13 (2024) Nr. 1

A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Suriname tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting;

Willemstad, 1 juli 2024

Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 014036 in de Verdragenbank.

B. TEKST


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, en de Republiek Suriname tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting

Het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao,

en

de Republiek Suriname,

Geleid door de wens hun economische betrekkingen verder te ontwikkelen en hun samenwerking op belastinggebied te verbeteren,

Voornemens een verdrag te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen zonder daarbij mogelijkheden te scheppen tot niet-heffing of verminderde heffing van belasting door middel van het ontduiken of ontwijken van belasting (daaronder begrepen het oneigenlijk gebruik van verdragen door middel van constructies gericht op de verkrijging van in dit Verdrag voorziene tegemoetkomingen tot indirect voordeel van inwoners van derde rechtsgebieden),

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1 Personen op wie het verdrag van toepassing is

  • 1. Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.

  • 2. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt inkomen dat is verkregen door of door tussenkomst van een entiteit of een constructie die op grond van de belastingwetgeving van een verdragsluitende staat als geheel of gedeeltelijk fiscaal transparant behandeld wordt, geacht inkomen te zijn van een inwoner van een verdragsluitende staat, maar uitsluitend voor zover dat inkomen door die staat voor belastingdoeleinden behandeld wordt als inkomen van een inwoner van die staat.

  • 3. Niettegenstaande de overige bepalingen van dit Verdrag kan een geregistreerd collectief beleggingsvehikel en een erkend pensioenfonds dat is gevestigd in een verdragsluitende staat en dat inkomsten of voordelen ontvangt die ontstaan in de andere verdragsluitende staat, ervoor kiezen niet te worden behandeld als een inwoner van de verdragsluitende staat waarin het is gevestigd en kan het namens de eigenaren van de belangen in het collectief beleggingsvehikel aanspraak maken op de belastingaftrek, teruggaaf of andere voordelen die krachtens enig Verdrag voor die eigenaren beschikbaar zouden zijn geweest indien zij die inkomsten rechtstreeks hadden ontvangen.

  • 4. Een collectief beleggingsvehikel mag geen aanspraak maken op belastingaftrek, terugbetaling of andere voordelen overeenkomstig het derde lid namens een eigenaar van de belangen in een dergelijk collectief beleggingsvehikel indien de eigenaar zelf een individuele aanspraak heeft gemaakt op voordelen met betrekking tot door het collectief beleggingsvehikel ontvangen inkomen.

  • 5. In geen geval worden de bepalingen van het tweede lid zo uitgelegd dat ze afbreuk doen aan het recht van een verdragsluitende staat om de inwoners van die verdragsluitende staat te belasten.

Artikel 2 Belastingen waarop het verdrag van toepassing is

  • 1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die worden geheven ten behoeve van een verdragsluitende staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, ongeacht de wijze van heffing.

  • 2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar inkomensbestanddelen of vermogensbestanddelen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door de ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

  • 3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:

    • a. in Curaçao:

      • i. de inkomstenbelasting;

      • ii. de loonbelasting;

      • iii. de winstbelasting;

    • b. in Suriname:

      • i. de inkomstenbelasting;

      • ii. de loonbelasting;

      • iii. de dividendbelasting;

      • iv. de vermogensbelasting.

  • 4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun belastingwetgeving zijn aangebracht.

Artikel 3 Algemene begripsbepalingen

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:

    • a. betekenen de begrippen „een verdragsluitende staat” en „de andere verdragsluitende staat” het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Curaçao, of Suriname, al naargelang de context vereist;

    • b. betekent het begrip „Curaçao” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat is gelegen in de Caribische Zee en bestaat uit het grondgebied van Curaçao, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten en grenzend aan zijn territoriale zee waarin het Koninkrijk der Nederlanden, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent, evenwel met uitzondering van het deel dat betrekking heeft op Aruba en Bonaire;

    • c. betekent het begrip „Suriname” de Republiek Suriname, welke bestaat uit het gehele grondgebied op het Zuid-Amerikaans continent, met inbegrip van de territoriale wateren, de exclusieve economische zone en het buiten de territoriale zee onder de Atlantische Oceaan gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan (continentaal plateau), voor zover de Republiek Suriname ten behoeve van de verkenning, de exploitatie van natuurlijke rijkdommen en andere economische activiteiten soevereine rechten mag uitoefenen, met inbegrip van de in, op, of boven dat gebied aanwezige installaties en andere inrichtingen ten behoeve van de verkenning, de exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen en andere economische activiteiten;

    • d. omvat het begrip „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen die voor de belastingheffing als een entiteit wordt behandeld;

    • e. betekent het begrip „lichaam” elke rechtspersoon of elke entiteit die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

    • f. heeft het begrip „onderneming” betrekking op elke uitoefening van een bedrijf;

    • g. betekenen de begrippen „onderneming van een verdragsluitende staat” en „onderneming van de andere verdragsluitende staat” onderscheidenlijk elk bedrijf uitgeoefend door een inwoner van een verdragsluitende staat en een bedrijf uitgeoefend door een inwoner van de andere verdragsluitende staat;

    • h. betekent het begrip „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van werkelijke leiding in een verdragsluitende staat is gelegen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere verdragsluitende staat zijn gelegen;

    • i. betekent het begrip „bevoegde autoriteit”:

      • i. in Curaçao, de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

      • ii. in Suriname, de minister van Financiën en Planning of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

    • j. wordt verstaan onder het begrip „onderdaan”, met betrekking tot een verdragsluitende staat:

      • i. elke natuurlijke persoon die de nationaliteit of het staatsburgerschap van die verdragsluitende staat bezit; en

      • ii. elke rechtspersoon die, elk samenwerkingsverband dat of elke vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in die verdragsluitende staat van kracht is;

    • k. omvat het begrip „uitoefenen van een bedrijf” mede het uitoefenen van een vrij beroep en het verrichten van andere werkzaamheden van zelfstandige aard;

    • l. betekent het begrip „erkend pensioenfonds” van een staat een in die staat opgerichte entiteit of constructie die op grond van de belastingwetgeving van die staat als een afzonderlijke persoon behandeld wordt en:

      • 1. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is opgericht en wordt geëxploiteerd ten behoeve van het beheren of het voorzien in oudedagsvoorzieningen en ondergeschikte of bijkomstige voorzieningen aan natuurlijke personen en als zodanig gereguleerd wordt door die staat of door een van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan; of

      • 2. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend opgericht en werkzaam is om gelden te beleggen ten voordele van

        • i. entiteiten of constructies zoals bedoeld in onderdeel 1.; of

        • ii. entiteiten die, krachtens een alomvattende regeling ter voorkoming van dubbele belasting tussen de staat waarvan zij inwoner zijn en de staat waar aanspraak wordt gemaakt op de voordelen uit hoofde van dit Verdrag of krachtens een multilaterale overeenkomst waarbij de staat waarvan zij inwoner zijn en de staat waar de voordelen worden aangevraagd partij zijn, worden erkend als pensioenfonds en recht zouden hebben op voordelen die gelijk zijn aan of gunstiger zijn dan de voordelen ingevolge dit Verdrag;

    • m. wordt verstaan onder het begrip „collectief beleggingsvehikel”:

      in het geval van Curaçao, een collectief beleggingsvehikel dat is geregistreerd bij de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, vermeld in Afdeling I van het Register voor beleggingsinstellingen en administrateurs, zoals vermeld in artikel 24 van de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs).

  • 2. Voor de toepassing van het Verdrag op enig moment door een verdragsluitende staat heeft elk daarin niet omschreven begrip, tenzij de context anders vereist of de bevoegde autoriteiten een andere betekenis overeenkomen ingevolge de bepalingen van artikel 24 van dit Verdrag, de betekenis welke het op dat moment heeft volgens de wetgeving van die staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die staat aan dat begrip wordt gegeven.

Artikel 4 Inwoner

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent het begrip „inwoner van een verdragsluitende staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid, en omvat tevens de staat zelf en elk staatkundig of bestuursrechtelijk onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan alsmede een erkend pensioenfonds van die staat. Dit begrip omvat echter niet een persoon die in die staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomen uit bronnen in die staat of van vermogen dat in die staat is gelegen.

  • 2. Een persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, wordt geacht aan belasting onderworpen te zijn:

    • a. in Curaçao, indien de persoon voor de winstbelasting inwoner is van Curaçao;

    • b. in Suriname, indien de persoon voor de inkomstenbelasting een inwoner is van Suriname; mits het door die persoon verworven inkomen krachtens de belastingwetgeving van die staat wordt behandeld als inkomen van die persoon en niet als het inkomen van de rechthebbenden, leden of deelnemers van die persoon.

  • 3. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:

    • a. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

    • b. indien niet kan worden bepaald in welke staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarin hij gewoonlijk verblijft;

    • c. indien hij in beide staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarvan hij onderdaan is;

    • d. indien hij onderdaan is van beide staten of van geen van beide staten, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

  • 4. Indien een persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, ingevolge de bepalingen van het tweede lid inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt zijn positie geacht als volgt te zijn:

    • a. hij is inwoner van de verdragsluitende staat waarin zijn plaats van leiding is gelegen;

    • b. indien niet duidelijk is waar zijn plaats van werkelijke leiding is gelegen, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten de aangelegenheid in onderling overleg.

Artikel 5 Vaste inrichting

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent het begrip „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden verricht.

  • 2. Het begrip „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:

    • a. een plaats waar leiding wordt gegeven;

    • b. een filiaal;

    • c. een kantoor;

    • d. een fabriek;

    • e. een werkplaats;

    • f. een boorplatform ivm natuurlijke rijkdommen;

    • g. een boerderij of landbouwgrond; en

    • h. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve, een watervaartuig voor visvangst of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

  • 3. De term „vaste inrichting” omvat eveneens:

    • a. het uitvoeren van bouw-, constructie-, installatie-, montage-, graaf-, mijnbouw-, bagger- of opruimwerkzaamheden of andere soortgelijke activiteiten, of activiteiten van toezichthoudende aard die daarmee verband houden en die niet vallen onder letter b hieronder, hetzij gedurende meer dan drie maanden binnen een periode van 12 maanden, hetzij als onderdeel van een werk dat achtereenvolgens door verschillende ondernemingen wordt uitgevoerd en waarvan de totale duur meer dan 3 maanden binnen een periode van 12 maanden bedraagt;

    • b. het verrichten van bouw-, installatie- of montagewerkzaamheden aan machines en industriële installaties, of activiteiten van toezichthoudende aard in verband daarmee, hetzij gedurende meer dan 3 maanden binnen een periode van 12 maanden, hetzij als onderdeel van werkzaamheden die achtereenvolgens door verschillende ondernemingen en waarvan de totale duur meer dan drie maanden binnen een periode van twaalf maanden bedraagt;

    • c. Het verlenen van diensten, met inbegrip van adviesdiensten, door een onderneming via werknemers of ander personeel dat voor een dergelijk doel is ingeschakeld, maar alleen indien activiteiten van die aard voor hetzelfde of een daarmee samenhangend project binnen een verdragsluitende staat worden voortgezet gedurende een periode of perioden van in totaal meer dan dan drie maanden binnen een periode van twaalf maanden;

    • d. de activiteiten op het gebied van de inventarisatie van natuurlijke hulpbronnen, inclusief activiteiten ter ondersteuning van de natuur.

