26 (2023) Nr. 1

A. TITEL

Geavanceerde Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds (met Bijlagen en Protocollen);

Brussel, 13 december 2023

Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 013884 in de Verdragenbank.

B. TEKST1)


Geavanceerde Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds

Preambule

Het Koninkrijk België,

de Republiek Bulgarije,

de Tsjechische Republiek,

het Koninkrijk Denemarken,

de Bondsrepubliek Duitsland,

de Republiek Estland,

Ierland,

de Helleense Republiek,

het Koninkrijk Spanje,

de Franse Republiek,

de Republiek Kroatië,

de Italiaanse Republiek,

de Republiek Cyprus,

de Republiek Letland,

de Republiek Litouwen,

het Groothertogdom Luxemburg,

Hongarije,

de Republiek Malta,

het Koninkrijk der Nederlanden,

de Republiek Oostenrijk,

de Republiek Polen,

de Portugese Republiek,

Roemenië,

de Republiek Slovenië,

de Slowaakse Republiek,

de Republiek Finland,

het Koninkrijk Zweden,

partijen bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hierna „de lidstaten” genoemd,

en

de Europese Unie,

enerzijds,

en

De Republiek Chili, hierna „Chili” genoemd,

anderzijds,

hierna gezamenlijk „de Partijen” genoemd,

Gezien de sterke culturele, politieke, economische op samenwerking gebaseerde banden die hen binden,

Opnieuw bevestigende dat zij de democratische beginselen, mensenrechten en fundamentele vrijheden, de rechtsstaat en goed bestuur aanhangen, en zich inzetten voor de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling en het aanpakken van klimaatverandering, wat het uitgangspunt vormt voor hun partnerschap en samenwerking,

Delende de mening dat de verspreiding van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor, onder zowel statelijke als niet-statelijke actoren, een van de ernstigste bedreigingen voor de internationale vrede en veiligheid vormt,

Indachtig de belangrijke bijdrage voor de versterking van die banden die is geleverd door de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, ondertekend te Brussel op 18 november 2002 („Associatieovereenkomst”),

Benadrukkende dat hun betrekkingen van alomvattende aard zijn en dat het belangrijk is een samenhangend kader voor de voortgang ervan te scheppen,

Gezien hun toezegging om de bestaande Associatieovereenkomst te moderniseren om rekening te houden met de nieuwe politieke en economische realiteit en de voortgang van hun partnerschap,

Erkennende dat een sterk en doeltreffend multilateraal systeem, op basis van internationaal recht, van belang is om de vrede in stand te houden, conflicten te voorkomen, de internationale veiligheid te versterken en gezamenlijke uitdagingen aan te pakken,

Bevestigende hun toezegging om de samenwerking op het gebied van bilaterale, regionale en mondiale kwesties van gemeenschappelijk belang te versterken en alle beschikbare instrumenten in te zetten om activiteiten te bevorderen die zijn opgezet om een actieve en wederzijdse internationale samenwerking tot stand te brengen,

Ingenomen met de vaststelling van en het verzoek om uitvoering van het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015–2030, aangenomen tijdens de derde Wereldconferentie van de VN in Sendai op 18 maart 2015, de actieagenda van Addis Abeba van de derde internationale conferentie over ontwikkelingsfinanciering, aangenomen in Addis Abeba op 13 tot en met16 juli 2015, Resolutie 70/1, aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties („Algemene Vergadering van de VN”) op 25 september 2015, houdende het slotdocument „Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development and the 17 Sustainable Development Goals” (Naar een nieuwe wereld: de agenda inzake duurzame ontwikkeling voor 2030 en de 17 daarin vervatte duurzameontwikkelingsdoelstellingen) („Agenda 2030”), de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, gedaan te Parijs op 12 december 2015 („Overeenkomst van Parijs”), de Nieuwe Stedenagenda, goedgekeurd tijdens de VN-conferentie over huisvesting en duurzame stadsontwikkeling (Habitat III) op 20 oktober 2016 in Quito, Ecuador („Nieuwe Stedenagenda”) en de verbintenissen van de wereldtop over humanitaire hulp, aangenomen tijdens de wereldtop over humanitaire hulp in Istanbul op 23 en 24 mei 2016,

Opnieuw bevestigende dat zij zich verbinden tot het bevorderen van duurzame ontwikkeling in economisch, sociaal en ecologisch opzicht, dat zij zich erop toeleggen de internationale handel zodanig te ontwikkelen dat die bijdraagt tot duurzame ontwikkeling in die drie dimensies, die onderling nauw zijn verbonden en elkaar wederzijds versterken, en dat zij zich verbinden tot het bevorderen van de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda 2030,

Opnieuw bevestigende dat zij vastbesloten zijn hun handelsbetrekkingen uit te breiden en te diversifiëren overeenkomstig de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization, WTO), gedaan te Marrakesh op 15 april 1994, en de specifieke doelstellingen en bepalingen van deel III van deze overeenkomst,

Geleid door de wens hun economische betrekkingen te versterken, in het bijzonder hun handels- en investeringsbetrekkingen, door de toegang tot de markt te versterken en te verbeteren, en bij te dragen tot economische groei, waarbij zij zich bewust zijn van de noodzaak het bewustzijn te vergroten rond de economische en sociale gevolgen van milieuschade, niet-duurzame productie- en consumptiepatronen en het bijbehorende effect op het menselijk welzijn,

Ervan overtuigd dat deze overeenkomst een klimaat zal scheppen dat hun onderlinge duurzame economische betrekkingen zal doen groeien, met name op het gebied van handel en investeringen, die noodzakelijk zijn voor de economische en sociale ontwikkeling, de technologische innovatie, en modernisering,

Erkennende dat de bepalingen van deze overeenkomst investeringen en investeerders beschermen en tot doel hebben tot wederzijds voordeel strekkende zakelijke activiteiten te stimuleren, zonder afbreuk te doen aan het recht van de Partijen op hun grondgebied regels te stellen in het openbaar belang,

Erkennende het nauwe verband tussen innovatie en handel, alsook het belang van innovatie voor economische groei en sociale ontwikkeling, en ook bevestigende hun belang bij het bevorderen van een grotere mate van samenwerking op het gebied van innovatie, onderzoek, wetenschap, technologie, vervoer en andere daaraan gerelateerde gebieden, en bij het bevorderen van de deelname van de publieke en de particuliere sector,

Bevestigende hun toezegging om intensiever samen te werken op het gebied van justitie, vrijheid en veiligheid,

Erkennende dat de versterkte samenwerking op het gebied van onderwijs, milieuaangelegenheden, cultuur, onderzoek en innovatie, werkgelegenheid en sociale zaken, gezondheid en andere gebieden van gemeenschappelijk belang, wederzijdse voordelen oplevert,

Uiting gevende aan hun vastberadenheid om hun betrekkingen te blijven versterken door middel van nieuwe samenwerkingsovereenkomsten, alsook hun wens dat die samenwerking wordt uitgevoerd in het voordeel van derde landen, zoals vastgelegd in het in 2015 door de Partijen ondertekende Memorandum van overeenstemming over internationale samenwerking, en door de voortdurende deelneming van Chili aan de regionale programma’s van de Europese Unie,

Herinnerende aan het belang van de verschillende overeenkomsten tussen de Europese Unie en Chili, die de politieke dialoog en samenwerking in de sectorale gebieden van de betrekkingen tussen de Partijen alsook handel en investeringen hebben bevorderd,

Wijzende op het feit dat, als de Partijen in het kader van deze overeenkomst specifieke overeenkomsten sluiten op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, die door de Europese Unie zouden worden gesloten op grond van titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”), de bepalingen van dergelijke toekomstige overeenkomsten niet bindend zijn voor Ierland, tenzij de Europese Unie, samen met Ierland wat betreft hun respectieve eerdere bilaterale betrekkingen, Chili ervan in kennis stelt dat Ierland gebonden is door dergelijke toekomstige specifieke overeenkomsten als deel van de Europese Unie, overeenkomstig Protocol nr. 21 betreffende de positie van Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie („VEU”) en het VWEU is gehecht. Evenzo zijn latere interne maatregelen van de Europese Unie die met het oog op de uitvoering van deze overeenkomst op grond van titel V van het derde deel van het VWEU worden genomen, niet bindend voor Ierland, tenzij Ierland zijn wens te kennen heeft gegeven deel te nemen aan die maatregelen of die te aanvaarden overeenkomstig Protocol nr. 21. Voorts wijzende op het feit dat dergelijke toekomstige specifieke overeenkomsten of dergelijke latere interne maatregelen van de Europese Unie zouden komen te vallen onder de werkingssfeer Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken dat aan het VEU en het VWEU is gehecht,

Zijn als volgt overeengekomen:

DEEL I ALGEMENE BEGINSELEN EN DOELSTELLINGEN

HOOFDSTUK 1 DOELSTELLINGEN, ALGEMENE BEGINSELEN EN DEFINITIES
Artikel 1.1 Doelstellingen van deze overeenkomst

Deze overeenkomst heeft tot doel:

  • a. het herbevestigen van de associatie tussen de Partijen op basis van een versterkt partnerschap, een versterkte politieke dialoog en versterkte samenwerking op het gebied van kwesties van gemeenschappelijk belang, waaronder innovatie op alle toepasselijke gebieden;

  • b. het bevorderen van handel en investeringen tussen de Partijen door hun handelsbetrekkingen uit te breiden en te diversifiëren, wat moet bijdragen tot een hogere economische groei en een verbeterde levenskwaliteit; en

  • c. het versterken van de bestaande samenwerkingsrelatie tussen de Partijen, waaronder internationale samenwerking voor duurzame ontwikkeling en bevordering van gezamenlijke werkzaamheden, met als doel bij te dragen tot de uitvoering van de Agenda 2030.

Artikel 1.2 Algemene beginselen
  • 1. De Partijen bevestigen hun krachtige steun voor de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties.

  • 2. De eerbiediging van de democratische beginselen, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zoals die zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN op 10 december 1948, en andere toepasselijke internationale mensenrechteninstrumenten waarbij de Partijen partij zijn, en van het beginsel van de rechtsstaat en goed bestuur, die ten grondslag liggen aan het interne en het internationale beleid van beide Partijen, is een essentieel element van deze overeenkomst.

  • 3. De Partijen delen de mening dat de verspreiding van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor, onder zowel statelijke als niet-statelijke actoren, een ernstige bedreiging voor de internationale vrede en veiligheid vormt.

  • 4. De Partijen bevestigen opnieuw dat zij zich ervoor blijven inzetten duurzame ontwikkeling in alle opzichten te stimuleren, bij te dragen tot de verwezenlijking van internationaal overeengekomen duurzameontwikkelingsdoelstellingen, en onder meer samen te werken om wereldwijde milieuproblemen aan te pakken.

  • 5. De Partijen bevestigen dat zij zich zullen inzetten voor het mainstreamen van gendergelijkheid en voor het versterken van de positie van vrouwen en meisjes.

  • 6. De Partijen herbevestigen hun steun aan de Verklaring over de rechten van inheemse volken, aangenomen op 13 september 2007, en hun toezeggingen om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en de rechten van inheemse volken te beschermen.

  • 7. De Partijen voeren deze overeenkomst uit op basis van gemeenschappelijke waarden, met inbegrip van de beginselen van dialoog, wederzijds respect, gelijkwaardig partnerschap, multilateralisme, consensus en eerbiediging van het internationaal recht.

Artikel 1.3 Definities

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a. „associatieovereenkomst”:

de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, ondertekend te Brussel op 18 november 2002;

b. „tussentijdse handelsovereenkomst”:

de tussentijdse handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Chili, ondertekend te Brussel op 13 december 2023;

c. „derde land”:

een land of grondgebied gelegen buiten de territoriale werkingssfeer van deze overeenkomst zoals uiteengezet in artikel 41.2; en

d. „Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht”:

het te Wenen op 23 mei 1969 tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht.

DEEL II POLITIEKE DIALOOG EN SAMENWERKING

HOOFDSTUK 2 POLITIEKE DIALOOG, BUITENLANDS BELEID, INTERNATIONALE VREDE EN VEILIGHEID, BESTUUR EN MENSENRECHTEN
Artikel 2.1 Politieke dialoog
  • 1. De Partijen versterken hun politieke dialoog en samenwerking op alle niveaus door middel van uitwisselingen en overleg inzake bilaterale, regionale, internationale en multilaterale vraagstukken, teneinde hun versterkte partnerschap te consolideren.

  • 2. De politieke dialoog heeft tot doel:

    • a. de ontwikkeling van bilaterale betrekkingen te bevorderen en het partnerschap tussen de partijen te versterken;

    • b. de samenwerking inzake regionale en mondiale uitdagingen en vraagstukken te versterken;

    • c. de institutionele capaciteiten van de partijen te versterken, met inbegrip van de modernisering van de staat, decentralisatie en de bevordering van interinstitutionele samenwerking.

  • 3. De politieke dialoog tussen de Partijen kan de volgende gezamenlijk overeen te komen vormen aannemen:

    • a. overleg, bijeenkomsten en bezoeken op het hoogste niveau;

    • b. overleg, bijeenkomsten en bezoeken op ministerieel niveau;

    • c. regelmatige bijeenkomsten tussen hoge ambtenaren, met inbegrip van een politieke dialoog op hoog niveau;

    • d. sectorale dialogen, onder andere door de uitwisseling van missies en deskundigen op het gebied van kwesties van gemeenschappelijk belang;

    • e. uitwisseling van delegaties en andere contacten tussen het Nationaal Congres van Chili en het Europees Parlement.

Artikel 2.2 Bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens
  • 1. De Partijen zijn van oordeel dat de verspreiding van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor, onder zowel statelijke als niet-statelijke actoren, een van de ernstigste bedreigingen voor de internationale stabiliteit en veiligheid vormt. De Partijen komen derhalve overeen samen te werken en een bijdrage te leveren aan de bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor, door de volledige naleving en de uitvoering op nationaal niveau van de verbintenissen die zij zijn aangegaan in het kader van internationale verdragen en overeenkomsten op het gebied van ontwapening en non-proliferatie, alsook van hun andere internationale verplichtingen op dat gebied. De Partijen komen overeen dat dit lid een essentieel element van deze overeenkomst vormt.

  • 2. De Partijen komen bovendien overeen samen te werken en bij te dragen aan de strijd tegen massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor:

    • a. door maatregelen te nemen, gericht op de ondertekening of de ratificatie van alle andere relevante internationale instrumenten, of, waar passend, op aansluiting daarbij, en op de volledige uitvoering daarvan;

    • b. door een doeltreffend nationaal uitvoercontrolesysteem in te voeren, gericht op zowel de uitvoer als de doorvoer van goederen die verband houden met massavernietigingswapens, waaronder controle op het eindgebruik van technologieën voor tweeërlei gebruik, en door doeltreffende sancties op te leggen in het geval van overtreding van de uitvoercontroles.

Artikel 2.3 Mensenrechten, rechtsstaat, goed bestuur
  • 1. De Partijen bevorderen een regelmatige, zinvolle en breed gefundeerde mensenrechtendialoog.

  • 2. De Partijen werken samen aan de bevordering en bescherming van de mensenrechten, ook wat betreft de ratificatie en uitvoering van internationale mensenrechteninstrumenten, en aan de versterking van de democratische beginselen en de rechtsstaat, door gendergelijkheid te bevorderen en discriminatie in al haar vormen en op welke grond dan ook te bestrijden.

  • 3. Die samenwerking kan bestaan uit:

    • a. het ondersteunen van de ontwikkeling en uitvoering van actieplannen met betrekking tot de mensenrechten;

    • b. het bevorderen van de mensenrechten, ook via onderwijs en de media;

    • c. het versterken van nationale en regionale instellingen in verband met de mensenrechten, de rechtsstaat en goed bestuur;

    • d. het opvoeren van de samenwerking met de toezichthoudende verdragsorganen van de Verenigde Naties en het verbeteren van de speciale procedures van de Mensenrechtenraad volgens de algemene beginselen van het internationale recht inzake de mensenrechten;

    • e. het opvoeren van de coördinatie en samenwerking met de instellingen van de Verenigde Naties op het gebied van de mensenrechten en met de desbetreffende regionale en multilaterale fora;

    • f. het versterken van de nationale, regionale en gedecentraliseerde capaciteit om democratische beginselen en praktijken toe te passen, waaronder het bevorderen van verkiezingsprocessen die in overeenstemming zijn met de internationale democratische normen;

    • g. het versterken van goed, onafhankelijk en transparant bestuur op lokaal, nationaal, regionaal en mondiaal niveau, het bevorderen van de verantwoordingsplicht en transparantie van instellingen, en het ondersteunen van de participatie van burgers en de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld;

    • h. het samenwerken en coördineren, voor zover nodig, ook in derde landen, ter versterking van de democratische beginselen, de mensenrechten en de rechtsstaat, daarbij inbegrepen het bestaan van een onafhankelijk rechtsstelsel, gelijkheid voor de wet, de toegang van mensen tot doeltreffende rechtsbijstand door de overheid, en het recht op een onpartijdig gerecht, een eerlijk proces en toegang tot de rechter;

    • i. het bevorderen van de universaliteit van internationale mensenrechtenverdragen en het aanmoedigen van derde partijen om hun verplichtingen op dat gebied na te komen;

    • j. het streven naar verantwoordingsplicht voor schendingen van de mensenrechten en het waarborgen van de toegang tot rechtsmiddelen voor de slachtoffers van dergelijke schendingen.

Artikel 2.4 Gendergelijkheid en versterken van de positie van vrouwen en meisjes
  • 1. De Partijen bevorderen gendergelijkheid, het volledige genot van alle mensenrechten door alle vrouwen en meisjes en de versterking van hun positie. Zij erkennen de noodzaak van gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes als een doel op zich en als een drijvende kracht voor democratie, duurzame en inclusieve ontwikkeling, vrede en veiligheid. De Partijen wisselen beste praktijken uit en onderzoeken verdere regelingen voor samenwerking en potentiële synergieën tussen hun respectieve initiatieven, zoals beleidslijnen en programma’s, in overeenstemming met internationale normen en verbintenissen, zoals het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), dat op 18 december 1979 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen, de algemene aanbevelingen van het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen, de verklaring van Peking en het actieprogramma van Peking, aangenomen tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie, gehouden in Peking van 4 tot en met 15 september 1995, het actieprogramma dat is aangenomen tijdens de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling, gehouden in Caïro van 5 tot en met 13 september 1994 en de resultaten van de desbetreffende toetsingsconferenties, de Agenda 2030 en Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad en daaruit voortvloeiende resoluties inzake vrouwen, vrede en veiligheid, en andere internationale overeenkomsten betreffende gendergelijkheid en de mensenrechten van vrouwen en meisjes waarbij zij partij zijn.

  • 2. Die samenwerking kan bestaan uit:

    • a. het samenwerken om alle duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, met name doelstelling 5 en de bijbehorende streefcijfers;

    • b. het bevorderen, beschermen en behartigen van alle mensenrechten van vrouwen en meisjes, het voorkomen, bestrijden en vervolgen van alle vormen van geweld, discriminatie en intimidatie van vrouwen en meisjes in zowel het particuliere als het publieke leven, en het actief bevorderen van de mensenrechten van vrouwen en meisjes volgens het desbetreffende internationale kader;

    • c. het actief bevorderen van de systematische mainstreaming van het genderperspectief; het versterken van de dialoog en samenwerking voor het bevorderen van gendergelijkheid en non-discriminatie, de sociale dialoog, bescherming en inclusie, de agenda voor fatsoenlijk werk, en het werkgelegenheidsbeleid;

    • d. het ondersteunen van de ontwikkeling en uitvoering van een nationaal actieplan inzake Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad, alsook de uitvoering van de agenda van de Verenigde Naties voor vrouwen, vrede en veiligheid, die bestaat uit Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad en zijn daaropvolgende resoluties;

    • e. het bevorderen van politieke participatie en politiek leiderschap van vrouwen, alsook toegang tot kwaliteitsonderwijs, economische empowerment en economisch leiderschap, en van hun verhoogde participatie aan alle facetten van het dagelijks leven, met inbegrip van de politieke, sociale, economische en culturele aspecten daarvan;

    • f. het versterken van nationale en regionale instellingen door middel van specifieke maatregelen om problemen in verband met geweld tegen vrouwen en meisjes aan te pakken en te behandelen, onder meer via de preventie van en de bescherming tegen alle vormen van seksueel en gendergerelateerd geweld en intimidatie, door middel van onderzoek en verantwoordingsmechanismen, zorgverlening aan en ondersteuning van slachtoffers, en de bevordering van de veiligheid van vrouwen en meisjes;

    • g. het effectief waarborgen dat de mensenrechten van vrouwen en meisjes worden bevorderd, geëerbiedigd en beschermd, het tegengaan van elke vorm van tegen hen gerichte discriminatie en geweld, met inbegrip van geweld dat gericht is op verdedigers van vrouwenrechten, het waarborgen van toegang tot de rechter en het nemen van de noodzakelijke stappen om een einde te maken aan straffeloosheid;

    • h. het versterken van de samenwerking met de betrokken organen van de Verenigde Naties en andere internationale organisaties;

    • i. het actief bevorderen van genderanalyse en de systematische integratie van het genderperspectief in alle aangelegenheden die verband houden met vrede en veiligheid, en het waarborgen van het leiderschap van vrouwen en hun zinvolle participatie aan vredesprocessen, bemiddelingspogingen, conflictoplossing en vredesopbouw, alsook aan civiele en militaire missies en operaties.

Artikel 2.5 Internationale veiligheid en cyberspace

De Partijen intensiveren hun samenwerking en de uitwisseling van standpunten op het gebied van cyberbeveiliging en met betrekking tot het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) in de context van internationale vrede en veiligheid, onder andere met betrekking tot normen, beginselen van verantwoord gedrag van de staten, de naleving van het bestaande internationale recht op cybergebied, de ontwikkeling van vertrouwenwekkende maatregelen en capaciteitsopbouw.

Artikel 2.6 Terrorismebestrijding
  • 1. De Partijen herbevestigen het belang van de strijd tegen terrorisme en werken samen aan de preventie en onderdrukking van terroristische daden overeenkomstig internationaal recht en hun respectieve wetgeving en de rechtsstaat. Zij doen dat in het bijzonder:

    • a. in het kader van de volledige uitvoering van alle relevante resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en de Algemene Vergadering van de VN, internationale overeenkomsten en instrumenten;

    • b. door de samenwerking tussen de VN-lidstaten te bevorderen om de mondiale strategie voor terrorismebestrijding van de VN, die op 8 september 2006 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen, doeltreffend uit te voeren;

    • c. door beste praktijken voor het voorkomen van radicalisering die leidt tot gewelddadig extremisme uit te wisselen, en terrorisme te bestrijden;

    • d. door informatie over terroristische groeperingen en hun ondersteunende netwerken uit te wisselen, op grond van nationaal en internationaal recht, en door, wanneer dat haalbaar is, regionale initiatieven voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving in de strijd tegen terrorisme te ondersteunen, en tegelijkertijd ten volle de mensenrechten, het recht op privacy en de rechtsstaat in acht te nemen.

Artikel 2.7 Veiligheid van burgers
  • 1. De Partijen werken samen op het gebied van veiligheid van burgers. Zij erkennen dat de veiligheid van burgers nationale en regionale grenzen overschrijdt en een bredere dialoog en samenwerking met zowel een regionale als een biregionale dimensie vereist.

    De Partijen erkennen de noodzaak om georganiseerde misdaad en drugshandel te bestrijden om de veiligheid van burgers te versterken. Zij verbinden zich ertoe biregionale dialogen en samenwerking op het gebied van de veiligheid van burgers te ondersteunen.

  • 2. De Partijen kunnen empirisch onderbouwde ervaringen en beste praktijken voor het ontwerp en de uitvoering van beleid ter voorkoming van geweld en misdaad uitwisselen, alsook met betrekking tot systemen voor het meten en evalueren van geweld, criminaliteit en onveiligheid.

    De Partijen kunnen empirisch onderbouwde beste praktijken voor de bescherming van slachtoffers van misdrijven uitwisselen in de context van de veiligheid van burgers.

  • 3. Met betrekking tot preventie kunnen de Partijen overheidsbeleid dat gericht is op het voorkomen van geweld bevorderen, met extra aandacht voor jongeren en gender.

  • 4. De Partijen kunnen ervaringen en beste praktijken uitwisselen op gebieden zoals de bevordering van een cultuur van vrede en geweldloosheid, de naleving van de wetgeving, rehabilitatie, sociale heraanpassing, corrigerend recht. Internationale normen moeten tot uiting komen in het recht van de Partijen dat de respectieve penitentiaire stelsels regelt.

Artikel 2.8 Handvuurwapens en lichte wapens en andere conventionele wapens
  • 1. De Partijen erkennen dat de illegale productie en overdracht van en de illegale handel in handvuurwapens, lichte wapens en andere conventionele wapens en munitie daarvoor, alsook de buitensporige accumulatie, het slechte beheer en de ongecontroleerde verspreiding ervan, alsook inadequaat beveiligde voorraden, een ernstige bedreiging voor de vrede en de internationale veiligheid blijven vormen.

  • 2. De Partijen komen overeen dat zij hun respectieve verplichtingen met betrekking tot de aanpak van alle aspecten van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens en andere conventionele wapens en munitie daarvoor zullen uitvoeren, in het kader van de bestaande internationale verdragen, het VN-Protocol tegen de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens, hun onderdelen, componenten en munitie, aangenomen bij Resolutie 55/255 van de VN van 31 mei 2001, en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad, evenals hun verbintenissen in het kader van andere internationale instrumenten op dat gebied, zoals het VN-actieprogramma ter voorkoming, bestrijding en uitbanning van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten dat op 20 juli 2001 is goedgekeurd.

  • 3. De Partijen erkennen het belang van interne controlesystemen voor de overdracht van conventionele wapens overeenkomstig de geldende internationale normen en voorschriften. De Partijen onderkennen dat het van belang is die controles op verantwoordelijke wijze toe te passen en aldus bij te dragen tot de internationale en regionale vrede, veiligheid en stabiliteit, en tot het verminderen van menselijk leed, en te helpen voorkomen dat conventionele wapens op de illegale markt belanden.

  • 4. In dat verband verplichten de Partijen zich ertoe het Wapenhandelsverdrag, aangenomen te New York op 2 april 2013, volledig uit te voeren en in het kader van dat verdrag met elkaar samen te werken, ook wat betreft het bevorderen van de universalisering van dat verdrag en van de volledige uitvoering ervan door alle VN-lidstaten.

  • 5. De Partijen verplichten zich er daarom toe met elkaar samen te werken en te zorgen voor coördinatie, complementariteit en synergie bij het opstellen of verbeteren van de regelgeving voor de internationale handel in conventionele wapens, en bij het voorkomen, bestrijden en uitroeien van de illegale wapenhandel.

Artikel 2.9 Internationaal Strafhof
  • 1. De Partijen erkennen dat de ernstigste misdrijven die de internationale gemeenschap aangaan, niet ongestraft mogen blijven en zij streven ernaar dat die misdrijven effectief worden onderzocht en vervolgd door middel van maatregelen op nationaal niveau en door de versterking van de internationale samenwerking, onder meer via het Internationaal Strafhof („ICC”).

  • 2. De Partijen propageren de universele ratificatie van of toetreding tot het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof („Statuut”), en streven naar de doeltreffende interne uitvoering van het Statuut door de staten die partij zijn bij het Statuut. De Partijen wisselen waar passend beste praktijken uit voor de vaststelling van hun respectieve wetgeving en nemen maatregelen om de integriteit van het Statuut te waarborgen.

Artikel 2.10 Samenwerking op het gebied van internationaal crisisbeheer
  • 1. De Partijen herbevestigen hun toezegging om samen te werken bij het bevorderen van vrede en internationale veiligheid, onder andere met het oog op de totstandbrenging van een genderdimensie op het gebied van internationale vrede en veiligheid.

  • 2. De Partijen coördineren de activiteiten voor crisismanagement, met inbegrip van samenwerking bij crisisbeheersingsoperaties.

  • 3. De Partijen werken samen voor de uitvoering van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Chili tot vaststelling van een kader voor de deelname van de Republiek Chili aan crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie, ondertekend te Brussel op 30 januari 2014.

HOOFDSTUK 3 JUSTITIE, VRIJHEID EN VEILIGHEID
Artikel 3.1 Justitiële samenwerking
  • 1. De Partijen versterken de bestaande samenwerking op het gebied van wederzijdse rechtshulp en uitlevering op basis van de toepasselijke internationale overeenkomsten. De Partijen versterken de bestaande mechanismen en overwegen waar passend de ontwikkeling van nieuwe mechanismen om de internationale samenwerking op dat gebied te vergemakkelijken. Dergelijke samenwerking omvat de toetreding tot en uitvoering van de desbetreffende internationale instrumenten, naargelang het geval, en nauwere samenwerking met andere relevante internationale netwerken voor juridische samenwerking.

  • 2. De Partijen bouwen de justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken uit, met name wat betreft de onderhandeling over, en de ratificatie en uitvoering van multilaterale verdragen inzake samenwerking in burgerlijke zaken, waaronder de verdragen van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op het gebied van internationale juridische samenwerking en procesvoering alsook de bescherming van kinderen.

  • 3. De Partijen werken samen om het gebruik van elektronische middelen voor de verzending van stukken te bevorderen, naargelang het geval, alsook strenge normen voor de bescherming van persoonsgegevens, met het oog op internationale justitiële samenwerking.

Artikel 3.2 Het wereldwijde drugsprobleem
  • 1. De Partijen werken samen om te zorgen voor een geïntegreerde, evenwichtige en op feiten gebaseerde aanpak van drugsvraagstukken teneinde:

    • a. initiatieven met het oog op vermindering van de vraag en daarmee verband houdende maatregelen uit te voeren, met inbegrip van preventie en behandeling, en sociale re-integratie alsook andere gezondheidsgerelateerde kwesties;

    • b. de beschikbaarheid van en de toegang tot gereglementeerde stoffen voor uitsluitend medische en wetenschappelijke doeleinden te waarborgen, en misbruik van die stoffen te voorkomen;

    • c. initiatieven met het oog op vermindering van het aanbod en daarmee verband houdende maatregelen, zoals doeltreffende handhaving van de wetgeving en antwoorden op drugsgerelateerde criminaliteit, uit te voeren, witwassen en illegale drugshandel, waaronder door internet gefaciliteerde drugshandel, te bestrijden en justitiële samenwerking te bevorderen;

    • d. zich te richten op horizontale aandachtspunten zoals drugs en mensenrechten, jongeren, kinderen, gender, vrouwen en gemeenschappen, onder andere door middel van maatregelen voor samenwerking en coördinatie met het oog op het bevorderen van de ontwikkeling van programma’s en acties voor onderwijs en re-integratie, waarmee de vraag naar drugs en psychotrope stoffen kan worden verminderd;

    • e. informatie en beste praktijken over veranderende situaties, trends en bestaande omstandigheden, opkomende en aanhoudende uitdagingen en bedreigingen, waaronder nieuwe psychoactieve stoffen, uit te wisselen; het kan daarbij gaan om de vermindering van de vraag naar drugs en de forensische analyse van materiaal, zoals in beslag genomen drugsprecursoren;

    • f. de internationale samenwerking te versterken, onder andere om misbruik van drugsprecursoren, essentiële chemische stoffen en producten of preparaten die die stoffen bevatten en die worden gebruikt voor de illegale productie van verdovende middelen, psychotrope stoffen en nieuwe psychoactieve stoffen, aan te pakken;

    • g. alternatieve ontwikkeling en regionale, interregionale en internationale samenwerking aan een op ontwikkeling gericht en evenwichtig beleid inzake drugsbestrijding te versterken.

  • 2. De Partijen werken samen om die doelstellingen te verwezenlijken, onder meer door, waar mogelijk, derde landen die dat nog niet hebben gedaan aan te moedigen de bestaande internationale verdragen en protocollen inzake drugsbestrijding waarbij zij partij zijn, te ratificeren en uit te voeren. De Partijen baseren hun acties op hun toepasselijke wet- en regelgeving, op algemeen aanvaarde beginselen in overeenstemming met de desbetreffende VN-verdragen inzake drugsbestrijding, en op de aanbevelingen in het slotdocument van de bijzondere zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over het wereldwijde drugsprobleem 2016 getiteld „Our joint commitment to effectively addressing and countering the world drug problem”, als de recentste internationale consensus over het mondiale drugsbeleid, teneinde de balans op te maken van de uitvoering van de verbintenissen die zijn aangegaan om het wereldwijde drugsprobleem gezamenlijk aan te pakken en te bestrijden.

Artikel 3.3 Internationale migratie en asiel
  • 1. De Partijen werken samen en wisselen standpunten uit binnen het kader van hun respectieve wetten, voorschriften en bevoegdheden op het gebied van migratie, met inbegrip van reguliere en irreguliere migratie, mensenhandel en migrantensmokkel, migratie en ontwikkeling, asiel en internationale bescherming, terugkeer, overname, integratie, en visa en grensbeheer.

  • 2. De Partijen werken samen, onder meer door middel van mogelijke technische samenwerking, bij het uitwisselen van informatie en goede praktijken met betrekking tot beleidslijnen, voorschriften, instellingen en maatschappelijke organisaties, naast het delen van gegevens en statistieken over migratie.

  • 3. De Partijen werken samen om irreguliere migratie te voorkomen en migrantensmokkel te bestrijden. Daartoe zal het volgende gebeuren:

    • a. Chili verbindt zich ertoe al zijn onderdanen die illegaal aanwezig zijn op het grondgebied van een lidstaat, op verzoek van die lidstaat en, tenzij in een specifieke overeenkomst anders is bepaald, zonder verdere formaliteiten over te nemen;

    • b. iedere lidstaat verbindt zich ertoe al zijn onderdanen die illegaal aanwezig zijn op het grondgebied van Chili, op verzoek van Chili en, tenzij in een specifieke overeenkomst anders is bepaald, zonder verdere formaliteiten over te nemen;

    • c. de lidstaten en Chili verstrekken hun onderdanen passende reisdocumenten voor de in de punten a) en b) genoemde doeleinden of aanvaarden het gebruik van de Europese reisdocumenten voor terugkeer;

    • d. de Partijen komen onderling overeen te onderhandelen over een specifieke overeenkomst tot vaststelling van de verplichtingen inzake overname, met inbegrip van bewijsmiddelen betreffende de nationaliteit; die overeenkomst kan ook een verplichting bevatten om personen over te nemen die onderdanen van derde landen zijn, overeenkomstig het toepasselijke recht van de Partijen.

  • 4. De Partijen verbinden zich ertoe de internationale samenwerking op het gebied van migratie in alle opzichten te versterken, onder andere binnen het kader van de Verenigde Naties, met name bij het aanpakken van de diepere oorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding, waarbij tegelijkertijd de nationale bevoegdheden in acht worden genomen.

Artikel 3.4 Consulaire bescherming

De diplomatieke en consulaire autoriteiten van alle vertegenwoordigde lidstaten bieden bescherming aan alle onderdanen van een lidstaat die niet over een permanente vertegenwoordiging in Chili beschikt, indien zij feitelijk in staat zijn in een concreet geval consulaire bescherming te bieden, op dezelfde voorwaarden als aan de onderdanen van die vertegenwoordigde lidstaat.

Artikel 3.5 Witwaspraktijken en de financiering van terrorisme

De Partijen werken samen om het gebruik van hun financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen voor de financiering van terrorisme en het witwassen van opbrengsten van criminele activiteiten te voorkomen en te bestrijden. Daartoe wisselen zij informatie uit in het kader van hun respectieve wetgeving en werken zij samen om te zorgen voor de effectieve en volledige uitvoering van de aanbevelingen van de Financiële-actiegroep (FATF). Die samenwerking kan onder meer betrekking hebben op de terugvordering, inbeslagname, confiscatie, opsporing, identificatie en teruggave van vermogensbestanddelen of gelden die uit de opbrengsten van criminele activiteiten zijn verkregen.

Artikel 3.6 Rechtshandhaving en de bestrijding van corruptie en grensoverschrijdende georganiseerde misdaad
  • 1. De Partijen werken samen aan en wisselen standpunten uit over de bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde, economische en financiële criminaliteit, drugshandel en illegale drugs, mensenhandel en andere daarmee verband houdende vormen van uitbuiting, corruptie, namaak, smokkel en illegale transacties, door te voldoen aan hun wederzijdse internationale verplichtingen in dat verband, onder meer met betrekking tot wederzijdse rechtshulp en effectieve samenwerking om beslag te leggen op uit corruptie verkregen vermogensbestanddelen.

  • 2. De Partijen wisselen empirisch onderbouwde ervaringen en beste praktijken voor het ontwerp en de uitvoering van beleid in verband met de bestrijding van corruptie en grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit uit.

  • 3. De Partijen zetten een dialoog en samenwerking op het gebied van rechtshandhaving op, onder meer door hun strategische samenwerking met Europol voort te zetten, alsook hun strategische justitiële samenwerking, onder meer via Eurojust.

  • 4. De Partijen streven ernaar samen te werken in internationale fora en waar passend de naleving en uitvoering te bevorderen van het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, dat op 15 november 2000 is aangenomen bij VN-Resolutie 55/25, en de daaraan gehechte protocollen.

  • 5. De Partijen bevorderen de uitvoering van het VN-Verdrag tegen corruptie, dat op 31 oktober 2003 is aangenomen bij Resolutie 58/4 van de VN, en het beoordelingsmechanisme voor de uitvoering van het VN-Verdrag tegen corruptie, dat is ingesteld door de Conferentie van de staten die partij zijn bij het VN-Verdrag tegen corruptie in Doha van 9–13 november 2009 („beoordelingsmechanisme”), onder meer door vast te houden aan de transparantiebeginselen en de deelname van het maatschappelijk middenveld aan het beoordelingsmechanisme.

  • 6. De Partijen erkennen het belang van corruptiebestrijding in de internationale handel en investeringen en gaan daartoe akkoord met gedetailleerdere bepalingen in het aan deze overeenkomst gehecht Protocol inzake de voorkoming en bestrijding van corruptie.

  • 7. Met betrekking tot de bestrijding van corruptie komen de Partijen in het bijzonder overeen:

    • a. relevante informatie en beste praktijken uit te wisselen voor kwesties zoals integriteit, openbare transparantie en corruptiebestrijding;

    • b. informatie en beste praktijken uit te wisselen, waaronder bewustwordingscampagnes en onderwijsmethoden over de bestrijding van corruptie.

Artikel 3.7 Cybercriminaliteit
  • 1. De Partijen erkennen dat cybercriminaliteit een wereldwijd probleem is, dat een mondiale oplossing vergt.

  • 2. De Partijen intensiveren hun samenwerking om cybercriminaliteit te voorkomen en te bestrijden. Daartoe wisselen zij informatie en beste praktijken uit overeenkomstig hun respectieve wetten en internationale verplichtingen, zoals het Verdrag van de Raad van Europa inzake cybercriminaliteit, gedaan te Boedapest op 23 november 2001 („Verdrag van Boedapest”), met volledige inachtneming van de grondrechten en binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheid.

  • 3. De Partijen wisselen informatie uit over het onderwijs aan en de opleiding van onderzoekers en andere beroepsbeoefenaren of openbare aanklagers die gespecialiseerd zijn in computercriminaliteit en digitaal forensisch onderzoek, en kunnen gezamenlijke opleidingsactiviteiten uitvoeren waarbij zij zelf of waarbij derde partijen baat hebben.

  • 4. De Partijen streven ernaar zo nodig samen te werken om andere staten bijstand en ondersteuning te bieden bij de ontwikkeling van passende wetten, beleidslijnen, praktijken, onderwijs en opleiding, in overeenstemming met het Verdrag van Boedapest, en erkennen dat als de internationale norm voor de preventie en bestrijding van cybercriminaliteit.

Artikel 3.8 Bescherming van persoonsgegevens
  • 1. De Partijen erkennen het belang van de bescherming van de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens. De Partijen werken samen om de eerbiediging van die grondrechten te waarborgen, onder meer op het gebied van rechtshandhaving en bij het voorkomen en bestrijden van terrorisme en andere ernstige grensoverschrijdende misdrijven.

  • 2. De Partijen werken samen om een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te bevorderen. De samenwerking op bilateraal en multilateraal niveau kan betrekking hebben op capaciteitsopbouw, technische bijstand, uitwisseling van informatie en expertise, en samenwerking via regelgevende tegenhangers in internationale organen, zoals wederzijds overeengekomen door de Partijen.

HOOFDSTUK 4 DUURZAME ONTWIKKELING
Artikel 4.1 Duurzame ontwikkeling
  • 1. De Partijen bevorderen op een inclusieve en evenwichtige wijze duurzame ontwikkeling in de drie dimensies ervan, namelijk economie, maatschappij en milieu, door middel van dialoog, gezamenlijke actie, het delen van beste praktijken, goed bestuur op alle niveaus, samenhangende nationale strategieën inzake duurzame ontwikkeling en de beschikbaarstelling van financiële middelen, waarbij zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande en toekomstige instrumenten.

  • 2. De Partijen pakken de uitdagingen in verband met de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties (de „duurzameontwikkelingsdoelstellingen”) aan door voorrang te geven aan de behoeften van elke Partij en aan nationale zeggenschap, rekening houdend met de regionale en lokale context, en door synergieën en partnerschappen op te bouwen met relevante belanghebbenden op dat gebied, waaronder het maatschappelijk middenveld, lokale overheden, de particuliere sector of organisaties zonder winstoogmerk en de academische wereld. Hoewel de Partijen de centrale rol van regeringen bij het bevorderen van ontwikkeling erkennen, zullen zij ook samenwerken om de particuliere sector, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen, aan te moedigen om in hun activiteiten rekening te houden met duurzame ontwikkeling.

  • 3. De Partijen erkennen het belang van de uitvoeringsmiddelen, met inbegrip van financiering, technologieoverdracht, technische samenwerking en capaciteitsopbouw, bij de uitvoering en follow-up van de Agenda 2030 via meerdere belanghebbenden, waaronder regeringen, maatschappelijke organisaties, de particuliere sector en andere actoren. In dat opzicht verbinden zij zich ertoe te blijven werken aan het intensiveren van de internationale samenwerking, onder andere door het gebruik van innovatieve instrumenten te bevorderen teneinde duurzame ontwikkeling te verwezenlijken.

  • 4. De Partijen werken samen om duurzaamheid in consumptie- en productiepatronen te verbeteren, en streven ernaar acties te ondernemen die erop gericht zijn economische groei los te koppelen van aantasting van het milieu, onder andere door middel van de circulaire economie, overheidsbeleid en bedrijfsstrategieën.

  • 5. De Partijen streven ernaar het verantwoorde, duurzame en efficiënte gebruik van natuurlijke hulpbronnen te bevorderen.

  • 6. De Partijen streven naar het vergroten van het bewustzijn rond de economische en sociale kosten van milieuschade en het bijbehorende effect op het menselijk welzijn, onder andere door wetenschappelijk onderbouwde gegevens te gebruiken.

  • 7. De Partijen voeren een regelmatige gestructureerde beleidsdialoog over duurzame ontwikkeling en de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen om de coördinatie van het beleid inzake kwesties van gemeenschappelijk belang en de kwaliteit en doeltreffendheid van die coördinatie te verbeteren.

  • 8. De Partijen werken samen om genderaspecten te integreren in beleidsmaatregelen en instrumenten.

  • 9. De ontwikkelingssamenwerking wordt uitgevoerd in overeenstemming met de desbetreffende internationaal overeengekomen beginselen en beleidslijnen waartoe beide Partijen zich hebben verbonden.

Artikel 4.2 Internationale samenwerking
  • 1. De Partijen erkennen het wederzijde voordeel van internationale samenwerking en de waarde ervan om processen voor duurzame ontwikkeling te bevorderen.

  • 2. De Partijen moedigen trilaterale samenwerking met derde landen in kwesties van gemeenschappelijk belang aan met volledige inachtneming van de strategieën en prioriteiten van de begunstigden. Zij bevorderen het versterken van de regionale integratie binnen Latijns-Amerika en het Caribisch gebied en erkennen het strategische belang van inclusieve biregionale samenwerking.

Artikel 4.3 Milieu
  • 1. De Partijen erkennen de noodzaak om het milieu te beschermen en natuurlijke hulpbronnen te behouden, te herstellen en op duurzame wijze te beheren.

  • 2. De Partijen zullen met name samenwerken bij kwesties als toegangsrechten in milieuaangelegenheden, biodiversiteit en beschermde gebieden, land en bodem, water, luchtkwaliteit, milieumonitoring, milieueffectrapportage, afvalbeheer, uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, recycling en beheer van chemische stoffen, effectbeoordeling en beheer op het gebied van vervoer.

  • 3. De Partijen erkennen het belang van mondiale milieugovernance, met inbegrip van de uitvoering van multilaterale milieuovereenkomsten waarbij zij partij zijn en, waar passend, resoluties van de Milieuvergadering van de Verenigde Naties en andere relevante fora, om milieu-uitdagingen van gemeenschappelijk belang aan te pakken. Elke Partij herbevestigt haar verbintenis om de multilaterale milieuovereenkomsten waarbij zij partij is, uit te voeren.

  • 4. De Partijen versterken hun samenwerking bij het beschermen van het milieu en de gezondheid van de mens, en bij het opnemen van milieuoverwegingen in alle sectoren van samenwerking, waar passend, met name wat betreft:

    • a. het bevorderen van goede milieugovernance op onderling overeengekomen prioritaire gebieden;

    • b. het bevorderen van de uitwisseling van informatie, technische expertise en beste praktijken op gebieden als:

      • i. de groene en circulaire economie en de beste beschikbare technologieën;

      • ii. doelstellingen inzake het behoud en het duurzame gebruik van de biodiversiteit, met inbegrip van het in kaart brengen en beoordelen van ecosystemen en ecosysteemdiensten, de waardering ervan, en het opnemen van die doelstellingen in andere relevante beleidsdomeinen;

      • iii. de bescherming en het duurzame beheer van bossen;

      • iv. de bestrijding van de illegale handel in wilde dieren en planten, daarbij inbegrepen hout en andere biologische hulpbronnen;

      • v. het deugdelijke beheer van chemische stoffen en afval;

      • vi. watervoorraden, bodem en het beleid inzake landgebruik;

      • vii. luchtverontreiniging en beperking van kortlevende verontreinigende stoffen;

      • viii. het behoud en het beheer van het kust- en mariene milieu;

      • ix. de sociale en economische gevolgen van de achteruitgang van het milieu;

      • x. de gevolgen voor het milieu van economische activiteiten en de kansen die de vergroening van bedrijven biedt;

      • xi. toegang tot informatie, deelname en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden;

      • xii. gezamenlijke academische onderzoek op het gebied van milieuaangelegenheden.

Artikel 4.4 Klimaatverandering
  • 1. De Partijen erkennen dat de dringende dreiging van klimaatverandering collectieve actie vereist voor een emissiearme en klimaatbestendige ontwikkeling.

  • 2. De Partijen erkennen het belang van internationale regels en overeenkomsten op het gebied van klimaatverandering, met name het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, gedaan te New York op 9 mei 1992 („UNFCCC”), de Overeenkomst van Parijs, en het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, gedaan te Kyoto op 11 december 1997.

  • 3. De Partijen zetten zich gezamenlijk in om hun samenwerking in het kader van het UNFCCC te versterken, om de Overeenkomst van Parijs en hun nationaal bepaalde bijdragen in het kader van die overeenkomst uit te voeren.

  • 4. Die samenwerking kan bestaan uit:

    • a. het samenwerken met het oog op de uitvoering van de toezeggingen en acties van vóór 2020 om voor wederzijds vertrouwen tussen de Partijen te zorgen;

    • b. het mogelijk maken van verdere actie door de Partijen op basis van hun nationale debatten en beleidsanalyse;

    • c. het ondersteunen van een op lage uitstoot van broeikasgassen gebaseerde economische ontwikkeling in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs;

    • d. het ondersteunen van alle constructieve dialogen en verbintenissen in het kader van het UNFCCC, met name die welke tot stand zijn gebracht om de gezamenlijke vooruitgang naar verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, zoals de algemene inventarisatie, te beoordelen;

    • e. het ontwikkelen van een beleidsdialoog en samenwerking bij de uitvoering van het versterkte kader voor transparantie dat met de Overeenkomst van Parijs is ingevoerd, op onderling overeengekomen prioritaire gebieden, zoals de versterking van de nationale capaciteit om een hogere mate van transparantie te bereiken;

    • f. het bevorderen van de bilaterale dialoog en samenwerking op terreinen van wederzijds belang om multilaterale processen te ondersteunen, waar passend, die een aanzienlijk effect kunnen hebben op de terugdringing van broeikasgasemissies van het internationale zeevervoer en de internationale luchtvaart, in het bijzonder in de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en de Internationale Maritieme Organisatie;

    • g. het bevorderen van binnenlandse klimaatbeleidsmaatregelen en klimaatprogramma’s die de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs tot matiging, aanpassing en afstemming van geldstromen, te ondersteunen, onder andere door middel van de doelen en acties die in de nationaal bepaalde bijdragen van de Partijen in het kader van die overeenkomst staan;

    • h. het ondersteunen van acties om geldstromen af te stemmen op een traject naar broeikasgasarme en klimaatveerkrachtige ontwikkeling, waarbij de nadruk ligt op inclusieve klimaatfinanciering, die gericht is op de armste mensen en groepen die bijzonder kwetsbaar zijn voor de nadelige effecten van klimaatverandering, zoals vrouwen en meisjes;

    • i. het bevorderen van een dialoog over het versterken van aanpassingsbeleidslijnen en -maatregelen, onder andere met betrekking tot zaken die verband houden met de financiering van aanpassing, de evaluatie van resultaten en het vergroten van de veerkracht;

    • j. het bevorderen van synergieën op het gebied van klimaatactie op alle niveaus tussen de overheid, maatschappelijke organisaties en particuliere bedrijven en het bevorderen van de deelname van de particuliere sector met het oog op een klimaatveerkrachtige economie met lage broeikasgasemissies;

    • k. het bevorderen van economische beleidsinstrumenten voor acties op het gebied van klimaatverandering, zoals koolstofbeprijzing, marktgebaseerde instrumenten en koolstofheffingen, al naar gelang het geval;

    • l. het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van commercieel levensvatbare emissiearme en andere klimaatvriendelijke technologieën;

    • m. het bevorderen van wereldwijde inspanningen om inefficiënte subsidies voor fossiele brandstoffen die verspilling aanmoedigen, te rationaliseren en geleidelijk af te schaffen, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften en voorwaarden van ontwikkelingslanden, en het mogelijk nadelige effect op hun ontwikkeling tot een minimum wordt beperkt op een wijze die armen en getroffen gemeenschappen beschermt;

    • n. het versterken van de bilaterale dialoog die kan ontstaan op andere gebieden van het klimaatbeleid en het streven om rekening te houden met de horizontale aanpak van de Overeenkomst van Parijs en de Agenda 2030.

Artikel 4.5 Duurzame energie
  • 1. De Partijen erkennen het belang van de energiesector voor de economische welvaart en de internationale vrede en stabiliteit, en benadrukken dat de transformatie van de energiesector van fundamenteel belang is om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de Agenda 2030 te verwezenlijken. Zij zijn het eens over de noodzaak om de energievoorziening te verbeteren en te diversifiëren, innovatie te bevorderen, de energie-efficiëntie te vergroten om de toegang tot veilige, duurzame, milieuvriendelijke en betaalbare energie te waarborgen. De Partijen erkennen dat de energietransitie met kosten gepaard zal gaan in de regio’s en een rechtvaardige transitie zal ondersteunen. De Partijen streven die doelstellingen na.

  • 2. De Partijen wisselen informatie uit over energie en werken bilateraal, regionaal en multilateraal samen om open en concurrerende markten te ondersteunen, beste praktijken uit te wisselen, op wetenschap gebaseerde, transparante regelgeving te bevorderen en samenwerkingsgebieden inzake energievraagstukken te bespreken.

  • 3. Om synergieën te waarborgen, wordt de samenwerking tussen de Partijen op grond van dit artikel uitgevoerd met inachtneming van artikel 15.14.

Artikel 4.6 Oceaangovernance
  • 1. De Partijen erkennen het belang van het duurzame beheer van de oceanen en zeeën, met inbegrip van de bescherming en het behoud van het mariene milieu, het verband tussen oceanen en klimaat, het behoud en het duurzame gebruik en het verantwoorde beheer van de visserij, aquacultuur en andere maritieme activiteiten en de bijdrage daarvan aan het bieden van ecologische, economische en sociale kansen voor de huidige en toekomstige generaties.

  • 2. Daartoe verbinden de Partijen zich, in overeenstemming met hun internationale verplichtingen in het kader van het internationaal recht, met name het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, gedaan te Montego Bay, op 10 december 1982, tot:

    • a. het aansporen van staten die daartoe in staat zijn, om de Overeenkomst in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee over het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biodiversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, aangenomen te New York op 19 juni 2023, te ondertekenen en te ratificeren, goedkeuren of aanvaarden;

    • b. het samenwerken om duurzameontwikkelingsdoelstelling 14 en andere daarmee verband houdende duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, onder meer in relevante regionale en multilaterale organen en processen;

    • c. het bijdragen aan de verbetering van de internationale oceaangovernance, onder meer door lacunes in de regelgeving en de uitvoering op te vullen;

    • d. het bevorderen van betere samenwerking en beter overleg, binnen en tussen de bevoegde internationale organisaties, instrumenten en organen teneinde de oceaangovernance te verbeteren en doeltreffende naleving te bevorderen;

    • e. het bevorderen en op doeltreffende wijze uitvoeren van monitoring-, controle- en bewakingsmaatregelen, zoals waarnemersregelingen, toezichtsystemen voor vaartuigen, toezicht op het overladen, inspecties op zee en havenstaatcontrole, en van bijbehorende sancties, overeenkomstig hun eigen wet- en regelgeving, gericht op de instandhouding van de visbestanden en de voorkoming van overbevissing;

    • f. het vaststellen of handhaven van acties en samenwerking bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij („IOO-visserij”), met inbegrip van, indien van toepassing, uitwisseling van informatie over IOO-activiteiten in hun wateren en de uitvoering van beleid en maatregelen om IOO-producten van de handelsstromen en viskwekerijen uit te sluiten;

    • g. het samenwerken met, en waar passend in, regionale organisaties voor visserijbeheer waarvan beide Partijen lid, waarnemer of medewerkende niet-verdragsluitende partij zijn, met als doel tot goed bestuur te komen;

    • h. het verminderen van de druk op de oceanen door mariene verontreiniging en zwerfvuil op zee te bestrijden, ook die welke afkomstig zijn van bronnen op het land, plastic en microplastic;

    • i. het samenwerken om ecosystemen en gebiedsgerichte instandhoudingsmaatregelen en beheersinstrumenten te ontwikkelen, overeenkomstig het recht van elke Partij en het internationaal recht en gebaseerd op de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens, om kust- en mariene gebieden en hulpbronnen, met inbegrip van beschermde mariene gebieden, te beschermen en te herstellen;

    • j. het aanmoedigen van het versterken van de veiligheid en de bescherming van de oceanen door beste praktijken uit te wisselen met betrekking tot kustwachttaken en maritiem toezicht, onder meer door betere samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten;

    • k. het bevorderen van gebiedsgerichte instrumenten zoals ecosysteemgerichte maritieme ruimtelijke planning en geïntegreerd beheer van kustgebieden om maritieme activiteiten op duurzame wijze te beheren en te ontwikkelen;

    • l. het samenwerken om onderzoek op oceanografisch gebied en gegevensverzameling te versterken;

    • m. het ondersteunen van marien onderzoek en op wetenschappelijke inzichten gebaseerde besluiten voor visserijbeheer en voor andere activiteiten met betrekking tot de exploitatie van mariene hulpbronnen;

    • n. het samenwerken om de nadelige effecten van klimaatverandering op de oceaan, kustlijnen en ecosystemen tot een minimum te beperken, onder meer door de beperking van de emissies van broeikasgassen, in het bijzonder koolstofdioxide, en om doeltreffende adaptatieacties en steun voor de uitvoering van relevante internationale overeenkomsten en internationale acties te verwezenlijken;

    • o. het bevorderen van de ontwikkeling van duurzame en verantwoorde aquacultuur, onder meer met betrekking tot de uitvoering van de doelstellingen en beginselen van de Gedragscode voor een verantwoorde visserij, aangenomen in Rome op 31 oktober 1995 door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties;

    • p. het uitwisselen van beste praktijken betreffende de duurzame ontwikkeling van geselecteerde maritieme economische activiteiten die van belang zijn voor de Partijen.

Artikel 4.7 Beperking van het risico op rampen
  • 1. De Partijen erkennen de noodzaak om de risico’s op zowel binnenlandse als mondiale natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen te beperken.

  • 2. De Partijen werken samen om maatregelen inzake preventie, verzachting, paraatheid, respons en herstel te verbeteren om het risico op rampen te verkleinen, een preventiecultuur te bevorderen en hun samenlevingen, ecosystemen en infrastructuur veerkrachtiger te maken, en werken zo nodig op bilateraal, regionaal en multilateraal politiek niveau samen om de mondiale rampenrisicovermindering te verbeteren.

  • 3. De Partijen verbinden zich ertoe de uitwisseling van informatie over en goede praktijken voor de uitvoering van en het toezicht op het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015–2030, aangenomen tijdens de derde Wereldconferentie van de VN in Sendai op 18 maart 2015, te bevorderen door middel van regionale en mondiale samenwerkingsplatforms, en met name met betrekking tot risicobeoordeling, de uitvoering van plannen inzake rampenrisicovermindering op alle niveau, en de verzameling en het gebruik van statistieken over rampen en schadegegevens, onder meer met betrekking tot de economische evaluatie van rampen.

Artikel 4.8 Beleid ten behoeve van de grote steden
  • 1. De Partijen erkennen het belang van beleid ter bevordering van duurzame stedelijke ontwikkeling als middel om effectief bij te dragen aan de uitvoering van de doelstellingen van de Agenda 2030 en de Nieuwe Stedenagenda.

  • 2. De Partijen bevorderen samenwerking en partnerschap tussen alle belangrijke actoren op het gebied van duurzame stedelijke ontwikkeling, met name betreffende manieren om stedelijke uitdagingen op geïntegreerde en alomvattende wijze aan te pakken.

  • 3. De Partijen ontwikkelen waar mogelijk concrete mogelijkheden voor samenwerking tussen steden inzake duurzame oplossingen voor stedelijke uitdagingen, om de capaciteitsopbouw te verbeteren door uitwisseling van ervaringen en praktijken en door van elkaar te leren.

Artikel 4.9 Samenwerking op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling2)
  • 1. De Partijen werken samen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling met de gemeenschappelijke doelstelling om de veerkracht en duurzaamheid van de voedselproductie, duurzame landbouw en het beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, en klimaatactie en circulaire voedselsystemen te verbeteren, onder meer door voedselverlies en -verspilling te voorkomen en te verminderen, en producentenorganisaties, geografische aanduidingen, onderzoek en innovatie, beleid inzake plattelandsontwikkeling en de vooruitzichten voor de landbouwmarkt te bevorderen.

  • 2. De Partijen erkennen de inspanningen die in internationale fora zijn verricht om de wereldwijde voedselzekerheid en voeding en duurzame landbouw te verbeteren en verbinden zich ertoe zich actief in te zetten om in die fora samen te werken met als doel om tegen 2030 een einde te maken aan honger en alle vormen van ondervoeding.

  • 3. De Partijen werken samen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de Agenda 2030 in de agrovoedingsmiddelenindustrie, met name de duurzameontwikkelingsdoelstellingen 1, 2, 12, 15, 17 en andere relevante duurzameontwikkelingsdoelstellingen.

  • 4. De Partijen stimuleren en bevorderen doeltreffende publieke, publiek-private en maatschappelijke partnerschappen, waarbij wordt voortgebouwd op de ervaringen en de financieringsstrategieën van partnerschappen als vermeld in duurzameontwikkelingsdoelstelling 17. Daartoe streven de Partijen ernaar de bilaterale samenwerking en coördinatie in verband met landbouw en plattelandsontwikkeling te intensiveren op basis van het beginsel van hun respectieve langetermijndoelstellingen inzake duurzaamheid, in het kader van de Green Deal van de Europese Unie, de „van boer tot bord”-strategie van de Europese Unie en de biodiversiteitsstrategie van de Europese Unie, en de Chileense initiatieven inzake de duurzaamheid van agrovoedingsmiddelen.

HOOFDSTUK 5 ECONOMISCH, SOCIAAL EN CULTUREEL PARTNERSCHAP
Artikel 5.1 Ondernemingen en industrie
  • 1. De Partijen werken samen om een gunstige omgeving te bevorderen voor de ontwikkeling en het verbeterde concurrentievermogen van kleine en middelgrote ondernemingen en waar passend samenwerking op het gebied van industrieel beleid. Die samenwerking omvat:

    • a. het bevorderen van contacten tussen bedrijven, het stimuleren van gezamenlijke investeringen en het tot stand brengen van gezamenlijke ondernemingen en informatienetwerken door middel van bestaande horizontale programma’s;

    • b. het uitwisselen van gegevens over en ervaringen met het scheppen van kadervoorwaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen om het concurrentievermogen te verbeteren en inzake de procedures voor het oprichten van kleine en middelgrote ondernemingen;

    • c. het faciliteren van de activiteiten van kleine en middelgrote ondernemingen van de Partijen;

    • d. het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen en het aanmoedigen van verantwoordelijke ondernemingspraktijken, waaronder duurzame consumptie en productie.

  • 2. De Partijen werken samen om relevante samenwerkingsactiviteiten van de particuliere sector te faciliteren.

Artikel 5.2 Grondstoffen
  • 1. De Partijen erkennen dat een transparante, marktgebaseerde aanpak de beste manier is om een gunstig klimaat te scheppen voor investeringen in de grondstoffensector.

  • 2. De Partijen bevorderen op basis van wederzijdse belangen de samenwerking op het gebied van vraagstukken met betrekking tot grondstoffen binnen de desbetreffende regionale of multilaterale verbanden of via een bilaterale dialoog op verzoek van een van de Partijen. Die samenwerking is erop gericht de transparantie op de wereldmarkten voor grondstoffen te vergroten en bij te dragen tot duurzame ontwikkeling.

  • 3. Om synergieën te waarborgen, wordt de samenwerking tussen de Partijen op grond van dit artikel uitgevoerd met inachtneming van artikel 15.14.

Artikel 5.3 Verantwoord ondernemerschap, en bedrijfsleven en mensenrechten
  • 1. De Partijen ondersteunen de ontwikkeling en uitvoering van nationale actieplannen inzake bedrijfsleven en mensenrechten door ervoor te zorgen dat doeltreffende zorgvuldigheidsbepalingen op het gebied van mensenrechten worden vermeld en aangemoedigd met betrekking tot die plannen.

  • 2. Rekening houdend met het feit dat de staten de plicht hebben om de mensenrechten op hun grondgebied met betrekking tot zakelijke activiteiten te beschermen, bevorderen de Partijen verantwoord ondernemerschap in overeenstemming met de internationale normen die door de Partijen worden goedgekeurd of gesteund in het kader van de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties, de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), en de algemene OESO-richtsnoeren inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoord ondernemerschap, de tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), en de Agenda 2030.

Artikel 5.4 Werkgelegenheid en sociale vraagstukken
  • 1. De Partijen erkennen in overeenstemming met de Agenda 2030 dat de uitbanning van armoede in alle vormen en opzichten, waaronder extreme armoede, wereldwijd de grootste uitdaging is en een essentieel vereiste vormt voor duurzame ontwikkeling. In dat opzicht komen zij overeen informatie uit te wisselen over methoden om armoede te meten om op feiten gebaseerd beleid te ondersteunen.

  • 2. De Partijen erkennen dat het verbeteren van de levensstandaard, het scheppen van hoogwaardige banen en het bevorderen van sociale bescherming en fatsoenlijk werk voor iedereen — vrouwen en mannen — centraal moeten staan in het werkgelegenheids- en sociaal beleid.

  • 3. De Partijen eerbiedigen, bevorderen en realiseren de grondbeginselen en grondrechten op het werk zoals uiteengezet in de IAO-Verklaring betreffende de grondbeginselen en grondrechten op het werk, aangenomen te Genève op 18 juni 1998, en de follow-up daarvan, de IAO-Verklaring over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering, aangenomen op 10 juni 2008, en de overeenkomstige fundamentele IAO-verdragen.

  • 4. De Partijen intensiveren de samenwerking, onder meer tussen sociale partners op het gebied van werkgelegenheid en sociale zaken, en bevorderen de uitwisseling van beste praktijken met betrekking tot werkgelegenheid, gezondheid en veiligheid op het werk, arbeidsinspecties, zwartwerk, de sociale dialoog en sociale en arbeidsbescherming, met inbegrip van een beoordeling van de effecten van de informele economie alsook het beheer van arbeidstransities.

  • 5. De Partijen komen overeen een regelmatige dialoog op te zetten om de voortgang van de werkzaamheden op die gebieden van gemeenschappelijk belang alsook van het ontwerp en de doeltreffendheid van hun beleidsmaatregelen op die gebieden te vergezellen en te toetsen.

Artikel 5.5 Ouderen en personen met een beperking
  • 1. De Partijen verbinden zich ertoe te werken aan het welzijn, de waardigheid en de effectieve inclusie van kwetsbare groepen in hun samenleving, alsook van personen die op belemmeringen stuiten bij hun deelname aan de samenleving op voet van gelijkheid met anderen, met name ouderen en personen met een beperking.

  • 2. De Partijen erkennen de noodzaak om een positieve vergrijzing en toegankelijkheid op alle niveaus gedurende de levensduur te bevorderen. De Partijen erkennen tevens de noodzaak om te voldoen aan de verplichtingen op het gebied van toegankelijkheid in het kader van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, aangenomen op 13 december 2006.

  • 3. De Partijen komen overeen samen te werken om:

    • a. acties te bevorderen en te ontwikkelen ter ondersteuning en verbetering van de kansen op de arbeidsmarkt voor en de sociale inclusie van ouderen en personen met een beperking;

    • b. inclusief onderwijs en een leven lang leren te waarborgen voor personen met een beperking, in het bijzonder kinderen en jongeren alsook ouderen;

    • c. gerichte acties te bevorderen waarbij de nadruk ligt op de inclusie van personen met een geestelijke en verstandelijke beperking en geestelijke gezondheidsproblemen, alsook op hun habilitatie en revalidatie;

    • d. goede praktijken te identificeren en uit te wisselen in verband met hulpmiddelen, waaronder die welke worden gebruikt bij het verlenen van zorg om zelfstandig wonen te bevorderen en die welke kunnen worden gebruikt voor zowel ouderen als personen met een beperking, onder andere in situaties van afhankelijkheid;

    • e. op samenhangende wijze de toegankelijkheid van producten en diensten te verbeteren om toegang op voet van gelijkheid en zonder discriminatie van personen met een beperking of ouderen te waarborgen.

Artikel 5.6 Jeugdzaken
  • 1. De Partijen erkennen het belang van jongeren als aanjager van groei en welvaart. In dat opzicht zullen de Partijen de noodzaak om werkgelegenheid en fatsoenlijke banen voor jongeren te scheppen, alsook om projecten te ontwikkelen die erop gericht zijn hun burgerparticipatie te vergroten, benadrukken.

  • 2. De Partijen werken samen om:

    • a. de actieve participatie van jongeren aan het maatschappelijk leven mogelijk te maken;

    • b. de uitwisselingen op het gebied van jeugdbeleid en niet-formeel onderwijs voor jongeren en jeugdwerkers te bevorderen;

    • c. duurzame en inclusieve ontwikkeling te bevorderen door een dialoog aan te gaan om bewustwordingscampagnes voor jongeren met betrekking tot hun mensenrechten en non-discriminatie te ondersteunen.

  • 3. Binnen dat kader zullen zij gezamenlijke werkzaamheden uitvoeren om pesten en geweld op onderwijsinstellingen tegen te gaan.

Artikel 5.7 Cultuur
  • 1. De Partijen werken samen in relevante internationale fora, zoals de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (Unesco), teneinde gemeenschappelijke doeleinden na te streven en culturele diversiteit te bevorderen, onder meer met inachtneming van het Unesco-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, aangenomen te Parijs op 20 oktober 2005.

  • 2. De Partijen bevorderen een nauwere dialoog en samenwerking in de culturele en creatieve sectoren, onder meer met betrekking tot opkomende en nieuwe technologieën en audiovisuele media, met inachtneming van de bestaande bilaterale overeenkomsten tussen Chili en de lidstaten, onder meer om het wederzijdse begrip en de kennis van elkaars cultuur te vergroten en uitwisselingen op dat gebied te bevorderen.

  • 3. De Partijen streven ernaar passende maatregelen te nemen om culturele uitwisselingen te bevorderen en gezamenlijke initiatieven op verschillende culturele gebieden uit te voeren, zoals coproductie in de media-, film- en televisie-industrie, waarbij gebruik wordt gemaakt van de beschikbare samenwerkingsinstrumenten en -kaders.

  • 4. De Partijen bevorderen de interculturele dialoog tussen maatschappelijke organisaties en tussen individuele personen van de Partijen.

Artikel 5.8 Onderzoek en innovatie
  • 1. De Partijen werken samen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie op basis van gemeenschappelijke belangen en wederzijds voordeel, overeenkomstig hun reglement van orde en bepalingen. Die samenwerking is gericht op het bevorderen van sociale en economische ontwikkeling, het aanpakken van mondiale maatschappelijke uitdagingen, het bereiken van wetenschappelijke excellentie, het verbeteren van het regionale concurrentievermogen en het versterken van de betrekkingen tussen de Partijen, hetgeen zal leiden tot een langdurig partnerschap. De Partijen bevorderen een beleidsdialoog en gebruiken hun verschillende instrumenten, zoals de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Chili, gedaan te Brussel op 23 september 2002, op een complementaire wijze.

  • 2. De Partijen streven naar:

    • a. het verbeteren van de voorwaarden voor de mobiliteit van onderzoekers, wetenschappers, deskundigen, studenten en ondernemers en voor het grensoverschrijdend verkeer van materiaal en apparatuur;

    • b. het vergemakkelijken van de wederzijdse toegang tot elkaars programma’s voor wetenschap, technologie en innovatie, onderzoeksinfrastructuren en -faciliteiten, publicaties en wetenschappelijke gegevens;

    • c. het opvoeren van de samenwerking op het gebied van normvoorbereidend onderzoek en normalisatie;

    • d. het bevorderen van gemeenschappelijke beginselen voor de eerlijke en billijke behandeling van intellectuele-eigendomsrechten in onderzoeks- en innovatieprojecten;

    • e. het aanmoedigen van een beleidsdialoog over innovatie, met name gericht op kleine en middelgrote ondernemingen, teneinde nieuwe goederen en diensten te genereren en het stimuleren van technologische innovatie en ondernemerschap;

    • f. het vergroten van het aantal gemeenschappelijke bedrijfsprojecten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling in samenwerkingsverband die bedoeld zijn om innovatieve oplossingen voor gemeenschappelijke problemen en uitdagingen voort te brengen;

    • g. het bevorderen van netwerken en banden tussen instellingen voor onderzoek en innovatie, zoals universiteiten en onderzoekscentra en bedrijven, in de regio’s van de Partijen, voor de ontwikkeling van activiteiten die de marktsituatie benaderen;

    • h. het ondersteunen van sociale en openbare innovatieprogramma’s die erop gericht zijn de sociale ontwikkeling van de regio’s en in het bijzonder de levenskwaliteit van burgers te verbeteren;

    • i. het bevorderen van samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken, beleidsmaatregelen en strategieën, met inbegrip van mondiale uitdagingen, tussen besluitvormers, innovatieagentschappen en andere relevante belanghebbenden.

  • 3. De Partijen bevorderen de volgende activiteiten waarbij overheidsorganisaties, openbare en particuliere onderzoekscentra, hogeronderwijsinstellingen, innovatieagentschappen en -netwerken en andere belanghebbenden, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen, zijn betrokken:

    • a. gezamenlijke initiatieven om meer bekendheid te geven aan programma’s voor wetenschap, technologie, innovatie en capaciteitsopbouw, en aan de mogelijkheden om aan elkaars programma’s deel te nemen;

    • b. gezamenlijke bijeenkomsten en workshops om informatie en beste praktijken uit te wisselen en gebieden voor gezamenlijk onderzoek aan te wijzen;

    • c. gezamenlijke en medegefinancierde acties voor onderzoek en innovatie, met inbegrip van thematische netwerken, op gebieden van gemeenschappelijk belang;

    • d. wederzijds erkende beoordeling en evaluatie van de samenwerking op het gebied van wetenschap en innovatie en verspreiding van de resultaten daarvan.

