Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2025, 37 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2025, 37 | Verdrag |
13 (2012) Nr. 7
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (met Bijlage, Protocol en Onderlinge Overeenkomst);
Berlijn, 12 april 2012
Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummers 012450, 013063, 013767 en 013987 in de Verdragenbank.
Op 14 april 2025 is te ’s-Gravenhage een wijzigingsprotocol inzake het Verdrag, zoals gewijzigd door het Protocol van 11 januari 2016 en het Protocol van 24 maart 2021, tot stand gekomen. De Nederlandse en de Duitse tekst van het wijzigingsprotocol luiden als volgt:
Het Koninkrijk der Nederlanden
en
de Bondsrepubliek Duitsland,
Geleid door de wens een Protocol te sluiten tot wijziging van het Verdrag van 12 april 2012 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen zoals gewijzigd door het Protocol van 11 januari 2016 en het Protocol van 24 maart 2021 (hierna te noemen „het Verdrag”),
Zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 3, eerste lid, van het Verdrag wordt als volgt gewijzigd:
1. In punt bb van onderdeel l wordt de punt vervangen door een puntkomma.
2. Het volgende onderdeel m wordt toegevoegd:
„m. betekent de uitdrukking „instelling voor collectieve belegging”:
aa. in het geval van de Bondsrepubliek Duitsland, een investeringsfonds („Investmentfonds”) en een bijzonder investeringsfonds („Spezial-Investmentfonds”) in de zin van de Wet inzake belasting op investeringen (Investmentsteuergesetz), anders dan een vehikel dat is opgericht als een samenwerkingsverband;
bb. in het geval van Nederland, een fiscale beleggingsinstelling voor de toepassing van de Nederlandse vennootschapsbelasting;
cc. elk ander vehikel zoals door de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kan worden overeengekomen.”
1. Artikel 10, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag wordt vervangen door het volgende onderdeel:
„a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is dat onmiddellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt gedurende een periode van 365 dagen waarin de dag valt waarop de dividenden betaald worden (voor het berekenen van die periode wordt geen rekening gehouden met veranderingen van eigendom die rechtstreeks voortvloeien uit een bedrijfsreorganisatie, zoals een fusie of een splitsing, van het lichaam dat de aandelen bezit of de dividenden betaalt);”
2. De volgende zin wordt ingevoegd na de eerste zin van het tweede lid van artikel 10 van het Verdrag:
„In het geval van dividenden die betaald worden door een Duitse „REIT-Aktiengesellschaft” in de zin van de Wet inzake Duitse Real Estate Investment Trust Corporations („REIT-Gesetz”) of een lichaam dat aan de Nederlandse wetgeving onderworpen is en voor de belastingheffing in wezen overeenkomt met een Duits REIT-Aktiengesellschaft, of dividenden die worden betaald aan of door een instelling voor collectieve belegging, is uitsluitend onderdeel c van toepassing.”
3. Artikel 10, derde lid, van het Verdrag wordt vervangen door het volgende lid:
„3. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen, en inkomsten uit uitdelingen op grond van certificaten van een Duitse instelling voor collectieve belegging.”
1. Het volgende lid wordt ingevoegd na artikel 14, eerste lid, van het Verdrag:
„1a. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, indien een inwoner van een verdragsluitende staat een dienstbetrekking uitoefent in de andere verdragsluitende staat, is de beloning verkregen door deze inwoner ter zake van dagen waarop de dienstbetrekking wordt uitgeoefend in de eerstgenoemde staat of in een of meer derde rechtsgebieden, slechts in die andere staat belastbaar, indien de dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk wordt uitgeoefend in de eerstgenoemde staat of in een of meer derde rechtsgebieden gedurende minder dan 35 werkdagen in een kalenderjaar. Indien echter op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen de eerstgenoemde verdragsluitende staat en een derde rechtsgebied het deel van de beloning ter zake van dagen waarop de dienstbetrekking in dat derde rechtsgebied wordt uitgeoefend in dat derde rechtsgebied mag worden belast, is de eerste zin niet van toepassing op dat deel van de beloning.”
2. Artikel 14, tweede lid, van het Verdrag wordt vervangen door het volgende lid:
„2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid en lid 1a, is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een in de andere verdragsluitende staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en
b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere staat is, en
c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere staat heeft.”