  • 4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt het begrip „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:

    • a. het gebruikmaken van inrichtingen uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

    • b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;

    • c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;

    • d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of informatie in te winnen;

    • e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid te verrichten;

    • f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden,

    op voorwaarde dat die werkzaamheid, of, in het geval van onderdeel f, het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

  • 4.1. Het vierde lid is niet van toepassing op een vaste bedrijfsinrichting die door een onderneming gebruikt of aangehouden wordt indien dezelfde onderneming of een nauw daarmee verbonden onderneming op dezelfde plaats of op een andere plaats in dezelfde verdragsluitende staat bedrijfsactiviteiten verricht, en

    • a. die plaats of die andere plaats voor de onderneming of voor de nauw daarmee verbonden onderneming een vaste inrichting vormt op grond van de bepalingen van dit artikel;

      of

    • b. het geheel van de activiteiten dat voortvloeit uit de combinatie van de activiteiten die door de twee ondernemingen op dezelfde plaats, of door dezelfde onderneming of nauw daarmee verbonden ondernemingen op de twee plaatsen worden uitgeoefend, niet van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft,

    op voorwaarde dat de bedrijfsactiviteiten die door de twee ondernemingen op dezelfde plaats, of door dezelfde onderneming of nauw daarmee verbonden ondernemingen op de twee plaatsen, worden uitgeoefend aanvullende taken zijn die deel uitmaken van een samenhangende bedrijfsvoering.

  • 5. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, maar onder voorbehoud van de bepalingen van het zesde lid, indien een persoon namens een onderneming optreedt in een verdragsluitende staat en daarbij gewoonlijk overeenkomsten sluit, of gewoonlijk de voornaamste rol speelt die leidt tot het sluiten van overeenkomsten die stelselmatig zonder materiële wijziging door de onderneming gesloten worden, en die overeenkomsten gesloten zijn

    • a. in naam van de onderneming; of

    • b. voor de eigendomsoverdracht of voor het verlenen van het gebruiksrecht van goederen die aan die onderneming toebehoren of ter zake waarvan de onderneming het gebruiksrecht heeft; of

    • c. voor het verlenen van diensten door die onderneming,

    wordt die onderneming geacht in die staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot alle werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van een dergelijke persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid van dit artikel, die, indien zij zouden worden verricht door middel van een vaste bedrijfsinrichting (anders dan een vaste bedrijfsinrichting waarop het vierde lid, onderdeel 1, van toepassing zou zijn), deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.

  • 6. Het vijfde lid is niet van toepassing indien de persoon die in een verdragsluitende staat optreedt voor een onderneming van de andere verdragsluitende staat, in de eerstgenoemde staat een bedrijf uitoefent als een onafhankelijke vertegenwoordiger en voor de onderneming handelt in de normale uitoefening van dat bedrijf. Wanneer een persoon evenwel uitsluitend of nagenoeg uitsluitend optreedt voor een of meer ondernemingen waarmee hij nauw verbonden is, wordt die persoon ten opzichte van elke dergelijke onderneming niet geacht een onafhankelijk vertegenwoordiger te zijn in de zin van dit lid.

  • 7. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat of dat in die andere staat zijn bedrijf uitoefent (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), bestempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

  • 8. Ten behoeve van de toepassing van dit artikel, wordt een persoon of onderneming geacht nauw te zijn verbonden met een onderneming indien uit alle relevante feiten en omstandigheden blijkt dat de ene zeggenschap heeft over de andere of dat beide onder zeggenschap staan van dezelfde persoon of ondernemingen. In elk geval wordt een persoon of onderneming geacht nauw verbonden te zijn met een onderneming indien de ene direct of indirect meer dan 50 procent bezit van het uiteindelijke belang in de andere persoon (of, in het geval van een lichaam, meer dan 50 procent bezit van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen van het lichaam of van het uiteindelijke belang in het vermogen van het lichaam) of indien een andere persoon of onderneming direct of indirect meer dan 50 procent bezit van het uiteindelijke belang (of, in het geval van een lichaam, meer dan 50 procent bezit van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen van het lichaam of van het uiteindelijke belang in het vermogen van het lichaam) in de persoon en in de onderneming of de twee ondernemingen.

Artikel 6 Inkomen uit onroerende zaken

  • 1. Inkomen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen inkomen uit landbouw- of bosbedrijven, visserij, olie- en gasindustrie) gelegen in de andere verdragsluitende staat, mag in die andere staat worden belast.

  • 2. Het begrip „onroerende zaken” heeft de betekenis die dat begrip heeft volgens de wetgeving van de verdragsluitende staat waar de desbetreffende zaken zijn gelegen. Het begrip omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op variabele of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.

  • 3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomen verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.

  • 4. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing op inkomen uit onroerende zaken van een onderneming.

Artikel 7 Winst uit onderneming

  • 1. De winst van een onderneming van een verdragsluitende staat is slechts in die staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere verdragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mag de winst die in overeenstemming met de bepalingen van het tweede lid aan de vaste inrichting kan worden toegerekend in die andere staat worden belast.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 21 is de winst die in elk van de verdragsluitende staten kan worden toegerekend aan de vaste inrichting bedoeld in het eerste lid, de winst die zij naar verwachting zou behalen, in het bijzonder via haar handelen met andere onderdelen van de onderneming, indien zij een afzonderlijke en onafhankelijke onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou verrichten onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden, rekening houdend met de door de onderneming via de vaste inrichting en andere onderdelen van de onderneming uitgeoefende functies, gebruikte vermogensbestanddelen en genomen risico’s.

  • 3. Bij het bepalen van de winsten van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, met inbegrip van de aldus gemaakte kosten van leiding en algemene beheer, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders. Een dergelijke aftrek is echter niet toegestaan met betrekking tot eventuele bedragen die anders zijn betaald dan ter vergoeding van werkelijke kosten door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren, in de vorm van royalty’s, vergoedingen of andere soortgelijke betalingen in ruil voor het gebruik van octrooien of andere rechten of, behalve in het geval van een bankonderneming, in de vorm van rente op aan de vaste inrichting geleende gelden. Evenzo mag bij de bepaling van de winst van een vaste inrichting geen rekening worden gehouden met bedragen die anders dan ter vergoeding van werkelijke kosten door de vaste inrichting aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren in rekening worden gebracht, bij wijze van royalty’s, honoraria of andere soortgelijke betalingen in ruil voor het gebruik van octrooien of andere rechten of, behalve in het geval van een bankonderneming, in de vorm van rente op gelden die zijn geleend aan het hoofdkantoor van de onderneming of een van haar andere kantoren.

  • 4. Indien een verdragsluitende staat, in overeenstemming met het tweede lid, de winst corrigeert die kan worden toegerekend aan een vaste inrichting van een onderneming van een van de verdragsluitende staten en de winst van de onderneming die in de andere staat is belast, dienovereenkomstig belast, brengt de andere staat, voor zover nodig om dubbele belastingheffing over deze winst te vermijden, een passende correctie aan van het bedrag aan belasting dat over deze winst is geheven. Voor het vaststellen van de correctie plegen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten zo nodig overleg.

  • 5. Indien de winst inkomensbestanddelen bevat die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8 Internationale scheep- en luchtvaart

  • 1. Winst van een onderneming, die inwoner is van een verdragsluitende staat uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in het internationale verkeer is slechts in die staat belastbaar.

  • 2. In het geval waarin de plaats van de feitelijke leiding van een onderneming die activiteiten verricht op het gebied van schepen of elke vorm van watertransport gelegen is aan boord van een watervaartuig, dan wordt de onderneming geacht inwoner te zijn van de verdragsluitende staat, waarin de thuishaven van dat vaartuig is gelegen of bij het ontbreken daarvan, in de verdragsluitende staat, waarvan de exploitant van het vaartuig inwoner van is.

  • 3. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op winst uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9 Gelieerde ondernemingen

  • 1. Indien

    • a. een onderneming van een verdragsluitende staat direct of indirect deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere verdragsluitende staat; of

    • b. dezelfde personen direct of indirect deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een verdragsluitende staat en een onderneming van de andere verdragsluitende staat,

    en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mag alle winst die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de winst van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.

  • 2. Indien een verdragsluitende staat in de winst van een onderneming van die staat winst begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere verdragsluitende staat in die andere staat in de belastingheffing is betrokken en deze winst bestaat uit winst welke de onderneming van de eerstgenoemde staat zou hebben behaald indien tussen de twee ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere staat het bedrag aan belasting aan dat aldaar over die winst is geheven. Bij de vaststelling van een dergelijke aanpassing worden de overige bepalingen van dit Verdrag naar behoren in acht genomen en plegen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10 Dividenden

  • 1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.

  • 2. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat mogen echter ook in die staat overeenkomstig de wetgeving van die staat worden belast; de aldus geheven belasting mag niet overschrijden:

    • a. 5 procent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is (niet zijnde een samenwerkingsverband) dat onmiddelijk ten minste 10 procent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;

    • b. 10 procent van het brutobedrag van de dividenden in alle overige gevallen.

  • 3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid zijn dividenden bedoeld in het eerste lid alleen in de andere verdragsluitende staat belastbaar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden:

    • a. een lichaam is (niet zijnde een samenwerkingsverband) dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat en onmiddellijk ten minste 10 procent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt gedurende een periode van 365 dagen waarbinnen de dag valt waarop de dividenden betaald worden (voor het berekenen van die periode wordt geen rekening gehouden met veranderingen van eigendom die het rechtstreekse gevolg zijn van een bedrijfsreorganisatie zoals een fusie of een splitsing van het lichaam dat de aandelen bezit of de dividenden betaalt); of

    • b. een erkend pensioenfonds is.

    De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderling overleg de wijze van toepassing van deze beperkingen.

  • 4. De bepalingen van het tweede en derde lid laten de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald onverlet.

  • 5. Het begrip „dividenden” zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomen uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomen uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomen uit aandelen.

  • 6. Inkomen ontvangen in verband met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam, een liquidatie-aandeel of de inkoop van eigen aandelen door een lichaam wordt behandeld als inkomen uit aandelen.

  • 7. De bepalingen van het eerste, tweede, derde en negende lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en het bezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

  • 8. Indien een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat, winst of inkomen verkrijgt uit de andere verdragsluitende staat, mag die andere staat geen belasting heffen over de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover dergelijke dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere staat of voor zover het bezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het vermogen van een in die andere staat gelegen vaste inrichting behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit winst of inkomen dat uit die andere staat afkomstig is.

  • 9. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en achtste lid mogen dividenden betaald door een lichaam dat krachtens de wetgeving van een verdragsluitende staat inwoner van die staat is, aan een natuurlijke persoon die een inwoner van de andere verdragsluitende staat is en die, nadat hij niet langer inwoner van de eerstgenoemde staat is, wordt belast over de waardevermeerdering van vermogen als bedoeld in artikel 13, zesde lid, in overeenstemming met de wetgeving van de eerstgenoemde staat ook in die staat worden belast, maar uitsluitend voor zover er van de aanslag ter zake van de waardevermeerdering nog een bedrag openstaat en tot en met tien jaar na het jaar van emigratie.

Artikel 11 Interest

  • 1. Interest afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, mag uitsluitend in die andere staat worden belast.

  • 2. Het begrip „interest” zoals gebezigd in dit artikel betekent inkomen uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomen uit overheidsleningen en inkomen uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan dergelijke leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. Opgelegde boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.

  • 3. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

  • 4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering waarover deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, waarbij zorgvuldig rekening wordt gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 12 Royalty’s

  • 1. Royalty’s afkomstig uit een verdragsluitende staat en verkregen door een inwoner van de andere verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is, mogen uitsluitend in die andere staat worden belast.

  • 2. Het begrip „royalty’s” zoals gebezigd in dit artikel betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor informatie omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

  • 3. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

  • 4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de informatie waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, waarbij zorgvuldig rekening wordt gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 13 Vermogenswinsten

  • 1. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.

  • 2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het vermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van die vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming), mogen in die andere staat worden belast.

  • 3. Voordelen verkregen door een onderneming van een verdragsluitende staat die schepen of luchtvaartuigen in het internationale verkeer exploiteert uit de vervreemding van dergelijke schepen of luchtvaartuigen, of van roerende zaken die worden gebruikt voor de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen, mogen uitsluitend worden belast in de verdragsluitende staat waarin de plaats van werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

  • 4. Voordelen die een inwoner van een verdragsluitende staat verkrijgt uit de vervreemding van aandelen of van vergelijkbare belangen, zoals belangen in een samenwerkingsverband (partnership) of een trust, mogen in de andere verdragsluitende staat worden belast indien, op enig tijdstip gedurende de periode van 365 dagen voorafgaand aan de vervreemding, meer dan 50 procent van de waarde van die aandelen of vergelijkbare belangen direct of indirect bepaald wordt door onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, die in die andere verdragsluitende staat gelegen zijn.

