1 (2024) Nr. 1

A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ivoorkust betreffende de status van het personeel van het Ministerie van Defensie van het Koninkrijk der Nederlanden dat zich op het Ivoriaanse grondgebied bevindt in het kader van militaire activiteiten;

Abidjan, 8 januari 2024

Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 013861 in de Verdragenbank.

B. TEKST


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Ivoorkust betreffende de status van het personeel van het Ministerie van Defensie van het Koninkrijk der Nederlanden dat zich op het Ivoriaanse grondgebied bevindt in het kader van militaire activiteiten

Het Koninkrijk der Nederlanden, enerzijds,

en

de Republiek Ivoorkust, anderzijds,

hierna te noemen „de Partijen”,

Komen het volgende overeen:

Artikel I Doel

Dit Verdrag heeft als doel de aangelegenheden te regelen die verband houden met de status van burgerpersoneel en militair personeel van het ministerie van Defensie van het Koninkrijk der Nederlanden dat in het kader van militaire activiteiten tijdelijk op het grondgebied van Ivoorkust aanwezig is.

Artikel II Definities

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder de navolgende begrippen het volgende verstaan:

1. „Ontvangende staat”:

de Republiek Ivoorkust;

2. „Zendstaat”:

het Koninkrijk der Nederlanden;

3. „Personeel”:

het burger en militair personeel van de Ministeries van Defensie van Partijen;

4. „Militair personeel”:

het militair personeel van het Ministerie van Defensie van de Zendstaat, met inbegrip van buitenlands militair personeel dat een integrerend onderdeel uitmaakt van militaire eenheden van de Zendstaat op basis van een uitwisselingsprogramma.

Artikel III Voorwaarden bij binnenkomst en vertrek

  • 1. Het personeel van de Zendstaat geniet het recht het grondgebied van de Ontvangende staat binnen te komen, er te verblijven en het te verlaten. Het personeel van de Zendstaat geniet dezelfde bewegingsvrijheid als de onderdanen van de Ontvangende staat.

  • 2. Ter uitvoering van het eerste artikel van dit Verdrag, vergemakkelijken de autoriteiten van de Ontvangende staat de vrije toegang tot het grondgebied van de Ontvangende staat alsmede het vrije vertrek daaruit van Personeel van de Zendstaat op vertoon van een identiteitskaart en een individuele of collectieve dienstopdracht.

  • 3. De Ontvangende staat stelt een contactpersoon ter beschikking die om advies gevraagd kan worden.

  • 4. De autoriteiten van de Ontvangende staat verlenen assistentie aan de leden van het Personeel van de Zendstaat bij het oplossen van alle problemen die zich bij binnenkomst op of vertrek van het grondgebied kunnen voordoen met de douane- of politieautoriteiten van de Ontvangende staat.

Artikel IV Discipline en rechtsmacht

  • 1. De disciplinaire rechtsmacht over het Personeel van de Zendstaat blijft voorbehouden aan de bevoegde autoriteiten van de Zendstaat.

  • 2. Het Personeel van de Zendstaat eerbiedigt de wetten van de Ontvangende staat en onthoudt zich van elke activiteit die indruist tegen de geest van dit Verdrag en met name van elke politieke activiteit in de Ontvangende staat. De officier die verantwoordelijk is voor het Personeel van de Zendstaat neemt de daartoe benodigde maatregelen.

  • 3. Het Personeel van de Zendstaat valt onder de exclusieve rechtsmacht van de Zendstaat voor elk begaan strafbaar feit dat het gevolg is van handelen of nalaten tijdens hun verblijf in de Ontvangende staat in verband met dit Verdrag.

  • 4. De bevoegde autoriteiten van de Ontvangende staat kunnen de bevoegde autoriteiten van de Zendstaat verzoeken om afstand te doen van haar exclusieve rechtsmacht over een lid van het Personeel van de Zendstaat in gevallen die van bijzonder belang zijn voor de Ontvangende staat. In dergelijke gevallen treden de bevoegde autoriteiten van de Partijen met elkaar in overleg teneinde elkaars legitieme belangen te beschermen.

  • 5.

    • a. Indien de autoriteiten van de Ontvangende staat een lid van het Personeel van de Zendstaat arresteren, dragen zij hem onmiddellijk over aan de officier die verantwoordelijk is voor het Personeel van de Zendstaat en doen deze verantwoordelijke officier onverwijld een rapport met vermelding van de redenen van de arrestatie toekomen.