Artikel 5.9 Samenwerking op het gebied van polaire aangelegenheden

De Partijen erkennen het belang van dialoog en samenwerking op bilateraal en multilateraal niveau in polaire aangelegenheden. Die samenwerking wordt gekanaliseerd door middel van een dialoog met deskundigen en de uitwisseling van beste praktijken, onder meer in het kader van de Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren.

Artikel 5.10 Digitaal beleid
  • 1. De Partijen erkennen dat informatie- en communicatietechnologie (ICT) de economische, educatieve en sociale ontwikkeling stimuleert. De Partijen wisselen standpunten over hun respectieve beleid op dat gebied uit.

  • 2. De Partijen werken samen op het gebied van ICT-beleid. Die samenwerking kan bestaan uit:

    • a. het uitwisselen van standpunten over de verschillende aspecten van de strategie inzake de digitale interne markt van de Europese Unie, met name beleid en regelgeving op het gebied van elektronische communicatie, waaronder toegang tot breedbanddiensten, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens, gegevensstromen, gegevenslokalisatievereisten, e-overheid, open overheid, open gegevens, internetbeveiliging, e-gezondheid en de onafhankelijkheid van de regelgevende instanties;

    • b. het uitwisselen van standpunten over netneutraliteit als een beginsel om een vrij en open internet te bevorderen, en het creëren van en het bieden van toegang tot onlinediensten en -toepassingen ten behoeve van alle burgers;

    • c. het inzetten van ICT als een middel van sociale, culturele en economische ontwikkeling, sociale en digitale inclusie en culturele diversiteit alsook als essentieel instrument voor het stimuleren van connectiviteit in scholen en het ontwikkelen van academische en onderzoeksnetwerken;

    • d. het ontwikkelen van de interconnectie en interoperabiliteit van onderzoeksnetwerken, infrastructuren en diensten voor computergebruik en verwerking van wetenschappelijke gegevens, en het bevorderen van die ontwikkeling binnen hun regionale context;

    • e. het samenwerken op het gebied van e-overheid en vertrouwensdiensten, zoals elektronische handtekening en elektronische identiteit, met de nadruk op de uitwisseling van beleidsbeginselen, informatie en goede praktijken inzake het gebruik van ICT voor de modernisering van overheidsinstanties, en het bevorderen van hoogwaardige openbare diensten en een transparant beheer van overheidsmiddelen;

    • f. het uitwisselen van informatie over normen, conformiteitsbeoordeling en typegoedkeuring, onder meer om de handel te vergemakkelijken;

    • g. het bevorderen van de uitwisseling en opleiding van met name jonge specialisten en vrouwen;

    • h. het bevorderen van digitale vaardigheden.

Artikel 5.11 Onderwijs en hoger onderwijs
  • 1. De Partijen werken samen op het gebied van onderwijs om de ontwikkeling van menselijke kapitaal te ondersteunen, met name in het hoger onderwijs.

  • 2. Om de kwaliteit en modernisering van stelsels voor hoger onderwijs te ondersteunen, moeten de Partijen:

    • a. de mobiliteit van studenten, universiteitsmedewerkers en administratief personeel bevorderen door middel van bestaande of nieuwe programma’s;

    • b. de capaciteit in instellingen voor hoger onderwijs vergroten;

    • c. de mechanismen voor de erkenning van kwalificaties en studieperioden in het buitenland verbeteren, overeenkomstig het recht van elke Partij.

Artikel 5.12 Civiele satellietnavigatie, aardobservatie en andere ruimteactiviteiten
  • 1. De Partijen erkennen dat ruimteactiviteiten een positief effect hebben op de economische, sociale en duurzame ecologische ontwikkeling en het concurrentievermogen van de industrie.

  • 2. De Partijen werken samen, overeenkomstig internationale verdragen en hun respectieve recht, aan aangelegenheden van gemeenschappelijk belang op het gebied van civiele ruimteactiviteiten, zoals:

    • a. ruimteonderzoek, onder meer naar satellietnavigatie en aardobservatie door de deelname aan Horizon Europa;

    • b. samenwerking op het gebied van toepassingen en diensten voor mondiale satellietnavigatiesystemen, met inbegrip van met name wetenschappelijk onderzoek, industriële samenwerking, ontwikkelingen in de handel en op de markt, gebruiksnormen, certificering en regulerende maatregelen;

    • c. de ontwikkeling van satellietaugmentatiesystemen, met name voor luchtvervoers- of augmentatiesystemen, wederzijdse bescherming van de infrastructuur van satellietnavigatiesystemen, samenwerking op het gebied van interoperabiliteit, compatibiliteit en spectrumgebruik;

    • d. aardobservatie en aardwetenschappen, met inbegrip van samenwerking in multilaterale fora en met name de Groep voor aardobservatie en het Comité voor aardobservatiesatellieten („CEOS”) om maatschappelijke uitdagingen het hoofd te bieden en partnerschappen tussen bedrijven en innovatiepartnerschappen inzake aardobservatie te vergemakkelijken in het kader van het Copernicus-onderdeel van het ruimtevaartprogramma van de Unie door gebieden van gemeenschappelijk belang in kaart te brengen;

    • e. satellietcommunicatie.

Artikel 5.13 Toerisme
  • 1. De Partijen werken op het gebied van toerisme samen om de uitwisseling van informatie te verbeteren en beste praktijken vast te stellen, teneinde een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van het toerisme te waarborgen en de banencreatie, de economische ontwikkeling en de verbetering van de levenskwaliteit te ondersteunen.

  • 2. De Partijen richten zich in het bijzonder op:

    • a. het behouden en vergroten van het potentieel van het natuurlijke en culturele erfgoed;

    • b. het eerbiedigen van de integriteit en de belangen van lokale gemeenschappen;

    • c. het bevorderen van samenwerking tussen de regio’s van de Partijen en de regio’s en gemeenten van buurlanden;

    • d. het bevorderen van informatie-uitwisseling en samenwerking voor creatieve sectoren en innovatie in de toeristische sector.

Artikel 5.14 Statistieken
  • 1. De Partijen werken samen op het gebied van statistieken.

  • 2. Die samenwerking kan bestaan uit:

    • a. het bevorderen van de harmonisatie van statistische methoden ter verbetering van de vergelijkbaarheid van gegevens;

    • b. het produceren en verspreiden van officiële statistieken en ontwikkelingsindicatoren;

    • c. het uitwisselen van kennis en goede praktijken tussen de officiële instellingen in Chili die verantwoordelijk zijn voor statistische aangelegenheden en procedures, en hun tegenhangers in de Europese Unie.

Artikel 5.15 Vervoer
  • 1. De Partijen werken samen op de relevante terreinen van het vervoersbeleid, met inbegrip van geïntegreerd vervoersbeleid, met het oog op de ontwikkeling en ondersteuning van een doeltreffend, duurzaam, veilig, beveiligd en milieuvriendelijk vervoerssysteem voor zowel passagiers als goederen.

  • 2. Die samenwerking is gericht op de bevordering van:

    • a. de uitwisseling van informatie over hun respectieve beleidsmaatregelen, normen, beste praktijken en andere zaken van gemeenschappelijk belang op het gebied van vervoer;

    • b. de interconnectie en interoperabiliteit van netwerken;

    • c. een benadering van een multimodaal vervoerssysteem;

    • d. een investeringsvriendelijk klimaat;

    • e. de veiligheid en beveiliging van vervoerssystemen;

    • f. vervoersvraagstukken in verband met het milieu;

    • g. koolstofarme of koolstofvrije vervoersoplossingen, onderzoek en innovatie, slimme en digitale oplossingen;

    • h. een dialoog met deskundigen en samenwerking binnen internationale vervoersfora;

    • i. oplossingen voor duurzaam vervoer, onder meer met betrekking tot stedelijke mobiliteit; en

    • j. handelsbevordering, verbeterde efficiëntie en optimalisering van logistieke en vervoersactiviteiten door middel van digitalisering en de vereenvoudiging van de rapportagevereisten voor alle vervoerswijzen.

HOOFDSTUK 6 ANDERE GEBIEDEN
Artikel 6.1 Macro-economisch beleid

De Partijen werken samen en bevorderen de uitwisseling van informatie en standpunten over macro-economisch beleid en trends.

Artikel 6.2 Belastingaangelegenheden

De Partijen erkennen de beginselen van goed bestuur op fiscaal gebied, waaronder de mondiale normen inzake transparantie, uitwisseling van informatie en de minimumnormen tegen grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS), en verbinden zich ertoe die toe te passen, alsook schadelijke belastingmaatregelen af te schaffen. De Partijen zullen een gelijk speelveld bevorderen en werken aan het verbeteren van de internationale samenwerking op belastinggebied om belastingfraude en -ontwijking te voorkomen.

Artikel 6.3 Consumentenbeleid

De Partijen erkennen het belang van het waarborgen van een hoog niveau van consumentenbescherming en streven daartoe naar samenwerking op het gebied van consumentenbeleid. De Partijen komen overeen dat die samenwerking, voor zover mogelijk, betrekking kan hebben op:

  • a. de uitwisseling van informatie over hun respectieve kaders voor consumentenbescherming, onder meer over consumentenwetgeving, de veiligheid van consumentenproducten, verhaalmogelijkheden voor consumenten en de handhaving van consumentenwetgeving;

  • b. de bevordering van de oprichting van onafhankelijke consumentenorganisaties en contacten tussen vertegenwoordigers van consumenten.

Artikel 6.4 Volksgezondheid

De Partijen komen overeen samen te werken aan vraagstukken op het gebied van volksgezondheid, met name met betrekking tot de preventie en beheersing van overdraagbare ziekten, paraatheid om uitbraken van hoogpathogene ziekten te bestrijden, de naleving van de Internationale Gezondheidsregeling (2005), op 23 mei 2005 aangenomen door de Wereldgezondheidsvergadering, en de bestrijding van resistentie tegen antimicrobiële stoffen.

Artikel 6.5 Samenwerking op het gebied van sport en lichaamsbeweging

De Partijen werken samen op het gebied van sport en lichaamsbeweging als een middel om bij te dragen tot de ontwikkeling van een actieve en gezonde levensstijl, met inbegrip van het bevorderen van gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging in alle leeftijdscategorieën, het bevorderen van de sociale rollen en educatieve waarden van sport en het bestrijden van bedreigingen voor de sport, zoals doping, wedstrijdvervalsing, racisme en geweld.

HOOFDSTUK 7 MODERNISERING VAN DE STAAT EN HET OPENBAAR BESTUUR, DECENTRALISATIE, REGIONAAL BELEID EN INTERINSTITUTIONELE SAMENWERKING
Artikel 7.1 Modernisering van de staat

De Partijen zullen in de context van hun politieke dialoog en samenwerking werken aan de uitwisseling van ervaringen op het gebied van de modernisering en decentralisatie van de staat en het openbaar bestuur, waarbij lering wordt getrokken uit de beste praktijken van de Partijen op het gebied van algemene organisatorische doeltreffendheid en de bestaande wetgeving en het institutionele kader met het oog op de verwezenlijking van goed bestuur, waaronder:

  • a. het erkennen van de autonomie en de rol van hoge controle-instellingen bij het bevorderen van goed bestuur op alle niveaus door efficiëntie, verantwoordingsplicht, doeltreffendheid en transparantie te waarborgen;

  • b. het bevorderen van transparantie en verantwoordingsplicht in het beleid en de besluitvorming van de overheid ten aanzien van hun bevolking, en het versterken van de rol van het maatschappelijk middenveld op dat gebied;

  • c. het bevorderen van een cultuur van integriteit en rechtschapenheid in het openbaar bestuur die de hele samenleving omvat, in samenwerking met de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld;

  • d. het bevorderen, ondersteunen en aanmoedigen van innovatie in de publieke sector, door oplossingen aan te dragen voor de problemen en uitdagingen van de verschillende niveaus en werkterreinen ervan, zodat zij publieke waarde genereren in het innovatie-ecosysteem en de innovatiesamenleving.

Artikel 7.2 Regionaal beleid en decentralisatie
  • 1. De Partijen erkennen het belang van beleidsmaatregelen bedoeld om evenwichtige en duurzame regionale en territoriale ontwikkeling te bevorderen. De Partijen erkennen het belang van regio’s en van het werken met subnationale overheden, en hoe zij belangrijke kennis over overheidsbeleid kunnen aandragen in overeenstemming met de eisen van de toekomstige decentralisatie van Chili.

  • 2. De Partijen zullen, waar mogelijk, samenwerken met het oog op de verbetering van governancesystemen op verschillende niveaus, capaciteitsopbouw door het uitwisselen van ervaringen en praktijken en door van elkaar te leren, met betrekking tot duurzame oplossingen voor uitdagingen op het gebied van territoriale en regionale ontwikkeling, met betrekking tot beleidsmaatregelen ter bevordering van de sociale, economische en territoriale cohesie, met inbegrip van grensoverschrijdende samenwerking, met betrekking tot het opzetten en uitvoeren van regionaal beleid en het organiseren van strategieën voor territoriale ontwikkeling en met betrekking tot kwesties in verband met partnerschappen, procedures en methoden inzake planning en evaluatie, regionale innovatie en beleid voor slimme specialisatie.

  • 3. De Partijen zetten zich ervoor in om waar nodig de dynamiek en de kansen voor samenwerking tussen de regio’s van de Europese Unie en de regio’s van Chili te versterken en uit te breiden door gezamenlijke programma’s en projecten die onder meer gericht zijn op regionale en territoriale ontwikkeling, te ontwerpen en uit te voeren.

  • 4. De Partijen zullen trachten ervaringen en goede praktijken uit te wisselen met betrekking tot de onderlinge relatie tussen decentralisatie en de uitvoering van regionaal beleid.

Artikel 7.3 Interinstitutionele samenwerking
  • 1. De Partijen stimuleren en vergemakkelijken een nauwere dialoog en samenwerking tussen de betrokken instellingen op alle gebieden die onder deze overeenkomst vallen. Daartoe moedigen de Partijen contacten aan tussen de instellingen van de regering van Chili en de overheidssector en andere relevante instellingen van Chili, en hun tegenhangers in de Europese Unie met het oog op de breedst mogelijke sectorale samenwerking, die betrekking kan hebben op:

    • a. de preventie en de bestrijding van corruptie;

    • b. organisatorische opleiding en ondersteuning;

    • c. technische bijstand die wordt verleend aan de instellingen van Chili die verantwoordelijk zijn voor het genereren, uitvoeren en evalueren van overheidsbeleid en voor het verstrekken van informatie over dat beleid, met inbegrip van vergaderingen van het personeel van de instellingen van de Europese Unie met hun tegenhangers in Chili;

    • d. regelmatige uitwisseling van informatie, als dat passend wordt geacht, onder andere door het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën, en de ontwikkeling van informatienetwerken, waarbij tegelijkertijd de bescherming van persoonsgegevens wordt gewaarborgd op alle terreinen waarop gegevensuitwisseling is vereist;

    • e. uitwisseling van informatie en goede praktijken met betrekking tot de digitalisering van staatsprocedures in verband met de verlening van diensten aan burgers;

    • f. de overdracht van gespecialiseerde kennis;

    • g. voorstudies en de gezamenlijke uitvoering van projecten waarbij sprake is van een evenredige financiële bijdrage;

    • h. de ontwikkeling van actieplannen met inbegrip van knooppunten, tijdschema’s en beoordelingsmechanismen;

    • i. bijdragen aan het genereren van capaciteiten, competenties en vaardigheden op het gebied van publieke innovatie.

  • 2. De Partijen kunnen, in onderling overleg, andere actieterreinen toevoegen aan de in lid 1 genoemde terreinen.

DEEL III HANDEL EN DAARMEE VERBAND HOUDENDE AANGELEGENHEDEN

HOOFDSTUK 8 ALGEMENE EN INSTITUTIONELE BEPALINGEN
AFDELING A ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 8.1 Instelling van een vrijhandelszone

De Partijen brengen een vrijhandelszone tot stand, in overeenstemming met artikel XXIV van de GATT 1994 en artikel V van de GATS.

Artikel 8.2 Doelstellingen

Dit deel van deze overeenkomst heeft de volgende doelstellingen:

  • a. de uitbreiding en diversificatie van de handel in goederen tussen de Partijen, overeenkomstig artikel XXIV van de GATT 1994, door verlaging of afschaffing van tarifaire en niet-tarifaire handelsbelemmeringen;

  • b. de bevordering van de handel in goederen, met name door middel van de bepalingen inzake douane en handelsbevordering, normen, technische voorschriften, conformiteitsbeoordelingsprocedures en sanitaire en fytosanitaire maatregelen, met behoud van het recht van elke Partij om regelgeving vast te stellen om doelstellingen van openbaar beleid te verwezenlijken;

  • c. de liberalisering van de handel in diensten, overeenkomstig artikel V van de GATS;

  • d. de totstandbrenging van een economisch klimaat dat bevorderlijk is voor meer investeringsstromen, de verbetering van de voorwaarden voor vestiging op basis van het non-discriminatiebeginsel, met behoud van het recht van elke Partij om de nodige maatregelen vast te stellen en te handhaven om doelstellingen van openbaar beleid na te streven;

  • e. de facilitering van de handel en investeringen tussen de Partijen, onder meer door middel van de vrije overdracht van lopende betalingen en kapitaalverkeer;

  • f. de ontwikkeling van een gunstig investeringsklimaat door te voorzien in transparante, stabiele en voorspelbare regels die een eerlijke behandeling van investeerders waarborgen en de oprichting van een gerechtelijk stelsel om geschillen tussen investeerders en staten op doeltreffende, eerlijke en voorspelbare wijze op te lossen;

  • g. de effectieve wederzijdse openstelling van de markten voor overheidsopdrachten van de Partijen;

  • h. de bevordering van innovatie en creativiteit door te zorgen voor adequate en effectieve bescherming van alle intellectuele-eigendomsrechten in overeenstemming met de internationale verplichtingen die van toepassing zijn tussen de Partijen;

  • i. de bevordering van voorwaarden die onvervalste mededinging bevorderen, met name wat betreft de onderlinge handel en investeringen tussen de Partijen;

  • j. de ontwikkeling van de internationale handel op een wijze die bijdraagt tot duurzame ontwikkeling op economisch, sociaal en milieugebied; en

  • k. de instelling van een effectieve, eerlijke en voorspelbare regeling inzake geschillenbeslechting om geschillen over de uitlegging en toepassing van dit deel van deze overeenkomst op te lossen.

Artikel 8.3 Algemeen toepasselijke definities

Voor de toepassing van dit deel van deze overeenkomst wordt in de bijlagen 9, 10-A tot en met 10-E, 13-A tot en met 13-H, 15-A, 15-B, 16-A, 16-B, 16-C, 17-A tot en met 17-I, 19-A, 19-B, 19-C, 21-A, 21-B, 25, 28-A, 28-B, 29, 32-A, 32-B, 32-C, 38-A en 38-B en de protocollen bij deze overeenkomst verstaan:

a. „Overeenkomst inzake de landbouw”:

de Overeenkomst inzake de landbouw, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

b. „Antidumpingovereenkomst”:

de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

c. „douanerechten”:

alle soorten rechten of heffingen die worden opgelegd ter zake van of in verband met de invoer van goederen, met uitzondering van:

  • i. heffingen gelijkwaardig aan interne belastingen die overeenkomstig artikel 9.4 van deze overeenkomst worden opgelegd;

  • ii. antidumping-, bijzondere vrijwarings-, compenserende of vrijwaringsrechten die worden toegepast in overeenstemming met de GATT 1994, de Antidumpingovereenkomst, de Overeenkomst inzake de landbouw, de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen of de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, indien van toepassing; en

  • iii. alle vergoedingen of andere heffingen die worden opgelegd ter zake van of in verband met de invoer en waarvan de hoogte beperkt is tot, bij benadering, de kosten van verleende diensten;

d. „CPC”:

de Provisional Central Product Classification (de voorlopige centrale productenclassificatie) (Statistical Papers Series M No. 77, Department of International Economic and Social Affairs, Statistical Office of the United Nations, New York, 1991);

e. „dagen”:

kalenderdagen, met inbegrip van weekend- en feestdagen;

f. „bestaand”:

geldend op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst;

g. „GATS”:

de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten, opgenomen in bijlage 1B bij de WTO-Overeenkomst;

h. „GATT 1994”:

de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

i. „goed van een Partij”:

een binnenlands goed in de zin van de GATT 1994, waaronder de goederen van oorsprong van die Partij;

j. „geharmoniseerd systeem” of „GS”:

het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, met inbegrip van de bijbehorende algemene interpretatieregels en de aantekeningen op de afdelingen, hoofdstukken en onderverdelingen, en wijzigingen daarvan, zoals ontwikkeld door de Werelddouaneorganisatie;

k. „post”:

de eerste vier cijfers van het tariefindelingsnummer uit hoofde van het geharmoniseerd systeem;

l. „rechtspersoon”:

een juridische entiteit, uit hoofde van toepasselijk recht opgericht of anderszins georganiseerd, met winst- of andere oogmerken, en in eigendom van particulieren of van de overheid, met inbegrip van kapitaalvennootschappen, trusts, personenvennootschappen, joint ventures, eenmanszaken of verenigingen;

m. „maatregel”:

elke maatregel in de vorm van een wet, regeling, voorschrift, procedure, besluit, administratieve actie, eis, praktijk of in enige andere vorm;

n. „maatregel van een Partij”:

alle maatregelen die worden vastgesteld of gehandhaafd door

3):

  • i. overheden en autoriteiten op alle niveaus;

  • ii. niet-gouvernementele organen bij de uitoefening van door overheden of autoriteiten op alle niveaus gedelegeerde bevoegdheden4); of

  • iii. entiteiten die met betrekking tot de maatregel in werkelijkheid handelen in opdracht van of onder het gezag of toezicht van een Partij5);

o. „natuurlijke persoon”:
  • i. voor de EU-Partij, een onderdaan van een lidstaat overeenkomstig het recht van die lidstaat6); en

  • ii. voor Chili, een onderdaan van Chili overeenkomstig het recht van Chili;

p. „goed van oorsprong”:

een goed dat geldt als goed van oorsprong uit hoofde van de oorsprongsregels in hoofdstuk 10;

q. „persoon”:

een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;

r. „persoonsgegevens”:

alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;

s. „Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen”:

de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

t. „sanitaire of fytosanitaire maatregel”:

een maatregel als bedoeld in punt 1 van bijlage A bij de SPS-Overeenkomst;

u. „SCM-Overeenkomst”:

de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

v. „SPS-Overeenkomst”:

de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

w. „TBT-Overeenkomst”:

de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen in bijlage 1 bij de WTO-Overeenkomst;

x. „TRIPS-Overeenkomst”:

de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, opgenomen in bijlage 1C bij de WTO-Overeenkomst; en

y. „WTO-Overeenkomst”:

de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, gedaan te Marrakesh op 15 april 1994.

Artikel 8.4 Verhouding tot de WTO-overeenkomst en andere bestaande overeenkomsten die binnen het toepassingsgebied van dit deel van deze overeenkomst vallen
  • 1. De Partijen bevestigen hun wederzijdse rechten en verplichtingen uit hoofde van de WTO-Overeenkomst en andere bestaande overeenkomsten die binnen het toepassingsgebied van dit deel van deze overeenkomst vallen en waarbij zij partij zijn.

  • 2. Geen van de bepalingen van deze overeenkomst kan zo worden uitgelegd dat zij een van de Partijen ertoe verplicht te handelen op een wijze die in strijd is met haar verplichtingen uit hoofde van de WTO-Overeenkomst.

  • 3. In geval van strijdigheid tussen deze overeenkomst en een andere bestaande overeenkomst dan de WTO-Overeenkomst waarbij beide Partijen partij zijn en die binnen het toepassingsgebied van dit deel van deze overeenkomst valt, plegen de Partijen onmiddellijk overleg met elkaar om tot een voor beide Partijen aanvaardbare oplossing te komen.

AFDELING B INSTITUTIONELE BEPALINGEN
Artikel 8.5 Specifieke taken van de Gezamenlijke Raad in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken
  • 1. Wanneer de op grond van artikel 40.1 ingestelde Gezamenlijke Raad kwesties behandelt die verband houden met dit deel van deze overeenkomst7), kan hij:

    • a. besluiten vaststellen tot wijziging van:

      • i. de tarieflijsten in de aanhangsels 9-1 en 9-2 om de tariefafbraak te versnellen;

      • ii. hoofdstuk 10 en de bijlagen 10-A tot en met 10-E;

      • iii. de bijlagen 13-F en 13-G, en aanhangsel 13-E-1;

      • iv. de bijlagen 16-A, 16-D, 16-E, en punt 1 van bijlage 16-B;

      • v. bijlage 21-B;

      • vi. bijlage 29;

      • vii. de definitie van „subsidie” in artikel 31.2, lid 1, voor zover die betrekking heeft op ondernemingen die diensten verlenen, met het oog op de opname van het resultaat van toekomstige besprekingen in de WTO of aanverwante plurilaterale fora over dat onderwerp;

      • viii. bijlage 32-A wat betreft de verwijzingen naar het in de Partijen toepasselijke recht;

      • ix. bijlage 32-B met betrekking tot de criteria die in de bezwaarprocedure moeten worden opgenomen;

      • x. bijlage 32-C wat betreft de geografische aanduidingen;

      • xi. de bijlagen 38-A en 38-B; en

      • xii. alle andere bepalingen, bijlagen, aanhangsels of protocollen waarvan de wijziging in dit deel van deze overeenkomst is voorzien;

    • b. besluiten vaststellen om uitleggingen van de bepalingen van dit deel van deze overeenkomst te geven, die bindend zijn voor de Partijen en alle uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst opgerichte organen en voor de in de hoofdstukken 33 en 38 bedoelde panels;

    • c. op grond van artikel 40.3, lid 3, bijkomende subcomités en andere organen oprichten die verantwoordelijk zijn voor aangelegenheden die door dit deel van deze overeenkomst worden bestreken; en

    • d. indien hij dat passend acht, het reglement van orde vaststellen van de subcomités en andere organen die op grond van g artikel 8.8 en punt c), van dit lid zijn opgericht.

  • 2. De agenda van een vergadering van de Gezamenlijke Raad in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken wordt vastgesteld door de coördinatoren voor dit deel van deze overeenkomst, op grond van artikel 8.7, lid 2.

Artikel 8.6 Specifieke taken van het Gemengd Comité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken
  • 1. Wanneer het op grond van artikel 40.2 ingestelde Gemengd Comité kwesties behandelt die verband houden met dit deel van deze overeenkomst8):

    • a. verleent het de Gezamenlijke Raad bijstand bij de uitvoering van zijn taken, wanneer die betrekking hebben op handels- en investeringsaangelegenheden;

    • b. is het verantwoordelijk voor de correcte uitvoering en toepassing van dit deel van deze overeenkomst; in dat verband, en onverminderd de uit hoofde van hoofdstuk 38 vastgestelde rechten, kan elke Partij kwesties in verband met de toepassing of de uitlegging van dit deel van deze overeenkomst ter bespreking naar het Gemengd Comité verwijzen;

    • c. is het verantwoordelijk voor de correcte uitvoering en toepassing van de bepalingen van dit deel van deze overeenkomst en voor de evaluatie van de met de toepassing ervan behaalde resultaten;

    • d. zoekt het naar passende manieren om problemen te voorkomen en op te lossen, die overigens kunnen ontstaan op door dit deel van deze overeenkomst bestreken gebieden;

    • e. houdt het toezicht op de werkzaamheden van alle uit hoofde van artikel 8.8 opgerichte subcomités en de uit hoofde van artikel 40.3, lid 3, ingestelde subcomités die taken uitvoeren die specifiek zijn voor dit deel van deze overeenkomst; en

    • f. onderzoekt het de gevolgen van de toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Europese Unie voor dit deel van deze overeenkomst.

  • 2. Het Gemengd Comité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken kan:

    • a. op grond van artikel 40.3, lid 3, bijkomende subcomités en andere organen oprichten die verantwoordelijk zijn voor aangelegenheden die door dit deel van deze overeenkomst worden bestreken;

    • b. besluiten vaststellen tot wijziging van dit deel van deze overeenkomst op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a), en de in artikel 8.5, lid 1, punt b), bedoelde uitleggingen geven tussen de vergaderingen van de Gezamenlijke Raad, wanneer de Gezamenlijke Raad niet bijeen kan komen of zoals anders bepaald in deze overeenkomst; en

    • c. het reglement van orde van de op grond van artikel 8.8 en in punt a), van dit lid opgerichte subcomités en andere organen vaststellen, indien het dat passend acht.

  • 3. De agenda van een vergadering van het Gemengd Comité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken wordt vastgesteld door de coördinatoren voor dit deel van deze overeenkomst, op grond van artikel 8.7, lid 2.

Artikel 8.7 Coördinatoren voor dit deel van deze overeenkomst
  • 1. Elke Partij benoemt binnen 60 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst een coördinator voor dit deel van deze overeenkomst en stelt de andere Partij in kennis van de contactgegevens van die coördinator.

  • 2. De coördinatoren stellen gezamenlijk de agenda vast en voeren alle andere noodzakelijke voorbereidingen uit voor de vergaderingen van de Gezamenlijke Raad, het Gemengd Comité en de subcomités en andere organen die op grond van artikel 8.8 zijn opgericht of uit hoofde van artikel 40.3, lid 3, zijn opgericht en taken uitvoeren die specifiek zijn voor dit deel van deze overeenkomst. De coördinatoren geven waar passend follow-up aan de besluiten van de Gezamenlijke Raad en het Gemengd Comité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, en aan de besluiten van de subcomités in de in de artikelen 17.39 en 25.20 bedoelde gevallen.

Artikel 8.8 Subcomités en andere organen die specifiek zijn voor dit deel van deze overeenkomst
  • 1. De Partijen stellen de volgende subcomités in:

    • a. het Subcomité voor corruptiebestrijding op het gebied van handel en investeringen;

    • b. het Subcomité Douane, handelsbevordering en oorsprongsregels;

    • c. het Subcomité Financiële diensten;

    • d. het Subcomité Intellectuele eigendom;

    • e. het Subcomité Overheidsopdrachten;

    • f. het Subcomité Sanitaire en fytosanitaire maatregelen;

    • g. het Subcomité Diensten en investeringen;

    • h. het Subcomité Duurzame voedselsystemen;

    • i. het Subcomité Technische handelsbelemmeringen;

    • j. het Subcomité voor de handel in goederen; en

    • k. het Subcomité Handel en duurzame ontwikkeling.

  • 2. De agenda van een vergadering van de subcomités en andere organen die verantwoordelijk zijn voor door dit deel van deze overeenkomst bestreken aangelegenheden, wordt vastgesteld door de coördinatoren voor dit deel van deze overeenkomst, op grond van artikel 8.7, lid 2.

HOOFDSTUK 9 HANDEL IN GOEDEREN
Artikel 9.1 Doelstelling

De Partijen liberaliseren overeenkomstig dit deel van deze overeenkomst geleidelijk en wederzijds de handel in goederen.

Artikel 9.2 Toepassingsgebied

Tenzij in dit deel van deze overeenkomst anders is bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op de handel in goederen van een Partij.

Artikel 9.3 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en bijlage 9 wordt verstaan onder:

a. „Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen”:

de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

b. „consulaire formaliteiten”:

de procedure om van een consul van de invoerende Partij op het grondgebied van de uitvoerende Partij, of op het grondgebied van een derde land, een consulaire factuur of een consulair visum voor een handelsfactuur, oorsprongscertificaat, manifest, aangifte ten uitvoer door de verlader, of enig ander douanedocument in verband met de invoer van een goed te verkrijgen;

c. „Overeenkomst inzake de douanewaarde”:

de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de GATT 1994 in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;

d. „procedure voor uitvoervergunningen”:

een administratieve procedure in het kader waarvan als eerste voorwaarde voor de uitvoer uit het grondgebied van de uitvoerende Partij wordt gesteld dat aan de bevoegde administratieve instantie een aanvraag of andere documenten dan die welke in het algemeen voor douaneafhandeling zijn vereist, worden overgelegd;

e. „procedure voor invoervergunningen”:

administratieve procedure in het kader waarvan als eerste voorwaarde voor de invoer in het grondgebied van de invoerende Partij wordt gesteld dat aan de bevoegde administratieve instantie een aanvraag of andere documenten dan die welke in het algemeen voor douaneafhandeling zijn vereist, worden overgelegd;

f. „gereviseerd goed”:

een goed dat is ingedeeld onder de hoofdstukken 84 tot en met 90 of onder post 94.02, met uitzondering van goederen die zijn ingedeeld onder de posten 84.18, 85.09, 85.10, 85.16 en 87.03 of onderverdelingen 8414.51, 8450.11, 8450.12, 8508.1 en 8517.11 van het GS en dat:

  • i. geheel of gedeeltelijk bestaat uit onderdelen die zijn verkregen uit gebruikte goederen;

  • ii. met een origineel nieuw goed vergelijkbare prestaties en werkingsvoorwaarden vertoont; en

  • iii. waarvoor dezelfde garantie als voor een origineel nieuw goed wordt gegeven;

g. „reparatie”:

elke bewerkingshandeling ten aanzien van goederen die ten doel heeft een gebrekkige werking of materiële schade te herstellen zodat de oorspronkelijke functie ervan wordt hersteld, of ervoor te zorgen dat de goederen aan de technische voorschriften voor gebruik ervan voldoen, zonder welke handeling de goederen niet meer op de normale wijze kunnen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn bestemd. De reparatie van goederen omvat het herstel en onderhoud, maar omvat geen bewerkingen of processen waardoor:

  • i. de wezenlijke kenmerken van een goed teniet worden gedaan, of een nieuw of commercieel verschillend goed ontstaat;

  • ii. een onafgewerkt goed in een afgewerkt goed wordt getransformeerd; of

  • iii. de technische prestaties van een goed worden verbeterd of vergroot;

h. „afbouwcategorie”:

de termijn voor de afschaffing van douanerechten, variërend van nul tot zeven jaar, waarna een goed vrij van douanerechten is, tenzij anders bepaald in de lijsten in bijlage 9.

Artikel 9.4 Nationale behandeling op gebied van interne belastingen en regelgeving

Elke Partij behandelt goederen van de andere Partij als nationale goederen, in overeenstemming met artikel III van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij. Daartoe worden artikel III van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit.

Artikel 9.5 Verlaging of afschaffing van douanerechten
  • 1. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, verlaagt elke Partij haar douanerechten op goederen van oorsprong uit de andere Partij of schaft die af overeenkomstig haar lijst in bijlage 9.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1 is het basistarief van de douanerechten het basistarief dat voor elk goed is vastgesteld in de lijsten in bijlage 9.

  • 3. Indien een Partij het door haar toegepaste meestbegunstigingsrecht verlaagt, dan geldt de lijst in bijlage 9 van die Partij voor de verlaagde rechten. Indien een Partij het door haar toegepaste meestbegunstigingsrecht verlaagt tot een tarief dat lager is dan is dan het basistarief voor een bepaalde tariefpost, berekent die Partij het toegepaste preferentiële tarief door de tariefverlaging toe te passen op het verlaagde toegepaste meestbegunstigingsrecht, waarbij zij de relatieve preferentiemarge voor die specifieke tariefpost aanhoudt zolang het toegepaste meestbegunstigingsrecht lager is dan het basistarief. De relatieve preferentiemarge voor een specifieke tariefpost in elke afbouwperiode komt overeen met het verschil tussen het basistarief zoals vastgesteld in de lijst in bijlage 9 van die Partij en het toegepaste recht voor die tariefpost volgens die lijst, gedeeld door dat basistarief en uitgedrukt als percentage.

  • 4. De Partijen plegen op verzoek van een Partij overleg om te bezien of de in de lijsten in bijlage 9 vastgestelde douanerechten versneld kunnen worden verlaagd of afgeschaft. De Gezamenlijke Raad kan, gelet op dat overleg, een besluit vaststellen om bijlage 9 te wijzigen om de verlaging of afschaffing van dat tarief te versnellen.

Artikel 9.6 Standstill
  • 1. Tenzij in dit deel van deze overeenkomst anders is bepaald, mag een Partij douanerechten die in bijlage 9 als basisrecht zijn vastgesteld, niet verhogen en mag zij evenmin nieuwe douanerechten vaststellen voor goederen van oorsprong uit de andere Partij.

  • 2. Voor meer zekerheid mag een Partij een douanerecht na een eenzijdige verlaging verhogen tot het niveau dat in bijlage 9 is vastgesteld voor de respectieve afbouwperiode.

Artikel 9.7 Uitvoerrechten, uitvoerbelastingen en andere uitvoerheffingen
  • 1. Een Partij mag geen rechten, belastingen of andere heffingen van welke aard ook ter zake van of in verband met de uitvoer van een goed naar de andere Partij invoeren of handhaven, en evenmin interne belastingen of andere heffingen op goederen die naar de andere Partij worden uitgevoerd die hoger zijn dan de belasting of heffing die op soortgelijke voor binnenlands verbruik bestemde goederen zou worden geheven.

  • 2. Niets in dit artikel belet een Partij om bij de uitvoer van een goed een retributie of heffing op te leggen die op grond van artikel 9.8 is toegestaan.

Artikel 9.8 Retributies en formaliteiten
  • 1. Retributies en andere heffingen die door een Partij worden opgelegd ter zake van of in verband met de invoer van een goed van de andere Partij blijven beperkt tot het bedrag bij benadering van de kosten van de verleende diensten, en mogen geen indirecte bescherming van binnenlandse goederen of belasting op de in- of uitvoer voor fiscale doeleinden beogen.

  • 2. Een Partij mag geen retributies of andere heffingen ter zake van of in verband met de in- of uitvoer op een ad-valorembasis opleggen.

  • 3. Elke Partij kan slechts heffingen opleggen of kosten in rekening brengen voor specifieke diensten, waaronder:

    • a. de aanwezigheid, op verzoek, van douanepersoneel buiten de officiële kantooruren of op een andere plaats dan op een douanekantoor;

    • b. analyses of deskundigenverslagen van goederen en portokosten voor het retourneren van goederen aan een aanvrager, met name bij besluiten betreffende bindende inlichtingen of het verstrekken van inlichtingen over de toepassing van de douanewetgeving;

    • c. het onderzoek of de monsterneming van goederen voor controledoeleinden, of de vernietiging van goederen, indien andere kosten dan die voor de inzet van douanepersoneel zijn gemaakt; of

    • d. uitzonderlijke controlemaatregelen, indien de aard van de goederen of een potentieel risico dergelijke maatregelen vereisen.

  • 4. Elke Partij maakt onverwijld alle retributies en heffingen die zij in verband met de invoer of de uitvoer aanrekent, bekend op zodanige wijze dat overheden, handelaren en andere belanghebbenden daarvan kennis kunnen nemen.

  • 5. Een Partij legt in verband met de invoer van goederen van de andere Partij geen consulaire formaliteiten, waaronder retributies en heffingen, op.

Artikel 9.9 Gerepareerde goederen
  • 1. Een Partij past geen douanerecht toe op goederen die, ongeacht de oorsprong ervan, het douanegebied van de Partij opnieuw binnenkomen nadat die goederen tijdelijk uit haar douanegebied naar het douanegebied van de andere Partij zijn uitgevoerd voor reparatie.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing op goederen die in een douane-entrepot, in vrijhandelszones of met een soortgelijke status zijn ingevoerd, vervolgens worden uitgevoerd ter reparatie en niet opnieuw worden ingevoerd in een douane-entrepot, in vrijhandelszones of met een soortgelijke status.

  • 3. Een Partij past geen douanerechten toe op goederen, ongeacht de oorsprong ervan, die ter reparatie tijdelijk uit het douanegebied van de andere Partij worden ingevoerd9).

Artikel 9.10 Gereviseerde goederen
  • 1. Tenzij in dit deel van deze overeenkomst anders is bepaald, kent een Partij aan gereviseerde goederen van de andere Partij geen minder gunstige behandeling toe dan zij aan soortgelijke nieuwe goederen toekent.

  • 2. Voor alle duidelijkheid is artikel 9.11 van toepassing op invoer- en uitvoerverboden of invoer- en uitvoerbeperkingen met betrekking tot gereviseerde goederen. Indien een Partij invoer- en uitvoerverboden of invoer- en uitvoerbeperkingen invoert of handhaaft met betrekking tot gebruikte goederen, past zij die maatregelen niet toe op gereviseerde goederen.

  • 3. Een Partij kan eisen dat gereviseerde goederen als zodanig worden geïdentificeerd voor distributie of verkoop op haar grondgebied en dat zij voldoen aan alle toepasselijke technische voorschriften die van toepassing zijn op soortgelijke nieuwe goederen.

Artikel 9.11 In- en uitvoerbeperkingen

Daartoe worden artikel XI van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij mutatis mutandis in dit deel van deze overeenkomst opgenomen en maken zij daarvan integrerend deel van uit. Een Partij voert dienovereenkomstig geen verboden of beperkingen in en handhaaft die evenmin ter zake van de invoer van een goed van de andere Partij of van de uitvoer of verkoop ten uitvoer van een goed dat voor het grondgebied van de andere Partij is bestemd, tenzij dat in overeenstemming is met artikel XI van de GATT 1994 en de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij.

Artikel 9.12 Oorsprongsaanduiding

Indien Chili voorschriften betreffende de verplichte aanduiding van het land van oorsprong op goederen van de EU-Partij toepast, kan het Gemengd comité besluiten dat met de aanduiding „Made in EU” of een soortgelijke aanduiding in de plaatselijke taal aan die voorschriften wordt voldaan bij invoer naar Chili. Dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van elke Partij om te preciseren voor welk soort producten de verplichte aanduiding van het land van oorsprong geldt. Hoofdstuk 10 is niet van toepassing op dit artikel.

Artikel 9.13 Invoervergunningsprocedures
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat alle invoervergunningsprocedures die van toepassing zijn op de handel in goederen tussen de Partijen, wat de toepassing ervan betreft neutraal zijn en op een eerlijke, billijke, niet-discriminerende en transparante wijze worden beheerd.

  • 2. Invoervergunningsprocedures worden door een Partij alleen ingesteld of gehandhaafd als voorwaarde voor invoer in haar grondgebied uit het grondgebied van de andere Partij, als er voor het bereiken van een administratief doel redelijkerwijs geen andere passende procedure beschikbaar zijn.

  • 3. Een Partij stelt geen niet-automatische invoervergunningsprocedures in en handhaaft die evenmin als voorwaarde voor invoer in haar grondgebied uit het grondgebied van de andere Partij, tenzij dat noodzakelijk is voor de uitvoering van een maatregel die strookt met dit deel van deze overeenkomst. Een Partij die een dergelijke niet-automatische invoervergunningsprocedure vaststelt, vermeldt aan de andere Partij duidelijk de maatregel die met die procedure ten uitvoer wordt gelegd.

  • 4. Elke Partij stelt invoervergunningsprocedures vast en beheert die in overeenstemming met de artikelen 1 tot en met 3 van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen. Daartoe worden de artikelen 1, 2 en 3 van die overeenkomst mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij integrerend deel daarvan uit.

  • 5. Een Partij die nieuwe invoervergunningsprocedures of wijzigingen van bestaande invoervergunningsprocedures vaststelt, stelt de andere Partij daarvan in kennis binnen 60 dagen na de bekendmaking van die nieuwe invoervergunningsprocedures of wijzigingen van bestaande invoervergunningsprocedures. De kennisgeving bevat de inlichtingen die worden genoemd in lid 3 van dit artikel en in artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen. Een Partij wordt geacht aan deze bepaling te voldoen indien zij de Commissie invoervergunningen overeenkomstig artikel 4 van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen in kennis heeft gesteld van de desbetreffende nieuwe invoervergunningsprocedure of van een wijziging van een bestaande invoervergunningsprocedure, met inbegrip van de in artikel 5, lid 2, van die overeenkomst bedoelde inlichtingen.

  • 6. Op verzoek van een Partij verstrekt de andere Partij onverwijld alle relevante informatie, waaronder de in artikel 5, lid 2, van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen bedoelde inlichtingen, met betrekking tot elke invoervergunningsprocedure die zij voornemens is vast te stellen, die zij heeft vastgesteld of die zij handhaaft en elke wijziging van een bestaande invoervergunningsprocedure.

Artikel 9.14 Uitvoervergunningsprocedures
  • 1. Elke Partij maakt nieuwe uitvoervergunningsprocedures of enige wijziging van een bestaande uitvoervergunningsprocedure op zodanige wijze bekend dat overheden, handelaren en andere belanghebbenden daarvan kennis kunnen nemen. Die bekendmaking vindt, voor zover uitvoerbaar, plaats 30 dagen voordat de procedure of wijziging van kracht wordt, en in elk geval uiterlijk op de datum waarop de procedure of wijziging van kracht wordt.

  • 2. Elke Partij zorgt ervoor dat de bekendmaking van uitvoervergunningsprocedures de volgende informatie omvat:

    • a. de tekst van haar uitvoervergunningsprocedures of van de wijzigingen die zij in die procedures aanbrengt;

    • b. de goederen waarop elke uitvoervergunningsprocedure betrekking heeft;

    • c. voor elke uitvoervergunningsprocedure, een beschrijving van de procedure voor het aanvragen van een uitvoervergunning en alle criteria waaraan een aanvrager moet voldoen om een uitvoervergunning te kunnen aanvragen, zoals het bezitten van een activiteitenvergunning, het opzetten of handhaven van een investering of het actief zijn via een bepaalde vorm van vestiging op het grondgebied van een Partij;

    • d. een of meer contactpunten waar belanghebbenden nadere inlichtingen kunnen verkrijgen over de voorwaarden voor het verkrijgen van een uitvoervergunning;

    • e. het administratieve orgaan of de administratieve organen waarbij een aanvraag of andere relevante documenten moeten worden ingediend;

    • f. een beschrijving van alle maatregelen waaraan de uitvoervergunningsprocedure uitvoering beoogt te geven;

    • g. de periode waarin elke uitvoervergunningsprocedure van kracht zal zijn, tenzij de procedure van kracht blijft tot de intrekking of herziening ervan in een nieuwe bekendmaking;

    • h. als de Partij voornemens is van een uitvoervergunningsprocedure gebruik te maken voor het beheer van een uitvoercontingent, de totale omvang, en indien van toepassing, de waarde van het contingent alsook de openings- en sluitingsdata van het contingent; en

    • i. alle vrijstellingen of uitzonderingen die in de plaats komen van het vereiste een uitvoervergunning te verkrijgen, informatie over hoe die vrijstellingen of uitzonderingen kunnen worden aangevraagd of gebruikt, en de criteria voor het verlenen of toekennen ervan.

  • 3. Binnen 30 dagen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst stelt elke Partij de andere Partij in kennis van haar bestaande uitvoervergunningsprocedures. Een Partij die nieuwe uitvoervergunningsprocedures of bestaande uitvoervergunningsprocedures wijzigt, stelt de andere Partij daarvan in kennis binnen 60 dagen na de bekendmaking van die nieuwe uitvoervergunningsprocedures of wijzigingen van bestaande uitvoervergunningsprocedures. De kennisgeving omvat een verwijzing naar de bron of bronnen waar de op grond van lid 2 vereiste informatie wordt bekendgemaakt en, indien van toepassing, het adres van de desbetreffende overheidswebsite(s).

  • 4. Voor alle duidelijkheid, niets in dit artikel wordt zodanig uitgelegd dat een Partij ertoe verplicht is een uitvoervergunning te verlenen of belet wordt haar verplichtingen of verbintenissen uit hoofde van resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties of uit hoofde van multilaterale regelingen inzake non-proliferatie- en uitvoercontrole na te komen.

Artikel 9.15 Douanewaarde

Elke Partij bepaalt de douanewaarde van de goederen van de andere Partij die op haar grondgebied worden ingevoerd overeenkomstig artikel VII van de GATT 1994 en de Overeenkomst inzake de douanewaarde. Daartoe worden artikel VII van de GATT 1994, met inbegrip van de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij, en de artikelen 1 tot en met 17 van de Overeenkomst inzake de douanewaarde, met inbegrip van de aantekeningen daarop, mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij integrerend deel daarvan uit.

Artikel 9.16 Preferentiegebruik
  • 1. In het kader van het toezicht op de werking van dit deel van deze overeenkomst en de berekening van het preferentiegebruik wisselen de Partijen jaarlijks invoerstatistieken uit voor een periode die één jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst aanvangt en loopt tot tien jaar nadat de tariefafschaffing voor alle goederen is voltooid overeenkomstig de lijsten in bijlage 9. Tenzij het Gemengd Comité anders besluit, wordt die periode automatisch met vijf jaar verlengd. Het Gemengd Comité kan besluiten de termijn verder te verlengen.

  • 2. De in lid 1 bedoelde uitwisseling van invoerstatistieken heeft betrekking op gegevens over het meest recente beschikbare jaar, met inbegrip van de waarde en, indien van toepassing, het volume, op het niveau van de tariefpost, voor de invoer van goederen van de andere Partij waaraan in het kader van dit deel van deze overeenkomst een preferentiële-rechtenbehandeling wordt toegekend en voor invoer van die goederen waaraan geen preferentiële behandeling werd toegekend.

Artikel 9.17 Specifieke maatregelen met betrekking tot beheer van preferentiële behandeling
  • 1. De Partijen werken samen bij het voorkomen, opsporen en bestrijden van inbreuken op de douanewetgeving betreffende de preferentiële behandeling die uit hoofde van dit hoofdstuk wordt toegekend overeenkomstig hun verplichtingen uit hoofde van hoofdstuk 10 (Oorsprongsregels) en het Protocol inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken bij deze overeenkomst.

  • 2. Een Partij kan, overeenkomstig de in lid 3 vastgestelde procedure, de desbetreffende preferentiële behandeling tijdelijk schorsen wanneer die Partij op basis van objectieve, dwingende en verifieerbare informatie tot de bevinding is gekomen dat de andere Partij systematische en grootschalige inbreuken op de douanewetgeving heeft gemaakt om de uit hoofde van dit hoofdstuk bedoelde preferentiële behandeling te verkrijgen, en tot de bevinding is gekomen dat:

    • a. de andere Partij systematisch ontoereikend of ondeugdelijk heeft gehandeld bij de verificatie van de oorsprong van goederen en de naleving van de andere verplichtingen in het kader van het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken bij deze overeenkomst, of bij vaststelling of voorkoming van overtredingen van de oorsprongsregels;

    • b. de andere Partij systematisch weigert om op verzoek van de Partij controles achteraf van het bewijs van de oorsprong te verrichten of de resultaten daarvan tijdig mede te delen, of systematisch met onnodige vertraging een dergelijke controle verricht of de resultaten meedeelt; of

    • c. de andere Partij systematisch weigert of nalaat om samen te werken of medewerking te verlenen ter nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken bij deze overeenkomst, in verband met de preferentiële behandeling.

  • 3. De Partij die tot de in lid 2 bedoelde bevinding is gekomen, stelt het Gemengd Comité daarvan zonder onnodige vertraging in kennis en treedt in het kader van het Gemengd comité met de andere Partij in overleg om tot een oplossing te komen die aanvaardbaar is voor beide Partijen.

    Indien de Partijen binnen drie maanden na de datum van kennisgeving geen overeenstemming bereiken over een wederzijds aanvaardbare oplossing, kan de Partij die tot de bevinding is gekomen, besluiten de desbetreffende preferentiële behandeling van de betrokken goederen tijdelijk te schorsen. Die Partij stelt het Gemengd Comité zonder onnodige vertraging in kennis van die tijdelijke schorsing.

    Tijdelijke schorsingen gelden slechts voor de periode die nodig is om de financiële belangen van de betrokken Partij te beschermen, en niet langer dan zes maanden. Indien echter de omstandigheden die tot de aanvankelijke schorsing aanleiding gaven ook na het verstrijken van de termijn van zes maanden voortduren, kan de betrokken Partij besluiten de schorsing te verlengen. Elke tijdelijke schorsing is het voorwerp van periodiek overleg binnen het Gemengd Comité.

  • 4. Elke Partij maakt overeenkomstig haar interne procedures berichten aan importeurs betreffende kennisgevingen of besluiten met betrekking tot de in lid 3 bedoelde tijdelijke schorsingen bekend.

Artikel 9.18 Subcomité voor de handel in goederen

Het op grond van artikel 8.8, lid 1, ingestelde Subcomité voor de handel in goederen heeft tot taak:

  • a. toezicht te houden op de uitvoering en het beheer van dit hoofdstuk en bijlage 9;

  • b. de handel in goederen tussen de Partijen te bevorderen, onder meer via overleg over de verbetering van de tariefbehandeling in verband met markttoegang op grond van artikel 9.5, lid 4, en over andere kwesties, waar passend;

  • c. een forum te bieden om problemen in verband met dit hoofdstuk te bespreken en op te lossen;

  • d. belemmeringen voor de handel in goederen tussen de Partijen onverwijld aan te pakken, met name wanneer zij verband houden met de toepassing van niet-tarifaire maatregelen, en die kwesties zo nodig ter beoordeling voor te leggen aan het Gemengd Comité;

  • e. de Partijen aanbevelingen te doen over wijzigingen van of toevoegingen aan dit hoofdstuk;

  • f. de uitwisseling van gegevens voor preferentiegebruik of enige andere uitwisseling van informatie inzake de handel in goederen tussen de Partijen te coördineren;

  • g. alle toekomstige wijzigingen van het geharmoniseerd systeem te herzien om ervoor te zorgen dat de verplichtingen van elke Partij uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst niet worden gewijzigd, en overleg te plegen om alle geschillen in dat verband op te lossen;

  • h. de in artikel 15.17 beschreven taken te vervullen.

HOOFDSTUK 10 OORSPRONGSREGELS EN OORSPRONGSPROCEDURES
AFDELING A OORSPRONGSREGELS
Artikel 10.1 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en bijlagen 10-A tot en met 10-E:

a. „indeling”:

de indeling van een product of materiaal onder een bepaald hoofdstuk, onder een bepaalde post of postonderverdeling van het geharmoniseerd systeem;

b. „zending”:

producten die gelijktijdig van één exporteur naar één geadresseerde worden verzonden of die vergezeld gaan van een enkel vervoersdocument voor de verzending van de exporteur naar de geadresseerde, of bij gebreke daarvan, een enkele factuur;

c. „douaneautoriteit”:
  • i. voor Chili, de Nationale Douanedienst; en

  • ii. voor de EU-Partij, de voor douanezaken bevoegde diensten van de Europese Commissie en de douanediensten alsook alle andere autoriteiten in de lidstaten die belast zijn met de toepassing en de handhaving van de douanewetgeving;

d. „exporteur”:

een in een Partij gevestigde persoon die overeenkomstig de wet- en regelgeving van die Partij het product van oorsprong uitvoert of produceert en een attest van oorsprong opstelt;

e. „identieke producten”:

producten die in elk opzicht overeenstemmen met de in de productomschrijving omschreven producten; de productomschrijving op het handelsdocument dat is gebruikt om een attest van oorsprong op te stellen voor meerdere zendingen moet nauwkeurig genoeg zijn om dat product duidelijk te identificeren, en ook om identieke producten die vervolgens op basis van dat attest worden ingevoerd, duidelijk te identificeren;

f. „importeur”:

een persoon die het product van oorsprong invoert en daarvoor om preferentiële tariefbehandeling verzoekt;

g. „materiaal”:

elke stof die wordt gebruikt bij de productie van een product, met inbegrip van alle ingrediënten, grondstoffen, bestanddelen of onderdelen;

h. „product”:

het resultaat van productie, zelfs indien het is bedoeld om later als materiaal voor de productie van een ander product te worden gebruikt; en

i. „productie”:

elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage.

Artikel 10.2 Algemene vereisten
  • 1. Voor de toepassing door een Partij van de preferentiële tariefbehandeling op een goed van oorsprong van de andere Partij overeenkomstig dit deel van deze overeenkomst, worden de volgende producten, op voorwaarde dat zij voldoen aan alle andere toepasselijke vereisten van dit hoofdstuk, beschouwd als van oorsprong uit de andere Partij:

    • a. volledig in die Partij verkregen producten zoals bedoeld in artikel 10.4;

    • b. uitsluitend uit materialen van oorsprong uit die Partij geproduceerde producten; en

    • c. in die Partij vervaardigde producten waarin niet van oorsprong zijnde materialen zijn gebruikt, voor zover zij voldoen aan de eisen van bijlage 10-B.

  • 2. Als een product overeenkomstig lid 1 de oorsprongsstatus heeft verkregen, worden de niet van oorsprong zijnde materialen die zijn gebruikt bij de productie van dat product niet als niet van oorsprong beschouwd wanneer dat product als materiaal in een ander product wordt verwerkt.

  • 3. De verkrijging van de oorsprongsstatus wordt zonder onderbreking afgehandeld op het grondgebied van een Partij.

Artikel 10.3 Cumulatie van de oorsprong
  • 1. Een product van oorsprong uit een Partij wordt beschouwd als van oorsprong uit de andere Partij wanneer het als materiaal bij de productie van een ander product in die andere Partij wordt gebruikt, voor zover de uitgevoerde be- of verwerking ingrijpender is dan een of meer van de in artikel 10.6 genoemde behandelingen.

  • 2. Materialen die zijn ingedeeld in hoofdstuk 3 van het geharmoniseerd systeem en die van oorsprong zijn uit de in lid 4, punt b), genoemde landen en worden gebruikt bij de productie van onder de onderverdeling 1604.14 van het geharmoniseerd systeem ingedeelde tonijnconserven, kunnen als van oorsprong uit een Partij worden beschouwd mits aan de voorwaarden van lid 3, punten a) tot en met e), is voldaan en die Partij een kennisgeving voor toetsing door het in artikel 10.31 bedoelde subcomité doet.

  • 3. Het Gemengd Comité kan, op aanbeveling van het in artikel 10.31 bedoelde subcomité, besluiten dat bepaalde materialen van oorsprong uit de in lid 4 van dit artikel bedoelde derde landen10) als van oorsprong uit een Partij worden beschouwd indien zij worden gebruikt bij de productie van een product in die Partij, mits:

    • a. elke Partij een geldende handelsovereenkomst heeft waarbij een vrijhandelsruimte met dat derde land is ingesteld overeenkomstig artikel XXIV van de GATT 1994;

    • b. de oorsprong van de in dit lid bedoelde materialen wordt bepaald in overeenstemming met de oorsprongsregels die van toepassing zijn in het kader van:

      • i. de handelsovereenkomst van de EU-Partij waarbij een vrijhandelsruimte met dat derde land is ingesteld, indien het betrokken materiaal wordt gebruikt voor de productie van een product in Chili; en

      • ii. de handelsovereenkomst van Chili waarbij een vrijhandelsruimte met dat derde land is ingesteld, indien het betrokken materiaal wordt gebruikt voor de productie van een product in de EU-Partij;

    • c. tussen die Partij en dat derde land een regeling inzake adequate administratieve douanesamenwerking van kracht is die de volledige uitvoering van dit hoofdstuk waarborgt, met inbegrip van de bepalingen inzake het gebruik van passende documenten betreffende de oorsprong van materialen, en die Partij de andere Partij in kennis stelt van die regeling;

    • d. de in die Partij uitgevoerde productie of verwerking van de materialen ingrijpender is dan een of meer van de in artikel 10.6 genoemde behandelingen; en

    • e. de Partijen het eens zijn over de overige toepasselijke voorwaarden.

  • 4. De in lid 3 bedoelde derde landen zijn:

    • a. de Midden-Amerikaanse landen Costa Rica, El Salvador, Guatemala, Honduras, Nicaragua en Panama; en

    • b. de Andeslanden Colombia, Ecuador en Peru.

Artikel 10.4 Geheel en al verkregen producten
  • 1. De volgende producten worden beschouwd als volledig in een Partij verkregen:

    • a. aldaar gekweekte of geoogste planten en producten van het plantenrijk;

    • b. aldaar geboren en gehouden levende dieren;

    • c. producten afkomstig van aldaar opgefokte levende dieren;

    • d. aldaar, maar niet buiten de uiterste grenzen van de territoriale wateren van die Partij, door jacht, vangst met vallen en strikken, bevissing, verzamelen of vangen verkregen producten;

    • e. producten afkomstig van aldaar geboren en opgefokte geslachte dieren;

    • f. producten afkomstig van aquacultuur aldaar, indien aquatische organismen, met inbegrip van vis, weekdieren, schaaldieren, andere ongewervelde waterdieren en waterplanten zijn geboren of opgefokt uit uitgangsmateriaal zoals eieren, hom en kuit, visbroed, pootvis of larven, door ingrepen in het kweek- en groeiproces teneinde de productie te vergroten, zoals het uitzetten, voeren, of beschermen tegen predatoren;

    • g. aldaar ontgonnen of gewonnen minerale of andere van nature voorkomende stoffen, niet vallende in punten a) tot en met f), betreft;

    • h. producten van de zeevisserij en andere buiten een territoriale zee door een vaartuig van die Partij uit de zee gewonnen producten;

    • i. producten die, uitsluitend uit de in punt h) bedoelde producten, aan boord van een fabrieksschip van die Partij zijn vervaardigd;

    • j. producten die buiten een territoriale zee door een Partij of een persoon van een Partij uit de zeebodem of ondergrond zijn gewonnen, op voorwaarde dat die Partij of die persoon van die Partij het recht heeft die zeebodem of ondergrond te bewerken;

    • k. resten of afval van productie aldaar of van gebruikte producten aldaar verzameld, voor zover die producten alleen nog voor de terugwinning van grondstoffen kunnen worden gebruikt; en

    • l. producten die aldaar uitsluitend uit de in punten a) tot en met k) bedoelde producten zijn vervaardigd.

  • 2. Onder „vaartuig van een Partij” respectievelijk „fabrieksschip van een Partij” in lid 1, punten h) en i), wordt verstaan een vaartuig respectievelijk fabrieksschip dat:

    • a. in een lidstaat of in Chili is geregistreerd;

    • b. onder de vlag van een lidstaat of van Chili vaart; en

    • c. aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

      • i. het is voor meer dan 50 % eigendom van natuurlijke personen van een lidstaat of van Chili; of

      • ii. het is eigendom van rechtspersonen die:

        • A. hun hoofdkantoor en hun belangrijkste economische activiteit in een lidstaat of in Chili hebben; en

        • B. voor meer dan 50 % eigendom zijn van personen van een van die Partijen.

Artikel 10.5 Toleranties
  • 1. Wanneer een bij de productie van een product gebruikt niet van oorsprong zijnd materiaal niet aan de vereisten van bijlage 10-B voldoet, wordt dat product als van oorsprong uit een Partij beschouwd, op voorwaarde dat:

    • a. voor alle producten11) met uitzondering van onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem ingedeelde producten, de totale waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen niet hoger is dan 10 % van de prijs af fabriek van het product;

    • b. voor onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem ingedeelde producten de in de aantekeningen 6 tot en met 8 bij bijlage 10-A bepaalde toleranties van toepassing zijn.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer de waarde of het gewicht van de bij de productie van een product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen hoger is dan een van de in bijlage 10-B voorgeschreven percentages voor de maximumwaarde of het maximumgewicht van niet van oorsprong zijnde materialen.

  • 3. Lid 1 is niet van toepassing op volledig in een Partij verkregen producten in de zin van artikel 10.4. Indien het op grond van bijlage 10-B is vereist dat de bij de productie van een product gebruikte materialen volledig zijn verkregen, zijn de leden 1 en 2 van dit artikel van toepassing.

Artikel 10.6 Ontoereikende be- of verwerking
  • 1. Niettegenstaande artikel 10.2, lid 1, punt c), wordt een product niet als van oorsprong uit een Partij beschouwd indien slechts een of meer van de volgende behandelingen in die Partij worden uitgevoerd ten aanzien van niet van oorsprong zijnde materialen:

    • a. behandelingen zoals drogen, invriezen, pekelen en andere soortgelijke behandelingen, indien zij uitsluitend bedoeld zijn om producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren;

    • b. splitsen en samenvoegen van colli;

    • c. het wassen, het schoonmaken, het stofvrij maken of het verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke;

    • d. het strijken of persen van textielstoffen en textielwaren;

    • e. eenvoudig schilderen en polijsten;

    • f. ontvliezen of doppen en geheel of gedeeltelijk vermalen van rijst; polijsten en glanzen van granen en rijst;

    • g. het kleuren of aromatiseren van suiker of vormen van suikerklonten; het geheel of gedeeltelijk vermalen van kristalsuiker in vaste vorm;

    • h. het pellen, ontpitten of schillen van noten, vruchten of groenten;

    • i. aanscherpen, eenvoudig vermalen of versnijden;

    • j. zeven, sorteren, classificeren of assorteren;

    • k. eenvoudig plaatsen in flessen, flacons, blikken, zakken, kratten of dozen, bevestigen op kaarten of platen en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de opmaak;

    • l. aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op de verpakking;

    • m. het eenvoudig mengen van producten, ook indien van verschillende soorten, met inbegrip van het mengen van suiker met andere stoffen;

    • n. eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel en het uit elkaar nemen van producten;

    • o. eenvoudig toevoegen van water of verdunnen, drogen of denatureren van producten; of

    • p. slachten van dieren.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1 wordt een behandeling als eenvoudig beschouwd wanneer voor het uitvoeren daarvan geen bijzondere vaardigheden of speciaal daarvoor gemaakte of geïnstalleerde machines, of toestellen of uitrustingsstukken nodig zijn.

Artikel 10.7 Determinerende eenheid
  • 1. De voor de toepassing van dit hoofdstuk in aanmerking te nemen eenheid is het product dat bij de indeling van het product in het geharmoniseerd systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.

  • 2. Indien een zending bestaat uit een aantal identieke producten die onder dezelfde post van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld, is dit hoofdstuk op elk van die producten op zich beschouwd van toepassing.

Artikel 10.8 Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen
  • 1. Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden verzonden en die deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs ervan zijn begrepen of niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, worden geacht een geheel te vormen met het materieel of de machines, apparaten of voertuigen in kwestie.

  • 2. Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen als bedoeld in lid 1, worden bij het bepalen van de oorsprong van het product buiten beschouwing gelaten, behalve wat de berekening van de maximumwaarde van de niet van oorsprong zijnde materialen betreft indien voor een product een maximumwaarde van niet van oorsprong zijnde materialen als vastgesteld in bijlage 10-B van toepassing is.

Artikel 10.9 Stellen en assortimenten

Stellen of assortimenten in de zin van algemene regel 3 voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem worden als van oorsprong uit een Partij beschouwd wanneer alle samenstellende delen ervan van oorsprong zijn. Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oorsprong zijn, wordt als van oorsprong uit een Partij beschouwd indien de waarde van de producten die niet van oorsprong zijn, niet hoger is dan 15 % van de prijs af fabriek van het stel of assortiment.

Artikel 10.10 Neutrale elementen

Om te bepalen of een product kan worden beschouwd als oorsprong is uit een Partij, behoeft niet te worden nagegaan wat de oorsprong is van de volgende mogelijk bij de vervaardiging van het product gebruikte elementen:

  • a. brandstof, energie, katalysatoren en oplosmiddelen;

  • b. apparatuur, benodigdheden en materieel dat wordt gebruikt voor het testen of inspecteren van de producten;

  • c. machines, werktuigen, matrijzen en gietvormen;

  • d. vervangingsonderdelen en materialen voor het onderhoud van materieel en gebouwen;

  • e. smeermiddelen, vetten, samenstellende materialen en andere materialen die worden gebruikt bij de productie of om materieel en gebouwen te laten functioneren;

  • f. handschoenen, brillen, schoeisel, kleding, veiligheidsuitrusting en benodigdheden;

  • g. alle andere materialen die niet in het product zijn verwerkt, maar waarvan kan worden aangetoond dat het gebruik een onderdeel van de productie van het product is.

Artikel 10.11 Verpakking en verpakkingsmiddelen
  • 1. Indien verpakkingsmateriaal en verpakkingsmiddelen waarin het product is verpakt voor detailhandelsverkoop uit hoofde van algemene regel 5 voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem samen met het product zijn ingedeeld, worden zij bij het bepalen van de oorsprong van het product buiten beschouwing gelaten, behalve wat de berekening van de maximumwaarde van niet van oorsprong zijnde materialen betreft indien voor het product een maximumwaarde van niet van oorsprong zijnde materialen als vastgesteld in bijlage 10-B geldt.

  • 2. Bij de bepaling of een product van oorsprong is uit een Partij wordt geen rekening gehouden met het verpakkingsmateriaal en de verpakkingsmiddelen die worden gebruikt ter bescherming van een product tijdens het vervoer.

Artikel 10.12 Gescheiden boekhouding voor onderling vervangbare materialen
  • 1. Van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen worden tijdens de opslag fysiek gescheiden met het oog op het behoud van hun status van „van oorsprong zijnde” en „niet van oorsprong zijnde”, naargelang het geval. Die materialen mogen bij de productie van een product worden gebruikt zonder tijdens de opslag fysiek te worden gescheiden, op voorwaarde dat een methode van gescheiden boekhouding wordt gebruikt.

  • 2. De in lid 1 bedoelde methode van gescheiden boekhouding wordt in overeenstemming met een voorraadbeheersysteem toegepast uit hoofde van in de Partij algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen. De methode van gescheiden boekhouding moet ervoor zorgen dat te allen tijde kan worden vastgesteld dat de hoeveelheid producten die als van oorsprong uit een Partij kan worden beschouwd, niet groter is dan de hoeveelheid die zou zijn verkregen bij een fysieke scheiding van de voorraden.

  • 3. Voor de toepassing van lid 1 wordt onder „onderling vervangbare materialen” verstaan: materialen van dezelfde soort en handelskwaliteit, met dezelfde technische en fysieke kenmerken, waartussen geen onderscheid mogelijk is zodra zij in het eindproduct zijn verwerkt.

Artikel 10.13 Geretourneerde producten

Wanneer een uit een Partij naar een derde land uitgevoerd product van oorsprong uit die Partij naar die Partij wordt geretourneerd, wordt het als niet van oorsprong zijnde beschouwd, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteit van die Partij kan worden aangetoond dat het geretourneerde product:

  • a. hetzelfde is als het uitgevoerde product; en

  • b. terwijl het zich in het derde land bevond of toen het werd uitgevoerd, geen andere behandelingen heeft ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om het in goede staat te bewaren.

Artikel 10.14 Niet-wijziging
  • 1. Een voor binnenlands gebruik in de invoerende Partij aangegeven product van oorsprong mag, nadat het is uitgevoerd en voordat het voor binnenlands gebruik wordt aangegeven, op geen enkele manier worden gewijzigd of getransformeerd en evenmin andere behandelingen ondergaan dan die welke noodzakelijk zijn om het in goede staat te bewaren of om merken, etiketten, verzegelingen of andere documentatie om te waarborgen dat aan de specifieke interne vereisten van de invoerende Partij wordt voldaan, toe te voegen of aan te brengen.

  • 2. Een product mag in een derde land worden opgeslagen of tentoongesteld, op voorwaarde dat het in dat derde land onder douanetoezicht blijft.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in afdeling B kunnen zendingen op het grondgebied van een derde land worden gesplitst wanneer dat door de exporteur of onder zijn verantwoordelijkheid geschiedt en op voorwaarde dat de zendingen in het derde land onder douanetoezicht blijven.

  • 4. In geval van twijfel over de vraag of aan de voorwaarden van de leden 1 tot en met 3 wordt voldaan, kan de douaneautoriteit van de invoerende Partij de importeur verzoeken te bewijzen dat hij aan die voorwaarden voldoet. Dat bewijs kan met alle middelen worden geleverd, onder meer aan de hand van vervoersovereenkomsten zoals cognossementen of feitelijk of concreet bewijsmateriaal zoals de merktekens of nummering van de colli, of ander bewijsmateriaal betreffende het product zelf.

Artikel 10.15 Tentoonstellingen
  • 1. Op producten van oorsprong die voor een tentoonstelling naar een derde land zijn verzonden en die na de tentoonstelling voor invoer in een Partij zijn verkocht, zijn bij die invoer de bepalingen van dit deel van deze overeenkomst van toepassing voor zover ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:

    • a. een exporteur die producten vanuit een Partij naar het derde land van de tentoonstelling heeft verzonden en die daar heeft tentoongesteld;

    • b. de exporteur de producten heeft verkocht of op andere wijze heeft afgestaan aan een geadresseerde in een van de Partijen;

    • c. de producten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan, zijn verzonden; en

    • d. de producten sinds hun verzending naar de tentoonstelling niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.

  • 2. Er moet een attest van oorsprong worden opgesteld overeenkomstig afdeling B, dat overeenkomstig de douaneprocedure van de invoerende Partij bij de douaneautoriteiten moet worden ingediend. Op dat bewijs moeten de naam en het adres van de tentoonstelling zijn vermeld.

  • 3. Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden, en gedurende welke de producten onder douanetoezicht zijn gebleven.