  • 5. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de vervreemder inwoner is.

  • 6. Indien een natuurlijke persoon inwoner is geweest van een verdragsluitende staat en inwoner is geworden van de andere verdragsluitende staat, belet het vijfde lid de eerstgenoemde staat niet uit hoofde van zijn nationale recht de waardevermeerdering van aandelen, winstbewijzen, koopopties en het vruchtgebruik op aandelen en winstbewijzen van en schuldvorderingen op een lichaam te belasten in de eerstgenoemde staat. In dat geval wordt de waardevermeerdering van vermogen, belast in de eerstgenoemde staat, niet begrepen in de belastinggrondslag bij de vaststelling van de waardevermeerdering van het vermogen door de andere staat. Vaststelling en invordering van belasting zijn niet mogelijk tot en met tien jaar na het jaar van emigratie.

Artikel 14 Inkomen uit dienstbetrekking

  • 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 15, 17 en 18 van dit Verdrag zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit hoofde van een dienstbetrekking slechts in die staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere verdragsluitende staat of voor een inwoner van de andere verdragsluitende staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar of voor een inwoner van de andere verdragsluitende staat wordt uitgeoefend, mag de daaruit verkregen beloning in die andere staat worden belast.

  • 2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit hoofde van een in de andere verdragsluitende staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde staat belastbaar, indien:

    • a. de genieter in de andere staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan; en

    • b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere staat is; en

    • c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere staat heeft.

  • 3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit hoofde van een dienstbetrekking, als lid van de reguliere bemanning van een schip of luchtvaartuig, die wordt uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in het internationale verkeer wordt geëxploiteerd, anders dan aan boord van een schip of luchtvaartuig dat uitsluitend wordt geëxploiteerd in de andere verdragsluitende staat, in de verdragsluitende staat waarin de plaats van werkelijke leiding van de onderneming is gelegen belastbaar.

Artikel 15 Bestuurdersbeloningen

  • 1. Bestuurdersbeloningen en andere soortgelijke betalingen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.

  • 2. Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel omvat het begrip „lid van de raad van beheer” zowel personen die zijn belast met de algemene leiding van de onderneming (zoals bestuurders) als personen die zijn belast met het toezicht daarop (zoals commissarissen).

Artikel 16 Artiesten en sportbeoefenaars

  • 1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 14 mag inkomen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat in de hoedanigheid van artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisieartiest of een musicus, of in de hoedanigheid van sportbeoefenaar, uit de persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere verdragsluitende staat, worden belast in die andere staat, maar mag de aldus geheven belasting 15 procent van het brutobedrag van de betaling niet overschrijden.

  • 2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid mag inkomen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat in de hoedanigheid van artiest of sportbeoefenaar, als zodanig verricht in de andere verdragsluitende staat, slechts in de eerstgenoemde staat worden belast indien het bedrag van de bruto-ontvangsten verkregen door een dergelijke artiest of sportbeoefenaar voor het desbetreffende belastingjaar, met inbegrip van onkosten vergoed aan of gedragen namens deze persoon, uit dergelijke werkzaamheden niet meer bedraagt dan dertigduizend (30.000) US dollar.

  • 3. Indien inkomen uit persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomt, maar aan een andere persoon, mag dat inkomen van die andere persoon, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, worden belast in de staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht tenzij wordt vastgesteld dat noch de artiest of sportbeoefenaar noch met hen verbonden personen onmiddellijk of middellijk op enige wijze delen in de winst van die andere persoon, met inbegrip van ontvangen uitgestelde beloningen, bonussen, vergoedingen, dividenden, uitdelingen van samenwerkingsverbanden (partnerships) of andere uitdelingen.

Artikel 17 Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen

  • 1. Pensioenen en andere soortgelijke beloningen alsmede lijfrenten afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat zijn in de eerstbedoelde verdragsluitende staat belastbaar.

  • 2. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van de socialezekerheidswetgeving van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mogen in de eerstbedoelde staat worden belast.

  • 3. De overdracht van een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente van een in een verdragsluitende staat gevestigd erkend pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij aan een in een andere staat gevestigd erkend pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij beperkt op geen enkele wijze de ingevolge dit artikel aan de eerstgenoemde staat toegekende heffingsrechten.

  • 4. Onder het begrip „lijfrente” wordt verstaan:

    • a. wat betreft lijfrente afkomstig uit Curaçao: een lijfrente zoals genoemd in de wetgeving van Curaçao; de uitkeringen ervan maken deel uit van het belastbaar inkomen uit werk en woning;

    • b. wat betreft lijfrente afkomstig uit Suriname: een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde (anders dan verleende diensten) staat, op voorwaarde dat de voordelen worden gekwalificeerd als belastbaar inkomen of dat de bijdragen in Suriname gekwalificeerd worden als aftrekposten.

  • 5. Betalingen die geen periodiek karakter dragen waarop het eerste lid van toepassing is, worden alleen belast in de verdragsluitende staat van waaruit zij afkomstig zijn in overeenstemming met de wetgeving van die verdragsluitende staat. Een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een verdragsluitende staat voor zover de met het pensioen of een andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen of betalingen door de werkgever, werknemer of zelfstandige, dan wel de aanspraken op dit pensioen of een andere soortgelijke beloning of lijfrente in die staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale tegemoetkoming.

Artikel 18 Overheidsfuncties

  • 1.

    • a. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een verdragsluitende staat of een staatkundig of bestuursrechtelijk onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van het verlenen van diensten aan die staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam, zijn slechts in die staat belastbaar.

    • b. Dergelijke salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar, indien de diensten in die staat worden verleend en de natuurlijke persoon een inwoner is van die staat en:

      • i. onderdaan is van die staat; of

      • ii. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die staat is geworden.

  • 2. De bepalingen van de artikelen 14, 15, 16 en 17 zijn van toepassing op salarissen, lonen, pensioenen en andere soortgelijke beloningen ter zake van diensten verleend in het kader van een bedrijf, uitgeoefend door een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.

Artikel 19 Studenten

Betalingen die een student of een stagiair die inwoner is, of onmiddellijk voorafgaand aan zijn bezoek aan een verdragsluitende staat inwoner was, van de andere verdragsluitende staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die staat niet belastbaar, mits dergelijke betalingen afkomstig zijn uit bronnen buiten die staat.

Artikel 20 Overig inkomen

  • 1. Inkomensbestanddelen van een inwoner van een verdragsluitende staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die staat belastbaar.

  • 2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomen, niet zijnde inkomen uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de ontvanger van dat inkomen, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, en het recht of de zaak waarover het inkomen wordt betaald tot het vermogen van een dergelijke vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

  • 3. Voordelen verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van een van de verdragsluitende staten in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die staat belastbaar, tenzij hij in de andere verdragsluitende staat voor het verrichten van de werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt, mogen de voordelen in de andere staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.

  • 4. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen, accountants, fiscalisten, engineers, juristen.

Artikel 21 Vermogen

  • 1. Vermogen bestaande uit onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6, in het bezit van een inwoner van een verdragsluitende staat en gelegen in de andere verdragsluitende staat, mag in die andere staat worden belast.

  • 2. Vermogen bestaande uit roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, mag in die andere staat worden belast.

  • 3. Vermogen van een onderneming van een verdragsluitende staat, die schepen of luchtvaartuigen in het internationale verkeer exploiteert, bestaande uit dergelijke schepen of luchtvaartuigen en uit roerende zaken die betrekking hebben op de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen, is slechts in die staat belastbaar.

  • 4. Alle andere vermogensbestanddelen van een inwoner van een verdragsluitende staat zijn slechts in die staat belastbaar.

Artikel 22 Vermijden van dubbele belasting

  • 1. Curaçao is bevoegd in de grondslag waarnaar belasting wordt geheven van zijn inwoners de inkomensbestanddelen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in de andere verdragsluitende staat mogen worden belast. In deze gevallen verleent Curaçao evenwel een aftrek op de belasting van Curaçao volgens het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid, behalve voor zover de bepalingen van dit Verdrag belastingheffing door de andere verdragsluitende staat toestaan met als enige reden dat die inkomensbestanddelen ook inkomsten zijn die door een inwoner van de andere verdragsluitende staat verkregen zijn.

  • 2. Indien een inwoner van Curaçao inkomensbestanddelen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste lid, artikel 7, eerste lid, artikel 13, eerste, tweede, vierde en zesde lid, artikel 14, eerste en derde lid, artikel 17, tweede en zesde lid, artikel 18, eerste lid (onderdeel a), artikel 19, en artikel 20, tweede lid, van dit Verdrag in de andere verdragsluitende staat mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Curaçao deze inkomensbestanddelen vrij door een aftrek op de belasting van Curaçao toe te staan. Deze aftrek wordt berekend aan de hand van de methode van de progressieve vrijstelling met inachtneming van de wettelijke bepalingen van Curaçao voor het vermijden van dubbele belasting indien van toepassing.

  • 3. De bepalingen van het tweede lid zijn niet van toepassing op inkomensbestanddelen verkregen door een inwoner van Curaçao wanneer de andere verdragsluitende staat de bepalingen van dit Verdrag toepast om deze inkomensbestanddelen vrij te stellen van belasting of de bepalingen van artikel 10, tweede lid, op deze inkomensbestanddelen toepast. In dat geval zijn de bepalingen van het vierde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Curaçao verleent voorts een aftrek op de aldus berekende belasting van Curaçao voor de inkomensbestanddelen die volgens artikel 10, tweede, derde en negende lid, artikel 15, eerste lid, artikel 16, eerste lid, artikel 17 en artikel 21, eerste en tweede lid, van dit Verdrag in de andere verdragsluitende staat mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Deze aftrek wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de wetgeving van Curaçao tot het vermijden van dubbele belasting.

  • 5. Indien een inwoner van een verdragsluitende staat vermogen bezit dat, in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag, in de andere verdragsluitende staat mag worden belast, dan stelt de eerstbedoelde staat dat vermogen vrij van belasting. De eerstbedoelde staat mag evenwel het vrijgestelde vermogen in aanmerking nemen om het bedrag van de belasting op het overige vermogen van die inwoner te berekenen.

  • 6. In Suriname wordt dubbele belasting als volgt vermeden:

    • a. Indien een inwoner van Suriname inkomsten verkrijgt die, in overeenstemming met de bepaling van deze Overeenkomst, in Curacao mogen worden belast, zal Suriname als aftrek van die belasting op het inkomen van die inwoner een bedrag toestaan dat gelijk is aan de betaalde inkomstenbelasting in Curacao;

    • b. de aftrek toegestaan onder subparagraaf (a) van dit lid zal niet groter zijn dan dat deel van de Surinaamse inkomstenbelasting, zoals berekend voordat de aftrek wordt gegeven, dat kan worden toegerekend aan de inkomsten die in Curacao mogen worden belast;

    • c. indien in overeenstemming met enige bepaling van dit Verdrag inkomsten verkregen door een inwoner van Suriname vrijgesteld zijn van belasting in Suriname, mag Suriname niettemin bij de berekening van het bedrag aan belasting over het resterende inkomen van die inwoner rekening houden met het vrijgestelde bedrag.

  • 7. De belasting die is vrijgesteld of verlaagd krachtens de wettelijke bepalingen ter bevordering van investeringen in een van de Verdragsluitende Staten wordt geacht te zijn betaald voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 23 Non-discriminatie

  • 1. Onderdanen van een verdragsluitende staat worden in de andere verdragsluitende staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.

  • 2. Staatlozen die inwoner zijn van een verdragsluitende staat worden in geen van de verdragsluitende staten aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van de desbetreffende staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 3. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, is in die andere staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat verplicht aan inwoners van de andere verdragsluitende staat bij de belastingheffing alle persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de burgerlijke staat, de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde verdragsluitende staat aan zijn eigen inwoners verleent.

