verplichten zich ertoe om infrastructurele en andere voorzieningen voor de afgifte en inname van restlading, overslagresten, ladingrestanten, waswater en dampen tot stand te brengen dan wel te laten brengen.
Gewijzigd door Besluit CDNI 2020-II-3
Dit Deel B geldt niet voor het laden en lossen van zeeschepen
a. in zeehavens aan zeetoegangswegen;
b. in binnenhavens die onder de Europese Richtlijn (EU) 2019/8831) vallen.
Ingevoegt door Besluit CDNI 2017-I-4
1. Deel B geldt onverminderd
a. de bepalingen van het Europees Verdrag van 26 mei 2000 inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN) in samenhang met Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land en
b. de gewijzigde Richtlijn 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations,
in de laatst geldende versie.
2. De bepalingen van Aanhangsel IIIa gelden in aanvulling op de bepalingen van de in het eerste lid, onderdeel b, genoemde richtlijn.
Schepen waarvoor schriftelijk aangetoond kan worden dat zij overeenkomstig de voorschriften buiten het toepassingsgebied van het CDNI hebben ontgast, gelden als ontgaste schepen in de zin van deze regeling voor zover de waarden van Aanhangsel IIIa in acht worden genomen. De Conferentie der Verdragsluitende Partijen wijst, naast Richtlijn 94/63/EG en het ADN, de voorschriften aan die door haar als gelijkwaardig worden erkend met betrekking tot de ontgassingsbepalingen.
Gewijzigd door Besluiten CDNI 2017-I-4 en CDNI 2018-II-5
1. Het is verboden vanaf schepen delen van de lading, alsmede afval van de lading in de vaarweg te brengen dan wel te lozen, alsook dampen in de atmosfeer uit te stoten.
2. Van het in het eerste lid bedoelde verbod zijn uitgezonderd
a. het waswater met ladingrestanten van stoffen ten aanzien waarvan de lozing in de vaarweg overeenkomstig Aanhangsel III en
b. de dampen ten aanzien waarvan de afgifte aan de atmosfeer door middel van ventileren overeenkomstig Aanhangsel IIIa
uitdrukkelijk zijn toegestaan, indien de bepalingen van de bedoelde aanhangsels in acht zijn genomen.
3. Indien
a. stoffen ten aanzien waarvan in Aanhangsel III uitsluitend een afgifte ter bijzondere behandeling voorgeschreven is, of
b. dampen ten aanzien waarvan in Aanhangsel IIIa een ontgassing voorgeschreven is,
vrijkomen of dreigen vrij te komen, moet de schipper onverwijld de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit waarschuwen.
Daarbij moet hij de plaats van het voorval alsmede de hoeveelheid en de aard van de stof of de dampen zo nauwkeurig mogelijk aangeven.
4. De bevoegde nationale autoriteit beoordeelt de geoorloofdheid van de lozing of inbrenging van afval van de lading van stoffen die niet zijn vermeld in de Stoffenlijst opgenomen in Aanhangsel III van de Uitvoeringsregeling en stelt een voorlopige lozingsstandaard vast.
De Conferentie der Verdragsluitende Partijen toetst dit voorstel en gaat eventueel over tot uitbreiding van de Stoffenlijst.
5. In afwijking van het verbod van het eerste lid mogen dampen worden uitgestoten indien dit wordt vereist door een onvoorzien verblijf op de scheepswerf of door een onvoorziene reparatie ter plaatse door een scheepswerf of een andere gespecialiseerde onderneming en de dampen niet naar een ontvangstinrichting kunnen worden afgevoerd. Hierbij moeten de bepalingen van Aanhangsel IIIa, A.4, en onderdeel 7.2.3.7 van het ADN in acht worden genomen.
Gewijzigd door Besluiten CDNI 2012-I-2, CDNI 2021-I-5, CDNI 2017-I-4, CDNI 2023-I-5 en CDNI 2023-II-6
1. Ieder schip dat binnen het toepassingsgebied van dit Verdrag is gelost, moet een geldige losverklaring aan boord hebben overeenkomstig het in Aanhangsel IV opgenomen model.
Deze losverklaring moet ten minste zes maanden na afgifte aan boord worden bewaard.
Bij schepen zonder stuurhuis en woonruimte mag de losverklaring ook op een andere plaats dan aan boord door de vervoerder worden bewaard.