  • 4. De douaneautoriteiten van de invoerende Partij kunnen een bewijs verlangen waaruit blijkt dat de producten in het land van de tentoonstelling onder douanecontrole zijn gebleven, alsook aanvullende bewijsstukken met betrekking tot de voorwaarden waaronder zij zijn tentoongesteld.

AFDELING B OORSPRONGSPROCEDURES
Artikel 10.16 Verzoek om preferentiële tariefbehandeling
  • 1. De invoerende Partij kent een preferentiële tariefbehandeling toe aan een product van oorsprong uit de andere Partij in de zin van dit hoofdstuk, op grond van een verzoek van de importeur om preferentiële tariefbehandeling. De importeur is verantwoordelijk voor de juistheid van het verzoek om preferentiële tariefbehandeling en voor de naleving van de vereisten van dit hoofdstuk.

  • 2. Een verzoek om preferentiële tariefbehandeling wordt gedaan op basis van ofwel:

    • a. een door de exporteur overeenkomstig artikel 10.17 opgesteld attest van oorsprong;

    • b. de aan de importeur bekende informatie volgens de in artikel 10.19 vastgestelde voorwaarden.

  • 3. Het verzoek om preferentiële tariefbehandeling en de basis van dat verzoek als bedoeld in lid 2, worden opgenomen in de douaneaangifte, in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de invoerende Partij.

  • 4. Een importeur die om een preferentiële behandeling verzoekt op basis van een attest van oorsprong als bedoeld in lid 2, punt a), bewaart het attest en verstrekt het desgevraagd aan de douaneautoriteit van de invoerende Partij.

Artikel 10.17 Attest van oorsprong
  • 1. Een exporteur van een product stelt, op basis van informatie waaruit blijkt dat het product van oorsprong is, een attest van oorsprong op, in voorkomend geval met inbegrip van informatie over de oorsprongsstatus van de bij de productie van het product gebruikte materialen.

  • 2. De exporteur is verantwoordelijk voor de juistheid van het opgestelde attest van oorsprong en van de op grond van lid 1 verstrekte informatie. Indien de exporteur redenen heeft om aan te nemen dat het attest van oorsprong onjuiste informatie bevat of op dergelijke informatie is gebaseerd, stelt hij de importeur onmiddellijk in kennis van eventuele wijzigingen die van invloed zijn op de oorsprongsstatus van het product. In dat geval corrigeert de importeur de aangifte ten invoer en betaalt hij eventuele verschuldigde douanerechten.

  • 3. De exporteur stelt een attest van oorsprong op in een van de in bijlage 10-C opgenomen taalversies, op een factuur of ander handelsdocument waarin het product van oorsprong voldoende duidelijk is omschreven om het te kunnen identificeren in de nomenclatuur van het geharmoniseerde systeem. De invoerende Partij verlangt van de importeur geen vertaling van het attest van oorsprong.

  • 4. Een attest van oorsprong is één jaar geldig vanaf de datum waarop het is opgesteld.

  • 5. Een attest van oorsprong kan worden opgesteld voor:

    • a. één enkele zending van een of meer in een Partij ingevoerde producten; of

    • b. meerdere zendingen van identieke producten die worden ingevoerd in een Partij binnen de in het attest van oorsprong aangegeven periode van maximaal twaalf maanden.

  • 6. De invoerende Partij staat, op verzoek van de importeur en met inachtneming van de eventuele voorschriften van de invoerende Partij, één attest van oorsprong toe voor niet-gemonteerde of gedemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) van het geharmoniseerd systeem, ingedeeld onder de afdelingen XV tot en met XXI van het geharmoniseerd systeem, indien die producten in deelzendingen worden ingevoerd.

Artikel 10.18 Geringe afwijkingen en geringe vergissingen

De douaneautoriteit van de invoerende Partij mag een verzoek om preferentiële tariefbehandeling niet afwijzen wegens geringe afwijkingen tussen het attest van oorsprong en de documenten die bij het douanekantoor worden ingediend, noch wegens geringe vergissingen in het attest van oorsprong.

Artikel 10.19 Aan importeur bekende informatie
  • 1. De invoerende Partij kan, in haar wet- en regelgeving, voorwaarden vaststellen om te bepalen welke importeurs een verzoek om preferentiële tariefbehandeling mogen baseren op de aan de importeur bekende informatie.

  • 2. Niettegenstaande lid 1 is de aan de importeur bekende informatie dat een product van oorsprong is, gebaseerd op informatie waaruit blijkt dat het product daadwerkelijk als van oorsprong zijnd kan worden beschouwd en voldoet aan de vereisten van dit hoofdstuk voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus.

Artikel 10.20 Vereisten inzake het bijhouden van administratie
  • 1. Een importeur die verzoekt om preferentiële tariefbehandeling voor een in een Partij ingevoerd product:

    • a. bewaart het door de exporteur opgestelde attest van oorsprong gedurende ten minste drie jaar na de datum van het verzoek om preferentiële behandeling van het product, indien dat verzoek gebaseerd is op een attest van oorsprong; en

    • b. bewaart de informatie waaruit blijkt dat het product voldoet aan de voorwaarden van dit hoofdstuk voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus gedurende ten minste drie jaar na de datum van het verzoek om preferentiële behandeling, indien dat verzoek gebaseerd is op de bij de importeur bekende informatie.

  • 2. Een exporteur die een attest van oorsprong heeft opgesteld, bewaart gedurende ten minste vier jaar na het opstellen van dat attest, kopieën van het attest van oorsprong en alle andere gegevens waaruit blijkt dat het product voldoet aan de vereisten van dit hoofdstuk voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus.

  • 3. De overeenkomstig dit artikel te bewaren gegevens mogen in elektronische vorm worden opgeslagen, in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de invoerende of uitvoerende Partij, naargelang van toepassing.

Artikel 10.21 Vrijstellingen van de vereisten met betrekking tot attesten van oorsprong
  • 1. Producten die in colli door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, worden als producten van oorsprong toegelaten zonder dat een bewijs van oorsprong vereist is, op voorwaarde dat die producten niet als handelsgoederen worden ingevoerd en bij hun aangifte verklaard is dat zij aan de vereisten van dit hoofdstuk voldoen en er over de juistheid van die verklaring geen twijfel bestaat.

  • 2. Invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de ontvangers, de reizigers of de leden van hun gezin wordt niet als invoer van handelsgoederen aangemerkt indien noch de aard, noch de hoeveelheid van de goederen op commerciële doeleinden wijst, op voorwaarde dat de ingevoerde producten geen deel uitmaken van invoer waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die afzonderlijk is verricht om te ontkomen aan het vereiste inzake een attest van oorsprong.

  • 3. De totale waarde van de in lid 1 bedoelde producten mag niet meer bedragen dan 500 EUR of het gelijkwaardige bedrag daarvan in de valuta van de Partij in geval van colli, of 1 200 EUR of het gelijkwaardige bedrag daarvan in de valuta van de Partij in geval van producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.

Artikel 10.22 Verificatie
  • 1. De douaneautoriteit van de invoerende Partij kan op basis van risicobeoordelingsmethoden, die een willekeurige steekproef kunnen omvatten, de oorsprongsstatus van een product verifiëren of verifiëren of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan. Voor die verificatie kan de douaneautoriteit van de invoerende Partij een verzoek om informatie richten aan de importeur die het verzoek om preferentiële behandeling heeft ingediend op grond van artikel 10.16.

  • 2. De douaneautoriteit van de invoerende Partij die een verzoek stuurt op grond van lid 1 mag niet meer dan de volgende informatie met betrekking tot de oorsprong van een product vragen:

    • a. het attest van oorsprong, indien het verzoek om preferentiële behandeling op een attest van oorsprong werd gebaseerd; en

    • b. informatie over het voldoen aan de oorsprongscriteria, te weten:

      • i. als het oorsprongscriterium „volledig verkregen” is, de toepasselijke categorie (zoals oogst, ontginning, bevissing) en plaats van productie;

      • ii. als het oorsprongscriterium is gebaseerd op een wijziging in tariefindeling, een lijst van alle niet van oorsprong zijnde materialen, met inbegrip van het tariefindelingsnummer ervan (in 2, 4 of 6 cijfers, afhankelijk van het oorsprongscriterium);

      • iii. als het oorsprongscriterium is gebaseerd op een waardemethode, de waarde van het eindproduct evenals de waarde van alle bij de productie gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen;

      • iv. als het oorsprongscriterium is gebaseerd op gewicht, het gewicht van het eindproduct alsook het gewicht van de desbetreffende in het eindproduct gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen; en

      • v. als het oorsprongscriterium is gebaseerd op een specifiek productieprocedé, een beschrijving van dat specifieke procedé.

  • 3. Wanneer de importeur de gevraagde informatie verstrekt, kan hij daaraan alle andere informatie toevoegen die hij met het oog op de verificatie nuttig acht.

  • 4. Als het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op een overeenkomstig artikel 10.16, lid 2, punt a), door de exporteur opgesteld attest van oorsprong, verstrekt de importeur dat attest van oorsprong, maar kan hij de douaneautoriteit van de invoerende Partij antwoorden dat hij de in lid 2, punt b), van dat artikel bedoelde informatie niet kan verstrekken.

  • 5. Als het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op de aan de importeur bekende informatie zoals bedoeld in artikel 10.16, lid 2, punt b), kan de douaneautoriteit van de invoerende Partij die de verificatie verricht, na eerst op grond van lid 1 van dit artikel om informatie te hebben verzocht, de importeur verzoeken aanvullende informatie te verstrekken, wanneer zij van oordeel is dat aanvullende informatie nodig is om de oorsprongsstatus van het product te verifiëren of om na te gaan of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan. De douaneautoriteit van de invoerende Partij kan indien van toepassing de importeur om specifieke documentatie en informatie verzoeken.

  • 6. Als de douaneautoriteit van de invoerende Partij besluit de preferentiële tariefbehandeling voor de betrokken producten te schorsen zolang de uitslag van de verificatie niet bekend is, kan zij de importeur de mogelijkheid bieden om de producten vrij te geven. Als voorwaarde voor die vrijgave kan de invoerende Partij een waarborg of andere passende conservatoire maatregelen verlangen. Elke schorsing van de preferentiële tariefbehandeling wordt zo spoedig mogelijk beëindigd nadat de douaneautoriteit van de invoerende Partij heeft vastgesteld dat de betrokken producten van oorsprong zijn of dat aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan.

Artikel 10.23 Administratieve samenwerking
  • 1. Met het oog op de goede toepassing van dit hoofdstuk werken de Partijen via hun respectieve douaneautoriteit samen bij het controleren of een product van oorsprong is en of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan.

  • 2. Als het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op een attest van oorsprong overeenkomstig artikel 10.16, lid 2, punt a), kan de douaneautoriteit van de invoerende Partij die de verificatie verricht, na de importeur eerst op grond van artikel 10.22, lid 1, om informatie te hebben verzocht, een verzoek om informatie richten aan de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij binnen een periode van twee jaar na de datum van het verzoek om preferentiële behandeling, indien de douaneautoriteit van de invoerende Partij van oordeel is dat aanvullende informatie nodig is om de oorsprongsstatus van het product te controleren of om na te gaan of aan de overige vereisten van dit hoofdstuk is voldaan. De douaneautoriteit van de uitvoerende Partij kan indien van toepassing de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij om specifieke documentatie en informatie verzoeken.

  • 3. De douaneautoriteit van de invoerende Partij vermeldt de volgende informatie in het in lid 2 bedoelde verzoek:

    • a. het attest van oorsprong of een kopie daarvan;

    • b. de identiteit van de douaneautoriteit waarvan het verzoek afkomstig is;

    • c. de naam van de te controleren exporteur;

    • d. het onderwerp en de reikwijdte van de controle; en

    • e. indien van toepassing, andere relevante documenten.

  • 4. De douaneautoriteit van de uitvoerende Partij kan, in overeenstemming met haar toepasselijke wet- en regelgeving, haar verificatie verrichten door de exporteur om documenten te verzoeken en door bewijsmateriaal op te vragen, of door een bezoek te brengen aan de bedrijfsruimten van de exporteur met het oog op de controle van gegevens en inspectie van de bij de productie van het product gebruikte infrastructuur.

  • 5. Naar aanleiding van het in lid 2 bedoelde verzoek verstrekt de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij de douaneautoriteit van de invoerende Partij de volgende informatie:

    • a. de gevraagde documentatie, indien beschikbaar;

    • b. een advies inzake de oorsprongsstatus van het product;

    • c. de omschrijving van het gecontroleerde product en de voor de toepassing van de oorsprongsregels geldende tariefindeling;

    • d. een beschrijving van en een toelichting bij het productieprocedé ter staving van de oorsprongsstatus van het product;

    • e. informatie over de manier waarop de verificatie van de oorsprongsstatus van het product op grond van lid 4 is verricht; en

    • f. indien van toepassing, bewijsstukken.

  • 6. De douaneautoriteit van de uitvoerende Partij verstrekt de douaneautoriteit van de invoerende Partij de in lid 5, punt a) of punt f), bedoelde informatie niet zonder toestemming van de exporteur.

  • 7. Alle gevraagde informatie, met inbegrip van eventuele ondersteunende documenten en alle andere verwante informatie over de verificatie, moet bij voorkeur elektronisch worden uitgewisseld tussen de douaneautoriteiten van de Partijen.

  • 8. De Partijen verstrekken elkaar, via de in overeenstemming met dit deel van deze overeenkomst aangewezen coördinatoren, de contactgegevens van hun respectieve douaneautoriteiten en elke wijziging daarvan binnen 30 dagen na de wijziging.

Artikel 10.24 Wederzijdse bijstand bij fraudebestrijding

Bij een vermoede inbreuk op dit hoofdstuk verlenen de Partijen elkaar wederzijdse administratieve bijstand in overeenstemming met het Protocol inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken bij deze overeenkomst.

Artikel 10.25 Weigering van verzoeken om preferentiële tariefbehandeling
  • 1. Onverminderd de vereisten van de leden 3 tot en met 5 kan de douaneautoriteit van de invoerende Partij weigeren een preferentiële tariefbehandeling toe te kennen indien:

    • a. binnen een termijn van drie maanden na het verzoek om informatie op grond van artikel 10.22, lid 1:

      • i. de importeur geen antwoord heeft verstrekt;

      • ii. in gevallen waarin het verzoek om preferentiële tariefbehandeling is gebaseerd op een attest van oorsprong overeenkomstig artikel 10.16, lid 2, punt a), het attest van oorsprong niet werd verstrekt; of

      • iii. in gevallen waarin het verzoek om preferentiële tariefbehandeling op de aan de importeur bekende informatie als bedoeld in artikel 10.16, lid 2, punt b), is gebaseerd, de door de importeur verstrekte informatie niet volstaat om de oorsprongsstatus van het product te bevestigen;

    • b. binnen een termijn van drie maanden na het verzoek om aanvullende informatie op grond van artikel 10.22, lid 5:

      • i. de importeur geen antwoord heeft verstrekt; of

      • ii. de door de importeur verstrekte informatie niet volstaat om te bevestigen dat het product van oorsprong is;

    • c. binnen een termijn van tien maanden na het verzoek om informatie op grond van artikel 10.23, lid 2:

      • i. de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij geen antwoord heeft verstrekt; of

      • ii. de door de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij verstrekte informatie ontoereikend is om de oorsprongsstatus van het product te kunnen bevestigen.

  • 2. De douaneautoriteit van de invoerende Partij kan een verzoek om preferentiële tariefbehandeling weigeren indien de importeur die om preferentiële tariefbehandeling verzoekt niet aan andere vereisten van dit hoofdstuk dan die welke betrekking hebben op de oorsprongsstatus van de producten voldoet.

  • 3. Als de douaneautoriteit van de invoerende Partij over voldoende gronden beschikt om een verzoek om preferentiële tariefbehandeling te weigeren uit hoofde van lid 1 van dit artikel, stelt zij, in gevallen waarin de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij op grond van artikel 10.23, lid 5, punt b), een advies heeft uitgebracht waarin de oorsprongsstatus van de producten wordt bevestigd, binnen twee maanden na ontvangst van die opinie de douaneautoriteit van de uitvoerende Partij in kennis van haar voornemen om het verzoek om preferentiële tariefbehandeling te weigeren.

  • 4. Indien de in lid 3 bedoelde kennisgeving is gedaan, vindt binnen drie maanden na de datum van die kennisgeving op verzoek van een van de Partijen overleg plaats. De termijn voor overleg kan in onderlinge overeenstemming tussen de douaneautoriteiten van de Partijen per geval worden verlengd. Het overleg kan plaatsvinden volgens de procedure die is vastgesteld door het in artikel 10.31 bedoelde subcomité.

  • 5. Na het verstrijken van de termijn voor overleg weigert de douaneautoriteit van de invoerende Partij het verzoek om preferentiële tariefbehandeling slechts indien zij de oorsprongsstatus van het product niet kan bevestigen en nadat zij de importeur in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.

Artikel 10.26 Vertrouwelijkheid
  • 1. Elke Partij respecteert in overeenstemming met haar wet- en regelgeving de vertrouwelijke aard van alle haar door de andere Partij op grond van dit hoofdstuk verstrekte informatie en beschermt die informatie tegen openbaarmaking.

  • 2. De door de autoriteiten van de invoerende Partij verkregen informatie mag alleen met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk door die autoriteiten worden gebruikt.

  • 3. Elke Partij ziet erop toe dat de vertrouwelijke informatie die op grond van dit hoofdstuk wordt verzameld, niet wordt gebruikt voor andere doeleinden dan het beheer en de handhaving van besluiten en bepalingen met betrekking tot de oorsprong van producten en douanezaken, tenzij de persoon of de Partij die de vertrouwelijke informatie heeft verstrekt, daarvoor toestemming heeft gegeven.

  • 4. Niettegenstaande lid 3 kan een Partij toestaan dat op grond van dit hoofdstuk verzamelde informatie wordt gebruikt in administratieve, rechterlijke of buitengerechtelijke procedures die zijn ingeleid wegens niet-naleving van douanegerelateerde wet- en regelgeving waarmee aan dit hoofdstuk uitvoering wordt gegeven. Een Partij stelt de persoon of Partij die de betrokken informatie heeft verstrekt, vooraf van die gebruikmaking in kennis.

Artikel 10.27 Restituties en verzoeken om preferentiële tariefbehandeling na invoer
  • 1. Elke Partij bepaalt dat een importeur na invoer kan verzoeken om preferentiële tariefbehandeling en om restitutie van het teveel betaalde recht voor een product indien:

    • a. de importeur op het tijdstip van invoer geen verzoek om preferentiële tariefbehandeling heeft ingediend;

    • b. het verzoek uiterlijk twee jaar na de datum van invoer wordt ingediend; en

    • c. het betrokken product op het tijdstip van invoer in het kader op het grondgebied van de Partij in aanmerking kwam voor preferentiële tariefbehandeling.

  • 2. Als voorwaarde voor een preferentiële tariefbehandeling op basis van een verzoek op grond van lid 1, kan de invoerende Partij verlangen dat de importeur:

    • a. een verzoek om preferentiële tariefbehandeling indient overeenkomstig de wet- en regelgeving van de invoerende Partij;

    • b. waar passend het attest van oorsprong verstrekt; en

    • c. aan alle andere toepasselijke vereisten van dit hoofdstuk op dezelfde wijze heeft voldaan alsof de importeur ten tijde van de invoer om preferentiële tariefbehandeling had verzocht.

Artikel 10.28 Administratieve maatregelen en sancties
  • 1. Elke Partij legt in overeenstemming met haar respectieve wet- en regelgeving administratieve maatregelen op aan elke persoon die een document opstelt of laat opstellen dat onjuiste informatie bevat die is verstrekt om een preferentiële tariefbehandeling voor een product te verkrijgen of die niet voldoet aan de vereisten van:

    • a. artikel 10.20;

    • b. artikel 10.23, lid 4, door geen bewijs aan te leveren of een bezoek te weigeren; of

    • c. artikel 10.17, lid 2, door een verzoek om preferentiële tariefbehandeling in de douaneaangifte niet te corrigeren en de verschuldigde douanerechten te betalen, indien het aanvankelijke verzoek om preferentiële behandeling was gebaseerd op onjuiste informatie.

  • 2. De Partij houdt rekening met artikel 6, lid 3.6, van de Overeenkomst inzake handelsfacilitatie in bijlage 1A bij de WTO-overeenkomst in gevallen waarin een importeur vrijwillig een correctie van een verzoek om preferentiële behandeling bekendmaakt vóórdat hij een verzoek om verificatie ontvangt, overeenkomstig de wet- en regelgeving van die Partij.

AFDELING C SLOTBEPALINGEN
Artikel 10.29 Ceuta en Melilla
  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk vallen voor de EU-Partij Ceuta en Melilla niet onder de term „Partij”.

  • 2. Producten van oorsprong uit Chili die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, krijgen in elk opzicht krachtens dit deel van deze overeenkomst dezelfde douanebehandeling als die welke uit hoofde van Protocol nr. 2 bij de Akte van Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Republiek Portugal tot de Europese Unie aan producten van oorsprong uit het douanegebied van de Europese Unie wordt verleend. Chili past op de invoer van onder dit deel van deze overeenkomst vallende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla dezelfde douanebehandeling toe als op de invoer van producten van oorsprong uit de EU-Partij.

  • 3. De oorsprongsregels en oorsprongsprocedures uit hoofde van dit hoofdstuk zijn mutatis mutandis van toepassing op producten die vanuit Chili naar Ceuta en Melilla worden uitgevoerd en op producten die vanuit Ceuta en Melilla naar Chili worden uitgevoerd.

  • 4. Ceuta en Melilla worden als één grondgebied beschouwd.

  • 5. Artikel 10.3 is van toepassing op de invoer en de uitvoer van producten tussen de EU-Partij, Chili en Ceuta en Melilla.

  • 6. De exporteur vermeldt in veld 3 van de tekst van het attest van oorsprong in bijlage 10-C, „Chili” of „Ceuta en Melilla”, afhankelijk van de oorsprong van het goed.

  • 7. De douaneautoriteit van het Koninkrijk Spanje is verantwoordelijk voor de toepassing van dit artikel in Ceuta en Melilla.

Artikel 10.30 Wijzigingen

De Gezamenlijke Raad kan besluiten vaststellen tot wijziging van dit hoofdstuk en de bijlagen 10-A tot en met 10-E op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a).

Artikel 10.31 Subcomité Douane, handelsbevordering en oorsprongsregels
  • 1. Het op grond van artikel 8.8, lid 1, ingestelde Subcomité Douane, handelsbevordering en oorsprongsregels (het „subcomité”) bestaat uit vertegenwoordigers van de Partijen met verantwoordelijkheid voor douane.

  • 2. Het subcomité is verantwoordelijk voor de effectieve uitvoering en toepassing van dit hoofdstuk.

  • 3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk heeft het subcomité de volgende taken:

    • a. aan het Gemengd Comité zo nodig passende aanbevelingen doen over:

      • i. de toepassing en werking van dit hoofdstuk; en

      • ii. eventuele door een Partij voorgestelde wijzigingen van dit hoofdstuk en van bijlagen 10-A tot en met 10-E;

    • b. het doen van suggesties aan het Gemengd Comité over de vaststelling van toelichtingen om de toepassing van dit hoofdstuk te vergemakkelijken; en

    • c. het behandelen van alle andere aangelegenheden met betrekking tot dit hoofdstuk waarover de Partijen het eens zijn.

Artikel 10.32 Producten in doorvoer of in opslag

De Partijen kunnen dit deel van deze overeenkomst toepassen op producten die voldoen aan dit hoofdstuk en die zich op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst in doorvoer of onder de regeling voorlopige opslag, in douane-entrepots of in vrije zones in de EU-Partij of in Chili bevinden, mits een attest van oorsprong is ingediend bij de douaneautoriteiten van de invoerende Partij.

Artikel 10.33 Toelichtingen

Bijlage 10-E (Toelichting) bevat een toelichting op de uitlegging, de toepassing en het beheer van dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK 11 DOUANE EN HANDELSBEVORDERING
Artikel 11.1 Doelstellingen
  • 1. De Partijen erkennen het belang van douane en handelsbevordering bij de ontwikkeling van het mondiale handelsstelsel.

  • 2. De Partijen erkennen dat internationale instrumenten en normen op het gebied van handel en douane de basis vormen voor invoer-, uitvoer- en doorvoervoorschriften en -procedures.

  • 3. De Partijen komen overeen dat douanewet- en regelgeving niet-discriminerend moet zijn en dat de douaneprocedures moeten zijn gebaseerd op het gebruik van moderne methoden en doeltreffende controles om fraude te bestrijden, de gezondheid en veiligheid van consumenten te beschermen en legitieme handel te bevorderen. Elke Partij moet haar douanewet- en regelgeving en -procedures periodiek evalueren. De Partijen erkennen tevens dat hun douaneprocedures niet meer administratieve lasten of handelsbeperkingen mogen meebrengen dan nodig is om de legitieme doelstellingen te verwezenlijken en dat zij op voorspelbare, consistente en transparante wijze moeten worden toegepast.

  • 4. De Partijen komen overeen nauwer samen te werken om ervoor te zorgen dat de toepasselijke douanewetgeving, -regelgeving en -procedures, alsook de bestuurlijke capaciteit van de desbetreffende diensten, voldoen aan de doelstellingen van stimulering van het handelsverkeer en doeltreffende douanecontrole.

Artikel 11.2 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „douaneautoriteit” verstaan:

  • a. voor Chili, de Servicio Nacional de Aduanas (Nationale Douanedienst), of de opvolger daarvan; en

  • b. voor de EU-Partij, de voor douanezaken bevoegde diensten van de Europese Commissie en de douanediensten alsook alle andere autoriteiten in de lidstaten die belast zijn met de toepassing en de handhaving van de douanewet- en -regelgeving.

Artikel 11.3 Douanesamenwerking
  • 1. De respectieve douaneautoriteiten van de Partijen werken samen op douanegebied om de doelstellingen van artikel 11.1 te bereiken.

  • 2. De Partijen ontwikkelen een samenwerking, onder meer door:

    • a. uitwisseling van informatie betreffende de douanewet- en regelgeving, de uitvoering ervan en de douaneprocedures, in het bijzonder op de volgende gebieden:

      • i. vereenvoudiging en modernisering van de douaneprocedures;

      • ii. handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douaneautoriteiten;

      • iii. vergemakkelijking van doorvoer en overlading;

      • iv. betrekkingen met het bedrijfsleven; en

      • v. veiligheid van de toeleveringsketen en risicobeheer;

    • b. samen te werken inzake de douanegerelateerde aspecten van de beveiliging en vergemakkelijking van internationale handelstoeleveringsketen overeenkomstig het in juni 2005 aangenomen SAFE Framework of Standards to Secure and Facilitate Global Trade van de Werelddouaneorganisatie („WDO”);

    • c. de ontwikkeling van gezamenlijke initiatieven te overwegen op het gebied van invoer-, uitvoer- en andere douaneprocedures, met inbegrip van de uitwisseling van beste praktijken en technische bijstand, en het bedrijfsleven een doeltreffende dienstverlening aan te bieden; een dergelijke samenwerking kan uitwisselingen omvatten over douanelaboratoria, de opleiding van douanebeambten en nieuwe technologieën voor douanecontroles en -procedures;

    • d. hun samenwerking binnen internationale organisaties als de WTO en de WDO op het gebied van douane te versterken;

    • e. waar nodig en passend een wederzijdse erkenning van programma’s inzake geautoriseerde marktdeelnemers op te zetten, met inbegrip van gelijkwaardige maatregelen voor handelsbevordering;

    • f. uitwisselingen te houden over risicobeheertechnieken, risiconormen en veiligheidscontroles om, voor zover praktisch mogelijk, minimumnormen voor risicobeheertechnieken en daarmee samenhangende vereisten en programma’s vast te stellen;

    • g. te streven naar harmonisering van hun gegevensvereisten met betrekking tot invoer-, uitvoer- en andere douaneprocedures, door gemeenschappelijke normen en gegevenselementen toe te passen overeenkomstig het Data Model van de WDO;

    • h. hun respectieve ervaringen bij de ontwikkeling en uitrol van hun éénloketsystemen te delen en, waar passend, gemeenschappelijke reeksen van gegevenselementen te ontwikkelen voor die systemen;

    • i. een dialoog tussen elkaars beleidsdeskundigen te onderhouden om het nut, de efficiëntie en de toepasbaarheid van voorafgaande besluiten voor douaneautoriteiten en handelaren te bevorderen; en

    • j. waar relevant en passend, door middel van gestructureerde en terugkerende communicatie tussen hun douaneautoriteiten, bepaalde categorieën douanegerelateerde informatie uit te wisselen voor specifieke doeleinden, met name met het oog op het verbeteren van het risicobeheer en de doeltreffendheid van douanecontroles, het aanpakken van risicogoederen wat betreft belastinginning of veiligheid en zekerheid, en het vergemakkelijken van de legitieme handel; een dergelijke uitwisseling laat de uitwisseling van informatie die tussen de Partijen kan plaatsvinden op grond van het Protocol inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken bij deze overeenkomst onverlet.

  • 3. Op elke uitwisseling van informatie tussen de Partijen uit hoofde van dit hoofdstuk zijn de voorschriften voor de geheimhouding van informatie en de bescherming van persoonsgegevens zoals vervat in artikel 12 van het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken bij deze overeenkomst alsook alle vereisten inzake vertrouwelijkheid en privacy in de wet- en regelgeving van de Partijen, overeenkomstig van toepassing.

Artikel 11.4 Wederzijdse administratieve bijstand

De Partijen verlenen elkaar wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden overeenkomstig het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden bij deze overeenkomst.

Artikel 11.5 Douanewet, -regelgeving en -procedures
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat haar douanewet, -regelgeving en -procedures:

    • a. gebaseerd zijn op internationale instrumenten en normen op het gebied van douane en handel, zoals het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, gedaan te Brussel op 14 juni 1983, alsook het SAFE Framework of Standards to Secure and Facilitate Global Trade van de WDO en het Data Model van de WDO en, indien van toepassing, de inhoudelijke elementen van de Herziene Overeenkomst van Kyoto inzake de vereenvoudiging en harmonisatie van douaneprocedures, gedaan te Kyoto op 18 mei 1973 en aangenomen door de Raad van de Werelddouaneorganisatie in juni 1999;

    • b. gebaseerd zijn op de bescherming en bevordering van de legitieme handel door de doeltreffende handhaving en naleving van de wettelijke voorschriften; en

    • c. evenredig en niet-discriminerend zijn, teneinde geen onnodige last aan marktdeelnemers op te leggen, te voorzien in verdere facilitatie voor marktdeelnemers met een hoog nalevingsniveau, met inbegrip van een gunstige behandeling met betrekking tot douanecontroles voorafgaand aan de vrijgave van goederen, en garanties te bieden tegen fraude en onrechtmatige of schadelijke activiteiten.

  • 2. Teneinde de werkmethoden te verbeteren en te zorgen voor een niet-discriminatoire, transparante, efficiënte en integere werkwijze op het gebied van douane waarvoor verantwoording wordt afgelegd, neemt elke Partij de volgende maatregelen:

    • a. indien mogelijk de vereisten en formaliteiten vereenvoudigen en evalueren met het oog op een snelle vrijgave en douaneafhandeling van goederen;

    • b. streven naar verdere vereenvoudiging en standaardisering van de door de douane en andere instanties vereiste gegevens en documentatie opdat marktdeelnemers, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, tijd en kosten kunnen besparen; en

    • c. ervoor zorgen dat de hoogste integriteitsnormen in stand worden gehouden, door maatregelen die in overeenstemming zijn met de in internationale overeenkomsten en instrumenten ter zake neergelegde beginselen.

Artikel 11.6 Vrijgave van goederen

Elke Partij draagt er zorg voor dat haar douaneautoriteiten, grensdiensten of andere bevoegde instanties:

  • a. voorzien in de onmiddellijke vrijgave van goederen binnen een tijdvak dat niet langer is dan vereist om te waarborgen dat aan haar douane- en andere handelsgerelateerde wet- en regelgeving en formaliteiten wordt voldaan;

  • b. het mogelijk maken dat de documentatie en alle andere vereiste informatie vóór de aankomst van de goederen elektronisch worden ingediend en elektronisch worden verwerkt;

  • c. het mogelijk maken dat goederen vóór de uiteindelijke vaststelling van douanerechten, belastingen, retributies en heffingen worden vrijgegeven, mits, indien vereist op grond van haar wet- en regelgeving, zekerheid wordt gesteld voor de eindbetaling daarvan; en

  • d. bij het vaststellen van het tijdschema voor en het uitvoeren van eventueel vereiste onderzoeken passende prioriteit toekennen aan aan bederf onderhevige goederen.

Artikel 11.7 Vereenvoudigde douaneprocedures

Elke Partij stelt maatregelen vast dan wel handhaaft maatregelen op grond waarvan marktdeelnemers die voldoen aan de in haar wet- en regelgeving vermelde criteria, voor verdere vereenvoudiging van douaneprocedures in aanmerking kunnen komen. Dergelijke maatregelen zijn bijvoorbeeld douaneaangiften die een beperkte reeks gegevens of bewijsstukken bevatten, of periodieke douaneaangiften voor de bepaling en betaling van douanerechten en belastingen met betrekking tot meerdere invoerhandelingen binnen een bepaald tijdvak, na de vrijgave van die ingevoerde goederen, of andere procedures die voorzien in een versnelde vrijgave van bepaalde zendingen.

Artikel 11.8 Geautoriseerde marktdeelnemers
  • 1. Elke Partij stelt een partnerschapsprogramma voor handelsbevordering in dan wel handhaaft een dergelijk partnerschapsprogramma voor marktdeelnemers die voldoen aan specifieke criteria („geautoriseerde marktdeelnemers”).

  • 2. De nader bepaalde criteria om als erkende marktdeelnemer te worden aangemerkt, houden verband met de naleving, of het risico van niet-naleving, van de in de wet- en regelgeving en procedures van elke Partij gespecificeerde voorschriften. De specifieke criteria moeten worden bekendgemaakt en kunnen onder meer het volgende omvatten:

    • a. geen ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving en belastingvoorschriften en geen strafblad met zware misdrijven in verband met de economische activiteit van de aanvrager;

    • b. de aanvrager kan aantonen dat hij zijn handelingen en de goederenstroom goed onder controle heeft dankzij een handels- en, waar passend, vervoersadministratie die passende douanecontroles mogelijk maakt;

    • c. financiële solvabiliteit die geacht wordt aangetoond te zijn als de aanvrager een goede financiële positie heeft die hem in staat stelt aan zijn verplichtingen te voldoen, waarbij naar behoren wordt gelet op de kenmerken van het type zakelijke activiteiten in kwestie;

    • d. aangetoonde bekwaamheid of beroepskwalificaties die rechtstreeks samenhangen met de verrichte activiteit; en

    • e. passende veiligheidsnormen.

  • 3. De in lid 2 bedoelde specifieke criteria worden niet zodanig ontworpen of toegepast dat ze in gelijke omstandigheden willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen marktdeelnemers in de hand werken of meebrengen, en maken het voor kleine en middelgrote ondernemingen mogelijk om deel te nemen.

  • 4. Het in lid 1 bedoelde partnerschapsprogramma voor handelsbevordering omvat de volgende voordelen:

    • a. lage eisen aan documenten en gegevens, naargelang van het geval;

    • b. lager percentage fysieke controles of versnelde onderzoeken, naargelang van het geval;

    • c. vereenvoudigde procedures voor vrijgave en korte vrijgavetermijn, naargelang van het geval;

    • d. gebruikmaking van garanties, waaronder, in voorkomend geval, doorlopende garanties of garanties met korte looptijd; en

    • e. controle van de goederen in de bedrijfsruimten van de geautoriseerde marktdeelnemer of op een andere door de douaneautoriteiten goedgekeurde plaats.

  • 5. Het in lid 1 bedoelde partnerschapsprogramma voor handelsbevordering kan ook aanvullende voordelen omvatten, zoals:

    • a. uitgestelde betaling van rechten, belastingen, retributies en heffingen;

    • b. één enkele douaneaangifte voor alle in- en uitvoer in een bepaalde periode; of

    • c. beschikbaarheid van één specifiek contactpunt om bijstand te verlenen in douaneaangelegenheden.

Artikel 11.9 Vereisten ten aanzien van gegevens en documentatie
  • 1. Elke Partij zorgt ervoor dat vereisten ten aanzien van invoer-, uitvoer- en doorvoerformaliteiten, -gegevens en -documentatie:

    • a. worden vastgesteld en toegepast met het oog op een snelle vrijgave van goederen, mits aan de voorwaarden voor de vrijgave is voldaan;

    • b. zodanig worden vastgesteld en toegepast dat de voor het naleven van de voorschriften benodigde tijd en de daarmee verbonden kosten voor handelaren en marktdeelnemers worden verminderd;

    • c. het minst handelsbeperkende alternatief zijn, indien er redelijkerwijs twee of meer alternatieven beschikbaar zijn om de betrokken beleidsdoelstelling(en) te verwezenlijken; en

    • d. niet worden gehandhaafd wanneer zij niet langer nodig zijn, ook wat onderdelen daarvan betreft.

  • 2. Elke Partij past voor de vrijgave van goederen op haar douanegrondgebied gemeenschappelijke douaneprocedures toe en gebruikt daartoe uniforme douanedocumentatie.

Artikel 11.10 Gebruik van informatietechnologieën en elektronische betalingen
  • 1. Elke Partij maakt gebruik van informatietechnologie die procedures voor de vrijgave van goederen bespoedigt, met het oog op het bevorderen van de handel tussen de Partijen.

  • 2. Elke Partij:

    • a. stelt elektronisch een douaneaangifte ter beschikking die vereist is voor de invoer, uitvoer of doorvoer van goederen;

    • b. staat toe dat douaneaangiften in elektronisch formaat worden ingediend;

    • c. stelt een manier vast om de elektronische uitwisseling van douane-informatie met haar handelsgemeenschap mogelijk te maken;

    • d. bevordert de elektronische uitwisseling van gegevens tussen marktdeelnemers en douaneautoriteiten, alsook andere verwante diensten; en

    • e. maakt gebruik van elektronische risicobeheersystemen voor beoordeling en gerichtheid die haar douaneautoriteiten in staat stellen hun inspecties toe te spitsen op risicogoederen en die de vrijgave en het verkeer van goederen met een laag risico vergemakkelijken.

  • 3. Elke Partij stelt procedures in dan wel handhaaft procedures die elektronische betaling van door de douaneautoriteiten bij in- en uitvoer geïnde rechten, belastingen, retributies en heffingen mogelijk maken.

Artikel 11.11 Risicobeheer
  • 1. Elke Partij stelt een risicobeheersysteem voor douanecontrole in dan wel handhaaft een risicobeheersysteem.

  • 2. Elke Partij ontwerpt en past het risicobeheer toe op zodanige wijze dat willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie of een verkapte beperking van de internationale handel wordt vermeden.

  • 3. Elke Partij concentreert de douanecontroles en andere relevante grenscontroles op zendingen met een hoog risico en bespoedigt de vrijgave van zendingen met een laag risico. Elke Partij kan als onderdeel van zijn risicobeheer ook op willekeurige basis zendingen voor die controles selecteren.

  • 4. Elke Partij baseert haar risicobeheer op een beoordeling van de risico’s aan de hand van passende selectiviteitscriteria.

Artikel 11.12 Controle na douaneafhandeling
  • 1. Ter bespoediging van de vrijgave van de goederen stelt elke Partij controles na douaneafhandeling in dan wel handhaaft zij controles na douaneafhandeling, teneinde de naleving van haar douane- en overige handelsgerelateerde wet- en regelgeving te verzekeren.

  • 2. Elke Partij voert de controles na douaneafhandeling op risicogebaseerde wijze uit.

  • 3. Elke Partij voert de controles na douaneafhandeling op transparante wijze uit. Wanneer een controle is verricht en de controle uitsluitsel heeft gegeven, stelt de Partij de persoon wiens administratie het voorwerp van de controle is, onverwijld in kennis van de resultaten, van de redenen voor de resultaten en van de rechten en verplichtingen van die persoon.

  • 4. De Partijen erkennen dat de bij controles na douaneafhandeling verkregen informatie kan worden gebruikt in verdere administratieve of gerechtelijke procedures.

  • 5. Elke Partij gebruikt, voor zover praktisch uitvoerbaar, het resultaat van een controle na douaneafhandeling bij de toepassing van het risicobeheer.

Artikel 11.13 Transparantie
  • 1. De Partijen erkennen het belang van tijdig overleg met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven over wetgevingsvoorstellen en algemene procedures met betrekking tot douane en handel. Elke Partij voorziet met dat doel voor ogen in passend overleg tussen de diensten en het bedrijfsleven.

  • 2. Elke Partij ziet erop toe dat hun respectieve douane-eisen en aan douane verwante eisen en procedures blijven voldoen aan de behoeften van het bedrijfsleven, beste praktijken volgen en zo weinig mogelijk handelsbeperkend blijven.

  • 3. Elke Partij voorziet in passend regelmatig overleg tussen de grensinstanties en de handelaren of andere belanghebbenden die zich op haar grondgebied bevinden.

  • 4. Elke Partij maakt onverwijld, op niet-discriminerende en toegankelijke wijze, ook online, en vóór de toepassing ervan, nieuwe wet- en regelgeving in verband met douane en handelsbevordering bekend, alsook wijzigingen en uitleggingen van die wet- en regelgeving. Die wet- en regelgeving en de wijzigingen en uitlegging daarvan, hebben onder meer betrekking op:

    • a. de procedures bij invoer, uitvoer en doorvoer, met inbegrip van de procedures bij binnenkomst via havens, luchthavens en andere punten van binnenkomst, en de daarvoor vereiste formulieren en documenten;

    • b. de toegepaste tarieven wat betreft rechten en belastingen van welke aard ook ter zake van of in verband met de invoer of uitvoer;

    • c. de retributies en heffingen die worden opgelegd door of voor overheidsinstanties ter zake van of in verband met de invoer, uitvoer of doorvoer;

    • d. de voorschriften voor de indeling of waardebepaling van producten voor douanedoeleinden;

    • e. de algemeen toepasselijke wet- en regelgeving en administratieve besluiten van algemene toepassing die betrekking hebben op de oorsprongsregels;

    • f. de beperkingen of verboden met betrekking tot invoer, uitvoer of doorvoer;

    • g. de sanctiebepalingen ten aanzien van niet-inachtneming van de invoer-, uitvoer- of doorvoerformaliteiten;

    • h. de overeenkomsten of delen daarvan met welk land of welke landen dan ook in verband met de invoer, uitvoer of doorvoer;

    • i. de procedures in verband met het beheer van tariefcontingenten;

    • j. de openingstijden en werkwijzen van douanekantoren in havens en bij grensposten;

    • k. contactpunten voor verzoeken om inlichtingen; en

    • l. andere relevante mededelingen van administratieve aard in verband met de punten a) tot en met k).

  • 5. Elke Partij ziet erop toe dat er een redelijke tijdspanne ligt tussen de bekendmaking12) en de inwerkingtreding van nieuwe of gewijzigde wet- en regelgeving, procedures en retributies of heffingen.

  • 6. Elke Partij richt een of meer informatiepunten op of houdt die in stand om redelijke vragen van overheden, marktdeelnemers en andere belanghebbenden over douane- en andere handelsgerelateerde aangelegenheden te beantwoorden. De informatiepunten beantwoorden vragen binnen een door elke Partij vastgestelde redelijke termijn, die kan variëren naargelang van de aard of complexiteit van het verzoek. De Partijen eisen geen betaling van een retributie voor het beantwoorden van verzoeken om inlichtingen of het verstrekken van de nodige formulieren en documenten.

Artikel 11.14 Voorafgaande besluiten
  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder „voorafgaand besluit”: een schriftelijk besluit dat voorafgaand aan de invoer van een goed waarop de aanvraag betrekking heeft aan een aanvrager wordt verstrekt en waarin wordt beschreven welke behandeling de Partij ten tijde van de invoer op het goed zal toepassen wat betreft:

    • a. de tariefindeling van het goed;

    • b. de oorsprong van het goed; en

    • c. elke andere aangelegenheid waarover de Partijen overeenstemming kunnen bereiken.

  • 2. Elke Partij brengt via haar douaneautoriteiten een voorafgaand besluit uit. Dat voorafgaand besluit wordt op passende wijze en tijdig vastgesteld ten aanzien van een aanvrager die een schriftelijk verzoek met alle nodige gegevens, ook in elektronische vorm, heeft ingediend in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de Partij die het besluit vaststelt.

  • 3. Het voorafgaande besluit is geldig voor een periode van ten minste drie jaar vanaf de datum waarop het van kracht wordt, tenzij het recht, de feiten of de omstandigheden die aan het oorspronkelijke voorafgaande besluit ten grondslag liggen, gewijzigd zijn.

  • 4. Een Partij kan weigeren een voorafgaand besluit vast te stellen indien de aan het voorafgaande besluit ten grondslag liggende feiten en omstandigheden het voorwerp zijn van een administratieve of rechterlijke toetsing, of indien het verzoek geen betrekking heeft op het voorgenomen gebruik van het voorafgaande besluit. Wanneer een Partij weigert een voorafgaande beslissing vast te stellen, stelt zij de aanvrager daarvan onverwijld schriftelijk in kennis, met vermelding van de relevante feiten en de redenen voor haar besluit.

  • 5. Elke Partij maakt ten minste het volgende bekend:

    • a. de vereisten voor de aanvraag voor een voorafgaand besluit, met inbegrip van de te verstrekken informatie en het formaat;

    • b. de termijn waarbinnen zij een voorafgaande beslissing zal afgeven; en

    • c. de periode gedurende welke de voorafgaande beslissing geldig is.

  • 6. Wanneer een Partij een voorafgaande beslissing intrekt, wijzigt of ongeldig verklaart, stelt zij de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis, met vermelding van de relevante feiten en de redenen voor haar besluit. Een Partij kan een voorafgaand besluit alleen met terugwerkende kracht intrekken, wijzigen of ongeldig verklaren wanneer het was gebaseerd op door de aanvrager verstrekte onvolledige, onjuiste, bedrieglijke of misleidende informatie.

  • 7. Een door een Partij vastgestelde voorafgaande beslissing is voor die Partij bindend ten aanzien van de aanvrager. Het voorafgaande besluit is ook bindend voor de aanvrager.

  • 8. Elke Partij verricht, op schriftelijk verzoek van de aanvrager, een toetsing van het voorafgaand besluit of de beslissing om dat voorafgaand besluit in te trekken, te wijzigen of ongeldig te verklaren.

  • 9. Elke Partij maakt de inhoudelijke elementen van haar voorafgaande besluiten openbaar, waaronder online, met inachtneming van eventuele vertrouwelijkheidsvereisten in haar wet- en regelgeving.

Artikel 11.15 Doorvoer en overlading
  • 1. Elke Partij vergemakkelijkt en controleert op doeltreffende wijze de doorvoer over en overlading op haar grondgebied.

  • 2. Elke Partij bevordert regionale doorvoerregelingen en legt die ten uitvoer teneinde het handelsverkeer te vergemakkelijken.

  • 3. Elke Partij zit erop toe dat haar betrokken autoriteiten en relevante diensten samenwerken en hun optreden op elkaar afstemmen om de doorvoer te vergemakkelijken.

  • 4. Elke Partij staat toe dat voor invoer bestemde goederen binnen haar grondgebied worden vervoerd onder douanetoezicht van een douanekantoor van binnenkomst naar een ander douanekantoor op haar grondgebied vanwaar de goederen zouden worden vrijgegeven of ingeklaard, voor zover aan alle wettelijke voorschriften is voldaan.

Artikel 11.16 Douane-expediteurs
  • 1. Een Partij mag het verplichte gebruik van douane-expediteurs niet invoeren als vereiste voor marktdeelnemers om aan hun verplichtingen op het gebied van de invoer, uitvoer en doorvoer van goederen te voldoen.

  • 2. Elke Partij maakt haar maatregelen inzake de gebruikmaking van douane-expediteurs bekend.

  • 3. De Partijen passen transparante, niet-discriminerende en evenredige voorschriften toe voor de verlening van vergunningen aan douane-expediteurs.

Artikel 11.17 Inspectie vóór verzending

De Partijen eisen noch uitvoering van inspecties vóór verzending zoals gedefinieerd in de Overeenkomst inzake inspectie vóór verzending in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst, noch uitvoering van enige andere inspectieactiviteit door particuliere ondernemingen op de plaats van bestemming vóór douaneafhandeling.

Artikel 11.18 Beroepsprocedures
  • 1. Elke Partij voorziet in doeltreffende, snelle, niet-discriminerende en gemakkelijk toegankelijke procedures die de uitoefening van het recht van beroep tegen administratieve acties, uitspraken en besluiten van de douaneautoriteiten of andere bevoegde instanties betreffende de in-, uit- of doorvoer van goederen garanderen.

  • 2. Bij beroepsprocedures kan het gaan om administratieve toetsing door de toezichthoudende instantie en om een toetsing door de rechter van besluiten die op administratief niveau zijn genomen overeenkomstig de wet- en regelgeving van de Partijen.

  • 3. Eenieder die bij de douaneautoriteiten of andere bevoegde instanties om een besluit heeft verzocht, doch binnen de relevante termijn geen besluit over dat verzoek heeft verkregen, heeft eveneens het recht beroep in te stellen.

  • 4. Elke Partij ziet erop toe dat haar douaneautoriteiten of andere bevoegde instanties personen aan wie een administratief besluit wordt gegeven, in kennis stellen van de redenen voor dat besluit, zodat die persoon indien nodig gemakkelijker gebruik kan maken van de beroepsprocedures.

Artikel 11.19 Sancties
  • 1. Elke Partij zorgt ervoor dat haar wet- en regelgeving op douanegebied bepaalt dat sancties wegens schendingen van haar wet- en regelgeving of procedurele vereisten op douanegebied evenredig en niet-discriminerend zijn.

  • 2. Elke Partij zorgt ervoor dat een opgelegde sanctie voor een schending van haar wet- en regelgeving of procedurele vereisten op douanegebied alleen wordt opgelegd aan de persoon die wettelijk verantwoordelijk is voor de schending.

  • 3. Elke Partij zorgt ervoor dat de opgelegde sanctie gebaseerd is op de feiten en omstandigheden van het geval en in verhouding staat tot de mate en de ernst van de schending. Elke Partij vermijdt stimulansen of belangenconflicten bij het opleggen en innen van sancties.

  • 4. Elke Partij wordt aangemoedigd om voorafgaande bekendmaking aan een douaneautoriteit van de omstandigheden rond een schending van haar wet- en regelgeving en procedurele vereisten op douanegebied, te beschouwen als mogelijke verzachtende omstandigheid bij de vaststelling van een sanctie.

  • 5. Indien een Partij een sanctie oplegt wegens schending van de wet- en regelgeving of procedurele vereisten op douanegebied, verstrekt zij een schriftelijke toelichting aan de persoon aan wie zij de sanctie oplegt, met vermelding van de aard van de schending en de toepasselijke wet- of regelgeving of procedures op grond waarvan het bedrag of de duur van de sanctie wegens schending is vastgesteld.

Artikel 11.20 Subcomité Douane, handelsbevordering en oorsprongsregels
  • 1. Het Subcomité Douane, handelsbevordering en oorsprongsregels (het „subcomité”) wordt opgericht op grond van artikel 8.8, lid 1.

  • 2. Het subcomité ziet toe op de correcte uitvoering van dit hoofdstuk, de handhaving aan de grens van intellectuele-eigendomsrechten door de douaneautoriteiten overeenkomstig hoofdstuk 32, afdeling C, onderafdeling 2, van het Protocol betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken bij deze overeenkomst en alle aanvullende bepalingen op douanegebied die de Partijen zijn overeengekomen, en onderzoekt alle vraagstukken in verband met de toepassing daarvan.

  • 3. Het subcomité heeft onder meer de volgende taken:

    • a. toezicht houden op de uitvoering en het beheer van dit hoofdstuk en hoofdstuk 10;

    • b. bieden van een forum voor overleg en discussie over alle douaneaangelegenheden, zoals specifieke douaneprocedures, douanewaarde, tariefstelsels, douanenomenclatuur, samenwerking tussen douanediensten en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken;

    • c. bieden van een forum voor overleg en discussie over aangelegenheden met betrekking tot oorsprongsregels en administratieve samenwerking en maatregelen aan de grens ter handhaving van intellectuele-eigendomsrechten; en

    • d. de samenwerking verbeteren op het gebied van de ontwikkeling, de toepassing en de handhaving van de douaneprocedures, de wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, de oorsprongsregels en de administratieve samenwerking.

  • 4. Het subcomité kan aanbevelingen doen betreffende de onder lid 2 vallende aangelegenheden. De Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité zijn bevoegd om besluiten te nemen over de wederzijdse erkenning van risicobeheertechnieken, risiconormen, veiligheidscontroles en partnerschapsprogramma’s voor handelsbevordering, daaronder begrepen aspecten zoals de doorzending van gegevens en wederzijds overeengekomen voordelen.

Artikel 11.21 Tijdelijke invoer
  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „tijdelijke invoer” verstaan de douaneregeling waaronder bepaalde goederen, met inbegrip van vervoermiddelen, in een douanegebied kunnen worden binnengebracht met voorwaardelijke vrijstelling van de betaling van rechten en heffingen bij invoer en zonder de toepassing van invoerverboden of -beperkingen van economische aard. De goederen moeten worden ingevoerd voor een bepaald doel en bestemd zijn om binnen een bepaalde termijn te worden wederuitgevoerd zonder dat zij een wijziging hebben ondergaan, met uitzondering van een normale waardevermindering als gevolg van het gebruik dat van die goederen is gemaakt.

  • 2. Elke Partij staat tijdelijke invoer toe, met volledige voorwaardelijke vrijstelling van rechten en heffingen bij invoer en zonder toepassing van invoerbeperkingen of -verboden van economische aard13), zoals bepaald in haar wet- en regelgeving, voor de volgende goederen:

    • a. goederen die bestemd zijn om op tentoonstellingen, beurzen, bijeenkomsten of soortgelijke evenementen te worden tentoongesteld of gebruikt, goederen bestemd voor uitstalling of demonstratie tijdens een evenement; goederen die bestemd zijn om te worden gebruikt in verband met het tonen van buitenlandse producten tijdens een evenement; apparatuur, met inbegrip van vertolkingsapparatuur, toestellen voor geluids- en beeldopname en films van educatieve, wetenschappelijke of culturele aard, bestemd voor gebruik op internationale bijeenkomsten, conferenties of congressen, en goederen die tijdens dergelijke evenementen worden verkregen uit goederen die onder de regeling tijdelijke invoer zijn geplaatst; elke Partij mag een goedkeuring van de regering of een waarborg of borgsom verlangen voordat het evenement plaatsvindt;

    • b. beroepsuitrusting, waaronder wordt verstaan: apparatuur voor de pers, voor geluids- of televisie-uitzendingen die nodig is voor vertegenwoordigers van de pers, omroeporganisaties of televisie-omroeporganisaties die het grondgebied van een ander land bezoeken om verslag uit te brengen, teneinde materiaal voor bepaalde programma’s uit te zenden of op te nemen; filmmateriaal dat nodig is voor een persoon die het grondgebied van een ander land bezoekt om een bepaalde film of films te maken; alle andere uitrusting die nodig is voor de uitoefening van de vak-, handels- of beroepsactiviteit van een persoon die het grondgebied van een ander land bezoekt om een bepaalde taak uit te voeren, voor zover zij niet bestemd is voor de industriële vervaardiging of verpakking van goederen of (behalve in het geval van handgereedschap) voor de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, voor de bouw, de reparatie of het onderhoud van gebouwen of voor grondverzet en soortgelijke projecten; hulptoestellen voor bovengenoemde apparatuur, en toebehoren daarvoor; en onderdelen die worden ingevoerd voor de reparatie van tijdelijk ingevoerde beroepsuitrusting;

    • c. goederen die in het kader van een handelsactiviteit worden ingevoerd indien de invoer op zich geen handelsverrichting is, zoals: verpakkingsmiddelen die hetzij gevuld worden ingevoerd en leeg of gevuld weder zullen worden uitgevoerd, hetzij leeg worden ingevoerd en gevuld weder zullen worden uitgevoerd; containers, al dan niet gevuld met goederen, en toebehoren en uitrusting voor tijdelijk toegelaten containers, die hetzij met een container worden ingevoerd om afzonderlijk of met een andere container te worden wederuitgevoerd, hetzij afzonderlijk worden ingevoerd met het oog op wederuitvoer met een container, en onderdelen die bestemd zijn voor de reparatie van containers waarvoor tijdelijke invoer is toegestaan; laadborden; monsters; reclamefilms;

    • d. goederen die uitsluitend voor educatieve, wetenschappelijke of culturele doeleinden worden ingevoerd, zoals wetenschappelijk materiaal, pedagogisch materiaal, welzijnsmateriaal voor zeelieden en alle andere goederen die worden ingevoerd in verband met educatieve, wetenschappelijke of culturele activiteiten; vervangingsonderdelen voor wetenschappelijk materiaal en pedagogisch materiaal waarvoor tijdelijke invoer is toegestaan; en gereedschap dat speciaal is ontworpen voor het onderhoud, het controleren, het meten of het herstellen van dergelijke uitrusting;

    • e. persoonlijke bezittingen, waaronder wordt verstaan alle nieuwe of gebruikte artikelen die een reiziger redelijkerwijs tijdens de reis voor persoonlijk gebruik nodig kan hebben, rekening houdend met de omstandigheden waaronder die reis plaatsvindt, met uitsluiting van goederen die voor commerciële doeleinden worden ingevoerd; en goederen die worden ingevoerd voor sportdoeleinden, zoals sportartikelen die en ander materiaal dat door reizigers tijdens sportwedstrijden of -demonstraties of tijdens trainingen op het grondgebied waarvoor tijdelijke invoer werd toegestaan, worden gebruikt;

    • f. toeristisch reclamemateriaal, waaronder wordt verstaan goederen ingevoerd met als doel het publiek te bewegen tot het bezoeken van een ander land, met name tot het bijwonen van in dat land te houden bijeenkomsten of manifestaties met een cultureel, godsdienstig, toeristisch, sportief of beroepsmatig karakter; elke Partij mag verlangen dat een waarborg of borgsom voor dergelijke goederen wordt verstrekt;

    • g. goederen die worden ingevoerd voor humanitaire doeleinden, waaronder wordt verstaan medisch, chirurgisch en laboratoriummaterieel en hulpzendingen, zoals voertuigen en andere vervoermiddelen, dekens, tenten, geprefabriceerde huizen of andere goederen die in eerste instantie noodzakelijk zijn en die als hulp worden doorgegeven aan personen die getroffen zijn door natuurrampen en soortgelijke rampen; en

    • h. dieren die voor specifieke doeleinden worden ingevoerd, zoals politiehonden of -paarden, speurhonden, blindegeleidehonden, reddingshonden, dieren voor deelname aan shows, tentoonstellingen, wedstrijden, competities of demonstraties, dieren voor amusementdoeleinden, zoals circusdieren, rondleidingen (inclusief gezelschapsdieren van reizigers), uitvoering van werkzaamheden of vervoer, of dieren voor medische doeleinden, zoals levering van slangengif.

  • 3. Elke Partij aanvaardt, overeenkomstig haar wet- en regelgeving14), voor de tijdelijke invoer van de in lid 2 bedoelde goederen, ongeacht hun oorsprong, een ATA-carnet dat overeenkomstig de Overeenkomst inzake tijdelijke invoer, gedaan te Istanbul op 26 juni 1990 in de andere Partij is afgegeven, daar is bekrachtigd en gegarandeerd door een vereniging die deel uitmaakt van de internationale garantieketen, is gecertificeerd door de bevoegde autoriteiten en geldig is in het douanegebied van de invoerende Partij.

Artikel 11.22 Gerepareerde goederen
  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „reparatie” verstaan elke bewerkingshandeling ten aanzien van goederen die ten doel heeft een gebrekkige werking of materiële schade te herstellen zodat de oorspronkelijke functie ervan wordt hersteld of ervoor te zorgen dat de goederen aan de technische eisen voor gebruik ervan voldoen, zonder welke handeling de goederen niet meer op de normale wijze kunnen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn bestemd. Reparatie omvat het herstel en onderhoud, maar omvat geen bewerkingen of processen waardoor:

    • a. de wezenlijke kenmerken van een goed teniet worden gedaan, of een nieuw of commercieel verschillend goed ontstaat;

    • b. een onafgewerkt goed in een afgewerkt goed wordt getransformeerd; of

    • c. de technische prestaties van een goed worden verbeterd of vergroot.

  • 2. Een Partij past geen douanerecht toe op goederen die, ongeacht de oorsprong ervan, haar douanegebied opnieuw binnenkomen nadat die goederen tijdelijk uit haar douanegebied naar het douanegebied van de andere Partij zijn uitgevoerd voor reparatie.

  • 3. Lid 2 is niet van toepassing op goederen die in een douane-entrepot, in vrijhandelszones of met een soortgelijke status zijn ingevoerd, vervolgens worden uitgevoerd ter reparatie en niet opnieuw worden ingevoerd in een douane-entrepot, in vrijhandelszones of met een soortgelijke status.

  • 4. Een Partij past geen douanerechten toe op goederen, ongeacht de oorsprong ervan, die ter reparatie tijdelijk uit het douanegebied van de andere Partij worden ingevoerd.

Artikel 11.23 Retributies en formaliteiten
  • 1. Retributies en andere heffingen die een Partij oplegt ter zake van of in verband met de invoer van een goed van de andere Partij blijven beperkt tot het bedrag bij benadering van de kosten van de verleende diensten, en mogen geen indirecte bescherming van binnenlandse goederen of een belasting op de in- of uitvoer voor fiscale doeleinden beogen.

  • 2. Een Partij mag geen retributies of andere heffingen ter zake van of in verband met de in- of uitvoer van een goed van de andere Partij op een ad-valorembasis opleggen.

  • 3. Douaneautoriteiten kunnen echter wel heffingen opleggen of kosten in rekening brengen voor met name de volgende specifieke diensten:

    • a. de aanwezigheid, op verzoek, van douanepersoneel buiten de officiële kantooruren of op een andere plaats dan op een douanekantoor;

    • b. analyses of deskundigenverslagen van goederen en portokosten voor het retourneren van goederen aan een aanvrager, met name bij besluiten betreffende bindende inlichtingen of het verstrekken van inlichtingen over de toepassing van de douanewet- en regelgeving;

    • c. het onderzoek of de monsterneming van goederen voor controledoeleinden, of de vernietiging van goederen, indien andere kosten dan die voor de inzet van douanepersoneel zijn gemaakt; of

    • d. uitzonderlijke controlemaatregelen, indien de aard van de goederen of een potentieel risico dergelijke maatregelen vereisen.

  • 4. Elke Partij maakt onverwijld alle retributies en heffingen die zij in verband met de invoer of de uitvoer zou kunnen aanrekenen, bekend op zodanige wijze dat overheden, handelaren en andere belanghebbenden daarvan kennis kunnen nemen.

  • 5. Een Partij legt in verband met de invoer van goederen van de andere Partij geen consulaire formaliteiten, waaronder retributies en heffingen, op.

HOOFDSTUK 12 HANDELSMAATREGELEN
AFDELING A ANTIDUMPINGRECHTEN EN COMPENSERENDE RECHTEN
Artikel 12.1 Algemene bepalingen
  • 1. De Partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen uit hoofde van de Antidumpingovereenkomst en de SCM-Overeenkomst.

  • 2. De preferentiële oorsprongsregels uit hoofde van hoofdstuk 10 zijn niet van toepassing op deze afdeling.

Artikel 12.2 Transparantie
  • 1. Antidumping- en antisubsidieonderzoeken en -maatregelen moeten worden gebruikt met volledige inachtneming van de desbetreffende WTO-voorschriften zoals vastgesteld in de Antidumpingovereenkomst en de SCM-Overeenkomst en moeten gebaseerd zijn op een eerlijk en transparant systeem.

  • 2. Elke Partij waarborgt dat zo snel mogelijk nadat voorlopige maatregelen zijn ingesteld en in elk geval vóór de uiteindelijke vaststelling ervan, de belangrijkste feiten en overwegingen waarop zij haar beslissing tot toepassing van definitieve maatregelen baseert, volledig worden meegedeeld. Die mededeling doet geen afbreuk aan artikel 6.5 van de Antidumpingovereenkomst en artikel 12.4 van de SCM-Overeenkomst. Elke Partij deelt die belangrijke feiten en overwegingen schriftelijk mee en laat belanghebbenden voldoende tijd om hun opmerkingen in te dienen.

  • 3. Elke belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken tijdens een antidumping- of antisubsidieonderzoek, mits dat het verloop van het onderzoek niet onnodig vertraagt.

Artikel 12.3 Overweging van algemeen belang

Elke Partij houdt rekening met de situatie van haar interne bedrijfstak, importeurs en hun representatieve verenigingen, representatieve gebruikers en representatieve consumentenorganisaties, voor zover zij de onderzoekende autoriteiten binnen de geldende termijn relevante informatie hebben verstrekt. Een Partij kan op basis van die informatie besluiten geen antidumping- of compenserende maatregelen toe te passen.

Artikel 12.4 Regel van het laagste recht

Wanneer een Partij een antidumpingrecht op de goederen van de andere Partij instelt, mag dat recht niet hoger zijn dan de dumpingmarge. Waar mogelijk is het antidumpingrecht lager dan die marge wanneer door een lager recht de schade voor de interne bedrijfstak kan worden opgeheven.

Artikel 12.5 Niet-toepassing van geschillenbeslechting

Hoofdstuk 38 is niet van toepassing op deze afdeling.

AFDELING B ALGEMENE VRIJWARINGSMAATREGELEN
Artikel 12.6 Algemene bepalingen

De Partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen op grond van artikel XIX van de GATT 1994, de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen en artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw.

Artikel 12.7 Transparantie en instelling van definitieve maatregelen
  • 1. Niettegenstaande artikel 12.6 geeft de Partij die een algemeen vrijwaringsonderzoek opent of voornemens is algemene vrijwaringsmaatregelen toe te passen, op verzoek van de andere Partij en op voorwaarde dat die laatste daar aanmerkelijk belang bij heeft, onmiddellijk schriftelijk kennis van alle relevante informatie die tot de opening van het algemene vrijwaringsonderzoek of de toepassing van algemene vrijwaringsmaatregelen heeft geleid, met inbegrip van, waar relevant, informatie over de voorlopige bevindingen. Die kennisgeving doet geen afbreuk aan het bepaalde in artikel 3, lid 2, van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen.

  • 2. Wanneer Partijen definitieve algemene vrijwaringsmaatregelen nemen, beijveren zij zich om dat te doen op een wijze die hun bilaterale handel zo weinig mogelijk beïnvloedt, voor zover de Partij waarop de maatregelen betrekking hebben, een aanmerkelijk belang heeft zoals gedefinieerd in lid 4.

  • 3. Wanneer een Partij in het kader van de toepassing van lid 2 van mening is dat aan de juridische vereisten voor de instelling van definitieve algemene vrijwaringsmaatregelen is voldaan en die Partij voornemens is dergelijke maatregelen toe te passen, stelt zij de andere Partij daarvan in kennis en biedt zij de mogelijkheid tot het voeren van bilateraal overleg, voor zover de Partij waarop de maatregelen betrekking hebben, een aanmerkelijk belang heeft zoals gedefinieerd in lid 4. Indien binnen 15 dagen na de kennisgeving geen aanvaardbare oplossing wordt gevonden, kan de invoerende Partij passende algemene vrijwaringsmaatregelen nemen om het probleem op te lossen.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt een Partij geacht aanmerkelijk belang te hebben wanneer zij, uitgedrukt in absoluut volume of waarde, in de drie voorgaande jaren tot de vijf grootste leveranciers van het ingevoerde goed behoorde.

Artikel 12.8 Niet-toepassing van geschillenbeslechting

Hoofdstuk 38 is niet van toepassing op deze afdeling.

AFDELING C BILATERALE VRIJWARINGSMAATREGELEN
ONDERAFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 12.9 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. „interne bedrijfstak”:

wat een ingevoerd goed betreft, de gezamenlijke producenten van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende goederen die op het grondgebied van een Partij actief zijn of die producenten waarvan de gezamenlijke productie van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende goederen een groot deel van de totale interne productie van die goederen uitmaakt;

b. „overgangsperiode”:
  • i. een periode van zeven jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst; of

  • ii. voor goederen waarvoor de lijst in bijlage 9 van de Partij die een bilaterale vrijwaringsmaatregel toepast, voorziet in een termijn voor de afschaffing van de tarieven van zeven jaar, de termijn voor de afschaffing van de tarieven voor het betrokken goed plus twee jaar.

Artikel 12.10 Toepassing van bilaterale vrijwaringsmaatregelen
  • 1. Niettegenstaande afdeling B mag de invoerende Partij onder de in deze afdeling vervatte voorwaarden en volgens de in deze afdeling neergelegde procedures passende bilaterale vrijwaringsmaatregelen vaststellen, indien als gevolg van de verlaging of afschaffing van douanerechten uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst, een product van oorsprong uit een Partij in dermate toegenomen hoeveelheden — in absolute zin of in verhouding tot de binnenlandse productie — en onder zodanige voorwaarden op het grondgebied van een andere Partij wordt ingevoerd dat binnenlandse producenten die soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten vervaardigen, daarvan ernstige schade ondervinden of dreigen te ondervinden.

  • 2. Indien aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan kan de invoerende Partij een van de volgende bilaterale vrijwaringsmaatregelen toepassen:

    • a. schorsing van enige in dit deel van deze overeenkomst voorziene verdere verlaging van het douanerecht op het betrokken product; of

    • b. de verhoging van het douanerecht op het betrokken goed tot een niveau dat niet hoger ligt dan het laagste van de volgende rechten:

      • i. het op het goed toegepaste meestbegunstigingsdouanerecht dat geldt op het tijdstip waarop de maatregel wordt genomen; of

      • ii. het op het goed toegepaste meestbegunstigingsdouanerecht dat van toepassing was op de dag onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.

Artikel 12.11 Normen voor bilaterale vrijwaringsmaatregelen
  • 1. Er mag geen bilaterale vrijwaringsmaatregel worden toegepast:

    • a. behalve voor zover en zo lang hij noodzakelijk is om ernstige schade of dreigende ernstige schade voor de interne bedrijfstak te voorkomen of te verhelpen;

    • b. voor een periode langer dan twee jaar; de periode mag met nog eens twee jaar worden verlengd indien de bevoegde onderzoekende autoriteit van de invoerende Partij overeenkomstig de in deze afdeling vastgestelde procedures vaststelt dat de maatregel noodzakelijk blijft om de ernstige schade of dreigende ernstige schade voor de interne bedrijfstak te voorkomen of te verhelpen, waarbij de totale toepassingsperiode van de bilaterale vrijwaringsmaatregel, met inbegrip van de initiële toepassingsperiode en elke verlenging daarvan, maximaal vier jaar mag bedragen; of

    • c. na afloop van de overgangsperiode zoals gedefinieerd in artikel 12.9, punt b).

  • 2. Wanneer een Partij een bilaterale vrijwaringsmaatregel niet langer toepast, is het douanerecht het recht dat overeenkomstig haar lijst in bijlage 9 voor het betrokken goed van kracht zou zijn geweest.

  • 3. Om de aanpassing van de betrokken bedrijfstak te vergemakkelijken wanneer de verwachte duur van een bilaterale vrijwaringsmaatregel meer dan één jaar bedraagt, liberaliseert de Partij die de maatregel toepast die geleidelijk op gezette tijden tijdens de toepassingsduur ervan.

Artikel 12.12 Voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregelen
  • 1. In kritieke omstandigheden waarin uitstel moeilijk te herstellen schade zou veroorzaken, mag een Partij een voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel toepassen zonder te voldoen aan de vereisten van artikel 12.21, lid 1, nadat voorlopig is vastgesteld dat er duidelijke bewijzen zijn voor een toename van de invoer van een goed van oorsprong uit de andere Partij als gevolg van de verlaging of afschaffing van een douanerecht uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst, en dat dergelijke invoer ernstige schade veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor de interne bedrijfstak.

  • 2. De duur van een voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel is beperkt tot 200 dagen, gedurende welke periode de Partij die de maatregel toepast moet voldoen aan de desbetreffende procedureregels van onderafdeling 2. De Partij betaalt tariefverhogingen onverwijld terug indien het in onderafdeling 2 omschreven onderzoek niet uitwijst dat de voorwaarden van artikel 12.10, lid 1, zijn vervuld. De duur van de voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel wordt gerekend als een deel van de in artikel 12.11, lid 1, punt b), beschreven periode.