  • 4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, vierde lid, of artikel 12, vierde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat bij de vaststelling van het belastbare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerstbedoelde staat.

  • 5. Ondernemingen van een verdragsluitende staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere verdragsluitende staat, worden in de eerstbedoelde staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde staat zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 6. Bijdragen die zijn betaald door of namens een natuurlijke persoon die uit hoofde van een dienstbetrekking of als zelfstandige werkzaam is in een verdragsluitende staat, aan een voor de belastingheffing in de andere verdragsluitende staat erkende pensioenregeling, worden voor de belastingheffing in de eerstbedoelde staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, mits:

    • a. die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan de pensioenregeling voordat hij uit hoofde van een dienstbetrekking of als zelfstandige werkzaam werd in de eerstbedoelde staat; en

    • b. de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde staat van oordeel is dat de pensioenregeling in grote lijnen overeenkomt met een door die staat voor de belastingheffing erkend pensioenfonds.

    Voor de toepassing van dit lid omvat het begrip „pensioenregeling” mede een pensioenregeling die in het leven is geroepen uit hoofde van de socialezekerheidswetgeving van een staat.

  • 7. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 24 Procedure voor onderling overleg

  • 1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die staten voorziet, de zaak voorleggen aan de bevoegde autoriteit van een van de verdragsluitende staten. De zaak dient te worden voorgelegd binnen driejaar na de eerste kennisgeving van de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag.

  • 2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. Elke bereikte overeenstemming wordt uitgevoerd niettegenstaande eventuele termijnen waarin de nationale wetgeving van de verdragsluitende staten voorziet.

  • 3. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die zich mochten voordoen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderling overleg op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting te vermijden in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.

  • 4. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen zich rechtstreeks, waaronder via een gezamenlijke commissie bestaande uit henzelf of hun vertegenwoordigers, met elkaar in verbinding stellen teneinde overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

  • 5. Indien:

    • a. een persoon uit hoofde van het eerste lid een zaak heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat omdat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten ertoe hebben geleid dat de belastingheffing voor die persoon niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag; en

    • b. de bevoegde autoriteiten er niet in slagen overeenstemming te bereiken om die zaak op te lossen overeenkomstig het tweede lid, binnen twee jaar na de datum waarop de door de bevoegde autoriteiten benodigde informatie om de zaak te beoordelen aan beide bevoegde autoriteiten is verstrekt;

    wordt elke onopgeloste kwestie die voortvloeit uit de zaak op schriftelijk verzoek van de persoon voorgelegd voor arbitrage. Deze onopgeloste kwestie wordt evenwel niet voorgelegd voor arbitrage indien een rechterlijke instantie of administratieve rechtbank van een van beide staten reeds over deze kwestie heeft beslist. Tenzij een rechtstreeks bij de zaak betrokken persoon de gezamenlijke regeling voor de tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak niet aanvaardt, is de arbitrale uitspraak bindend voor beide verdragsluitende staten en wordt deze ten uitvoer gelegd ongeacht eventuele termijnen in het nationale recht van de staten. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit lid.

Artikel 25 Uitwisseling van informatie

  • 1. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten wisselen de informatie uit die naar verwachting van belang is voor de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag of voor de toepassing of handhaving van de nationale wetgeving betreffende belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing ingevolge die wetgeving niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van informatie wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.

  • 2. Alle uit hoofde van het eerste lid van dit artikel door een verdragsluitende staat ontvangen informatie wordt op dezelfde wijze geheim gehouden als informatie die krachtens de nationale wetgeving van die staat is verkregen en wordt alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke en bestuursrechtelijke instanties) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de handhaving of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen alleen voor dergelijke doeleinden van de informatie gebruikmaken. Zij mogen de informatie bekendmaken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen. Niettegenstaande het voorgaande mag de informatie ontvangen door een verdragsluitende staat voor andere doeleinden worden gebruikt, indien dergelijke informatie ingevolge de wetgeving van beide staten voor deze andere doeleinden mag worden gebruikt en de bevoegde autoriteit van de staat die haar heeft verstrekt met dergelijk gebruik instemt.

  • 3. De verdragsluitende staten verstrekken aan een arbitragecommissie, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 24, vijfde lid, de informatie die nodig is om de arbitrageprocedure uit te voeren. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verstrekte informatie onderworpen aan de in de tweede lid vastgestelde beperkingen omtrent openbaarmaking.

  • 4. In geen geval worden de bepalingen van het eerste en tweede lid zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:

    • a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;

    • b. informatie te verstrekken die niet verkrijgbaar is volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere verdragsluitende staat;

    • c. informatie te verstrekken die een handelsgeheim, zakelijk geheim, industrieel geheim, commercieel geheim of beroepsgeheim of een handelsproces openbaar zou maken, dan wel informatie waarvan openbaarmaking in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

  • 5. Indien informatie wordt verzocht door een verdragsluitende staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere verdragsluitende staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van informatie aan om de verzochte informatie te verkrijgen, ook indien de andere staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke informatie zou beschikken. Op de in de vorige volzin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke informatie te weigeren informatie te verstrekken.

  • 6. De bepalingen van het vierde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is het verstrekken van informatie te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de informatie berust bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking heeft op eigendomsbelangen in een persoon.

Artikel 26 Bijstand bij de invordering van belastingen

  • 1. De verdragsluitende staten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van belastingvorderingen. Deze bijstand wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit artikel regelen.

  • 2. Onder het begrip „belastingvordering” als gebezigd in dit artikel wordt verstaan een bedrag verschuldigd in verband met belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten of de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de belastingheffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met dit Verdrag of met een ander instrument waarbij de verdragsluitende staten partij zijn, alsmede interest, bestuurlijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen die verband houden met een dergelijk bedrag.

  • 3. Indien een belastingvordering van een verdragsluitende staat invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die staat en verschuldigd is door een persoon die de invordering ervan op dat tijdstip overeenkomstig de wetgeving van die staat niet kan beletten, wordt die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die staat aanvaard ten behoeve van invordering door de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat. Die belastingvordering wordt door die andere staat ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging en invordering van zijn eigen belastingen als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere staat.

  • 4. Indien een belastingvordering van een verdragsluitende staat een vordering is ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen teneinde de invordering te waarborgen, kan die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die staat worden aanvaard ten behoeve van het nemen van conservatoire maatregelen door de bevoegde autoriteit van die andere verdragsluitende staat. Die andere staat neemt ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving, als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere staat, ook wanneer de belastingvordering op het tijdstip waarop dergelijke maatregelen worden genomen niet invorderbaar is in de eerstbedoelde staat of is verschuldigd door een persoon die gerechtigd is de invordering ervan te beletten.

  • 5. Niettegenstaande de bepalingen van het derde en vierde lid zijn op een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat niet de wettelijke termijnen van toepassing noch wordt er uit hoofde van de wetgeving van die staat op grond van haar aard als zodanig voorrang aan verleend. Voorts wordt aan een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid van dit artikel aanvaarde belastingvordering in die staat geen voorrang verleend die uit hoofde van de wetgeving van de andere verdragsluitende staat op die belastingvordering van toepassing is.

  • 6. In geen geval worden de bepalingen van dit artikel zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:

    • a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;

    • b. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde (ordre public);

    • c. bijstand te verlenen indien de andere verdragsluitende staat niet alle redelijke invorderings- of conservatoire maatregelen heeft aangewend die hem naargelang van het geval uit hoofde van zijn wetgeving of bestuurlijke praktijk ter beschikking staan;

    • d. bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die staat duidelijk in verhouding onevenredig is met het voordeel te behalen door de andere verdragsluitende staat.

Artikel 27 Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten

Niets in dit Verdrag tast de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

Artikel 28 Recht op voordelen

  • 1. Niettegenstaande de overige bepalingen van dit Verdrag, wordt een voordeel uit hoofde van dit Verdrag niet toegekend met betrekking tot een inkomensbestanddeel indien, rekening houdend met alle relevante feiten en omstandigheden, redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat het verkrijgen van dat voordeel een van de voornaamste doelen was van een constructie of transactie die direct of indirect tot dat voordeel heeft geleid, tenzij wordt vastgesteld dat het toekennen van dat voordeel in die omstandigheden in overeenstemming zou zijn met het voorwerp en doel van de relevante bepalingen van dit Verdrag.

  • 2. Indien een persoon een voordeel uit hoofde van dit Verdrag wordt geweigerd ingevolge het eerste lid, dient de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat die het voordeel anders zou hebben toegekend deze persoon desalniettemin te behandelen alsof deze recht heeft op dit voordeel of op andere voordelen ter zake van een specifiek inkomensbestanddeel, indien deze bevoegde autoriteit, op verzoek van deze persoon en na bestudering van de relevante feiten en omstandigheden, vaststelt dat deze voordelen zouden zijn verleend bij het ontbreken van de transactie of constructie bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere staat alvorens een voordeel uit hoofde van het eerste of tweede lid af te wijzen.

  • 4. Zolang een van de verdragsluitende staten op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting dat is gesloten tussen een van de verdragsluitende staten en een derde staat, het voorkomen van verdragsmisbruik anders formuleert dan in dit Verdrag, kunnen inwoners van elk van de verdragsluitende staten de bepaling van het eerste lid vervangen door de bepalingen inzake verdragsmisbruik van het verdrag tussen een van de verdragsluitende staten en de derde staat, mits laatstgenoemde bepalingen voldoen aan de voorwaarden van artikel 7 van het Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving van 24 november 2016.

Artikel 29 Territoriale uitbreiding

  • 1. Dit Verdrag kan, met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot elk ander deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Een dergelijke uitbreiding treedt in werking met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, als nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling of op enige andere wijze overeenkomstig de respectievelijke grondwettelijke procedures.

  • 2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van dit Verdrag niet met zich mee, dat tevens de uitbreiding van het Verdrag tot enig deel van het Koninkrijk der Nederlanden ingevolge het eerste lid wordt beëindigd. Evenmin brengt, tenzij anders is overeengekomen, de beëindiging van een dergelijke uitbreiding de beëindiging van dit Verdrag met zich mee.

Artikel 30 Inwerkingtreding

  • 1. Dit Verdrag treedt in werking op de laatste dag van de maand die volgt op de maand, waarin de laatste van de kennisgevingen waarin de verdragsluitende staten elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat de in hun onderscheiden staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn voltooid, is ontvangen.

  • 2. Na de inwerkingtreding van het Verdrag zijn de bepalingen van toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken beginnend en belastbare gebeurtenissen die zich voordoen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op dat, waarin het Verdrag in werking is getreden.

Artikel 31 Beëindiging

  • 1. Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een verdragsluitende staat wordt beëindigd. Elk van de verdragsluitende staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door daarvan ten minste zes maanden voor het einde van het kalenderjaar kennis te geven na het verstrijken van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag.

  • 2. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken beginnend en belastbare gebeurtenissen die zich voordoen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan.

  • 3. Indien de kennisgeving van beëindiging is gedaan in de laatste zes maanden van een kalenderjaar, houdt het Verdrag op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Willemstad op 1 juli 2024, in de Nederlandse en de Engelse taal, waarbij beide teksten gelijkelijk authentiek zijn.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden, J.F.A. SILVANIA

Voor de Republiek Suriname, K. RAGHOEBARSING



Convention between the Kingdom of the Netherlands, in respect of Curaçao, and the Republic of Suriname for the elimination of double taxation with respect to taxes on income and on capital and the prevention of tax evasion and avoidance

The Kingdom of the Netherlands, in respect of Curaçao,

and

the Republic of Suriname,

Desiring to further develop their economic relationship and to enhance their co-operation in tax matters,

Intending to conclude a Convention for the elimination of double taxation with respect to taxes on income and on capital without creating opportunities for non-taxation or reduced taxation through tax evasion or avoidance (including through treaty-shopping arrangements aimed at obtaining reliefs provided in this Convention for the indirect benefit of residents of third jurisdictions),

Have agreed as follows:

Article 1 Persons covered

  • 1. This Convention shall apply to persons who are residents of one or both of the Contracting States.