Artikel 18, eerste lid, van het Verdrag wordt vervangen door het volgende lid:
„1.
a. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een verdragsluitende staat, deelstaat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam van een verdragsluitende staat of deelstaat, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten verleend aan die staat, deelstaat of dat staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, zijn slechts in die staat belastbaar.
b. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar, indien de diensten in die staat worden verleend en de natuurlijke persoon een inwoner is van die staat die:
aa. onderdaan is van die staat, of
bb. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die staat werd.
Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn eveneens slechts in die andere verdragsluitende staat belastbaar voor een heel kalenderjaar, indien de natuurlijke persoon de diensten verleent buiten die staat gedurende minder dan 35 werkdagen in een kalenderjaar.
c. De bepalingen van onderdeel a zijn van toepassing in plaats van de bepalingen van onderdeel b, indien de natuurlijke persoon de diensten verleent in die andere verdragsluitende staat gedurende minder dan 35 werkdagen in een kalenderjaar.”
1. Artikel 22, eerste lid, onderdeel a, van het Verdrag wordt vervangen door het volgende onderdeel:
„a. Van de belastinggrondslag voor de Duitse belasting wordt vrijgesteld elk bestanddeel van het inkomen dat afkomstig is uit Nederland dat, volgens dit Verdrag, werkelijk wordt belast in Nederland en niet wordt behandeld in onderdeel b.
Wat betreft bestanddelen van het inkomen uit dividenden, is de voorgaande bepaling uitsluitend van toepassing op dividenden die worden betaald aan een lichaam dat inwoner is van de Bondsrepubliek Duitsland door een lichaam dat inwoner is van Nederland, waarvan ten minste 10 percent van het kapitaal onmiddellijk in het bezit is van het Duitse lichaam en die niet in aftrek zijn gebracht bij het vaststellen van de winst van het lichaam dat deze dividenden uitdeelt.”
2. Artikel 22, tweede lid, onderdeel b, van het Verdrag wordt vervangen door het volgende onderdeel:
„b. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde en vierde lid, artikel 7, eerste lid, artikel 8, eerste en tweede lid, artikel 10, vierde lid, artikel 11, derde lid, artikel 12, derde lid, artikel 13, eerste en derde lid, artikel 14, eerste lid, lid 1a, derde en vierde lid, artikel 17, tweede, derde en vijfde lid, artikel 18, eerste lid en de eerste volzin van het tweede lid, en artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag ook in de Bondsrepubliek Duitsland mogen worden belast of uitsluitend in de Bondsrepubliek Duitsland mogen worden belast en die in de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden bedoelde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.”
1. Het tweede lid van onderdeel I van het Protocol bij het Verdrag wordt vervangen door het volgende lid:
„2. In het geval dat een bestanddeel van het inkomen, een voordeel of vermogenswinst wordt verkregen door of door tussenkomst van een persoon die geheel of gedeeltelijk als fiscaal transparant wordt behandeld krachtens de wetgeving van een van beide verdragsluitende staten, wordt dat bestanddeel, voordeel of die vermogenswinst geacht inkomen te zijn van een inwoner van een verdragsluitende staat maar uitsluitend voor zover dat bestanddeel, voordeel of die vermogenswinst voor de belastingheffing door die staat wordt behandeld als het inkomen, voordeel of de vermogenswinst van een inwoner.
Overeengekomen wordt dat wanneer dividenden verkregen door of door tussenkomst van een geheel of gedeeltelijk fiscaal transparante entiteit of constructie voor de belastingheffing door een verdragsluitende staat worden behandeld als inkomen, voordelen of vermogenswinsten van een inwoner van die staat, artikel 10 van toepassing is als had die inwoner de dividenden rechtstreeks verkregen.
In andere situaties waarin entiteiten door een van de verdragsluitende staten transparant worden geacht en door de andere niet-transparant en dit leidt tot dubbele belasting of belasting die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, zoeken de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten naar oplossingen krachtens artikel 25 teneinde dubbele belasting of belasting die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag te vermijden en tegelijkertijd te voorkomen dat, louter als gevolg van de toepassing van het Verdrag, inkomen (gedeeltelijk) niet aan belasting onderworpen is. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen dergelijke onderling overeengekomen oplossingen bekendmaken.”