1b. Er mag gebruik worden gemaakt van een losverklaring in elektronisch formaat, mits voldaan wordt aan:
a. de gegevensbescherming overeenkomstig Verordening (EU) 2016/6792) (algemene verordening gegevensbescherming) in de versie die van kracht is of overeenkomstig vergelijkbare nationale voorschriften van de Zwitserse Bondsstaat;
b. een tegen vervalsing beschermde handtekening overeenkomstig Verordening (EU) Nr. 910/2014 (eIDAS)3) in de versie die van kracht is of overeenkomstig vergelijkbare nationale voorschriften van de Zwitserse Bondsstaat;
c. de bescherming van de gegevens door implementatie van de dienovereenkomstige eisen in de onder a) genoemde voorschriften gewaarborgd is en het daardoor eveneens zeker is dat ongeoorloofde toegang wordt voorkomen;
d. de controleerbaarheid van de losverklaring aan boord dan wel in de bedrijfsadministratie van de exploitant van het schip mogelijk is;
e. de controleerbaarheid in de bedrijfsadministratie van de identiteit van degene die de losverklaring heeft opgesteld en degene die een ontvangstinrichting exploiteert, mogelijk is.
Op verzoek van de controlerend ambtenaar van de bevoegde autoriteiten moet de losverklaring ter beschikking kunnen worden gesteld. De losverklaring mag in een leesbare elektronische versie ter beschikking worden gesteld.
2. Bij het nalossen alsmede bij de afgifte en inname van afval van de lading moeten
a. bij wassen, de losstandaarden en de afgifte- en innamevoorschriften overeenkomstig Aanhangsel III en
b. bij ontgassen, de voorschriften en de ontgassingsstandaarden overeenkomstig Aanhangsel IIIa
in acht worden genomen.
3. Het schip mag na het laden de reis pas voortzetten, nadat de schipper zich ervan overtuigd heeft dat de overslagresten zijn verwijderd.
4a. Het schip mag na het lossen de reis pas voortzetten, indien,
– een losverklaring is voorgelegd door de ladingontvanger of indien de ladingontvanger of verlader gebruikt maakt van een overslaginstallatie, door de exploitant van die overslaginstallatie (artikel 7.08);
– de schipper door ondertekening van deel 2 a) van de losverklaring bevestigd heeft dat alle maatregelen ten aanzien van het lossen van het schip zoals door de ladingontvanger of overslaginstallatie vermeld zijn in de vakken 1 tot en met 10, zijn uitgevoerd. Hiertoe behoort ook de toewijzing van een ontvangstinrichting voor het in ontvangst nemen van scheepsafval of dampen (artikel 7.01, eerste lid).
4b. Tijdens de vaart is de schipper verplicht door ondertekening van deel 2 b) van de losverklaring te verklaren:
– of er waswater is ontstaan (bij het wassen tijdens de vaart);
– hoeveel waswater aan boord is ontstaan en de locatie daarvan;
– of na het vertrek bij de overslaginstallatie alsnog een verenigbare vervolglading is aangeboden (7.04, derde lid 3, onderdeel c).
5. Voor schepen die eenheidstransporten uitvoeren, geldt slechts het verwijderen en overnemen van de overslagresten.
6. Indien laadruimen of ladingtanks gewassen worden en indien het waswater dat daarbij ontstaat overeenkomstig de losstandaarden en de afgifte- en innamevoorschriften van Aanhangsel III niet in het water mag worden geloosd, mag het schip de reis pas voortzetten nadat in de losverklaring is bevestigd dat:
– de overslaginstallatie het waswater heeft overgenomen, of
– aan de schipper een ontvangstinrichting is toegewezen en
– de schipper heeft meegedeeld of hij tijdens de vaart de laadruimen of ladingtanks al dan niet zal wassen.
7. Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op schepen die gebruikt worden voor:
a. het vervoer van containers,
b. het vervoer van verrijdbare lading (Ro-Ro), stukgoed, bijzonder- of zwaar transport, of grote apparaten.
Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op schepen die uitsluitend gebruikt worden voor:
a. de levering van brandstoffen, drinkwater en boordvoorraden aan zee- en binnenschepen (bevoorradingsschepen),
b. de verzameling van olie- en vethoudend afval van zee- en binnenschepen,
c. het vervoer van vloeibare gassen (ADN, type G),
d. het vervoer van zwavel in vloeibare toestand (bij 180°C), cementpoeder, vliegas, en daarmee vergelijkbare goederen die als stortgoed of als verpompbare lading worden vervoerd en waarbij gebruik wordt gemaakt van een systeem voor het laden, lossen en opslaan aan boord dat uitsluitend voor de betreffende goederensoort geëigend is;
e. het vervoer van zand, grind en/of baggerspecie vanaf de baggerput of winlocatie naar een loslocatie.
Deze bepaling vindt geen toepassing wanneer het schip meerdere soorten lading tegelijkertijd vervoert.
In individuele gevallen kan de bevoegde autoriteit in vergelijkbare omstandigheden een schip in het kader van het uitvoeren van specifiek vervoer ontheffen van de toepassing van het eerste en het vierde lid. Het bewijs van deze ontheffing dient aan boord aanwezig te zijn.
8. Het eerste en het vierde lid zijn eveneens niet van toepassing in het geval van een lossing van de lading in een zeeschip. De schipper dient de hier bedoelde lossing te kunnen staven met desbetreffende vervoersdocumenten en moet deze op verzoek aan toezichthoudende autoriteiten tonen.
Gewijzigd door Besluiten CDNI 2017-I-4 en CDNI 2017-I-5
1. De ladingontvanger geeft ten aanzien van het schip in de losverklaring bedoeld in artikel 6.03, de bevestiging inzake het lossen, het nalossen en, voor zover hij daartoe verplicht is, het wassen van de laadruimen of ladingtanks of het ontgassen van de ladingtanks, alsmede de inname van afval van de lading dan wel eventueel de toewijzing van een ontvangstinrichting. Hij dient een kopie van de door hem en de schipper ingevulde en ondertekende losverklaring gedurende ten minste zes maanden na afgifte te bewaren.
2. Voor zover de ladingontvanger het waswater, dat niet in de vaarweg geloosd mag worden, niet zelf aanneemt, bevestigt de exploitant van de ontvangstinrichting het schip de inname van het waswater. Hij dient een kopie van de door hem, de ladingontvanger en de schipper ingevulde en ondertekende losverklaring gedurende ten minste zes maanden na afgifte te bewaren.
3. Voor zover het schip aan een ontvangstinrichting voor het ontgassen werd doorverwezen, bevestigt de exploitant van deze inrichting de ontgassing van het schip in de losverklaring. De exploitant dient een kopie van de door hem en de schipper ingevulde en ondertekende losverklaring gedurende ten minste zes maanden na afgifte te bewaren.
Gewijzigd door Besluiten CDNI 2015-II-3 en 2017-I-4
1. De vervoerder stelt de verlader het schip met een zodanige losstandaard ter beschikking dat de lading onbelemmerd vervoerd en afgeleverd kan worden. Dat is in de regel het geval met een losstandaard “laadruim bezemschoon” of “nagelensde ladingtank” en wanneer het schip vrij van overslagresten is.
2. Een hogere losstandaard, het wassen of het ontgassen kan vooraf schriftelijk worden overeengekomen. Een kopie van deze overeenkomst moet ten minste tot de losverklaring is ingevuld na het lossen en het reinigen van het schip aan boord van het schip bewaard worden.
3. Bij aanvang van het laden wordt het schip geacht door de vervoerder ter beschikking te zijn gesteld in de toestand welke overeenkomt met de eisen van het eerste of tweede lid.
Gewijzigd door Besluit 2017-I-4
1. Tot het laden en lossen van een schip behoren ook de maatregelen tot nalossen alsmede
a. bij wassen, voor het wassen en
b. bij ontgassen, voor het ontgassen
die ingevolge dit Deel B zijn vereist. De restlading behoort zo veel mogelijk aan de lading te worden toegevoegd.
2. Bij het laden draagt de verlader er zorg voor dat het schip vrij van overslagresten blijft. Zijn echter toch overslagresten ontstaan, dan draagt de verlader na het laden zorg voor de verwijdering van deze overslagresten, tenzij iets anders is overeengekomen.
3. Bij het lossen draagt de ladingontvanger er zorg voor dat het schip vrij van overslagresten blijft. Zijn echter toch overslagresten ontstaan, dan draagt de ladingontvanger zorg voor de verwijdering. Overslagresten behoren zo veel mogelijk aan de lading te worden toegevoegd.