  • 2. For the purposes of this Convention, income derived by or through an entity or arrangement that is treated as wholly or partly fiscally transparent under the tax law of either Contracting State shall be considered to be income of a resident of a Contracting State but only to the extent that the income is treated, for the purposes of taxation by that State, as the income of a resident of that State.

  • 3. Notwithstanding any other provision of this Convention, a registered collective investment vehicle and a recognized pension funds vehicle established in a Contracting State and which receives income arising in the other Contracting State, may opt not to be treated as a resident of the Contracting State in which it is established and may claim, on behalf of the owners of the beneficial interests in the collective investment vehicle, the tax deductions, refunds or other benefits that would have been available under any Convention to such owners had they received such income directly.

  • 4. A collective investment vehicle may not make a claim under paragraph 3 for tax deductions, refunds or other benefits on behalf of any owner of the beneficial interests in such collective investment vehicle if the owner has itself made an individual claim for benefits with respect to income received by the collective investment vehicle.

  • 5. In no case shall the provisions of paragraph 2 be construed to affect the right of a Contracting State to tax the residents of that Contracting State.

Article 2 Taxes covered

  • 1. This Convention shall apply to taxes on income and on capital imposed on behalf of a Contracting State or of its political subdivisions or local authorities, irrespective of the manner in which they are levied.

  • 2. There shall be regarded as taxes on income and on capital all taxes imposed on total income, on total capital or on elements of income or of capital, including taxes on gains from the alienation of movable or immovable property, taxes on the total amounts of wages or salaries paid by enterprises, as well as taxes on capital appreciation.

  • 3. The existing taxes to which the Convention shall apply are in particular:

    • a) in Curaçao:

      • (i) income tax (inkomstenbelasting);

      • (ii) wages tax (loonbelasting);

      • (iii) profit tax (winstbelasting);

    • b) in Suriname:

      • (i) income tax (inkomstenbelasting);

      • (ii) wages tax (loonbelasting);

      • (iii) dividend tax (dividendbelasting);

      • (iv) wealth tax (vermogensbelasting).

  • 4. The Convention shall apply also to any identical or substantially similar taxes that are imposed after the date of signature of the Convention in addition to, or in place of, the existing taxes. The competent authorities of the Contracting States shall notify each other of any significant changes that have been made in their taxation laws.

Article 3 General definitions

  • 1. For the purposes of this Convention, unless the context otherwise requires:

    • a) the terms “a Contracting State” and “the other Contracting State” mean the Kingdom of the Netherlands, in respect of Curaçao, or Suriname, as the context requires;

    • b) the term “Curaçao” means the part of the Kingdom of the Netherlands which is situated in the Caribbean Sea and consists of the territory of Curaçao including its territorial sea and any area beyond and adjacent to its territorial sea within which the Kingdom of the Netherlands, in accordance with international law, exercises jurisdiction or sovereign rights, but excluding the parts thereof relating to Aruba and Bonaire;

    • c) the term “Suriname” means the Republic of Suriname, which consists of the entire territory on the South American continent, including the territorial waters, the exclusive economic zone and that part of the seabed and its subsoil (continental shelf) situated under the Atlantic Ocean beyond the territorial sea, in so far as the Republic of Suriname may exercise sovereign rights for the purpose of exploration, the exploitation of natural resources and other economic activities, including the installations and other structures that are present in, on or above that area for the purpose of exploration and prospecting for and the exploitation of natural resources and other economic activities;

    • d) the term “person” includes an individual, a company and any other body of persons that is treated as an entity for tax purposes;

    • e) the term “company” means any body corporate or any entity that is treated as a body corporate for tax purposes;

    • f) the term “enterprise” applies to the carrying on of any business;

    • g) the terms “enterprise of a Contracting State” and “enterprise of the other Contracting State” mean respectively an enterprise carried on by a resident of a Contracting State and an enterprise carried on by a resident of the other Contracting State;

    • h) the term “international traffic” means any transport by a ship or aircraft operated by an enterprise that has its place of effective management in a Contracting State, except when the ship or aircraft is operated solely between places in the other Contracting State;

    • i) the term “competent authority” means:

      • (i) in the case of Curaçao, the Minister of Finance (Minister van Financiën) of Curaçao or his authorized representative;

      • (ii) in the case of Suriname, the Minister of Finance and Planning (Minister van Financiën en Planning) or his authorized representative;

    • j) the term “national”, in relation to a Contracting State, means:

      • (i) any individual possessing the nationality or citizenship of that Contracting State; and

      • (ii) any legal person, partnership or association deriving its status as such from the laws in force in that Contracting State;

    • k) the term “business” includes the performance of professional services and of other activities of an independent character;

    • l) the term “recognized pension fund” of a State means an entity or arrangement established in that State that is treated as a separate person under the taxation laws of that State and:

      • 1°. that is established and operated exclusively or almost exclusively to administer or provide retirement benefits and ancillary or incidental benefits to individuals and that is regulated as such by that State or one of its political subdivisions or local authorities;

        or

      • 2°. that is established and operated exclusively or almost exclusively to invest funds for the benefit of

        • (i) entities or arrangements referred to in subdivision 1⁰; or

        • (ii) entities that, under a comprehensive double taxation regime between their State of residence and the State where the benefits are claimed under this Convention or under a multilateral agreement to which the State of residence and the State where the benefits are claimed are parties, are recognized as a pension fund and would be entitled to benefits equal to or more favorable than the benefits under this Convention;

    • m) the term “registered collective investment vehicle” means:

      in the case of Curaçao, a collective investment vehicle that is registered with the Central Bank of Curaçao and Sint Maarten (Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten) listed in Section I of the Register for Investment Institutions and Administrators (Afdeling I van het Register voor beleggingsinstellingen en administrateurs) as mentioned in Article 24 of the National Ordinance on the Supervision of Investment Institutions and Administrators (Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs).

  • 2. As regards the application of the Convention at any time by a Contracting State, any term not defined therein shall, unless the context otherwise requires or the competent authorities agree to a different meaning pursuant to the provisions of Article 24, have the meaning that it has at that time under the law of that State for the purposes of the taxes to which the Convention applies, any meaning under the applicable tax laws of that State prevailing over a meaning given to the term under other laws of that State.

Article 4 Resident

  • 1. For the purposes of this Convention, the term “resident of a Contracting State” means any person who, under the laws of that State, is liable to tax therein by reason of his domicile, residence, place of management or any other criterion of a similar nature, and also includes that State and any political subdivision or local authority thereof as well as a recognized pension fund of that State. This term, however, does not include any person who is liable to tax in that State in respect only of income from sources in that State or capital situated therein.

  • 2. A person, other than an individual, shall be regarded to be liable to tax:

    • a) in Curaçao, if the person is a resident of Curaçao for the purposes of profit tax;

    • b) in Suriname, if the person is a resident of Suriname for the purposes of income tax; provided that the income derived by that person is treated under the tax laws of that State as income of that person and not as the income of the person’s beneficiaries, members or participants.

  • 3. Where by reason of the provisions of paragraph 1 an individual is a resident of both Contracting States, then his status shall be determined as follows:

    • a) he shall be deemed to be a resident only of the State in which he has a permanent home available to him; if he has a permanent home available to him in both States, he shall be deemed to be a resident only of the State with which his personal and economic relations are closer (centre of vital interests);

    • b) if the State in which he has his centre of vital interests cannot be determined, or if he has not a permanent home available to him in either State, he shall be deemed to be a resident only of the State in which he has an habitual abode;

    • c) if he has an habitual abode in both States or in neither of them, he shall be deemed to be a resident only of the State of which he is a national;

    • d) if he is a national of both States or of neither of them, the competent authorities of the Contracting States shall settle the question by mutual agreement.

  • 4. Where by reason of the provisions of paragraph 2 a person other than an individual is a resident of both Contracting States, its status shall be deemed as follows:

    • a) it shall be resident of the Contracting State in which its place of management is situated;

    • b) if it is not clear where its place of effective management is situated, the competent authorities of the Contracting States shall settle the question by mutual agreement.

Article 5 Permanent establishment

  • 1. For the purposes of this Convention, the term “permanent establishment” means a fixed place of business through which the business of an enterprise is wholly or partly carried on.

  • 2. The term “permanent establishment” includes especially:

    • a) a place of management;

    • b) a branch;

    • c) an office;

    • d) a factory;

    • e) a workshop;

    • f) a drilling platform in connection with natural resources;

    • g) a farm or agricultural land; and

    • h) a mine, an oil or gas well, a quarry, a waterborne fishing vessel or any other place of extraction of natural resources.

  • 3. The term “permanent establishment” also includes:

    • a) the performance of building, construction, installation, assembly, excavation, mining, dredging or clearance activities or other similar activities, or supervisory activities connected therewith that do not fall under b) below, either lasting more than three months within a period of 12 months or as part of a work that is performed consecutively by different enterprises lasting a total of more than three months within a period of 12 months;

    • b) the performance of building, construction or assembly work on machines and industrial installations or supervisory activities connected therewith, either lasting more than three months within a period of 12 months or as part of activities that are performed consecutively by different enterprises lasting a total of more than three months within a period of 12 months;

    • c) the provision of services, including consultancy services, by an enterprise via employees or other personnel engaged for such a purpose, but only if activities of that nature for the same or a related project are continued within a Contracting State for a period or periods of in total more than three months within a period of twelve months;

    • d) activities concerning the stocktaking of natural resources, including activities that support nature.

  • 4. Notwithstanding the preceding provisions of this Article, the term “permanent establishment” shall be deemed not to include:

    • a) the use of facilities solely for the purpose of storage, display or delivery of goods or merchandise belonging to the enterprise;

    • b) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of storage, display or delivery;

    • c) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of processing by another enterprise;

    • d) the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of purchasing goods or merchandise or of collecting information, for the enterprise;

    • e) the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of carrying on, for the enterprise, any other activity;

    • f) the maintenance of a fixed place of business solely for any combination of activities mentioned in subparagraphs a) to e),

    provided that such activity or, in the case of subparagraph f), the overall activity of the fixed place of business, is of a preparatory or auxiliary character.

  • 4.1. Paragraph 4 shall not apply to a fixed place of business that is used or maintained by an enterprise if the same enterprise or a closely related enterprise carries on business activities at the same place or at another place in the same Contracting State and

    • a) that place or other place constitutes a permanent establishment for the enterprise or the closely related enterprise under the provisions of this Article,

      or

    • b) the overall activity resulting from the combination of the activities carried on by the two enterprises at the same place, or by the same enterprise or closely related enterprises at the two places, is not of a preparatory or auxiliary character,

    provided that the business activities carried on by the two enterprises at the same place, or by the same enterprise or closely related enterprises at the two places, constitute complementary functions that are part of a cohesive business operation.

  • 5. Notwithstanding the provisions of paragraphs 1 and 2 but subject to the provisions of paragraph 6, where a person is acting in a Contracting State on behalf of an enterprise and, in doing so, habitually concludes contracts, or habitually plays the principal role leading to the conclusion of contracts that are routinely concluded without material modification by the enterprise, and these contracts are

    • a) in the name of the enterprise, or

    • b) for the transfer of the ownership of, or for the granting of the right to use, property owned by that enterprise or that the enterprise has the right to use, or

    • c) for the provision of services by that enterprise,

    that enterprise shall be deemed to have a permanent establishment in that State in respect of any activities which that person undertakes for the enterprise, unless the activities of such person are limited to those mentioned in paragraph 4 which, if exercised through a fixed place of business (other than a fixed place of business to which paragraph 4.1 would apply), would not make this fixed place of business a permanent establishment under the provisions of that paragraph.

  • 6. Paragraph 5 shall not apply where the person acting in a Contracting State on behalf of an enterprise of the other Contracting State carries on business in the first mentioned State as an independent agent and acts for the enterprise in the ordinary course of that business. Where, however, a person acts exclusively or almost exclusively on behalf of one or more enterprises to which it is closely related, that person shall not be considered to be an independent agent within the meaning of this paragraph with respect to any such enterprise.