2. Het volgende lid wordt toegevoegd na het tweede lid van onderdeel I van het Protocol bij het Verdrag:
„3. Het is wel te verstaan dat het begrip „inkomen” geacht wordt mede te verwijzen naar individuele bestanddelen van het inkomen.”
3. Onderdeel II van het Protocol bij het Verdrag wordt vervangen door het volgende onderdeel:
1. Het is wel te verstaan dat een persoon, anders dan een natuurlijke persoon, geacht wordt in Nederland aan belasting te zijn onderworpen indien de persoon voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 inwoner is van Nederland, mits het door die persoon verworven inkomen krachtens de Nederlandse belastingwetgeving wordt behandeld als inkomen van die persoon en niet als het inkomen van de begunstigden, leden of participanten van of in die persoon. Niettegenstaande de voorgaande volzin is een persoon geen inwoner van Nederland indien die persoon in Nederland slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in Nederland.
2. Het is wel te verstaan dat een instelling voor collectieve belegging die of een pensioenfonds dat is opgericht en effectief wordt geleid in Duitsland een inwoner van Duitsland is in overeenstemming met artikel 4, eerste lid.”
4. Het volgende onderdeel wordt ingevoegd na onderdeel XI van het Protocol bij het Verdrag:
1. Ten behoeve van de drempel van 35 dagen wordt een dag alleen meegerekend, indien op de betreffende dag de dienstbetrekking wordt uitgeoefend gedurende ten minste 30 minuten in hetzij de woonstaat van de werknemer of in een of meer derde rechtsgebieden.
2. Het begrip „werkdagen” betekent daadwerkelijk gewerkte dagen. Daadwerkelijk gewerkte dagen zijn alle dagen in een kalenderjaar waarop de werknemer daadwerkelijk een dienstbetrekking uitoefent en voor welke hij een beloning ontvangt. Aanwezigheidsdiensten, zelfs wanneer de werknemer wordt opgeroepen om daadwerkelijk werk te verrichten, worden echter niet meegenomen bij het vaststellen van een werkdag.
3. Het is wel te verstaan dat Nederland en de Bondsrepubliek Duitsland artikel 14 op verschillende wijzen interpreteren en toepassen in gevallen waarin een beloning wordt betaald maar niet daadwerkelijk werk wordt verricht. Een beloning die wordt betaald door de werkgever voor dagen waarop de werknemer niet daadwerkelijk werk verricht vanwege
a. verlof na kennisgeving van beëindiging van de dienstbetrekking;
b. het thuis inactief doorbrengen van dagen in opdracht van de werkgever of een regering van een verdragsluitende staat, wordt echter geacht een beloning te zijn die wordt verstrekt voor het uitoefenen van een dienstbetrekking in de verdragsluitende staat waarin het werk feitelijk zou zijn verricht indien de bovenstaande situaties zich niet hadden voorgedaan.”
5. Het huidige onderdeel XII van het Protocol bij het Verdrag wordt vernummerd tot onderdeel XIII.
6. Het huidige onderdeel XIII van het Protocol bij het Verdrag wordt vernummerd tot onderdeel XIV.
7. Het huidige onderdeel XIV van het Protocol bij het Verdrag wordt vernummerd tot onderdeel XV.
8. Het volgende onderdeel wordt ingevoegd na het nieuwe onderdeel XV van het Protocol bij het Verdrag:
1. Met betrekking tot artikel 18, eerste lid, onderdelen b en c, is het wel te verstaan dat ingeval de diensten niet uitsluitend in de woonstaat worden verricht, die bepalingen kunnen resulteren in het toewijzen van heffingsrechten aan beide staten, al naargelang waar de diensten zijn verleend.
2. Ten behoeve van de drempel van 35 dagen wordt een dag alleen meegerekend, indien op de betreffende dag de diensten worden verleend gedurende ten minste 30 minuten.
3. Het begrip „werkdagen” betekent daadwerkelijk gewerkte dagen. Daadwerkelijk gewerkte dagen zijn alle dagen in een kalenderjaar waarop de werknemer daadwerkelijk diensten verleent en voor welke hij een beloning ontvangt. Aanwezigheidsdiensten, zelfs wanneer de werknemer wordt opgeroepen om daadwerkelijk diensten te verlenen, worden echter niet meegenomen bij het vaststellen van een werkdag.”