    • b. De autoriteiten van de Ontvangende staat verlenen bijstand bij het uitvoeren van onderzoek en de bewijsvergaring.

    • c. De bevoegde autoriteiten van de Zendstaat stellen de bevoegde autoriteiten van de Ontvangende staat in kennis van hun besluit een rechtsvordering tegen het lid van het Personeel van de Zendstaat in te stellen alsmede van de uitkomsten van procedures die in de Zendstaat zijn ingesteld.

  • 6. De Zendstaat en diens Personeel zullen geen onderwerp zijn van rechtsmacht van de Ontvangende Staat in rechtszaken die zijn ingesteld wegens verliezen, schade of letsel veroorzaakt tijdens of als gevolg van de uitvoering van militaire activiteiten.

Artikel V Invoer en uitvoer

  • 1. De Ontvangende staat ziet af van diens recht bij invoer en uitvoer rechten, heffingen en belastingen te heffen of andere kosten in rekening te brengen ter zake van uitrusting, materieel, voorraden en overige goederen die de Zendstaat in verband met dit Verdrag invoert.

  • 2. Uitrusting, materieel, voorraden en overige goederen die de Zendstaat in verband met dit Verdrag invoert, zijn vrijgesteld van elke controle

  • 3. Bagage, persoonlijke eigendommen, producten en andere goederen die worden ingevoerd voor exclusief gebruik van het personeel van de Zendstaat, zijn vrijgesteld van rechten, heffingen en belastingen bij invoer en uitvoer of andere kosten die in de Ontvangende staat kunnen worden opgelegd.

Artikel VI Uniformen, wapens en munitie

In de uitoefening van militaire activiteiten in het kader van dit Verdrag:

  • 1. Het militair personeel draagt het uniform en militaire onderscheidingstekens in overeenstemming met de geldende wetgeving van de Zendstaat.

  • 2. Het militair personeel zal wapens en munitie mogen bezitten, dragen en/of gebruiken onder de volgende cumulatieve voorwaarden:

    • a. Ze zijn hiervoor geautoriseerd middels hun dienstopdracht;

    • b. het is in overeenstemming met de geldende wetgeving van de Ontvangende Staat;

    • c. de bevoegde autoriteiten van de Partijen beslissen op voorhand of het noodzakelijk is om hierover nadere regelingen te stellen, zoals beschreven in Artikel IX.

  • 3. De wapens en de munitie worden opgeslagen en bewaakt in overeenstemming met de geldende wetgeving van de Ontvangende Staat.

Artikel VII Rijbewijzen

De Ontvangende staat zal als geldig aanvaarden, zonder een voorafgaand rijexamen of vergoeding, het geldige nationaal civiel of militair rijbewijs van het Personeel van de Zendstaat voor de categorie motorvoertuigen die gelijk is aan de categorie waarvoor het rijbewijs door de Zendstaat is afgegeven.

Artikel VIII Vorderingen tot schadevergoeding

  • 1. De Partijen zien af van het instellen van vorderingen tot schadevergoeding tegen elkaar wegens schade aan of verlies van overheidseigendommen die door hun Personeel worden gebruikt en wegens letsel (met inbegrip van letsel de dood tot gevolg hebbende) geleden door hun Personeel, bij de uitoefening van diens officiële taken in het kader van dit Verdrag.

  • 2. De bepalingen in het eerste lid van dit artikel zijn niet van toepassing indien de schade aan of het verlies van overheidseigendommen of het in het eerste lid genoemde letsel geleden door het Personeel, het gevolg zijn van grove nalatigheid of opzet. De vaststelling van grove nalatigheid of opzet geschiedt in onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de Partijen. De bevoegde autoriteiten van de Partijen werken samen bij het verzamelen van bewijzen voor het onderzoek naar en de afhandeling van vorderingen waarvoor zij aansprakelijk zijn. De bevoegde autoriteiten van de Partijen bepalen in onderling overleg de toerekenbaarheid van de schade en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding.

  • 3. Voor zover de militaire activiteiten training, oefening of opleiding betreffen:

    • a. worden vorderingen tot schadevergoeding van derden (behoudens vorderingen uit overeenkomst) wegens verliezen, schade of letsel veroorzaakt door het Personeel van de Zendstaat bij het uitoefenen van diens officiële taken in het kader van dit Verdrag, door de Ontvangende staat namens de Zendstaat afgewikkeld in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de Ontvangende staat. De toerekenbaarheid van de schade en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding worden in onderling overleg bepaald door de bevoegde autoriteiten van de Partijen. Kosten die verband houden met de afwikkeling van dergelijke vorderingen zullen worden door de Zendstaat terugbetaald.