  • 3. De Partij die een voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel toepast, stelt de andere Partij in kennis van de instelling van een dergelijke voorlopige maatregel en legt de kwestie indien de andere Partij daarom verzoekt, onmiddellijk ter beoordeling voor aan het Gemengd Comité.

Artikel 12.13 Compensatie en schorsing van concessies
  • 1. Een Partij die een bilaterale vrijwaringsmaatregel toepast, treedt in overleg met de Partij waarvan de producten zijn onderworpen aan die maatregel, teneinde overeenstemming te bereiken over een passende compensatie in het kader van de liberalisering van de handel die de vorm heeft van concessies met in wezen gelijkwaardige gevolgen voor de handel. De Partij die een bilaterale vrijwaringsmaatregel toepast, biedt uiterlijk 30 dagen na de toepassing van de bilaterale vrijwaringsmaatregel gelegenheid voor dergelijk overleg.

  • 2. Indien het overleg als bedoeld in lid 1 niet binnen 30 dagen na aanvang ervan leidt tot overeenstemming over een passende compensatie in het kader van de liberalisering van de handel, mag de Partij wiens goederen voorwerp van de bilaterale vrijwaringsmaatregel zijn, de toepassing schorsen van concessies die in wezen gelijkwaardige gevolgen hebben voor de handel van de andere Partij.

  • 3. De Partij waarvan de goederen het voorwerp van de bilaterale vrijwaringsmaatregel zijn, stelt de andere Partij ten minste 30 dagen vóór de schorsing van de concessies overeenkomstig lid 2 schriftelijk daarvan in kennis.

  • 4. De verplichting tot compensatie op grond van lid 1 en het recht tot het schorsen van concessies op grond van lid 2:

    • a. mogen niet worden uitgeoefend tijdens de eerste 24 maanden waarin een bilaterale vrijwaringsmaatregel van kracht is, op voorwaarde dat de bilaterale vrijwaringsmaatregel is toegepast als gevolg van een absolute toename van de invoer; en

    • b. vervallen op de datum waarop de bilaterale vrijwaringsmaatregel afloopt.

Artikel 12.14 Termijn tussen twee bilaterale vrijwaringsmaatregelen en niet-parallelle toepassing van vrijwaringsmaatregelen
  • 1. Een Partij past een in deze afdeling bedoelde bilaterale vrijwaringsmaatregel niet toe op de invoer van een goed dat reeds aan een dergelijke maatregel onderworpen is geweest, tenzij een periode is verstreken die gelijk is aan de helft van de periode waarin de vrijwaringsmaatregel in de onmiddellijk daaraan voorafgaande periode werd toegepast. Een bilaterale vrijwaringsmaatregel die meer dan één keer is toegepast op hetzelfde goed, mag niet met nog eens twee jaar worden verlengd zoals bepaald in artikel 12.11, lid 1, punt b).

  • 2. Een Partij mag met betrekking tot hetzelfde goed en dezelfde periode niet tegelijkertijd:

    • a. een bilaterale vrijwaringsmaatregel of een voorlopige bilaterale vrijwaringsmaatregel uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst; en

    • b. een algemene vrijwaringsmaatregel op grond van artikel XIX van de GATT 1994 en de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen toepassen.

Artikel 12.15 Ultraperifere gebieden15) van de Europese Unie
  • 1. Indien goederen van oorsprong uit Chili op het grondgebied van een of meer ultraperifere gebieden van de Europese Unie in dermate toegenomen hoeveelheden en onder zodanige voorwaarden worden ingevoerd dat de economische situatie van het betrokken ultraperifere gebied ernstig verslechtert of dreigt te verslechteren, kan de EU-Partij, na alternatieve oplossingen te hebben onderzocht, bij wijze van uitzondering bilaterale vrijwaringsmaatregelen toepassen die beperkt zijn tot het grondgebied van het betrokken gebied.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1 wordt onder „ernstige verslechtering” verstaan grote moeilijkheden in een economische bedrijfstak die soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten vervaardigt. Een ernstige verslechtering wordt vastgesteld op basis van objectieve factoren, met inbegrip van de volgende:

    • a. de toename van het volume van de invoer in absolute termen of in verhouding tot de interne productie en tot de invoer uit andere bronnen; en

    • b. het effect van de in lid 1 bedoelde invoer op de situatie van de desbetreffende bedrijfstak of economische sector, met inbegrip van het effect op de verkoop, de productie, de financiële situatie en de werkgelegenheid.

  • 3. Onverminderd lid 1 zijn andere bepalingen van deze afdeling die van toepassing zijn op bilaterale vrijwaringsmaatregelen ook van toepassing op vrijwaringsmaatregelen die uit hoofde van dit artikel worden ingesteld. Verwijzingen naar „ernstige schade” in andere bepalingen van deze afdeling moeten worden begrepen als „ernstige verslechtering” wanneer zij worden toegepast in verband met ultraperifere gebieden van de Europese Unie.

ONDERAFDELING 2 PROCEDUREVOORSCHRIFTEN VOOR BILATERALE VRIJWARINGSMAATREGELEN
Artikel 12.16 Toepasselijk recht

Voor de toepassing van bilaterale vrijwaringsmaatregelen leeft de bevoegde onderzoekende autoriteit de bepalingen van deze onderafdeling na. In gevallen die niet onder deze onderafdeling vallen, past de bevoegde onderzoekende autoriteit de uit hoofde van het recht van de Partij van die autoriteit vastgestelde voorschriften toe.

Artikel 12.17 Inleiding van een vrijwaringsprocedure
  • 1. Een bevoegde onderzoekende autoriteit kan een procedure met betrekking tot bilaterale vrijwaringsmaatregelen („vrijwaringsprocedure”) inleiden op schriftelijk verzoek16) van of namens de interne bedrijfstak of, in uitzonderlijke omstandigheden, op eigen initiatief.

  • 2. Het verzoek wordt geacht door of namens de interne bedrijfstak te zijn gedaan indien het gesteund wordt door interne producenten wier gezamenlijke productie meer dan 50 % bedraagt van de totale productie van de soortgelijke of rechtstreeks concurrerende goederen die worden vervaardigd door dat deel van de interne bedrijfstak dat zich voor of tegen het verzoek heeft uitgesproken. Een bevoegde onderzoekende autoriteit opent daarentegen geen onderzoek wanneer de interne producenten die het verzoek uitdrukkelijk steunen minder dan 25 % vertegenwoordigen van de totale interne productie van de soortgelijke of rechtstreeks concurrerende goederen die worden vervaardigd door de interne bedrijfstak.

  • 3. Zodra een bevoegde onderzoekende autoriteit het onderzoek heeft geopend, wordt het in lid 1 bedoelde verzoek ter kennis gebracht van de belanghebbenden, met uitzondering van de daarin vervatte vertrouwelijke informatie.

  • 4. Bij de inleiding van een vrijwaringsprocedure maakt de bevoegde onderzoekende autoriteit een bericht van inleiding van de vrijwaringsprocedure bekend in het publicatieblad of staatsblad van de Partij. In het bericht wordt het volgende vermeld:

    • a. de entiteit die het schriftelijke verzoek heeft ingediend, indien van toepassing;

    • b. het ingevoerde goed waarop de vrijwaringsprocedure betrekking heeft;

    • c. de onderverdeling en het tariefpostnummer waaronder het ingevoerde goed is ingedeeld;

    • d. het soort voorgestelde maatregel dat zal worden toegepast;

    • e. de openbare hoorzitting op grond van artikel 12.20, punt a), of de termijn waarbinnen belanghebbenden een verzoek om te worden gehoord kunnen indienen op grond van 12.20, punt b);

    • f. de plaats waar het schriftelijke verzoek en eventuele andere in de loop van de procedure ingediende niet-vertrouwelijke documenten kunnen worden ingezien; en

    • g. de naam, het adres en het telefoonnummer van het bureau waarmee men voor nadere informatie contact kan opnemen.

  • 5. Met betrekking tot een vrijwaringsprocedure die naar aanleiding van een schriftelijk verzoek is ingeleid op grond van lid 1, maakt de bevoegde onderzoekende autoriteit het bericht van inleiding krachtens lid 4 pas bekend nadat zij zorgvuldig is nagegaan of het schriftelijk verzoek voldoet aan de vereisten van interne wetgeving en de vereisten van de leden 1 en 2, en redelijk bewijs bevat dat de invoer van een goed van oorsprong uit de andere Partij is toegenomen als gevolg van de verlaging of afschaffing van een douanerecht uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst, en dat die invoer de vermeende ernstige schade veroorzaakt of dreigt te veroorzaken.

Artikel 12.18 Onderzoek
  • 1. Een Partij past een bilaterale vrijwaringsmaatregel slechts toe nadat haar bevoegde onderzoekende autoriteit een onderzoek heeft verricht overeenkomstig artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 2, punt c), van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen. Daartoe worden artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 2, punt c), van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij integrerend deel daarvan uit.

  • 2. In het kader van het in lid 1 bedoelde onderzoek voldoet de Partij aan artikel 4, lid 2, punt a), van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen. Daartoe wordt artikel 4, lid 2, punt a), van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maakt het integrerend deel daarvan uit.

  • 3. Indien een Partij op grond van lid 1 van dit artikel en artikel 3, lid 1, van de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen een kennisgeving doet dat zij een bilaterale vrijwaringsmaatregel toepast of verlengt, vermeldt zij in haar kennisgeving:

    • a. bewijs voor ernstige schade of dreiging daarvan, die wordt veroorzaakt door toegenomen invoer van een goed van oorsprong uit de andere Partij, als gevolg van de verlaging of afschaffing van een douanerecht uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst; uit het onderzoek moet op basis van objectief bewijsmateriaal blijken dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de toename van de invoer van het betrokken goed en de ernstige schade of de dreiging daarvan; andere bekende factoren dan de toename van de invoer moeten ook worden onderzocht om te voorkomen dat de door die andere factoren veroorzaakte ernstige schade of dreiging daarvan aan de toename van de invoer wordt toegeschreven;

    • b. een nauwkeurige omschrijving van het van oorsprong zijnde goed dat voorwerp van de bilaterale vrijwaringsmaatregel is, met inbegrip van de desbetreffende post of onderverdeling in de GS-code waarop de lijsten van tariefverbintenissen van bijlage 9 zijn gebaseerd;

    • c. een nauwkeurige beschrijving van de bilaterale vrijwaringsmaatregel;

    • d. de datum van invoering van de bilaterale vrijwaringsmaatregel, de verwachte duur ervan en, indien van toepassing, een tijdschema voor de geleidelijke liberalisering van de maatregel, overeenkomstig artikel 12.11, lid 3; en

    • e. in geval van verlenging van de bilaterale vrijwaringsmaatregel, bewijs waaruit blijkt dat de betrokken interne bedrijfstak aanpassingen doorvoert.

  • 4. Op verzoek van de Partij waarvan het goed voorwerp van een bilaterale vrijwaringsprocedure uit hoofde van deze afdeling is, biedt de Partij die die vrijwaringsprocedure voert de gelegenheid voor overleg met de Partij die daarom verzoekt met het oog op het beoordelen van een kennisgeving uit hoofde van lid 1 of openbare aankondigingen of verslagen van de bevoegde onderzoekende autoriteit in verband met de vrijwaringprocedure.

  • 5. Elke Partij waarborgt dat haar bevoegde onderzoekende autoriteit onderzoeken op grond van dit artikel afsluit binnen twaalf maanden na de datum waarop ze zijn geopend.

Artikel 12.19 Vertrouwelijke informatie
  • 1. Inlichtingen die vanwege hun aard vertrouwelijk zijn of die vertrouwelijk worden verstrekt, worden, na opgave van redenen, vertrouwelijk behandeld door de bevoegde onderzoekende autoriteit. Die inlichtingen worden niet bekendgemaakt dan na machtiging van de belanghebbende die ze heeft verstrekt.

  • 2. Belanghebbenden die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken, wordt verzocht niet-vertrouwelijke samenvattingen daarvan te verschaffen of, indien die Partijen verklaren dat de betrokken inlichtingen niet kunnen worden samengevat, de redenen daarvoor. De samenvattingen moeten voldoende gedetailleerd zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen. Indien de bevoegde onderzoekende autoriteit van oordeel is dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en de betrokken belanghebbende niet bereid is de informatie bekend te maken of de bekendmaking ervan in algemene bewoordingen of in samengevatte vorm toe te staan, kan de bevoegde onderzoekende autoriteit die informatie buiten beschouwing laten tenzij ten genoegen van die autoriteit op basis van informatie uit goede bronnen blijkt dat de inlichtingen juist zijn.

Artikel 12.20 Pleitzittingen

In de loop van elke vrijwaringsprocedure moet de bevoegde onderzoekende autoriteit:

  • a. na een redelijke kennisgeving een openbare hoorzitting houden om alle belanghebbenden en eventuele consumentenorganisaties in de gelegenheid te stellen persoonlijk te verschijnen of zich door een raadsman te laten vertegenwoordigen, teneinde bewijsmateriaal te presenteren en te worden gehoord over de vermeende ernstige schade of de dreiging daarvan, alsook over de passende corrigerende maatregelen; of

  • b. alle belanghebbenden in de gelegenheid stellen te worden gehoord, mits zij binnen de in het in artikel 12.17, lid 4, bedoelde bericht van inleiding vermelde termijn een schriftelijk verzoek hebben ingediend waaruit blijkt dat de uitkomsten van het onderzoek waarschijnlijk invloed op hen zullen hebben en dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen.

Artikel 12.21 Kennisgevingen, onderzoek in het Gemengd Comité en bekendmakingen
  • 1. Indien een Partij van mening is dat een van de in artikel 12.10, lid 1, of artikel 12.15, lid 1, genoemde omstandigheden zich voordoet, legt zij de kwestie onmiddellijk ter beoordeling voor aan het Gemengd Comité. Het Gemengd Comité kan elke aanbeveling doen die nodig is om de ontstane situatie te verhelpen. Indien binnen 30 dagen nadat de Partij de aangelegenheid aan het Gemengd Comité heeft voorgelegd, het Gemengd Comité geen aanbeveling ter zake heeft gedaan en er ook geen andere bevredigende oplossing is bereikt, kan de invoerende Partij overeenkomstig deze afdeling passende bilaterale vrijwaringsmaatregelen vaststellen om het probleem op te lossen.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1 verstrekt de invoerende Partij aan de uitvoerende Partij alle ter zake doende informatie, waaronder bewijs voor ernstige schade voor interne producten van het soortgelijke en rechtstreeks concurrerende goed als gevolg van toegenomen invoer of voor dreiging daarvan, een nauwkeurige beschrijving van het betrokken goed en de voorgestelde bilaterale vrijwaringsmaatregel, de voorgestelde datum van instelling en de verwachte duur van de voorgestelde bilaterale vrijwaringsmaatregel.

  • 3. De Partij die de bilaterale vrijwaringsmaatregel vaststelt, maakt haar bevindingen en met redenen omklede conclusies over alle ter zake doende feitelijke en juridische kwesties bekend in het publicatieblad of staatsblad van die Partij, met inbegrip van de beschrijving van het ingevoerde goed en de situatie die aanleiding heeft gegeven tot de instelling van maatregelen overeenkomstig artikel 12.10, lid 1, of artikel 12.15, lid 1, het oorzakelijk verband tussen die situatie en de toegenomen invoer, alsook de vorm, de hoogte en de duur van de maatregelen.

Artikel 12.22 Aanvaarding van documenten in het Engels in vrijwaringsprocedures

Teneinde het indienen van documenten in vrijwaringsprocedures te vergemakkelijken, aanvaardt de bevoegde onderzoekende autoriteit van de Partij die belast is met de procedure documenten die in het Engels zijn ingediend door belanghebbenden, mits die belanghebbenden nadien, binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde langere termijn, een vertaling van de documenten in de taal van de vrijwaringsprocedure indienen.

HOOFDSTUK 13 SANITAIRE EN FYTOSANITAIRE MAATREGELEN
Artikel 13.1 Doelstellingen

Dit hoofdstuk heeft tot doel:

  • a. de gezondheid van mensen, dieren en planten op het grondgebied van de Partijen te beschermen en tegelijkertijd het handelsverkeer tussen de Partijen in dieren en dierlijke producten, planten en plantaardige producten en andere producten die onder sanitaire en fytosanitaire maatregelen („SPS-maatregelen”) vallen, te bevorderen, door:

    • i. de transparantie, communicatie en samenwerking tussen de Partijen op het gebied van SPS-maatregelen te verbeteren;

    • ii. mechanismen en procedures voor handelsbevordering in te voeren; en

    • iii. verdere uitvoering aan de beginselen van de SPS-Overeenkomst te geven;

  • b. samen te werken in multilaterale fora en op het gebied van de wetenschap betreffende voedselveiligheid, diergezondheid en gewasbescherming;

  • c. samen te werken op het gebied van andere sanitaire of fytosanitaire aangelegenheden of in andere fora.

Artikel 13.2 Multilaterale verplichtingen

De Partijen bevestigen opnieuw hun rechten en plichten uit hoofde van de WTO-Overeenkomst en met name de SPS-Overeenkomst. Die rechten en verplichtingen liggen ten grondslag aan de activiteiten van de Partijen uit hoofde van dit hoofdstuk.

Artikel 13.3 Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing op:

  • a. alle SPS-maatregelen zoals gedefinieerd in bijlage A bij de SPS-Overeenkomst, voor zover zij van invloed zijn op het handelsverkeer tussen de Partijen;

  • b. de samenwerking in multilaterale fora die zijn erkend in het kader van de SPS-Overeenkomst;

  • c. samenwerking op het gebied van de wetenschap betreffende voedselveiligheid, diergezondheid en gewasbescherming; en

  • d. samenwerking op het gebied van andere sanitaire en fytosanitaire aangelegenheden in andere fora, zoals overeengekomen tussen de Partijen.

Artikel 13.4 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en bijlagen 13-A tot en met 13-H:

  • a. zijn de definities in bijlage A bij de SPS-Overeenkomst, alsook die in de Codex Alimentarius, in het kader van de Wereldorganisatie voor diergezondheid en in het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten, ondertekend te Rome op 17 november 1997, van toepassing; en

  • b. wordt verstaan onder „beschermd gebied” voor een bepaald gereglementeerd plaagorganisme, een officieel afgebakend geografisch gebied van een Partij waarin dat plaagorganisme ondanks gunstige omstandigheden en het voorkomen ervan in andere gedeelten van het grondgebied van die Partij niet is vastgesteld.

Artikel 13.5 Bevoegde autoriteiten
  • 1. De bevoegde autoriteiten van de Partijen zijn de met de uitvoering van de in dit hoofdstuk bedoelde maatregelen belaste autoriteiten zoals opgenomen in bijlage 13-A.

  • 2. De Partijen stellen elkaar, overeenkomstig artikel 13.12, in kennis van alle belangrijke wijzigingen in de structuur en de organisatie van alsook de bevoegdheidsverdeling binnen hun bevoegde autoriteiten.

Artikel 13.6 Erkenning van status ten aanzien van dierziekten en besmettingen bij dieren en ten aanzien van plaagorganismen
  • 1. Met betrekking tot de status ten aanzien van dierziekten en besmettingen bij dieren, met inbegrip van zoönoses, geldt het volgende:

    • a. de invoerende Partij erkent, in het kader van het handelsverkeer, de diergezondheidsstatus van de uitvoerende Partij of haar regio’s, zoals die door de uitvoerende Partij overeenkomstig bijlage 13-C, alinea 1, punt a), i), worden bepaald voor de in aanhangsel 13-B-1 vermelde dierziekten;

    • b. wanneer een Partij van oordeel is dat haar grondgebied of een specifiek gebied een bijzondere status heeft ten aanzien van een specifieke, niet in aanhangsel 13-B-1 opgenomen dierziekte, kan zij verzoeken om erkenning van die status overeenkomstig de criteria van bijlage 13-C, alinea 3. De invoerende Partij kan bij de invoer van levende dieren en dierlijke producten garanties eisen die in overeenstemming zijn met de overeengekomen status van die Partij;

    • c. de Partijen erkennen dat de status van de grondgebieden of de gebieden, of de status in een sector of een subsector van de Partijen met betrekking tot de prevalentie of incidentie van een niet in aanhangsel 13-B-1 opgenomen dierziekte of, waar passend, van besmettingen bij dieren of het daaraan verbonden risico, zoals gedefinieerd door de in de SPS-Overeenkomst erkende internationale normalisatie-instellingen, de basis vormt voor hun onderlinge handel. De invoerende Partij kan bij de invoer van levende dieren en dierlijke producten garanties eisen die in overeenstemming zijn met de overeenkomstig de aanbevelingen van de normalisatie-instellingen vastgestelde status van die Partij; en

    • d. onverminderd de artikelen 13.9 en 13.15, en tenzij de invoerende Partij uitdrukkelijk bezwaar maakt en om ondersteunende of bijkomende gegevens of overleg of verificatie overeenkomstig de artikelen 13.11 en 13.14 verzoekt, neemt elke Partij zonder onnodige vertraging de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om handel mogelijk te maken op basis van de bepalingen in de punten a), b) en c) van dit lid.

  • 2. Met betrekking tot de status ten aanzien van plaagorganismen geldt het volgende:

    • a. de Partijen erkennen, in het kader van het handelsverkeer, de status ten aanzien van plaagorganismen met betrekking tot de in aanhangsel 13-B-2 opgenomen plaagorganismen; en

    • b. onverminderd de artikelen 13.9 en 13.15, en tenzij de invoerende Partij uitdrukkelijk bezwaar maakt en om ondersteunende of bijkomende gegevens of overleg of verificatie overeenkomstig de artikelen 13.11 en 13.14 verzoekt, neemt elke Partij zonder onnodige vertraging de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om handel mogelijk te maken op basis van de bepalingen in punt a) van dit lid.

Artikel 13.7 Erkenning van regionalisatiebesluiten ten aanzien van dierziekten en besmettingen bij dieren en van plaagorganismen
  • 1. De Partijen erkennen het regionalisatieprincipe en passen dat principe toe op hun onderlinge handelsverkeer.

  • 2. Regionalisatiebesluiten ten aanzien van in aanhangsel 13-B-1 opgenomen ziekten van land- en waterdieren en in aanhangsel 13-B-2 opgenomen plaagorganismen worden vastgesteld overeenkomstig bijlage 13-C.

  • 3. Met betrekking tot dierziekten, en in overeenstemming met artikel 13.14, doet de uitvoerende Partij die de invoerende Partij om erkenning van een regionalisatiebesluit verzoekt, kennisgeving van haar maatregelen tot instelling van regionalisatie, met een omstandige toelichting bij en ondersteunende gegevens voor haar vaststelling en besluit.

  • 4. Onverminderd artikel 13.15, en tenzij de invoerende Partij binnen 15 dagen na ontvangst van het regionalisatiebesluit uitdrukkelijk bezwaar maakt en om bijkomende gegevens, overleg of verificatie verzoekt overeenkomstig de artikelen 13.11 en 13.14, beschouwen de Partijen dat besluit als aanvaard.

  • 5. Het in lid 4 van dit artikel bedoelde overleg vindt plaats in overeenstemming met het bepaalde in artikel 13.14, lid 2. De invoerende Partij beoordeelt de bijkomende gegevens binnen 15 werkdagen na ontvangst ervan. De in lid 4 van dit artikel bedoelde verificatie geschiedt in overeenstemming met het bepaalde in artikel 13.11 binnen 25 werkdagen na ontvangst van het verzoek daartoe.

  • 6. Wat plaagorganismen betreft, draagt elke Partij er zorg voor dat bij de handel in planten, plantaardige producten en andere producten rekening wordt gehouden met de door de andere Partij erkende plantgezondheidsstatus. De uitvoerende Partij die de andere Partij om erkenning van een regionalisatiebesluit verzoekt, stelt de andere Partij in kennis van haar maatregelen en besluiten, volgens de relevante internationale normen voor fytosanitaire maatregelen van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties („FAO”), waaronder nr. 4 „Requirements for the establishment of pest free areas”, nr. 8 „Determination of pest status in an area” en andere internationale normen voor fytosanitaire maatregelen die de Partijen passend achten. Onverminderd artikel 13.15, en tenzij de invoerende Partij binnen drie maanden na ontvangst van het regionalisatiebesluit uitdrukkelijk bezwaar maakt en om bijkomende gegevens, overleg of verificatie verzoekt overeenkomstig de artikelen 13.11 en 13.14, beschouwen de Partijen dat besluit als aanvaard.

  • 7. Het in lid 4 van dit artikel bedoelde overleg vindt plaats in overeenstemming met het bepaalde in artikel 13.14, lid 2. De invoerende Partij beoordeelt de bijkomende gegevens binnen drie maanden na ontvangst van dergelijke bijkomende gegevens. Elke Partij verricht de in lid 4 van dit artikel bedoelde verificatie in overeenstemming met het bepaalde in artikel 13.11 binnen twaalf maanden na ontvangst van het verzoek daartoe, rekening houdende met het biologische karakter van het plaagorganisme en het gewas in kwestie.

  • 8. Na voltooiing van de procedures van de leden 2 tot en met 7 van dit artikel, en onverminderd artikel 13.15, neemt iedere Partij zonder onnodige vertraging de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om de handel mogelijk te maken op basis van de in die leden vervatte bepalingen.

Artikel 13.8 Erkenning van gelijkwaardigheid
  • 1. De Partijen kunnen gelijkwaardigheid erkennen met betrekking tot een aparte maatregel, een geheel van maatregelen of regelingen die van toepassing zijn op een sector of subsector.

  • 2. Voor de erkenning van gelijkwaardigheid volgen de Partijen de overlegprocedure in lid 3. Die procedure houdt in dat de uitvoerende Partij een objectief bewijs van gelijkwaardigheid moet leveren en de invoerende Partij een objectieve evaluatie van dat bewijs moet verrichten, met het oog op een eventuele erkenning van gelijkwaardigheid door de invoerende Partij.

  • 3. De Partijen leiden, binnen drie maanden na ontvangst door de invoerende Partij van een verzoek van de uitvoerende Partij om erkenning van gelijkwaardigheid van een of meer maatregelen voor een of meer sectoren of subsectoren, een overlegprocedure in, die de in bijlage 13-E beschreven stappen omvat. Indien de uitvoerende Partij meerdere verzoeken indient, komen de Partijen, op verzoek van de invoerende Partij, in het in artikel 13.16 van deze overeenkomst bedoelde subcomité een tijdschema overeen waarbinnen zij de in dit lid bedoelde procedure inleiden en uitvoeren.

  • 4. Tenzij anders overeengekomen, voltooit de invoerende Partij de evaluatie van de gelijkwaardigheid als bedoeld in bijlage 13-E uiterlijk 180 dagen na ontvangst van het in die bijlage bedoelde bewijs van de gelijkwaardigheid van de uitvoerende Partij. Bij wijze van uitzondering kan het, in het geval van seizoenseigen gewassen, gerechtvaardigd zijn om de evaluatie van gelijkwaardigheid op een later tijdstip te verrichten, indien nodig om de verificatie van fytosanitaire maatregelen tijdens een geschikte groeifase van een gewas mogelijk te maken.

  • 5. De prioritaire sectoren of subsectoren van elke Partij waarvoor een overlegprocedure als bedoeld in lid 3 van dit artikel kan worden ingeleid, worden, waar passend in volgorde van prioriteit, vastgesteld in aanhangsel 13-E-1. Het in artikel 13.16 bedoelde subcomité kan aanbevelen dat de Gezamenlijke Raad die lijst wijzigt, met inbegrip van de volgorde van prioriteit.

  • 6. De invoerende Partij kan een erkenning van gelijkwaardigheid intrekken of schorsen op basis van een wijziging door een van de Partijen van maatregelen die van invloed zijn op de desbetreffende gelijkwaardigheid, mits de volgende procedures worden gevolgd:

    • a. de uitvoerende Partij stelt de invoerende Partij overeenkomstig artikel 13.13 in kennis van alle voorgestelde wijzigingen van een maatregel van de uitvoerende Partij waarvoor de gelijkwaardigheid is erkend en van het verwachte effect van de voorgestelde wijziging op die gelijkwaardigheid. Binnen 30 werkdagen na de ontvangst van die gegevens stelt de invoerende Partij de uitvoerende Partij ervan in kennis of de erkenning van gelijkwaardigheid op basis van de voorgestelde wijziging gehandhaafd blijft; en

    • b. de invoerende Partij stelt de uitvoerende Partij overeenkomstig artikel 13.13 in kennis van alle voorgestelde wijzigingen van een maatregel van de invoerende Partij waarvoor een erkenning van gelijkwaardigheid is vastgesteld en van het verwachte effect van de voorgestelde wijziging op die erkenning van gelijkwaardigheid. Indien de invoerende Partij de erkenning van gelijkwaardigheid niet handhaaft, kunnen de Partijen samen de voorwaarden vaststellen waaronder de in lid 3 van dit artikel bedoelde procedure opnieuw kan worden ingeleid op basis van de voorgestelde wijziging.

  • 7. Onverminderd artikel 13.15 trekt de invoerende Partij een erkenning van gelijkwaardigheid niet in en schorst zij die niet voordat de voorgestelde wijziging van een van beide Partijen van kracht wordt.

  • 8. Het besluit over de erkenning van gelijkwaardigheid dan wel de intrekking of schorsing ervan kan uitsluitend worden genomen door de invoerende Partij, in overeenstemming met haar wettelijk en bestuursrechtelijk kader, inclusief — wat planten, plantaardige producten en andere goederen betreft — de toepasselijke mededelingen in overeenstemming met internationale norm voor fytosanitaire maatregelen nr. 13 van de FAO „Guidelines for the notification of non-compliances and emergency action” en, waar passend, andere internationale normen voor fytosanitaire maatregelen. De invoerende Partij verstrekt de uitvoerende Partij een omstandige schriftelijke toelichting bij en ondersteunende gegevens voor de vaststellingen en besluiten op grond van dit artikel. In geval niet-erkenning van gelijkwaardigheid of intrekking of schorsing van een erkenning van gelijkwaardigheid, stelt de invoerende Partij de uitvoerende Partij in kennis van de voorwaarden waaronder de in lid 3 bedoelde procedure opnieuw kan worden ingeleid.

Artikel 13.9 Transparantie en voorwaarden voor het handelsverkeer
  • 1. De Partijen passen algemene invoervoorwaarden toe. Onverminderd de overeenkomstig artikel 13.7 genomen besluiten gelden de door de invoerende Partij gestelde invoervoorwaarden voor het grondgebied van de uitvoerende Partij. Overeenkomstig artikel 13.13 stelt de invoerende Partij de uitvoerende Partij in kennis van haar sanitaire en fytosanitaire invoervereisten. Die informatie omvat, waar passend, de modellen van eventuele officiële certificaten of attesten die de invoerende Partij verlangt.

  • 2. Elke Partij voldoet voor de kennisgeving van wijzigingen of voorgestelde wijzigingen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde voorwaarden aan artikel 7 van en bijlage B bij de SPS-Overeenkomst en daaropvolgende besluiten van het Comité Sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de WTO. Onverminderd de bepalingen van artikel 13.15 houdt de invoerende Partij rekening met de reistijd tussen het grondgebied van de Partijen bij de vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de in lid 1 van dit artikel bedoelde gewijzigde voorwaarden.

  • 3. Indien de invoerende Partij de in lid 2 bedoelde kennisgevingsvereisten niet naleeft, blijft zij gedurende 30 dagen na de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging alle officiële certificaten of attesten aanvaarden die de vóór die wijziging geldende invoervoorwaarden waarborgen.

  • 4. Indien Chili onder de in lid 1 bedoelde voorwaarden markttoegang verleent aan één of meer sectoren of subsectoren van de EU-Partij, keurt Chili eventuele latere uitvoeraanvragen goed die door de lidstaten zijn ingediend op basis van een bij de Europese Commissie beschikbaar omvattend gegevensdossier, het zogeheten landenprofiel, tenzij Chili in beperkte specifieke omstandigheden en waar nodig geacht, om bijkomende gegevens verzoekt.

  • 5. Binnen 90 dagen na de erkenning van gelijkwaardigheid overeenkomstig artikel 13.8, neemt een Partij de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen om uitvoering te geven aan die erkenning van gelijkwaardigheid, teneinde het handelsverkeer tussen de Partijen in de sectoren en subsectoren waarin de invoerende Partij alle SPS-maatregelen van de uitvoerende Partij als gelijkwaardig erkent, mogelijk te maken. Voor de dieren en dierlijke producten, planten en plantaardige producten en andere producten die onder de betrokken SPS-maatregelen vallen, kan het model voor het officiële certificaat of het officiële document dat door de invoerende Partij wordt verlangd, worden vervangen door een certificaat als bedoeld in bijlage 13-H.

  • 6. Voor de in lid 5 bedoelde producten in sectoren of subsectoren waarvoor één of meer, maar niet alle maatregelen als gelijkwaardig zijn erkend, zetten de Partijen het onderlinge handelsverkeer voort op basis van de naleving van de in lid 1 bedoelde voorwaarden. Op verzoek van de uitvoerende Partij is lid 7 van toepassing.

  • 7. Voor de toepassing van dit hoofdstuk onderwerpt de invoerende Partij de invoer van producten van de andere Partij niet aan invoervergunningen.

  • 8. Wat betreft de algemene invoervoorwaarden die van invloed zijn op het handelsverkeer tussen de Partijen, plegen de Partijen op verzoek van de uitvoerende Partij overleg overeenkomstig artikel 13.14 om alternatieve of aanvullende invoervoorwaarden van de invoerende Partij vast te stellen. De Partijen baseren die alternatieve of aanvullende invoervoorwaarden waar passend op maatregelen van de uitvoerende Partij die door de invoerende Partij als gelijkwaardig worden erkend. Indien de Partijen alternatieve of aanvullende invoervoorwaarden overeenkomen, neemt de invoerende Partij binnen 90 dagen na de vaststelling daarvan de nodige wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen om invoer op die basis mogelijk te maken.

  • 9. Wat de invoer van dieren, dierlijke producten, producten van dierlijke oorsprong en dierlijke bijproducten betreft, erkent de invoerende Partij, op verzoek van de uitvoerende Partij, vergezeld van de nodige garanties, zonder voorafgaande inspectie en overeenkomstig bijlage 13-D, inrichtingen die gelegen zijn op het grondgebied van de uitvoerende Partij. Tenzij de uitvoerende Partij om bijkomende gegevens verzoekt, neemt de invoerende Partij binnen 30 werkdagen na ontvangst van het verzoek om goedkeuring de wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen die nodig zijn om de invoer op die basis mogelijk te maken.

  • 10. De aanvankelijke lijst van inrichtingen wordt door een Partij goedgekeurd overeenkomstig bijlage 13-D.

  • 11. Op verzoek van een Partij verstrekt de andere Partij een omstandige toelichting bij en ondersteunende gegevens voor de bepalingen en besluiten op grond van dit artikel.

Artikel 13.10 Certificeringsprocedures
  • 1. In het kader van de certificeringsprocedures nemen de Partijen de in bijlage 13-H vastgestelde beginselen en criteria in acht.

  • 2. Een Partij geeft de in de artikel 13.9, leden 1, 5 en 6, bedoelde certificaten of officiële documenten af zoals bepaald in bijlage 13-H.

  • 3. Het in artikel 13.16 bedoelde subcomité kan aanbevelen dat de het Gemengd Comité of de Gezamenlijke Raad een besluit aanneemt tot vaststelling van de regels die moeten worden gevolgd bij elektronische certificering of intrekking of vervanging van certificaten.

Artikel 13.11 Verificatie
  • 1. Voor de effectieve uitvoering van dit hoofdstuk heeft elke Partij het recht:

    • a. overeenkomstig de richtsnoeren in bijlage 13-F een verificatie te verrichten van het allesomvattende controleprogramma van de bevoegde autoriteiten van de andere Partij of een deel daarvan. De kosten daarvan worden gedragen door de verifiërende Partij;

    • b. vanaf een door de Partijen vast te stellen datum, de andere Partij te verzoeken dat zij haar allesomvattende controleprogramma in zijn geheel of gedeeltelijk overlegt, alsook een verslag van de resultaten van de in het kader van dat programma verrichte controles; en

    • c. voor laboratoriumproeven in verband met producten van dierlijke oorsprong, de andere Partij te verzoeken deel te nemen aan het periodieke programma voor vergelijkende proeven voor specifieke proeven die door het referentielaboratorium van de verzoekende Partij worden georganiseerd. De kosten voor die deelname worden gedragen door de deelnemende Partij.

  • 2. Elke Partij mag de resultaten en conclusies van haar verificaties met derde landen delen en ze algemeen beschikbaar stellen.

  • 3. Het in artikel 13.16 bedoelde subcomité kan aanbevelen dat de Gezamenlijke Raad bijlage 13-F wijzigt, terdege rekening houdend met de relevante werkzaamheden van internationale organisaties.

  • 4. De resultaten van de in dit artikel bedoelde verificaties kunnen worden gebruikt ten behoeve van maatregelen van een Partij of van de Partijen zoals bedoeld in de artikelen 13.6 tot en met 13.9 en 13.12.

Artikel 13.12 Invoercontroles en inspectievergoedingen
  • 1. De invoercontroles door de invoerende Partij ten aanzien van zendingen van de uitvoerende Partij eerbiedigen de in bijlage 13-G bepaalde beginselen. De resultaten van die controles kunnen worden gebruikt ten behoeve van de in artikel 13.11 bedoelde verificaties.

  • 2. De frequentie van de materiële invoercontroles die door elke Partij worden toegepast, is opgenomen in bijlage 13-G. Het in artikel 13.16 bedoelde subcomité kan de Gezamenlijke Raad aanbevelen bijlage 13-G te wijzigen.

  • 3. Een Partij kan binnen de grenzen van haar bevoegdheid en in overeenstemming met haar wet- en regelgeving afwijken van de in bijlage 13-G bepaalde frequentie naar aanleiding van voortgang die werd geboekt in overeenstemming met de artikelen 13.8 en 13.9, of naar aanleiding van de verificaties, het overleg of andere maatregelen waarin dit hoofdstuk voorziet.

  • 4. De retributies voor keuringen en controles mogen de door de bevoegde autoriteit gemaakte kosten voor de uitvoering van invoercontroles niet overschrijden en zijn billijk in verhouding tot de retributies die in rekening worden gebracht voor de inspectie van soortgelijke interne producten.

  • 5. De invoerende Partij stelt de uitvoerende Partij in kennis van iedere wijziging van de maatregelen die relevant zijn voor de invoercontroles en de retributies voor keuringen en controles, inclusief de redenen daarvoor, en van iedere belangrijke wijziging in de administratieve procedure voor die controles.

  • 6. Voor de in artikel 13.9, lid 5, bedoelde producten kunnen de Partijen overeenkomen de frequentie van de materiële controles bij invoer wederzijds te verminderen.

  • 7. Het subcomité kan de Gezamenlijke Raad aanbevelen dat de voorwaarden voor goedkeuring van de invoercontroles van elke Partij met het oog op de aanpassing van hun frequentie of de vervanging ervan, van toepassing zijn met ingang van een bepaalde datum. Die voorwaarden worden bij besluit van de Gezamenlijke Raad opgenomen in bijlage 13-G. Met ingang van die datum kunnen de Partijen de invoercontroles voor bepaalde producten van elke Partij goedkeuren teneinde hun frequentie aan te passen of die te vervangen.

Artikel 13.13 Informatie-uitwisseling
  • 1. De Partijen wisselen stelselmatig informatie uit over de uitvoering van dit hoofdstuk teneinde normen te ontwikkelen, de nodige garanties te verstrekken, wederzijds vertrouwen te creëren en de doelmatigheid van de gecontroleerde programma’s aan te tonen. Waar passend kunnen in het kader van de uitwisseling van informatie ook ambtenaren worden uitgewisseld.

  • 2. De Partijen wisselen tevens informatie uit over andere relevante kwesties, inclusief:

    • a. belangrijke gebeurtenissen in verband met producten die onder dit hoofdstuk vallen, inclusief de uitwisseling van informatie waarin de artikelen 13.8 en 13.9 voorzien;

    • b. de resultaten van de in artikel 13.11 bedoelde verificaties;

    • c. de resultaten van de in artikel 13.12 bedoelde controles bij invoer, in het geval van geweigerde of niet-conforme zendingen van dieren en dierlijke producten;

    • d. wetenschappelijke adviezen die relevant zijn voor dit hoofdstuk en tot stand kwamen onder de verantwoordelijkheid van een Partij; en

    • e. snelle waarschuwingen die relevant zijn voor het onder dit hoofdstuk vallende handelsverkeer.

  • 3. Een Partij verstrekt ter evaluatie tijdig wetenschappelijke papers of gegevens aan het relevante wetenschappelijke forum om de standpunten of claims over een aangelegenheid die zich uit hoofde van dit hoofdstuk voordoet te onderbouwen. De resultaten van die evaluatie worden openbaar gemaakt aan de Partijen.

  • 4. Wanneer de in dit artikel bedoelde informatie door een kennisgeving aan de WTO overeenkomstig artikel 7 van en bijlage B bij de SPS-Overeenkomst of op haar officiële, algemeen toegankelijke en gratis website ter beschikking is gesteld door een Partij, wordt de in dit artikel verstrekte informatie als uitgewisseld beschouwd.

  • 5. Voor plaagorganismen die een bekend en onmiddellijk gevaar vormen voor een Partij wordt per post of e-mail een rechtstreekse mededeling aan die Partij gezonden. De Partijen volgen de richtsnoeren van de internationale norm voor fytosanitaire maatregelen nr. 17 van de FAO „Pest reporting”.

  • 6. De Partijen wisselen de in dit artikel bedoelde informatie uit per e-mail, fax of post.

Artikel 13.14 Kennisgeving en overleg
  • 1. Een Partij stelt de andere Partij binnen twee werkdagen in kennis van ieder ernstig of aanzienlijk gezondheidsrisico voor mens, dier of plant, met inbegrip van alle noodsituaties in verband met de voedselcontrole of situaties waarin een duidelijk gezondheidsrisico werd geconstateerd in verband met de consumptie van dierlijke of plantaardige producten, met name wat betreft:

    • a. maatregelen die relevant zijn voor de in artikel 13.7 bedoelde regionalisatiebesluiten;

    • b. de aanwezigheid of ontwikkeling van een in bijlage 13-B vermelde dierziekte of plaag;

    • c. bevindingen van epidemiologisch belang of belangrijke daaraan verbonden risico’s met betrekking tot niet in bijlage 13-B vermelde dierziekten en plaagorganismen of nieuwe dierziekten en plaagorganismen; en

    • d. aanvullende maatregelen, bovenop de basismaatregelen van de respectieve Partijen, ter bestrijding of uitroeiing van dierziekten of plaagorganismen of ter bescherming van de volksgezondheid, en eventuele wijzigingen in het preventiebeleid, waaronder het vaccinatiebeleid.

  • 2. Indien een Partij ernstige bezorgdheden heeft ten aanzien van een risico voor het leven of de gezondheid van mens, dier of plant, kan die Partij verzoeken om overleg met de andere Partij over de situatie. Dat overleg vindt zo spoedig mogelijk plaats en in elk geval binnen 13 werkdagen na het verzoek. Bij dat overleg tracht elke Partij alle informatie te verstrekken die nodig is om verstoringen van het handelsverkeer te voorkomen en tot een voor beide Partijen aanvaardbare oplossing te komen die verenigbaar is met de bescherming van de gezondheid van mens, dier en plant.

  • 3. Een Partij kan verzoeken dat het in lid 2 van dit artikel bedoelde overleg plaatsvindt in de vorm van een video- of audiovergadering. De verzoekende Partij stelt de notulen van het overleg op, waarvoor de goedkeuring van de Partijen vereist is. Voor de toepassing van die goedkeuring geldt artikel 13.13, lid 6.

Artikel 13.15 Vrijwaringsclausule
  • 1. Indien de uitvoerende Partij interne maatregelen treft ten aanzien van een oorzaak die waarschijnlijk een ernstig risico kan vormen voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, neemt die Partij onverminderd het bepaalde in lid 2 gelijkwaardige maatregelen om te voorkomen dat het risico op het grondgebied van de invoerende Partij optreedt.

  • 2. De invoerende Partij kan op grond van een ernstig risico voor de gezondheid van mensen, dieren of planten voorlopige maatregelen treffen die nodig zijn om de gezondheid van mensen, dieren of planten te beschermen. Voor zendingen die onderweg zijn tussen de Partijen wanneer dergelijke voorlopige maatregelen van kracht zijn, zoekt de invoerende Partij de meest geschikte en evenredige oplossing om onnodige verstoringen van het handelsverkeer te voorkomen.

  • 3. De Partij die de in dit artikel vermelde maatregelen neemt, stelt de andere Partij daarvan binnen een werkdag na het besluit om die maatregelen te treffen in kennis. Op verzoek van een Partij en overeenkomstig artikel 13.14, lid 2, plegen de Partijen binnen 13 werkdagen na de kennisgeving overleg over de situatie. De Partijen houden terdege rekening met alle informatie die tijdens dat overleg wordt verstrekt en trachten elke onnodige verstoring van het handelsverkeer te voorkomen, waarbij, in voorkomend geval, het resultaat van het overleg in het kader van artikel 13.14, lid 2, in aanmerking wordt genomen.

Artikel 13.16 Subcomité Sanitaire en fytosanitaire maatregelen
  • 1. Het Subcomité Sanitaire en fytosanitaire maatregelen (het „subcomité”) dat op grond van artikel 8.8, lid 1, is opgericht, bestaat uit vertegenwoordigers van de Partijen die verantwoordelijk zijn voor sanitaire en fytosanitaire maatregelen.

  • 2. Het subcomité heeft de volgende taken:

    • a. toezien op de uitvoering en alle kwesties die op dit hoofdstuk betrekking hebben, in overweging te nemen en alle vragen bestuderen die naar aanleiding van de uitvoering ervan rijzen; en

    • b. aanbevelingen doen aan de Gezamenlijke Raad voor wijzigingen in de bijlagen op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a), met name met het oog op de geboekte vooruitgang in het kader van de raadplegingen en procedures als vastgelegd in dit hoofdstuk.

  • 3. Het subcomité bereikt overeenstemming over de acties die moeten worden ondernomen bij het nastreven van de doelstellingen van dit hoofdstuk. Het subcomité stelt doelstellingen en mijlpalen vast voor die acties. Het subcomité evalueert de resultaten van die acties.

  • 4. Het subcomité kan aanbevelen dat de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité op grond van artikel 40.3, lid 3, indien passend technische werkgroepen opricht, die bestaan uit vertegenwoordigers op deskundigenniveau van elke Partij en die de technische en wetenschappelijk kwesties die verband houden met de uitvoering van dit hoofdstuk in kaart brengen en aanpakken.

  • 5. Het subcomité kan gelet op het specifieke karakter van SPS-aangelegenheden aanbevelen dat de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité een besluit neemt inzake het specifieke reglement van orde voor het subcomité.

Artikel 13.17 Samenwerking in multilaterale fora
  • 1. De Partijen bevorderen de samenwerking in multilaterale fora die relevant zijn voor SPS-aangelegenheden, met name in internationale normalisatie-instellingen die zijn erkend in het kader van de SPS-Overeenkomst.

  • 2. Het bij artikel 13.16 ingestelde subcomité is het relevante forum voor de uitwisseling van informatie en samenwerking inzake de in lid 1 van dit artikel bedoelde aangelegenheden.

Artikel 13.18 Samenwerking op het gebied van voedselveiligheid, diergezondheid en wetenschap inzake gewasbescherming
  • 1. De Partijen streven ernaar de wetenschappelijke samenwerking te bevorderen tussen de organen van de Partijen die verantwoordelijk zijn voor wetenschappelijke evaluatie op het gebied van voedselveiligheid, diergezondheid en gewasbescherming.

  • 2. Het subcomité kan aanbevelen dat de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité op grond van artikel 40.3, lid 3, een technische werkgroep inzake wetenschappelijke samenwerking opricht zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel („de werkgroep”) die bestaat uit vertegenwoordigers op deskundigenniveau van de in lid 1 van dit artikel bedoelde wetenschappelijke organen en die door elke Partij worden aangewezen.

  • 3. De Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité die of dat de werkgroep opricht, bepaalt het mandaat, toepassingsgebied en werkprogramma van die werkgroep.

  • 4. De werkgroep kan informatie uitwisselen, onder meer aangaande:

    • a. wetenschappelijke en technische informatie; en

    • b. verzameling van gegevens.

  • 5. De werkzaamheden van de werkgroep doen geen afbreuk aan de onafhankelijkheid van de nationale of regionale agentschappen van elke Partij.

  • 6. Elke Partij draagt er zorg voor dat de op grond van lid 2 aangewezen vertegenwoordigers niet worden beïnvloed door belangenconflicten uit hoofde van de wetgeving van die Partij.

Artikel 13.19 Territoriale toepassing voor de EU-Partij
  • 1. In afwijking van artikel 41.2 is dit hoofdstuk voor de EU-Partij van toepassing op het grondgebied van de lidstaten zoals bepaald in bijlage I bij Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad17), en wat planten, plantaardige producten en andere goederen betreft zoals bepaald in artikel 1, lid 3, van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad18).

  • 2. De Partijen zijn het erover eens dat met betrekking tot het grondgebied van de Europese Unie rekening wordt gehouden met het specifieke karakter ervan en de Europese Unie als één enkele entiteit wordt beschouwd.

HOOFDSTUK 14 SAMENWERKING AAN DUURZAME VOEDSELSYSTEMEN
Artikel 14.1 Doelstelling

Dit hoofdstuk heeft tot doel een nauwe samenwerking tussen de Partijen tot stand te brengen om gezamenlijk de transitie naar duurzame voedselsystemen in te zetten. De Partijen erkennen dat de versterking van beleidsmaatregelen en de vaststelling van programma’s die bijdragen tot de ontwikkeling van duurzame, inclusieve, gezonde en veerkrachtige voedselsystemen de rol van de handel bij het nastreven van die doelstelling belangrijk zijn.

Artikel 14.2 Toepassingsgebied
  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de samenwerking tussen de Partijen om de duurzaamheid van hun respectieve voedselsystemen te verbeteren.

  • 2. Dit hoofdstuk bevat bepalingen voor samenwerking inzake specifieke aspecten van duurzame voedselsystemen, waaronder:

    • a. de duurzaamheid van de voedselketen en de vermindering van voedselverlies en -verspilling;

    • b. de strijd tegen voedselfraude in de voedselketen;

    • c. dierenwelzijn;

    • d. de strijd tegen antimicrobiële resistentie; en

    • e. de vermindering van het gebruik van meststoffen en chemische pesticiden waarvoor uit een risicobeoordeling blijkt dat zij een onaanvaardbaar risico vormen voor de gezondheid of het milieu.

  • 3. Dit hoofdstuk is ook van toepassing op de samenwerking van de Partijen in multilaterale fora.

  • 4. Dit hoofdstuk is van toepassing onverminderd de toepassing van andere hoofdstukken met betrekking tot voedselsystemen of tot duurzaamheid, met name de hoofdstukken 13, 16 en 33.

Artikel 14.3 Definities
  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk:

    a. „voedselketen”:

    alle stappen van de primaire productie tot de verkoop aan de eindconsument, waaronder de productie, verwerking, vervaardiging, het vervoer, de invoer, opslag, verdeling en verkoop aan de eindconsument;

    b. „primaire productie”:

    de productie, de kweek of teelt van primaire producten, met inbegrip van het oogsten, melken en de dierhouderij vóór de slacht, alsook de jacht, de visvangst en het oogsten van wilde producten; en

    c. „duurzaam voedselsysteem”:

    een voedselsysteem dat voorziet in veilig, voedzaam en toereikend voedsel voor iedereen zonder dat de economische, sociale en ecologische grondslagen die vereist zijn om voedselzekerheid en voeding voor de toekomstige generaties te kunnen bieden, in het gedrang komen; een dergelijk duurzaam voedselsysteem:

    • i. is winstgevend (economische duurzaamheid);

    • ii. heeft uitgebreide voordelen voor de maatschappij (sociale duurzaamheid); en

    • iii. heeft positieve of neutrale gevolgen voor de natuurlijke omgeving, waaronder op de klimaatverandering (ecologische duurzaamheid).

Artikel 14.4 Duurzaamheid van de voedselketen en vermindering van voedselverlies en -verspilling
  • 1. De Partijen erkennen het onderlinge verband tussen de huidige voedselsystemen en klimaatverandering. De Partijen werken samen om de nadelige gevolgen van de voedselsystemen op het milieu en het klimaat te beperken en eveneens de veerkracht ervan te verhogen.

  • 2. De Partijen erkennen dat voedselverlies en -verspilling negatieve gevolgen hebben voor de sociale, economische en ecologische aspecten van voedselsystemen.

  • 3. De Partijen werken samen op gebieden zoals:

    • a. duurzame voedselproductie, met inbegrip van landbouw, het verbeteren van dierenwelzijn, het bevorderen van de biologische landbouw en het verminderen van het gebruik van antimicrobiële stoffen, meststoffen en chemische pesticiden waarvoor uit een risicobeoordeling blijkt dat zij een onaanvaardbaar risico vormen voor de gezondheid of het milieu;

    • b. duurzaamheid van de voedselketen, met inbegrip van voedselproductie, verwerkingsmethoden en -praktijken;

    • c. gezonde en duurzame voedingspatronen, waarbij de koolstofvoetafdruk van consumptie wordt verkleind;

    • d. de verlaging van de broeikasgasemissies van voedselsystemen, de vergroting van koolstofputten, en de omkering van het verlies aan biodiversiteit;

    • e. innovatie en technologieën die een bijdrage leveren aan de aanpassing en de veerkracht ten aanzien van de gevolgen van de klimaatverandering;

    • f. ontwikkeling van noodplannen om in tijden van crisis de voedselzekerheid te garanderen; en

    • g. vermindering van voedselverlies en -verspilling in overeenstemming met duurzameontwikkelingsdoelstelling 12, subdoelstelling 12.3, zoals gedefinieerd in de Agenda 2030.

  • 4. De samenwerking op grond van dit artikel kan de uitwisseling van informatie, deskundigheid en ervaring omvatten, alsook samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie.

Artikel 14.5 Strijd tegen fraude in de voedselketen
  • 1. De Partijen erkennen dat fraude gevolgen kan hebben voor de veiligheid van de voedselketen, de duurzaamheid van voedselsystemen in gevaar kan brengen en eerlijke handelspraktijken, het consumentenvertrouwen en de veerkracht van markten voor levensmiddelen kan ondermijnen.

  • 2. De Partijen werken samen om fraude in de voedselketen op te sporen en te voorkomen door:

    • a. informatie en ervaringen uit te wisselen om de opsporing en bestrijding van fraude in de voedselketen te verbeteren; en

    • b. de nodige bijstand te verlenen om bewijsmateriaal te verzamelen over praktijken die niet volgens hun regels zijn of lijken te zijn of een risico vormen voor de gezondheid van mensen, dieren of planten of het milieu of die misleidend zijn voor de consument.

Artikel 14.6 Dierenwelzijn
  • 1. De Partijen erkennen dat dieren wezens met gevoel zijn en dat het gebruik van dieren in voedselproductiesystemen een verantwoordelijkheid voor hun welbevinden inhoudt. De Partijen eerbiedigen de handelsvoorwaarden voor landbouwhuisdieren en dierlijke producten die erop gericht zijn het dierenwelzijn te beschermen.

  • 2. De Partijen streven naar een gemeenschappelijk begrip inzake de internationale normen voor dierenwelzijn van de Wereldorganisatie voor diergezondheid („WOAH”).

  • 3. De Partijen werken overeenkomstig hun wetgeving samen aan de ontwikkeling en uitvoering van dierenwelzijnsnormen op het bedrijf, tijdens het vervoer en bij het slachten en doden van dieren.

  • 4. De Partijen versterken hun samenwerking inzake onderzoek op dierenwelzijnsgebied om de wetenschappelijk onderbouwde dierenwelzijnsnormen verder te ontwikkelen.

  • 5. Het in artikel 14.8 bedoelde subcomité kan zich buigen over andere aangelegenheden met betrekking tot dierenwelzijn.

  • 6. De Partijen wisselen informatie, deskundigheid en ervaringen op het gebied van dierenwelzijn uit.

  • 7. De Partijen werken samen in het kader van de WOAH en kunnen samenwerken in het kader van andere internationale fora, teneinde de verdere ontwikkeling van dierenwelzijnsnormen en beste praktijken en hun uitvoering te bevorderen.

  • 8. Op grond van artikel 40.3, lid 3, kan de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité een technische werkgroep oprichten om het in artikel 14.8 bedoelde subcomité te ondersteunen bij de uitvoering van dit artikel.

Artikel 14.7 Strijd tegen antimicrobiële resistentie
  • 1. De Partijen erkennen dat antimicrobiële resistentie een ernstige bedreiging voor de gezondheid van mens en dier vormt en dat het gebruik, met name het verkeerd gebruik van antimicrobiële stoffen bij dieren, een bijdrage levert aan de algemene ontwikkeling van antimicrobiële resistentie en een groot risico vormt voor de volksgezondheid. De Partijen erkennen dat de aard van de bedreiging een transnationale benadering vereist.

  • 2. Elke Partij bouwt het gebruik van antimicrobiële geneesmiddelen als groeibevorderaars geleidelijk af.

  • 3. Elke Partij onderneemt in overeenstemming met de „één-gezondheid”-benadering het volgende:

    • a. neemt de bestaande en toekomstige richtsnoeren, normen, aanbevelingen en acties die zijn ontwikkeld in relevante internationale organisaties in aanmerking bij de ontwikkeling van initiatieven en nationale plannen ter bevordering van het voorzichtige en verantwoorde gebruik van antimicrobiële middelen bij de dierlijke productie en in de diergeneeskunde;

    • b. bevordert, indien de Partijen gezamenlijk daartoe beslissen, verantwoord en verstandig gebruik van antimicrobiële middelen, waaronder het beperken van het gebruik van antimicrobiële middelen in de dierlijke productie en het geleidelijk afbouwen van het gebruik van antimicrobiële middelen als groeibevorderaars in de dierlijke productie; en

    • c. ondersteunt de ontwikkeling en uitvoering van internationale actieplannen inzake de strijd tegen antimicrobiële resistentie indien de Partijen dat passend achten.

  • 4. Op grond van artikel 40.3, lid 3, kan de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité een technische werkgroep oprichten om het in artikel 14.8 bedoelde subcomité te ondersteunen bij de uitvoering van dit artikel.

Artikel 14.8 Subcomité voor duurzame voedselsystemen
  • 1. Het Subcomité voor duurzame voedselsystemen (het „subcomité”) dat op grond van artikel 8.8, lid 1, is opgericht, bestaat uit vertegenwoordigers van de Partijen die verantwoordelijk zijn voor duurzame voedselsystemen.

  • 2. Het subcomité ziet toe op de uitvoering van dit hoofdstuk en bestudeert alle vragen die naar aanleiding van de uitvoering ervan rijzen.

  • 3. Het subcomité bereikt overeenstemming over de acties die moeten worden ondernomen bij het nastreven van de doelstellingen van dit hoofdstuk. Het subcomité stelt doelstellingen en mijlpalen voor die acties vast en houdt toezicht op de vooruitgang van de Partijen aangaande de invoering van duurzame voedselsystemen. Het subcomité evalueert tijdens elke periode de resultaten van de uitvoering van die acties.

  • 4. Het subcomité kan de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité aanraden op grond van artikel 40.3, lid 3, technische werkgroepen op te richten die bestaan uit vertegenwoordigers op deskundigenniveau van elke Partij om technische en wetenschappelijke kwesties die met de uitvoering van dit hoofdstuk verband houden vast te stellen en aan te pakken.

  • 5. Het subcomité beveelt het Gemengd Comité aan regels vast te stellen teneinde potentiële belangenconflicten voor de deelnemers aan de bijeenkomsten van het subcomité en die aan alle in dit hoofdstuk vermelde technische werkgroepen te beperken. Het Gemengd Comité keurt een besluit tot vaststelling van die regels goed.

Artikel 14.9 Samenwerking in multilaterale fora
  • 1. De Partijen werken zo nodig samen in multilaterale fora om de mondiale transitie te bevorderen naar duurzame voedselsystemen die een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van internationaal overeengekomen doelstellingen inzake het milieu, de natuur en bescherming van het klimaat.

  • 2. Het subcomité is het forum om informatie uit te wisselen en samen te werken aan de onder lid 1 van dit artikel vallende aangelegenheden.

Artikel 14.10 Aanvullende bepalingen
  • 1. De activiteiten van het subcomité doen geen afbreuk aan de onafhankelijkheid van de nationale of regionale agentschappen van de Partijen.

  • 2. Niets in dit hoofdstuk doet afbreuk aan de rechten en verplichtingen van elke Partij om vertrouwelijke informatie te beschermen overeenkomstig het recht van elke Partij. Wanneer een Partij informatie voorlegt die uit hoofde van haar recht op grond van dit hoofdstuk als vertrouwelijk wordt beschouwd, wordt die informatie door die andere Partij vertrouwelijk behandeld, tenzij de Partij die de informatie voorlegt anders beslist.

  • 3. Met volledige inachtneming van het recht van elke Partij om regels vast te stellen, wordt niets in dit hoofdstuk uitgelegd als een verplichting voor een Partij om:

    • a. haar invoervereisten te wijzigen;

    • b. af te wijken van interne procedures inzake de voorbereiding en vaststelling van regelgevingsmaatregelen;

    • c. te handelen op een wijze die de tijdige vaststelling van regelgevingsmaatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen van overheidsbeleid zou ondermijnen of belemmeren; of

    • d. een specifiek resultaat inzake regelgeving goed te keuren.

HOOFDSTUK 15 ENERGIE EN GRONDSTOFFEN
Artikel 15.1 Doelstelling

Dit hoofdstuk heeft tot doel de dialoog en de samenwerking in de sectoren voor energie en grondstoffen tot wederzijds voordeel van de Partijen te bevorderen, duurzame en eerlijke handel en investeringen te stimuleren waarbij in die sectoren gelijke mededingingsvoorwaarden worden gegarandeerd en het concurrentievermogen van de verwante waardeketen, met inbegrip van het creëren van meerwaarde, te verhogen in overeenstemming met deze overeenkomst.

Artikel 15.2 Beginselen
  • 1. Elke Partij behoudt het soevereine recht om te bepalen of gebieden binnen haar grondgebied, alsook binnen haar exclusieve economische zone beschikbaar zijn voor exploratie, productie en vervoer van energiegoederen en grondstoffen.

  • 2. Overeenkomstig dit hoofdstuk herbevestigen de Partijen hun recht om voor hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen op het gebied van energie en grondstoffen.

Artikel 15.3 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de bijlagen 15-A en 15-B wordt verstaan onder:

a. „vergunning”:

de toestemming, licentie, concessie of een soortgelijk administratief of contractueel instrument waarmee de bevoegde autoriteit van een Partij een entiteit het recht toekent om in overeenstemming met de vereisten van de vergunning op haar grondgebied een bepaalde economische activiteit uit te oefenen;

b. „balancering”:

alle acties en processen in alle tijdsbestekken waarmee de systeembeheerders voortdurend waarborgen dat de systeemfrequentie binnen een vooraf gedefinieerd stabiliteitsbereik blijft en dat voldoende reserves beschikbaar zijn om de vereiste kwaliteit te garanderen;

c. „energiegoederen”:

goederen waaruit energie wordt opgewekt en die worden opgesomd per overeenkomstige GS-code in bijlage 15-A;

d. „koolwaterstoffen”:

de goederen opgesomd per GS-code in bijlage 15-A;

e. „grondstoffen”:

stoffen die worden gebruikt voor de vervaardiging van industriële producten; met inbegrip van ertsen, concentraten, slakken, assen en chemische producten; onbewerkte, verwerkte en geraffineerde materialen; metaalafval; schroot en schroot voor omsmelting, opgenomen in het overeenkomstige GS-hoofdstuk in bijlage 15-A;

f. „hernieuwbare energie”:

energie geproduceerd uit zonne-energie, windenergie, waterkracht, geothermische energie, biologische energie, energie uit de oceanen of andere hernieuwbare omgevingsbronnen;

g. „hernieuwbare brandstoffen”:

biobrandstoffen, vloeibare biomassa, biomassabrandstoffen en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, met inbegrip van hernieuwbare synthetische brandstoffen en hernieuwbare waterstof;

h. „normen”:

normen in de zin van hoofdstuk 16;

i. „systeembeheerder”:
  • i. voor de EU-Partij: een persoon die verantwoordelijk is voor de werking van, en voor het waarborgen van het onderhoud en de ontwikkeling van, het elektriciteitsdistributie- of transmissiesysteem in een bepaald gebied en voor het waarborgen van het vermogen van dergelijke systemen op de lange termijn; en

  • ii. voor Chili: een onafhankelijk orgaan dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van de werking van onderling verbonden elektrische systemen, dat de doeltreffende economische prestaties en veiligheid en betrouwbaarheid van het elektrische systeem waarborgt en open toegang tot het transmissiesysteem verleent; en

j. „technische voorschriften”:

technische voorschriften in de zin van hoofdstuk 16.

Artikel 15.4 Invoer- en uitvoermonopolies

Een Partij wijst noch invoer- of uitvoermonopolies aan, noch handhaaft zij die. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het begrip „invoer- of uitvoermonopolie” verstaan het exclusieve recht of de exclusieve verlening van een machtiging door een Partij aan een entiteit om energiegoederen of grondstoffen uit de andere Partij in te voeren of energiegoederen of grondstoffen naar de andere Partij uit te voeren19).

Artikel 15.5 Uitvoerprijzen20)
  • 1. De Partijen stellen door middel van maatregelen, met inbegrip van licenties of eisen inzake minimumprijzen, geen hogere prijs vast voor de uitvoer van energiegoederen of grondstoffen naar de andere Partij dan de prijs die voor dergelijke goederen in rekening wordt gebracht wanneer zij bestemd zijn voor de binnenlandse markt.

  • 2. Niettegenstaande lid 1 van dit artikel kan Chili maatregelen invoeren of handhaven teneinde het creëren van meerwaarde te bevorderen door tegen preferentiële prijzen grondstoffen te leveren aan bedrijfstakken, zodat zij voet aan de grond kunnen krijgen in Chili, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen aan de in bijlage 15-B vastgestelde voorwaarden voldoen.

Artikel 15.6 Interne gereguleerde prijzen
  • 1. De Partijen erkennen het belang van concurrerende energiemarkten om een ruime keuze bij de levering van energiegoederen te bieden en het welzijn van de consument te verbeteren. De Partijen erkennen ook dat de behoefte aan regelgeving en de benaderingswijzen per markt kunnen verschillen.

  • 2. Ingevolge lid 1 ziet elke Partij er in overeenstemming met haar wet- en regelgeving op toe dat de levering van energiegoederen op marktbeginselen is gebaseerd.

  • 3. Een Partij mag de prijs die in rekening wordt gebracht voor de levering van energiegoederen alleen reguleren door een openbaredienstverplichting op te leggen.

  • 4. Indien een Partij een openbaredienstverplichting oplegt, ziet zij erop toe dat die verplichting duidelijk gedefinieerd, transparant en niet-discriminerend is en niet verder gaat dan nodig om de doelstellingen van de openbaredienstverplichting te verwezenlijken.

Artikel 15.7 Vergunning voor exploratie en productie van energiegoederen en grondstoffen
  • 1. Onverminderd hoofdstuk 20 moet een Partij, indien zij een vergunning verlangt voor de exploratie of productie van energiegoederen en grondstoffen, waarborgen dat die vergunning wordt verleend na een openbare en niet-discriminerende procedure21).

  • 2. De Partij publiceert onder meer het type vergunning, het betrokken gebied of het deel daarvan en de voorgestelde datum of termijn voor het verlenen van de vergunning, op zodanige wijze dat potentieel geïnteresseerde aanvragers een aanvraag kunnen indienen.

  • 3. Een Partij mag afwijken van lid 2 van dit artikel en van artikel 20.3 in elk van de volgende gevallen met betrekking tot koolwaterstoffen:

    • a. voor het gebied is eerder een procedure gevolgd die niet heeft geresulteerd in de verlening van een vergunning;

    • b. het gebied is permanent beschikbaar voor de exploratie of productie van energiegoederen en grondstoffen; of

    • c. een verleende vergunning is ingetrokken vóór de vervaldatum ervan.

  • 4. Elke Partij kan verlangen dat een entiteit waaraan een vergunning is verleend, een financiële bijdrage of een bijdrage in natura betaalt. De financiële bijdrage of de bijdrage in natura wordt vastgesteld op een wijze die het beheer en het besluitvormingsproces van die entiteit niet beïnvloedt.

  • 5. Elke Partij ziet erop toe dat de aanvrager, wanneer zijn aanvraag wordt afgewezen, in kennis wordt gesteld van de redenen voor de afwijzing, zodat de aanvrager indien nodig een beroeps- of toetsingsprocedure kan inleiden. De beroeps- of toetsingsprocedures worden vooraf openbaar gemaakt.

Artikel 15.8 Milieueffectbeoordeling
  • 1. Een Partij waarborgt dat een milieueffectbeoordeling22) wordt uitgevoerd voordat een vergunning wordt verleend voor projecten of activiteiten met betrekking tot energie of grondstoffen die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de bevolking, de gezondheid van de mens, de biodiversiteit, het land, de bodem, het water, de lucht of het klimaat, of voor het cultureel erfgoed en het landschap. Die beoordeling identificeert en beoordeelt die aanzienlijke gevolgen.

  • 2. Elke Partij ziet erop toe dat de relevante informatie openbaar beschikbaar is als onderdeel van het proces voor de milieueffectbeoordeling, en biedt het publiek tijd en mogelijkheden om deel te nemen aan dat proces en om opmerkingen in te dienen.

  • 3. Elke Partij publiceert en houdt rekening met de bevindingen in de milieueffectbeoordeling voordat een vergunning wordt verleend voor het project of de activiteit.

Artikel 15.9 Toegang van derden tot energietransportinfrastructuur
  • 1. Elke Partij zorgt ervoor dat de exploitanten van het systeem op haar grondgebied alle entiteiten van een Partij op niet-discriminerende wijze toegang verlenen tot de energie-infrastructuur voor het transport van elektriciteit. De toegang tot de infrastructuur voor het transport van elektriciteit wordt zoveel mogelijk verleend binnen een redelijke termijn na de datum waarop de entiteit het verzoek om toegang heeft ingediend.

  • 2. Elke Partij ziet erop toe dat een entiteit van een Partij in overeenstemming met haar wet- en regelgeving onder redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, waaronder zonder discriminatie tussen soorten elektriciteitsbronnen, en tegen tarieven die kosten weerspiegelen, toegang krijgt tot en gebruik kan maken van de infrastructuur voor het transport van elektriciteit. Elke Partij maakt de voorwaarden voor de toegang tot en het gebruik van de infrastructuur voor het transport van elektriciteit bekend.

  • 3. Niettegenstaande lid 1 kan een Partij in haar wet- en regelgeving op basis van objectieve criteria specifieke afwijkingen van het recht op toegang van derden invoeren of handhaven, mits zij noodzakelijk zijn om een legitiem beleidsdoel te verwezenlijken. Dergelijke afwijkingen worden bekendgemaakt voordat zij van kracht worden.

  • 4. De Partijen erkennen de relevantie van de in leden 1, 2 en 3 bepaalde regels ook voor de gasinfrastructuur. Een Partij die dergelijke regels niet toepast met betrekking tot de gasinfrastructuur, streeft ernaar dat te doen, met name met betrekking tot het transport van hernieuwbare brandstoffen, en erkent tegelijkertijd de verschillen op het gebied van de ontwikkeling en de organisatie van de markt.

Artikel 15.10 Toegang tot infrastructuur voor leveranciers van elektriciteit geproduceerd uit hernieuwbare energiebronnen
  • 1. Onverminderd de artikelen 15.7, 15.9 en 15.11 zorgt elke Partij ervoor dat de leveranciers van hernieuwbare energie van de andere Partij onder redelijke en niet-discriminerende voorwaarden toegang krijgen tot en gebruik kunnen maken van het elektriciteitsnetwerk voor de op haar grondgebied gevestigde faciliteiten voor de opwekking van hernieuwbare elektriciteit.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1 zorgt elke Partij ervoor dat haar transmissieondernemingen en systeemexploitanten overeenkomstig haar wet- en regelgeving ten aanzien van de leveranciers van hernieuwbare elektriciteit van de andere Partij:

    • a. een verbinding tot stand brengen tussen de faciliteiten voor de opwekking van hernieuwbare elektriciteit en het elektriciteitsnetwerk, zonder discriminerende voorwaarden op te leggen;

    • b. het betrouwbaar gebruik van het elektriciteitsnetwerk mogelijk maken;

    • c. balanceringsdiensten verlenen; en

    • d. waarborgen dat passende net- en marktgerelateerde operationele maatregelen van kracht zijn teneinde de belemmeringen voor uit hernieuwbare energiebronnen geproduceerde elektriciteit tot een minimum te beperken.