  • 7. The fact that a company which is a resident of a Contracting State controls or is controlled by a company which is a resident of the other Contracting State, or which carries on business in that other State (whether through a permanent establishment or otherwise), shall not of itself constitute either company a permanent establishment of the other.

  • 8. For the purposes of this Article, a person or enterprise is closely related to an enterprise if, based on all the relevant facts and circumstances, one has control of the other or both are under the control of the same persons or enterprises. In any case, a person or enterprise shall be considered to be closely related to an enterprise if one possesses directly or indirectly more than 50 per cent of the beneficial interest in the other (or, in the case of a company, more than 50 per cent of the aggregate vote and value of the company’s shares or of the beneficial equity interest in the company) or if another person or enterprise possesses directly or indirectly more than 50 per cent of the beneficial interest (or, in the case of a company, more than 50 per cent of the aggregate vote and value of the company’s shares or of the beneficial equity interest in the company) in the person and the enterprise or in the two enterprises.

Article 6 Income from immovable property

  • 1. Income derived by a resident of a Contracting State from immovable property (including income from agriculture or forestry, fisheries or the oil and gas industry) situated in the other Contracting State may be taxed in that other State.

  • 2. The term “immovable property” shall have the meaning which it has under the law of the Contracting State in which the property in question is situated. The term shall in any case include property accessory to immovable property, livestock and equipment used in agriculture and forestry, rights to which the provisions of general law respecting landed property apply, usufruct of immovable property and rights to variable or fixed payments as consideration for the working of, or the right to work, mineral deposits, sources and other natural resources; ships and aircraft shall not be regarded as immovable property.

  • 3. The provisions of paragraph 1 shall apply to income derived from the direct use, letting, or use in any other form of immovable property.

  • 4. The provisions of this article shall also apply to the income from immovable property of an enterprise.

Article 7 Business profits

  • 1. Profits of an enterprise of a Contracting State shall be taxable only in that State unless the enterprise carries on business in the other Contracting State through a permanent establishment situated therein. If the enterprise carries on business as aforesaid, the profits that are attributable to the permanent establishment in accordance with the provisions of paragraph 2 may be taxed in that other State.

  • 2. For the purposes of this Article and Article 21, the profits that are attributable in each Contracting State to the permanent establishment referred to in paragraph 1 are the profits it might be expected to make, in particular in its dealings with other parts of the enterprise, if it were a separate and independent enterprise engaged in the same or similar activities under the same or similar conditions, taking into account the functions performed, assets used and risks assumed by the enterprise through the permanent establishment and through the other parts of the enterprise.

  • 3. In the determination of the profits of a permanent establishment, there shall be allowed as deductions expenses which are incurred for the purposes of the permanent establishment, including executive and general administrative expenses so incurred, whether in the State in which the permanent establishment is situated or elsewhere. However, no such deduction shall be allowed in respect of amounts, if any, paid (otherwise than towards reimbursement of actual expenses) by the permanent establishment to the head office of the enterprise or any of its other offices, by way of royalties, fees or other similar payments in return for the use of patents or other rights or, except in the case of a banking enterprise, by way of interest on moneys lent to the permanent establishment. Likewise, no account shall be taken in the determination of the profits of a permanent establishment of amounts charged (otherwise than towards reimbursement of actual expenses) by the permanent establishment to the head office of the enterprise or any of its other offices, by way of royalties, fees or other similar payments in return for the use of patents or other rights or, except in the case of a banking enterprise, by way of interest on moneys lent to the head office of the enterprise or any of its other offices.

  • 4. Where, in accordance with paragraph 2, a Contracting State adjusts the profits that are attributable to a permanent establishment of an enterprise of one of the Contracting States and taxes accordingly profits of the enterprise that have been charged to tax in the other State, the other State shall, to the extent necessary to eliminate double taxation on these profits, make an appropriate adjustment to the amount of the tax charged on those profits. In determining such adjustment, the competent authorities of the Contracting States shall if necessary consult each other.

  • 5. Where profits include items of income which are dealt with separately in other Articles of this Convention, then the provisions of those Articles shall not be affected by the provisions of this Article.

Article 8 International shipping and air transport

  • 1. Profits of an enterprise that is a resident of a Contracting State from the operation of ships or aircraft in international traffic shall be taxable only in that State.

  • 2. If the place of effective management of an enterprise that carries on activities in the area of shipping or any form of water transport is aboard a vessel, then the enterprise shall be deemed to be a resident of the Contracting State in which the home harbour of the vessel is situated, or, if there is no such home harbour, in the Contracting State of which the operator of the vessel is a resident.

  • 3. The provisions of paragraph 1 shall also apply to profits from the participation in a pool, a joint business or an international operating agency.

Article 9 Associated enterprises

  • 1. Where

    • a) an enterprise of a Contracting State participates directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of the other Contracting State, or

    • b) the same persons participate directly or indirectly in the management, control or capital of an enterprise of a Contracting State and an enterprise of the other Contracting State,

    and in either case conditions are made or imposed between the two enterprises in their commercial or financial relations which differ from those which would be made between independent enterprises, then any profits which would, but for those conditions, have accrued to one of the enterprises, but, by reason of those conditions, have not so accrued, may be included in the profits of that enterprise and taxed accordingly.

  • 2. Where a Contracting State includes in the profits of an enterprise of that State – and taxes accordingly – profits on which an enterprise of the other Contracting State has been charged to tax in that other State and the profits so included are profits which would have accrued to the enterprise of the first-mentioned State if the conditions made between the two enterprises had been those which would have been made between independent enterprises, then that other State shall make an appropriate adjustment to the amount of the tax charged therein on those profits. In determining such adjustment, due regard shall be had to the other provisions of this Convention and the competent authorities of the Contracting States shall if necessary consult each other.

Article 10 Dividends

  • 1. Dividends paid by a company which is a resident of a Contracting State to a resident of the other Contracting State may be taxed in that other State.

  • 2. However, dividends paid by a company which is a resident of a Contracting State may also be taxed in that State according to the laws of that State; the tax so charged shall not exceed:

    • a) 5 per cent of the gross amount of the dividends, if the beneficial owner is an entity (other than a partnership) which holds directly at least 10 per cent of the capital of the entity paying the dividends;

    • b) 10 per cent of the gross amount of the dividends in all other cases.

  • 3. Notwithstanding the provisions of paragraph 2, dividends referred to in paragraph 1 shall be taxable only in the other Contracting State, if the beneficial owner of the dividends is:

    • a) a company (other than a partnership) which is a resident of the other Contracting State and holds directly at least 10 per cent of the capital of the company paying the dividends throughout a 365 day period that includes the day of the payment of the dividend (for the purpose of computing that period, no account shall be taken of changes of ownership that would directly result from a corporate reorganization, such as a merger or divisive reorganization, of the company that holds the capital or that pays the dividend); or

    • b) a recognized pension fund.

      The competent authorities of the Contracting States may by mutual agreement

      settle the mode of application of these limitations.

  • 4. The provisions of paragraphs 2 and 3 shall not affect the taxation of the company in respect of the profits out of which the dividends are paid.

  • 5. The term “dividends” as used in this Article means income from shares, “jouissance” shares or “jouissance” rights, mining shares, founders’ shares or other rights, not being debt-claims, participating in profits, as well as income from other corporate rights which is subjected to the same taxation treatment as income from shares by the laws of the State of which the company making the distribution is a resident.

  • 6. Income received in connection with a (partial) liquidation of a company, a liquidation share or a purchase of own shares by a company is treated as income from shares.

  • 7. The provisions of paragraphs 1, 2, 3 and 9 shall not apply if the beneficial owner of the dividends, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State of which the company paying the dividends is a resident through a permanent establishment situated therein and the holding in respect of which the dividends are paid is effectively connected with such permanent establishment. In such case the provisions of Article 7 shall apply.

  • 8. Where a company which is a resident of a Contracting State derives profits or income from the other Contracting State, that other State may not impose any tax on the dividends paid by the company, except insofar as such dividends are paid to a resident of that other State or insofar as the holding in respect of which the dividends are paid is effectively connected with a permanent establishment situated in that other State, nor subject the company’s undistributed profits to a tax on the company’s undistributed profits, even if the dividends paid or the undistributed profits consist wholly or partly of profits or income arising in such other State.

  • 9. Notwithstanding the provisions of paragraphs 1, 2 and 8, dividends paid by a company which under the laws of a Contracting State is a resident of that State, to an individual who is a resident of the other Contracting State and who upon ceasing to be a resident of the first-mentioned State is taxed on the appreciation of capital as meant in paragraph 6 of Article 13, may also be taxed in the first-mentioned State in accordance with the laws of that State, but only insofar as the assessment on the appreciation of capital is still outstanding and up till ten years after the year of emigration.

Article 11 Interest

  • 1. Interest arising in a Contracting State and paid to a resident of the other Contracting State shall be taxable only in that other State.

  • 2. The term “interest” as used in this Article means income from debt-claims of every kind, whether or not secured by mortgage and whether or not carrying a right to participate in the debtor’s profits, and in particular, income from government securities and income from bonds or debentures, including premiums and prizes attaching to such securities, bonds or debentures. Penalty charges for late payment shall not be regarded as interest for the purpose of this Article.

  • 3. The provision of paragraph 1 shall not apply if the beneficial owner of the interest, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State in which the interest arises through a permanent establishment situated therein and the debt-claim in respect of which the interest

    is paid is effectively connected with such permanent establishment. In such case the provisions of Article 7 shall apply.

  • 4. Where, by reason of a special relationship between the payer and the beneficial owner or between both of them and some other person, the amount of the interest, having regard to the debt-claim for which it is paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the beneficial owner in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the last-mentioned amount. In such case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the laws of each Contracting State, due regard being had to the other provisions of this Convention.

Article 12 Royalties

  • 1. Royalties arising in a Contracting State and beneficially owned by a resident of the other Contracting State shall be taxable only in that other State.

  • 2. The term “royalties” as used in this Article means payments of any kind received as a consideration for the use of, or the right to use, any copyright of literary, artistic or scientific work including cinematograph films, any patent, trademark, design or model, plan, secret formula or process, or for information concerning industrial, commercial or scientific experience.

  • 3. The provisions of paragraph 1 shall not apply if the beneficial owner of the royalties, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State in which the royalties arise through a permanent establishment situated therein and the right or property in respect of which the royalties are paid is effectively connected with such permanent establishment. In such case the provisions of Article 7 shall apply.

  • 4. Where, by reason of a special relationship between the payer and the beneficial owner or between both of them and some other person, the amount of the royalties, having regard to the use, right or information for which they are paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the beneficial owner in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the last-mentioned amount. In such case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the laws of each Contracting State, due regard being had to the other provisions of this Convention.

Article 13 Capital gains

  • 1. Gains derived by a resident of a Contracting State from the alienation of immovable property referred to in Article 6 and situated in the other Contracting State may be taxed in that other State.

  • 2. Gains from the alienation of movable property forming part of the business property of a permanent establishment which an enterprise of a Contracting State has in the other Contracting State, including such gains from the alienation of such a permanent establishment (alone or with the whole enterprise), may be taxed in that other State.

  • 3. Gains that an enterprise of a Contracting State that operates ships or aircraft in international traffic derives from the alienation of such ships or aircraft, or of movable property pertaining to the operation of such ships or aircraft, shall be taxable only in the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise is situated.

  • 4. Gains derived by a resident of a Contracting State from the alienation of shares or comparable interests, such as interests in a partnership or trust, may be taxed in the other Contracting State if, at any time during the 365 days preceding the alienation, these shares or comparable interests derived more than 50 per cent of their value directly or indirectly from immovable property, as defined in Article 6, situated in that other State.

  • 5. Gains from the alienation of any property, other than that referred to in paragraphs 1, 2, 3 and 4, shall be taxable only in the Contracting State of which the alienator is a resident.