9. Het huidige onderdeel XV van het Protocol bij het Verdrag wordt vernummerd tot onderdeel XVII.
10. Het huidige onderdeel XVI van het Protocol bij het Verdrag wordt vernummerd tot onderdeel XVIII.
11. Het huidige onderdeel XVII van het Protocol bij het Verdrag wordt vernummerd tot onderdeel XIX.
12. Het huidige onderdeel XVIII van het Protocol bij het Verdrag wordt vernummerd tot onderdeel XX.
13. Het huidige onderdeel XIX van het Protocol bij het Verdrag wordt vernummerd tot onderdeel XXI.
14. In het nieuwe onderdeel XXI van het Protocol bij het Verdrag worden het eerste lid en het lidnummer „2.” verwijderd.
1. Dit Wijzigingsprotocol dient te worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging worden zo spoedig mogelijk uitgewisseld.
2. Dit Wijzigingsprotocol treedt in werking op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de akten van bekrachtiging zijn uitgewisseld. Het Verdrag en het Protocol daarbij, zoals gewijzigd bij dit Wijzigingsprotocol, zijn daarna van toepassing:
a. in de Bondsrepubliek Duitsland:
aa. in het geval van belastingen geheven aan de bron, ter zake van bedragen betaald op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin dit Wijzigingsprotocol in werking treedt;
bb. in het geval van overige belastingen, ter zake van belastingen geheven over tijdvakken beginnend op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin dit Wijzigingsprotocol in werking treedt;
b. in Nederland door belastingjaren en -tijdvakken beginnend en belastbare gebeurtenissen die zich voordoen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin dit Wijzigingsprotocol in werking is getreden.
GEDAAN te ’s-Gravenhage op 14 april, in tweevoud, in de Nederlandse en Duitse taal, waarbij beide teksten gelijkelijk authentiek zijn.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden, INGE GROOT
Voor de Bondsrepubliek Duitsland, NIKOLAUS MEYER-LANDRUT
Das Königreich der Niederlande
und
die Bundesrepublik Deutschland –
von dem Wunsch geleitet, ein Protokoll zur Änderung des Abkommens vom 12. April 2012 zwischen dem Königreich der Niederlande und der Bundesrepublik Deutschland zur Vermeidung der Doppelbesteuerung und zur Verhinderung der Steuerverkürzung auf dem Gebiet der Steuern vom Einkommen in der durch das Protokoll vom 11. Januar 2016 sowie das Protokoll vom 24. März 2021 geänderten Fassung (im Folgenden als »Abkommen« bezeichnet) zu schließen –
sind wie folgt übereingekommen:
Artikel 3 Absatz 1 des Abkommens wird wie folgt geändert:
1. In Buchstabe l Doppelbuchstabe bb wird der Punkt durch ein Semikolon ersetzt.
2. Folgender Buchstabe m wird angefügt:
»m) bedeutet der Ausdruck »Organismus für gemeinsame Anlagen«
aa) im Fall der Bundesrepublik Deutschland einen Investmentfonds und Spezial-Investmentfonds im Sinne des Investmentsteuergesetzes, jedoch keinen Organismus, der als Personengesellschaft errichtet wurde;
bb) im Fall der Niederlande einen steuerlichen Anlageorganismus (»fiscale beleggingsinstelling«) für die Zwecke der Körperschaftsteuer der Niederlande;
cc) einen von den zuständigen Behörden der Vertragsstaaten vereinbarten sonstigen Organismus.«
1. Artikel 10 Absatz 2 Buchstabe a des Abkommens wird durch folgenden Buchstaben ersetzt:
»a) 5 Prozent des Bruttobetrags der Dividenden, wenn der Nutzungsberechtigte eine Gesellschaft ist, die während eines Zeitraums von 365 Tagen einschließlich des Tages der Dividendenzahlung unmittelbar über mindestens 10 Prozent des Kapitals der die Dividenden zahlenden Gesellschaft verfügt (bei der Berechnung dieses Zeitraums bleiben Änderungen der Eigentums- oder Inhaberschaftsverhältnisse unberücksichtigt, die sich unmittelbar aus einer Umstrukturierung wie einer Fusion oder Spaltung der die Anteile haltenden oder die Dividende zahlenden Gesellschaft ergeben würden),«
2. Nach Artikel 10 Absatz 2 Satz 1 des Abkommens wird folgender Satz eingefügt:
»Im Fall von Dividenden, die von einer deutschen Real-Estate-Investment-Trust-Aktiengesellschaft (REIT-Aktiengesellschaft) im Sinne des Gesetzes über deutsche Immobilien-Aktiengesellschaften mit börsennotierten Anteilen (REIT-Gesetz) oder einer dem Recht der Niederlande unterliegenden und steuerlich im Wesentlichen einer deutschen REIT-Aktiengesellschaft entsprechenden Gesellschaft gezahlt werden, oder Dividenden, die an einen oder von einem Organismus für gemeinsame Anlagen gezahlt werden, ist nur Buchstabe c anzuwenden.«
3. Artikel 10 Absatz 3 des Abkommens wird durch folgenden Absatz ersetzt:
»3. Der in diesem Artikel verwendete Ausdruck »Dividenden« bedeutet Einkünfte aus Aktien, Genussrechten oder Genussscheinen, Kuxen, Gründeranteilen oder anderen Rechten – ausgenommen Forderungen – mit Gewinnbeteiligung und aus sonstigen Gesellschaftsanteilen stammende Einkünfte, die nach dem Recht des Staates, in dem die ausschüttende Gesellschaft ansässig ist, den Einkünften aus Aktien steuerlich gleichgestellt sind, sowie Einkünfte aus Ausschüttungen auf Anteilscheine eines deutschen Organismus für gemeinsame Anlagen.«
1. Nach Artikel 14 Absatz 1 des Abkommens wird folgender Absatz eingefügt:
»1a. Ungeachtet des Absatzes 1 können, wenn eine in einem Vertragsstaat ansässige Person im anderen Vertragsstaat eine unselbständige Arbeit ausübt, Vergütungen, die diese ansässige Person für Tage bezieht, an denen die unselbständige Arbeit im erstgenannten Staat oder in einem oder mehreren Drittstaaten oder -gebieten ausgeübt wird, nur im anderen Staat besteuert werden, wenn die unselbständige Arbeit an weniger als 35 Arbeitstagen im Kalenderjahr ganz oder teilweise im erstgenannten Staat oder in einem oder mehreren Drittstaaten oder -gebieten ausgeübt wird. Kann jedoch aufgrund eines Doppelbesteuerungsabkommens zwischen dem erstgenannten Vertragsstaat und einem Drittstaat oder -gebiet der Teil der Vergütungen für Tage, an denen die unselbständige Arbeit in diesem Drittstaat beziehungsweise -gebiet ausgeübt wird, in diesem Drittstaat beziehungsweise -gebiet besteuert werden, so ist Satz 1 für diesen Teil der Vergütungen nicht anzuwenden.«
2. Artikel 14 Absatz 2 des Abkommens wird durch folgenden Absatz ersetzt:
»2. Ungeachtet der Absätze 1 und 1a können Vergütungen, die eine in einem Vertragsstaat ansässige Person für eine im anderen Vertragsstaat ausgeübte unselbständige Arbeit bezieht, nur im erstgenannten Staat besteuert werden, wenn
a) der Empfänger sich im anderen Staat insgesamt nicht länger als 183 Tage innerhalb eines Zeitraums von zwölf Monaten, der während des betreffenden Steuerjahres beginnt oder endet, aufhält und
b) die Vergütungen von einem Arbeitgeber oder für einen Arbeitgeber gezahlt werden, der nicht im anderen Staat ansässig ist, und
c) die Vergütungen nicht von einer Betriebsstätte getragen werden, die der Arbeitgeber im anderen Staat hat.«
Artikel 18 Absatz 1 des Abkommens wird durch folgenden Absatz ersetzt:
»1.
a) Gehälter, Löhne und ähnliche Vergütungen, die von einem Vertragsstaat, einem seiner Länder oder einer ihrer Gebietskörperschaften an eine natürliche Person für die diesem Staat, einem seiner Länder oder einer ihrer Gebietskörperschaften geleisteten Dienste gezahlt werden, können nur in diesem Staat besteuert werden.
b) Diese Gehälter, Löhne und ähnlichen Vergütungen können jedoch nur im anderen Vertragsstaat besteuert werden, wenn die Dienste in diesem Staat geleistet werden und die natürliche Person in diesem Staat ansässig ist und
aa) ein Staatsangehöriger dieses Staates ist oder
bb) nicht ausschließlich deshalb in diesem Staat ansässig geworden ist, um die Dienste zu leisten.