  • 3. Lid 2 doet geen afbreuk aan het recht van elke Partij om op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria regelgeving voor haar grondgebied vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme doelstellingen van openbaar beleid zoals de noodzaak de stabiliteit van het elektriciteitssysteem te handhaven.

Artikel 15.11 Onafhankelijke instantie
  • 1. Elke Partij richt een functioneel onafhankelijke instantie of instanties op of houdt die in stand welke:

    • a. de voorwaarden en de tarieven voor de toegang tot en het gebruik van het elektriciteitsnetwerk vaststellen of goedkeuren; en

    • b. binnen een redelijke termijn geschillen oplossen over passende voorwaarden en tarieven voor de toegang tot en het gebruik van het elektriciteitsnetwerk.

  • 2. Bij het vervullen van hun taken en het uitoefenen van hun in lid 1 vastgestelde bevoegdheden treden de instanties op transparante en onpartijdige wijze op ten aanzien van gebruikers, eigenaars en systeemexploitanten van het elektriciteitsnetwerk.

Artikel 15.12 Samenwerking inzake normen
  • 1. Teneinde onnodige technische handelsbelemmeringen met betrekking tot energiegoederen en grondstoffen te voorkomen, op te sporen en weg te nemen, is hoofdstuk 16 van toepassing op die goederen en stoffen.

  • 2. In overeenstemming met de artikelen 16.4 en 16.6 bevorderen de Partijen zo nodig de samenwerking tussen hun relevante regelgevende instanties en normalisatie-instellingen op gebieden zoals energie-efficiëntie, duurzame energie en grondstoffen, teneinde onder meer bij te dragen tot de handel, investeringen en duurzame ontwikkeling door middel van:

    • a. de convergentie of harmonisatie, indien mogelijk, van hun respectieve huidige normen, op basis van wederzijdse belangen en wederkerigheid, en op de door de betrokken regelgevende instanties en normalisatie-instellingen af te spreken wijzen;

    • b. gezamenlijke analyses, methoden en benaderingen, indien mogelijk, om de ontwikkeling van relevante test- en meetnormen te ondersteunen en te vergemakkelijken, in samenwerking met hun bevoegde normalisatie-instellingen;

    • c. de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen, indien mogelijk, op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie; en

    • d. de bevordering van normen inzake grondstoffen, apparatuur voor de opwekking van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, met inbegrip van productontwerp en etikettering, waar passend via bestaande internationale samenwerkingsinitiatieven.

  • 3. Met het oog op de uitvoering van dit hoofdstuk zijn de Partijen erop gericht de ontwikkeling en het gebruik van open normen en de interoperabiliteit van netwerken, systemen, inrichtingen, toepassingen of onderdelen in de sectoren voor energie en grondstoffen te bevorderen.

Artikel 15.13 Onderzoek, ontwikkeling en innovatie

De Partijen erkennen dat onderzoek, ontwikkeling en innovatie essentiële elementen zijn om de doeltreffendheid, de duurzaamheid en het concurrentievermogen in de sectoren voor energie en grondstoffen verder te ontwikkelen. De Partijen werken, indien passend, onder meer samen aan:

  • a. de bevordering van onderzoek. ontwikkeling, innovatie en verspreiding van milieuvriendelijke en kosteneffectieve technologieën, processen en praktijken op het gebied van energie en grondstoffen;

  • b. de bevordering van het creëren van meerwaarde, tot wederzijds voordeel van de Partijen, en de verhoging van de productiecapaciteit op het gebied van energie en grondstoffen; en

  • c. de versterking van de capaciteitsopbouw in het kader van initiatieven voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie.

Artikel 15.14 Samenwerking op het gebied van energie en grondstoffen
  • 1. De Partijen werken, indien passend, samen op het gebied van energie en grondstoffen met het oog op onder meer:

    • a. de vermindering of afschaffing van maatregelen die op zich of in combinatie met andere maatregelen de handel en investeringen kunnen verstoren, met inbegrip van maatregelen van technische, regelgevende of economische aard die invloed hebben op de sectoren voor energie en grondstoffen;

    • b. de bespreking, indien mogelijk, van hun standpunten in internationale fora waarin relevante handels- en investeringskwesties worden besproken, en de bevordering van internationale programma’s op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en grondstoffen; en

    • c. de bevordering van verantwoord ondernemerschap in overeenstemming met internationale normen die bekrachtigd zijn of worden gesteund door de Partijen, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en hoofdstuk IX daarvan inzake wetenschap en technologie in het bijzonder.

Thematische samenwerking op het gebied van energie

  • 2. De Partijen erkennen dat het noodzakelijk is de uitrol van hernieuwbare en koolstofarme energiebronnen te versnellen, de energie-efficiëntie te verhogen en innovatie te bevorderen, en om toegang te garanderen tot veilige, duurzame en betaalbare energie. De Partijen werken samen aan relevante vraagstukken van gemeenschappelijk belang, zoals:

    • a. hernieuwbare energie, met name met betrekking tot technologieën, de integratie in en toegang tot het elektriciteitssysteem, opslag en flexibiliteit, en de gehele toeleveringsketen voor hernieuwbare waterstof;

    • b. energie-efficiëntie, met inbegrip van regelgeving, beste praktijken en doeltreffende en duurzame verwarmings- en koelsystemen;

    • c. elektromobiliteit en de uitrol van laadinfrastructuur; en

    • d. open en concurrerende energiemarkten.

Thematische samenwerking op het gebied van grondstoffen

  • 3. De Partijen erkennen hun gezamenlijke inzet voor verantwoorde inkoop en duurzame productie van grondstoffen en hun wederzijds belang bij het bevorderen van de integratie van de waardeketens van grondstoffen. De Partijen werken samen aan relevante vraagstukken van gemeenschappelijk belang, zoals:

    • a. verantwoorde mijnbouwpraktijken en de duurzaamheid van de waardeketens van grondstoffen, met inbegrip van de bijdrage van de waardeketens van grondstoffen aan de verwezenlijking van de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling;

    • b. waardeketens van grondstoffen, waaronder het creëren van meerwaarde; en

    • c. de vaststelling van gebieden van wederzijds belang voor de samenwerking inzake onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieactiviteiten met betrekking tot de gehele waardeketen van grondstoffen, waaronder baanbrekende technologie, slimme mijnbouw en digitale mijnen.

  • 4. De Partijen houden bij de ontwikkeling van samenwerkingsactiviteiten rekening met de beschikbare middelen. Activiteiten kunnen in persoon uitgevoerd worden of via een voor de Partijen beschikbaar technologisch hulpmiddel.

  • 5. De samenwerkingsactiviteiten kunnen zoals overeengekomen tussen de Partijen met de medewerking van internationale organisaties, mondiale fora en onderzoeksinstellingen worden ontwikkeld en uitgevoerd.

  • 6. De Partijen bevorderen, waar passend bij de uitvoering van dit artikel, een goede coördinatie met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 4.5 en 5.2.

Artikel 15.15 Energietransitie en hernieuwbare brandstoffen
  • 1. Met het oog op de uitvoering van dit hoofdstuk erkennen de Partijen de belangrijke bijdrage van hernieuwbare brandstoffen, waaronder hernieuwbare waterstof, alsook derivaten daarvan, en van hernieuwbare synthetische brandstoffen voor de terugdringing van de uitstoot van broeikasgassen om de klimaatverandering aan te pakken.

  • 2. Overeenkomstig artikel 15.12, lid 2, werken de Partijen indien passend samen aan de convergentie of harmonisatie, indien mogelijk, van certificeringsregelingen voor hernieuwbare brandstoffen, bijvoorbeeld regelingen met betrekking tot de uitstoot gedurende de hele levenscyclus en met betrekking tot veiligheidsnormen.

  • 3. Op het gebied van hernieuwbare brandstoffen werken de Partijen ook samen teneinde:

    • a. maatregelen die de bilaterale handel kunnen verstoren, met inbegrip van maatregelen van technische, regelgevende en economische aard, op te sporen, te verminderen en weg te nemen;

    • b. initiatieven te bevorderen die de bilaterale handel vergemakkelijken om de productie van hernieuwbare waterstof te stimuleren; en

    • c. het gebruik van hernieuwbare brandstoffen te bevorderen, gezien hun bijdrage aan de verlaging van de broeikasgasemissies.

  • 4. De Partijen moedigen waar passend de ontwikkeling en uitvoering van internationale normen en samenwerking op regelgevingsgebied met betrekking tot hernieuwbare brandstoffen aan, en werken samen in relevante internationale fora teneinde relevante certificeringsregelingen te ontwikkelen om te voorkomen dat er ongerechtvaardigde handelsbelemmeringen ontstaan.

Artikel 15.16 Uitzondering voor kleine en geïsoleerde elektriciteitssystemen
  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk erkennen de Partijen dat hun wet- en regelgeving bijzondere regelingen kan omvatten voor kleine en geïsoleerde elektriciteitssystemen.

  • 2. Op grond van lid 1 kan een Partij maatregelen ten aanzien van kleine en geïsoleerde elektriciteitssystemen handhaven, vaststellen of uitvoeren die afwijken van artikelen 15.6, 15.7, 15.9, 15.10 en 15.11, mits dergelijke maatregelen geen verkapte beperkingen van de handel of investeringen tussen de Partijen vormen.

Artikel 15.17 Subcomité voor de handel in goederen
  • 1. Het op grond van artikel 8.8, lid 1, ingestelde Subcomité voor de handel in goederen (het „subcomité”) is verantwoordelijk voor de uitvoering van dit hoofdstuk en de bijlagen 15-A en 15-B. De in artikel 9.18, in de punten a), c), d) en e), omschreven taken zijn van overeenkomstige toepassing op dit hoofdstuk.

  • 2. Overeenkomstig de artikelen 15.12, 15.13, 15.14 en 15.15 kan het subcomité de Partijen aanbevelen andere onderlinge samenwerkingsvormen op het gebied van energie en grondstoffen vast te stellen of te bevorderen.

  • 3. Indien onderling overeengekomen door de Partijen komt het subcomité bijeen in vergaderingen die zijn gewijd aan de uitvoering van dit hoofdstuk. Bij de voorbereiding van dergelijke vergaderingen kan elke Partij zo nodig rekening houden met de inbreng van relevante belanghebbenden of deskundigen.

  • 4. Elke Partij wijst een contactpunt aan om de uitvoering van dit hoofdstuk te vergemakkelijken, onder meer door de passende betrokkenheid van vertegenwoordigers van een Partij te waarborgen, de andere Partij in kennis te stellen van haar contactgegevens en onverwijld de andere Partij op de hoogte te brengen van enige wijziging van die contactgegevens. Voor Chili is het contactpunt een vertegenwoordiger van het Ondersecretariaat voor Internationale Economische Betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de opvolger daarvan.

HOOFDSTUK 16 TECHNISCHE HANDELSBELEMMERINGEN
Artikel 16.1 Doelstelling

Dit hoofdstuk heeft tot doel de handel in goederen tussen de Partijen te versterken en te bevorderen door onnodige technische handelsbelemmeringen te voorkomen, op te sporen en weg te nemen en door verdere samenwerking op regelgevingsgebied te bevorderen.

Artikel 16.2 Toepassingsgebied
  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de opstelling, aanneming en toepassing van alle normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures zoals omschreven in bijlage 1 bij de TBT-Overeenkomst, die de handel in goederen tussen de Partijen kunnen beïnvloeden.

  • 2. Niettegenstaande lid 1 is dit hoofdstuk niet van toepassing op:

    • a. aankoopspecificaties die door overheidsorganen zijn opgesteld om te voorzien in de productie- of verbruiksbehoeften van die organen die zijn opgenomen in hoofdstuk 28; of

    • b. sanitaire en fytosanitaire maatregelen die vallen onder hoofdstuk 13.

Artikel 16.3 Opneming van enkele bepalingen van TBT-Overeenkomst

De artikelen 2 tot en met 9 en de bijlagen 1 en 3 bij de TBT-Overeenkomst worden mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen.

Artikel 16.4 Internationale normen
  • 1. Internationale normen die zijn ontwikkeld door de in bijlage 16-A vermelde organisaties worden beschouwd als de relevante internationale normen in de zin van de artikelen 2 en 5 van en bijlage 3 bij de TBT-Overeenkomst, voor zover die organisaties bij de ontwikkeling daarvan de beginselen en procedures in acht hebben genomen die zijn neergelegd in het Besluit van de WTO-Commissie technische handelsbelemmeringen inzake de beginselen voor de ontwikkeling van internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen met betrekking tot de artikelen 2 en 5 van en bijlage 3 bij de TBT-Overeenkomst.23)

  • 2. Op verzoek van een Partij kan de Gezamenlijke Raad op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a), een besluit tot wijziging van bijlage 16-A vaststellen.

Artikel 16.5 Technische voorschriften
  • 1. De Partijen erkennen dat het belangrijk is om in overeenstemming met de respectieve regels en procedures van elke Partij een effectbeoordeling op regelgevingsgebied uit te voeren van de voorgenomen technische voorschriften.

  • 2. Elke Partij beoordeelt de beschikbare regelgevings- en niet-regelgevingsalternatieven voor het voorgestelde technisch voorschrift waarmee de legitieme doelstellingen van de Partij kunnen worden bereikt, overeenkomstig artikel 2.2 van de TBT-Overeenkomst.

  • 3. Elke Partij gebruikt internationale normen ter zake als basis voor haar technische voorschriften, tenzij de Partij die het technisch voorschrift ontwikkelt. kan aantonen dat die internationale normen ondoelmatig of ongeschikt zijn voor de verwezenlijking van de beoogde legitieme doelstellingen.

  • 4. Indien een Partij geen internationale normen als basis voor haar technische voorschriften heeft gebruikt, stelt zij op verzoek van de andere Partij elke substantiële afwijking van de toepasselijke internationale normen vast en licht zij toe waarom die normen ondoeltreffend of ongeschikt zijn geacht om het nagestreefde doel te bereiken, en verstrekt zij het wetenschappelijke of technische bewijsmateriaal waarop die beoordeling is gebaseerd.

  • 5. Overeenkomstig de verplichting van elke Partij op grond van artikel 2.3 van de TBT-Overeenkomst, evalueert elke Partij in overeenstemming met haar desbetreffende regels en procedures haar technische voorschriften met het oog op een grote convergentie van die technische voorschriften met relevante internationale normen. Een Partij houdt onder meer rekening met eventuele nieuwe ontwikkelingen bij de toepasselijke internationale normen en met de vraag of de omstandigheden op grond waarvan haar technische voorschriften afwijken van een toepasselijke internationale norm, nog steeds bestaan.

Artikel 16.6 Samenwerking bij regelgeving
  • 1. De Partijen erkennen dat er een brede waaier van samenwerkingsmechanismen op regelgevingsgebied bestaat om technische handelsbelemmeringen weg te nemen of te voorkomen.

  • 2. Een Partij kan de andere Partij voorstellen doen voor sectorspecifieke samenwerkingsactiviteiten op regelgevingsgebied voor gebieden die onder dit hoofdstuk vallen. Die voorstellen worden doorgezonden naar het krachtens artikel 16.13 aangewezen contactpunt en omvatten:

    • a. de uitwisseling van informatie over regelgevingsbenaderingen en -praktijken; of

    • b. initiatieven om technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures verder af te stemmen op toepasselijke internationale normen.

      De andere Partij beantwoordt het voorstel binnen een redelijke termijn.

  • 3. De in artikel 16.13 bedoelde contactpunten stellen het Gemend Comité in kennis van de samenwerkingsactiviteiten die op grond van dit artikel worden uitgevoerd.

  • 4. De Partijen streven ernaar informatie uit te wisselen over en samen te werken aan mechanismen om de aanvaarding van conformiteitsbeoordelingsresultaten te bevorderen teneinde onnodige technische handelsbelemmeringen weg te nemen.

  • 5. De Partijen stimuleren de samenwerking tussen hun respectieve gouvernementele dan wel niet-gouvernementele organisaties die verantwoordelijk zijn voor technische voorschriften, normalisatie, conformiteitsbeoordeling, accreditering en metrologie om de onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheden aan te pakken.

  • 6. Niets in dit artikel wordt zodanig uitgelegd dat een Partij verplicht is:

    • a. af te wijken van haar procedures ter voorbereiding en vaststelling van regelgevingsmaatregelen;

    • b. te handelen op een wijze die de tijdige vaststelling van regelgevingsmaatregelen ter verwezenlijking van haar doelstellingen van openbaar beleid zou ondermijnen of belemmeren; of

    • c. een specifiek resultaat inzake regelgeving te bereiken.

  • 7. Voor de toepassing van dit artikel en de bepalingen inzake samenwerking uit hoofde van de bijlagen 16-A tot en met 16-E, treedt de Europese Commissie op namens de EU-Partij.

Artikel 16.7 Samenwerking inzake markttoezicht, naleving en veiligheid van non-foodproducten
  • 1. De Partijen erkennen het belang van samenwerking op het gebied van markttoezicht, conformiteit en veiligheid van non-foodproducten voor de bevordering van de handel en de bescherming van consumenten en andere gebruikers, en het belang van het opbouwen van wederzijds vertrouwen op basis van gedeelde informatie.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    a. „consumentenproducten”:

    goederen die bestemd zijn voor of waarschijnlijk worden gebruikt door consumenten, met uitzondering van levensmiddelen, medische hulpmiddelen en medicinale producten; en

    b. „markttoezicht”:

    activiteiten die plaatsvinden en maatregelen die worden genomen door overheidsinstanties, met inbegrip van activiteiten die plaatsvinden en maatregelen die in samenwerking met marktdeelnemers worden genomen, op de grondslag van procedures van een Partij die haar in staat te stellen de conformiteit van producten aan de vereisten van haar wet- en regelgeving te monitoren of aan te pakken.

  • 3. Om de onafhankelijke en onpartijdige werking van het markttoezicht te waarborgen, ziet elke Partij erop toe dat:

    • a. markttoezichtfuncties en conformiteitsbeoordelingsfuncties van elkaar zijn gescheiden; en

    • b. dat er geen sprake is van belangen die de onpartijdigheid van markttoezichtautoriteiten bij de verrichting van hun controle of toezicht op marktdeelnemers in het gedrang kunnen brengen.

  • 4. De Partijen kunnen samenwerken en informatie uitwisselen op het gebied van de veiligheid en conformiteit van non-foodproducten, hetgeen met name het volgende kan omvatten:

    • a. markttoezicht en handhavingsactiviteiten en -maatregelen;

    • b. methoden voor risicobeoordeling en productbeproeving;

    • c. gecoördineerde terugroepacties voor producten of andere vergelijkbare acties;

    • d. wetenschappelijke, technische en regelgevingsaangelegenheden, om de veiligheid en conformiteit van non-foodproducten te verbeteren;

    • e. nieuwe kwesties die van groot belang zijn op het gebied van gezondheid en veiligheid;

    • f. met normalisatie verband houdende activiteiten; en

    • g. uitwisseling van ambtenaren.

  • 5. De EU-Partij kan Chili geselecteerde informatie uit haar systeem voor snelle uitwisseling van informatie over consumentenproducten verstrekken als bedoeld in Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad24) of de opvolger daarvan, en Chili kan de EU-Partij geselecteerde informatie verstrekken over de veiligheid van consumentenproducten en over preventieve, beperkende en corrigerende maatregelen die het heeft genomen met betrekking tot consumentenproducten. De uitwisseling van informatie kan als volgt plaatsvinden:

    • a. niet stelselmatig, in naar behoren gemotiveerde specifieke gevallen, met uitzondering van persoonsgegevens; en

    • b. stelselmatig, op basis van een regeling bij besluit van de Gezamenlijke Raad, die moet worden uiteengezet in bijlage 16-D.

  • 6. De Gezamenlijke Raad kan een besluit vaststellen om een regeling vast te stellen voor de regelmatige uitwisseling, ook langs elektronische weg, van informatie betreffende andere dan de door lid 5 van dit artikel bestreken maatregelen met betrekking tot niet-conforme non-foodproducten, die moeten worden uiteengezet in bijlage 16-E.

  • 7. Elke Partij gebruikt de op grond van de leden 4, 5 en 6 verkregen informatie uitsluitend ter bescherming van consumenten, de gezondheid, de veiligheid of het milieu.

  • 8. Elke Partij behandelt de op grond van de leden 4, 5 en 6 verkregen informatie als vertrouwelijk.

  • 9. In de in lid 5, punt b), en lid 6 bedoelde regelingen wordt de productomschrijving en de aard van de informatie die moet worden uitgewisseld nader bepaald, alsook op welke wijze de uitwisseling plaatsvindt en voorschriften inzake vertrouwelijkheid en bescherming van persoonsgegevens worden toegepast.

  • 10. De Gezamenlijke Raad is op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a), bevoegd besluiten vast te stellen tot vaststelling of wijziging van de regelingen in de bijlagen 16-D en 16-E.

Artikel 16.8 Standaarden
  • 1. Teneinde normen op een zo breed mogelijke grondslag te harmoniseren, moedigt elke Partij de normalisatie-instellingen op haar grondgebied, alsook de regionale normalisatie-instellingen waarvan de Partij of de normalisatie-instellingen op haar grondgebied lid zijn, ertoe aan:

    • a. om binnen hun mogelijkheden mee te werken aan de opstelling van internationale normen door de bevoegde internationale normalisatie-instellingen;

    • b. om de toepasselijke internationale normen te gebruiken als grondslag voor de normen die zij ontwikkelen, behalve wanneer dergelijke internationale normen ondoeltreffend of ongeschikt zouden zijn, bijvoorbeeld omdat zij onvoldoende bescherming bieden of wegens fundamentele klimatologische of geografische omstandigheden, of fundamentele technologische problemen;

    • c. om doublures of overlappingen met de werkzaamheden van de internationale normalisatie-instellingen te voorkomen;

    • d. om niet op de toepasselijke internationale normen gebaseerde nationale en regionale normen regelmatig te evalueren, teneinde de convergentie ervan met de toepasselijke internationale normen te verbeteren;

    • e. om samen te werken met de desbetreffende normalisatie-instellingen van de andere Partij bij internationale normalisatieactiviteiten, onder meer in de internationale normalisatie-instellingen of op regionaal niveau; en

    • f. om de bilaterale samenwerking tussen henzelf en de normalisatie-instellingen van de andere Partij te bevorderen.

  • 2. De Partijen wisselen informatie uit over:

    • a. hun gebruik van normen ter ondersteuning van technische voorschriften; en

    • b. hun normalisatieprocessen, en de mate waarin zij internationale, regionale of subregionale normen als grondslag voor hun nationale normen gebruiken.

  • 3. Wanneer normen door opname of verwijzing in een ontwerp van een technisch voorschrift of conformiteitsbeoordelingsprocedure verplicht worden gesteld, zijn de transparantieverplichtingen van artikel 16.10 van deze overeenkomst en van de artikelen 2 of 5 van de TBT-Overeenkomst van toepassing.

Artikel 16.9 Overeenstemmingsbeoordeling
  • 1. De bepalingen van artikel 16.5 betreffende de opstelling, aanneming en toepassing van technische voorschriften zijn mutatis mutandis ook op conformiteitsbeoordelingsprocedures van toepassing.

  • 2. Indien een Partij een conformiteitsbeoordeling verlangt als een positieve garantie dat een product in overeenstemming met een technisch voorschrift is:

    • a. kiest die Partij conformiteitsbeoordelingsprocedures die evenredig zijn met de desbetreffende risico’s;

    • b. overweegt die Partij, met inachtneming van haar wet- en regelgeving, het gebruik van een conformiteitsverklaring van een leverancier als een van de mogelijke bewijzen van conformiteit met een technisch voorschrift; en

    • c. verstrekt zij, indien de andere Partij daarom verzoekt, informatie over de criteria die worden gebruikt om de conformiteitbeoordelingsprocedures voor specifieke producten te selecteren.

  • 3. Indien een Partij een conformiteitsbeoordeling door een derde verlangt als positieve garantie dat een product in overeenstemming met een technisch voorschrift is, en zij die taak niet aan een overheidsinstantie heeft voorbehouden als bedoeld in lid 4, dan:

    • a. maakt zij bij voorkeur gebruik van accreditatie voor de kwalificatie van conformiteitsbeoordelingsinstanties;

    • b. maakt zij bij voorkeur gebruik van internationale normen voor accreditatie en conformiteitsbeoordeling, alsook van internationale overeenkomsten waarbij de accreditatie-instanties van de Partijen betrokken zijn, bijvoorbeeld via de mechanismen van de International Laboratory Accreditation Cooperation („ILAC”) en het International Accreditation Forum („IAF”);

    • c. sluit zij zich aan bij of, naargelang het geval, moedigt zij haar conformiteitsbeoordelingsinstanties aan zich aan te sluiten bij alle geldende internationale overeenkomsten of regelingen voor harmonisatie of bevordering van de aanvaarding van conformiteitsbeoordelingsresultaten;

    • d. zorgt zij ervoor dat, indien voor een bepaald product of een reeks producten meer dan één conformiteitsbeoordelingsinstantie is aangewezen, de marktdeelnemers kunnen kiezen welke conformiteitsbeoordelingsinstantie de conformiteitsbeoordelingsprocedure zal uitvoeren;

    • e. ziet zij erop toe dat conformiteitsbeoordelingsinstanties onafhankelijk zijn van fabrikanten, importeurs en marktdeelnemers in het algemeen en dat er tussen accreditatie-instanties en conformiteitsbeoordelingsinstanties geen sprake is van belangenconflicten;

    • f. staat zij conformiteitsbeoordelingsinstanties toe om onderaannemers in te schakelen voor het uitvoeren van proeven of het verrichten van inspecties in verband met de conformiteitsbeoordeling, waaronder ook onderaannemers die zijn gevestigd op het grondgebied van de andere Partij; geen van de bepalingen in dit punt wordt zodanig uitgelegd dat zij een Partij verbiedt van onderaannemers te verlangen dat zij voldoen aan dezelfde eisen als die waaraan de conformiteitsbeoordelingsinstantie waarmee zij een verbintenis is aangegaan, zou moeten voldoen om de uitbestede tests of controles zelf uit te voeren; en

    • g. maakt zij op officiële websites een lijst bekend van de instanties die zij heeft aangewezen om dergelijke conformiteitsbeoordelingen uit te voeren alsook de relevante informatie over de reikwijdte van de aanwijzing van elk van die instanties.

  • 4. Niets in dit artikel belet een Partij te verzoeken dat de conformiteitsbeoordeling voor specifieke producten door haar aangewezen overheidsinstanties wordt uitgevoerd. In dergelijke gevallen moet de Partij:

    • a. de conformiteitsbeoordelingsvergoedingen beperken tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten en, op verzoek van een aanvrager van een conformiteitsbeoordeling, toelichten hoe eventuele vergoedingen die die Partij voor een dergelijke conformiteitsbeoordeling in rekening brengt qua bedrag beperkt blijven tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten; en

    • b. de vergoedingen voor conformiteitsbeoordelingen openbaar maken of op verzoek ter beschikking stellen.

  • 5. Niettegenstaande de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, in de gevallen waarin de EU-Partij een conformiteitsverklaring van een leverancier op de gebieden die worden vermeld in bijlage 16-B aanvaardt, voorziet Chili overeenkomstig zijn wet- en regelgeving een doeltreffende en transparante procedure voor de aanvaarding van certificaten en testverslagen, afgegeven door conformiteitsbeoordelingsinstanties die op het grondgebied van de EU-Partij zijn gevestigd en zijn geaccrediteerd door een accreditatie-instantie die is aangesloten bij de internationale regelingen voor wederzijdse erkenning van de ILAC of de IAF als een garantie dat een product voldoet aan de vereisten van de technische voorschriften van Chili.

  • 6. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „conformiteitsverklaring van een leverancier” een eigen verklaring van de fabrikant verstaan onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van die fabrikant op basis van de resultaten van een geschikt type conformiteitsbeoordeling, waarbij een verplichte beoordeling door een derde wordt uitgesloten, als garantie dat een product in overeenstemming met een technisch voorschrift is waarin dergelijke conformiteitsbeoordelingsprocedures worden vastgesteld.

  • 7. Op verzoek van een van de Partijen evalueert het in artikel 16.14 bedoelde subcomité de lijst van goederen in alinea 1 van bijlage 16-B. Het subcomité kan de Gezamenlijke Raad aanbevelen bijlage 16-B te wijzigen op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a).

Artikel 16.10 Transparantie
  • 1. Overeenkomstig haar respectieve regels en procedures en onverminderd hoofdstuk 36 ziet elke Partij er bij de ontwikkeling van belangrijke technische voorschriften die aanzienlijke gevolgen voor de handel in goederen kunnen hebben op toe dat er transparantieprocedures bestaan die personen van de Partijen in staat stellen input te leveren door middel van een openbare raadplegingsprocedure, behalve wanneer zich dringende problemen voordoen of dreigen voor te doen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieubescherming of nationale veiligheid.

  • 2. Elke Partij staat personen van de andere Partij toe aan de in lid 1 vermelde raadplegingsprocedure deel te nemen onder voorwaarden die niet ongunstiger zijn dan die welke voor haar eigen personen gelden, en maakt de resultaten van die raadplegingsprocedure openbaar.

  • 3. Elke Partij biedt, na haar kennisgeving inzake voorgestelde technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures aan het centrale register voor kennisgevingen van de WTO, de andere Partij een periode van ten minste 60 dagen waarin die schriftelijke opmerkingen kan indienen, tenzij er zich dringende problemen voordoen of dreigen voor te doen op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieubescherming of nationale veiligheid. Een Partij neemt elk redelijk verzoek van de andere Partij om verlenging van die termijn voor het indienen van opmerkingen in overweging.

  • 4. Wanneer de tekst waarvan kennisgeving is gedaan niet in een van de officiële talen van de WTO is gesteld, verstrekt de kennisgevende Partij een gedetailleerde en uitvoerige beschrijving van de inhoud van de voorgestelde technische voorschriften en de voorgestelde conformiteitsbeoordelingsprocedures in de vorm van de model-kennisgeving van de WTO.

  • 5. Indien een Partij schriftelijke opmerkingen ontvangt zoals beschreven in lid 3:

    • a. bespreekt zij, op verzoek van de andere Partij, de schriftelijke opmerkingen met de medewerking van haar bevoegde regelgevende instantie op een tijdstip waarop daarmee rekening kan worden gehouden; en

    • b. antwoordt zij uiterlijk op de dag van de bekendmaking van het aangenomen technisch voorschrift of de aangenomen conformiteitsbeoordelingsprocedure schriftelijk op de opmerkingen.

  • 6. Elke Partij tracht haar antwoorden op de in lid 3 bedoelde schriftelijke opmerkingen die zij van de andere Partij ontvangt, uiterlijk op de datum van de bekendmaking van het aangenomen technisch voorschrift of van de aangenomen conformiteitsbeoordelingsprocedure bekend te maken op een website.

  • 7. Een Partij verstrekt de andere Partij desgevraagd nadere informatie over het doel van, de rechtsgrondslag en de grondgedachte voor een technisch voorschrift dat of een conformiteitsbeoordelingsprocedure die zij heeft vastgesteld of voornemens is vast te stellen.

  • 8. Elke Partij ziet erop toe dat de door haar aangenomen technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures kosteloos toegankelijk zijn via officiële websites of publicaties op het internet.

  • 9. Elke Partij verstrekt in de vorm van een addendum bij de oorspronkelijke kennisgeving aan het centraal register van kennisgevingen van de WTO, informatie over de vaststelling en de inwerkingtreding van het technische voorschrift of de conformiteitsbeoordelingsprocedure en de vastgestelde definitieve tekst.

  • 10. Elke Partij voorziet in een redelijke termijn tussen de bekendmaking van technische voorschriften en de inwerkingtreding ervan, met inachtneming van de voorwaarden van artikel 2.12 van de TBT-Overeenkomst. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „redelijke termijn” verstaan een periode van niet minder dan zes maanden, behalve wanneer een dergelijke periode ondoeltreffend zou zijn voor het bereiken van de nagestreefde legitieme doelstellingen.

  • 11. Wanneer een Partij voordat de in lid 3 bedoelde termijn voor het indienen van opmerkingen was verstreken, een redelijk verzoek van de andere Partij heeft ontvangen dat strekt tot verlenging van de termijn tussen de bekendmaking van het technisch voorschrift en de dag waarop het van toepassing wordt, neemt zij dat in overweging, tenzij de vertraging niet doeltreffend zou zijn om de nagestreefde legitieme doelstellingen te verwezenlijken.

Artikel 16.11 Markering en etikettering
  • 1. De Partijen bevestigen dat hun technische voorschriften die markerings- of etiketteringsvoorschriften omvatten of uitsluitend daarop betrekking hebben, de beginselen van artikel 2.2 van de TBT-Overeenkomst in acht nemen.

  • 2. Tenzij dat noodzakelijk is om de in artikel 2.2 van de TBT-Overeenkomst bedoelde legitieme doelstellingen te verwezenlijken, moet een Partij wanneer zij merktekens of etikettering van producten verplicht stelt:

    • a. uitsluitend informatie verlangen die van belang is voor de consumenten of de gebruikers van het product of die aangeeft dat het product voldoet aan de verplichte technische vereisten;

    • b. geen voorafgaande goedkeuring, registratie of certificering van de merktekens of etiketten van producten verlangen, en evenmin betaling van een vergoeding, als voorwaarde voor het in de handel brengen van producten die anderszins in overeenstemming zijn met haar bindende technische voorschriften;

    • c. indien zij verlangt dat marktdeelnemers een uniek identificatienummer gebruiken, een dergelijk nummer zonder onnodige vertraging en op niet-discriminerende grondslag toekennen aan de marktdeelnemers van de andere Partij;

    • d. het volgende toestaan, tenzij dat misleidend, tegenstrijdig of verwarrend is ten opzichte van de informatie die in de invoerende Partij van de goederen moet worden verstrekt:

      • i. informatie in meer talen dan alleen de taal die in de invoerende Partij van de goederen is voorgeschreven, wordt verstrekt;

      • ii. internationaal aanvaarde nomenclaturen, pictogrammen, symbolen of afbeeldingen worden gebruikt; en

      • iii. meer informatie dan die welke in de invoerende Partij van de goederen is voorgeschreven, wordt verstrekt;

    • e. aanvaarden dat etikettering, met inbegrip van aanvullende etikettering en/of correcties op de etikettering, plaatsvindt in douane-entrepots of andere aangewezen zones in het land van invoer, als alternatief voor etikettering in het land van herkomst, tenzij die etikettering om redenen van openbare gezondheid of veiligheid moet worden aangebracht door daartoe gemachtigde personen; en

    • f. ernaar streven niet-permanente of verwijderbare etiketten te aanvaarden, of te aanvaarden dat de relevante informatie wordt opgenomen in de begeleidende documenten in plaats van in fysiek op het product aangebrachte etiketten.

Artikel 16.12 Technisch overleg en raadplegingen
  • 1. Een Partij kan de andere Partij verzoeken informatie te verstrekken over elke onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheid. De andere Partij verstrekt die informatie binnen een redelijke termijn.

  • 2. Indien een Partij van oordeel is dat een ontwerp of voorstel voor een technisch voorschrift of een conformiteitsbeoordelingsprocedure van de andere Partij aanzienlijke nadelige gevolgen kan hebben voor de handel tussen de Partijen, kan zij om technisch overleg over haar bezorgdheden ten aanzien van de maatregel verzoeken. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan, onder vermelding van:

    • a. de maatregel;

    • b. de bepalingen van dit hoofdstuk waarop de bezorgdheden van de verzoekende Partij betrekking heeft; en

    • c. de redenen voor het verzoek, met inbegrip van een beschrijving van de bezorgdheden van de verzoekende Partij ten aanzien van de maatregel.

  • 3. De Partij dient op grond van dit artikel een verzoek in bij het op grond van artikel 16.13. aangewezen contactpunt van de andere Partij.

  • 4. Op verzoek van een Partij komen de Partijen binnen 60 dagen na de datum van het verzoek bijeen om de in het in lid 2 bedoelde verzoek aan de orde gestelde bezorgdheden persoonlijk of via video- of teleconferentie te bespreken. De Partijen doen alles wat in hun vermogen ligt om de aangelegenheid zo spoedig mogelijk op een voor beide Partijen bevredigende wijze op te lossen.

  • 5. Indien de verzoekende Partij van mening is dat de zaak dringend is, kan zij de andere Partij verzoeken op een kortere termijn samen te komen. De andere Partij neemt dat verzoek in overweging.

  • 6. Ter verduidelijking: dit artikel laat de rechten en verplichtingen van beide Partijen uit hoofde van hoofdstuk 38 onverlet.

Artikel 16.13 Contactpunten
  • 1. Elke Partij wijst een contactpunt aan om samenwerking en coördinatie in het kader van dit hoofdstuk te vergemakkelijken en deelt de andere Partij de contactgegevens daarvan mee. Een Partij stelt de andere Partij onverwijld in kennis van alle wijzigingen van die gegevens over het contactpunt.

  • 2. De contactpunten werken samen om de uitvoering van dit hoofdstuk en de samenwerking tussen de Partijen aan alle aangelegenheden met betrekking tot technische handelsbelemmeringen te vergemakkelijken. De contactpunten:

    • a. organiseren het technisch overleg en de raadplegingen zoals bedoeld in artikel 16.12;

    • b. stellen onverwijld een onderzoek in wanneer door een Partij een kwestie wordt voorgelegd in verband met het ontwikkelen, het aannemen, het toepassen of het handhaven van normen, technische voorschriften of conformiteitsbeoordelingsprocedures;

    • c. organiseren op verzoek van een Partij een overleg over aangelegenheden die zich uit hoofde van dit hoofdstuk voordoen; en

    • d. wisselen informatie uit over ontwikkelingen in niet-gouvernementele, regionale en multilaterale fora in verband met normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures.

  • 3. De contactpunten communiceren met elkaar via enigerlei overeengekomen methode die geschikt is voor de uitvoering van hun taken.

Artikel 16.14 Subcomité Technische handelsbelemmeringen

Het Subcomité Technische handelsbelemmeringen (het „subcomité”) dat op grond van artikel 8.8, lid 1, is opgericht:

  • a. houdt toezicht op de uitvoering en het beheer van dit hoofdstuk;

  • b. werkt nauwer samen bij de ontwikkeling en verbetering van normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures;

  • c. stelt prioritaire gebieden van wederzijds belang vast met het oog op toekomstige werkzaamheden in het kader van dit hoofdstuk en neemt voorstellen voor nieuwe initiatieven in overweging;

  • d. monitort en bespreekt de ontwikkelingen in het kader van de TBT-Overeenkomst; en

  • e. neemt alle overige stappen die de Partijen behulpzaam achten bij de uitvoering van dit hoofdstuk en de TBT-Overeenkomst.

HOOFDSTUK 17 INVESTERINGEN
AFDELING A ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 17.1 Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op door een Partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake financiële instellingen uit de andere Partij, inzake investeerders uit de andere Partij of inzake de investeringen van die investeerders in financiële instellingen op het grondgebied van die Partij, zoals gedefinieerd in artikel 25.2.

Artikel 17.2 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de bijlagen 17-A, 17-B en 17-C wordt verstaan onder:

a. „activiteiten verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag”:

activiteiten die worden verricht, met inbegrip van diensten die worden verleend, noch op commerciële basis noch in concurrentie met een of meer marktdeelnemers;

b. „reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen”:

alle werkzaamheden aan een uit de dienst genomen luchtvaartuig of een onderdeel daarvan, met uitzondering van het zogenaamde lijnonderhoud;

c. „diensten die verband houden met geautomatiseerde boekingssystemen”:

dienstverlening door middel van computersystemen die informatie bevatten over dienstregeling, beschikbaarheid, tarieven en tariefvoorwaarden van luchtvaartmaatschappijen, en met behulp waarvan boekingen kunnen worden gedaan of vervoerbewijzen kunnen worden uitgegeven;

d. „onder deze overeenkomst vallende investering”:

een investering overeenkomstig het toepasselijke recht die een of meer investeerders van een Partij rechtstreeks of indirect in eigendom heeft/hebben, of waarover die rechtstreeks of indirect zeggenschap uitoefent/uitoefenen, op het grondgebied van de andere Partij, en die op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst bestaat of daarna wordt gedaan;

e. „grensoverschrijdende dienstverlening”:

de verlening van een dienst:

  • i. vanaf het grondgebied van een Partij naar het grondgebied van de andere Partij; of

  • ii. op het grondgebied van een Partij ten behoeve van de gebruiker van een dienst uit de andere Partij;

f. „economische activiteiten”:

de activiteiten van industriële, commerciële of professionele aard en de activiteiten van ambachtslieden, met inbegrip van de verlening van diensten, met uitzondering van activiteiten verricht in het kader van de uitoefening van overheidsgezag;

g. „onderneming”:

een rechtspersoon, filiaal of vertegenwoordigingskantoor, opgericht of opgezet door middel van vestiging;

h. „vestiging”:

het oprichten of opzetten, met inbegrip van de verwerving, van een onderneming door een investeerder uit een Partij op het grondgebied van de andere Partij;

25)

i. „vrij converteerbare valuta”:

een valuta die vrij kan worden geruild tegen valuta’s die op grote schaal op internationale valutamarkten worden verhandeld en op grote schaal bij internationale transacties worden gebruikt;

j. „grondafhandelingsdiensten”:

de verlening op een luchthaven, op basis van een vast tarief of een contract, van de volgende diensten: vertegenwoordiging van, beheer van en toezicht op een luchtvaartmaatschappij; passagiersafhandeling; bagageafhandeling; platformdiensten; catering, met uitzondering van de bereiding van levensmiddelen; luchtvracht- en -postafhandeling; brandstofvoorziening van luchtvaartuigen, onderhoud en schoonmaak van luchtvaartuigen; vervoer op de grond; en vluchtuitvoeringen, bemanningsadministratie en vluchtplanning; grondafhandelingsdiensten omvatten niet de volgende diensten: zelfafhandeling; beveiliging; lijnonderhoud; reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen; of het beheer of de exploitatie van essentiële gecentraliseerde luchthaveninfrastructuur, zoals ontijzingsinstallaties, brandstofdistributiesystemen, bagageafhandelingssystemen of vaste interne luchthaventransportsystemen;

k. „investering”:

elk actief onder rechtstreekse of onrechtstreekse eigendom of zeggenschap van een investeerder, dat de kenmerken van een investering heeft, waaronder een zekere duur, de vastlegging van kapitaal of andere middelen, de verwachting van voordelen of winst, of risico-overname; investeringen kunnen onder meer de volgende vormen aannemen:

  • i. een onderneming;

  • ii. aandelen en andere vormen van deelneming in het aandelenkapitaal van een onderneming;

  • iii. obligaties, niet-gegarandeerde schuldbekentenissen en andere schuldinstrumenten van een onderneming;

  • iv. futures, opties en andere derivaten;

  • v. op grond van intern recht toegekende concessies, vergunningen, machtigingen, toestemmingen en soortgelijke rechten26);

  • vi. kant-en-klare contracten, bouw-, beheers-, productie-, concessie-, inkomstendelingscontracten en andere soortgelijke contracten, met inbegrip van contracten die betrekking hebben op de aanwezigheid van eigendom van een investeerder op het grondgebied van een Partij;

  • vii. intellectuele-eigendomsrechten;

  • viii. alle overige roerende of onroerende, materiële of immateriële goederen en aanverwante eigendomsrechten, zoals huur-, hypotheek-, retentie- en pandrechten.

voor alle duidelijkheid:

  • i. alle rendement dat wordt geïnvesteerd, wordt als investering beschouwd en elke wijziging van de vorm waarin activa worden geïnvesteerd of geherinvesteerd laat de kwalificatie daarvan als investering onverlet, mits de vorm van een investering of herinvestering in overeenstemming blijft met de definitie van „investering”;

  • ii. onder „investering” wordt niet verstaan een beschikking of uitspraak in het kader van een gerechtelijke of administratieve procedure.

l. „investeerder uit een Partij”:

een natuurlijke of rechtspersoon uit een Partij die een onderneming wil vestigen, vestigt of heeft gevestigd overeenkomstig punt h);

m. „rechtspersoon uit een Partij”

27):

  • i. voor de EU-Partij:

    • A) een rechtspersoon die is opgericht of georganiseerd naar het recht van de Europese Unie of van ten minste één van haar lidstaten en die daadwerkelijke zakelijke transacties28) op het grondgebied van de Europese Unie verricht; en

    • B) buiten de Europese Unie gevestigde scheepvaartmaatschappijen die onder zeggenschap staan van natuurlijke personen van een lidstaat, waarvan de schepen in een lidstaat zijn geregistreerd en de vlag van die lidstaat voeren;

  • ii. voor Chili:

    • A. een rechtspersoon die is opgericht of georganiseerd naar het recht van Chili en die daadwerkelijke zakelijke transacties op het grondgebied van Chili verricht; en

    • B. buiten Chili gevestigde scheepvaartmaatschappijen die onder zeggenschap staan van natuurlijke personen van Chili, waarvan de schepen in Chili zijn geregistreerd en de vlag van Chili voeren;

n. „exploitatie”:

de uitbating, het beheer, het aanhouden, het gebruik, het genot en het verkopen of een andere vorm van beschikken over een onderneming door een investeerder uit een Partij, op het grondgebied van de andere Partij;

o. „rendement”:

alle bedragen verkregen uit of door investeringen of herinvesteringen, met inbegrip van winsten, dividenden, kapitaalwinsten, royalty's, rente, betalingen in verband met intellectuele-eigendomsrechten, betalingen in natura en alle andere wettelijke inkomsten;

p. „verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten”:

de mogelijkheid voor de betrokken luchtvaartmaatschappij haar luchtvervoerdiensten vrij te verkopen en op de markt te brengen, met inbegrip van alle marketingaspecten zoals marktonderzoek, reclame en distributie. de tarifering van luchtvervoerdiensten en de daarop van toepassing zijnde voorwaarden vallen niet onder die activiteiten;

q. „dienst”:

elke dienst in enige sector, behalve diensten die worden verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag; en

r. „Gerecht”:

het Gerecht van eerste aanleg dat is ingesteld op grond van artikel 17.34.

Artikel 17.3 Recht om regelgeving vast te stellen

De Partijen bevestigen hun recht om voor hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals bescherming van de volksgezondheid, sociale diensten, onderwijs, veiligheid, milieu, met inbegrip van klimaatverandering, openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming, of de bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid.

Artikel 17.4 Verhouding tot andere hoofdstukken
  • 1. In geval van strijdigheid tussen dit hoofdstuk en hoofdstuk 25 heeft laatstgenoemd hoofdstuk voorrang voor zover het de strijdige bepalingen betreft.

  • 2. De door een Partij aan een dienstverlener uit de andere Partij gestelde voorwaarde dat hij enkel tegen borgstelling of door het stellen van een andere vorm van financiële zekerheid een grensoverschrijdende dienst op haar grondgebied kan verlenen, volstaat op zich niet om dit hoofdstuk toe te passen op de grensoverschrijdende verlening van die dienst. Dit hoofdstuk is van toepassing op door de Partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen met betrekking tot de borgstelling of de financiële zekerheid, voor zover die borgstelling of die financiële zekerheid een onder deze overeenkomst vallende investering is.

Artikel 17.5 Weigering toekenning voordelen

Een Partij kan de voordelen van dit hoofdstuk weigeren aan een investeerder uit de andere Partij of met betrekking tot een onder deze overeenkomst vallende investering, indien de weigerende Partij maatregelen vaststelt of handhaaft in verband met de handhaving van de internationale vrede en veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de mensenrechten, die:

  • a. transacties met die investeerder of onder deze overeenkomst vallende investering verbieden; of

  • b. zouden worden geschonden of omzeild indien de voordelen van dit hoofdstuk aan die investeerder of onder deze overeenkomst vallende investering zouden worden toegekend, ook wanneer de maatregelen transacties verbieden met een recht die eigenaar is van of zeggenschap heeft over een van beide.

Artikel 17.6 Subcomité Diensten en investeringen

Het Subcomité Diensten en investeringen (het „subcomité”) wordt opgericht op grond van artikel 8.8, lid 1. Bij de behandeling van aangelegenheden in verband met investeringen ziet het subcomité toe op en zorgt het voor de correcte toepassing van dit hoofdstuk en van de bijlagen 17-A, 17-B en 17-C.

AFDELING B LIBERALISERING VAN INVESTERINGEN EN NON-DISCRIMINATIE
Artikel 17.7 Toepassingsgebied
  • 1. Deze afdeling is van toepassing op door een Partij op haar grondgebied vastgestelde of gehandhaafde maatregelen ter zake van de vestiging van een onderneming of de exploitatie van een onder deze overeenkomst vallende investering wat betreft alle economische activiteiten door een investeerder uit de andere Partij.

  • 2. Deze afdeling is niet van toepassing op:

    • a. audiovisuele diensten;

    • b. nationale cabotage in het zeevervoer29); of

    • c. binnenlandse en internationale luchtdiensten of aanverwante diensten ter ondersteuning van luchtdiensten30), ongeacht of het gaat om lijndiensten, en diensten die rechtstreeks verband houden met de uitoefening van verkeersrechten, andere dan:

      • i. reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen waarbij het luchtvaartuig buiten dienst wordt gesteld;

      • ii. verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten;

      • iii. geautomatiseerde boekingssystemen (CRS); en

      • iv. grondafhandelingsdiensten.

  • 3. De artikelen 17.8, 17.9, 17.11, 17.12 en 17.13 zijn niet van toepassing op overheidsopdrachten.

  • 4. De artikelen 17.8, 17.9, 17.11 en 17.13 zijn niet van toepassing op door een Partij verstrekte subsidies, met inbegrip van door de overheid gesteunde leningen, garanties en verzekeringen.

Artikel 17.8 Markttoegang

In de sectoren of subsectoren waar verbintenissen betreffende markttoegang zijn aangegaan, mag een Partij met betrekking tot markttoegang door middel van vestiging of exploitatie door investeerders uit de andere Partij of door ondernemingen die een onder deze overeenkomst vallende investering vormen, noch op basis van haar gehele grondgebied, noch op basis van een territoriale onderverdeling, een maatregel vaststellen of handhaven die:

  • a. het aantal ondernemingen die een specifieke economische activiteit mogen verrichten, beperkt, in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve rechten of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;

  • b. de totale waarde van transacties of activa beperkt, in de vorm van numerieke quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;

  • c. een beperking inhoudt van het totale aantal transacties of het totale volume van de output, uitgedrukt in bepaalde numerieke eenheden, in de vorm van quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte31);

  • d. specifieke soorten juridische entiteiten of joint ventures via welke een investeerder uit de andere Partij een economische activiteit kan uitoefenen, vereist of ten aanzien van die entiteiten of joint ventures beperkingen oplegt; of

  • e. het totale aantal natuurlijke personen dat in een bepaalde sector mag werken of dat een onderneming in dienst mag hebben en die nodig zijn voor en zich rechtstreeks bezighouden met het uitvoeren van een economische activiteit, beperkt in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;

Artikel 17.9 Nationale behandeling
  • 1. Elke Partij behandelt investeerders uit de andere Partij en onder deze overeenkomst vallende ondernemingen, wat vestiging betreft, in vergelijkbare situaties32) niet minder gunstig dan haar eigen investeerders en hun ondernemingen.

  • 2. Elke Partij behandelt investeerders uit de andere Partij en onder deze overeenkomst vallende investeringen, wat de exploitatie betreft, in vergelijkbare situaties33) niet minder gunstig dan haar eigen investeerders en hun ondernemingen.

  • 3. Onder de door een Partij uit hoofde van de leden 1 en 2 toegekende behandeling wordt verstaan:

    • a. ten aanzien van een regionale of lokale overheid van Chili, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die die overheid in soortgelijke situaties toekent aan investeerders uit Chili en hun investeringen op zijn grondgebied;

    • b. ten aanzien van een overheid van of in een lidstaat, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die die overheid in soortgelijke situaties toekent aan investeerders van die lidstaat en hun investeringen op zijn grondgebied34).

Artikel 17.10 Overheidsopdrachten
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat ondernemingen die een onder deze overeenkomst vallende investering vormen in vergelijkbare situaties niet minder gunstig worden behandeld dan haar eigen ondernemingen wat betreft enige maatregel met betrekking tot de aankoop van goederen of diensten door een aanbestedende dienst voor overheidsdoeleinden.

  • 2. De toepassing van de in dit artikel vervatte verplichting om de nationale behandeling te verlenen is onderworpen aan de in artikel 28.3 beschreven veiligheids- en algemene uitzonderingen.

Artikel 17.11 Meestbegunstigingsbehandeling
  • 1. Elke Partij behandelt investeerders uit de andere Partij en ondernemingen die een onder deze overeenkomst vallende investering vormen, wat vestiging betreft, in vergelijkbare situaties35) niet minder gunstig dan investeerders uit een derde land en hun ondernemingen.

  • 2. Elke Partij behandelt investeerders uit de andere Partij en onder deze overeenkomst vallende investeringen, wat exploitatie betreft, in vergelijkbare situaties36) niet minder gunstig dan investeerders uit een derde land en hun investeringen.

  • 3. De leden 1 en 2 worden niet uitgelegd als verplichting voor een Partij om het voordeel van een behandeling dat voortvloeit uit maatregelen die voorzien in de erkenning van normen, met inbegrip van de normen of criteria voor vergunningverlening, licentieverlening of certificering van een natuurlijke persoon of een onderneming om een economische activiteit uit te oefenen, of het voordeel van prudentiële maatregelen, uit te breiden tot investeerders uit de andere Partij of tot onder deze overeenkomst vallende investeringen.

  • 4. Voor alle duidelijkheid: de in de leden 1 en 2 bedoelde behandeling heeft geen betrekking op procedures of mechanismen voor de beslechting van investeringsgeschillen waarin andere internationale investeringsovereenkomsten of handelsovereenkomsten voorzien. De materiële bepalingen in andere internationale investerings- of andere handelsovereenkomsten vormen op zich geen „behandeling” als bedoeld in de leden 1 en 2 en kunnen dus geen aanleiding geven tot een inbreuk op dit artikel, bij ontstentenis van door een Partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen. Maatregelen van een Partij die op grond van dergelijke materiële bepalingen worden toegepast, kunnen een „behandeling” uit hoofde van dit artikel vormen en derhalve aanleiding geven tot een inbreuk op dit artikel.

Artikel 17.12 Prestatievereisten
  • 1. Een Partij mag, in verband met de vestiging van een onderneming of de exploitatie van een investering uit een Partij of uit een derde land op haar grondgebied, geen eisen stellen of afdwingen, noch verbintenissen of toezeggingen afdwingen met de strekking:

    • a. dat er een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten wordt uitgevoerd;

    • b. dat een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten interne goederen of diensten betreft;

    • c. dat op haar grondgebied geproduceerde goederen of verleende diensten worden gekocht of gebruikt of die goederen of diensten de voorkeur krijgen, of dat goederen of diensten bij natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied worden gekocht;

    • d. dat de omvang of de waarde van de invoer op welke wijze dan ook wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met die onderneming;

    • e. dat de verkoop van door een dergelijke onderneming geproduceerde goederen of verleende diensten op haar grondgebied wordt beperkt door die verkoop op welke wijze ook te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of deviezenopbrengsten daarvan;

    • f. dat er overdracht plaatsvindt van technologie, productieprocedés of andere bedrijfsspecifieke knowhow aan natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied;

    • g. dat de door de onderneming geproduceerde goederen of verleende diensten vanaf het grondgebied van die Partij exclusief aan een specifieke regionale of mondiale markt worden geleverd;

    • h. dat het hoofdkantoor van die investeerder voor een specifieke regio van de wereld die groter is dan het grondgebied van de Partij, of voor de wereldmarkt, op haar grondgebied wordt gevestigd;

    • i. dat een bepaald aantal of percentage onderdanen van die Partij wordt ingehuurd;

    • j. dat de uitvoer of verkoop voor uitvoer wordt beperkt; of

    • k. met betrekking tot een licentieovereenkomst die bestaat op het tijdstip waarop de eis wordt gesteld of gehandhaafd of eender welke verbintenis of toezegging wordt opgelegd, of met betrekking tot een toekomstige licentieovereenkomst37) die vrijelijk is gesloten tussen de investeerder en een natuurlijke of rechtspersoon of een andere entiteit op haar grondgebied, op voorwaarde dat de eis wordt gesteld of gehandhaafd of de verbintenis of toezegging wordt opgelegd, op een wijze die een rechtstreekse aantasting van die licentieovereenkomst vormt door uitoefening van niet-rechtsprekend overheidsgezag van een Partij, dat het volgende wordt vastgesteld:

      • i. een bepaald percentage of bedrag aan royalty’s onder een bepaalde drempel in het kader van een licentieovereenkomst; of

      • ii. een bepaalde duur van de looptijd van een licentieovereenkomst.

  • 2. Voor alle duidelijkheid: het in lid 1, punt k) bepaalde is niet van toepassing wanneer de licentieovereenkomst wordt gesloten tussen de investeerder en een Partij.

  • 3. Een Partij stelt het genot of het voortgezette genot van een voordeel in verband met de vestiging of exploitatie van een onderneming uit een Partij of uit een derde land op haar grondgebied niet afhankelijk van de voorwaarde dat een van de volgende eisen wordt vervuld:

    • a. dat een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten interne goederen of diensten betreft;

    • b. dat op haar grondgebied geproduceerde goederen of verleende diensten worden gekocht of gebruikt of die goederen of diensten de voorkeur krijgen, of dat goederen of diensten bij natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied worden gekocht;

    • c. dat de omvang of de waarde van de invoer op welke wijze dan ook wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met die onderneming;

    • d. dat de verkoop van door een dergelijke onderneming geproduceerde goederen of verleende diensten op haar grondgebied wordt beperkt door die verkoop op welke wijze ook te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of deviezenopbrengsten daarvan; of

    • e. dat de uitvoer of verkoop voor uitvoer wordt beperkt.

  • 4. Lid 3 wordt niet uitgelegd als beletsel voor een Partij om het genot of het voortgezette genot van een voordeel in verband met de vestiging of exploitatie van een onderneming op haar grondgebied door een investeerder uit een Partij of een derde land afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de productie naar haar grondgebied wordt verplaatst of dat aldaar diensten worden verleend, werknemers worden opgeleid of in dienst worden genomen, bepaalde installaties worden gebouwd of uitgebreid, of onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten worden verricht.

  • 5. Lid 1, punten f) en k), zijn niet van toepassing indien:

    • a. een Partij toestemming verleent voor het gebruik van een intellectuele-eigendomsrecht overeenkomstig artikel 31 of artikel 31 bis van de Trips-overeenkomst, of maatregelen vaststelt of handhaaft op grond waarvan de openbaarmaking van gegevens of informatie inzake eigendomsrechten wordt verlangd die binnen het toepassingsgebied vallen van en in overeenstemming zijn met artikel 39, lid 3, van de Trips-overeenkomst; of

    • b. de eis wordt gesteld of gehandhaafd of de verbintenis of toezegging wordt afgedwongen door een gerecht, een administratief gerecht of een mededingingsautoriteit om een einde te maken aan een praktijk die na een gerechtelijke of administratieve procedure is aangemerkt als een inbreuk op het mededingingsrecht van de Partij.

  • 6. Lid 1, punten a), b) en c), en lid 3, punten a) en b), zijn niet van toepassing op kwalificatievereisten voor goederen of diensten met betrekking tot de deelname aan programma’s voor uitvoerbevordering en buitenlandse hulp.

  • 7. Lid 3, punten a) en b), zijn niet van toepassing op de eisen die worden gesteld door een invoerende Partij met betrekking tot het volume van goederen dat nodig is om in aanmerking te komen voor preferentiële tarieven of preferentiële contingenten.

  • 8. Voor alle duidelijkheid: dit artikel wordt niet uitgelegd als verplichting voor een Partij om toe te staan dat een bepaalde dienst grensoverschrijdend wordt verleend, wanneer die Partij beperkingen of verbodsbepalingen vaststelt of handhaaft op de verlening van diensten die in overeenstemming zijn met de voorbehouden, voorwaarden of kwalificaties die zijn gespecificeerd met betrekking tot een sector, subsector of activiteit die is vermeld in bijlagen 17-A, 17-B en 17-C.

  • 9. Dit artikel laat de verplichtingen van een Partij uit hoofde van de WTO-overeenkomst onverlet.

Artikel 17.13 Hoger management en raden van bestuur

Een Partij eist niet dat een onderneming uit die Partij die een onder deze overeenkomst vallende investering is, natuurlijke personen van een bepaalde nationaliteit benoemt als leden van de raad van bestuur of in een hogere leidinggevende functie, zoals kaderlid of manager.

Artikel 17.14 Niet-conforme maatregelen
  • 1. De artikelen 17.9, 17.11, 17.12 en 17.13 zijn niet van toepassing op:

    • a. elke bestaande niet-conforme maatregel die wordt gehandhaafd door:

      • i. voor de EU-Partij:

        • A. de Europese Unie, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-1;

        • B. de centrale overheid van een lidstaat, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-1;

        • C. een regionale overheid van een lidstaat, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-1; of

        • D. een lokale overheid; en

      • ii. voor Chili:

        • A. de centrale overheid, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-2;

        • B. een regionale overheid, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-2; of

        • C. een lokale overheid;

    • b. de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld in punt a) van dit lid; of

    • c. een wijziging van een niet-conforme maatregel als bedoeld in punt a), van dit lid, voor zover de wijziging de maatregel zoals die onmiddellijk voor de wijziging bestond, niet minder conform maakt met artikel 17.9, 17.11, 17.12 of 17.13.

  • 2. De artikelen 17.9, 17.11, 17.12 en 17.13 zijn niet van toepassing op maatregelen van een Partij voor sectoren, subsectoren of activiteiten zoals opgenomen in haar lijst in bijlage 17-B.

  • 3. Een Partij verlangt niet, in het kader van eender welke maatregel die na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst is vastgesteld en die onder haar voorbehouden in bijlage 17-B valt, van een investeerder uit de andere Partij op grond van zijn nationaliteit dat die een onder deze overeenkomst vallende investering die bestaat op het moment waarop de maatregel van kracht wordt, verkoopt of anderszins vervreemdt.

  • 4. Artikel 17.8 is niet van toepassing op maatregelen van een Partij die in overeenstemming zijn met de in bijlage 17-C vermelde verbintenissen.

  • 5. De artikelen 17.9 en 17.11 zijn niet van toepassing op maatregelen van een Partij die een uitzondering op of een afwijking van artikel 3 of 4 van de Trips-overeenkomst vormen, als specifiek bepaald in de artikelen 3, 4 en 5 van die overeenkomst.

  • 6. Voor alle duidelijkheid: de artikelen 17.9 en 17.11 mogen niet zodanig worden uitgelegd dat zij een Partij beletten informatievereisten voor te schrijven, ook voor statistische doeleinden, in verband met de oprichting of exploitatie van investeerders uit de andere Partij of van een onder deze overeenkomst vallende investering, mits dat geen middel is om de verplichtingen van die Partij uit hoofde van die artikelen te omzeilen.

AFDELING C BESCHERMING VAN INVESTERINGEN
Artikel 17.15 Toepassingsgebied

Deze afdeling is van toepassing op door een Partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen die van invloed zijn op:

  • a. onder deze overeenkomst vallende investeringen; en

  • b. investeerders uit een Partij met betrekking tot de exploitatie van een onder deze overeenkomst vallende investering.

Artikel 17.16 Investeringen en regelgevingsmaatregelen
  • 1. Artikel 17.3 is overeenkomstig dit artikel van toepassing op deze afdeling.

  • 2. Deze afdeling mag niet worden geïnterpreteerd als een verbintenis van een Partij om haar wet- en regelgevingskader niet te wijzigen, ook niet op een wijze die de werking van de onder deze overeenkomst vallende investeringen of de winstverwachtingen van de investeerder negatief kan beïnvloeden.

  • 3. Voor alle duidelijkheid: het loutere feit dat een subsidie of toelage niet door een Partij is verleend, verlengd of gehandhaafd, dan wel door een Partij is gewijzigd of verlaagd, vormt geen schending van de verplichtingen uit hoofde van deze afdeling, zelfs indien zulks resulteert in verlies of schade voor de onder deze overeenkomst vallende investering:

    • a. bij ontstentenis van een bij wet of overeenkomst vastgelegde specifieke verbintenis om die subsidie toe te kennen, te verlengen of te handhaven; of

    • b. wanneer het besluit wordt genomen in overeenstemming met eventuele aan de toekenning, verlenging, handhaving, wijziging of verlaging van de subsidie of toelage verbonden voorwaarden.

  • 4. Voor alle duidelijkheid: niets in deze afdeling mag worden uitgelegd als een beletsel voor een Partij om een toegekende subsidie in te trekken38) of om te verzoeken om terugbetaling ervan, indien een dergelijke actie door een van haar bevoegde autoriteiten is gelast39), of als een verplichting voor die Partij om de investeerder daarvoor te compenseren.

Artikel 17.17 Behandeling van investeerders en van onder overeenkomst vallende investeringen
  • 1. Elke Partij zorgt op haar grondgebied voor eerlijke en billijke behandeling alsook volledige bescherming en veiligheid van de onder deze overeenkomst vallende investeringen en van investeerders van de andere Partij, wat hun onder deze overeenkomst vallende investeringen betreft, in overeenstemming met de leden 2 tot en met 6.

  • 2. Een Partij handelt in strijd met de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling als bedoeld in lid 1, wanneer bij een maatregel of reeks maatregelen sprake is van40):

    • a. rechtsweigering in strafrechtelijke, civiele of administratieve procedures;

    • b. een wezenlijke schending van het recht op een eerlijk proces in gerechtelijke en administratieve procedures;

    • c. kennelijke willekeur;

    • d. gerichte discriminatie op kennelijk ongerechtvaardigde gronden zoals geslacht, ras of religieuze overtuiging; of

    • e. onjuiste behandeling van investeerders, waaronder druk, dwang en intimidatie;

  • 3. Bij de vaststelling van de in lid 2 bedoelde inbreuk kan het Gerecht rekening houden met specifieke en ondubbelzinnige verklaringen van een Partij aan een investeerder waarop de investeerder redelijkerwijs heeft vertrouwd om de onder deze overeenkomst vallende investering te doen of te handhaven, maar waaraan de Partij vervolgens geen vervolg heeft gegeven.

  • 4. De in lid 1 bedoelde volledige bescherming en veiligheid hebben betrekking op de verplichtingen van de Partij met betrekking tot de fysieke beveiliging van investeerders en onder deze overeenkomst vallende investeringen41).

  • 5. Voor alle duidelijkheid: een schending van een andere bepaling van deze overeenkomst of een schending van enige andere internationale overeenkomst houdt geen schending van dit artikel in.

  • 6. Het feit dat een maatregel het recht van een Partij schendt, houdt op zichzelf geen schending van dit artikel in. Om na te gaan of de maatregel een schending van dit artikel inhoudt, moet het Gerecht onderzoeken of een Partij heeft gehandeld in strijd met de leden 1 tot en met 4.

Artikel 17.18 Behandeling in geval van een conflict
  • 1. Investeerders uit een Partij wier onder deze overeenkomst vallende investeringen verliezen lijden als gevolg van oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie of andere burgerconflicten, of een nationale noodtoestand42) op het grondgebied van de andere Partij, worden door die Partij niet minder gunstig behandeld dan haar eigen investeerders of de investeerders uit een derde land wat betreft restitutie, schadeloosstelling, schadevergoeding of andere vormen van schikking.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1, wordt aan investeerders uit een Partij die in een van de in dat lid vermelde situaties verliezen lijden op het grondgebied van de andere Partij snelle, passende en doeltreffende restitutie of schadevergoeding toegekend door de andere Partij indien die verliezen het gevolg zijn van:

    • a. de inbeslagname van hun onder deze overeenkomst vallende investering of een deel daarvan door de strijdkrachten of de overheid van de andere Partij; of

    • b. de vernietiging van hun onder deze overeenkomst vallende investering of een deel daarvan door de strijdkrachten of de overheid van de andere Partij, anders dan onder dwang van de omstandigheden.

  • 3. Het bedrag van de in lid 2 van dit artikel bedoelde vergoeding wordt bepaald overeenkomstig artikel 17.19, lid 2, vanaf de datum van vordering of vernietiging tot de datum van daadwerkelijke betaling.

Artikel 17.19 Onteigening43)
  • 1. Een Partij mag rechtstreeks noch onrechtstreeks een onder deze overeenkomst vallende investering nationaliseren of onteigenen door middel van maatregelen met een soortgelijk effect als nationalisatie of onteigening („onteigening”), behalve wanneer de onteigening:

    • a. geschiedt ten algemenen nutte;

    • b. niet-discriminerend is;

    • c. geschiedt tegen betaling van snelle, adequate en doeltreffende schadevergoeding. en

    • d. geschiedt met inachtneming van een eerlijke rechtsgang.

  • 2. De in lid 1, punt c), bedoelde schadevergoeding:

    • a. wordt onverwijld betaald;

    • b. is gelijk aan de reële marktwaarde van de onteigende investering onmiddellijk voorafgaand aan de onteigening („de datum van onteigening”) of waarop de op handen zijnde onteigening bekend werd, indien die datum eerder valt;

    • c. is volledig uitvoerbaar en vrij overdraagbaar in elke vrij converteerbare valuta; en

    • d. wordt met een normale commerciële redelijke rente vermeerderd vanaf de datum van onteigening tot de datum van betaling.

  • 3. De betroffen investeerder heeft, krachtens het recht van de onteigenende Partij, recht op onverwijlde toetsing van zijn vordering en van de waardebepaling van zijn investering, overeenkomstig de in dit artikel neergelegde beginselen, door een rechterlijke instantie of andere onafhankelijke instantie van die Partij.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op de verlening van dwanglicenties met betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten, noch op de intrekking, beperking of instelling van intellectuele-eigendomsrechten, voor zover die verlening, intrekking, beperking of instelling verenigbaar is met de Trips-overeenkomst44).

Artikel 17.20 Overmakingen45)
  • 1. Elke Partij staat toe dat alle overmakingen met betrekking tot onder deze overeenkomst vallende investeringen zonder beperking en onverwijld worden verricht in vrij converteerbare valuta en tegen de op de datum van overmaking geldende marktwisselkoers. Die overmakingen omvatten:

    • a. kapitaalinbreng;

    • b. winsten, dividenden, kapitaalwinsten en ander rendement, opbrengsten uit de verkoop van de gehele investering of een deel daarvan, of opbrengsten uit de gedeeltelijke of gehele liquidatie van de onder deze overeenkomst vallende investering;

    • c. uitkeringen van rente en royalty's, vergoedingen voor beheer, technische steun alsook andere vormen van vergoedingen;

    • d. betalingen in het kader van een contract gesloten door de investeerder van de andere Partij, of door een onder deze overeenkomst vallende investering, met inbegrip van betalingen op grond van een leenovereenkomst;

    • e. inkomsten en andere bezoldigingen van uit het buitenland aangeworven personeel dat werkzaam is in verband met een onder deze overeenkomst vallende investering;

    • f. betalingen op grond van de artikelen 17.18 en 17.19; en

    • g. betalingen die voortvloeien uit de toepassing van afdeling D.

  • 2. Een Partij mag haar investeerders niet verplichten tot overmaking van de inkomsten, verdiensten, winsten of andere bedragen die zijn verkregen uit of zijn toe te schrijven aan onder deze overeenkomst vallende investeringen op het grondgebied van de andere Partij, noch haar investeerders die zulks verzuimen, bestraffen.

Artikel 17.21 Subrogatie

Indien een Partij of een door die Partij aangewezen instantie een betaling doet aan een investeerder uit die Partij in het kader van een garantie, een verzekeringscontract of een andere vorm van schadevergoeding die zij met betrekking tot een onder deze overeenkomst vallende investering is aangegaan, erkent de andere Partij op wier grondgebied de onder deze overeenkomst vallende investering is gedaan, de subrogatie of overdracht van alle rechten die de investeerder, zonder die subrogatie, uit hoofde van dit hoofdstuk zou hebben gehad met betrekking tot de onder deze overeenkomst vallende investering, en oefent de investeerder die rechten niet uit voor zover het de subrogatie betreft.

Artikel 17.22 Beëindiging
  • 1. Indien deze overeenkomst op grond van artikel 41.13 wordt beëindigd, blijven deze afdeling en afdeling D vanaf de datum van beëindiging nog vijf jaar van kracht wat betreft investeringen die vóór de datum van beëindiging zijn gedaan.

  • 2. De in lid 1 bedoelde periode wordt eenmaal met vijf jaar verlengd, mits er geen andere investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Partijen van kracht is.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing wanneer de voorlopige toepassing van deze overeenkomst wordt beëindigd en deze overeenkomst niet in werking treedt.