Gewijzigd door Besluit CDNI 2016-I-5, CDNI 2017-I-4, CDNI 2023-I-5 en CDNI 2023-II-5
1. Bij droge lading dient de ladingontvanger ervoor te zorgen dat na het lossen, overeenkomstig de losstandaarden en afgifte- en innamevoorschriften bedoeld in Aanhangsel III, het laadruim bezemschoon dan wel vacuümschoon ter beschikking wordt gesteld. Hij is verplicht aanwezige restlading alsmede overslagresten van het geloste schip in ontvangst te nemen.
Bij vloeibare lading dient de verlader ervoor te zorgen dat na het lossen de ladingtank nagelensd ter beschikking wordt gesteld. Het lossen met inbegrip van het nalossen met behulp van een nalenssysteem wordt door de schipper uitgevoerd, tenzij in de vervoersovereenkomst iets anders is overeengekomen. De leiding voor de inname van restlading dient van een aansluiting overeenkomstig model 1 van Aanhangsel II te zijn voorzien. Bij gebruik van het nalenssysteem aan boord van het schip mag vóór het moment van nalenzen de tegendruk in het buizenstelsel van de ladingontvanger 3 bar niet overschrijden. De exploitant van de overslaginstallatie is verplicht de restlading in ontvangst te nemen.
2. In geval van:
a. droge lading is de ladingontvanger verplicht voor een wasschoon laadruim te zorgen, indien het schip goederen heeft vervoerd waarvan de ladingrestanten overeenkomstig de losstandaarden en afgifte- en innamevoorschriften van Aanhangsel III niet met het waswater in het water geloosd mogen worden;
b. vloeibare lading is de verlader verplicht voor een
aa. wasschone ladingtank te zorgen, indien het schip goederen heeft vervoerd waarvan de ladingrestanten overeenkomstig de losstandaarden en afgifte- en innamevoorschriften van Aanhangsel III niet met het waswater in het water geloosd mogen worden,
bb. ontgaste ladingtank te zorgen, indien het schip goederen heeft vervoerd waarvan de dampen overeenkomstig de ontgassingsstandaarden en afgifte- en innamevoorschriften van Aanhangsel IIIa niet in de atmosfeer geventileerd mogen worden.
Voorts moeten de verantwoordelijke personen krachtens de eerste zin voor een wasschoon laadruim respectievelijk een wasschone en/of ontgaste ladingtank zorgen wanneer dit laadruim of deze ladingtank krachtens een overeenkomst vóór de belading overeenkomstig artikel 7.02, tweede lid, gewassen of ontgast was.
3.
a. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op laadruimen en ladingtanks van schepen die eenheidstransporten uitvoeren voor zover bij een volgende belading de dampen overeenkomstig Aanhangsel IIIa door de overslaginstallatieworden opgevangen en niet in de atmosfeer terechtkomen. De vervoerder dient dit schriftelijk te kunnen aantonen. In dit geval moet in de losverklaring het vakje 6a) worden aangekruist. Het bewijs dient aan boord aanwezig te zijn.
b. Het tweede lid is niet van toepassing op (na)ladingtanks van schepen die verenigbare transporten uitvoeren voor zover bij een volgende belading de dampen overeenkomstig Aanhangsel IIIa door de overslaginstallatie worden opgevangen en niet in de atmosfeer terechtkomen. De vervoerder dient dit schriftelijk te kunnen aantonen. In dit geval moet in de losverklaring het vakje 6 b) worden aangekruist. Het bewijs dient tot en met het lossen van de verenigbare vervolglading aan boord aanwezig te zijn.