  • 6. Where an individual has been a resident of a Contracting State and has become a resident of the other Contracting State, the provisions of paragraph 5 shall not prevent the first-mentioned State from taxing under its domestic law the capital appreciation of shares, profit sharing certificates, call options and usufruct on shares and profit-sharing certificates in and debt-claims on a company in the first-mentioned State. In such case, the appreciation of capital taxed in the first-mentioned State shall not be included in the tax base when determining the appreciation of capital by the other State. Assessment and collection of the tax are not possible up till ten years after the year of emigration.

Article 14 Income from employment

  • 1. Subject to the provisions of Articles 15, 17 and 18, salaries, wages and other similar remuneration derived by a resident of a Contracting State in respect of an employment shall be taxable only in that State unless the employment is exercised in the other Contracting State or for a resident of the other Contracting State. If the employment is so exercised, such remuneration as is derived therefrom may be taxed in that other State.

  • 2. Notwithstanding the provisions of paragraph 1, remuneration derived by a resident of a Contracting State in respect of an employment exercised in the other Contracting State shall be taxable only in the first-mentioned State if:

    • a) the recipient is present in the other State for a period or periods not exceeding in the aggregate 183 days in any twelve-month period commencing or ending in the fiscal year concerned, and

    • b) the remuneration is paid by, or on behalf of, an employer who is not a resident of the other State, and

    • c) the remuneration is not borne by a permanent establishment which the employer has in the other State.

  • 3. Notwithstanding the preceding provisions of this Article, remuneration derived by a resident of a Contracting State in respect of an employment, as a member of the regular complement of a ship or aircraft, that is exercised aboard a ship or aircraft operated in international traffic, other than aboard a ship or aircraft operated solely within the other Contracting State, may be taxed in the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise is situated.

Article 15 Directors’ fees

  • 1. Directors’ fees and other similar payments derived by a resident of a Contracting State in his capacity as a member of the board of directors of a company which is a resident of the other Contracting State may be taxed in that other State.

  • 2. For the purposes of this Article, the term “member of the board of directors” includes both persons charged with the general management of the company (such as bestuurders) and persons charged with the supervision thereof (such as commissarissen).

Article 16 Entertainers and sportspersons

  • 1. Notwithstanding the provisions of Article 14, income derived by a resident of a Contracting State as an entertainer, such as a theatre, motion picture, radio, or television artiste, or a musician, or as a sportsperson, from that resident’s personal activities as such exercised in the other Contracting State, may be taxed in that other State, but the tax so charged shall not exceed 15% of the gross amount of the payment.

  • 2. Notwithstanding the provisions of paragraph 1, income derived by a resident of a Contracting State as an entertainer or as a sportsperson as such exercised in the other Contracting State shall be taxable only in the first-mentioned State if the amount of the gross receipts derived by such entertainer or sportsperson for the taxable year concerned, including expenses reimbursed to him or borne on his behalf, from such activities does not exceed thirty thousand (30,000) United States dollars.

  • 3. Where income in respect of personal activities exercised by an entertainer or a sportsperson in his capacity as such accrues not to the entertainer or sportsperson but to another person, that income of that other person may, notwithstanding the provisions of Articles 7 and 14, be taxed in the State in which the activities of the entertainer or sportsperson are exercised, unless it is established that neither the entertainer or sportsperson nor persons related thereto participate directly or indirectly in the profits of that other person in any manner, including the receipts of deferred remuneration, bonuses, fees, dividends, partnership distributions, or other distributions.

Article 17 Pensions, annuities and social security payments

  • 1. Pensions and other similar remuneration, as well as annuities arising in a Contracting State and paid to a resident of the other Contracting State shall be taxable in the first-mentioned Contracting State.

  • 2. Pensions paid and other payments made under the provisions of the social security legislation of a Contracting State to a resident of the other Contracting State may be taxed in the first-mentioned State.

  • 3. The transfer of a pension, other similar remuneration or annuity from a recognized pension fund or an insurance company in a Contracting State to a recognized pension fund or insurance company in another State shall not restrict in any way the taxing rights of the first-mentioned State under this Article.

  • 4. The term “annuity” means:

    • a) in the case of annuities arising in Curaçao: an annuity as mentioned in the laws of Curaçao, the benefits of which are part of taxable income from employment and dwellings;

    • b) in the case of annuities arising in Suriname: a fixed sum payable periodically at stated times during life, or during a specified or ascertainable period of time, under an obligation to make the payments in return for adequate and full consideration in money or money’s worth (other than services rendered), as long as the benefits qualify as taxable income or the contributions qualify as deductions in Suriname.

  • 5. Payments of a non-periodic nature to which paragraph 1 applies shall only be taxed in the Contracting State from which they arise in accordance with the laws of that Contracting State. A pension or other similar remuneration or annuity shall be deemed to arise in a Contracting State insofar as the contributions or payments by the employer, employee or self-employed individual associated with that pension or other similar remuneration or annuity, or the entitlements received from them, qualified for relief from tax in that Contracting State.

Article 18 Government service

  • 1.

    • a) Salaries, wages and other similar remuneration paid by a Contracting State or a political subdivision or a local authority thereof to an individual in respect of services rendered to that State or subdivision or authority shall be taxable only in that State;

    • b) However, such salaries, wages and other similar remuneration shall be taxable only in the other Contracting State if the services are rendered in that State and the individual is a resident of that State who:

      • (i) is a national of that State; or

      • (ii) did not become a resident of that State solely for the purpose of rendering the services.

  • 2. The provisions of Articles 14, 15, 16, and 17 shall apply to salaries, wages, pensions, and other similar remuneration in respect of services rendered in connection with a business carried on by a Contracting State or a political subdivision or a local authority thereof.

Article 19 Students

Payments which a student or business apprentice who is or was immediately before visiting a Contracting State a resident of the other Contracting State and who is present in the first-mentioned State solely for the purpose of his education or training receives for the purpose of his maintenance, education or training shall not be taxed in that State, provided that such payments arise from sources outside that State.

Article 20 Other income

  • 1. Items of income of a resident of a Contracting State, wherever arising, not dealt with in the foregoing Articles of this Convention shall be taxable only in that State.

  • 2. The provisions of paragraph 1 shall not apply to income, other than income from immovable property as defined in paragraph 2 of Article 6, if the recipient of such income, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State through a permanent establishment situated therein and the right or property in respect of which the income is paid is effectively connected with such permanent establishment. In such case the provisions of Article 7 shall apply.

  • 3. Income derived by an individual who is a resident of one of the Contracting States in respect of professional services or other activities of an independent character shall be taxable only in that State, unless he has a fixed base regularly available to him in the other Contracting State for the purpose of performing his activities. If he has such a fixed base, the income may be taxed in the other State, but only so much of the income as is attributable to that fixed base.

  • 4. The term “professional services” includes especially independent scientific, literary, artistic, educational or teaching activities as well as the independent activities of physicians, attorneys-at-law, technicians, architects, dentists, accountants, tax consultants, engineers and lawyers.

Article 21 Capital

  • 1. Capital represented by immovable property referred to in Article 6, owned by a resident of a Contracting State and situated in the other Contracting State, may be taxed in that other State.

  • 2. Capital represented by movable property forming part of the business property of a permanent establishment which an enterprise of a Contracting State has in the other Contracting State may be taxed in that other State.

  • 3. Capital of an enterprise of a Contracting State that operates ships or aircraft in international traffic consisting of such ships or aircraft, and of movable property pertaining to the operation of such ships or aircraft, shall be taxable only in that State.

  • 4. All other elements of capital of a resident of a Contracting State shall be taxable only in that State.

Article 22 Elimination of double taxation

  • 1. Curaçao may include in the basis upon which taxes are imposed on its residents, the items of income which according to the provisions of this Convention may be taxed in the other Contracting State. In such cases, however, Curaçao shall allow a deduction from Curaçao tax according to the provisions of paragraphs 2, 3 and 4, except to the extent that the provisions of this Convention allow taxation by the other Contracting State solely because the items of income are also income derived by a resident of the other Contracting State.

  • 2. Where a resident of Curaçao derives items of income which according to paragraph 1 of Article 6, paragraph 1 of Article 7, paragraphs 1, 2, 4 and 6 of Article 13, paragraphs 1 and 3 of Article 14, paragraph 2 and 6 of Article 17, paragraph 1 (subparagraph a) of Article 18 , Article 19 and paragraph 2 of Article 20 of this Convention may be taxed in the other Contracting State and are included in the basis referred to in paragraph 1, Curaçao shall exempt such items of income by allowing a deduction from the Curaçao tax. This deduction is calculated based on the exemption with progression method taking into account the provisions of laws of Curaçao for the avoidance of double taxation where applicable.

  • 3. The provisions of paragraph 2 shall not apply to items of income derived by a resident of Curaçao where the other Contracting State applies the provisions of this Convention to exempt such items of income from tax or applies the provisions of paragraph 2 of Article 10 to such items of income. In such case, the provisions of paragraph 4 shall apply accordingly.

  • 4. Further, Curaçao shall allow a deduction from Curaçao tax so computed for the items of income which according to paragraphs 2, 3 and 9 of Article 10, paragraph 1 of Article 15, paragraph 1 of Article 16, Article 17 and paragraphs 1 and 2 of Article 21 of this Convention may be taxed in the other Contracting State to the extent that these items are included in the basis referred to in paragraph 1. This deduction shall be computed in conformity with the provisions of the laws of Curaçao for the elimination of double taxation.

  • 5. Where a resident of a Contracting State owns capital which, in accordance with the provisions of this Convention, may be taxed in the other Contracting State, the first-mentioned State shall exempt such capital from tax. The first-mentioned State may nevertheless, in calculating the amount of tax on the remaining capital of such resident, take into account the exempted capital.

  • 6. In Suriname, double taxation shall be eliminated as follows:

    • a) where a resident of Suriname derives items of income which, in accordance with the provisions of this Convention, may be taxed in Curaçao, Suriname shall allow as a deduction from the tax on the income of that resident an amount equal to the tax paid in Curaçao;

    • b) the deduction allowed under a) shall not exceed that part of the Suriname income tax, as computed before the deduction is given, which is attributable to such items of income that may be taxed in Curaçao;

    • c) where in accordance with any provision of the Convention income derived by a resident of Suriname is exempt from tax in Suriname, Suriname may nevertheless, in calculating the amount of tax on the remaining income of such resident, take into account the exempted income.

  • 7. For the purpose of this article, tax that has been exempted or reduced pursuant to the statutory provisions to promote investment in one of the Contracting States shall be deemed to have been paid.

Article 23 Non-discrimination

  • 1. Nationals of a Contracting State shall not be subjected in the other Contracting State to any taxation or any requirement connected therewith, which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which nationals of that other State in the same circumstances, in particular with respect to residence, are or may be subjected. This provision shall, notwithstanding the provisions of Article 1, also apply to persons who are not residents of one or both of the Contracting States.

  • 2. Stateless persons who are residents of a Contracting State shall not be subjected in either Contracting State to any taxation or any requirement connected therewith, which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which nationals of the State concerned in the same circumstances, in particular with respect to residence, are or may be subjected.

  • 3. The taxation on a permanent establishment which an enterprise of a Contracting State has in the other Contracting State shall not be less favorably levied in that other State than the taxation levied on enterprises of that other State carrying on the same activities. This provision shall not be construed as obliging a Contracting State to grant to residents of the other Contracting State any personal allowances, reliefs and deductions for taxation purposes on account of civil status or family responsibilities which it grants to its own residents.

  • 4. Except where the provisions of paragraph 1 of Article 9, paragraph 4 of Article 11, or paragraph 4 of Article 12, apply, interest, royalties and other disbursements paid by an enterprise of a Contracting State to a resident of the other Contracting State shall, for the purpose of determining the taxable profits of such enterprise, be deductible under the same conditions as if they had been paid to a resident of the first-mentioned State. Similarly, any debts of an enterprise of a Contracting State to a resident of the other Contracting State shall, for the purpose of determining the taxable capital of such enterprise, be deductible under the same conditions as if they had been contracted to a resident of the first-mentioned State.