Artikel 17.23 Verhouding tot andere overeenkomsten
  • 1. Zodra deze overeenkomst in werking treedt, zijn de in bijlage 17-F genoemde tussen de lidstaten en Chili gesloten overeenkomsten, met inbegrip van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen, niet langer van kracht; zij komen te vervallen en worden door dit deel van deze overeenkomst vervangen.

  • 2. In geval van voorlopige toepassing van de afdelingen C en D van dit hoofdstuk overeenkomstig artikel 41.5, lid 2, wordt de toepassing van de in bijlage 17-F vermelde overeenkomsten, met inbegrip van de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen, geschorst vanaf de datum met ingang waarvan de Partijen de afdelingen C en D van dit hoofdstuk voorlopig toepassen overeenkomstig artikel 41.5. Indien de voorlopige toepassing van die afdelingen wordt beëindigd en deze overeenkomst niet in werking treedt, wordt de schorsing beëindigd en worden de in bijlage 17-F vermelde overeenkomsten weer van kracht.

  • 3. Niettegenstaande de leden 1 en 2 kan op grond van een in bijlage 17-F genoemde overeenkomst overeenkomstig de in die overeenkomst neergelegde voorschriften en procedures een vordering worden ingesteld op voorwaarde dat:

    • a. de vordering voortvloeit uit een vermeende schending van die overeenkomst die plaatsvond vóór de datum van schorsing van de overeenkomst op grond van lid 2 of, wanneer die overeenkomst niet wordt geschorst op grond van lid 2, vóór de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst; en

    • b. niet meer dan drie jaar zijn verstreken vanaf de datum van schorsing van de overeenkomst op grond van lid 2 of, wanneer die overeenkomst niet wordt geschorst op grond van lid 2, vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst tot de datum van instelling van de vordering.

  • 4. Niettegenstaande de leden 1 en 2 kan, wanneer de voorlopige toepassing van de afdelingen C en D van dit hoofdstuk wordt beëindigd en deze overeenkomst niet in werking treedt, op grond van deze overeenkomst overeenkomstig de in deze overeenkomst neergelegde voorschriften en procedures een vordering worden ingesteld op voorwaarde dat:

    • a. de vordering voortvloeit uit een vermeende inbreuk op deze overeenkomst die plaatsvond tijdens de voorlopige toepassing van de afdelingen C en D van dit hoofdstuk; en

    • b. niet meer dan drie jaar zijn verstreken sinds de datum van beëindiging van de voorlopige toepassing tot de datum van instelling van de vordering.

  • 5. De definitie van „inwerkingtreding van deze overeenkomst” in artikel 41.5 geldt niet voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 17.24 Verantwoord ondernemerschap
  • 1. Onverminderd hoofdstuk 33 moedigt elke partij onder deze overeenkomst vallende investeringen aan om in hun interne beleid internationaal erkende beginselen en richtsnoeren inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen of verantwoord ondernemerschap op te nemen, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid, en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten.

  • 2. De Partijen herbevestigen hoe belangrijk het is dat investeerders een zorgvuldigheidsprocedure volgen om de risico’s en effecten van hun investeringen op sociaal en milieugebied te identificeren, te voorkomen, te beperken en er verantwoording over af te leggen.

AFDELING D BESLECHTING VAN INVESTERINGSGESCHILLEN EN STELSEL VAN INVESTERINGSGERECHTEN
ONDERAFDELING 1 TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 17.25 Toepassingsgebied en definities
  • 1. Deze afdeling is van toepassing op geschillen tussen een eiser van een Partij en de andere Partij, die voortvloeien uit een vermeende schending uit hoofde van artikel 17.9, lid 2, van artikel 17.11, lid 2, of van afdeling C, waarbij wordt gesteld dat die verlies of schade voor de eiser of zijn plaatselijk gevestigde onderneming meebrengt.

  • 2. Deze afdeling is ook van toepassing op tegenvorderingen overeenkomstig artikel 17.31.

  • 3. Over vorderingen met betrekking tot de herstructurering van de schulden van een Partij wordt beslist overeenkomstig bijlage 17-G.

  • 4. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

    a. „eiser”:

    een investeerder uit een Partij die partij is bij een investeringsgeschil met de andere Partij en die op grond van deze afdeling een vordering wenst in te dienen of heeft ingediend, hetzij:

    • i. namens zichzelf; of

    • ii. namens een plaatselijk gevestigde onderneming waarvan hij eigenaar is of waarover hij zeggenschap uitoefent; de plaatselijk gevestigde onderneming wordt behandeld als onderdaan van een andere verdragsluitende staat voor de toepassing van artikel 25, lid 2, punt b), van het Icsid-Verdrag;

    b. „partijen bij het geschil”:

    de eiser en de verweerder;

    c. „Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden”:

    de bepalingen betreffende de opening van aanvullende mogelijkheden voor het verlenen van administratieve diensten bij geschillen door het secretariaat van het Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen;

    d. „Icsid-verdrag”:

    het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen staten en onderdanen van andere staten, gedaan te Washington op 18 maart 1965;

    e. „plaatselijk gevestigde onderneming”:

    een rechtspersoon die gevestigd is op het grondgebied van een Partij en die eigendom is dan wel onder zeggenschap staat van een investeerder uit de andere Partij;46)

    f. „Verdrag van New York”:

    het Verdrag van de Verenigde Naties over de erkenning en uitvoering van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, gedaan te New York op 10 juni 1958;

    g. „niet bij het geschil betrokken Partij”:

    Chili, wanneer de verweerder de EU-Partij is, of de EU-Partij, wanneer de verweerder Chili is;

    h. „procedure”:

    tenzij anders bepaald, een procedure voor het Gerecht of de Beroepsinstantie uit hoofde van deze afdeling;

    i. „verweerder”:

    Chili, wanneer de eiser een investeerder uit de EU-Partij is, of de Europese Unie of de betrokken lidstaat zoals bepaald op grond van artikel 17.28, wanneer de eiser een investeerder uit Chili is;

    j. „financiering door derden”:

    financiering verstrekt door een persoon die geen partij is bij het geschil, aan een partij bij het geschil, met het oog op de financiering van alle of een deel van de kosten van de procedure, hetzij tegen een vergoeding die afhangt van de uitkomst van het geschil, hetzij bij wijze van donatie of verstrekking van financiële steun47);

    k. Uncitral-arbitragevoorschriften:

    de arbitragevoorschriften van de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht (Uncitral); en

    l. „Uncitral-transparantievoorschriften”:

    de voorschriften van Uncitral over transparantie van op een verdrag gebaseerde arbitrage tussen investeerders en staten.

ONDERAFDELING 2 ALTERNATIEVE GESCHILLENBESLECHTING EN OVERLEG
Artikel 17.26 Bemiddeling
  • 1. De partijen bij het geschil kunnen te allen tijde overeenkomen een beroep op bemiddeling te doen.

  • 2. Beroep op bemiddeling is vrijwillig en laat de rechtspositie van de partijen bij het geschil onverlet.

  • 3. De bemiddelingsprocedures worden beheerst door de regels van bijlage 17-H en, indien beschikbaar, de door het subcomité vastgestelde regels inzake bemiddeling48). Het subcomité stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat de regels inzake bemiddeling uiterlijk op de eerste dag van de voorlopige toepassing of de inwerkingtreding van deze overeenkomst, naargelang het geval, maar in ieder geval uiterlijk twee jaar na die datum worden vastgesteld.

  • 4. Het subcomité stelt op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst een lijst op van zes personen van onbesproken gedrag met bewezen competentie op het gebied van recht, handel, industrie of financiën, op wie een beroep kan worden gedaan om een onafhankelijk oordeel te geven en die bereid en in staat zijn om als bemiddelaar op te treden.

  • 5. De bemiddelaar wordt benoemd met instemming van de partijen bij het geschil. De partijen bij het geschil kunnen de voorzitter van het Gerecht gezamenlijk verzoeken een bemiddelaar aan te wijzen uit de op grond van dit artikel opgestelde lijst of, bij ontstentenis van een dergelijke lijst, uit personen die door een van de Partijen zijn voorgedragen. Bemiddelaars voldoen mutatis mutandis aan bijlage 17-I.

  • 6. Indien de partijen bij het geschil overeenkomen een beroep te doen op bemiddeling, worden de in de artikelen 17.27, lid 5, 17.27, lid 8, 17.54, lid 10, en 17.55, lid 5, vastgestelde termijnen geschorst vanaf de datum waarop werd overeengekomen de partijen een beroep te doen op bemiddeling, tot de datum waarop een van de partijen bij het geschil besluit de bemiddeling te beëindigen, bij wege van een schriftelijke kennisgeving aan de bemiddelaar en de andere partij bij het geschil. Op verzoek van beide partijen bij het geschil schorst het Gerecht of de Beroepsinstantie de behandeling van de zaak.

Artikel 17.27 Overleg en minnelijke schikking
  • 1. Geschillen kunnen en worden voor zover mogelijk in der minne geschikt door middel van onderhandelingen, goede diensten of bemiddeling en, indien mogelijk, vóór de indiening van een verzoek om overleg op grond van dit artikel. Een dergelijke schikking kan te allen tijde worden overeengekomen, ook nadat de procedure op grond van onderverdeling 5 is ingeleid.

  • 2. Binnen 15 dagen nadat de onderling overeengekomen oplossing tussen de partijen bij het geschil is overeengekomen, wordt de niet bij het geschil betrokken Partij op grond van lid 1 in kennis gesteld van die onderling overeengekomen oplossing. Elke partij bij het geschil eerbiedigt de overeenkomstig dit artikel of artikel 17.26 bereikte onderling overeengekomen oplossing en leeft die na. Het subcomité houdt toezicht op de tenuitvoerlegging van die onderling overeengekomen oplossing en de Partij bij de onderling overeengekomen oplossing brengt regelmatig verslag uit aan het subcomité over de tenuitvoerlegging van die oplossing.

  • 3. Indien een geschil niet kan worden beslecht zoals bepaald in lid 1 van dit artikel, dient een eiser uit een Partij die beweert dat de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen zijn geschonden en die een vordering wenst in te dienen, een verzoek om overleg in bij de andere Partij.

  • 4. Het verzoek bevat de volgende informatie:

    • a. de naam en het adres van de eiser en, indien het verzoek wordt ingediend namens een plaatselijk gevestigde onderneming, de naam, het adres en de plaats van oprichting van de plaatselijk gevestigde onderneming;

    • b. een omschrijving van de investering en van de eigendom ervan en de zeggenschap erover;

    • c. de bepalingen van artikel 17.25, lid 1, die zouden zijn geschonden;

    • d. de wettelijke en de feitelijke basis van de vordering, met inbegrip van de maatregel die de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen zou schenden;

    • e. de gevraagde maatregel(en) en het geraamde bedrag van de gevorderde schadevergoeding; en

    • f. informatie over de uiteindelijke begunstigde en de bedrijfsstructuur van de eiser en bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de eiser een investeerder uit de andere Partij is en eigenaar is van of zeggenschap heeft over de investering en, indien hij optreedt namens een plaatselijk gevestigde onderneming, dat hij eigenaar is van of zeggenschap heeft over die plaatselijk gevestigde onderneming.

  • 5. Tenzij de partijen bij het geschil een langere periode overeenkomen, begint het overleg binnen 60 dagen na de datum van indiening van het verzoek om overleg.

  • 6. Tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen, wordt het overleg gehouden:

    • a. in Santiago, indien het overleg betrekking heeft op een vermeende inbreuk door Chili;

    • b. in Brussel, indien het overleg betrekking heeft op een vermeende inbreuk door de Europese Unie; of

    • c. in de hoofdstad van de betrokken lidstaat, indien het overleg uitsluitend betrekking heeft op een vermeende inbreuk door die lidstaat.

  • 7. Indien de partijen bij het geschil zulks overeenkomen, kan overleg worden gepleegd door middel van een videoconferentie of op een andere passende wijze.

  • 8. Het verzoek om overleg wordt ingediend:

    • a. binnen drie jaar na de datum waarop de eiser of, indien de eiser optreedt namens de plaatselijk gevestigde onderneming, de datum waarop de plaatselijk gevestigde onderneming voor het eerst kennis heeft verkregen of had moeten verwerven van de maatregel die onverenigbaar zou zijn met de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen en van het verlies of de schade die daardoor zou zijn geleden; of

    • b. binnen twee jaar na de datum waarop de eiser of, indien de eiser namens de plaatselijk gevestigde onderneming optreedt, de datum waarop de plaatselijk gevestigde onderneming haar vorderingen of procedures voor een binnenlandse rechterlijke instantie uit hoofde van het recht van een Partij staakt, en in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum waarop de eiser of, indien de eiser optreedt namens de plaatselijk gevestigde onderneming, de datum waarop de plaatselijk gevestigde onderneming voor het eerst kennis heeft verkregen of had moeten verwerven van de maatregel die onverenigbaar zou zijn met de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen en van het verlies of de schade die daardoor zou zijn geleden.

  • 9. Indien de eiser binnen 18 maanden na de indiening van het verzoek om overleg geen vordering op grond van artikel 17.30 heeft ingediend, wordt hij geacht zijn verzoek om overleg en, indien van toepassing, zijn mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder op grond van artikel 17.28 te hebben ingetrokken, en kan hij uit hoofde van deze afdeling geen vordering met betrekking tot dezelfde gestelde schending indienen. De bij het overleg betrokken partijen bij het geschil kunnen overeenkomen die termijn te verlengen.

  • 10. Een aanhoudende inbreuk mag niet leiden tot verlenging of onderbreking van de in lid 8 vermelde termijnen.

  • 11. Indien het verzoek om overleg betrekking heeft op een vermeende schending van deze overeenkomst door de EU-Partij, wordt het aan de Europese Unie toegezonden. Indien een vermeende inbreuk op deze overeenkomst door een lidstaat wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 17.28, wordt het verzoek om overleg ook aan de betrokken lidstaat toegezonden.

ONDERAFDELING 3 INSTELLING VAN VORDERING EN VOORWAARDEN VOORAF
Artikel 17.28 Verzoek om bepaling van de verweerder
  • 1. Indien het geschil niet binnen 90 dagen na de indiening van het verzoek om overleg kan worden beslecht, het verzoek betrekking heeft op een vermeende schending van deze overeenkomst door de EU-Partij en de eiser voornemens is een procedure aanhangig te maken op grond van artikel 17.30, stuurt de eiser aan de Europese Unie een mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder.

  • 2. In de mededeling wordt aangegeven met betrekking tot welke maatregelen de eiser een procedure aanhangig wil maken. Indien een maatregel van een lidstaat van de Europese Unie wordt aangegeven, wordt de mededeling ook aan de betrokken lidstaat toegezonden.

  • 3. De EU-Partij deelt de eiser, nadat zij tot een bepaling is gekomen, zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 60 dagen na de datum van ontvangst van de in lid 1 genoemde mededeling mee of de Europese Unie dan wel een lidstaat van de Europese Unie als verweerder optreedt49).

  • 4. Indien de eiser niet binnen 60 dagen na indiening van de in lid 3 genoemde mededeling in kennis is gesteld van de bepaling, is de verweerder:

    • a. de lidstaat, indien in de in lid 1 bedoelde mededeling uitsluitend maatregelen van een lidstaat worden vermeld; of

    • b. de Europese Unie, indien de maatregel of maatregelen die zijn vermeld in de in lid 1 bedoelde mededeling, maatregelen van de Europese Unie omvatten.

  • 5. Indien de eiser een vordering indient op grond van artikel 17.30, doet hij dat op basis van de meegedeelde bepaling als bedoeld in lid 3 van dit artikel en, indien die bepaling niet aan de eiser is meegedeeld, op basis van lid 4 van dit artikel.

  • 6. Indien de Europese Unie of een lidstaat als verweerder optreedt naar aanleiding van een vaststelling op grond van lid 3, mag de Europese Unie noch de betrokken lidstaat vaststellen dat een vordering niet-ontvankelijk is, dat het Gerecht niet bevoegd is of anderszins dat de vordering ongegrond of een uitspraak ongeldig is, op grond dat de verweerder eigenlijk de Europese Unie en niet de lidstaat zou moeten zijn, of omgekeerd.

  • 7. Het Gerecht en de Beroepsinstantie zijn gebonden door de op grond van lid 3 gedane bepaling of, indien die bepaling niet binnen 60 dagen aan de eiser is medegedeeld, door de vaststelling op basis van lid 4.

  • 8. Niets in deze overeenkomst of in de toepasselijke regels inzake geschillenbeslechting vormt een beletsel voor de uitwisseling van alle informatie over een geschil tussen de Unie en de betrokken lidstaat.

Artikel 17.29 Vereisten voor de instelling van een vordering
  • 1. Alvorens een vordering in te dienen, moet de eiser:

    • a. elke aanhangige vordering of procedure bij een nationaal of internationaal gerecht uit hoofde van het nationale of internationale recht intrekken met betrekking tot maatregelen die een inbreuk zouden vormen op de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen;

    • b. schriftelijk afzien van het instellen van vorderingen of aanhangig maken van procedures voor een nationaal of internationaal gerecht uit hoofde van het interne of internationale recht met betrekking tot maatregelen waarvan wordt gesteld dat zij een inbreuk vormen op de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen;

    • c. verklaren dat hij een uitspraak op grond van deze afdeling niet zal uitvoeren alvorens die definitief is geworden op grond van artikel 17.56, en dat hij niet bij een internationale of interne rechter tegen een op grond van deze afdeling gedane uitspraak in beroep zal gaan, noch zal verzoeken om toetsing, vernietiging, nietigverklaring of herziening daarvan, en evenmin zal trachten een andere soortgelijke procedure aanhangig te maken.

  • 2. Het Gerecht wijst een vordering van een eiser die bij het Gerecht of bij een andere interne of internationale rechterlijke instantie een andere vordering heeft ingediend, af met betrekking tot dezelfde maatregel als die waarvan wordt gesteld dat zij onverenigbaar is met de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen, tenzij de eiser die aanhangige vordering intrekt. Dit lid is niet van toepassing indien de eiser een vordering instelt bij een binnenlandse rechterlijke instantie met als doel een voorlopige voorziening of vaststelling te verkrijgen.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel omvat de eiser de investeerder en, indien de investeerder namens de plaatselijk gevestigde onderneming handelde, de plaatselijk gevestigde onderneming. Voor de toepassing van lid 1, punt a), en lid 2, omvat de eiser ook:

    • a. indien een investeerder de vordering instelt namens zichzelf, alle personen die rechtstreeks of onrechtstreeks een eigendomsbelang hebben in, of onder zeggenschap staan van, de investeerder en aanvoeren hetzelfde verlies of dezelfde schade50) te hebben geleden als de investeerder; of

    • b. indien een investeerder de vordering namens een plaatselijk gevestigde onderneming instelt, alle personen die rechtstreeks of onrechtstreeks een eigendomsbelang hebben in, of onder zeggenschap staan van, de plaatselijk gevestigde onderneming en aanvoeren hetzelfde verlies of dezelfde schade51) te hebben geleden als de plaatselijk gevestigde onderneming.

Artikel 17.30 Instelling van een vordering
  • 1. Indien het geschil niet binnen zes maanden na de indiening van het verzoek om overleg kan worden beslecht en, in voorkomend geval, ten minste drie maanden zijn verstreken na de indiening van de mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder op grond van artikel 17.28, kan de eiser, mits hij voldoet aan de vereisten van dit artikel en van artikel 17.32, een vordering instellen bij het Gerecht.

  • 2. Een vordering kan worden ingesteld bij het Gerecht uit hoofde van een van de volgende reeksen regels inzake geschillenbeslechting:

    • a. het Icsid-Verdrag, op voorwaarde dat zowel de verweerder als de staat van de eiser partij zijn bij het Icsid-Verdrag;

    • b. de Icsid-bepalingen inzake aanvullende mogelijkheden, mits de verweerder of de staat van de eiser partij is bij het Icsid-Verdrag;

    • c. de Uncitral-arbitragevoorschriften; of

    • d. andere regels die op verzoek van de eiser door de partijen bij het geschil zijn overeengekomen.

  • 3. De in lid 2 bedoelde regels inzake geschillenbeslechting zijn van toepassing met inachtneming van de in deze afdeling vastgestelde regels, zoals aangevuld door de door het subcomité vastgestelde regels.

  • 4. Alle vorderingen die door de eiser zijn aangegeven bij de instelling van zijn vordering op grond van dit artikel moeten worden gebaseerd op informatie die is aangegeven in zijn verzoek om overleg op grond van artikel 17.27, lid 4, punten c) en d).

  • 5. Vorderingen die worden ingesteld namens een uit een aantal niet-geïdentificeerde eisers bestaande groep, of door een vertegenwoordiger die voornemens is de procedure te voeren in het belang van een aantal al dan niet geïdentificeerde eisers die alle namens hen te nemen besluiten met betrekking tot de procedure delegeren, zijn niet ontvankelijk.

  • 6. Voor alle duidelijkheid: een eiser mag geen vordering uit hoofde van deze afdeling instellen wanneer de investering is verricht door middel van bedrieglijke onjuiste voorstelling, het achterhouden van informatie, corruptie of gedragingen die misbruik van procedure opleveren.

Artikel 17.31 Tegenvorderingen
  • 1. De verweerder kan een tegenvordering instellen wegens niet-nakoming door een eiser van een internationale verplichting die van toepassing is op het grondgebied van beide Partijen52) en die voortvloeit uit de feitelijke grondslag van de vordering53).

  • 2. De tegenvordering wordt uiterlijk in de contramemorie of het verweerschrift van de verweerder ingesteld, of in een later stadium van de procedure indien het Gerecht van oordeel is dat de vertraging in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was.

  • 3. Voor alle duidelijkheid: wanneer een eiser instemt met de procedures uit hoofde van deze afdeling als bedoeld in artikel 17.32, heeft die instemming ook betrekking op de indiening van tegenvorderingen door de verweerder.

Artikel 17.32 Instemming
  • 1. De verweerder stemt in met de instelling van een vordering uit hoofde van deze afdeling.

  • 2. De instemming uit hoofde van lid 1 en de indiening van een vordering uit hoofde van deze afdeling worden geacht te voldoen aan de voorschriften van:

    • a. artikel 25 van het Icsid-Verdrag en de Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden, wat de schriftelijke instemming van de partijen bij het geschil betreft; en

    • b. artikel II van het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, gedaan te New York op 10 juni 1958 (het „Verdrag van New York”), wat betreft een schriftelijke overeenkomst.

  • 3. De eiser wordt geacht zijn toestemming te geven overeenkomstig de procedures van deze afdeling op het tijdstip van instelling van een vordering op grond van artikel 17.30.

Artikel 17.33 Financiering door derden
  • 1. Indien een partij bij het geschil financiering van derden heeft ontvangen of ontvangt, of maatregelen heeft getroffen om financiering van derden te ontvangen, deelt de partij bij het geschil die daarvan profiteert, aan de andere partij bij het geschil en aan de formatie van het Gerecht of, indien de formatie van het Gerecht niet is ingesteld, aan de voorzitter van het Gerecht, de naam en het adres van de derde financier en, indien van toepassing, van de uiteindelijke begunstigde en bedrijfsstructuur mee.

  • 2. De partij bij het geschil doet de mededeling uit hoofde van lid 1 op het tijdstip van indiening van een vordering of, indien de derdenfinanciering na de indiening van een vordering wordt geregeld, onverwijld zodra de regeling is gesloten of de donatie of subsidie is gedaan. De partij bij het geschil stelt het Gerecht onmiddellijk in kennis van wijzigingen in de verstrekte informatie.

  • 3. Het Gerecht kan de openbaarmaking van nadere informatie over de financieringsregeling en de derde financier gelasten indien het dat in enig stadium van de procedure noodzakelijk acht.

ONDERAFDELING 4 INVESTMENT COURT SYSTEM (STELSEL VAN INVESTERINGSGERECHTEN)
Artikel 17.34 Gerecht van eerste aanleg
  • 1. Er wordt een Gerecht van eerste aanleg ingesteld („Gerecht”) voor de behandeling van op grond van artikel 17.30 ingediende vorderingen.

  • 2. Het Gemengd Comité wijst bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst negen rechters van het Gerecht aan. Drie rechters zijn onderdanen van een lidstaat, drie rechters zijn onderdanen van Chili en drie rechters zijn onderdanen van een derde land. Bij de benoeming van de rechters wordt het Gemengd Comité aangemoedigd rekening te houden met diversiteit en een evenwichtige man-vrouwverhouding.

  • 3. Het Gemengd Comité kan besluiten het aantal rechters met een veelvoud van drie te verhogen of te verlagen. Aanvullende benoemingen geschieden volgens de criteria van lid 2.

  • 4. De rechters voldoen aan alle gestelde eisen om in het land waarvan zij onderdaan zijn een rechterlijk ambt te bekleden of staan bekend als kundige rechtsgeleerden. Zij beschikken over aantoonbare ervaring op het gebied van internationaal publiekrecht. Het is wenselijk dat zij op het gebied van internationaal investeringsrecht, internationaal handelsrecht en geschillenbeslechting in het kader van internationale investerings- of internationale handelsovereenkomsten over deskundigheid beschikken.

  • 5. De rechters worden benoemd voor een ambtstermijn van vijf jaar. Bij loting wordt de ambtstermijn van vijf rechters, namelijk twee onderdanen van een lidstaat, twee onderdanen van Chili en een onderdaan van een derde land, van de negen rechters die onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden benoemd, evenwel verlengd tot acht jaar. Vacatures worden opgevuld zodra zij ontstaan. Een rechter die wordt aangewezen ter vervanging van een rechter wiens ambtstermijn nog niet is geëindigd, oefent het ambt uit voor het resterende gedeelte van de ambtstermijn van zijn of haar voorganger. Een rechter die bij het verstrijken van zijn of haar ambtstermijn zitting heeft in een formatie van het Gerecht kan met toestemming van de president van het Gerecht aanblijven als lid van die formatie totdat de procedures bij die formatie beëindigd zijn, en wordt uitsluitend met het oog daarop geacht aan te blijven als rechter van het Gerecht.

  • 6. Het Gerecht heeft een president en een vicepresident die, bijgestaan door een secretariaat, verantwoordelijk zijn voor organisatorische aangelegenheden. De president en de vicepresident worden door middel van loting voor een ambtstermijn van twee jaar aangewezen uit de rechters die onderdaan zijn van een derde land. Zij oefenen het ambt beurtelings uit, aangewezen door middel van loting door de medevoorzitters van het Gemengd Comité. De vicepresident vervangt de president wanneer die verhinderd is.

  • 7. Het Gerecht behandelt de zaken in formaties bestaande uit drie leden, van wie één onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, één onderdaan van Chili en één onderdaan van een derde land is. De formatie wordt voorgezeten door de rechter die onderdaan van een derde land is.

  • 8. Binnen 90 dagen na de instelling van een vordering op grond van artikel 17.30 stelt de president van het Gerecht beurtelings de samenstelling aan van de formatie van het Gerecht dat de zaak behandelt, waarbij hij erop toeziet dat de samenstelling van de formaties willekeurig en niet voorspelbaar is, en dat alle leden gelijke kansen hebben om als rechter te fungeren.

  • 9. Niettegenstaande lid 7 van dit artikel kunnen de partijen bij het geschil overeenkomen dat een zaak wordt behandeld door één enkele rechter die onderdaan van een derde land is en door de president van het Gerecht wordt aangewezen. De verweerder neemt een dergelijk verzoek van de eiser welwillend in overweging, met name wanneer de gevorderde schadeloosstelling of -vergoeding relatief laag is. Een dergelijk verzoek moet tegelijk met de indiening van de vordering worden ingediend op grond van artikel 17.30.

  • 10. Het Gerecht stelt zijn eigen werkprocedures vast, na overleg met de Partijen.

  • 11. De rechters moeten te allen tijde en op korte termijn beschikbaar zijn en moeten zich op de hoogte houden van de activiteiten ter zake van de geschillenbeslechting in het kader van dit deel van deze overeenkomst.

  • 12. Om hun beschikbaarheid te waarborgen, ontvangen de rechters een maandelijks voorschot waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij besluit van het Gemengd Comité. De president van het Gerecht en in voorkomend geval de vicepresident ontvangen voor elke dag dat zij op grond van deze afdeling de functie van president van het Gerecht uitoefenen een dagvergoeding die gelijk is aan de dagvergoeding die op grond van artikel 17.35, lid 11, wordt vastgesteld.

  • 13. Het voorschot wordt door de Partijen betaald, rekening houdend met hun respectieve ontwikkelingsniveaus, en wel op een rekening die wordt beheerd door het secretariaat van het Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen („Icsid”). Betaalt één van de Partijen het voorschot niet, dan kan de andere Partij ervoor kiezen het voorschot zelf te betalen. Dergelijke achterstallige betalingen blijven verschuldigd, met passende rentevergoeding. Het Gemengd Comité herziet het bedrag en de verdeling van die vergoedingen regelmatig en kan relevante aanpassingen aanbevelen.

  • 14. Tenzij het Gemengd Comité een besluit neemt op grond van lid 15 van dit artikel, worden de andere honoraria en kostenvergoedingen van de rechters die zitting hebben in een formatie van het Gerecht vastgesteld op grond van artikel 14, lid 1, van het administratief en financieel reglement van het Icsid-verdrag zoals dat geldt op de datum van indiening van het vordering en door het Gerecht overeenkomstig artikel 17.54, leden 5, 6 en 7, verdeeld over de partijen bij het geschil.

  • 15. Bij besluit van het Gemengd Comité kunnen het voorschot en andere honoraria en kostenvergoedingen permanent worden omgezet in een reguliere bezoldiging. In dat geval fungeren de rechters voltijds en stelt het Gemengd Comité hun beloning en daarmee verband houdende organisatorische maatregelen vast. De rechters die een reguliere bezoldiging ontvangen, mogen geen beroepswerkzaamheid al dan niet tegen beloning verrichten, tenzij van deze bepaling door de president van het Gerecht bij uitzondering afwijking is toegestaan.

  • 16. Het secretariaat van het Icsid treedt op als secretariaat voor het Gerecht en verleent het passende ondersteuning. De kosten voor die ondersteuning worden door het Gerecht overeenkomstig artikel 17.54, leden 5, 6 en 7, verdeeld over de partijen bij het geschil.

Artikel 17.35 Beroepsinstantie
  • 1. Er wordt een permanente Beroepsinstantie ingesteld die hogere beroepen tegen uitspraken van het Gerecht behandelt.

  • 2. Het Gemengd Comité wijst bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst zes leden van de Beroepsinstantie aan. Twee leden zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, twee zijn onderdaan van Chili en twee zijn onderdaan van derde landen. Bij de benoeming van de leden van de Beroepsinstantie wordt het Gemengd Comité aangemoedigd na te gaan of er moet worden gezorgd voor diversiteit en een eerlijke vertegenwoordiging met betrekking tot gender.

  • 3. Het Gemengd Comité kan besluiten het aantal leden van de Beroepsinstantie met een veelvoud van drie te verhogen. Aanvullende benoemingen geschieden overeenkomstig de criteria van lid 2.

  • 4. De leden van de Beroepsinstantie voldoen aan alle gestelde eisen om in het land waarvan zij onderdaan zijn de hoogste rechterlijk ambten te bekleden of staan bekend als kundige rechtsgeleerden. Zij beschikken over aantoonbare ervaring op het gebied van internationaal publiekrecht. Het is wenselijk dat zij op het gebied van internationaal investeringsrecht, internationaal handelsrecht en geschillenbeslechting in het kader van internationale investerings- of internationale handelsovereenkomsten over deskundigheid beschikken.

  • 5. De leden van de Beroepsinstantie worden benoemd voor een ambtstermijn van vijf jaar. De ambtstermijn van drie van de zes leden die onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze overeenkomst door middel van loting worden aangewezen, bedraagt evenwel acht jaar. Vacatures worden opgevuld zodra zij ontstaan. Een lid dat wordt aangewezen ter vervanging van een lid wiens ambtstermijn nog niet is geëindigd, oefent het ambt uit voor het resterende gedeelte van de ambtstermijn van zijn of haar voorganger. Een lid dat bij het verstrijken van zijn of haar ambtstermijn zitting heeft in een formatie van de Beroepsinstantie kan met toestemming van de president van de Beroepsinstantie aanblijven als lid van die formatie totdat de procedures bij die formatie beëindigd zijn, en wordt uitsluitend met het oog daarop geacht lid te blijven van de Beroepsinstantie.

  • 6. De Beroepsinstantie heeft een president en een vicepresident die, bijgestaan door een secretariaat, verantwoordelijk zijn voor organisatorische aangelegenheden. De president en de vicepresident worden door middel van loting voor een ambtstermijn van twee jaar aangewezen uit de leden die onderdaan zijn van een derde land. Zij oefenen het ambt beurtelings uit, aangewezen door middel van loting door de medevoorzitters van het Gemengd Comité. De vicepresident vervangt de president wanneer die verhinderd is.

  • 7. De Beroepsinstantie behandelt de hogere beroepen in formaties bestaande uit drie leden, van wie één onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, één onderdaan van Chili en één onderdaan van een derde land is. De formatie wordt voorgezeten door het lid dat onderdaan van een derde land is.

  • 8. De president van de Beroepsinstantie stelt bij toerbeurt de formatie van de Beroepsinstantie die het hoger beroep behandelt samen, en zorgt er daarbij voor dat de formaties willekeurig en onvoorspelbaar worden samengesteld, en dat alle leden gelijke kansen hebben om als lid van een formatie te fungeren.

  • 9. De Beroepsinstantie stelt haar eigen werkwijzen vast, na overleg met de Partijen.

  • 10. De leden van de Beroepsinstantie moeten te allen tijde en op korte termijn beschikbaar zijn en moeten zich op de hoogte houden van de andere activiteiten ter zake van de geschillenbeslechting in het kader van dit deel van deze overeenkomst.

  • 11. Om hun beschikbaarheid te waarborgen, ontvangen de leden van de Beroepsinstantie een maandelijks voorschot en een dagvergoeding voor elke dag dat zij als lid fungeren; de hoogte daarvan wordt vastgesteld bij besluit van het Comité. De president van de Beroepsinstantie en in voorkomend geval de vicepresident ontvangen voor elke dag dat zij op grond van deze afdeling de functie van president van de Beroepsinstantie uitoefenen een dagvergoeding.

  • 12. De bezoldiging van de leden van de Beroepsinstantie wordt door de Partijen betaald, rekening houdend met hun respectieve ontwikkelingsniveaus, op een rekening die wordt beheerd door het secretariaat van het Icsid. Betaalt één van de Partijen het voorschot niet, dan kan de andere Partij ervoor kiezen het voorschot zelf te betalen. Dergelijke achterstallige betalingen blijven verschuldigd, met passende rentevergoeding. Het Gemengd Comité herziet het bedrag en de verdeling van die vergoedingen regelmatig en kan relevante aanpassingen aanbevelen.

  • 13. Bij besluit van het Gemengd Comité kunnen het voorschot en de dagvergoeding permanent worden omgezet in een reguliere bezoldiging. In dat geval fungeren de leden van de Beroepsinstantie voltijds en stelt het Gemengd Comité hun salaris en daarmee verband houdende organisatorische maatregelen vast. De leden van de Beroepsinstantie die een reguliere bezoldiging ontvangen, mogen geen beroepswerkzaamheid al dan niet tegen beloning verrichten, tenzij van dit lid door de president van de Beroepsinstantie bij uitzondering afwijking is toegestaan.

  • 14. Het secretariaat van het Icsid treedt op als secretariaat voor de Beroepsinstantie en verleent het passende ondersteuning. De kosten voor die ondersteuning worden door de Beroepsinstantie overeenkomstig artikel 17.54, leden 5, 6 en 7, verdeeld over de partijen bij het geschil.

Artikel 17.36 Ethische code
  • 1. De rechters van het Gerecht en de leden van de Beroepsinstantie worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden. Zij zijn niet verbonden aan enige overheid54). Zij aanvaarden geen instructies van enige overheid of organisatie in aangelegenheden met betrekking tot het geschil. Zij nemen niet deel aan de behandeling van geschillen die rechtstreeks of indirect tot een belangenconflict zouden kunnen leiden. Zij voldoen aan bijlage 17-I. Daarnaast treden zij na hun aanwijzing niet op als raadsman of als door een partij aangewezen deskundige of getuige in het kader van lopende of nieuwe investeringsgeschillen uit hoofde van deze of enige andere overeenkomst of intern rechtsstelsel.

  • 2. Wanneer een partij bij het geschil van mening is dat een rechter van het Gerecht of een lid van de Beroepsinstantie niet aan de vereisten van lid 1 voldoet, zendt zij de president van het Gerecht of de president van de Beroepsinstantie, indien van toepassing, een bericht van wraking ten aanzien van de persoon die voorwerp is van de aanwijzing. Het bericht van wraking wordt verzonden binnen 15 dagen na de datum waarop de samenstelling van de formatie van het Gerecht of van de Beroepsinstantie is meegedeeld aan de partij bij het geschil, dan wel binnen 15 dagen na de datum waarop de partij bij het geschil kennis heeft gekregen van de relevante feiten indien die redelijkerwijs niet bekend konden zijn geweest op het tijdstip van de samenstelling van de formatie. In het bericht van wraking worden de gronden voor wraking vermeld.

  • 3. Indien de gewraakte rechter van het Gerecht of het gewraakte lid van de Beroepsinstantie er binnen 15 dagen na de datum van het bericht van wraking voor kiest zijn functie in de formatie niet neer te leggen, neemt de president van het Gerecht, respectievelijk de president van de Beroepsinstantie al naar gelang van het geval, na de partijen bij het geschil te hebben gehoord en na de rechter van het Gerecht of het lid van de Beroepsinstantie in de gelegenheid te hebben gesteld opmerkingen in te dienen, binnen 45 dagen na ontvangst van het bericht van wraking een besluit en stelt hij de partijen bij het geschil en de andere rechters of leden van de formatie daarvan onmiddellijk in kennis.

  • 4. Over de wraking van de president van het Gerecht als lid van een formatie beslist de president van de Beroepsinstantie, en omgekeerd.

  • 5. De Partijen kunnen op grond van een met redenen omklede aanbeveling van de president van de Beroepsinstantie55), bij besluit van het Comité, een lid van het Gerecht of van de Beroepsinstantie van zijn mandaat ontheffen wanneer zijn of haar gedrag in strijd is met de in lid 1 van dit artikel bedoelde verplichtingen en onverenigbaar is met de voortzetting van het mandaat van lid van het Gerecht of van de Beroepsinstantie. Indien het vermeende gedrag in kwestie uitgaat van de president van de Beroepsinstantie, doet de president van het Gerecht de met redenen omklede aanbeveling. Artikel 17.34, lid 2, en artikel 17.35, lid 2, zijn van overeenkomstige toepassing voor het opvullen van vacatures die op grond van dit lid ontstaan.

Artikel 17.37 Multilateraal geschillenbeslechtingsmechanisme

De Partijen streven ernaar samen te werken voor de oprichting van een multilateraal investeringsgerecht en de instelling van een multilaterale beroepsmogelijkheid voor de beslechting van investeringsgeschillen. Met ingang van de inwerkingtreding tussen de partijen van een internationale overeenkomst die voorziet in een dergelijk multilateraal mechanisme dat van toepassing is op geschillen in het kader van dit deel van deze overeenkomst, zijn de relevante delen van deze afdeling niet langer van toepassing. Het Gemengd Comité kan een besluit tot precisering van eventueel noodzakelijke overgangsregelingen vaststellen.

ONDERAFDELING 5 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Artikel 17.38 Toepasselijk recht en interpretatieregels
  • 1. Het Gerecht bepaalt of de maatregel ten aanzien waarvan de eiser een vordering indient, onverenigbaar is met een van de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen.

  • 2. Bij een dergelijke vaststelling past het Gerecht deze overeenkomst en andere tussen de Partijen van toepassing zijnde regels van internationaal recht toe. Het legt deze overeenkomst uit volgens de gebruikelijke regels voor de interpretatie van het internationaal publiekrecht, zoals neergelegd in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht.

  • 3. Voor alle duidelijkheid: het Gerecht neemt, bij de vaststelling of een maatregel verenigbaar is met de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen, waar relevant het recht van een Partij in aanmerking. Daarbij volgt het Gerecht de heersende uitlegging van dat recht door de rechterlijke instanties of de autoriteiten van die Partij, en de rechterlijke instanties of de autoriteiten van die Partij zijn niet gebonden aan de uitlegging die het Gerecht aan dat recht geeft.

  • 4. Voor alle duidelijkheid: het Gerecht is niet bevoegd de wettigheid van een maatregel waarvan wordt gesteld dat die een schending van de in artikel 17.25, lid 1, genoemde bepalingen vormt, te toetsen aan het recht van de Partij bij het geschil.

  • 5. Voor alle duidelijkheid: indien een investeerder uit een Partij een vordering uit hoofde van deze afdeling indient, met inbegrip van een bewering dat een Partij artikel 17.17 heeft geschonden, rust de bewijslast voor die bewering op de investeerder, in overeenstemming met de algemene beginselen van internationaal recht die op het geschil van toepassing zijn.

  • 6. Wanneer er ernstige problemen rijzen met betrekking tot de uitlegging van afdeling C56) of D, kan de Gezamenlijke Raad besluiten tot uitlegging van deze overeenkomst vaststellen. Een dergelijke uitlegging is bindend voor het Gerecht en de Beroepsinstantie. De Gezamenlijke Raad kan beslissen dat een uitlegging met ingang van een specifieke datum een bindend karakter heeft.

Artikel 17.39 Interpretatie van de bijlagen
  • 1. Na een verzoek om overleg op grond van artikel 17.27, lid 3, kan de verweerder het subcomité schriftelijk verzoeken vast te stellen of en, zo ja, in hoeverre de maatregel waarop het verzoek om overleg betrekking heeft, binnen het toepassingsgebied van een niet-conforme maatregel als bedoeld in bijlage 17-A of 17-B valt.

  • 2. Het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na ontvangst van het verzoek om overleg bij het subcomité ingediend. Op verzoek aan het subcomité worden de in de artikelen 17.27, lid 5, 17.27, lid 8, 17.54, lid 10, en 17.55, lid 5, bedoelde termijnen geschorst.

  • 3. Het subcomité tracht te goeder trouw de gevraagde vaststelling te doen. Een dergelijke vaststelling wordt onverwijld aan de partijen bij het geschil meegedeeld.

  • 4. Indien het subcomité binnen drie maanden na het verzoek geen vaststelling heeft gedaan, is de schorsing van die termijnen niet langer van toepassing.

Artikel 17.40 Overige vorderingen

Indien vorderingen worden ingesteld op grond van deze afdeling, hoofdstuk 38 of een andere internationale overeenkomst met betrekking tot dezelfde vermeende schending van de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde bepalingen, en er mogelijk sprake is van overlappende schadevergoeding, of indien de vorderingen op grond van de andere internationale overeenkomst aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de beslechting van de op grond van deze afdeling ingestelde vordering, houdt het Gerecht waar relevant, na de partijen bij het geschil te hebben gehoord, in zijn beslissing, beschikking of uitspraak rekening met procedures op grond van hoofdstuk 38 of de andere internationale overeenkomst. Daartoe kan het Gerecht ook de behandeling van de zaak schorsen. Bij de toepassing van dit artikel eerbiedigt het Gerecht artikel 17.54, lid 10.

Artikel 17.41 Anti-ontwijking

Voor alle duidelijkheid: het Gerecht verklaart zich onbevoegd indien het geschil is ontstaan of redelijkerwijs te voorzien was op het tijdstip waarop de eiser de eigendom van of zeggenschap over de investering waarop het geschil betrekking heeft, verwierf of een bedrijfsreorganisatie doorvoerde, op voorwaarde dat het Gerecht op basis van de feiten van de zaak vaststelt dat de eiser de eigendom van of zeggenschap over de investering heeft verworven of de bedrijfsreorganisatie heeft doorgevoerd met als hoofddoel de vordering krachtens deze afdeling in te leiden. De mogelijkheid om zich in dergelijke omstandigheden onbevoegd te verklaren laat eventuele andere voor het Gerecht opgeworpen excepties ten aanzien van de bevoegdheid onverlet.

Artikel 17.42 Kennelijk oneigenlijke vorderingen
  • 1. De verweerder kan, uiterlijk 30 dagen na de instelling van de formatie van het Gerecht op grond van artikel 17.34, lid 7, en in elk geval vóór de eerste zitting van de formatie van het Gerecht, of uiterlijk 30 dagen nadat de verweerder op de hoogte kwam van de feiten waarop de exceptie gebaseerd is, een exceptie opwerpen dat een vordering kennelijk oneigenlijk is.

  • 2. De verweerder geeft de gronden voor de exceptie zo nauwkeurig mogelijk aan.

  • 3. Nadat het Gerecht de partijen bij het geschil in de gelegenheid heeft gesteld om hun opmerkingen over de exceptie te maken, neemt het op de eerste zitting van zijn formatie of onverwijld daarna een beslissing over of doet het voorlopig uitspraak op de exceptie, met opgave van de redenen. Wordt de exceptie na de eerste zitting van zijn formatie opgeworpen, dan neemt het Gerecht zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk 120 dagen nadat de exceptie is opgeworpen, een beslissing over de exceptie of doet het voorlopig uitspraak daarop. Bij de beslissing over de exceptie gaat het Gerecht ervan uit dat de door de eiser aangevoerde feiten waar zijn, en kan het ook rekening houden met relevante feiten die niet in geschil zijn.

  • 4. De beslissing of de uitspraak van het Gerecht laat het recht van een partij bij het geschil om op grond van artikel 17.43 of tijdens de procedure aan te voeren dat een vordering rechtens ongegrond is alsook de bevoegdheid van het Gerecht om vóór de behandeling ten principale andere excepties te onderzoeken, onverlet.

Artikel 17.43 Rechtens ongegronde vorderingen
  • 1. Onverminderd de bevoegdheid van het Gerecht om vóór de behandeling ten principale andere excepties te onderzoeken en onverminderd het recht van de verweerder om op een gepast tijdstip excepties op te werpen, onderzoekt het Gerecht vóór de behandeling ten principale en doet het vóór de behandeling ten principale uitspraak op elke door de verweerder opgeworpen exceptie dat ten aanzien van een uit hoofde van deze afdeling ingediende vordering, of een onderdeel daarvan, rechtens geen voor de eiser gunstige uitspraak kan worden gedaan uit hoofde van artikel 17.54, ook indien de vermeende feiten geacht worden juist te zijn. Het Gerecht kan ook andere relevante, niet in geschil zijnde feiten in aanmerking nemen.

  • 2. Een exceptie op grond van lid 1 van dit artikel moet zo spoedig mogelijk na de formatie van het Gerecht bij het Gerecht worden opgeworpen, en in elk geval uiterlijk op de door het Gerecht vastgestelde datum waarop de verweerder zijn contramemorie of verweerschrift moet indienen bij het Gerecht. Een exceptie op grond van lid 1, kan niet worden opgeworpen zolang de procedure uit hoofde van artikel 17.42 aanhangig is, tenzij het Gerecht, na terdege rekening te hebben gehouden met de omstandigheden van het geval, toestemming verleent een exceptie uit hoofde van dit artikel op te werpen.

  • 3. Na ontvangst van een exceptie op grond van lid 1 en tenzij het van oordeel is dat de exceptie kennelijk ongegrond is, schorst het Gerecht de procedure ten gronde, stelt het een tijdschema voor het onderzoek van de exceptie op dat is afgestemd op de tijdschema’s die het voor het onderzoek van eventuele andere preliminaire kwesties heeft opgesteld, en neemt het een beslissing over of doet het voorlopig uitspraak op de exceptie, met opgave van de redenen.

Artikel 17.44 Transparantie
  • 1. De Uncitral-transparantievoorschriften zijn van overeenkomstige toepassing op geschillen uit hoofde van deze afdeling, naast de volgende voorschriften.

  • 2. De volgende documenten worden opgenomen in de lijst van documenten als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Uncitral-transparantievoorschriften: de in artikel 17.26 van deze overeenkomst bedoelde overeenkomst om gebruik te maken van bemiddeling, het verzoek om overleg als bedoeld in artikel 17.27 van deze overeenkomst, de mededeling houdende verzoek om bepaling van de verweerder en de bepaling van de verweerder als bedoeld in artikel 17.28 van deze overeenkomst, het bericht van wraking en de beslissing over de wraking als bedoeld in artikel 17.36 van deze overeenkomst, en het in artikel 17.53 van deze overeenkomst bedoelde verzoek om voeging.

  • 3. Voor alle duidelijkheid: bewijsstukken kunnen aan het publiek beschikbaar worden gesteld in overeenstemming met artikel 3, lid 3, van de Uncitral-transparantievoorschriften.

  • 4. Niettegenstaande artikel 2 van de Uncitral-transparantievoorschriften, maakt de EU-Partij of Chili naar gelang van het geval, tijdig en vóór de samenstelling van de formatie, het in artikel 17.27 van deze overeenkomst bedoelde verzoek om overleg, het verzoek om bepaling van de verweerder en de bepaling van de verweerder als bedoeld in artikel 17.28 van deze overeenkomst openbaar, waarbij de vertrouwelijke of beschermde informatie wordt weggelaten57). Dergelijke documenten kunnen openbaar worden gemaakt door middel van mededeling aan het in de Uncitral-transparantievoorschriften bedoelde register.

  • 5. Elke partij bij het geschil die voornemens is tijdens een hoorzitting gebruik te maken van als vertrouwelijk of beschermd aangemerkte informatie, stelt het Gerecht daarvan in kennis.

  • 6. Een partij bij het geschil die beweert dat bepaalde informatie vertrouwelijke of beschermde informatie is, wijst die duidelijk als zodanig aan wanneer die aan het Gerecht wordt voorgelegd.

  • 7. Voor alle duidelijkheid: niets in deze afdeling verplicht de verweerder om informatie die krachtens zijn recht openbaar moet worden gemaakt, aan het publiek te onthouden.

Artikel 17.45 Voorlopige maatregelen

Het Gerecht kan voorlopige beschermingsmaatregelen gelasten met het doel de rechten van een partij bij het geschil te beschermen of de volledige uitoefening van zijn eigen bevoegdheid te verzekeren, met inbegrip van een bevel tot bescherming van bewijsmateriaal dat zich in het bezit of in de macht van een partij bij het geschil bevindt of tot bescherming van zijn eigen bevoegdheid. Het Gerecht gelast de inbeslagneming van vermogensbestanddelen niet, en belet niet de toepassing van de behandeling waarvan wordt gesteld dat zij een schending vormt.

Artikel 17.46 Afstand van instantie

Wanneer de eiser, na de instelling van een vordering krachtens deze afdeling, gedurende 180 opeenvolgende dagen na die indiening, of gedurende een door de partijen bij het geschil overeengekomen periode geen procedurele maatregelen heeft genomen, wordt hij geacht zijn vordering te hebben ingetrokken en afstand van instantie te hebben gedaan. Op verzoek van de verweerder en na kennisgeving aan de partijen bij het geschil neemt het Gerecht middels een beschikking akte van de afstand van instantie en beslist het over de kosten. Nadat een dergelijke beschikking is gegeven, is het Gerecht niet langer bevoegd. De eiser kan vervolgens geen vordering betreffende dezelfde aangelegenheid instellen.

Artikel 17.47 Zekerheidstelling voor kosten
  • 1. Voor alle duidelijkheid: het Gerecht kan, op verzoek van de verweerder, de eiser gelasten zekerheid te stellen voor alle of een deel van de kosten, indien er gerede gronden zijn om aan te nemen dat het risico bestaat dat de eiser niet in staat is aan een mogelijke verwijzing in de kosten te voldoen.

  • 2. Indien er binnen een termijn van 30 dagen nadat het Gerecht zulks heeft gelast, of binnen een andere door het Gerecht vastgestelde termijn, geen volledige zekerheid voor de kosten wordt gesteld, stelt het Gerecht de partijen bij het geschil daarvan in kennis en kan het de schorsing of de beëindiging van de procedure gelasten.

  • 3. Het Gerecht houdt rekening met alle bewijzen die zijn verstrekt met betrekking tot de in lid 1 bedoelde omstandigheden, met inbegrip van het bestaan van financiering door derden.

Artikel 17.48 De niet bij het geschil betrokken Partij
  • 1. De verweerder verstrekt uiterlijk 30 dagen na ontvangst ervan of onmiddellijk nadat een geschil betreffende vertrouwelijke of beschermde informatie is opgelost, aan de niet bij het geschil betrokken Partij:

    • a. het verzoek om overleg als bedoeld in artikel 17.27, het bericht waarin om een bepaling als bedoeld in artikel 17.28 wordt verzocht, de in artikel 17.30 bedoelde vordering en alle andere documenten die bij die documenten zijn gevoegd;

    • b. op verzoek van de niet bij het geschil betrokken Partij:

      • i. de procedurestukken, dossierstukken, verzoekschriften en andere door een partij bij het geschil bij het Gerecht ingediende stukken;

      • ii. door een derde bij het Gerecht ingediende schriftelijke opmerkingen;

      • iii. de processen-verbaal of verslagen van de zittingen van het Gerecht, indien beschikbaar; en

      • iv. de beschikkingen, uitspraken en beslissingen van het Gerecht; en

    • c. op verzoek en voor rekening van de niet bij het geschil betrokken Partij, alle of een deel van de aan het Gerecht overgelegde bewijsstukken.

  • 2. De niet bij het geschil betrokken Partij heeft het recht om een uit hoofde van deze afdeling gehouden zitting bij te wonen.

  • 3. Het Gerecht aanvaardt of kan, na overleg met de partijen bij het geschil, verzoeken om schriftelijke of mondelinge opmerkingen over kwesties in verband met de interpretatie van deze overeenkomst, van de niet bij het geschil betrokken Partij. Het Gerecht ziet erop toe dat de partijen bij het geschil een redelijke gelegenheid wordt geboden om hun opmerkingen in te dienen over opmerkingen van de niet bij het geschil betrokken Partij.

Artikel 17.49 Interventie door derden
  • 1. Het Gerecht staat eenieder die een rechtstreeks en actueel belang in de specifieke omstandigheden van het geschil kan aantonen („de interveniënt”), toe als derde partij te interveniëren. De interventie beperkt zich ertoe de rechtspositie van een van de partijen bij het geschil geheel of gedeeltelijk te ondersteunen.

  • 2. Een verzoek tot interventie moet worden ingediend binnen 90 dagen na de bekendmaking van de indiening van de vordering op grond van artikel 17.30. Het Gerecht doet binnen 90 dagen na de indiening ervan uitspraak over het verzoek, na de partijen bij het geschil in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen in te dienen.

  • 3. Indien het verzoek tot interventie wordt ingewilligd, ontvangt de interveniënt een afschrift van elke procesbeschikking die aan de partijen bij het geschil is betekend, behalve, in voorkomend geval, vertrouwelijke of beschermde informatie. De interveniënt kan een memorie in interventie indienen binnen een termijn die het Gerecht na de mededeling van de beschikkingen in de procedure vaststelt. De partijen bij het geschil hebben de gelegenheid om op de memorie in interventie te antwoorden. De interveniënt mag de in het kader van deze afdeling gehouden hoorzittingen bijwonen en kan een mondelinge verklaring afleggen.

  • 4. In geval van hoger beroep is de interveniënt gerechtigd te interveniëren voor de Beroepsinstantie. Lid 3 is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het bij dit artikel verleende recht om in te grijpen doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor het Gerecht om stellingnamen als amicus curiae van derden toe te laten die een aanzienlijk belang bij de procedure hebben, overeenkomstig artikel 4 van de Uncitral-transparantievoorschriften.

  • 6. Voor alle duidelijkheid: het feit dat een persoon schuldeiser van de eiser is, wordt op zich niet voldoende geacht om aan te tonen dat die persoon een rechtstreeks en actueel belang heeft in de specifieke omstandigheden van het geschil.

Artikel 17.50 Deskundigenrapporten

Onverminderd de benoeming van deskundigen van andere aard wanneer de in artikel 17.30, lid 2, bedoelde toepasselijke regels zulks toestaan, kan het Gerecht, op verzoek van een partij bij het geschil of op eigen initiatief na overleg met de partijen bij het geschil, een of meer deskundigen aanwijzen om hem schriftelijk verslag uit te brengen over een feitelijke aangelegenheid, zoals milieu-, gezondheids- of veiligheidskwesties, of andere kwesties die door een partij bij het geschil in de procedure aan de orde worden gesteld.

Artikel 17.51 Schadevergoeding en andere vormen van schadevergoeding

Het Gerecht mag niet bij wijze van geldig verweer of soortgelijke vordering aanvaarden dat de eiser of de plaatselijk gevestigde onderneming met betrekking tot de volledige of een deel van de schadeloosstelling die in een op grond van deze afdeling aanhangig gemaakt geschil wordt gevorderd, op grond van een verzekerings- of borgstellingsovereenkomst een schadeloosstelling of andere vorm van schadevergoeding heeft of zal ontvangen.

Artikel 17.52 Rol van de Partijen
  • 1. Een Partij mag geen internationale vordering instellen met betrekking tot een op grond van artikel 17.30 ingediende vordering, tenzij de andere Partij de in het geschil gedane uitspraak niet heeft geëerbiedigd of niet is nagekomen. Dat sluit niet uit dat in verband met een algemeen toepasselijke maatregel een beroep kan worden gedaan op geschillenbeslechting krachtens hoofdstuk 38, ook indien wordt gesteld dat die maatregel deze overeenkomst heeft geschonden met betrekking tot een specifieke investering ten aanzien waarvan een geschil is geïnitieerd op grond van artikel 17.30. Dit lid laat artikel 17.48 onverlet.

  • 2. Lid 1 vormt geen beletsel voor informele uitwisselingen die uitsluitend tot doel hebben de beslechting van het geschil te vergemakkelijken.

Artikel 17.53 Voeging
  • 1. Wanneer in twee of meer uit hoofde van deze afdeling afzonderlijk ingestelde vorderingen dezelfde rechtsvraag of feitelijke vraag aan de orde is en die vorderingen uit dezelfde gebeurtenissen of omstandigheden voortvloeien, kan de verweerder bij de president van het Gerecht een verzoek om voeging van die vorderingen of bepaalde onderdelen daarvan indienen. Het verzoek om voeging vermeldt:

    • a. de naam en het adres van de partijen bij het geschil die de vorderingen hebben ingesteld in het kader waarvan om voeging wordt verzocht;

    • b. het verzoek of onderdelen daarvan waarvoor om voeging wordt verzocht; en

    • c. de gronden voor het verzoek om voeging.

  • 2. De verweerder doet het verzoek ook toekomen aan elke eiser die een vordering heeft ingesteld waarvoor de verweerder om voeging verzoekt.

  • 3. Wanneer alle partijen bij het geschil die de vorderingen hebben ingesteld waarvoor om voeging wordt verzocht, overeenstemming bereiken over de voeging van de vorderingen, dienen zij een gezamenlijk verzoek bij de president van het Gerecht in op grond van lid 1. Tenzij de president van het Gerecht vaststelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is, vormt de president van het Gerecht binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek een nieuwe formatie (de „formatie die uitspraak doet over de voeging”) van het Gerecht op grond van artikel 17.34, die bevoegd is voor sommige of alle vorderingen, geheel of gedeeltelijk, waarop dat verzoek betrekking heeft.

  • 4. Wanneer de in lid 3 van dit artikel bedoelde partijen bij het geschil niet binnen 30 dagen nadat de laatste eiser het in lid 1 bedoelde verzoek om voeging heeft ontvangen, overeenstemming over de voeging bereiken, stelt de president van het Gerecht op grond van artikel 17.34 een formatie samen die uitspraak over de voeging doet. De formatie die over de voeging uitspraak doet, neemt de bevoegdheid ten aanzien van sommige of alle vorderingen geheel of gedeeltelijk over indien zij, na de standpunten van de partijen bij het geschil in overweging te hebben genomen, ervan overtuigd is dat de op grond van artikel 17.30 ingediende vorderingen beide betrekking hebben op een rechtsvraag of feitelijke vraag die voortvloeit uit dezelfde gebeurtenissen of omstandigheden, en dat de voeging het beste het belang zou dienen van een eerlijke en efficiënte afwikkeling van de vorderingen, met inbegrip van het belang van consistente uitspraken.

  • 5. Indien de eisers niet binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek om gevoegde behandeling door de laatste eiser overeenstemming hebben bereikt over de geschillenbeslechtingsregels die zijn vastgesteld in de lijst in artikel 17.30, lid 2, wordt de voeging van de vorderingen voorgelegd aan de voegingsformatie die uitspraak doet uit hoofde van de Uncitral-arbitragevoorschriften, met inachtneming van de regels van deze afdeling.

  • 6. De op grond van artikel 17.34 samengestelde formaties van het Gerecht zijn niet langer bevoegd uitspraak te doen over vorderingen, of onderdelen daarvan, ten aanzien waarvan de formatie die uitspraak over de voeging doet bevoegd is, en de procedure bij die formaties wordt geschorst. De uitspraak van de formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, over de onderdelen van de vorderingen ten aanzien waarvan zij zich bevoegd heeft verklaard, is voor de formaties die bevoegd zijn ten aanzien van de overige onderdelen van die vorderingen bindend vanaf de datum waarop de uitspraak op grond van artikel 17.56 definitief wordt.

  • 7. Een eiser wiens vordering voorwerp van voeging is, kan zijn vordering, of het te voegen onderdeel ervan, intrekken uit de geschillenbeslechtingsprocedure uit hoofde van dit artikel en in dat geval kan die vordering of het onderdeel daarvan niet opnieuw worden ingediend op grond van artikel 17.30.

  • 8. Op verzoek van de verweerder kan de formatie van het Gerecht die uitspraak doet over de voeging, op dezelfde grondslag en met hetzelfde gevolg als bedoeld in de leden 3 tot en met 6, bepalen of zij zich bevoegd verklaart om kennis te nemen van een onder lid 1 vallende vordering, of een onderdeel daarvan, die wordt ingesteld na de inleiding van de voegingsprocedure.

  • 9. Op verzoek van een van de eisers kan de formatie van het Gerecht die uitspraak doet over de voeging, maatregelen nemen om het vertrouwelijke karakter van vertrouwelijke of beschermde informatie van die eiser ten opzichte van andere eisers te waarborgen. Die maatregelen kunnen onder meer inhouden dat bewerkte versies van documenten die vertrouwelijke of beschermde informatie bevatten, worden overgelegd aan de andere eisers, of dat de zitting gedeeltelijk achter gesloten deuren plaatsvindt.

Artikel 17.54 Voorlopige uitspraak
  • 1. Indien het Gerecht tot de conclusie komt dat de verweerder een van de in artikel 17.25, lid 1, bedoelde, door de eiser aangevoerde bepalingen heeft geschonden, kan het Gerecht uitsluitend, op verzoek van de eiser en na de partijen bij het geschil te hebben gehoord, afzonderlijk dan wel in combinatie:

    • a. een financiële schadevergoeding, vermeerderd met eventueel toepasselijke rente, toekennen; en

    • b. de teruggave van eigendom gelasten; in dat geval wordt in de uitspraak bepaald dat de verweerder over de mogelijkheid beschikt om in plaats daarvan een financiële schadevergoeding te betalen, vermeerderd met eventueel toepasselijke rente, zoals bepaald overeenkomstig artikel 17.19.

    Wanneer de vordering is ingesteld namens een plaatselijk gevestigde onderneming, wordt in een uitspraak uit hoofde van dit lid bepaald dat:

    • a. een eventuele financiële schadevergoeding met rente wordt betaald aan de plaatselijk gevestigde onderneming;

    • b. een eventuele teruggave van eigendom geschiedt aan de plaatselijk gevestigde onderneming.

    Voor alle duidelijkheid: het Gerecht kan geen andere dan de in het eerste punt vermelde vormen van genoegdoening toekennen, noch de intrekking, beëindiging of wijziging van de betrokken maatregel of maatregelen gelasten.

  • 2. De financiële schadevergoeding mag niet meer bedragen dan het verlies dat de eiser of, in voorkomend geval, de plaatselijk gevestigde onderneming heeft geleden door de schending van de bepalingen ter zake als bedoeld in artikel 17.25, lid 1, verminderd met de eventueel reeds door de betrokken Partij betaalde schadevergoeding of compensatie. Het Gerecht stelt die geldelijke schadevergoeding vast op basis van de opmerkingen van de partijen bij het geschil en gaat, indien van toepassing, na of er sprake is van medeschuld, van opzet of nalatigheid, dan wel niet-beperking van de schade.

  • 3. Voor alle duidelijkheid: een investeerder uit een Partij die een vordering indient op grond van artikel 17.30 kan alleen de schade verhalen die hij heeft geleden als investeerder uit een Partij.

  • 4. Het Gerecht kan geen punitieve schadevergoeding toekennen.

  • 5. Het Gerecht verwijst de in het ongelijk gestelde partij bij het geschil in de kosten van de procedure. In uitzonderlijke omstandigheden kan het Gerecht, indien het zulks in de omstandigheden van het geval passend acht, de kosten over de partijen bij het geschil verdelen.

  • 6. Het Gerecht verdeelt ook andere redelijke kosten, met inbegrip van de redelijke kosten van vertegenwoordiging en bijstand in rechte, die de in het ongelijk gestelde partij bij het geschil moet dragen wanneer het een vordering afwijst en uitspraak doet op grond van artikel 17.42 of 17.43. In andere omstandigheden bepaalt het Gerecht de verdeling van andere redelijke kosten, met inbegrip van de redelijke kosten van vertegenwoordiging en bijstand in rechte tussen de partijen bij het geschil, rekening houdend met de uitkomst van de procedure en andere relevante omstandigheden, zoals het gedrag van de partijen bij het geschil.

  • 7. Wordt de vordering slechts op bepaalde onderdelen toegewezen, dan vindt de verwijzing in de kosten plaats naar evenredigheid van het aantal of de omvang van de onderdelen waarop de vordering is toegewezen.

  • 8. De Beroepsinstantie beslist over de vaststelling en verdeling van de kosten overeenkomstig dit artikel.

  • 9. Uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst stelt het Gemengd Comité aanvullende voorschriften inzake honoraria vast teneinde een maximum te bepalen van de kosten in verband met vertegenwoordiging in rechte en rechtsbijstand die moeten worden gedragen door bepaalde categorieën in het ongelijk gestelde partijen bij een geschil, rekening houdend met hun financiële middelen.

  • 10. Het Gerecht geeft een voorlopige uitspraak binnen 24 maanden na de datum waarop de vordering is ingesteld. Indien die termijn niet in acht kan worden genomen, stelt het Gerecht een besluit in die zin vast, waarin de partijen bij het geschil de redenen voor die vertraging worden meegedeeld en een vermoedelijke datum voor de uitspraak van de voorlopige uitspraak wordt vermeld.

Artikel 17.55 Beroepsprocedure
  • 1. Elke partij bij het geschil kan binnen 90 dagen na de datum van een voorlopige uitspraak hoger beroep daartegen instellen bij de Beroepsinstantie. De gronden voor hoger beroep zijn:

    • a. dat het Gerecht het toepasselijke recht onjuist heeft uitgelegd of toegepast;

    • b. dat het Gerecht de feiten, met inbegrip van, indien relevant, het recht van een Partij, kennelijk onjuist heeft beoordeeld; of

    • c. de in artikel 52 van het Icsid-Verdrag genoemde gronden, voor zover zij niet onder punt a) of b) van dit lid vallen.

  • 2. De Beroepsinstantie wijst het hoger beroep af wanneer zij het ongegrond acht. Zij kan het hoger beroep ook versneld afwijzen wanneer duidelijk is dat het kennelijk ongegrond is.

  • 3. Als de Beroepsinstantie het hoger beroep gegrond acht, worden bij haar beslissing de juridische bevindingen en conclusies in de voorlopige uitspraak geheel of ten dele gewijzigd of vernietigd. In haar beslissing preciseert zij hoe zij de desbetreffende bevindingen en conclusies van het Gerecht heeft gewijzigd of vernietigd.

  • 4. Wanneer de door het Gerecht vastgestelde feiten zulks toelaten, past de Beroepsinstantie haar eigen juridische bevindingen en conclusies op die feiten toe en neemt zij haar uiteindelijke beslissing. Als dat niet mogelijk is, verwijst zij de zaak terug naar het Gerecht.

  • 5. In de regel duurt de procedure in hoger beroep niet langer dan 180 dagen vanaf de datum van formele kennisgeving van de beslissing van een partij bij het geschil om hoger beroep in te stellen tot de datum van bekendmaking van de beslissing van de Beroepsinstantie. Als de Beroepsinstantie van oordeel is dat zij haar beslissing niet binnen die termijn van 180 dagen kan nemen, deelt zij de partijen bij het geschil schriftelijk de redenen voor de vertraging mee en verstrekt zij een raming van de termijn waarbinnen zij haar beslissing zal nemen. De procedure mag in geen geval langer duren dan 270 dagen.

  • 6. Een partij bij het geschil die hoger beroep instelt, stelt zekerheid voor de kosten van het hoger beroep.

  • 7. De artikelen 17.33, 17.44, 17.45, 17.46, 17.48 en, indien relevant, andere bepalingen van deze afdeling, zijn van overeenkomstige toepassing op de beroepsprocedure.

Artikel 17.56 Definitieve uitspraak
  • 1. Een voorlopige uitspraak op grond van deze afdeling wordt definitief indien geen van de partijen bij het geschil tegen de voorlopige uitspraak hoger beroep heeft ingesteld op grond van artikel 17.55.

  • 2. Wanneer tegen een voorlopige uitspraak hoger beroep is ingesteld en de Beroepsinstantie dat hoger beroep heeft afgewezen op grond van artikel 17.55, wordt de voorlopige uitspraak definitief op de datum waarop het hoger beroep door de Beroepsinstantie is afgewezen.

  • 3. Wanneer tegen een voorlopige uitspraak hoger beroep is ingesteld en de Beroepsinstantie haar uiteindelijke beslissing heeft genomen, wordt de voorlopige uitspraak zoals gewijzigd of vernietigd door de Beroepsinstantie definitief op de datum waarop de Beroepsinstantie haar uiteindelijke beslissing heeft genomen.

  • 4. Wanneer tegen een voorlopige uitspraak hoger beroep is ingesteld en de Beroepsinstantie de juridische bevindingen en conclusies in de voorlopige uitspraak heeft gewijzigd of vernietigd en de zaak naar het Gerecht heeft terugverwezen, herziet het Gerecht, na waar passend de partijen bij het geschil te hebben gehoord, zijn voorlopige uitspraak om rekening te houden met de bevindingen en conclusies van de Beroepsinstantie. Het Gerecht is gebonden aan de bevindingen van de Beroepsinstantie. Het Gerecht tracht zijn herziene uitspraak te geven binnen 90 dagen na ontvangst van de beslissing van de Beroepsinstantie. De herziene voorlopige uitspraak wordt 90 dagen na de datum van die uitspraak definitief.

  • 5. De definitieve uitspraak omvat elke definitieve beslissing van de Beroepsinstantie op grond van artikel 17.55.

Artikel 17.57 Tenuitvoerlegging van uitspraken
  • 1. Een uitspraak op grond van deze afdeling is slechts afdwingbaar als zij definitief is geworden op grond van artikel 17.56. Een op grond van deze afdeling gedane definitieve uitspraak is bindend voor de partijen bij het geschil en is niet vatbaar voor hoger beroep, toetsing, vernietiging, nietigverklaring of enig ander rechtsmiddel58).

  • 2. Elke Partij erkent een op grond van deze overeenkomst gegeven uitspraak als bindend en legt de geldelijke verplichting op haar grondgebied ten uitvoer alsof het een definitief vonnis van een binnenlandse rechterlijke instantie in die Partij was.

  • 3. De tenuitvoerlegging van de uitspraak is onderworpen aan de wet- en regelgeving betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen of uitspraken die geldt op de plaats waar om de tenuitvoerlegging wordt verzocht.

  • 4. artikel 41.10 belet niet dat uitspraken op grond van deze afdeling worden erkend en ten uitvoer gelegd.

  • 5. Voor de toepassing van artikel 1 van het Verdrag van New York is een definitieve uitspraak op grond van deze afdeling een arbitrale uitspraak die verband houdt met een geschil dat geacht wordt voort te vloeien uit een handelsrechtelijke betrekking of een handelstransactie.

  • 6. Voor alle duidelijkheid en met inachtneming van lid 1 van dit artikel, geldt een definitieve uitspraak op grond van deze afdeling, wanneer een geschil op grond van artikel 17.30, lid 2, punt a), van deze overeenkomst aan geschillenbeslechting is onderworpen, als een uitspraak uit hoofde van afdeling 6 van het Icsid-verdrag.