De bepalingen van Aanhangsel IIIa zijn niet meer van toepassing als de schipper kan aantonen dat na belading en voor vertrek bij de overslaginstallatie:
– voor iedere afzonderlijke ladingtank de drie opvolgende ladingen bestonden uit een product dat niet onder de verbodsbepaling van Aanhangsel IIIa valt en waarbij deze tanks voor ten minste 50% waren beladen, of
– iedere afzonderlijke ladingtank voor ten minste 95% gevuld was met een product dat niet onder de verbodsbepaling van Aanhangsel IIIa valt,
– of indien de dampen aantoonbaar overeenkomstig de voorwaarden van Aanhangsel IIIa zijn opgevangen.
c. Indien op het ogenblik van het lossen de vervolglading niet bekend is, maar verwacht wordt dat die verenigbaar zal zijn, kan de toepassing van het tweede lid worden uitgesteld. De verlader (bij vloeibare lading) of de ladingontvanger (bij droge lading) dient ten voorlopige titel een ontvangstinrichting voor waswater of voor het ontgassen aan te wijzen, die in de losverklaring aangegeven dient te worden. Bovendien moet in de losverklaring het vakje 6 c) worden aangekruist. Indien aantoonbaar vaststaat, alvorens de in de losverklaring aangegeven ontvangstinstallatie wordt aangelopen door de vervoerder/schipper, dat de vervolglading verenigbaar is, en bij een volgende belading dampen kunnen worden opgevangen die niet in de atmosfeer mogen worden uitgestoten volgens aanhangsel IIIa (tabel I tot en met III) vermeldt de schipper dit in vak 13 van deel 2 b) van de losverklaring. In dit geval hoeft niet gewassen of ontgast te worden. In alle andere gevallen zijn de bepalingen voor het wassen of ontgassen onverkort van toepassing.
Het bewijs van de verenigbare vervolglading dient tot en met het lossen van de verenigbare vervolglading aan boord aanwezig te zijn.
De bepalingen van Aanhangsel IIIa zijn niet meer van toepassing als de schipper kan aantonen dat na belading en voor vertrek bij de overslaginstallatie:
voor iedere afzonderlijke ladingtank de drie opvolgende ladingen bestonden uit een product dat niet onder de verbodsbepaling van Aanhangsel IIIa valt en waarbij deze tanks voor ten minste 50% waren beladen, of
iedere afzonderlijke ladingtank voor ten minste 95% gevuld was met een product dat niet onder de verbodsbepaling van Aanhangsel IIIa valt,
of indien de dampen aantoonbaar overeenkomstig de voorwaarden van Aanhangsel IIIa zijn opgevangen.
4. Indien de ladingontvanger of de verlader het schip na de overeengekomen lostijd of de overeengekomen ligdagen niet overeenkomstig de bepalingen van dit artikel alsmede van artikel 7.03 aflevert, kan de vervoerder het schip in de voorgeschreven toestand brengen dan wel laten brengen. De kosten hiervoor, met inbegrip van de daardoor ontstane liggelden, voor zover deze niet op een toerekenbare tekortkoming van de vervoerder terug te voeren zijn, komen ten laste van de ladingontvanger of de verlader.
Gewijzigd door Besluit 2017-I-4
1. Bij droge lading is de ladingontvanger verplicht het waswater in ontvangst te nemen dat na het wassen overeenkomstig artikel 7.04, tweede lid, is ontstaan, dan wel na overleg met de vervoerder de schipper een ontvangstinrichting toe te wijzen.
2. Bij vloeibare lading is de verlader verplicht de vervoerder in de vervoersovereenkomst een ontvangstinrichting toe te wijzen voor het waswater, dat na het wassen overeenkomstig artikel 7.04, tweede lid, ontstaat.
2a. Bij vloeibare lading, waarbij dampen ontstaan die een ontgassing vereisen overeenkomstig artikel 7.04 tweede lid is de verlader verplicht de vervoerder in de vervoersovereenkomst een ontvangstinrichting toe te wijzen, waar het schip na het lossen (met inbegrip van het nalossen en de verwijdering van de overslagresten) ontgast moet worden.
3. Deze ontvangstinrichting behoort zich in de nabijheid van de overslaginstallatie of langs de weg naar de volgende door het schip aan te lopen overslaginstallatie te bevinden.
Gewijzigd door Besluit 2017-I-4
1. Bij droge lading draagt de ladingontvanger de kosten van het nalossen en het wassen van het laadruim ingevolge artikel 7.04 en de kosten van inname van waswater ingevolge artikel 7.05, eerste lid, met inbegrip van de daardoor ontstane kosten voor wachttijden en omwegen. Dat geldt ook voor regenwater dat in de laadruimen is geraakt nadat met het laden is begonnen doch voordat het lossen overeenkomstig artikel 7.03, eerste lid, is beëindigd, indien niet was overeengekomen dat het vervoer afgedekt zou plaatsvinden.