Diese Gehälter, Löhne und ähnlichen Vergütungen können für ein Kalenderjahr insgesamt auch dann nur in diesem anderen Vertragsstaat besteuert werden, wenn die natürliche Person die Dienste an weniger als 35 Arbeitstagen im Kalenderjahr außerhalb dieses Staates leistet.
c) Statt der Bestimmungen des Buchstabens b sind die Bestimmungen des Buchstabens a anzuwenden, wenn die natürliche Person die Dienste an weniger als 35 Arbeitstagen im Kalenderjahr in diesem anderen Vertragsstaat leistet.«
1. Artikel 22 Absatz 1 Buchstabe a des Abkommens wird durch folgenden Buchstaben ersetzt:
»a) Von der Bemessungsgrundlage der deutschen Steuer werden die Einkünfte aus den Niederlanden ausgenommen, die nach diesem Abkommen tatsächlich in den Niederlanden besteuert werden und nicht unter Buchstabe b fallen.
Für Einkünfte aus Dividenden gelten die vorstehenden Bestimmungen nur dann, wenn diese Dividenden an eine in der Bundesrepublik Deutschland ansässige Gesellschaft von einer in den Niederlanden ansässigen Gesellschaft gezahlt werden, deren Kapital zu mindestens 10 Prozent unmittelbar der deutschen Gesellschaft gehört, und bei der Ermittlung der Gewinne der ausschüttenden Gesellschaft nicht abgezogen worden sind.«
2. Artikel 22 Absatz 2 Buchstabe b des Abkommens wird durch folgenden Buchstaben ersetzt:
»b) Bezieht jedoch eine in den Niederlanden ansässige Person Einkünfte, die nach Artikel 6 Absätze 1, 3 und 4, Artikel 7 Absatz 1, Artikel 8 Absätze 1 und 2, Artikel 10 Absatz 4, Artikel 11 Absatz 3, Artikel 12 Absatz 3, Artikel 13 Absätze 1 und 3, Artikel 14 Absätze 1, 1a, 3 und 4, Artikel 17 Absätze 2, 3 und 5, Artikel 18 Absätze 1 und 2 Satz 1 sowie Artikel 21 Absatz 2 auch oder nur in der Bundesrepublik Deutschland besteuert werden können und in der unter Absatz 2 Buchstabe a genannten
Bemessungsgrundlage enthalten sind, so befreien die Niederlande diese Einkünfte von der Steuer, indem sie eine Steuerermäßigung gewähren. Diese Ermäßigung wird nach den Bestimmungen der niederländischen Rechtsvorschriften zur Vermeidung der Doppelbesteuerung berechnet. Zu diesem Zweck gelten die genannten Einkünfte als in dem Betrag der Einkünfte enthalten, die nach jenen Bestimmungen von der niederländischen Steuer befreit sind.«
1. Nummer I Absatz 2 des Protokolls zum Abkommen wird durch folgenden Absatz ersetzt:
»2. Werden Einkünfte oder Gewinne durch oder über eine Person erzielt, die nach dem Recht eines der Vertragsstaaten vollständig oder teilweise steuerlich transparent behandelt wird, so gelten diese als Einkünfte einer in einem Vertragsstaat ansässigen Person, jedoch nur, soweit sie für Zwecke der Besteuerung durch diesen Staat wie Einkünfte oder Gewinne einer ansässigen Person behandelt werden.
Es wird vereinbart, dass, wenn Dividenden, die durch oder über vollständig oder teilweise steuerlich transparente Rechtsträger oder Gebilde erzielt werden, für Zwecke der Besteuerung durch einen Vertragsstaat wie Einkünfte oder Gewinne einer in diesem Staat ansässigen Person behandelt werden, Artikel 10 so anzuwenden ist, als hätte diese ansässige Person die Dividenden unmittelbar erzielt.