HOOFDSTUK 18 GRENSOVERSCHRIJDENDE HANDEL IN DIENSTEN
Artikel 18.1 Toepassingsgebied
  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op maatregelen van een Partij die gevolgen hebben voor de grensoverschrijdende handel in diensten die worden verleend door dienstverleners uit de andere Partij. Die maatregelen omvatten maatregelen die van invloed zijn op:

    • a. de productie, distributie, marketing, verkoop en levering van een dienst;

    • b. de aankoop of het gebruik van, of de betaling voor, een dienst;

    • c. de met de verlening van een dienst samenhangende toegang tot en het gebruik van diensten waarvan een Partij eist dat die algemeen aan het publiek worden aangeboden, met inbegrip van distributie-, vervoers- en telecommunicatienetwerken; en

    • d. het stellen van een borg of van een andere vorm van financiële zekerheid als voorwaarde voor de verlening van een dienst.

  • 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:

    • a. financiële diensten, zoals gedefinieerd in artikel 25.2;

    • b. audiovisuele diensten;

    • c. nationale cabotage in het zeevervoer59);

    • d. binnenlandse en internationale luchtdiensten of aanverwante diensten ter ondersteuning van luchtdiensten60), ongeacht of het gaat om lijndiensten, en diensten die rechtstreeks verband houden met de uitoefening van verkeersrechten, andere dan:

      • i. reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen waarbij het luchtvaartuig buiten dienst wordt gesteld;

      • ii. verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten;

      • iii. geautomatiseerde boekingssystemen (CRS); en

      • iv. grondafhandelingsdiensten;

    • e. overheidsopdrachten; en

    • f. door een Partij of door een overheidsonderneming verstrekte subsidies of toelagen, met inbegrip van leningen, garanties en verzekeringen die door de overheid worden gesteund.

Artikel 18.2 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de bijlagen 17-A, 17-B en 17-C wordt verstaan onder:

a. „reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen”:

alle werkzaamheden aan een uit de dienst genomen luchtvaartuig of een onderdeel daarvan, met uitzondering van het zogenaamde lijnonderhoud;

b. „diensten die verband houden met geautomatiseerde boekingssystemen”:

dienstverlening door middel van computersystemen die informatie bevatten over dienstregeling, beschikbaarheid, tarieven en tariefvoorwaarden van luchtvaartmaatschappijen, en met behulp waarvan boekingen kunnen worden gedaan of vervoerbewijzen kunnen worden uitgegeven;

c. „grensoverschrijdende handel in diensten” of „grensoverschrijdende dienstverlening”:

het verlenen van een dienst:

  • i. vanaf het grondgebied van een Partij naar het grondgebied van de andere Partij; of

  • ii. op het grondgebied van een Partij ten behoeve van een gebruiker van de dienst uit de andere Partij.

d. „onderneming”:

een rechtspersoon, filiaal of vertegenwoordigingskantoor, opgericht of opgezet door middel van vestiging;

e. „grondafhandelingsdiensten”:

de verlening op een luchthaven, op basis van een vast tarief of een contract, van de volgende diensten: vertegenwoordiging van, beheer van en toezicht op een luchtvaartmaatschappij; passagiersafhandeling; bagageafhandeling; platformdiensten; catering, met uitzondering van de bereiding van levensmiddelen; luchtvracht- en -postafhandeling; brandstofvoorziening van luchtvaartuigen; onderhoud en schoonmaak van luchtvaartuigen; vervoer op de grond; en vluchtuitvoeringen, bemanningsadministratie en vluchtplanning; grondafhandelingsdiensten omvatten niet de volgende diensten: zelfafhandeling; beveiliging; lijnonderhoud; reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen; of het beheer of de exploitatie van essentiële gecentraliseerde luchthaveninfrastructuur, zoals ontijzingsinstallaties, brandstofdistributiesystemen, bagageafhandelingssystemen of vaste interne luchthaventransportsystemen;

f. „rechtspersoon uit een Partij”

61):

  • i. voor de EU-Partij:

    • A. een rechtspersoon die is opgericht of georganiseerd naar het recht van de Europese Unie of van ten minste één van haar lidstaten en die daadwerkelijke zakelijke transacties62) op het grondgebied van de Europese Unie verricht; en

    • B. buiten de Europese Unie gevestigde scheepvaartmaatschappijen die onder zeggenschap staan van natuurlijke personen van een lidstaat, waarvan de schepen in een lidstaat zijn geregistreerd en de vlag van die lidstaat voeren;

  • ii. voor Chili:

    • A. een rechtspersoon die is opgericht of georganiseerd naar het recht van Chili en die daadwerkelijke zakelijke transacties op het grondgebied van Chili verricht; en

    • B. buiten Chili gevestigde scheepvaartmaatschappijen die onder zeggenschap staan van natuurlijke personen van Chili, waarvan de schepen in Chili zijn geregistreerd en de vlag van Chili voeren;

g. „verkoop en marketing van luchtvervoerdiensten”:

de mogelijkheid voor de betrokken luchtvaartmaatschappij haar luchtvervoerdiensten vrij te verkopen en op de markt te brengen, met inbegrip van alle marketingaspecten zoals marktonderzoek, reclame en distributie. De tarifering van luchtvervoerdiensten en de daarop van toepassing zijnde voorwaarden vallen niet onder die activiteiten;

h. „dienst”:

elke dienst in enige sector, behalve diensten die worden verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag;

i. „bij de uitoefening van overheidsgezag verleende dienst”:

elke dienst die noch op commerciële basis, noch in mededinging met één of meer dienstverleners wordt verleend; en

j. „dienstverlener uit een Partij”:

elke natuurlijke of rechtspersoon uit een Partij die een dienst wenst te verlenen of verleent.

Artikel 18.3 Recht om regelgeving vast te stellen

De Partijen herbevestigen hun recht om voor hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals bescherming van de volksgezondheid, sociale diensten, onderwijs, veiligheid, milieu, met inbegrip van klimaatverandering, openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming, of de bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid.

Artikel 18.4 Nationale behandeling
  • 1. Elke Partij behandelt diensten en dienstverleners uit de andere Partij niet minder gunstig dan haar eigen diensten en dienstverleners in soortgelijke situaties.

  • 2. Onder de door een Partij uit hoofde van lid 1 toegekende behandeling wordt verstaan:

    • a. ten aanzien van een regionale of lokale overheid van Chili, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die die overheid in soortgelijke situaties toekent aan haar eigen diensten en dienstverleners;

    • b. ten aanzien van een overheid van of in een lidstaat, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die die overheid in soortgelijke situaties toekent aan haar eigen diensten en dienstverleners.

  • 3. Een Partij kan aan de vereiste in lid 1 voldoen door aan diensten en dienstverleners uit de andere Partij een behandeling toe te kennen die naar de vorm identiek is dan wel naar de vorm afwijkt van de behandeling die zij aan haar eigen soortgelijke diensten en dienstverleners toekent.

  • 4. Een naar de vorm identieke of naar de vorm afwijkende behandeling wordt geacht minder gunstig te zijn indien zij de mededingingsvoorwaarden wijzigt ten gunste van diensten of dienstverleners uit de betrokken Partij, in vergelijking met dienstverleners uit de andere Partij.

  • 5. Niets in dit artikel wordt zodanig uitgelegd dat een Partij verplicht is tot compensatie van mededingingsnadelen die inherent zijn aan het buitenlandse karakter van de desbetreffende diensten of dienstverleners.

Artikel 18.5 Meestbegunstigingsbehandeling
  • 1. Elke Partij behandelt de diensten en dienstverleners uit de andere Partij niet minder gunstig dan de diensten en dienstverleners uit een derde land in soortgelijke situaties.

  • 2. Lid 1 wordt niet uitgelegd als verplichting voor een Partij om het voordeel van een behandeling dat voortvloeit uit maatregelen die voorzien in de erkenning van de normen, met inbegrip van de normen of criteria voor vergunningverlening, licentieverlening of certificering van een natuurlijke persoon of onderneming om een economische activiteit uit te oefenen, of het voordeel van prudentiële maatregelen, uit te breiden tot de diensten en dienstverleners uit de andere Partij.

  • 3. Voor alle duidelijkheid: de in lid 1 bedoelde behandeling heeft geen betrekking op geschillenbeslechtingsprocedures of -mechanismen waarin andere internationale overeenkomsten of andere handelsovereenkomsten voorzien. De materiële bepalingen in andere internationale overeenkomsten of andere handelsovereenkomsten vormen op zich geen „behandeling” als bedoeld in lid 1 en kunnen dus geen aanleiding geven tot een inbreuk op dit artikel, bij ontstentenis van door een Partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen. Maatregelen van een Partij die op grond van dergelijke materiële bepalingen worden toegepast, kunnen een „behandeling” uit hoofde van dit artikel vormen en derhalve aanleiding geven tot een inbreuk op dit artikel.

Artikel 18.6 Lokale aanwezigheid

Een Partij mag een dienstverlener uit de andere Partij niet verplichten een onderneming op te richten of in stand te houden of op haar grondgebied te verblijven als voorwaarde voor de grensoverschrijdende verlening van een dienst.

Artikel 18.7 Markttoegang

Een Partij mag in de sectoren of subsectoren waar verbintenissen betreffende markttoegang zijn aangegaan noch op basis van haar gehele grondgebied, noch op basis van een territoriale onderverdeling maatregelen vaststellen of handhaven die:

  • a. beperkingen opleggen ten aanzien van:

    • i. het aantal dienstverleners, ongeacht of dat geschiedt in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;

    • ii. de totale waarde van dienstentransacties of activa, in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;

    • iii. het totale aantal dienstentransacties of het totale volume van de output aan diensten uitgedrukt in bepaalde numerieke eenheden in de vorm van quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte63); of

    • iv. het totale aantal natuurlijke personen dat in een bepaalde sector mag werken of dat een dienstverlener in dienst mag hebben en die nodig zijn voor en zich rechtstreeks bezighouden met de verlening van een specifieke dienst, in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte; of

  • b. specifieke soorten juridische entiteiten of joint ventures via welke dienstverlener een dienst kan verlenen, vereisen of in dat verband beperkingen opleggen.

Artikel 18.8 Niet-conforme maatregelen
  • 1. De artikelen 18.4, 18.5 en 18.6 zijn niet van toepassing op:

    • a. elke bestaande niet-conforme maatregel die wordt gehandhaafd door:

      • i. voor de EU-Partij:

        • A. de Europese Unie, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-1;

        • B. de centrale overheid van een lidstaat, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-1;

        • C. een regionale overheid van een lidstaat, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-1; of

        • D. een lokale overheid; en

      • ii. voor Chili:

        • A. de centrale overheid, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-2;

        • B. een regionale overheid, zoals uiteengezet in aanhangsel 17-A-2; of

        • C. een lokale overheid;

    • b. de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld in punt a) van dit lid; of

    • c. een wijziging van een niet-conforme maatregel als bedoeld in punt a), van dit lid, voor zover de wijziging de maatregel zoals die onmiddellijk voor de wijziging bestond, niet minder conform maakt met de artikelen 18.4, 18.5 en 18.6.

  • 2. De artikelen 18.4, 18.5 en 18.6 zijn niet van toepassing op maatregelen van een Partij voor sectoren, subsectoren of activiteiten zoals opgenomen in haar lijst in bijlage 17-B.

  • 3. Artikel 18.7 is niet van toepassing op maatregelen van een Partij voor sectoren, subsectoren of activiteiten zoals opgenomen in bijlage 17-C.

Artikel 18.9 Weigering toekenning voordelen

Een Partij kan de voordelen van dit hoofdstuk weigeren aan een dienstverlener uit de andere Partij, indien de weigerende Partij maatregelen vaststelt of handhaaft in verband met de handhaving van de internationale vrede en veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de mensenrechten, die:

  • a. transacties verbieden met die dienstverlener of met een persoon die eigenaar is van of zeggenschap heeft over die dienstverlener; of

  • b. zouden worden geschonden of omzeild indien de voordelen van dit hoofdstuk aan die dienstverlener zouden worden toegekend.

Artikel 18.10 Subcomité Diensten en investeringen

Het Subcomité Diensten en investeringen (het „subcomité”) wordt opgericht op grond van artikel 8.8, lid 1. Bij de behandeling van aangelegenheden in verband met diensten ziet het subcomité toe op en zorgt het voor de correcte toepassing van dit hoofdstuk, de hoofdstukken 19, 20, 21, 22, 23, 24 en 26 en de bijlagen 17-A tot en met 17-I, 19-A, 19-B, 19-C, 21-A en 21-B.

HOOFDSTUK 19 TIJDELIJKE AANWEZIGHEID VAN NATUURLIJKE PERSONEN VOOR ZAKEN
Artikel 19.1 Toepassingsgebied
  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op maatregelen van een Partij met betrekking tot de verrichting van economische activiteiten door de toegang tot en het tijdelijke verblijf op haar grondgebied van natuurlijke personen uit de andere Partij die zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden, investeerders, binnen een onderneming overgeplaatste personen, zakelijke bezoekers voor een kort verblijf, dienstverleners op contractbasis en beoefenaren van een vrij beroep zijn.

  • 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de sectoren die zijn vermeld in artikel 18.1, lid 2, punten b), c), en d).

  • 3. Dit hoofdstuk is noch van toepassing op maatregelen van een Partij betreffende natuurlijke personen uit de andere Partij die toegang tot haar arbeidsmarkt zoeken, noch op maatregelen inzake staatsburgerschap of nationaliteit, verblijf of werk op permanente basis.

  • 4. Niets in deze overeenkomst staat eraan in de weg dat een Partij maatregelen toepast tot regeling van de toegang of het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen uit de andere Partij op haar grondgebied, daarbij inbegrepen maatregelen die nodig zijn voor het beschermen van de integriteit van haar grenzen of voor het verzekeren van het ordelijke verkeer van natuurlijke personen over haar grenzen, maar die maatregelen mogen niet zodanig worden toegepast dat de voordelen die de andere Partij uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst toekomen, daardoor worden tenietgedaan of uitgehold.

  • 5. Het loutere feit dat een Partij van personen uit de andere Partij vereist dat zij een visum verkrijgen, wordt niet uitgelegd als het tenietdoen of uithollen van de voordelen die de andere Partij uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst toekomen.

  • 6. Voor zover uit hoofde van dit hoofdstuk geen verbintenissen zijn aangegaan, blijven alle voorschriften van de wetgeving van een Partij met betrekking tot de toegang en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen van toepassing, met inbegrip van de wet- en regelgeving betreffende de verblijfsduur.

  • 7. Niettegenstaande dit hoofdstuk blijven alle voorschriften in de wetgeving van een Partij met betrekking tot arbeid en sociale zekerheid, met inbegrip van de wet- en regelgeving inzake minimumlonen en collectieve arbeidsovereenkomsten, van toepassing.

  • 8. Uit hoofde van dit hoofdstuk aangegane verbintenissen inzake de toegang en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden zijn niet van toepassing in gevallen waarin het de bedoeling of het gevolg van hun toegang en tijdelijke verblijf is in te grijpen in, of op andere wijze invloed uit te oefenen op het resultaat van arbeids- of managementgeschillen of -onderhandelingen, of de indienstneming van natuurlijke personen die bij dat geschil betrokken zijn.

Artikel 19.2 Definities
  • 1. De definities in artikel 17.2 en 18.2 zijn van toepassing op dit hoofdstuk en de bijlagen 19-A, 19-B en 19-C, met uitzondering van de definitie van investeerder uit een Partij in artikel 17.2, lid 1, punt l).

  • 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de bijlagen 19-A, 19-B en 19-C wordt verstaan onder:

    a. „handelsvertegenwoordigers”:

    zakelijke bezoekers voor een kort verblijf die:

    • i. vertegenwoordigers zijn van een leverancier van diensten of goederen uit een Partij die over de verkoop van goederen of diensten onderhandelen of voor die leverancier overeenkomsten voor de verkoop van diensten of goederen sluiten, met inbegrip van: het bijwonen van vergaderingen of conferenties; het plegen van overleg met zakenpartners; en het opnemen van bestellingen of het voeren van onderhandelingen over contracten met een op het grondgebied van de andere Partij gevestigde onderneming;

    • ii. zich niet bezighouden met dienstverlening in het kader van een contract dat is gesloten tussen enerzijds een onderneming zonder commerciële aanwezigheid op het grondgebied van de Partij waarin de zakelijke bezoekers voor een kort verblijf zich tijdelijk bevinden, en anderzijds een consument op dat grondgebied; en

    • iii. geen commissionairs zijn;

    b. „zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden”:

    natuurlijke personen met een staffunctie bij een rechtspersoon uit een Partij die verantwoordelijk zijn voor het opzetten van een onderneming van een dergelijke rechtspersoon op het grondgebied van de andere Partij, mits zij geen diensten aanbieden of verlenen en evenmin enige andere economische activiteit verrichten dan die welke vereist is voor het opzetten van een vestiging, en die geen beloning ontvangen uit een in de andere Partij gevestigde bron;

    c. „dienstverleners op contractbasis”:

    natuurlijke personen in dienst bij een rechtspersoon uit een Partij, welke rechtspersoon niet zelf op het grondgebied van de andere Partij is gevestigd en geen bureau voor arbeidsbemiddeling en personeelsvoorziening is en evenmin via een dergelijk bureau optreedt en die met een eindgebruiker in de andere Partij een bonafide contract heeft gesloten voor de levering van diensten in de andere Partij, waarvoor de tijdelijke aanwezigheid van zijn werknemers in die andere Partij vereist is voor de uitvoering van het dienstverleningscontract64);

    d. „beoefenaren van een vrij beroep”:

    natuurlijke personen die als zelfstandige dienstverlener op het grondgebied van een Partij zijn gevestigd, maar niet op het grondgebied van de andere Partij, en een bonafide contract (anders dan via een bureau voor arbeidsbemiddeling en personeelsvoorziening) met een eindgebruiker hebben gesloten voor de verlening van diensten in de andere Partij, zodat hun tijdelijke aanwezigheid in die andere Partij vereist is65);

    e. „installateurs en onderhoudspersoneel”:

    zakelijke bezoekers voor een kort verblijf met gespecialiseerde kennis die van wezenlijk belang is voor de contractuele verplichting van een verkoper of verhuurder, die diensten verlenen of werknemers opleiden om diensten te verlenen op grond van een garantie of een ander dienstverleningscontract in verband met de verkoop of verhuur van commerciële of industriële uitrusting of machines, met inbegrip van computersoftware en aanverwante diensten, gekocht of gehuurd van een onderneming die is gevestigd buiten het grondgebied van de Partij waarvoor toegang en tijdelijk verblijf wordt aangevraagd, gedurende de looptijd van de garantie of het dienstverleningscontract;

    f. „binnen de onderneming overgeplaatste personen”:

    natuurlijke personen die gedurende ten minste één jaar in dienst zijn geweest van of partners zijn in een rechtspersoon uit een Partij, die tijdelijk zijn overgeplaatst naar een onderneming van die rechtspersoon op het grondgebied van de andere Partij en die tot een van de volgende categorieën behoren:

    • i. leidinggevenden;

    • ii. specialisten;

    • iii. stagiair-werknemers;

    g. „investeerder”:

    een natuurlijke persoon die op het grondgebied van de andere Partij een onderneming opzet waaraan die natuurlijke persoon of de rechtspersoon die die natuurlijke persoon in dienst heeft een aanzienlijk bedrag aan kapitaal heeft uitgetrokken of uittrekt, en die de exploitatie van die onderneming ontwikkelt of beheert in een toezichthoudende of uitvoerende rol;

    h. „leidinggevenden”:

    natuurlijke personen met een staffunctie bij een rechtspersoon uit een Partij die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het management van de onderneming op het grondgebied van de andere Partij66), die onder het algemene toezicht of de leiding van het leidinggevend kader, de raad van bestuur of de aandeelhouders van de onderneming of daarmee gelijkgestelde personen staan, en wier verantwoordelijkheden het volgende omvatten:

    • i. leiding geven aan een onderneming of een afdeling of onderafdeling daarvan;

    • ii. toezicht houden op de werkzaamheden van andere toezichthoudende, gespecialiseerde of leidinggevende werknemers en die werkzaamheden controleren; en

    • iii. persoonlijk bevoegd zijn werknemers in dienst te nemen en te ontslaan of de indienstneming of het ontslag van werknemers of andere acties in het kader van het personeelsbeleid aan te bevelen;

    i. „zakelijke bezoekers voor een kort verblijf”:

    natuurlijke personen die toegang willen krijgen tot het grondgebied van de andere Partij en er tijdelijk willen verblijven, die geen directe transacties verrichten met het publiek, die geen beloning ontvangen uit een in de andere Partij gevestigde bron, en die tot een van de volgende categorieën behoren:

    • i. handelsvertegenwoordigers;

    • ii. installateurs en onderhoudspersoneel;

    j. „specialisten”:

    binnen een rechtspersoon uit een Partij werkende natuurlijke personen die beschikken over gespecialiseerde kennis die van wezenlijk belang is voor de activiteiten, de technieken of het management van de onderneming; bij de beoordeling van die kennis wordt niet alleen rekening gehouden met voor de onderneming specifieke kennis, maar ook met de vraag of de betrokkene hooggekwalificeerd is, met inbegrip van toereikende beroepservaring, voor bepaalde werkzaamheden of activiteiten waarvoor specifieke technische kennis inclusief eventueel het lidmaatschap van een erkende beroepsgroep vereist zijn; en

    k. „stagiair-werknemers”:

    natuurlijke personen met een universitair diploma die met het oog op loopbaanontwikkeling of voor een opleiding in bedrijfstechnieken of -methoden tijdelijk worden overgeplaatst67).

Artikel 19.3 Binnen een onderneming overgeplaatste personen, zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden en investeerders
  • 1. Met inachtneming van de relevante voorwaarden en kwalificaties van bijlage 19-A geldt dat elke Partij:

    • a. de toegang en het tijdelijke verblijf van binnen een onderneming overgeplaatste personen, zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden en investeerders uit de andere Partij toestaat;

    • b. de tewerkstelling op haar grondgebied van binnen een onderneming overgeplaatste personen uit de andere Partij toestaat;

    • c. geen beperkingen handhaaft en die evenmin vaststelt in de vorm van numerieke quota of het vereiste van een onderzoek naar de economische behoefte met betrekking tot het totale aantal natuurlijke personen dat in een specifieke sector als zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden of investeerders mag worden toegelaten of dat in dienst mag zijn als binnen een onderneming overgeplaatste personen, hetzij op basis van een territoriale onderverdeling, hetzij op basis van haar gehele grondgebied; en

    • d. binnen een onderneming overgeplaatste personen, zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden en investeerders uit de andere Partij tijdens hun tijdelijke verblijf op haar grondgebied niet minder gunstig behandelt dan haar eigen natuurlijke personen in soortgelijke situaties.

  • 2. De toegestane verblijfsduur is als volgt:

    • a. voor Chili, een periode van maximaal twee jaar, die kan worden verlengd zonder dat een permanente verblijfsvergunning moet worden aangevraagd, mits nog steeds aan de voorwaarden voor het verblijf wordt voldaan; en

    • b. voor de EU-Partij, een periode van maximaal drie jaar voor leidinggevenden en specialisten, van maximaal één jaar voor stagiair-werknemers en investeerders, en van maximaal 90 dagen binnen een periode van zes maanden voor zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden.

Artikel 19.4 Zakelijke bezoekers voor een kort verblijf
  • 1. Met inachtneming van de in artikel 17.7, lid 2, vermelde uitsluitingen van het toepassingsgebied en de in bijlage 19-A vermelde relevante voorwaarden en kwalificaties, staat een Partij de toegang en het tijdelijke verblijf van zakelijke bezoekers voor een kort verblijf toe zonder dat er een werkvergunning, onderzoek naar de economische behoefte of andere voorafgaande goedkeuringsprocedures van soortgelijke strekking vereist is.

  • 2. Indien zakelijke bezoekers voor een kort verblijf uit een Partij betrokken zijn bij de verlening van een dienst aan een consument op het grondgebied van de Partij waar zij tijdelijk verblijven, behandelt die Partij hen wat de verlening van die dienst betreft niet minder gunstig dan haar eigen dienstverleners in vergelijkbare situaties.

  • 3. De toegestane verblijfsduur bedraagt ten hoogste 90 dagen per twaalf maanden.

Artikel 19.5 Dienstverleners op contractbasis en beoefenaren van een vrij beroep
  • 1. Elke Partij staat de toegang en het tijdelijke verblijf op haar grondgebied toe van dienstverleners op contractbasis uit de andere Partij, wat betreft de in bijlage 19-B vermelde sectoren, subsectoren en activiteiten, met inachtneming van de daarin vermelde relevante voorwaarden en kwalificaties en op voorwaarde dat:

    • a. de natuurlijke personen voor het verlenen van een dienst worden aangetrokken als werknemer van een rechtspersoon die een dienstencontract heeft gesloten voor een periode van maximaal twaalf maanden;

    • b. de natuurlijke personen die de andere Partij binnenkomen ten minste één jaar onmiddellijk voorafgaand aan de datum van indiening van een aanvraag voor toegang tot de andere Partij als werknemer in dienst zijn geweest van de in punt a) bedoelde rechtspersoon en op de datum van de aanvraag voor toegang beschikken over ten minste drie jaar beroepservaring, opgedaan na het bereiken van de meerderjarige leeftijd, in de sector waarop het contract betrekking heeft;

    • c. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere Partij binnenkomen, in het bezit zijn van:

      • i. een universitaire graad of een kwalificatie waaruit kennis op een gelijkwaardig niveau blijkt68); en

      • ii. de beroepskwalificaties die op grond van de wet- of regelgeving van de Partij waar de dienst wordt verleend, worden voorgeschreven voor het uitoefenen van een activiteit;

    • d. de natuurlijke persoon op het grondgebied van de andere Partij voor de dienstverlening geen andere beloning ontvangt dan de beloning die wordt betaald door de rechtspersoon waarbij de natuurlijke persoon in dienst is; en

    • e. de op grond van dit artikel verleende toegang uitsluitend de dienstenactiviteit betreft waarop het contract betrekking heeft en geen recht geeft op het voeren van de beroepstitel van de Partij waar de dienst wordt verleend.

  • 2. Elke Partij staat de toegang en het tijdelijke verblijf op haar grondgebied toe van beoefenaren van een vrij beroep uit de andere Partij, wat betreft de in bijlage 19-B vermelde sectoren, subsectoren en activiteiten, met inachtneming van de daarin vermelde relevante voorwaarden en kwalificaties en op voorwaarde dat:

    • a. het gesloten contract een looptijd heeft van maximaal twaalf maanden;

    • b. de natuurlijke personen op de datum van aanvraag voor toegang en tijdelijk verblijf ten minste zes jaar beroepservaring hebben in de economische sector waarop het contract betrekking heeft;

    • c. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere Partij binnenkomen, in het bezit zijn van:

      • i. een universitaire graad of een kwalificatie waaruit kennis op een gelijkwaardig niveau blijkt69); en

      • ii. de beroepskwalificaties die op grond van de wet- of regelgeving van de Partij waar de dienst wordt verleend, worden voorgeschreven voor het uitoefenen van een activiteit;

    • d. de op grond van dit artikel verleende toegang uitsluitend de dienstenactiviteit betreft waarop het contract betrekking heeft; zij geeft geen recht op het voeren van de beroepstitel van de Partij waar de dienst wordt verleend.

  • 3. Een Partij stelt geen beperkingen vast, en handhaaft die niet, op het totale aantal dienstverleners op contractbasis en beoefenaren van een vrij beroep uit de andere Partij dat toegang en tijdelijk verblijf wordt toegestaan, in de vorm van numerieke quota of het vereiste van een onderzoek naar de economische behoefte.

  • 4. Een Partij behandelt de dienstverleners op contractbasis en beoefenaren van een vrij beroep uit de andere Partij met betrekking tot de verstrekking van hun diensten op haar grondgebied in vergelijkbare situaties niet minder gunstig dan haar eigen dienstverleners.

  • 5. De toegestane verblijfsduur is als volgt:

    • a. voor de EU-Partij, een periode van bij elkaar opgeteld ten hoogste zes maanden gedurende een periode van twaalf maanden, dan wel de duur van het contract indien dat korter is; en

    • b. voor Chili, een periode van maximaal een jaar, die met telkens een jaar kan worden verlengd, mits nog steeds aan de voorwaarden voor het verblijf wordt voldaan.

Artikel 19.6 Niet-conforme maatregelen

Voor zover de desbetreffende maatregel van invloed is op de toegang of het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden, zijn artikel 19.3, lid 1, punten c) en d), en artikel 19.5, leden 3 en 4, niet van toepassing op:

  • a. enige bestaande niet-conforme maatregel van een Partij op het niveau van:

    • i. voor de EU-Partij:

      • A. de Europese Unie, zoals vermeld in aanhangsel 17-A-1;

      • B. de centrale overheid van een lidstaat, zoals vermeld in aanhangsel 17-A-1;

      • C. een regionale overheid van een lidstaat, zoals vermeld in aanhangsel 17-A-1; of

      • D. een lokale overheid, anders dan bedoeld in punt C); en

    • ii. voor Chili:

      • A. de centrale overheid, zoals vermeld in aanhangsel 17-A-2;

      • B. een regionale regering, zoals vermeld in aanhangsel 17-A-2; of

      • C. een lokale overheid;

  • b. de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld in punt a) van dit lid;

  • c. een wijziging van een niet-conforme maatregel als bedoeld in de punten a) en b) van dit artikel, voor zover de wijziging de maatregel zoals die onmiddellijk voor de wijziging bestond, niet minder conform maakt met artikel 19.3, lid 1, punten c) en d), en met artikel 19.5, leden 3 en 4; of

  • d. maatregelen van een Partij die in overeenstemming zijn met een in bijlage 17-B vermelde voorwaarde of kwalificatie.

Artikel 19.7 Transparantie
  • 1. Elke Partij maakt informatie openbaar met betrekking tot de toegang en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen uit de andere Partij, als bedoeld in artikel 19.,1, lid 1.

  • 2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie bevat, voor zover van toepassing, de volgende gegevens:

    • a. categorieën van visa, verblijfstitels of soortgelijke vergunningen voor toegang en tijdelijk verblijf;

    • b. vereiste documentatie en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan;

    • c. de wijze van indiening van een aanvraag en mogelijkheden om die in te dienen, zoals via consulaten of online;

    • d. kosten om een aanvraag in te dienen en indicatief tijdschema voor de behandeling van een aanvraag;

    • e. de maximale verblijfsduur in het kader van elke soort vergunning als omschreven in punt a) van dit lid;

    • f. voorwaarden voor eventuele verlenging of vernieuwing;

    • g. voorschriften over begeleidende personen ten laste;

    • h. beschikbare toetsings- of beroepsprocedures; en

    • i. relevante wetgeving van algemene strekking met betrekking tot toegang en tijdelijk verblijf van natuurlijke personen.

  • 3. Wat de in de leden 1 en 2 van dit artikel genoemde informatie betreft, streeft een Partij ernaar de andere Partij onmiddellijk in kennis te stellen van de invoering van nieuwe vereisten of procedures, of van wijzigingen van vereisten of procedures, die van invloed zijn op de effectieve toepassing van het verlenen van toegang tot, tijdelijk verblijf in en, indien van toepassing, toestemming om te werken in de eerstgenoemde Partij.

Artikel 19.8 Niet-toepassing van geschillenbeslechting

Hoofdstuk 38 is niet van toepassing op een weigering van toegang en tijdelijk verblijf, tenzij er sprake is van een vaste praktijk.

HOOFDSTUK 20 INTERNE REGELGEVING
Artikel 20.1 Toepassingsgebied en definities
  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op maatregelen van de Partijen met betrekking tot vergunningsvereisten en -procedures, kwalificatievereisten en -procedures en technische normen70) die van invloed zijn op:

    • a. de grensoverschrijdende dienstverlening;

    • b. de verlening van een dienst of de verrichting van enige andere economische activiteit door middel van de vestiging van een onderneming of de exploitatie van een onder deze overeenkomst vallende investering; of

    • c. de verlening van een dienst via het tijdelijke verblijf van bepaalde categorieën natuurlijke personen uit een Partij op het grondgebied van de andere Partij, zoals vermeld in artikel 19.1.

  • 2. Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op sectoren waarvoor een Partij specifieke verbintenissen is aangegaan uit hoofde van de hoofdstukken 17, 18 en 19 en voor zover die specifieke verbintenissen van toepassing zijn.

  • 3. Niettegenstaande lid 2 is dit hoofdstuk niet van toepassing op vergunningsvereisten en -procedures, kwalificatievereisten en -procedures en technische normen met betrekking tot:

    • a. de vervaardiging van chemische basisproducten en andere chemische producten;

    • b. de vervaardiging van producten van rubber;

    • c. de vervaardiging van producten van kunststof;

    • d. de vervaardiging van elektromotoren en van elektrische generatoren en transformatoren;

    • e. de vervaardiging van accumulatoren, elektrische elementen en elektrische batterijen; en

    • f. de recycling van metaal- en niet-metaalafval en schroot.

  • 4. Niettegenstaande lid 1 is dit hoofdstuk niet van toepassing op maatregelen van een Partij voor zover zij beperkingen inhouden die aan een tijdschema zijn onderworpen op grond van de artikelen 17.5 en 17.6, artikel 17.11, leden 1 en 2, de artikelen 18.4, 18.6 en 18.7, artikel 18.8, leden 1 en 2, artikel 19.3, lid 1, artikel 19.4, lid 2, artikel 19.5, lid 1, en artikel 19.6.

  • 5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    a. „vergunning”:

    de toestemming om een van de in lid 1, punten a), b en c), genoemde activiteiten te verrichten als resultaat van een procedure die een aanvrager moet volgen om aan te tonen dat hij aan de vergunningsvereisten, kwalificatievereisten of technische normen voldoet;

    b. „bevoegde autoriteit”:

    een centrale, regionale of lokale overheid of autoriteit, of een niet-gouvernementele organisatie die door centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten gedelegeerde bevoegdheden uitoefent, die bevoegd is een besluit te nemen betreffende de afgifte van een vergunning voor het verlenen van een dienst, ook als dat vestiging inhoudt, of betreffende de afgifte van een vergunning om enige andere economische activiteit te verrichten;

    c. „vergunningsprocedures”:

    administratieve of procedureregels waaraan een natuurlijke of rechtspersoon die verzoekt om een vergunning, met inbegrip van de wijziging of verlenging van een vergunning, moet voldoen om aan te tonen dat is voldaan aan de vergunningsvereisten;

    d. „vergunningsvereisten”:

    andere materiële eisen dan kwalificatievereisten, waaraan een natuurlijke of rechtspersoon moet voldoen om een vergunning te verkrijgen, te wijzigen of te verlengen;

    e. „kwalificatieprocedures”:

    administratieve of procedureregels waaraan een natuurlijke persoon moet voldoen om aan te tonen dat is voldaan aan de kwalificatievereisten om een vergunning te kunnen verkrijgen; en

    f. „kwalificatievereisten”:

    materiële eisen met betrekking tot de bekwaamheid van een natuurlijke persoon om een dienst te verlenen, die een natuurlijke persoon moet naleven om een vergunning te kunnen verkrijgen, te wijzigen of te verlengen.

  • 6. Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn ook de definities in de artikelen 17.2 en 18.2 van toepassing.

Artikel 20.2 Voorwaarden voor het verlenen van vergunningen en kwalificaties
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat maatregelen met betrekking tot vergunningsvereisten en -procedures en kwalificatievereisten en -procedures gebaseerd zijn op criteria die de bevoegde autoriteiten beletten hun beoordelingsbevoegdheid op een willekeurige wijze uit te oefenen71).

  • 2. De in lid 1 bedoelde criteria zijn:

    • a. helder;

    • b. objectief en transparant; en

    • c. van tevoren toegankelijk voor het publiek en belanghebbenden.

  • 3. Bij de vaststelling van technische normen moedigt elke Partij haar bevoegde autoriteiten aan technische normen vast te stellen die zijn ontwikkeld via open en transparante processen, en stimuleert zij organen, met inbegrip van relevante internationale organisaties72), die zijn aangewezen om technische normen te ontwikkelen, om dat te doen door middel van open en transparante processen.

  • 4. Een vergunning wordt, met inachtneming van de beschikbaarheid, verleend zodra na een passend onderzoek is vastgesteld dat aan de voorwaarden voor de verkrijging van een vergunning is voldaan.

  • 5. Indien het aantal voor een bepaalde activiteit beschikbare vergunningen beperkt is vanwege de schaarste aan beschikbare natuurlijke hulpbronnen of de gebrekkige technische capaciteit, zorgt elke Partij ten aanzien van potentiële kandidaten voor een selectieprocedure die alle waarborgen voor onpartijdigheid en transparantie biedt, met inbegrip van in het bijzonder een passende bekendmaking wat de aanvang, het verloop en de afronding van de procedure betreft.

  • 6. Bij de vaststelling van de regels voor de selectieprocedure kan elke Partij, met inachtneming van lid 5, rekening houden met legitieme beleidsdoelstellingen, waaronder overwegingen op het gebied van gezondheid, veiligheid, milieubescherming en behoud van cultureel erfgoed.

Artikel 20.3 Vergunnings- en kwalificatieprocedures
  • 1. Vergunnings- en kwalificatieprocedures en -formaliteiten moeten helder zijn, van tevoren worden bekendgemaakt en mogen op zichzelf geen beperking vormen ten aanzien van de verlening van een dienst of de verrichting van enige andere economische activiteit. Elke Partij streeft ernaar die procedures en formaliteiten zo eenvoudig mogelijk te houden en mag de verlening van de dienst of de verrichting van enige andere economische activiteit niet onnodig bemoeilijken of vertragen.

  • 2. Indien een vergunning vereist is, publiceert elke Partij onverwijld de informatie, of maakt zij die anderszins openbaar, die de aanvrager nodig heeft om te voldoen aan de vereisten en procedures om die vergunning te verkrijgen, behouden, wijzigen en verlengen. Die informatie omvat ten minste het volgende, voor zover voorhanden:

    • a. de eisen en procedures;

    • b. contactgegevens van de relevante bevoegde autoriteiten;

    • c. vergoedingen;

    • d. technische normen;

    • e. procedures voor het instellen van hoger beroep tegen of het toetsen van beslissingen inzake aanvragen;

    • f. procedures voor het toezicht op of de handhaving van de naleving van de voorwaarden van vergunningen en kwalificaties;

    • g. mogelijkheden voor inspraak van het publiek, bijvoorbeeld via hoorzittingen of opmerkingen; en

    • h. indicatieve termijnen voor de behandeling van een aanvraag.

  • 3. Eventuele vergunningsvergoedingen73) voor de aanvrager moeten redelijk en transparant zijn en mogen op zich geen belemmering vormen voor de verrichting van de betrokken dienst of van de betrokken economische activiteit.

  • 4. Elke Partij ziet erop toe dat de procedures die de bevoegde autoriteit volgt en de besluiten die zij neemt bij het verlenen van vergunningen, onpartijdig zijn ten aanzien van alle aanvragers. De bevoegde autoriteit is bij haar besluitvorming onafhankelijk en is geen verantwoording verschuldigd aan de verleners van de diensten of de personen die de economische activiteiten uitoefenen waarvoor de vergunning vereist is.

  • 5. Indien voor aanvragen specifieke termijnen bestaan, moet een aanvrager voor het indienen van een aanvraag over een redelijke termijn beschikken. Indien mogelijk moet de bevoegde autoriteit aanvragen in elektronische vorm accepteren onder dezelfde voorwaarden inzake echtheid als gedrukte aanvragen.

  • 6. De bevoegde autoriteit neemt een aanvraag na indiening ervan zonder onnodige vertraging in behandeling. Elke Partij zet zich in om het indicatieve tijdschema voor de behandeling van een aanvraag vast te stellen en ziet er, op verzoek van de aanvrager en zonder onnodige vertraging, op toe dat de bevoegde autoriteit informatie verstrekt over de status van de aanvraag. Elke Partij ziet erop toe dat de behandeling van een aanvraag, met inbegrip van het definitieve besluit, wordt voltooid binnen een redelijke termijn na de indiening van een volledige aanvraag.

  • 7. De bevoegde autoriteit stelt binnen een redelijke termijn na ontvangst van een aanvraag die naar haar oordeel onvolledig is, de aanvrager daarvan in kennis, vermeldt, voor zover dat haalbaar is, welke aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te vervolledigen en biedt de aanvrager de mogelijkheid om tekortkomingen in de aanvraag te verhelpen.

  • 8. De bevoegde autoriteit aanvaardt, in plaats van originele documenten, kopieën die overeenkomstig het recht van de Partij zijn gewaarmerkt, tenzij de bevoegde autoriteit originele documenten verlangt om de integriteit van het vergunningsproces te beschermen.

  • 9. Indien de bevoegde autoriteit een aanvraag afwijst, wordt de aanvrager daarvan, op eigen verzoek of op initiatief van de bevoegde autoriteit, zonder onnodige vertraging schriftelijk in kennis gesteld. De aanvrager moet in beginsel worden geïnformeerd over de redenen voor het besluit tot afwijzing van de aanvraag en over de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen dat besluit. Een aanvrager moet binnen een redelijke termijn opnieuw een aanvraag kunnen indienen.

  • 10. Elke Partij ziet erop toe dat een vergunning, eenmaal verleend, zonder onnodige vertraging en overeenkomstig de daarin gestelde voorwaarden in werking treedt.

  • 11. Indien een examen vereist is voor een vergunning, zorgt de bevoegde autoriteit ervoor dat een dergelijk examen met redelijk frequente tussenpozen plaatsvindt en stelt zij een redelijke termijn vast waarbinnen aanvragers zich kunnen aanmelden voor het examen.

Artikel 20.4 Evaluatie

Wanneer de resultaten van de onderhandelingen met betrekking tot artikel VI, lid 4, van de GATS in werking treden, evalueren de Partijen die resultaten gezamenlijk. Wanneer uit de gezamenlijke evaluatie blijkt dat de opneming van die resultaten in dit deel van deze overeenkomst zou leiden tot verbetering van de voorschriften ervan, bepalen de Partijen gezamenlijk of de resultaten in dit deel van deze overeenkomst worden opgenomen.

Artikel 20.5 Toepassing van maatregelen van algemene strekking

Elke Partij ziet erop toe dat alle maatregelen van algemene strekking die de handel in diensten betreffen, op een redelijke, objectieve en onpartijdige wijze worden toegepast.

Artikel 20.6 Hoger beroep tegen administratieve besluiten

Elke Partij houdt gerechtelijke, scheidsrechterlijke of administratieve tribunalen of procedures in stand of voert die in, waarmee op verzoek van een betroffen investeerder of dienstverlener administratieve besluiten met betrekking tot de vestiging, de grensoverschrijdende dienstverlening of de tijdelijke aanwezigheid van natuurlijke personen voor zaken terstond kunnen worden getoetst en, indien gerechtvaardigd, passende herstelmaatregelen kunnen worden genomen. Wanneer deze procedures niet onafhankelijk zijn van de instantie die bevoegd is het betrokken administratieve besluit te nemen, ziet elke Partij erop toe dat de procedures daadwerkelijk in een objectief en onpartijdig onderzoek voorzien.

HOOFDSTUK 21 WEDERZIJDSE ERKENNING VAN BEROEPSKWALIFICATIES
Artikel 21.1 Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties
  • 1. Geen enkele bepaling van dit hoofdstuk belet een Partij te eisen dat natuurlijke personen de kwalificaties en de beroepservaring hebben die op het grondgebied waar de dienst wordt verleend, voor de betrokken sector van activiteit zijn voorgeschreven.

  • 2. Elke Partij moedigt de beroepsorganisaties of autoriteiten die relevant zijn voor de betrokken sector van activiteit op haar grondgebied aan om gezamenlijke aanbevelingen inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties op te stellen en te verstrekken aan het in artikel 18.10 genoemde Subcomité Diensten en investeringen. Dergelijke gezamenlijke aanbevelingen worden ondersteund door een empirisch onderbouwde beoordeling van:

    • a. de economische waarde van een voorgenomen regeling inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties (hierna „regeling inzake wederzijdse erkenning” genoemd); en

    • b. de verenigbaarheid van de respectieve regelingen, dat wil zeggen de mate waarin de door elke Partij toegepaste vereisten inzake vergunningverlening, licentieverlening, exploitatie en certificering verenigbaar zijn.

  • 3. Na ontvangst van een gezamenlijke aanbeveling beoordeelt het Subcomité Diensten en investeringen binnen een redelijke termijn of die aanbeveling verenigbaar is met dit deel van deze overeenkomst. Na die beoordeling kan dat subcomité een besluit over een regeling inzake wederzijdse erkenning opstellen en de Gezamenlijke Raad aanbevelen dat besluit op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a), aan te nemen, teneinde de in bijlage 21-B vermelde regelingen inzake wederzijdse erkenning vast te stellen of te wijzigen74).

  • 4. Een in lid 3 van dit artikel bedoelde regeling bevat de voorwaarden voor de erkenning van in de EU-Partij verworven beroepskwalificaties en in Chili verworven beroepskwalificaties die verband houden met een door hoofdstuk 17, 18, 19 of 26 bestreken activiteit.

  • 5. De richtsnoeren voor regelingen inzake de erkenning van beroepskwalificaties in bijlage 21-A worden in aanmerking genomen bij de opstelling van de in lid 2 van dit artikel bedoelde gezamenlijke aanbevelingen, en door de Gezamenlijke Raad bij de beoordeling of de regeling moet worden aangenomen als bedoeld in lid 3 van dit artikel.

HOOFDSTUK 22 BESTELDIENSTEN
Artikel 22.1 Toepassingsgebied en definities
  • 1. In dit hoofdstuk worden de beginselen van het regelgevingskader voor alle besteldiensten uiteengezet.

  • 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    a. „besteldiensten”:

    post-, koeriers- en expresdiensten, met inbegrip van het ophalen, sorteren, vervoeren en bestellen van postzendingen;

    b. „expresbesteldiensten”:

    het ophalen, sorteren, vervoeren en bestellen van postzendingen tegen verhoogde snelheid en betrouwbaarheid, waarbij elementen met toegevoegde waarde inbegrepen kunnen zijn, zoals ophaling vanaf het punt van herkomst, persoonlijke bezorging aan de geadresseerde, tracering, mogelijkheid om de bestemming en de geadresseerde in doorvoer te veranderen of ontvangstbevestiging;

    c. „exprespostdiensten”:

    internationale expresbesteldiensten die worden verleend via het samenwerkingsverband Express Mail Service, de vrijwillige vereniging van aangewezen postexploitanten in het kader van de Wereldpostunie;

    d. „vergunning”:

    een door een bevoegde regelgevende autoriteit aan een individuele aanbieder van besteldiensten afgegeven machtiging waarin de voor de sector besteldiensten specifieke procedures, verplichtingen en vereisten zijn vastgelegd;

    e. „postzending”:

    een zending tot 31,5 kg, geadresseerd in de definitieve vorm waarin zij moet worden vervoerd door ongeacht welk type aanbieder van besteldiensten, zowel publiek- als privaatrechtelijk, met inbegrip van zendingen zoals brieven, pakketten, kranten of catalogi;

    f. „postmonopolie”:

    het exclusieve recht om op grond van het recht van een Partij bepaalde besteldiensten te verlenen op het grondgebied van die Partij; en

    g. „universele dienst”:

    het overal op het grondgebied van een Partij permanent aanbieden van een besteldienst van een gespecificeerde kwaliteit tegen prijzen die voor alle gebruikers betaalbaar zijn.

Artikel 22.2 Universele diensten
  • 1. Elke Partij heeft het recht vast te stellen welk soort universeledienstverplichting zij wil handhaven. Elke Partij die een universeledienstverplichting handhaaft, doet dat op transparante, niet-discriminerende en neutrale wijze ten aanzien van alle aan de verplichting onderworpen aanbieders van besteldiensten.

  • 2. Indien een Partij verlangt dat inkomende exprespostdiensten worden verleend in het kader van een universele dienst, verleent zij die diensten geen voorkeursbehandeling ten opzichte van andere internationale expresbesteldiensten.

Artikel 22.3 Preventie van marktverstorende praktijken

Elke Partij ziet erop toe dat een aanbieder van besteldiensten die onder een universeledienstverplichting valt of een postmonopolie heeft, geen marktverstorende praktijken opzet, zoals:

  • a. het gebruik van inkomsten die zijn verkregen uit de verlening van diensten die onder de universeledienstverplichting vallen of waarvoor een postmonopolie geldt, om de levering van expresbesteldiensten of enige andere niet-universele besteldienst te kruissubsidiëren; of

  • b. onrechtmatig differentiëren tussen consumenten, zoals bedrijven of aanbieders van grote partijen post of tussenpersonen, met betrekking tot tarieven of andere voorwaarden voor de levering van een dienst die onder een universeledienstverplichting valt of waarvoor een postmonopolie geldt.

Artikel 22.4 Vergunningen
  • 1. Indien een Partij een vergunning voor het verlenen van besteldiensten vereist, maakt zij het volgende openbaar:

    • a. alle vergunningsvereisten en de periode die normaliter nodig is om een beslissing over de aanvraag van een vergunning te nemen; en

    • b. de voorwaarden van de vergunning.

  • 2. De procedures, verplichtingen en vereisten van een vergunning moeten transparant, niet-discriminerend en op objectieve criteria gebaseerd zijn.

  • 3. Indien de bevoegde regelgevende autoriteit een vergunningsaanvraag afwijst, stelt zij de aanvrager schriftelijk in kennis van de redenen voor de afwijzing. Elke Partij stelt een beroepsprocedure in of handhaaft die, via een orgaan dat onafhankelijk is van de bij de vergunningsaanvraagprocedure betrokken partijen. Dat orgaan kan een rechterlijke instantie zijn.

Artikel 22.5 Onafhankelijkheid van de regelgevende autoriteiten
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de regulering van besteldiensten geen verantwoording verschuldigd zijn aan een aanbieder van besteldiensten en dat de besluiten en procedures die de regelgevende autoriteit vaststelt onpartijdig, niet-discriminerend en transparant zijn ten aanzien van alle marktdeelnemers op haar grondgebied.

  • 2. Elke Partij ziet erop toe dat de autoriteit die verantwoordelijk is voor de regulering van besteldiensten haar taken tijdig uitvoert en over voldoende financiële en personele middelen beschikt.

HOOFDSTUK 23 TELECOMMUNICATIEDIENSTEN
Artikel 23.1 Toepassingsgebied
  • 1. In dit hoofdstuk worden de beginselen uiteengezet van het regelgevingskader voor het aanbieden van op grond van de hoofdstukken 17 en 18 geliberaliseerde telecommunicatienetwerken en -diensten.

  • 2. Dit hoofdstuk heeft geen betrekking op diensten waarbij met behulp van telecommunicatienetwerken en -diensten overgebrachte inhoud wordt geleverd of redactioneel wordt gecontroleerd.

Artikel 23.2 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. „bijbehorende faciliteiten”:

de bij een telecommunicatienetwerk of -dienst behorende diensten, fysieke infrastructuren en andere faciliteiten die het aanbieden van diensten via dat netwerk of die dienst mogelijk maken of ondersteunen of het potentieel daartoe bezitten, en die gebouwen of toegangen tot gebouwen, bekabeling van gebouwen, antennes, torens en andere ondersteunende constructies, kabelgoten, kabelbuizen, masten, mangaten en straatkasten kunnen omvatten;

b. „essentiële faciliteiten”:

faciliteiten van een openbaar telecommunicatienetwerk of openbare telecommunicatiedienst die:

  • i. uitsluitend of voornamelijk ter beschikking worden gesteld door een enkele of een beperkt aantal leveranciers; en

  • ii. niet op haalbare wijze economisch of technisch kunnen worden vervangen met het oog op het verlenen van een dienst;

c. „interconnectie”:

de koppeling van openbare telecommunicatienetwerken die door dezelfde of verschillende aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten worden gebruikt om de gebruikers van een aanbieder in staat te stellen te communiceren met gebruikers van dezelfde of een andere aanbieder of toegang te krijgen tot diensten die door een andere aanbieder worden aangeboden, ongeacht of die diensten worden verleend door de betrokken aanbieders of door een andere aanbieder die toegang heeft tot het netwerk;

d. „internettoegangsdiensten”:

openbare telecommunicatiediensten die toegang tot het internet bieden op het grondgebied van een Partij en derhalve connectiviteit bieden met vrijwel alle eindpunten van het internet, ongeacht de gebruikte netwerktechnologie en eindapparatuur;

e. „huurcircuits”:

telecommunicatiediensten of -faciliteiten tussen twee of meer aangewezen punten, met inbegrip van virtuele diensten, die capaciteit reserveren voor specifiek gebruik door of beschikbaarheid voor een gebruiker;

f. „grote aanbieder”:

een aanbieder van telecommunicatienetwerken of -diensten die, gelet op de prijs en het aanbod, de voorwaarden voor deelneming aan een relevante markt voor telecommunicatienetwerken of -diensten wezenlijk kan beïnvloeden als gevolg van zeggenschap over essentiële faciliteiten of het gebruik van zijn positie op die markt;

g. „netwerkelementen”:

voorzieningen of uitrustingen die worden gebruikt voor het leveren van een openbare telecommunicatiedienst, met inbegrip van kenmerken, functies en mogelijkheden die door middel van die voorzieningen of uitrustingen worden geleverd;

h. „nummerportabiliteit”:
  • i. voor de EU-Partij, de mogelijkheid voor een abonnee die daarom verzoekt om het bestaande telefoonnummer te behouden, op dezelfde locatie in het geval van abonnees met een vaste lijn, bij een overstap binnen dezelfde categorie aanbieders van openbare telecommunicatiediensten, zonder dat dat ten koste gaat van de kwaliteit, betrouwbaarheid of het gebruiksgemak, en

  • ii. voor Chili, de mogelijkheid voor een eindgebruiker die daarom verzoekt om het bestaande telefoonnummer te behouden bij een overstap tussen aanbieders van openbare telecommunicatiediensten, zonder dat dat ten koste gaat van de kwaliteit, betrouwbaarheid of het gebruiksgemak;

i. „openbaar telecommunicatienetwerk”:

elk telecommunicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het aanbieden van openbare telecommunicatiediensten tussen netwerkaansluitpunten;

j. „openbare telecommunicatiedienst”:

elke telecommunicatiedienst die in het algemeen aan het publiek wordt aangeboden;

k. „abonnee”:

een natuurlijke of rechtspersoon die partij is bij een contract met een aanbieder van openbare telecommunicatiediensten voor de verlening van dergelijke diensten;

l. „telecommunicatie”:

de transmissie en ontvangst van signalen via elektromagnetische middelen;

m. „telecommunicatienetwerk”:

de transmissiesystemen en in voorkomend geval de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, met inbegrip van netwerkelementen die niet actief zijn, die het mogelijk maken signalen over te brengen en te ontvangen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen;

n. „regelgevende autoriteit voor telecommunicatie”:

de instantie(s) die door een Partij belast is (zijn) met de regulering van onder dit hoofdstuk vallende telecommunicatienetwerken en -diensten75);

o. „telecommunicatiedienst”:

een dienst die geheel of hoofdzakelijk bestaat in de transmissie en ontvangst van signalen, met inbegrip van omroepsignalen, via telecommunicatienetwerken, met inbegrip van netwerken die voor omroep worden gebruikt;

p. „universele dienst”:

het minimale pakket van diensten van een bepaalde kwaliteit dat op het grondgebied van een Partij tegen een betaalbare prijs beschikbaar moet zijn voor alle gebruikers, ongeacht hun geografische locatie; en

q. „gebruiker”:

elke natuurlijke of rechtspersoon die gebruikmaakt van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst.

Artikel 23.3 Regelgevende autoriteit voor telecommunicatie
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat haar regelgevende autoriteit voor telecommunicatie juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk is van enige aanbieder van telecommunicatienetwerken, -diensten of -apparatuur, en dat de door die autoriteit vastgestelde besluiten en toegepaste procedures onpartijdig zijn ten aanzien van alle marktdeelnemers.

  • 2. Een Partij die de eigendom van of de zeggenschap over aanbieders van telecommunicatienetwerken, -diensten of -apparatuur behoudt, zorgt voor een daadwerkelijke structurele scheiding tussen de regelgevende taken inzake telecommunicatie en de met de eigendom of zeggenschap verband houdende activiteiten.

  • 3. Om te waarborgen dat regelgevende autoriteiten voor telecommunicatie onafhankelijk en onpartijdig zijn, zorgt elke Partij ervoor dat haar regelgevende autoriteit voor telecommunicatie geen financieel belang heeft in, noch een bestuursfunctie of leidinggevende functie bekleedt bij een aanbieder van telecommunicatienetwerken, -diensten of -apparatuur.

  • 4. Elke Partij ziet erop toe dat aanbieders van telecommunicatienetwerken, -diensten of -apparatuur geen invloed uitoefenen op de besluiten en procedures van de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie.

  • 5. Elke Partij ziet erop toe dat haar regelgevende autoriteit voor telecommunicatie over de regelgevende en toezichthoudende bevoegdheid en over voldoende financiële en personele middelen beschikt om de haar opgedragen taken uit te voeren, teneinde de in dit hoofdstuk vervatte verplichtingen te handhaven. Die bevoegdheid wordt op een transparante en tijdige manier uitgeoefend. Die taken worden duidelijk en in een gemakkelijk toegankelijke vorm bekendgemaakt, in het bijzonder wanneer meer dan één instantie met die taken belast is.

  • 6. Elke Partij verleent haar regelgevende autoriteit voor telecommunicatie de bevoegdheid om ervoor te zorgen dat aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten haar op verzoek onverwijld alle informatie, met inbegrip van financiële informatie, verstrekken die de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie nodig heeft om haar taken overeenkomstig dit hoofdstuk uit te oefenen. De verstrekte informatie wordt behandeld in overeenstemming met de vereisten van vertrouwelijkheid.

  • 7. Elke Partij ziet erop toe dat een gebruiker of aanbieder van telecommunicatienetwerken of -diensten die gevolgen ondervindt van een besluit van haar regelgevende autoriteit voor telecommunicatie het recht heeft tegen dat besluit hoger beroep in te stellen bij een beroepsinstantie die onafhankelijk is van de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie en van de andere partijen die de gevolgen van het besluit ondervinden. In afwachting van de uitkomst van het hoger beroep blijft het besluit van de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie gehandhaafd, tenzij overeenkomstig het recht van de Partij van die regelgevende autoriteit voor telecommunicatie voorlopige maatregelen worden toegestaan.

Artikel 23.4 Vergunning voor het aanbieden van telecommunicatienetwerken of -diensten
  • 1. Indien een Partij een vergunning vereist voor het aanbieden van telecommunicatienetwerken of -diensten, stelt zij een redelijke termijn vast die de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie normaliter nodig heeft om te beslissen over de vergunningsaanvraag, deelt zij die termijn op transparante wijze mee aan de aanvrager en spant zij zich ervoor in dat binnen de meegedeelde termijn wordt besloten over de aanvraag76).

  • 2. Alle vergunningscriteria en toepasselijke procedures moeten zo eenvoudig mogelijk, objectief, transparant, niet-discriminerend en evenredig zijn. Alle verplichtingen en voorwaarden die aan een vergunning worden opgelegd of daaraan verbonden zijn, moeten niet-discriminerend, transparant en evenredig zijn en verband houden met de aangeboden diensten.

  • 3. Elke Partij ziet erop toe dat een aanvrager schriftelijk de redenen ontvangt voor de weigering of intrekking van een vergunning of voor het opleggen van specifieke voorwaarden aan de aanbieder. In geval van een dergelijke weigering, intrekking of oplegging kan een aanvrager hoger beroep instellen bij een beroepsinstantie.

  • 4. De eventuele aan aanbieders opgelegde administratieve vergoedingen moeten objectief, transparant en niet-discriminerend zijn en in verhouding staan tot de administratieve kosten die redelijkerwijs worden gemaakt bij het beheer, de controle en de handhaving van de in dit hoofdstuk vervatte verplichtingen77).

Artikel 23.5 Interconnectie

Onverminderd artikel 23.9 ziet elke Partij erop toe dat een aanbieder van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten op haar grondgebied het recht en, op verzoek van een andere aanbieder van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten op haar grondgebied, de plicht heeft om te onderhandelen over interconnectie met het oog op het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten op haar grondgebied.

Artikel 23.6 Toegang en gebruik
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat alle dienstverleners uit de andere Partij op redelijke en niet-discriminerende78) voorwaarden toegang krijgen tot en gebruik kunnen maken van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten overeenkomstig, onder meer, de leden 2 tot en met 5.

  • 2. Elke Partij ziet erop toe dat elke dienstverlener uit de andere Partij toegang heeft tot en gebruik kan maken van alle openbare telecommunicatiediensten die binnen of over haar grenzen worden aangeboden, met inbegrip van particuliere huurlijnen, en zorgt er daartoe voor, met inachtneming van lid 5, dat het dergelijke dienstverleners is toegestaan om:

    • a. eind- of andere apparatuur die met het netwerk verbonden is en die nodig is om hun diensten te verlenen, te kopen of huren en aan dat netwerk te koppelen;

    • b. eigen of gehuurde particuliere lijnen te verbinden met openbare telecommunicatienetwerken of met lijnen die worden gehuurd door of in eigendom zijn van een andere aanbieder van telecommunicatiediensten; en

    • c. exploitatieprotocollen van hun keuze te gebruiken voor de verlening van alle diensten, andere dan die welke noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat telecommunicatiediensten voor het algemene publiek beschikbaar zijn.

  • 3. Elke Partij ziet erop toe dat een dienstverlener uit de andere Partij openbare telecommunicatienetwerken of -diensten kan gebruiken voor het verkeer van informatie op haar grondgebied en over haar grenzen heen, daarbij inbegrepen de interne bedrijfscommunicatie van die dienstverlener, en voor toegang tot informatie in gegevensbestanden of tot informatie die op andere wijze in machineleesbare vorm is opgeslagen op het grondgebied van een van de Partijen.

  • 4. Niettegenstaande lid 3 kan een Partij de nodige maatregelen nemen om de veiligheid en vertrouwelijkheid van de communicatie te waarborgen, mits die maatregelen niet op zodanige wijze worden toegepast dat zij een arbitraire of ongerechtvaardigde discriminatie dan wel een verkapte beperking van de handel in diensten vormen.

  • 5. Elke Partij ziet erop toe dat voor de toegang tot en het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten op haar grondgebied uitsluitend voorwaarden worden gesteld die noodzakelijk zijn:

    • a. ter vrijwaring van de verantwoordelijkheid als openbare instantie van aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten en met name hun bevoegdheid hun diensten aan het algemene publiek ter beschikking te stellen; of

    • b. ter bescherming van de technische integriteit van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten.

Artikel 23.7 Beslechting van telecommunicatiegeschillen
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie, in geval van een geschil tussen aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten in verband met rechten en verplichtingen die voortvloeien uit dit hoofdstuk, en op verzoek van een van de partijen bij het geschil, binnen een redelijke termijn een bindend besluit neemt om het geschil te beslechten.

  • 2. Elke Partij ziet erop toe dat het besluit van de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie openbaar wordt gemaakt, met inachtneming van de vereisten inzake vertrouwelijke bedrijfsgegevens uit hoofde van haar wet- en regelgeving. De regelgevende autoriteit voor telecommunicatie verstrekt de partijen bij het geschil een volledige motivering van het besluit. De partijen bij het geschil hebben het recht om overeenkomstig artikel 23.3, lid 7, tegen dat besluit in hoger beroep te gaan.

  • 3. Elke Partij ziet erop toe dat de in de leden 1 en 2 bedoelde procedure geen van de partijen bij het geschil belet hoger beroep in te stellen bij een rechterlijke instantie, in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de Partij.

Artikel 23.8 Mededingingswaarborgen ten aanzien van grote aanbieders

Elke Partij neemt of handhaaft passende maatregelen om te voorkomen dat aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten die, alleen of tezamen, grote aanbieders zijn, overgaan tot concurrentiebeperkende praktijken of die voortzetten, met inbegrip van:

  • a. het op mededingingsverstorende wijze toepassen van kruissubsidiëring;

  • b. het op mededingingsverstorende wijze gebruiken van informatie van concurrenten; en

  • c. het niet tijdig aan andere dienstverleners beschikbaar stellen van technische informatie over essentiële faciliteiten en van commercieel relevante informatie die die dienstverleners voor het leveren van hun diensten nodig hebben.

Artikel 23.9 Interconnectie met grote aanbieders
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat grote aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten interconnectie aanbieden op elk technisch haalbaar punt in het netwerk. Grote aanbieders verstrekken die interconnectie:

    • a. onder niet-discriminatoire voorwaarden, onder meer wat betreft tarieven, technische normen, specificaties, kwaliteit en onderhoud, en met een kwaliteit die niet lager is dan die welke wordt geboden voor de eigen soortgelijke diensten of voor soortgelijke diensten van dochterondernemingen of andere gelieerde ondernemingen;

    • b. binnen een redelijke termijn en volgens de voorwaarden, onder meer wat betreft tarieven, technische normen, specificaties, kwaliteit en onderhoud, die transparant, economisch redelijk en voldoende gescheiden zijn, zodat de aanbieder niet hoeft te betalen voor netwerkonderdelen of -faciliteiten die hij voor de levering van zijn diensten niet nodig heeft; en

    • c. op verzoek via extra aansluitpunten, in aanvulling op de aan de meeste gebruikers aangeboden netwerkaansluitpunten, tegen een vergoeding die gebaseerd is op de kosten voor het aanleggen van de noodzakelijke aanvullende faciliteiten.

  • 2. Elke Partij maakt de toepasselijke procedures voor interconnectie met een grote aanbieder openbaar.

  • 3. Elke Partij ziet erop toe dat grote aanbieders hun interconnectieovereenkomsten of referentieoffertes voor interconnectie waar passend openbaar maken.

Artikel 23.10 Toegang tot de essentiële faciliteiten van grote aanbieders

Elke Partij verleent haar regelgevende autoriteit voor telecommunicatie de bevoegdheid te vereisen dat grote aanbieders op haar grondgebied hun essentiële faciliteiten tegen redelijke en niet-discriminerende voorwaarden ter beschikking stellen van aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten met het oog op het aanbieden van telecommunicatienetwerken of -diensten, tenzij dat niet noodzakelijk is om daadwerkelijke mededinging tot stand te brengen op basis van de verzamelde feiten en de beoordeling van de markt door de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie. De essentiële faciliteiten van een grote aanbieder kunnen netwerkelementen, huurlijnen en bijbehorende faciliteiten omvatten.

Artikel 23.11 Schaarse middelen
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat de toewijzing en verlening van gebruiksrechten voor schaarse middelen, met inbegrip van radiospectrum, nummers en doorgangsrechten, geschiedt op een open, objectieve, tijdige, transparante, niet-discriminerende en evenredige wijze en met inachtneming van doelstellingen van algemeen belang. De procedures en de aan gebruiksrechten verbonden voorwaarden en verplichtingen zijn gebaseerd op objectieve, transparante, niet-discriminerende en evenredige criteria.

  • 2. Elke Partij maakt het huidige gebruik van toegewezen frequentiebanden openbaar, maar een gedetailleerde vermelding van radiospectra die voor specifiek gebruik door de overheid zijn toegewezen, is niet vereist.

  • 3. De maatregelen van een partij voor de toewijzing en toekenning van spectra en voor het beheer van de frequenties, zijn geen maatregelen die als zodanig in strijd zijn met de artikelen 17.8 en 18.7. Dienovereenkomstig behoudt elke Partij het recht maatregelen te treffen voor het vaststellen en toepassen van spectra en frequenties die tot gevolg kunnen hebben dat het aantal aanbieders van elektronische-communicatiediensten wordt beperkt, op voorwaarde dat dat geschiedt op een manier die in overeenstemming is met dit deel van deze overeenkomst. Dat recht omvat de mogelijkheid om frequentiebanden toe te wijzen rekening houdend met bestaande en toekomstige behoeften en spectrumbeschikbaarheid.

Artikel 23.12 Nummerportabiliteit

Elke Partij ziet erop toe dat aanbieders van openbare telecommunicatiediensten op haar grondgebied tijdig en onder redelijke voorwaarden nummerportabiliteit aanbieden.

Artikel 23.13 Universele diensten
  • 1. Elke Partij heeft het recht vast te stellen welk soort universeledienstverplichtingen zij wenst te handhaven en te beslissen over het toepassingsgebied en de uitvoering ervan.

  • 2. Universeledienstverplichtingen worden als zodanig niet mededingingsverstorend geacht, mits zij op een evenredige, transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd. Dergelijke verplichtingen worden neutraal uitgevoerd met betrekking tot de mededinging en zijn niet belastender dan nodig is voor de soort universele dienst die door de Partij wordt vastgesteld.

  • 3. Elke Partij ziet erop toe dat de procedures voor de aanwijzing van universeledienstverleners openstaan voor alle aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten en wijst universeledienstverleners aan door middel van een efficiënt, transparant en niet-discriminerend mechanisme.

  • 4. Indien een Partij besluit de leveranciers van de universele dienst te financieren, ziet zij erop toe dat die financiering niet hoger is dan de nettokosten die door de universeledienstverplichting worden veroorzaakt.

Artikel 23.14 Vertrouwelijkheid van informatie
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten die bij onderhandelingen over regelingen op grond van de artikelen 23.5, 23.6, 23.9 en 23.10 vertrouwelijke informatie van een andere aanbieder van telecommunicatienetwerken of -diensten ontvangen, die informatie uitsluitend gebruiken voor het doel waarvoor die is verstrekt en de vertrouwelijkheid van die informatie te allen tijde eerbiedigen.

  • 2. Elke Partij waarborgt de vertrouwelijkheid van de telecommunicatie en daarmee verband houdende verkeersgegevens die bij het gebruik van openbare telecommunicatienetwerken of -diensten worden doorgegeven, op voorwaarde dat de maatregelen die zij daartoe treft niet zodanig worden uitgevoerd dat zij een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie of een verkapte beperking van de handel in diensten vormen.

Artikel 23.15 Buitenlands aandeelhouderschap

Met betrekking tot het aanbieden van telecommunicatienetwerken of -diensten, anders dan publieke radio-omroepdiensten, door commerciële aanwezigheid, legt een Partij geen vereisten voor joint ventures op, noch beperkt zij de deelneming van buitenlands kapitaal in de vorm van maximumpercentages voor buitenlands aandeelhouderschap of in de vorm van de totale waarde van individuele of totale buitenlandse investeringen.

Artikel 23.16 Open en niet-discriminerende internettoegang
  • 1. Elke Partij stelt maatregelen vast of handhaaft maatregelen om ervoor te zorgen dat aanbieders van internettoegangsdiensten de gebruikers van die diensten in staat stellen informatie, inhoud en diensten van hun keuze te raadplegen en te verspreiden.

  • 2. Lid 1 laat de wet- en regelgeving van een Partij in verband met de rechtmatigheid van de in dat lid bedoelde informatie, inhoud of diensten onverlet.

  • 3. Niettegenstaande lid 1 mogen aanbieders van internettoegangsdiensten niet-discriminerende79), redelijke, transparante en evenredige netwerkbeheermaatregelen nemen die in overeenstemming zijn met de wet- en regelgeving van een Partij.

  • 4. Elke Partij stelt maatregelen vast of handhaaft maatregelen om ervoor te zorgen dat aanbieders van internettoegangsdiensten de gebruikers van die diensten in staat stellen apparatuur van hun keuze te gebruiken, mits die apparatuur de veiligheid van andere apparatuur, het netwerk of de via het netwerk verleende diensten niet schaadt.

Artikel 23.17 Internationale mobiele roaming
  • 1. De Partijen streven ernaar samen te werken ter bevordering van transparante en redelijke tarieven voor internationale mobiele roamingdiensten, op zodanige wijze dat de groei van de handel tussen de Partijen kan worden bevorderd en het consumentenwelzijn kan worden vergroot.

  • 2. Elke Partij kan stappen ondernemen ter verbetering van de transparantie en de mededinging op het gebied van internationale mobiele roamingkosten en technologische alternatieven voor roamingdiensten, zoals:

    • a. waarborgen dat informatie over retailtarieven gemakkelijk toegankelijk is voor het publiek; en

    • b. de belemmeringen voor het gebruik van technologische alternatieven voor roaming tot een minimum beperken, waarbij gebruikers die het grondgebied van een Partij bezoeken vanaf het grondgebied van de andere Partij, toegang hebben tot telecommunicatiediensten met gebruikmaking van het apparaat van hun keuze.

HOOFDSTUK 24 INTERNATIONALE ZEEVERVOERDIENSTEN
Artikel 24.1 Toepassingsgebied, definities en beginselen
  • 1. Dit hoofdstuk bevat de beginselen met betrekking tot de liberalisering van diensten op het gebied van het internationale zeevervoer op grond van de hoofdstukken 17, 18 en 19.