    • b. Wanneer de schade aan beide Partijen is toe te rekenen én het niet mogelijk is de verantwoordelijkheid aan de ene of de andere Partij toe te schrijven, wordt het bedrag van de schadevergoeding van derden (behoudens vorderingen uit overeenkomst) gelijkelijk over de Partijen verdeeld

    • c. Raadpleegt de Ontvangende staat de Zendstaat alvorens tot de afwikkeling van vorderingen tot schadevergoeding van derden conform lid 3(a) en/of lid 3(b) over te gaan.

  • 4. Voor zover het andere militaire activiteiten betreft dan genoemd in lid 3 zullen de bevoegde autoriteiten van de Partijen met elkaar in welwillend overleg treden inzake vorderingen tot schadevergoeding van derden (behoudens vorderingen uit overeenkomst) wegens verliezen, schade of letsel veroorzaakt door het Personeel van de Zendstaat bij het vervullen van zijn officiële taken.

  • 5. De Zendstaat vrijwaart de Ontvangststaat voor schade aan eigendommen van laatstgenoemde of aan derden die, naar gelang van het geval, voortvloeit uit handelingen van het Personeel van de Zendstaat buiten zijn officiële taken.

Artikel IX Medische en tandheelkundige hulp

  • 1. Het Personeel van de Zendstaat dient voorafgaand aan deelname aan activiteiten in de Ontvangende staat in geneeskundig en tandheelkundig opzicht gezond te zijn verklaard.

  • 2. Het Personeel van de Zendstaat ontvangt gedurende zijn gehele verblijf in de Ontvangende staat in verband met dit Verdrag kosteloos spoedeisende geneeskundige en tandheelkundige hulp in militaire geneeskundige instellingen.

  • 3. De overige geneeskundige en tandheelkundige zorg, met inbegrip van opname in een ziekenhuis, worden verleend onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor Personeel van de Ontvangende staat.

Artikel X Overlijden

  • 1. De autoriteiten van de Zendstaat die aanwezig zijn in de Ontvangende staat zijn bevoegd zorg te dragen voor de repatriëring van het stoffelijk overschot van een overleden lid van het personeel van de Zendstaat, alsmede van zijn persoonlijke bezittingen, en mogen daartoe gepaste maatregelen nemen

  • 2. Autopsie op het stoffelijk overschot van een overleden lid van het Personeel van de Zendstaat mag uitsluitend worden uitgevoerd na toestemming van de autoriteiten van de Zendstaat en, indien wenselijk, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger daarvan.

  • 3. De Ontvangende staat en de Zendstaat werken zo veel mogelijk samen om op zo kort mogelijke termijn de repatriëring te waarborgen van het stoffelijk overschot van een overleden lid van het Personeel van de Zendstaat.

Artikel XI Gedetailleerde afspraken

Tussen de bevoegde autoriteiten van de Partijen kunnen gedetailleerde afspraken worden gemaakt over de uitvoering van dit Verdrag.

Artikel XII Geschillenbeslechting

Elk geschil dat voortvloeit uit de interpretatie, de toepassing of uitvoering van dit Verdrag wordt in der minne en in onderlinge overeenstemming geschikt.

Artikel XIII Wijziging

  • 1. De Partijen kunnen te allen tijde wijzigingen in dit Verdrag voorstellen na de inwerkingtreding ervan. Elke wijziging van dit Verdrag zal in onderling overleg worden aangenomen. Een dergelijke wijziging treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand nadat elke Partij de andere Partij schriftelijk en langs diplomatieke weg heeft medegedeeld dat aan de grondwettelijke of interne voorwaarden voor de inwerkingtreding van de wijziging is voldaan.

  • 2. Indien er geen overeenstemming is bereikt, kan elke partij dit Verdrag opzeggen overeenkomstig artikel XIV.

Artikel XIV Opzegging

De Partijen kunnen dit Verdrag te allen tijde beëindigen door middel van een schriftelijke kennisgeving en via diplomatieke weg. Deze kennisgeving wordt door de ene Partij aan de andere gedaan met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden.

Artikel XV Inwerkingtreding

  • 1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand nadat de Partijen elkaar schriftelijk en langs diplomatieke weg ervan in kennis hebben gesteld dat aan de grondwettelijke of nationale vereisten voor de inwerkingstelling van dit Verdrag is voldaan.