Bij eenheidstransporten voor dezelfde verlader neemt deze op eigen kosten vóór het beladen het regenwater in ontvangst, dat na beëindiging van de voorafgaande lossing in het laadruim terecht is gekomen.
2. Bij vloeibare lading draagt de verlader de kosten van het nalossen en bij
a. wassen, de kosten voor
aa. het wassen van de ladingtanks overeenkomstig artikel 7.04, tweede lid, en
bb. de inname van waswater ingevolge artikel 7.05, tweede lid,
b. ontgassen, de kosten voor het ontgassen van de ladingtanks overeenkomstig artikel 7.04, tweede lid, in samenhang met artikel 7.05, lid 2a,
met inbegrip van de eventueel daardoor ontstane kosten voor wachttijden en omwegen.
3. De kosten van afgifte van waswater uit laadruimen en ladingtanks of van de ontgassing van ladingtanks die niet met de voorgeschreven standaarden overeenstemmen, komen ten laste van de vervoerder.
Verlader en ladingontvanger kunnen onderling ook een verdeling van hun verplichtingen overeenkomen, die afwijkt van de in deze bijlage beschreven verdeling van verplichtingen, zonder dat dit gevolgen mag hebben voor de vervoerder.
Indien de verlader of de ladingontvanger bij het laden of het lossen van het schip gebruik maakt van een overslaginstallatie, gaan de rechten en verplichtingen van de verlader of de ladingontvanger, zoals neergelegd in de artikelen 7.01, eerste lid, alsmede 7.03, 7.04 en 7.05, over op de exploitant van de overslaginstallatie. Met betrekking tot de kosten bedoeld in artikel 7.06 geldt dit slechts voor de verwijdering en inname van de overslagresten.
Gewijzigd door Besluit CDNI 2023-I-5
De verlader vermeldt in de vervoersovereenkomst en vervoersdocumenten de volgende informatie:
– de naam en het viercijferige nummer overeenkomstig Aanhangsel III van elke goederensoort die hij voor vervoer heeft aangeboden en,
– het UN-nummer overeenkomstig Aanhangsel IIIa en,
– de variabele AVFL-waarde (afhankelijk van de samenstelling van het mengsel) indien deze niet is vermeld in kolom 3 van de tabellen I tot en met III van Aanhangsel IIIa.
behorende bij de Uitvoeringsregeling
(Uitgave 2017)
Drogeladingvaart (Uitgave 2017)
Tankvaart (Uitgave 2023)
[...]
Aanwijzingen om de losverklaring tankvaart 2024 in te vullen
Opmerking bij A: naam en adres onderneming verplicht (volledige contactgegevens)
Opmerking bij nummer 2:
* UN-nummer invullen verplicht volgens tabel I, II en III van aanhangsel IIIa;
* AVFL-waarde (variabel): invullen indien er sprake is van een mengsel en geen waarde is vermeld in kolom 3 van genoemde tabellen in aanhangsel IIIa;
Opmerking bij nummer 6a:
* eenheidstransport toewijzen op verklaring schipper, schriftelijk aantonen tijdens de vaart verplicht in verband met rechtmatigheid toekennen eenheidstransport (artikel 7.04, derde lid, onderdeel a);
(vak 8 invullen) in verband met verplichting overname overslagresten door overslaginstallatie.
Opmerking bij nummer 6b:
* verenigbaar transport toewijzen op verklaring schipper, schriftelijk aantonen tijdens de vaart verplicht i.v.m. rechtmatigheid toekennen verenigbaarheid (artikel 7.04, derde lid, onderdeel b);
(vak 7 a invullen), nalenzen verplicht voor vertrek, losstandaard A;
(vak 8 invullen), verplichting overname overslagresten door overslaginstallatie.
Opmerking bij nummer 6 c:
* uitstel van de verplichting om het schip te wassen of te ontgassen na lossen mogelijk (artikel 7.04, derde lid, onderdeel c) indien verwacht wordt dat er een verenigbaar transport volgt; en onder voorwaarde dat;
1. de overslaginstallatie voorlopig een ontvangstvoorziening voor wassen of ontgassen toewijst (vak 9 of 10 invullen) op basis van artikel 7.05 of 7.08; en
2. het schip na het lossen tenminste nagelensd (vak 7 a invullen, losstandaard A) ter beschikking wordt gesteld.