In anderen Fällen, in denen Rechtsträger in einem der Vertragsstaaten als steuerlich transparent und im anderen Vertragsstaat als nicht steuerlich transparent gelten und dies zu einer Doppelbesteuerung oder einer nicht diesem Abkommen entsprechenden Besteuerung führt, suchen die zuständigen Behörden der Vertragsstaaten gemäß Artikel 25 Lösungen, um eine Doppelbesteuerung beziehungsweise eine nicht diesem Abkommen entsprechende Besteuerung zu vermeiden und gleichzeitig zu verhindern, dass Einkünfte nur aufgrund der Anwendung des Abkommens (teilweise) nicht der Steuer unterliegen. Die zuständigen Behörden der Vertragsstaaten können diese einvernehmlichen Lösungen veröffentlichen.«
2. Nach Nummer I Absatz 2 des Protokolls zum Abkommen wird folgender Absatz angefügt:
»3. Der Ausdruck »Einkünfte« ist so zu verstehen, dass damit auch einzelne Teile von Einkünften gemeint sind.«
3. Nummer II des Protokolls zum Abkommen wird durch folgende Nummer ersetzt:
1. Eine nicht natürliche Person gilt als in den Niederlanden steuerpflichtig, wenn sie für die Zwecke der Körperschaftsteuer (»Wet op de vennootschapsbelasting 1969«) in den Niederlanden ansässig ist, vorausgesetzt, die von dieser Person erzielten Einkünfte werden nach dem Steuerrecht der Niederlande wie Einkünfte dieser Person und nicht wie Einkünfte der Begünstigten, Gesellschafter oder Teilhaber der Person behandelt. Ungeachtet des vorstehenden Satzes ist eine Person nicht in den Niederlanden ansässig, wenn diese Person nur aufgrund von aus niederländischen Quellen bezogenen Einkommen in den Niederlanden steuerpflichtig ist.
2. Ein Organismus für gemeinsame Anlagen oder ein Pensionsfonds, der in Deutschland errichtet wurde und tatsächlich in Deutschland geleitet wird, ist nach Artikel 4 Absatz 1 in Deutschland ansässig.«
4. Nach Nummer XI des Protokolls zum Abkommen wird folgende Nummer eingefügt:
1. Beim Schwellenwert von 35 Tagen wird ein Tag nur dann berücksichtigt, wenn die unselbständige Arbeit am betreffenden Tag mindestens 30 Minuten lang entweder im Ansässigkeitsstaat des Arbeitnehmers oder in einem oder mehreren Drittstaaten oder -gebieten ausgeübt wird.
2. Der Ausdruck »Arbeitstage« bedeutet tatsächliche Arbeitstage. Tatsächliche Arbeitstage sind alle Tage innerhalb eines Kalenderjahrs, an denen der Arbeitnehmer eine unselbständige Arbeit tatsächlich ausübt und für die er Vergütungen bezieht. Zeiten im Bereitschaftsdienst werden bei der Ermittlung von Arbeitstagen jedoch nicht berücksichtigt, selbst wenn ein Abruf zur tatsächlichen Ausübung der Tätigkeit erfolgt.
3. In dem Fall, dass Vergütungen gezahlt werden, obwohl nicht tatsächlich eine Tätigkeit ausgeübt wird, legen die Niederlande und die Bundesrepublik Deutschland Artikel 14 unterschiedlich aus beziehungsweise wenden ihn unterschiedlich an. Vergütungen, die vom Arbeitgeber für Tage gezahlt werden, an denen der Arbeitnehmer
a) aufgrund einer Arbeitsfreistellung nach Kündigung der unselbständigen Arbeit,
b) aufgrund dessen, dass er gemäß einer Anordnung des Arbeitgebers oder einer Regierung eines Vertragsstaats Tage untätig zu Hause verbringt,
nicht tatsächlich eine Tätigkeit ausübt, gelten jedoch als Vergütungen, die für die Ausübung einer unselbständigen Arbeit in dem Vertragsstaat geleistet werden, in dem die Tätigkeit ohne diese Umstände tatsächlich ausgeübt worden wäre.«