  • 2. Dit Verdrag wordt gesloten voor een periode van onbepaalde tijd, tenzij dit wordt opgezegd conform artikel XIV.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Abidjan, op 8 januari 2024, in tweevoud, in de Nederlandse en Franse taal, zijnde beide gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden, K.H. OLLONGREN

Voor de Republiek Ivoorkust, T.B. OUATTARA



Accord entre le Royaume des Pays-Bas et la République de Côte d’Ivoire portant sur le statut du personnel du ministère de la défense du Royaume des Pays-Bas présent sur le territoire Ivoirien dans le cadre d’activités militaires

Le Royaume des Pays-Bas, d’une part

et

La République de Côte d’Ivoire, d’autre part,

ci-après dénommés « les Parties » ;

Conviennent de ce qui suit :

Article I Objet

Le présent Accord a pour objet de régler les questions liées au statut du personnel civil et militaire du Ministère de la Défense du Royaume des Pays-Bas temporairement présent sur le territoire ivoirien dans le cadre d’activités militaires.

Article II Définitions

Aux fins du présent Accord, les termes ci-après s’entendent comme suit :

  • 1. « État d’accueil » : la République de Côte d’Ivoire;

  • 2. « État d’envoi » : le Royaume des Pays-Bas;

  • 3. « Personnel » : le personnel civil et militaire des Ministères de la Défense des Parties;

  • 4. « Personnel militaire » : le personnel militaire du Ministère de la Défense de l’État d’envoi, y compris le personnel militaire étranger formant partie intégrante d’unités militaires de l’État d’envoi sur la base d’un programme d’échange.

Article III Critères d’entrée et de sortie

  • 1. Le Personnel de l’État d’envoi bénéficie du droit d’entrer sur le territoire de l’État d’accueil, d’y séjourner et de le quitter. Le Personnel de l’État d’envoi jouit de la même liberté de mouvement que les ressortissants de l’État d’accueil.

  • 2. En exécution de l’article 1er de présent Accord, les autorités de l’État d’accueil facilitent la libre entrée sur le territoire de celui-ci du Personnel de l’État d’envoi ainsi que sa libre sortie, sur présentation d’une carte d’identité et d’un ordre de mission individuel ou collectif.

  • 3. L’État d’accueil fournit une personne de liaison pour des services de conseil.

  • 4. Les autorités de l’État d’accueil prêtent leur concours au Personnel de l’État d’envoi pour le règlement de toute difficulté pouvant surgir avec les autorités douanières et de police de l’État d’accueil lors de l’entrée ou la sortie du territoire.

Article IV Discipline et juridiction

  • 1. La juridiction disciplinaire sur le Personnel de l’État d’envoi reste la prérogative des autorités compétentes de l’État d’envoi.

  • 2. Le Personnel de l’État d’envoi respecte les lois de l’État d’accueil et s’abstient de toute activité contraire à l’esprit du présent Accord et, en particulier, de toute activité politique dans l’État d’accueil. L’officier responsable du Personnel de l’État d’envoi prend les mesures nécessaires à cette fin.

  • 3. Le Personnel de l’État d’envoi est placé sous la juridiction exclusive de l’État d’envoi pour toute infraction pénale résultant d’un acte ou négligence commis dans le cadre du présent Accord pendant son séjour dans l’État d’accueil.

  • 4. Les autorités compétentes de l’État d’accueil peuvent demander aux autorités compétentes de l’État d’envoi de renoncer à leur juridiction exclusive sur un membre du Personnel de l’État d’envoi dans des cas revêtant une importance particulière pour l’État d’accueil. Dans de tels cas, les autorités compétentes des Parties se concertent en vue de préserver leurs intérêts légitimes respectifs.

  • 5.

    • a) Si les autorités de l’État d’accueil arrêtent un membre du Personnel de l’État d’envoi, elles en remettent sur-le-champ la garde à l’officier responsable du Personnel de l’État d’envoi et envoient sans délai à l’officier responsable un rapport précisant les motifs de l’arrestation.

    • b) Les autorités de l’État d’accueil prête son concours à la conduite des enquêtes et pour la recherche de preuves.

    • c) Les autorités compétentes de l’État d’envoi informent les autorités compétentes de l’État d’accueil de leur décision d’intenter une action en justice contre le membre du Personnel de l’État d’envoi ainsi que des résultats des procédures qui auront été engagées dans l’État d’envoi.