Opmerking bij nummer 7:
* reinigen ladingtanks bij overslaginstallatie na lossen:
7a: nalenzen (losstandaard A) altijd verplicht, tenzij eenheidstransport;
7b: bij wassen op loslocatie vermelding van hoeveelheid waswater, invullen 9b verplicht indien waswater wordt ingenomen;
7c: ontgast op loslocatie, invullen 10a verplicht.
Opmerking bij nummer 8:
* overslagresten die in lekbakken aan boord worden opgevangen, moeten worden ingenomen door de overslaginstallatie (artikel 7.03, tweede en derde lid).
Opmerking bij nummer 9:
* 9b wordt aangekruist als waswater wordt ingenomen door de overslaginstallatie (zie 7b);
* 9c wordt aangekruist indien de verlader de ontvangstinrichting heeft aangewezen in de vervoersovereenkomst;
* 9d wordt aangekruist als de verlader geen ontvangstinrichting heeft aangewezen in de vervoersovereenkomst; toewijzing ontvangstvoorziening verplicht door overslaginstallatie (verplichting volgens artikel 7.08);
* 9c of 9d dient -op verklaring van de schipper- te worden ingevuld (6.03, zesde lid).
Opmerking bij nummer 10:
* 10a indien ontgassing na lossen binnen de overslaginstallatie plaatsvindt, moet deel 4 worden ingevuld;
* 10b wordt aangekruist indien de verlader een ontvangstinrichting voor dampen heeft aangewezen in de vervoersovereenkomst (7.05, tweede lid, onderdeel a);
* 10c wordt aangekruist als de verlader geen ontvangstinrichting voor dampen heeft aangewezen in de vervoersovereenkomst; toewijzing ontvangstvoorziening verplicht door overslaginstallatie (verplichting volgens artikel 7.08).
G: ondertekening verplicht, naam verantwoordelijke overslaginstallatie in blokletters
...
Opmerking bij DEEL 2a):
* De schipper ondertekent de losverklaring bij vertrek en bevestigt daarmee de vermeldingen in de vakken 1 tot en met 10.
...
Opmerking bij nummer 11:
* De schipper is verplicht (artikel 6.03, vierde lid, onderdeel b) om in de losverklaring schriftelijk of digitaal te registreren of het waswater is ontstaan bij het wassen tijdens de vaart.
Opmerking bij nummer 12:
* De schipper is verplicht (artikel 6.03, vierde lid, onderdeel b) de locatie en hoeveelheid van het waswater aan boord te registreren.
Opmerking bij nummer 13:
* De schipper is verplicht (artikel 7.04, derde lid, onderdeel c) om verenigbaar transport te vermelden in vak 13 in verband met rechtmatigheid toepassing artikel 7.04, derde lid, onderdeel c, zodat niet gewassen of ontgast hoeft te worden.
Opmerking bij nummer 14:
Vak voor opmerkingen
Ondertekening door de schipper verplicht bij gebeurtenissen tijdens transport, naam van de schipper in blokletters
...
Opmerking bij nummer 15:
* De ontvangstinrichting (vaste of mobiele inzamelaar) vermeldt hier op de losverklaring de hoeveelheden door het schip aangeboden waswater. Een exemplaar of kopie van losverklaring wordt bewaard in de administratie van de ontvangstinrichting (artikel 7.01, tweede lid). Een exemplaar van de losverklaring moet weer aan het schip geretourneerd worden (artikel 7.01, tweede lid).
* Toegestane Euralcodes (6-cijferig) voor afgifte waswater (EG Verordening nr. 1013/2006):
Euralcodes |
Omschrijving |
---|---|
16 07 |
afval van de reiniging van transport- en opslagtanks en vaten (exclusief 05 en 13) |
16 07 081) |
afval dat olie bevat |
16 07 091) |
afval dat andere gevaarlijke stoffen bevat |
16 10 |
waterig vloeibaar afval dat bestemd is om elders te worden verwerkt |
16 10 011) |
waterig vloeibaar afval dat gevaarlijke stoffen bevat |
16 10 02 |
niet onder 16 10 01 vallend waterig vloeibaar afval |
...