  • 5. Enterprises of a Contracting State, the capital of which is wholly or partly owned or controlled, directly or indirectly, by one or more residents of the other Contracting State, shall not be subjected in the first-mentioned State to any taxation or any requirement connected therewith which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which other similar enterprises of the first mentioned State are or may be subjected.

  • 6. Contributions paid by, or on behalf of, an individual who is employed or self-employed in a Contracting State to a pension scheme that is recognized for tax purposes in the other Contracting State shall be treated in the same way for tax purposes in the first-mentioned State as a contribution paid to a pension scheme that is recognized for tax purposes in that first-mentioned State, provided that

    • a) such individual was contributing to such pension scheme before he took up employment or became self-employed in the first-mentioned State; and

    • b) the competent authority of the first-mentioned State considers that such pension scheme generally corresponds to a recognized pension fund for tax purposes by that State.

    For the purposes of this paragraph, the term “pension scheme” includes a pension scheme that has been set under the social security system of a State.

  • 7. The provisions of this Article shall, notwithstanding the provisions of Article 2, apply to taxes of every kind and description.

Article 24 Mutual agreement procedure

  • 1. Where a person considers that the actions of one or both of the Contracting States result or will result for him in taxation not in accordance with the provisions of this Convention, he may, irrespective of the remedies provided by the domestic law of those States, present his case to the competent authority of either Contracting State. The case must be presented within three years from the first notification of the action resulting in taxation not in accordance with the provisions of the Convention.

  • 2. The competent authority shall endeavor, if the objection appears to it to be justified and if it is not itself able to arrive at a satisfactory solution, to resolve the case by mutual agreement with the competent authority of the other Contracting State, with a view to the avoidance of taxation which is not in accordance with the Convention. Any agreement reached shall be implemented notwithstanding any time limits in the domestic law of the Contracting States.

  • 3. The competent authorities of the Contracting States shall endeavor to resolve by mutual agreement any difficulties or doubts arising as to the interpretation or application of the Convention. They may also consult together for the elimination of double taxation in cases not provided for in the Convention.

  • 4. The competent authorities of the Contracting States may communicate with each other directly, including through a joint commission consisting of themselves or their representatives, for the purpose of reaching an agreement in the sense of the preceding paragraphs.

  • 5. Where,

    • a) under paragraph 1, a person has presented a case to the competent authority of a Contracting State on the basis that the actions of one or both of the Contracting States have resulted for that person in taxation not in accordance with the provisions of this Convention; and

    • b) the competent authorities are unable to reach an agreement to resolve that case pursuant to paragraph 2 within two years from the date when all the information required by the competent authorities in order to address the case has been provided to both competent authorities,

    any unresolved issues arising from the case shall be submitted to arbitration if the person so requests in writing. These unresolved issues shall not, however, be submitted to arbitration if a decision on these issues has already been rendered by a court or administrative tribunal of either State. Unless a person directly affected by the case does not accept the mutual agreement that implements the arbitration decision, that decision shall be binding on both Contracting States and shall be implemented notwithstanding any time limits in the domestic laws of these States. The competent authorities of the Contracting States shall by mutual agreement settle the mode of application of this paragraph.

Article 25 Exchange of information

  • 1. The competent authorities of the Contracting States shall exchange such information as is foreseeably relevant for carrying out the provisions of this Convention or to the administration or enforcement of the domestic laws concerning taxes of every kind and description imposed on behalf of the Contracting States, or of their political subdivisions or local authorities, insofar as the taxation thereunder is not contrary to the Convention. The exchange of information is not restricted by Articles 1 and 2.

  • 2. Any information received under paragraph 1 by a Contracting State shall be treated as secret in the same manner as information obtained pursuant to the domestic laws of that State and shall be disclosed only to persons or authorities (including courts and administrative bodies) concerned with the assessment or collection of, the enforcement or prosecution in respect of, the determination of appeals in relation to the taxes referred to in paragraph 1, or the oversight of the above. Such persons or authorities shall use the information only for such purposes. They may disclose the information in public court proceedings or in judicial decisions. Notwithstanding the foregoing, information received by a Contracting State may be used for other purposes when such information may be used for such other purposes under the laws of both States and the competent authority of the supplying State authorizes such use.

  • 3. The Contracting States submit to an arbitration committee, established under the provisions of paragraph 5 of Article 24, the information necessary to conduct the arbitration procedure. The members of the arbitration committee are, regarding the information thus provided, subject to the disclosure restrictions set forth in paragraph 2.

  • 4. In no case shall the provisions of paragraphs 1 and 2 be construed so as to impose on a Contracting State the obligation:

    • a) to carry out administrative measures at variance with the laws and administrative practice of that or of the other Contracting State;

    • b) to supply information which is not obtainable under the laws or in the normal course of the administration of that or of the other Contracting State;

    • c) to supply information which would disclose any trade, business, industrial, commercial or professional secret or trade process, or information the disclosure of which would be contrary to public policy (ordre public).

  • 5. If information is requested by a Contracting State in accordance with this Article, the other Contracting State shall use its information gathering measures to obtain the requested information, even though that other State may not need such information for its own tax purposes. The obligation contained in the preceding sentence is subject to the limitations of paragraph 3 but in no case shall such limitations be construed to permit a Contracting State to decline to supply information solely because it has no domestic interest in such information.

  • 6. In no case shall the provisions of paragraph 4 be construed to permit a Contracting State to decline to supply information solely because the information is held by a bank, other financial institution, nominee or person acting in an agency or a fiduciary capacity or because it relates to ownership interests in a person.

Article 26 Assistance in the collection of taxes

  • 1. The Contracting States shall lend assistance to each other in the collection of revenue claims. This assistance is not restricted by Articles 1 and 2. The competent authorities of the Contracting States may by mutual agreement settle the mode of application of this Article.

  • 2. The term “revenue claim” as used in this Article means an amount owed in respect of taxes of every kind and description imposed on behalf of the Contracting States, or of their political subdivisions or local authorities, insofar as the taxation thereunder is not contrary to this Convention or any other instrument to which the Contracting States are parties, as well as interest, administrative penalties and costs of collection or conservancy related to such amount.

  • 3. When a revenue claim of a Contracting State is enforceable under the laws of that State and is owed by a person who, at that time, cannot, under the laws of that State, prevent its collection, that revenue claim shall, at the request of the competent authority of that State, be accepted for the purposes of collection by the competent authority of the other Contracting State. That revenue claim shall be collected by that other State in accordance with the provisions of its laws applicable to the enforcement and collection of its own taxes as if the revenue claim were a revenue claim of that other State.

    When a revenue claim of a Contracting State is a claim in respect of which that State may, under its law, take measures of conservancy with a view to ensure its collection, that revenue claim shall, at the request of the competent authority of that State, be accepted for the purposes of taking measures of conservancy by the competent authority of the other Contracting State. That other State shall take measures of conservancy in respect of that revenue claim in accordance with the provisions of its laws as if the revenue claim were a revenue claim of that other State even if, at the time when such measures are applied, the revenue claim is not enforceable in the first-mentioned State or is owed by a person who has a right to prevent its collection.

  • 4. Notwithstanding the provisions of paragraphs 3 and 4, a revenue claim accepted by a Contracting State for the purposes of paragraph 3 or 4 shall not, in that State, be subject to the statutory time limits or accorded any priority applicable to a revenue claim under the laws of that State by reason of its nature as such. In addition, a revenue claim accepted by a Contracting State for the purposes of paragraph 3 or 4 shall not, in that State, have any priority applicable to that revenue claim under the laws of the other Contracting State.

  • 5. In no case shall the provisions of this Article be construed so as to impose on a Contracting State the obligation:

    • a) to carry out administrative measures at variance with the laws and administrative practice of that or of the other Contracting State;

    • b) to carry out measures which would be contrary to public policy (ordre public);

    • c) to provide assistance if the other Contracting State has not pursued all reasonable measures of collection or conservancy, as the case may be, available under its laws or administrative practice;

    • d) to provide assistance in those cases where the administrative burden for that State is clearly disproportionate to the benefit to be derived by the other Contracting State.

Article 27 Members of diplomatic missions and consular posts

Nothing in this Convention shall affect the fiscal privileges of members of diplomatic missions or consular posts under the general rules of international law or under the provisions of special agreements.

Article 28 Entitlement to benefits

  • 1. Notwithstanding the other provisions of this Convention, a benefit under this Convention shall not be granted in respect of an item of income if it is reasonable to conclude, having regard to all relevant facts and circumstances, that obtaining that benefit was one of the principal purposes of any arrangement or transaction that resulted directly or indirectly in that benefit, unless it is established that granting that benefit in these circumstances would be in accordance with the object and purpose of the relevant provisions of this Convention.

  • 2. Where a benefit under this Convention is denied to a person under paragraph 1, the competent authority of the Contracting State that would otherwise have granted this benefit shall nevertheless treat that person as being entitled to this benefit, or to different benefits with respect to a specific item of income or capital, if such competent authority, upon request from that person and after consideration of the relevant facts and circumstances, determines that such benefits would have been granted to that person in the absence of the transaction or arrangement referred to in paragraph 1.

  • 3. The competent authority of a Contracting State will consult with the competent authority of the other State before rejecting any benefits based on paragraph 1 or paragraph 2.

  • 4. As long as one of the Contracting States, pursuant to a convention for the avoidance of double taxation concluded between one of the Contracting States and a third State, does formulate the prevention of treaty abuse in a different way than in this Convention, residents of each of the Contracting States can replace the provision of paragraph 1 with the provisions on treaty abuse of the convention between one of the Contracting States and the third State, provided that the latter provisions meet the conditions of Article 7 of the Multilateral Convention to Implement Tax Treaty Related Measures to Prevent Base Erosion and Profit Shifting of November 24, 2016.

Article 29 Territorial extension

  • 1. This Convention may be extended, with necessary modifications, to any other part of the Kingdom of the Netherlands which imposes taxes substantially similar in character to those to which the Convention applies. Any such extension shall enter into force from such date and shall be subject to such modifications and conditions, including conditions as to termination, as specified and agreed in notes to be exchanged through diplomatic channels or in any other manner in accordance with the respective constitutional procedures.

  • 2. Unless otherwise agreed, the termination of this Convention shall not also terminate any extension of the Convention to any part of the Kingdom of the Netherlands under paragraph 1. Similarly, unless otherwise agreed, the termination of any such extension shall not terminate this Convention.

Article 30 Entry into force

  • 1. This Convention shall enter into force on the last day of the month following the month in which the later of the notifications has been received in which the respective Contracting States have notified each other in writing that the formalities constitutionally required in their respective States have been complied with.

  • 2. Upon entry into force of the Convention its provisions shall have effect for taxable years and periods beginning, and taxable events occurring, on or after the first day of January in the calendar year following that in which the Convention has entered into force.

Article 31 Termination

  • 1. This Convention shall remain in force until terminated by a Contracting State. Either Contracting State may terminate the Convention, through diplomatic channels, by giving notice of termination at least six months before the end of any calendar year after the expiration of a period of five years from the date of its entry into force.

  • 2. In such event, the Convention shall cease to have effect for taxable years and periods beginning, and taxable events occurring, on or after the first day of January in the calendar year following the calendar year in which the notice of termination has been given.

  • 3. If the notice has been given in the last six months of a calendar year, the Convention shall cease to have effect for taxable years and periods beginning, and taxable events occurring, after the end of the calendar year following the calendar year in which the notice of the termination has been given.

IN WITNESS WHEREOF the undersigned, duly authorized thereto by their respective Governments, have signed this Convention.

DONE at Willemstad this 1st day of July 2024, in duplicate, in the Dutch and English languages, both texts being equally authentic.

For the Kingdom of the Netherlands, J.F.A. SILVANIA

For the Republic of Suriname, K. RAGHOEBARSING


D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 30, eerste lid, van het Verdrag in werking treden op de laatste dag van de maand die volgt op de maand waarin de laatste van de kennisgevingen is ontvangen waarin de verdragsluitende staten elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat de in hun onderscheiden staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn voltooid.

Uitgegeven de vijfentwintigste juli 2024.

De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. VELDKAMP

Naar boven