  • 6. L’État d’envoi et son Personnel ne relèvent pas de la juridiction de l’État d’accueil en cas d’actions en justice engagées suite à toute perte, tout dommage ou toute blessure encourus dans le cadre d’activités militaires ou en résultant.

Article V Importation et exportation

  • 1. L’État d’accueil renonce au droit de lever des droits, taxes et impôts à l’importation et à l’exportation ou d’autres charges sur l’équipement, les matériels, les fournitures et les autres biens importés par l’État d’envoi dans le cadre du présent Accord.

  • 2. L’équipement, les matériels, les fournitures et les autres biens importés par l’État d’envoi, dans le cadre de cet Accord, sont libres de tout contrôle.

  • 3. Les bagages, effets personnels, produits et autres biens importés et destinés à l’usage exclusif du Personnel de l’État d’envoi sont exempts de droits, taxes et impôts d’importation et d’exportation ou d’autres charges pouvant être levées dans l’État d’accueil.

Article VI Uniformes, armes et munitions

Dans l’exercice d’activités militaires dans le cadre du présent Accord:

  • 1. Le Personnel militaire revêt l’uniforme et les insignes militaires conformément à la législation en vigueur dans l’État d’envoi.

  • 2. Le Personnel militaire peut posséder, porter et/ou utiliser, des armes et des munitions, sous les conditions cumulatives suivantes:

    • a) il y est autorisé par l’ordre de mission de l’État d’envoi;

    • b) cela est conforme à la législation en vigueur de l’État d’accueil;

    • c) les autorités compétentes des Parties décident préalablement si un arrangement détaillé à cet effet est nécessaire, comme décrit dans l’article XI.

  • 3. Les armes et les munitions seront entreposées et gardées conformément à la législation en vigueur de l’État d’accueil.

Article VII Permis de conduire

L’État d’accueil accepte comme valide, sans test préalable ni paiement de droits, le permis de conduire national civil ou militaire en cours de validité du Personnel de l’État d’envoi pour la catégorie de véhicules à moteur identique à celle pour laquelle le permis de conduire a été délivré par l’État d’envoi.

Article VIII Demandes d’indemnités

  • 1. Les Parties renoncent l’une envers l’autre à toute demande d’indemnités pour des dommages causés aux biens du Gouvernement utilisés par leurs Personnel ou pour la perte de ces biens ainsi que pour les blessures (y compris les blessures entraînant la mort) subies par leurs Personnels dans l’exécution de leur fonction officielle dans le cadre du présent Accord.

  • 2. Les dispositions du paragraphe 1 du présent article ne s’appliquent pas si le dommage causé aux biens du Gouvernement ou la perte de ces biens ainsi que les blessures mentionnées dans ce paragraphe et subies par le Personnel sont le résultat d’une grave négligence ou d’une faute intentionnelle. La détermination d’une grave négligence ou d’une faute intentionnelle est effectuée d’un commun accord entre les autorités compétentes des Parties. Les autorités compétentes des Parties coopèrent dans la recherche de preuves pour l’examen et le traitement des réclamations dont elles sont responsables. Les autorités compétentes des Parties déterminent d’un commun accord l’imputabilité du dommage et le montant de son indemnisation.

  • 3. Dans la mesure où les activités militaires relèvent de l’entraînement, de l’exercice ou de la formation :

    • a) les demandes d’indemnités de tiers pour toute perte, tout dommage ou toute blessure (autres que les indemnités contractuelles) causés par le Personnel de l’État d’envoi dans l’exécution de sa fonction officielle dans le cadre du présent Accord sont réglées par l’État d’accueil pour le compte de l’État d’envoi conformément aux lois et réglementations de l’État d’accueil. L’imputabilité du dommage et le montant subséquent de l’indemnisation sont déterminés d’un commun accord entre les autorités compétentes des Parties. Les coûts liés au règlement d’une telle demande sont remboursés par l’État d’envoi.

    • b) Lorsque le dommage est imputable aux deux Parties et il n’est pas possible d’en attribuer la responsabilité à l’une ou l’autre des Parties, le montant des indemnités de tiers pour toute perte, tout dommage ou toute blessure (autres que les indemnités contractuelles) est réparti à parts égales entre les Parties.

    • c) l’État d’accueil consulte l’État d’envoi avant de procéder à tout règlement de demandes d’indemnités de tiers conformément au paragraphe 3(a) et/ou paragraphe 3(b).