5. Die bisherige Nummer XII des Protokolls zum Abkommen wird Nummer XIII.
6. Die bisherige Nummer XIII des Protokolls zum Abkommen wird Nummer XIV.
7. Die bisherige Nummer XIV des Protokolls zum Abkommen wird Nummer XV.
8. Nach der neuen Nummer XV des Protokolls zum Abkommen wird folgende Nummer eingefügt:
1. In Bezug auf Artikel 18 Absatz 1 Buchstaben b und c können diese Bestimmungen in dem Fall, dass die Dienste nicht nur im Ansässigkeitsstaat geleistet werden, zu einer Zuweisung der Besteuerungsrechte an beide Staaten führen, je nachdem, wo die Dienste geleistet wurden.
2. Beim Schwellenwert von 35 Tagen wird ein Tag nur dann berücksichtigt, wenn die Dienste am betreffenden Tag mindestens 30 Minuten lang geleistet werden.
3. Der Ausdruck »Arbeitstage« bedeutet tatsächliche Arbeitstage. Tatsächliche Arbeitstage sind alle Tage innerhalb eines Kalenderjahrs, an denen der Arbeitnehmer die Dienste tatsächlich leistet und für die er Vergütungen bezieht. Zeiten im Bereitschaftsdienst werden bei der Ermittlung von Arbeitstagen jedoch nicht berücksichtigt, selbst wenn ein Abruf zur tatsächlichen Leistung der Dienste erfolgt.«
9. Die bisherige Nummer XV des Protokolls zum Abkommen wird Nummer XVII.
10. Die bisherige Nummer XVI des Protokolls zum Abkommen wird Nummer XVIII.
11. Die bisherige Nummer XVII des Protokolls zum Abkommen wird Nummer XIX.
12. Die bisherige Nummer XVIII des Protokolls zum Abkommen wird Nummer XX.
13. Die bisherige Nummer XIX des Protokolls zum Abkommen wird Nummer XXI.
14. In der neuen Nummer XXI des Protokolls zum Abkommen wird Absatz 1 aufgehoben und die Absatzbezeichnung »(2)« gestrichen.
1. Dieses Änderungsprotokoll bedarf der Ratifikation; die Ratifikationsurkunden werden so bald wie möglich ausgetauscht.
2. Dieses Änderungsprotokoll tritt am letzten Tag des Monats in Kraft, der auf den Monat des Austauschs der Ratifikationsurkunden folgt. Das Abkommen und sein Protokoll in der durch dieses Änderungsprotokoll geänderten Fassung sind danach anzuwenden
a) in der Bundesrepublik Deutschland
aa) bei den im Abzugsweg erhobenen Steuern für Beträge, die am oder nach dem 1. Januar des Kalenderjahrs gezahlt werden, das dem Jahr folgt, in dem dieses Änderungsprotokoll in Kraft tritt;
bb) bei den übrigen Steuern für Steuern, die für Zeiträume erhoben werden, die am oder nach dem 1. Januar des Kalenderjahrs beginnen, das dem Jahr folgt, in dem dieses Änderungsprotokoll in Kraft tritt;
b) in den Niederlanden für Veranlagungsjahre und -zeiträume sowie Steuertatbestände, die am oder nach dem 1. Januar des Kalenderjahrs beginnen beziehungsweise eintreten, das dem Jahr folgt, in dem dieses Änderungsprotokoll in Kraft getreten ist.
GESCHEHEN zu Den Haag am 14. April 2025, in zwei Urschriften, jede in niederländischer und deutscher Sprache, wobei jeder Wortlaut gleichermaßen verbindlich ist.
Für das Königreich der Niederlande, INGE GROOT
Für die Bundesrepublik Deutschland, NIKOLAUS MEYER-LANDRUT
Het wijzigingsprotocol van 14 april 2025 behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het wijzigingsprotocol kan worden gebonden.
De bepalingen van het wijzigingsprotocol van 14 april 2025 zullen ingevolge artikel VII, tweede lid, op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de akten van bekrachtiging zijn uitgewisseld in werking treden.
Uitgegeven de eerste mei 2025.
De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. VELDKAMP
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2025-37.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.