Opmerking bij nummer 18:
* De ontvangstinrichting voor dampen vermeldt hier op de losverklaring de gemeten dampconcentratie overeenkomstig de voorschriften in aanhangsel IIIa. Metingen vinden plaats in de leiding naar de ontvangstinrichting en op punten van de ladingtanks die door de deskundige aan boord als geëigend worden beschouwd.
Op 27 juni 2024 heeft de Conferentie van Verdragsluitende Partijen, in overeenstemming met de artikelen 14 en 19 van het Verdrag, Besluit CDNI 2024-I-5 aangenomen. De Nederlandse tekst1) van Besluit CDNI 2024-I-5 luidt als volgt:
De Conferentie der Verdragsluitende Partijen,
gezien het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CDNI) en met name de artikelen 14 en 19 van dit Verdrag,
gezien het feit dat bij de goedkeuring van Besluit 2021-I-6 onbedoeld het voorschrift is komen te vervallen dat de lozing van huishoudelijk afvalwater van passagiersschepen toestaat indien deze passagiersschepen over toegelaten boordzuiveringsinstallaties beschikken die voldoen aan de grens- en controlewaarden zoals opgenomen in Aanhangsel V,
overwegende dat het bij deze aanpassing om een kleine wijziging gaat die een redactionele vergissing rechtzet,
overwegende dat door de wijziging de rechtszekerheid voor de exploitanten van passagiersschepen en handhavende autoriteiten verbeterd wordt,
overwegende dat de wijziging geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu of voor de veiligheid en gezondheid van het scheepvaartpersoneel of de verkeersdeelnemers,
op voorstel van haar werkgroep,
in het licht van Besluit 2021-I-6 en de bij dat Besluit gevoegde impactanalyse,
stemt in met de wijziging van artikel 9.01 en 9.03 van de Uitvoeringsregeling zoals in de bijlage is weergegeven.
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025.
1. Artikel 9.01, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling behorende bij het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart wordt als volgt gewijzigd:
„(5) Het in het derde lid genoemde verbod geldt niet voor passagiersschepen die beschikken over toegelaten boordzuiveringsinstallaties die voldoen aan de grens- en controlewaarden zoals opgenomen in Aanhangsel V.”
2. Artikel 9.01, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling behorende bij het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart komt als volgt te luiden:
„(6) Het in het derde lid genoemde verbod geldt niet voor zeeschepen in zeehavens aan zeetoegangswegen die moeten voldoen aan de bepalingen van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging van de zee door schepen (Marpol).”
3. Artikel 9.03, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling behorende bij het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart wordt als volgt gewijzigd:
„(4) De schipper van een passagiersschip dat krachtens artikel 9.01, derde lid, onder het lozingsverbod voor huishoudelijk afvalwater valt, dient zeker te stellen dat het huishoudelijk afvalwater op een passende wijze aan boord van het schip wordt verzameld en overeenkomstig artikel 8.02, derde lid, bij een installatie of inzamelstation wordt afgegeven, voor zover het passagiersschip niet over een boordzuiveringsinstallatie overeenkomstig artikel 9.01, vijfde lid, beschikt.”
De Besluiten CDNI 2024-I-4 en CDNI 2024-I-5 van 27 juni 2024 behoeven ingevolge artikel 7, aanhef, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen niet de goedkeuring van de Staten-Generaal.
Het Besluit CDNI 2024-I-4 van 27 juni 2024 tot wijziging van Deel B en Aanhangsel IV van de Uitvoeringsregeling van het Verdrag is op 1 oktober 2024 in werking getreden.
Het Besluit CDNI 2024-I-5 van 27 juni 2024 tot wijziging van artikel 9.01 en 9.03 van de Uitvoeringsregeling van het Verdrag is op 1 januari 2025 in werking getreden.
Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden gelden de Besluiten CDNI-2024-I-4 en CDNI 2024-I-5, evenals het Verdrag, voor Nederland (het Europese deel).
In overeenstemming met artikel 19, tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen heeft de Minister van Buitenlandse Zaken bepaald dat de Besluiten CDNI 2024-I-4 en CDNI 2024-I-5 van 27 juni 2024, zullen zijn bekendgemaakt in Nederland (het Europese deel) op de dag na de datum van uitgifte van dit Tractatenblad.
Uitgegeven de eenendertigste januari 2025.
De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. VELDKAMP
Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstinrichtingen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 116-142).
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)
Verordening (EU) Nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2025-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.