  • 4. Dans la mesure où les activités militaires diffèrent de celles mentionnées au paragraphe 3, les autorités compétentes des Parties se concertent dans un esprit de bonne volonté sur les demandes d’indemnités de tiers pour toute perte, tout dommage ou toute blessure (autres que les indemnités contractuelles) causés par le Personnel de l’État d’envoi dans l’exécution de sa fonction officielle.

  • 5. L’État d’envoi indemnisera l’État d’accueil pour un dommage causé aux biens de cette dernière ou aux tiers résultant selon le cas, des actes du personnel de l’Etat d’envoi en dehors de ses fonctions officielles.

Article IX Assistance médicale et dentaire

  • 1. Le Personnel de l’État d’envoi doit être déclaré apte sur le plan médical et dentaire avant de participer aux activités dans l’État d’accueil.

  • 2. Le Personnel de l’État d’envoi reçoit une assistance médicale et dentaire d’urgence gratuite dans les établissements médicaux militaires pendant toute la durée de son séjour dans l’État d’accueil dans le cadre du présent Accord.

  • 3. Tous les autres soins médicaux et dentaires, y compris l’hospitalisation, sont accordés dans les mêmes conditions que celles applicables au Personnel de l’État d’accueil.

Article X Décès

  • 1. Les autorités de l’État d’envoi présentes dans l’État d’accueil sont habilitées à prendre en charge le rapatriement du corps d’un membre décédé du Personnel de l’État d’envoi, ainsi que de ses biens personnels, et peuvent prendre pour ce faire les dispositions appropriées.

  • 2. L’autopsie du corps d’un membre décédé du Personnel de l’État d’envoi ne peut être pratiquée qu’après accord des autorités de cet État et, si cela est souhaitable, en présence d’un de ses représentants.

  • 3. L’État d’accueil et l’État d’envoi coopèrent dans toute la mesure du possible pour assurer dans les meilleurs délais le rapatriement du corps d’un membre décédé du Personnel de l’État d’envoi.

Article XI Arrangements détaillés

Des arrangements détaillés concernant la mise en œuvre de cet Accord peuvent être conclus entre les autorités compétentes des Parties.

Article XII Règlement des différends

Tout litige résultant de l’interprétation, de l’application ou de la mise en œuvre du présent Accord est réglé à l’amiable et d’un commun accord.

Article XIII Modification

  • 1. Les Parties peuvent proposer des modifications au présent Accord à tout moment après son entrée en vigueur. Toute modification du présent Accord est adoptée d’un commun accord. Une telle modification entre en vigueur le premier jour du deuxième mois après que chaque Partie a notifié à l’autre Partie, par écrit et par la voie diplomatique, que les conditions préalables constitutionnelles ou internes régissant l’entrée en vigueur de la modification sont remplies.

  • 2. Si aucun accord n’est trouvé, chaque Partie pourra dénoncer le présent Accord conformément à l’article XIV.

Article XIV Dénonciation

Les Parties peuvent mettre fin au présent Accord à tout moment par notification écrite et par la voie diplomatique. Cette notification est faite par l’une des Parties à l’autre Partie, en respectant un préavis de six mois.

Article XV Entrée en vigueur

  • 1. Le présent Accord entre en vigueur le premier jour du deuxième mois après que chaque Partie a notifié à l’autre Partie, par écrit et par la voie diplomatique, que les conditions préalables constitutionnelles ou internes régissant l’entrée en vigueur du présent Accord sont remplies.

  • 2. Le présent Accord est conclu pour une durée indéterminée sauf dénonciation effectuée conformément à l’article XIV.

EN FOI DE QUOI, les soussignés, dûment autorisés à cet effet, ont signé le présent Accord.

FAIT à Abidjan, le 8 janvier 2024 en double exemplaire, en langues néerlandaise et française, les deux textes faisant également foi.

Pour le Royaume des Pays-Bas, K.H. OLLONGREN

Pour la République de Côte d’Ivoire, T.B. OUATTARA


D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel XV, eerste lid, van het Verdrag in werking treden op de eerste dag van de tweede maand nadat de Partijen elkaar schriftelijk en langs diplomatieke weg ervan in kennis hebben gesteld dat aan de grondwettelijke of nationale vereisten voor de inwerkingstelling van dit Verdrag is voldaan.

Uitgegeven de vijfde februari 2024.

De Minister van Buitenlandse Zaken, H.G.J. BRUINS SLOT

Naar boven