  • 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van de hoofdstukken 17, 18 en 19 en de bijlagen 17-A, 17-B en 17-C wordt verstaan onder:

    a. „diensten in verband met de opslag van containers”:

    de opslag van containers op haventerreinen of verder landinwaarts, om die te laden of te lossen, te repareren en gereed te maken voor verscheping;

    b. „douaneafhandeling” of „in- en uitklaring”:

    de afhandeling van douaneformaliteiten namens een derde met betrekking tot de in-, uit- of doorvoer van vracht, ongeacht of die dienst de hoofdactiviteit van de dienstverlener is of een gebruikelijke aanvulling op diens hoofdactiviteit;

    c. „vervoer van deur tot deur of multimodaal vervoer”:

    het vervoer van vracht met behulp van meer dan één wijze van vervoer en dat een internationaal traject over zee omvat, met een enkel vervoersdocument;

    d. „feederdiensten”:

    het vervoer voorafgaand aan en na het vervoer over zee, tussen in een Partij gelegen havens, van internationale vracht, met name in containers, op weg naar een bestemming buiten het grondgebied van die Partij;

    e. „expediteursdiensten”:

    de activiteit waarbij namens een verzender de verscheping wordt georganiseerd en gemonitord, door vervoerdiensten en aanverwante diensten te contracteren, documenten op te stellen en bedrijfsinformatie te verschaffen;

    f. „internationale vracht”:

    vracht die wordt vervoerd tussen een haven van de ene Partij en een haven van de andere Partij of van een derde land, of tussen een haven van een lidstaat en een haven van een andere lidstaat;

    g. „internationale zeevervoerdiensten”:

    het vervoer van passagiers of vracht door zeeschepen tussen een haven van de ene Partij en een haven van de andere Partij of van een derde land, met inbegrip van het rechtstreeks sluiten van contracten met aanbieders van andere vervoerdiensten, teneinde het vervoer van deur tot deur of multimodaal vervoer onder één vervoersdocument te dekken, maar niet het recht om die andere vervoerdiensten te verlenen;

    h. „diensten van scheepsagenten”:

    activiteiten waarbij de zakelijke belangen van een of meer scheepvaartlijnen of scheepvaartmaatschappijen binnen een bepaald geografisch gebied door een agent worden behartigd voor de volgende doeleinden:

    • i. marketing en verkoop van zeevervoer- en aanverwante diensten, van de prijsopgave tot de facturering, alsook het afgeven van vrachtbrieven namens de maatschappijen, het kopen en weer verkopen van de nodige aanverwante diensten, het opstellen van documenten en het verschaffen van bedrijfsinformatie; of

    • ii. het optreden namens de maatschappijen, het organiseren van het aanlopen van schepen of, indien nodig, het overnemen van vracht.

    i. „ondersteunende diensten voor zeevervoer”:

    behandeling van zeevracht, in- en uitklaring, diensten in verband met de opslag van containers, diensten van scheepsagenten en maritieme expediteursdiensten; en

    j. „behandeling van zeevracht”:

    activiteiten van stuwadoorsbedrijven en terminalexploitanten, maar zonder de directe activiteiten van dokwerkers, wanneer die niet door de stuwadoorsbedrijven of terminalexploitanten zelf in dienst zijn genomen; de hier bedoelde activiteiten omvatten de organisatie van en het toezicht op:

    • i. het laden of lossen van schepen;

    • ii. het vastsjorren of losmaken van vracht; en

    • iii. het in ontvangst nemen of afleveren en bewaken van vracht vóór verscheping of na lossing.

  • 3. Gezien het huidige niveau van de liberalisering tussen de Partijen op het gebied van het internationale zeevervoer zijn de volgende beginselen van toepassing:

    • a. de Partijen passen het beginsel van onbeperkte toegang tot de internationale markten voor zeevervoer op commerciële en niet-discriminerende grondslag toe; en

    • b. elke Partij kent aan vaartuigen die de vlag voeren van de andere Partij of die worden geëxploiteerd door dienstverleners uit de andere Partij, een behandeling toe die niet minder gunstig is dan de behandeling die zij aan haar eigen vaartuigen toekent, met betrekking tot onder meer de toegang tot havens, het gebruik van haveninfrastructuur en -diensten, het gebruik van ondersteunende diensten voor zeevervoer, evenals de daarmee verband houdende vergoedingen en heffingen, douanediensten en de toewijzing van aanlegplaatsen en laad- en losinstallaties.

  • 4. Bij het toepassen van de in lid 3 beschreven beginselen geldt het volgende:

    • a. de Partijen mogen in toekomstige overeenkomsten met derde landen geen vrachtverdelingsregelingen opnemen met betrekking tot zeevervoerdiensten, met inbegrip van het vervoer van droge en vloeibare bulkladingen en het lijnverkeer, en moeten dergelijke vrachtverdelingsregelingen, indien zij in eerdere overeenkomsten voorkomen, binnen een redelijke termijn beëindigen; en

    • b. met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst heffen de Partijen alle unilaterale maatregelen of administratieve, technische en andere belemmeringen op die een verkapte beperking kunnen zijn van of een discriminatoir effect kunnen hebben op het vrij verrichten van diensten in het internationale zeevervoer, en zien zij af van de invoering ervan.

  • 5. Elke Partij staat verleners van internationale zeevervoerdiensten uit de andere Partij toe een onderneming op haar grondgebied te vestigen en exploiteren overeenkomstig de voorwaarden van haar lijst van specifieke verbintenissen in de bijlagen 17-A, 17-B en 17-C.

  • 6. Elke Partij geeft verleners van internationale zeevervoerdiensten uit de andere Partij op redelijke en niet-discriminerende voorwaarden toegang tot de volgende havendiensten: loodsen, hulp van duw- en sleepboten, bevoorrading, brandstof- en waterlevering, ophalen en verwerking van afval, kapiteinsdiensten, navigatiehulp, diensten vanaf de wal die essentieel zijn voor het functioneren van een schip, waaronder communicatie, water- en elektriciteitsvoorzieningen, faciliteiten voor noodreparaties, verankering en aan- en afmeren.

  • 7. Elke Partij staat toe dat verleners van internationale zeevervoerdiensten uit de andere Partij eigen of gehuurde lege containers die niet tegen betaling als vracht worden vervoerd, tussen havens van Chili of tussen havens van een lidstaat kunnen herplaatsen.

HOOFDSTUK 25 FINANCIËLE DIENSTEN
Artikel 25.1 Toepassingsgebied
  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op door een Partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake:

    • a. de financiële instellingen uit de andere Partij;

    • b. de investeerders uit de andere Partij, en de investeringen van die investeerders, in financiële instellingen op het grondgebied van de Partij, of

    • c. de grensoverschrijdende handel in financiële diensten.

  • 2. Voor alle duidelijkheid: hoofdstuk 17 is van toepassing op maatregelen:

    • a. ten aanzien van de investeerders uit een Partij, en de investeringen van die investeerders, in verleners van financiële diensten die geen financiële instelling zijn, en

    • b. anders dan maatregelen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten, die betrekking hebben op een investeerder uit een Partij, of de investeringen van die investeerders in financiële instellingen op het grondgebied van de andere Partij.

  • 3. De bepalingen van de hoofdstukken 17 en 18 zijn slechts van toepassing op maatregelen die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen voor zover die bepalingen in dit hoofdstuk zijn opgenomen en er integrerend deel van uitmaken.

  • 4. De artikelen 17.5, 17.16 tot en met 17.23 en 18.9 worden in dit hoofdstuk opgenomen en maken daarvan deel uit.

  • 5. Afdeling D van hoofdstuk 17 wordt opgenomen in en maakt deel uit van dit hoofdstuk, uitsluitend voor beweringen dat een Partij artikel 17.16, artikel 17.17, artikel 17.18, artikel 17.19, artikel 17.20, artikel 17.21, artikel 25.3, lid 2, of artikel 25.5, lid 2, heeft geschonden.

  • 6. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op door een Partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen inzake:

    • a. activiteiten van een centrale bank, een monetaire autoriteit of een andere openbare entiteit ten behoeve van het monetair beleid of het wisselkoersbeleid;

    • b. activiteiten of diensten die onderdeel vormen van een pensioenregeling van de overheid of een wettelijk stelsel van sociale zekerheid; of

    • c. activiteiten of diensten verricht voor rekening van een Partij, met garantiestelling door of gebruikmaking van de financiële middelen van de Partij, haar openbare entiteiten daaronder begrepen.

  • 7. Niettegenstaande lid 6 is dit hoofdstuk van toepassing voor zover een Partij toestaat dat de in lid 6, punt b) of c), bedoelde activiteiten of diensten door haar financiële instellingen in mededinging met een openbare entiteit of een financiële instelling worden verricht.

  • 8. Artikel 25.3 en de artikelen 25.5 tot en met 25.9 zijn niet van toepassing op overheidsopdrachten.

  • 9. Artikel 25.3 en de artikelen 25.5 tot en met 25.8 zijn niet van toepassing op door een Partij verstrekte subsidies, met inbegrip van door de overheid gesteunde leningen, garanties en verzekeringen.

Artikel 25.2 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en bijlage 25 wordt verstaan onder:

a. „verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit een Partij”:

een persoon uit een Partij die op het grondgebied van de Partij actief is in de financiële dienstverlening en die een financiële dienst wil verlenen of verleent door grensoverschrijdende verlening van die dienst;

b. „grensoverschrijdende verlening van financiële diensten” of „grensoverschrijdende handel in financiële diensten”:

het verlenen van een financiële dienst:

  • i. vanaf het grondgebied van een Partij naar het grondgebied van de andere Partij; of

  • ii. op het grondgebied van een Partij door een persoon uit die Partij ten behoeve van een gebruiker van de dienst uit de andere Partij;

c. „financiële instelling”:

een verlener van een of meer financiële diensten die, wat de verlening van die diensten betreft, naar het interne recht van de Partij op het grondgebied waarvan hij is gevestigd, als financiële instelling onder regelgeving of toezicht valt, met inbegrip van filialen op het grondgebied van de Partij van die verlener van financiële diensten waarvan het hoofdkantoor zich op het grondgebied van de andere Partij bevindt;

d. „financiële dienst”:

een dienst van financiële aard, met inbegrip van verzekeringen en aanverwante diensten, bankdiensten en andere financiële diensten (met uitzondering van verzekeringen). Financiële diensten omvatten de volgende activiteiten:

  • i. verzekeringen en aanverwante diensten:

    • A. directe verzekering (met inbegrip van medeverzekering):

      • 1. levensverzekering; en

      • 2. schadeverzekering;

    • B. herverzekering en retrocessie;

    • C. verzekeringsbemiddeling, zoals diensten van makelaars en agenten; en

    • D. ondersteunende diensten in de verzekeringssector, zoals diensten van adviseurs en actuarissen en diensten in verband met risicobeoordeling en de afwikkeling van claims; en

  • ii. bankdiensten en andere financiële diensten (behalve verzekeringen):

    • A. aanvaarding van deposito’s en andere terugbetaalbare fondsen van het publiek;

    • B. alle soorten leningen, waaronder consumentenkrediet en hypotheken, factoring en financiering van commerciële transacties;

    • C. financiële leasing;

    • D. alle diensten in verband met het betalingsverkeer en de overmaking van geld, waaronder creditcards, betaalkaarten, debetkaarten, reischeques en bankwissels;

    • E. verlenen van garanties en stellen van borgtochten;

    • F. transacties voor eigen rekening of voor rekening van cliënten, op de beurs, op de onderhandse markt of anderszins, ten aanzien van:

      • 1. geldmarktinstrumenten (met inbegrip van cheques, effecten en depositocertificaten);

      • 2. deviezen;

      • 3. derivaten, met inbegrip van futures en opties;

      • 4. wisselkoers- en rentetariefinstrumenten, waaronder producten als swaps en rentetermijncontracten;

      • 5. verhandelbare effecten; of

      • 6. andere verhandelbare instrumenten en financiële activa, met inbegrip van ongemunt goud en zilver;

    • G. deelneming in de uitgifte van alle soorten effecten, met inbegrip van garantieverlening en plaatsing in de hoedanigheid van agent (openbaar dan wel particulier) en verlening van diensten in verband met die uitgiften;

    • H. geldmakelaarsdiensten;

    • I. beheer van activa, zoals beheer van contanten of portefeuillebeheer, alle vormen van beheer van collectieve investeringen, beheer van pensioenfondsen, diensten aangaande bewaarneming, depositodiensten en vertrouwensdiensten;

    • J. betalings- en compensatiediensten in verband met financiële activa, met inbegrip van effecten, derivaten en andere verhandelbare instrumenten;

    • K. verstrekking en doorgifte van financiële informatie en verwerking van financiële gegevens en daarop betrekking hebbende software; en

    • L. advies- en bemiddelingsdiensten en andere ondersteunende financiële diensten voor alle onder de bovenstaande punten A) tot en met K) vermelde activiteiten, met inbegrip van kredietonderzoek en -analyse, onderzoek en advies aangaande investeringen en beleggingen, en advies over overnames, bedrijfsreorganisaties en -strategieën;

e. „verlener van financiële diensten uit een Partij”:

een natuurlijke of rechtspersoon uit een Partij die financiële diensten aanbiedt of verleent, met uitzondering van openbare entiteiten;

f. „investering”:

een investering zoals gedefinieerd in artikel 17.2, punt k), met dien verstande dat voor de toepassing van dit hoofdstuk en van bijlage 25 met betrekking tot „leningen” en „schuldbewijzen” het volgende geldt:

  • i. een lening aan of een schuldbewijs uitgegeven door een financiële instelling is alleen dan een investering indien die lening of dat schuldbewijs door de Partij op het grondgebied waarvan de financiële instelling gevestigd is, als eigen vermogen wordt behandeld, en

  • ii. een lening verstrekt door of een schuldbewijs in eigendom van een financiële instelling, anders dan een lening verstrekt aan of een schuldbewijs uitgegeven door een financiële instelling zoals bedoeld onder i), is geen investering;

    voor alle duidelijkheid: een lening verstrekt door of een schuldbewijs in eigendom van een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten, anders dan een lening aan of een schuldbewijs uitgegeven door een financiële instelling, is een investering wat de toepassing van hoofdstuk 17 betreft, indien die lening of dat schuldinstrument voldoet aan de definitie van „investering” in artikel 17.2, punt k);

g. „investeerder uit een Partij”:

een natuurlijke of rechtspersoon uit een Partij die een investering in financiële instellingen op het grondgebied van de andere Partij wil doen, doet of heeft gedaan;

h. „rechtspersoon uit een Partij”:
  • i. voor de EU-Partij: een rechtspersoon die is opgericht of georganiseerd naar het recht van de Europese Unie of van ten minste één van haar lidstaten en die daadwerkelijke zakelijke transacties80) op het grondgebied van de Europese Unie verricht; en

  • ii. voor Chili: een rechtspersoon die is opgericht of georganiseerd naar het recht van Chili en die daadwerkelijke zakelijke transacties op het grondgebied van Chili verricht;

i. „nieuwe financiële dienst”:

een dienst van financiële aard, met inbegrip van diensten in verband met bestaande of nieuwe producten of de wijze waarop een product wordt geleverd, die niet wordt verleend door verleners van financiële diensten op het grondgebied van de ene Partij, maar die wel wordt verleend op het grondgebied van de andere Partij;

j. „openbare entiteit”:
  • i. een overheid, centrale bank of monetaire autoriteit uit een Partij, of een instantie die eigendom is van een Partij of onder zeggenschap staat van een Partij en die zich in hoofdzaak bezighoudt met de uitvoering van overheidstaken of activiteiten voor overheidsdoeleinden, met uitzondering van instanties die zich in hoofdzaak bezighouden met het verlenen van financiële diensten op commerciële basis; of

  • ii. een particuliere instantie die taken vervult die normalerwijze door een centrale bank of monetaire autoriteit worden vervuld; en

k. „zelfregulerende organisatie”:

een niet-gouvernementeel orgaan, met inbegrip van effecten- of termijnbeurzen of effecten- of termijnmarkten, verrekenkantoren, andere organisaties of verenigingen, dat op grond van de wetgeving of een delegatie van de centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten een regulerende of toezichthoudende bevoegdheid uitoefent ten aanzien van verleners van financiële diensten, voor zover van toepassing.

Artikel 25.3 Nationale behandeling
  • 1. Elke Partij behandelt investeerders in financiële instellingen uit de andere Partij en ondernemingen die investeringen in financiële instellingen zijn, wat vestiging betreft, in vergelijkbare situaties81) niet minder gunstig dan haar eigen investeerders in financiële instellingen en hun ondernemingen die financiële instellingen zijn.

  • 2. Elke Partij behandelt investeerders in financiële instellingen uit de andere Partij en hun investeringen in financiële instellingen, wat exploitatie betreft, in vergelijkbare situaties82) niet minder gunstig dan haar eigen investeerders in financiële instellingen en hun investeringen in financiële instellingen.

  • 3. Onder de door een Partij uit hoofde van de leden 1 en 2 toegekende behandeling wordt verstaan:

    • a. ten aanzien van een regionale of lokale overheid van Chili, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die door dat overheidsniveau in soortgelijke situaties wordt toegekend aan investeerders in financiële instellingen uit Chili en aan hun investeringen in financiële instellingen op zijn grondgebied;

    • b. ten aanzien van een overheid van of in een lidstaat, een behandeling die niet minder gunstig is dan de gunstigste behandeling die die overheid in soortgelijke situaties toekent aan investeerders in financiële instellingen van die lidstaat en aan hun investeringen in financiële instellingen op zijn grondgebied83).

Artikel 25.4 Overheidsopdrachten
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat op haar grondgebied gevestigde financiële instellingen uit de andere Partij in vergelijkbare situaties niet minder gunstig worden behandeld dan haar eigen financiële instellingen wat betreft enige maatregel met betrekking tot de aankoop van goederen of diensten door een aanbestedende dienst voor overheidsdoeleinden.

  • 2. De toepassing van de in dit artikel vervatte verplichting om de nationale behandeling te verlenen blijft onderworpen aan de in artikel 28.3 beschreven veiligheids- en algemene uitzonderingen.

Artikel 25.5 Meestbegunstigingsbehandeling
  • 1. Elke Partij behandelt investeerders in financiële instellingen uit de andere Partij en hun ondernemingen die investeringen in financiële instellingen zijn, wat vestiging betreft, in vergelijkbare situaties84) niet minder gunstig dan investeerders in financiële instellingen uit een derde land en hun ondernemingen die financiële instellingen zijn.

  • 2. Elke Partij behandelt investeerders in financiële instellingen uit de andere Partij en hun investeringen in financiële instellingen, wat exploitatie betreft, in vergelijkbare situaties85) niet minder gunstig dan investeerders in financiële instellingen uit een derde land en hun investeringen in financiële instellingen.

  • 3. De leden 1 en 2 worden niet uitgelegd als verplichting voor een Partij om het voordeel van een behandeling dat voortvloeit uit maatregelen die voorzien in de erkenning van normen, met inbegrip van de normen of criteria voor vergunningverlening, licentieverlening of certificering van een natuurlijke persoon of onderneming om een economische activiteit uit te oefenen, of het voordeel van prudentiële maatregelen, uit te breiden tot de investeerders in financiële instellingen uit de andere Partij of tot hun investeringen in financiële instellingen.

  • 4. Voor alle duidelijkheid: de in de leden 1 en 2 bedoelde behandeling heeft geen betrekking op procedures of mechanismen voor de beslechting van investeringsgeschillen waarin andere internationale investeringsovereenkomsten of andere handelsovereenkomsten voorzien. De materiële bepalingen in andere internationale investerings- of handelsovereenkomsten vormen op zich geen „behandeling” als bedoeld in de leden 1 en 2 en kunnen dus geen aanleiding geven tot een inbreuk op dit artikel, bij ontstentenis van door een Partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen. Maatregelen van een Partij die op grond van dergelijke materiële bepalingen worden toegepast, kunnen een „behandeling” uit hoofde van dit artikel vormen en derhalve aanleiding geven tot een inbreuk op dit artikel.

Artikel 25.6 Markttoegang
  • 1. In de in afdeling B van de aanhangsels 25-1 en 25-2 vermelde sectoren of subsectoren waar verbintenissen betreffende markttoegang zijn aangegaan, mag een Partij met betrekking tot markttoegang door middel van de vestiging of exploitatie van financiële instellingen door investeerders uit de andere Partij, noch op basis van haar gehele grondgebied, noch op basis van een territoriale onderverdeling, een maatregel vaststellen of handhaven die:

    • a. het aantal financiële instellingen beperkt, al dan niet in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;

    • b. de totale waarde van de verleende financiële diensten of de activa beperkt in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;

    • c. het totale aantal financiële dienstentransacties of de totale hoeveelheid geleverde financiële diensten uitgedrukt in bepaalde numerieke eenheden, beperkt door middel van quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;

    • d. het totale aantal natuurlijke personen dat in een bepaalde financiëledienstensector mag werken of dat een financiële instelling in dienst mag hebben en die nodig zijn voor en zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van een specifieke financiële dienst, beperkt door middel van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte; of

    • e. specifieke soorten juridische entiteiten of joint ventures via welke een financiële instelling een dienst kan verlenen, vereist of in dat verband beperkingen oplegt.

  • 2. Voor alle duidelijkheid: dit artikel vormt geen beletsel voor een Partij om van een financiële instelling te verlangen dat zij bepaalde financiële diensten door middel van afzonderlijke juridische entiteiten verleent indien uit hoofde van het recht van die Partij het scala van de door de financiële instelling verleende financiële diensten niet door een enkele entiteit kan worden verleend.

Artikel 25.7 Grensoverschrijdende verlening van financiële diensten
  • 1. De artikelen 18.4, 18.5, 18.6 en 18.7 zijn opgenomen in dit hoofdstuk en maken er integrerend deel van uit, en zijn van toepassing op maatregelen die van invloed zijn op verleners van grensoverschrijdende financiële diensten die de in afdeling A van aanhangsels 25-1 en 25-2 vermelde financiële diensten verlenen.

  • 2. Een Partij staat op haar grondgebied gevestigde personen en haar onderdanen, ongeacht waar zij zijn gevestigd, toe financiële diensten te kopen van een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere Partij die op het grondgebied van de andere Partij is gevestigd. Die verplichting houdt voor een Partij geen verplichting in om die dienstverleners toe te staan zaken te doen of klanten te werven op haar grondgebied. Een Partij kan de begrippen „zaken doen” en „klanten werven” voor de toepassing van die verplichting definiëren, op voorwaarde dat die definities niet strijdig zijn met lid 1 van dit artikel.

  • 3. Onverminderd andere prudentiële regelgeving inzake de grensoverschrijdende handel in financiële diensten kan een Partij registratie of toelating van verleners van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere Partij en van financiële instrumenten verlangen.

Artikel 25.8 Hoger management en raden van bestuur

Een Partij eist niet dat een financiële instellingen uit de andere Partij die op haar grondgebied is gevestigd, natuurlijke personen van een bepaalde nationaliteit benoemt als leden van de raad van bestuur of in een hogere leidinggevende functie, zoals kaderlid of manager.

Artikel 25.9 Prestatievereisten
  • 1. Een Partij mag, in verband met de vestiging of exploitatie van een financiële instelling uit een Partij of uit een derde land op haar grondgebied, geen eisen stellen of afdwingen, noch verbintenissen of toezeggingen afdwingen met de strekking:

    • a. dat er een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten wordt uitgevoerd;

    • b. dat een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten interne goederen of diensten betreft;

    • c. dat op haar grondgebied geproduceerde goederen of verleende diensten worden gekocht of gebruikt of die goederen of diensten de voorkeur krijgen, of dat goederen of diensten bij natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied worden gekocht;

    • d. dat de omvang of de waarde van de invoer op welke wijze dan ook wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met die financiële instelling;

    • e. dat de verkoop van door een dergelijke financiële instelling geproduceerde goederen of verleende diensten op haar grondgebied wordt beperkt door die verkoop op welke wijze ook te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of deviezenopbrengsten daarvan;

    • f. dat er overdracht plaatsvindt van technologie, productieprocedés of andere bedrijfsspecifieke knowhow aan natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied;

    • g. dat de door de financiële instelling geproduceerde goederen of verleende diensten vanaf het grondgebied van die Partij exclusief aan een specifieke regionale of mondiale markt worden geleverd;

    • h. dat het hoofdkantoor van die financiële instelling voor een specifieke regio van de wereld die breder is dan het grondgebied van de Partij, of voor de wereldmarkt, op haar grondgebied wordt gevestigd;

    • i. dat een bepaald aantal of percentage onderdanen van die Partij wordt ingehuurd; of

    • j. dat de uitvoer of verkoop voor uitvoer wordt beperkt.

  • 2. Een Partij stelt het genot of het voortgezette genot van een voordeel in verband met de vestiging of exploitatie van een financiële instelling uit een Partij of uit een derde land op haar grondgebied niet afhankelijk van de voorwaarde dat een van de volgende eisen wordt vervuld:

    • a. dat een bepaalde hoeveelheid of een bepaald percentage goederen of diensten interne goederen of diensten betreft;

    • b. dat op haar grondgebied geproduceerde goederen of verleende diensten worden gekocht of gebruikt of die goederen of diensten de voorkeur krijgen, of dat goederen of diensten bij natuurlijke personen of ondernemingen op haar grondgebied worden gekocht;

    • c. dat de omvang of de waarde van de invoer op welke wijze dan ook wordt gekoppeld aan de omvang of de waarde van de uitvoer of aan de hoeveelheid binnengekomen deviezen in verband met die financiële instelling;

    • d. dat de verkoop van door een dergelijke financiële instelling geproduceerde goederen of verleende diensten op haar grondgebied wordt beperkt door die verkoop op welke wijze ook te koppelen aan de omvang of de waarde van de uitvoer of deviezenopbrengsten daarvan; of

    • e. dat de uitvoer of verkoop voor uitvoer wordt beperkt.

  • 3. Lid 2 worden niet uitgelegd als beletsel voor een Partij om het genot of het voortgezette genot van een voordeel in verband met de vestiging of exploitatie van financiële instellingen op haar grondgebied door een investeerder uit een Partij of een derde land afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat de productie naar haar grondgebied wordt verplaatst of dat aldaar diensten worden verleend, werknemers worden opgeleid of in dienst worden genomen, bepaalde installaties worden gebouwd of uitgebreid, of onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten worden verricht.

  • 4. Lid 1, punt f), is niet van toepassing indien:

    • a. een Partij toestemming verleent voor het gebruik van een intellectuele-eigendomsrecht overeenkomstig artikel 31 of artikel 31 bis van de Trips-overeenkomst, of maatregelen vaststelt of handhaaft op grond waarvan de openbaarmaking van gegevens of informatie inzake eigendomsrechten wordt verlangd die binnen het toepassingsgebied vallen van en in overeenstemming zijn met artikel 39, lid 3, van de Trips-overeenkomst; of

    • b. de eis wordt gesteld of de verbintenis of toezegging wordt afgedwongen door een gerecht, een administratief gerecht of een mededingingsautoriteit om een einde te maken aan een praktijk die na een gerechtelijke of administratieve procedure is aangemerkt als een inbreuk op het mededingingsrecht van de Partij.

  • 5. Lid 1, punten a), b) en c), en lid 2, punten a) en b), zijn niet van toepassing op kwalificatievereisten voor goederen of diensten met betrekking tot de deelname aan programma’s voor uitvoerbevordering en buitenlandse hulp.

  • 6. Lid 2, punten a) en b), zijn niet van toepassing op de eisen die worden gesteld door een invoerende Partij met betrekking tot het volume van goederen dat nodig is om in aanmerking te komen voor preferentiële tarieven of preferentiële contingenten.

  • 7. Voor alle duidelijkheid: dit artikel wordt niet uitgelegd als verplichting voor een Partij om toe te staan dat een bepaalde dienst grensoverschrijdend wordt verleend, wanneer die Partij beperkingen of verbodsbepalingen vaststelt of handhaaft op de verlening van diensten die in overeenstemming zijn met de voorbehouden, voorwaarden of kwalificaties die zijn gespecificeerd met betrekking tot een sector, subsector of activiteit die is vermeld in bijlage 25.

  • 8. Dit artikel laat de verplichtingen van een Partij uit hoofde van de WTO-overeenkomst onverlet.

Artikel 25.10 Niet-conforme maatregelen
  • 1. De artikelen 25.3, 25.5, 25.7, 25.8 en 25.9 zijn niet van toepassing op:

    • a. elke bestaande niet-conforme maatregel die wordt gehandhaafd door:

      • i. voor de EU-Partij:

        • A. de Europese Unie, zoals uiteengezet in afdeling C van aanhangsel 25-1;

        • B. de centrale overheid van een lidstaat, zoals uiteengezet in afdeling C van aanhangsel 25-1;

        • C. een regionale overheid van een lidstaat, zoals uiteengezet in afdeling C van aanhangsel 25-1; of

        • D. een lokale overheid; en

      • ii. voor Chili:

        • A. de centrale overheid, zoals uiteengezet in afdeling C van aanhangsel 25-2;

        • B. een regionale overheid, zoals uiteengezet in afdeling C van aanhangsel 25-2; of

        • C. een lokale overheid;

    • b. de handhaving of onverwijlde verlenging van niet-conforme maatregelen als bedoeld in punt a) van dit lid; of

    • c. een wijziging van een niet-conforme maatregel als bedoeld in punt a) van dit lid, voor zover de wijziging de maatregel zoals die onmiddellijk voor de wijziging bestond, niet minder conform maakt met artikel 25.3, 25.5, 25.7, 25.8 of 25.9.

  • 2. De artikelen 25.3, 25.5, 25.7, 25.8 en 25.9 zijn niet van toepassing op maatregelen van een Partij met betrekking tot de door die Partij in afdeling D van respectievelijk aanhangsel 25-1 en 25-2 vermelde sectoren, subsectoren of activiteiten.

  • 3. Een Partij verlangt niet, in het kader van eender welke maatregel die na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst is vastgesteld en die onder afdeling D van aanhangsel 25-1 of 25-2 valt, van een investeerder uit de andere Partij op grond van zijn nationaliteit dat die een financiële instelling die bestaat op het moment waarop de maatregel van kracht wordt, verkoopt of anderszins vervreemdt.

  • 4. Artikel 25.6 is niet van toepassing op maatregelen van een Partij met betrekking tot de door die Partij in afdeling B van aanhangsel 25-1 of 25-2 vermelde sectoren, subsectoren of activiteiten.

  • 5. Wanneer een Partij in bijlage 17-A of 17-B een voorbehoud heeft gemaakt bij artikel 17.9, 17.11, 17.12, 17.13, 18.4 of 18.5, vormt dat voorbehoud tevens een voorbehoud bij artikel 25.3, 25.5, 25.7, 25.8 of 25.9, naargelang van het geval, voor zover de maatregel, sector, subsector of activiteit waarop het voorbehoud betrekking heeft, onder dit hoofdstuk valt.

Artikel 25.11 Prudentiële uitzonderingsbepaling
  • 1. Niets in deze overeenkomst staat eraan in de weg dat een Partij prudentiële maatregelen vaststelt of handhaaft, zoals:

    • a. ter bescherming van investeerders, spaarders, polishouders of personen aan wie een verlener van financiële diensten een fiduciair recht verschuldigd is; of

    • b. ter verzekering van de integriteit en stabiliteit van het financiële stelsel van een Partij.

  • 2. Wanneer dergelijke maatregelen strijdig zijn met de bepalingen van dit deel van deze overeenkomst, mogen zij niet worden gebruikt als middel om de verbintenissen of verplichtingen van een Partij uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst te omzeilen.

Artikel 25.12 Behandeling van informatie

Geen van de bepalingen van dit deel van deze overeenkomst mag zo worden uitgelegd dat zij een Partij ertoe verplicht informatie bekend te maken over de zaken en rekeningen van individuele klanten of vertrouwelijke of geheime informatie die in het bezit van openbare entiteiten is.

Artikel 25.13 Interne regelgeving en transparantie
  • 1. Hoofdstuk 20, met uitzondering van artikel 20.1, lid 5, punten c) tot en met f), en hoofdstuk 36 zijn niet van toepassing op maatregelen van een Partij binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk.

  • 2. Voor zover uitvoerbaar en op een wijze die verenigbaar is met haar rechtsstelsel voor de vaststelling van maatregelen, geldt dat elke Partij:

    • a. het volgende vooraf bekendmaakt:

      • i. de wet- en regelgeving van algemene strekking die zij voornemens is vast te stellen met betrekking tot aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen; of

      • ii. documenten die voldoende details verschaffen over dergelijke mogelijke nieuwe wet- of regelgeving om belangstellenden en de andere Partij in staat te stellen te beoordelen of en hoe hun belangen aanzienlijk kunnen worden beïnvloed;

    • b. belanghebbenden en de andere Partij een redelijke gelegenheid biedt om opmerkingen te maken over de op grond van punt a) bekendgemaakte voorgestelde wet- en regelgeving of documenten;

    • c. de overeenkomstig punt b) ingediende opmerkingen in overweging neemt; en

    • d. een redelijke termijn laat tussen de bekendmaking van wet- en regelgeving op grond van punt a), i), en de datum waarop verleners van financiële diensten daaraan moeten voldoen.

  • 3. Dit artikel is van toepassing op maatregelen van een Partij in verband met vergunningsvereisten en -procedures en kwalificatievereisten en -procedures, en is uitsluitend van toepassing op sectoren waarvoor de Partij specifieke verbintenissen is aangegaan uit hoofde van dit hoofdstuk, en voor zover die specifieke verbintenissen van toepassing zijn.

  • 4. Indien een Partij maatregelen vaststelt of handhaaft met betrekking tot vergunningen voor het verlenen van een financiële dienst, zorgt zij ervoor dat:

    • a. die maatregelen zijn gebaseerd op objectieve en transparante criteria86);

    • b. de vergunningsprocedures onpartijdig zijn en toereikend om de aanvragers in staat te stellen aan te tonen of zij aan de eisen voldoen, indien dergelijke eisen bestaan; en

    • c. de vergunningsprocedures als zodanig niet op ongerechtvaardigde wijze verhinderen dat aan de eisen wordt voldaan.

  • 5. Indien een Partij een vergunning87) vereist voor de levering van een financiële dienst, publiceert zij onverwijld de informatie, of maakt zij die anderszins openbaar, die de aanvrager nodig heeft om te voldoen aan de vereisten en procedures om die vergunning te verkrijgen, behouden, wijzigen en verlengen. Die informatie omvat onder meer, voor zover beschikbaar:

    • a. de vereisten en procedures voor het verkrijgen, behouden, wijzigen en verlengen van die vergunning;

    • b. contactgegevens van de relevante bevoegde autoriteiten;

    • c. procedures voor het instellen van hoger beroep tegen of het toetsen van beslissingen inzake aanvragen;

    • d. procedures voor het toezicht op of de handhaving van de naleving van de voorwaarden van vergunningen en kwalificaties; en

    • e. mogelijkheden voor inspraak van het publiek, bijvoorbeeld via hoorzittingen of opmerkingen.

  • 6. Indien een Partij een vergunning nodig heeft voor het verlenen van een financiële dienst, moeten de bevoegde autoriteiten van die Partij:

    • a. voor zover praktisch uitvoerbaar, een aanvrager toestaan een aanvraag in te dienen op elk moment in het jaar88);

    • b. een redelijke termijn hanteren voor het indienen van een aanvraag indien specifieke termijnen voor aanvragen bestaan;

    • c. de behandeling van de aanvraag zonder onnodige vertraging in gang zetten;

    • d. zich inspannen om aanvragen in elektronische vorm te accepteren onder dezelfde voorwaarden inzake echtheid als gedrukte aanvragen; en

    • e. in plaats van originele documenten kopieën aanvaarden van documenten die overeenkomstig het recht van de Partij zijn gewaarmerkt, tenzij de bevoegde autoriteiten originele documenten verlangen om de integriteit van het vergunningsproces te beschermen.

  • 7. Elke Partij ziet erop toe dat de vergunningsprocedures en formaliteiten zo eenvoudig mogelijk zijn en de verlening van de financiële dienst niet onnodig bemoeilijken of vertragen.

  • 8. Elke Partij zet zich in om het indicatieve tijdschema voor de behandeling van een aanvraag vast te stellen en verstrekt, op verzoek van de aanvrager en zonder onnodige vertraging, informatie over de status van de aanvraag.

  • 9. Indien een bevoegde autoriteit van oordeel is dat een aanvraag krachtens de wet- en regelgeving van de Partij onvolledig is zodat die niet in behandeling kan worden genomen, moet de bevoegde autoriteit binnen een redelijke termijn en voor zover praktisch haalbaar:

    • a. de aanvrager ervan in kennis stellen dat de aanvraag onvolledig is;

    • b. op verzoek van de aanvrager aangeven welke aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te vervolledigen of anderszins aangeven waarom de aanvraag als onvolledig wordt beschouwd; en

    • c. de aanvrager de mogelijkheid89) bieden de aanvullende informatie te verstrekken die nodig is om de aanvraag te vervolledigen.

  • 10. Indien geen van de in lid 9, punt a), b) of c), genoemde acties uitvoerbaar is, stellen de bevoegde autoriteiten, indien de aanvraag wegens onvolledigheid wordt afgewezen, de aanvrager niettemin binnen een redelijke termijn daarvan in kennis.

  • 11. Elke Partij ziet erop toe dat haar bevoegde autoriteiten, met betrekking tot de vergunningsvergoedingen90) die zij in rekening brengen, aanvragers een lijst van vergoedingen of informatie verstrekken over de wijze waarop de hoogte van de vergoedingen wordt bepaald, en de vergoedingen niet gebruiken als middel om de verbintenissen of verplichtingen van de Partij te omzeilen.

  • 12. Een bevoegde autoriteit is bij haar besluitvorming onafhankelijk en is geen verantwoording verschuldigd aan verleners van de diensten waarvoor de vergunning vereist is.

  • 13. Elke Partij ziet erop toe dat de behandeling van een aanvraag, met inbegrip van het definitieve besluit, wordt voltooid binnen een redelijke termijn na de indiening van een volledige aanvraag, en dat de aanvrager in kennis wordt gesteld van het besluit over de aanvraag en dat voor zover mogelijk schriftelijk.

  • 14. Indien de bevoegde autoriteit een aanvraag afwijst, wordt de aanvrager daarvan, op eigen verzoek of op initiatief van de bevoegde autoriteit, zonder onnodige vertraging schriftelijk in kennis gesteld. De aanvrager moet voor zover praktisch uitvoerbaar worden geïnformeerd over de redenen voor de afwijzing van de aanvraag en over de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen dat besluit. Een aanvrager moet binnen een redelijke termijn opnieuw een aanvraag kunnen indienen.

  • 15. Indien examens vereist zijn voor een vergunning, ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat een dergelijke examens met redelijk frequente tussenpozen wordt gepland en stelt zij een redelijke termijn vast waarbinnen aanvragers zich kunnen aanmelden voor de examens.

  • 16. Elke Partij ziet erop toe dat een vergunning, eenmaal verleend, zonder onnodige vertraging en overeenkomstig de daarin gestelde voorwaarden in werking treedt.

Artikel 25.14 Financiële diensten die nieuw zijn op het grondgebied van een Partij
  • 1. Elke Partij staat financiële instellingen uit de andere Partij die geen filiaal zijn toe nieuwe financiële diensten te verlenen waarvoor eerstgenoemde Partij haar eigen financiële instellingen overeenkomstig haar interne wetgeving onder soortgelijke omstandigheden toestemming zou geven, tenzij de introductie van de nieuwe financiële diensten de vaststelling van nieuwe wet- of regelgeving of een wijziging van bestaande wet- of regelgeving vereist.

  • 2. Een Partij kan de institutionele en rechtsvorm vaststellen waarin de nieuwe financiële dienst kan worden verleend en de verlening daarvan aan een vergunningsplicht onderwerpen. Wanneer een vergunning vereist is, wordt over de afgifte binnen een redelijke termijn een besluit genomen en wordt de vergunning uitsluitend om prudentiële redenen geweigerd.

  • 3. Dit artikel belet niet dat een financiële instelling uit een Partij de andere Partij verzoekt te overwegen de verlening van een financiële dienst die niet binnen het grondgebied van een van de Partijen wordt verleend, toe te staan. Dat verzoek is onderworpen aan het recht van de Partij die het verzoek ontvangt, en niet aan de verplichtingen van dit artikel.

Artikel 25.15 Zelfregulerende organisaties

Indien een Partij verlangt dat een financiële instelling of een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere Partij lid is van, participeert in of toegang heeft tot een zelfregulerende organisatie om een financiële dienst te mogen verlenen op of naar het grondgebied van eerstgenoemde Partij, dan draagt die Partij er zorg voor dat de zelfregulerende organisatie de in de artikelen 17.9, 17.11, 18.4 en 18.5 vervatte verplichtingen nakomt.

Artikel 25.16 Betalings- en clearingsystemen

Onder voorwaarden van nationale behandeling verschaft elke Partij aan op haar grondgebied gevestigde financiële instellingen uit de andere Partij toegang tot betalings- en clearingsystemen van openbare entiteiten, alsook tot voor de normale bedrijfsvoering beschikbare officiële financierings- en herfinancieringsfaciliteiten. Dit artikel verleent geen toegang tot de faciliteiten van kredietverstrekker in laatste instantie van de Partij.

Artikel 25.17 Subcomité Financiële diensten
  • 1. Het op grond van artikel 8.8, lid 1, opgerichte Subcomité Financiële diensten (het „subcomité”) bestaat uit vertegenwoordigers van de Partijen die verantwoordelijk zijn voor financiële diensten.

  • 2. Het subcomité:

    • a. ziet toe op de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk;

    • b. onderzoekt door een Partij voorgelegde problemen in verband met financiële diensten;

    • c. onderhoudt een dialoog over de regulering van de financiëledienstensector teneinde de wederzijdse kennis van de respectieve regelgevingssystemen van de Partijen te verbeteren en samen te werken aan de ontwikkeling van internationale normen, en

    • d. neemt deel aan de geschillenbeslechtingsprocedures overeenkomstig artikel 25.20.

Artikel 25.18 Technisch overleg en raadplegingen
  • 1. Een Partij kan verzoeken om technisch overleg en raadplegingen met de andere Partij over elke uit dit deel van deze overeenkomst voortvloeiende aangelegenheid die van invloed is op financiële diensten. De andere Partij neemt het verzoek in welwillende overweging. De Partijen stellen het subcomité in kennis van de resultaten van hun overleg en raadplegingen.

  • 2. Elke Partij ziet erop toe dat haar delegatie bij dat technisch overleg en die raadplegingen ambtenaren omvat met relevante deskundigheid op het gebied van financiële diensten.

  • 3. Voor alle duidelijkheid: niets in dit artikel wordt zodanig uitgelegd dat een Partij verplicht is:

    • a. af te wijken van haar wet- en regelgeving betreffende de uitwisseling van informatie tussen financiële regelgevende autoriteiten of van de vereisten van een overeenkomst of regeling tussen financiële autoriteiten van de Partijen; of

    • b. regelgevende autoriteiten te verplichten acties te ondernemen die indruisen tegen specifieke regelgevende, toezichthoudende, administratieve of handhavingsmaatregelen.

  • 4. Niets in dit artikel wordt uitgelegd als beletsel voor een Partij die voor toezichtsdoeleinden informatie nodig heeft over een financiële instelling die op het grondgebied van de andere Partij is gevestigd of over een verlener van grensoverschrijdende financiële diensten uit de andere Partij, om de bevoegde regelgevende autoriteit van de andere Partij te verzoeken om die informatie.

  • 5. Voor alle duidelijkheid: dit artikel laat de rechten en verplichtingen van de Partijen uit hoofde van hoofdstuk 38 onverlet.

Artikel 25.19 Geschillenbeslechting
  • 1. Hoofdstuk 38, met inbegrip van de bijlagen 38-A en 38-B, is als gewijzigd bij dit artikel van toepassing op de geschillenbeslechting met betrekking tot de toepassing en interpretatie van dit hoofdstuk.

  • 2. Naast de vereisten van artikel 38.9 moeten panelleden beschikken over expertise op het gebied van of ervaring met wetgeving inzake financiële diensten of de praktijk op dat gebied, waaronder bijvoorbeeld de regulering van financiële instellingen, tenzij de Partijen anders overeenkomen.

  • 3. Het subcomité beveelt het Gemengd Comité aan een lijst vast te stellen van ten minste 15 personen die aan de vereisten van lid 2 voldoen en bereid en in staat zijn om als panellid op te treden. Het Gemengd Comité stelt een dergelijke lijst uiterlijk een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst vast. Die lijst bestaat uit drie deellijsten:

    • a. een deellijst van personen die op basis van voorstellen van de EU-Partij is opgesteld;

    • b. een deellijst van personen die op basis van voorstellen van Chili is opgesteld; en

    • c. een deellijst van personen die geen onderdaan van een van de Partijen zijn en die als voorzitter van het panel zullen fungeren.

  • 4. Elke deellijst bevat ten minste vijf personen. Het Gemengd Comité ziet erop toe dat de lijst te allen tijde ten minste uit dat aantal personen blijft bestaan.

  • 5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk komt de in lid 3 van dit artikel bedoelde lijst na de vaststelling ervan in de plaats van de op grond van artikel 38.8, lid 1, vastgestelde lijst.

Artikel 25.20 Beslechting van investeringsgeschillen met betrekking tot financiële diensten
  • 1. Afdeling D van hoofdstuk 17 is, als gewijzigd bij dit artikel, van toepassing op:

    • a. investeringsgeschillen met betrekking tot door een Partij vastgestelde of gehandhaafde maatregelen met betrekking tot investeerders en hun investeringen in financiële instellingen waarop dit deel van deze overeenkomst van toepassing is en waarin een investeerder beweert dat een Partij artikel 25.3, lid 2, artikel 25.5, lid 2, of artikel 17.17, 17.18, 17.19 of 17.20 heeft geschonden, of

    • b. investeringsgeschillen die zijn ingeleid op grond van hoofdstuk 17 en waarin artikel 25.11 is ingeroepen.

  • 2. In het geval van een investeringsgeschil op grond van lid 1, punt a), van dit artikel, of indien de verweerder op grond van lid 1, punt b), van dit artikel binnen 60 dagen na de indiening van een vordering bij het Gerecht overeenkomstig artikel 17.30 een beroep doet op artikel 25.11, kan de formatie van het Gerecht waarbij de zaak aanhangig is, na raadpleging van de partijen bij het geschil en op grond van artikel 17.50, een of meer deskundigen van de op grond van artikel 25.19 vastgestelde lijst aanwijzen om verslag uit te brengen over feitelijke kwesties in verband met financiële diensten die door een partij bij het geschil in de procedure aan de orde worden gesteld.

  • 3. Gezien het belang van het recht van een Partij om prudentiële redenen maatregelen vast te stellen of te handhaven, indien dergelijke maatregelen binnen het toepassingsgebied van artikel 25.11 vallen, is dat artikel van toepassing als geldig verweer tegen een vordering die gebaseerd is op een van de andere bepalingen van dit deel van deze overeenkomst, met inbegrip van artikel 17.17. Na een verzoek om overleg op grond van artikel 17.27 kan de verweerder de zaak schriftelijk voorleggen aan het subcomité met het verzoek te bepalen of en, zo ja, in welke mate, de maatregel waarop dat verzoek om overleg betrekking heeft, gerechtvaardigd is uit hoofde van artikel 25.11. Dat voorleggen moet zo spoedig mogelijk na de ontvangst van het verzoek om overleg plaatsvinden. Na het voorleggen worden de in de artikelen 17.27, 17.28 en 17.30 bedoelde termijnen geschorst.

  • 4. Nadat een zaak op grond van lid 3 is voorgelegd, tracht het subcomité te goeder trouw tot een vaststelling te komen. Een dergelijke vaststelling wordt onverwijld aan de partijen bij het geschil meegedeeld.

  • 5. Voor zover het subcomité vaststelt dat de maatregel gerechtvaardigd is uit hoofde van artikel 25.11, wordt geen vordering op grond van artikel 17.30 bij het Gerecht ingediend.

  • 6. Indien het subcomité binnen drie maanden nadat de zaak op grond van lid 3 van dit artikel is voorgelegd geen vaststelling heeft gedaan, is de in dat lid bedoelde schorsing van termijnen niet langer van toepassing.

  • 7. Indien de verweerder nalaat om de zaak op grond van lid 3 van dit artikel voor te leggen, dan doet dat niet af aan zijn recht om artikel 25.11 in een latere fase van de procedure bij wijze van verweer in te roepen. Het Gerecht trekt geen negatieve conclusies uit het feit dat het subcomité niet tot een vaststelling is gekomen.

HOOFDSTUK 26 DIGITALE HANDEL
AFDELING A ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 26.1 Toepassingsgebied
  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op handel die langs elektronische weg mogelijk wordt gemaakt.

  • 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op audiovisuele diensten.

Artikel 26.2 Definities
  • 1. De definities in de artikelen 17.2 en 18.2 zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

  • 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    a. „consument”:

    elke natuurlijke persoon, of rechtspersoon indien vastgelegd in de wet- en regelgeving van een Partij, die een openbare telecommunicatiedienst gebruikt of aanvraagt voor doeleinden buiten zijn of haar handels-, bedrijfs- of beroepsactiviteit;

    b. „directmarketingcommunicatie”:

    elke vorm van commerciële reclame waarbij een natuurlijke of rechtspersoon via een openbare telecommunicatiedienst marketingboodschappen rechtstreeks aan eindgebruikers meedeelt en die ten minste elektronische post, tekst en multimediaberichten omvat;

    c. „elektronische authenticatie”:

    een proces dat het mogelijk maakt het volgende te bevestigen:

    • i. de elektronische identificatie van een natuurlijke of rechtspersoon; of

    • ii. de herkomst en integriteit van gegevens in elektronische vorm;

    d. „elektronisch zegel”:

    door een rechtspersoon gebruikte gegevens in elektronische vorm die gehecht zijn aan of logisch verbonden zijn met andere gegevens in elektronische vorm en die worden gebruikt om de oorsprong en integriteit van die andere gegevens te waarborgen;

    e. „elektronische handtekening”:

    gegevens in elektronische vorm die gehecht zijn aan of logisch verbonden zijn met andere elektronische gegevens en die aan de volgende eisen voldoen:

    • i. zij worden door een natuurlijke persoon gebruikt om zich akkoord te verklaren met de gegevens in elektronische vorm waarop zij betrekking hebben; en

    • ii. zij zijn op zodanige wijze gekoppeld aan de gegevens in elektronische vorm waarop zij betrekking hebben, dat eventuele latere wijzigingen in de elektronische gegevens kunnen worden opgespoord;

    f. „elektronische vertrouwensdienst”:

    een elektronische dienst bestaande uit het aanmaken, verifiëren en valideren van elektronische handtekeningen, elektronische zegels, elektronische tijdstempels, elektronisch aangetekende bezorging, authenticatie van websites en op die dienst betrekking hebbende certificaten;

    g. „eindgebruiker”:

    elke natuurlijke of rechtspersoon die gebruikmaakt of verzoekt om gebruikmaking van een openbare telecommunicatiedienst, hetzij als consument, hetzij, indien vastgelegd in de wet- en regelgeving van een Partij, voor handels-, bedrijfs- of beroepsdoeleinden;

    h. „persoonsgegevens”:

    persoonsgegevens als omschreven in artikel 8.3, punt r), en

    i. „openbare telecommunicatiedienst”:

    een openbare telecommunicatiedienst als omschreven in artikel 23.2, punt j).

Artikel 26.3 Recht om regelgeving vast te stellen

De Partijen herbevestigen hun recht om voor hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals bescherming van de volksgezondheid, sociale diensten, onderwijs, veiligheid, milieu, met inbegrip van klimaatverandering, openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming, of de bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid.

Artikel 26.4 Uitzonderingen

Niets in dit hoofdstuk belet de Partijen maatregelen overeenkomstig de artikelen 25.11, 39.1 en 39.2 vast te stellen of te handhaven om de daarin vermelde redenen van openbaar belang.

AFDELING B GEGEVENSSTROMEN EN BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS
Artikel 26.5 Grensoverschrijdende gegevensstromen

De Partijen verbinden zich ertoe grensoverschrijdende gegevensstromen te waarborgen om de digitale handel te vergemakkelijken. Daartoe legt een Partij geen beperkingen op aan grensoverschrijdende gegevensstromen tussen de Partijen door:

  • a. het gebruik van computerfaciliteiten of netwerkelementen op het grondgebied van die Partij te vereisen voor verwerking, onder meer door het gebruik van computerfaciliteiten of netwerkelementen op te leggen die op het grondgebied van een Partij zijn gecertificeerd of goedgekeurd;

  • b. de gegevenslokalisatie op het grondgebied van de Partij te vereisen met het oog op opslag of verwerking;

  • c. de opslag of verwerking op het grondgebied van de andere Partij te verbieden; of

  • d. de grensoverschrijdende overdracht van gegevens afhankelijk te stellen van het gebruik van computerfaciliteiten of netwerkelementen op het grondgebied van die Partij of van vereisten inzake lokalisatie op het grondgebied van die Partij.

Artikel 26.6 Bescherming van persoonsgegevens en privacy
  • 1. Elke Partij erkent dat de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer een grondrecht is en dat strenge normen in dat verband bijdragen tot het versterken van het vertrouwen in de digitale economie en de ontwikkeling van de handel.

  • 2. Elke Partij kan maatregelen vaststellen en handhaven die zij passend acht om de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer te waarborgen, onder meer door de vaststelling en toepassing van regels inzake de grensoverschrijdende doorgifte van persoonsgegevens. Niets in dit deel van deze overeenkomst doet afbreuk aan de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer die door de maatregelen van een Partij wordt geboden.

AFDELING C SPECIFIEKE BEPALINGEN
Artikel 26.7 Douanerechten op elektronische transmissies

Een Partij heft geen douanerechten op elektronische transmissies tussen een persoon uit die Partij en een persoon uit de andere Partij.

Artikel 26.8 Geen voorafgaande toestemming
  • 1. Een Partij eist geen voorafgaande toestemming louter op grond dat een dienst online wordt verleend91), en stelt of handhaaft geen andere eisen van gelijke werking.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing op telecommunicatiediensten, omroepdiensten, gokdiensten, juridische vertegenwoordiging of diensten van notarissen of gelijkwaardige beroepen, voor zover die een rechtstreeks en specifiek verband houden met de uitoefening van openbaar gezag.

Artikel 26.9 Sluiten van contracten langs elektronische weg
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat haar wet- en regelgeving toestaat dat contracten langs elektronische weg worden gesloten en dat de wettelijke vereisten voor contractuele procedures geen belemmeringen opwerpen voor het gebruik van langs elektronische weg gesloten contracten of ertoe leiden dat dergelijke contracten geen rechtsgevolgen hebben en niet rechtsgeldig zijn op grond van het feit dat zij langs elektronische weg zijn gesloten.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing op:

    • a. omroepdiensten, gokdiensten en juridische vertegenwoordiging;

    • b. diensten van notarissen of gelijkwaardige beroepen die een rechtstreeks en specifiek verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag; en

    • c. contracten waarbij rechten op onroerend goed worden gevestigd of overgedragen, contracten waarvoor het recht de tussenkomst voorschrijft van rechtbanken, overheden of beroepsgroepen die openbaar gezag uitoefenen, contracten voor persoonlijke zekerheden en contracten voor zakelijke zekerheden die gesteld worden door personen die handelen voor doeleinden buiten hun handels-, bedrijfs- of beroepsactiviteit, en contracten die onder het familierecht of het erfrecht vallen.

Artikel 26.10 Elektronische vertrouwensdiensten en elektronische authenticatie
  • 1. Een Partij ontkent niet de rechtsgevolgen of de toelaatbaarheid als bewijsmiddel in gerechtelijke of administratieve procedures van elektronische vertrouwensdiensten of elektronische authenticaties, louter op grond dat die in elektronische vorm zijn.

  • 2. Een Partij mag niet overgaan tot de vaststelling of handhaving van maatregelen die:

    • a. partijen bij een elektronische transactie verbieden om onderling de meest geschikte methode van elektronische authenticatie voor hun transactie te bepalen; of

    • b. partijen bij een elektronische transactie de mogelijkheid ontzeggen om door gerechtelijke of administratieve autoriteiten te laten vaststellen dat hun elektronische transactie voldoet aan eventuele wettelijke vereisten met betrekking tot elektronische vertrouwensdiensten of elektronische authenticatie.

  • 3. Niettegenstaande lid 2 kan een Partij eisen dat voor een bepaalde categorie elektronische transacties de methode van elektronische authenticatie of de elektronische vertrouwensdienst:

    • a. wordt gecertificeerd door een overeenkomstig haar recht geaccrediteerde autoriteit; of

    • b. voldoet aan bepaalde objectieve, transparante en niet-discriminerende prestatienormen die uitsluitend betrekking hebben op de specifieke kenmerken van de betrokken categorie elektronische transacties.

Artikel 26.11 Online consumentenvertrouwen
  • 1. De Partijen erkennen het belang om het vertrouwen van consumenten in de digitale handel te vergroten. Elke Partij stelt maatregelen vast of handhaaft die om te zorgen voor een doeltreffende bescherming van consumenten die betrokken zijn bij transacties in elektronische handel, met inbegrip van maatregelen die:

    • a. frauduleuze en bedrieglijke handelspraktijken verbieden;

    • b. van leveranciers van goederen en diensten verlangen dat zij te goeder trouw handelen en zich houden aan eerlijke handelspraktijken, onder meer door het verbod consumenten ongevraagde goederen en diensten in rekening te brengen;

    • c. van leveranciers van goederen of diensten eisen dat zij consumenten duidelijke en grondige informatie verstrekken over hun identiteit en contactgegevens92), alsook over de goederen of diensten, de transactie en de toepasselijke consumentenrechten; en

    • d. consumenten toegang verlenen tot verhaal om hun rechten te doen gelden, met inbegrip van een recht op verhaal indien goederen of diensten worden betaald en niet worden geleverd of verleend zoals overeengekomen.

  • 2. De Partijen erkennen het belang van samenwerking tussen hun respectieve nationale instanties voor consumentenbescherming, of andere relevante organen, bij activiteiten in verband met elektronische handel teneinde het vertrouwen van consumenten te vergroten.

Artikel 26.12 Ongevraagde directmarketingberichten
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat eindgebruikers doeltreffend worden beschermd tegen ongevraagde directmarketingberichten.

  • 2. Elke Partij stelt doeltreffende maatregelen vast, of handhaaft die, met betrekking tot ongevraagde directmarketingberichten die:

    • a. verstrekkers van ongevraagde directmarketingberichten verplichten ervoor te zorgen dat de ontvangers kunnen voorkomen dat zij dergelijke berichten blijven ontvangen; of

    • b. de toestemming van ontvangers vereisen, zoals bepaald in de wet- en regelgeving van elke Partij, om directmarketingberichten te ontvangen.

  • 3. Elke Partij ziet erop toe dat directmarketingberichten duidelijk als zodanig herkenbaar zijn, duidelijk onthullen namens wie zij worden gedaan en de nodige informatie bevatten om eindgebruikers in staat te stellen kosteloos en op elk moment om stopzetting te verzoeken.

Artikel 26.13 Verbod op verplichte overdracht van of toegang tot broncode
  • 1. Een Partij verlangt geen overdracht van of toegang tot de broncode van software die eigendom is van een natuurlijke of rechtspersoon uit de andere Partij. Dit lid is niet van toepassing op de vrijwillige overdracht van of het verlenen van toegang tot een broncode op commerciële basis door een persoon uit de andere Partij, bijvoorbeeld in het kader van een overheidsopdracht of een contract waarover vrij onderhandeld is. Niets in dit lid verhindert een persoon uit een Partij om zijn software in licentie te geven op basis van vrije en open bron.

  • 2. Voor alle duidelijkheid: de artikelen 25.11, 39.1 en 39.2 kunnen van toepassing zijn op maatregelen van een Partij die in het kader van een certificeringsprocedure worden vastgesteld of gehandhaafd.

  • 3. Niets in dit artikel doet afbreuk aan:

    • a. uitspraken van een gerechtelijke instantie, een administratief gerecht of een mededingingsautoriteit om een einde te maken aan een inbreuk op het mededingingsrecht;

    • b. bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten; of

    • c. het recht van een Partij om maatregelen te nemen overeenkomstig artikel 28.3.

Artikel 26.14 Samenwerking inzake regelgevingskwesties met betrekking tot digitale handel
  • 1. De Partijen werken samen door informatie uit te wisselen over hun respectieve recht en de uitvoering daarvan, met betrekking tot regelgevingskwesties die voortvloeien uit de digitale handel, met inbegrip van:

    • a. de erkenning en facilitering van interoperabele grensoverschrijdende elektronische vertrouwens- en authenticatiediensten;

    • b. de behandeling van directmarketingberichten;

    • c. de bescherming van de consument online; en

    • d. alle andere regelgevingskwesties die relevant zijn voor de ontwikkeling van de digitale handel.

  • 2. De Partijen onderhouden een dialoog op basis van de in lid 1 bedoelde informatie-uitwisseling.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op de regels en maatregelen van een Partij voor de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van de grensoverschrijdende doorgifte van persoonsgegevens.

Artikel 26.15 Evaluatie

Op verzoek van een van de Partijen evalueert het in artikel 18.10 genoemde Subcomité Diensten en investeringen de uitvoering van dit hoofdstuk, met name in het licht van relevante veranderingen die van invloed zijn op de digitale handel en die kunnen voortvloeien uit nieuwe bedrijfsmodellen of technologieën. Het Subcomité Diensten en investeringen brengt verslag uit van zijn bevindingen en kan het Gemengd Comité de nodige aanbevelingen doen.

HOOFDSTUK 27 KAPITAALVERKEER, BETALINGEN EN OVERMAKINGEN EN TIJDELIJKE VRIJWARINGSMAATREGELEN
Artikel 27.1 Doel en toepassingsgebied

Het doel van dit hoofdstuk is het mogelijk maken van een vrij kapitaal- en betalingsverkeer in verband met transacties die in het kader van dit deel van deze overeenkomst zijn geliberaliseerd93).

Artikel 27.2 Lopende rekening

Onverminderd de overige bepalingen van dit deel van deze overeenkomst staat elke Partij alle betalingen en overmakingen in verband met transacties op de lopende rekening van de betalingsbalans toe die onder het toepassingsgebied van dit deel van deze overeenkomst vallen, in een vrij converteerbare valuta en overeenkomstig de Statuten van het Internationaal Monetair Fonds die op 22 juli 1944 in Bretton Woods, New Hampshire, zijn aangenomen.

Artikel 27.3 Kapitaalverkeer

Onverminderd de overige bepalingen van dit deel van deze overeenkomst staat elke Partij, in verband met transacties op de kapitaalrekening en de financiële rekening van de betalingsbalans, het vrije verkeer van kapitaal toe met het oog op de liberalisering van investeringen en andere transacties als bedoeld in de hoofdstukken 17, 18 en 25.

Artikel 27.4 Toepassing van wet- en regelgeving met betrekking tot kapitaalverkeer, betalingen of overmakingen
  • 1. De artikelen 17.20, 27.2 en 27.3 mogen niet worden uitgelegd als beletsel voor een Partij om toepassing te geven aan haar wet- en regelgeving betreffende:

    • a. faillissement, insolventie of crediteurenbescherming;

    • b. de uitgifte van, de handel in of de verhandeling van financiële instrumenten zoals effecten, futures of derivaten;

    • c. financiële verslaglegging of registratie van het kapitaalverkeer, betalingen of overmakingen waar dat nodig is ter ondersteuning van de rechtshandhavings- of financiële regelgevende autoriteiten;

    • d. overtredingen of misdrijven, misleidende of frauduleuze praktijken;

    • e. waarborgen dat wordt voldaan aan beschikkingen of uitspraken in gerechtelijke of administratieve procedures; of

    • f. socialezekerheidsregelingen, wettelijke pensioenregelingen of verplichte spaarregelingen.

  • 2. De in lid 1 bedoelde wet- en regelgeving moet op billijke en niet-discriminerende wijze worden toegepast en mag niet worden toegepast op een manier die een verkapte beperking van het kapitaalverkeer, betalingen of overmakingen vormt.

Artikel 27.5 Tijdelijke vrijwaringsmaatregelen

In uitzonderlijke omstandigheden bij ernstige moeilijkheden, of dreigende ernstige moeilijkheden, voor de werking van de Europese economische en monetaire unie van de Europese Unie, kan de EU-Partij voor een periode van ten hoogste zes maanden vrijwaringsmaatregelen vaststellen of handhaven met betrekking tot het kapitaalverkeer, betalingen of overmakingen. Die maatregelen worden beperkt tot het strikt noodzakelijke.

Artikel 27.6 Beperkingen in geval van moeilijkheden met betrekking tot de betalingsbalans en de buitenlandse financiële positie
  • 1. Als een Partij ernstige moeilijkheden ondervindt of dreigt te ondervinden met betrekking tot de betalingsbalans of de buitenlandse financiële positie, kan zij beperkende maatregelen vaststellen of handhaven ten aanzien van het kapitaalverkeer, betalingen of overmakingen94).

  • 2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen:

    • a. moeten in overeenstemming zijn met de Statuten van het Internationaal Monetair Fonds, in voorkomend geval;

    • b. mogen niet verder gaan dan noodzakelijk is om de in lid 1 van dit artikel bedoelde situatie aan te pakken;

    • c. moeten tijdelijk zijn en geleidelijk worden opgeheven naarmate de in lid 1 van dit artikel bedoelde situatie verbetert;

    • d. moeten onnodig nadeel aan de commerciële, economische en financiële belangen van de andere Partij vermijden, en

    • e. mogen niet discriminerend zijn in vergelijking met derde landen in vergelijkbare situaties.

  • 3. Ten aanzien van de handel in goederen kan elke Partij beperkende maatregelen vaststellen of handhaven ter bescherming van haar buitenlandse financiële positie of haar betalingsbalans. Dergelijke maatregelen moeten in overeenstemming zijn met de GATT 1994 en het Memorandum van Overeenstemming betreffende de betalingsbalansbepalingen van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994.

  • 4. Ten aanzien van de handel in diensten kan elke Partij beperkende maatregelen vaststellen of handhaven ter bescherming van haar buitenlandse financiële positie of haar betalingsbalans. Dergelijke maatregelen moeten in overeenstemming zijn met artikel XII van de GATS.

  • 5. Een Partij die de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen vaststelt of handhaaft, stelt de andere Partij daarvan onverwijld in kennis.

  • 6. Indien op grond van dit artikel beperkende maatregelen worden vastgesteld of gehandhaafd, plegen de Partijen onverwijld overleg in het Subcomité Diensten en investeringen, tenzij dergelijk overleg wordt gepleegd in andere fora waarvan beide Partijen lid zijn. Tijdens het overleg worden de problemen met betrekking tot de betalingsbalans of de buitenlandse financiële positie die tot de respectievelijke maatregelen hebben geleid, beoordeeld, rekening houdend met onder meer de volgende factoren:

    • a. de aard en de omvang van de problemen;

    • b. het externe economische en handelsklimaat; en

    • c. andere corrigerende maatregelen die kunnen worden genomen.

  • 7. Tijdens het op grond van lid 6 gevoerde overleg wordt de verenigbaarheid van de beperkende maatregelen met de leden 1 en 2 behandeld. Het overleg wordt gebaseerd op alle relevante bevindingen van statistische of feitelijke aard van het Internationaal Monetair Fonds („IMF”), indien beschikbaar, en bij hun conclusies wordt rekening gehouden met het oordeel van het IMF over de betalingsbalans en de buitenlandse financiële positie van de desbetreffende Partij.

HOOFDSTUK 28 OVERHEIDSOPDRACHTEN
Artikel 28.1 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de bijlagen 28-A en 28-B wordt verstaan onder:

a. „handelsgoederen of -diensten”:

goederen of diensten die in de regel in de handel worden verkocht of te koop worden aangeboden aan, en in de regel worden aangekocht door niet-overheidskopers voor niet-overheidsdoeleinden;

b. „dienst in verband met de bouw”:

een dienst die gericht is op de uitvoering, op welke wijze dan ook, van civieltechnische of bouwwerkzaamheden in de zin van afdeling 51 van de CPC;

c. „elektronische veiling”:

een zich herhalend proces waarbij leveranciers langs elektronische weg nieuwe prijzen of nieuwe waarden voor kwantificeerbare, niet op de prijs betrekking hebbende en met de beoordelingscriteria samenhangende onderdelen van de inschrijving opgeven, waardoor een rangorde van de inschrijvingen tot stand komt of de rangorde wordt gewijzigd;

d. „schriftelijk”: bij wijze van een informatie-eenheid die is uitgedrukt in woorden of cijfers en die kan worden gelezen, gereproduceerd en vervolgens doorgegeven. De term „schriftelijk”

kan ook betrekking hebben op elektronisch doorgegeven en opgeslagen informatie;

e. „onderhandse aanbesteding”:

methode van aanbesteding waarbij de aanbestedende dienst contact zoekt met een leverancier of leveranciers van zijn keuze;

f. „maatregel”:

een wet, voorschrift, procedure, administratief richtsnoer of praktijk, dan wel een actie van een aanbestedende dienst betreffende een onder dit hoofdstuk vallende opdracht;

g. „lijst voor veelvuldig gebruik”:

lijst van leveranciers die volgens een aanbestedende dienst voldoen aan de voorwaarden om op die lijst te worden geplaatst en van wie de aanbestedende dienst meer dan eens gebruik denkt te maken;

h. „bericht van aanbesteding”:

een bekendmaking van een aanbestedende dienst waarbij belangstellende leveranciers worden uitgenodigd een verzoek om deelname in te dienen, in te schrijven of beide;

i. „compensatie”:

een voorwaarde of verbintenis die de plaatselijke ontwikkeling aanmoedigt of de betalingsbalans van een Partij verbetert, bijvoorbeeld betreffende het gebruik van binnenlandse producten, het in licentie geven van technologie, investeringen, compenserende handel en een vergelijkbare actie of vereiste;

j. „openbare aanbesteding”:

methode van aanbesteding waarbij alle belangstellende leveranciers kunnen inschrijven;

k. „aanbestedende dienst”:

een dienst die onder de afdelingen A, B of C van bijlage 28-A of 28-B valt;

l. „erkende leverancier”:

een leverancier die door een aanbestedende dienst is erkend als leverancier die aan de voorwaarden voor deelname voldoet;

m. „aanbesteding met voorafgaande selectie”:

methode van aanbesteding waarbij de aanbestedende dienst uitsluitend erkende leveranciers tot inschrijven uitnodigt;

n. „diensten”:

ook diensten in verband met de bouw, tenzij anders bepaald;

o. „norm”:

een door een erkende instantie goedgekeurd document dat voor algemeen en herhaald gebruik bestemde regels, richtsnoeren of kenmerken voor producten of diensten of daarmee verband houdende processen en productiemethoden bevat, waarvan de naleving niet verplicht is; zij kan ook geheel of ten dele betrekking hebben op terminologische elementen, symbolen en voorschriften betreffende verpakking, markering of etikettering die van toepassing zijn op een product, dienst, proces of productiemethode;

p. „leverancier”:

een persoon of groep personen die goederen of diensten levert of kan leveren; en

q. „technische specificatie”:

een vereiste in een aanbestedingsprocedure waarin:

  • i. de kenmerken worden omschreven van:

    • A. de aan te schaffen goederen, zoals kwaliteit, prestaties, veiligheid en afmetingen, of de processen of methoden voor de productie ervan; of

    • B. de aan te schaffen diensten, zoals kwaliteit, prestaties en veiligheid, of de processen of methoden voor de verlening ervan; of

  • ii. terminologische elementen, symbolen en voorschriften betreffende verpakking, markering of etikettering die van toepassing zijn op een product of dienst, worden omschreven.

Artikel 28.2 Toepassingsgebied en dekking
  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op alle maatregelen inzake de onder dit hoofdstuk vallende opdrachten, ongeacht of die geheel of gedeeltelijk elektronisch worden aanbesteed.

  • 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „onder dit hoofdstuk vallende opdrachten” verstaan: opdrachten betreffende de aanschaf voor overheidsdoeleinden:

    • a. van goederen, diensten of een combinatie daarvan:

      • i. zoals gespecificeerd in bijlage 28-A of 28-B; en

      • ii. die niet worden aangeschaft met het oog op commerciële verkoop of wederverkoop of voor gebruik bij de productie of levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop of wederverkoop;

    • b. met welke contractuele middelen dan ook, waaronder: koop; lease; huur of huurkoop, met of zonder koopoptie;

    • c. waarvan de waarde, zoals geraamd overeenkomstig de leden 6 tot en met 8 van dit artikel, op het tijdstip van bekendmaking van een bericht van aanbesteding overeenkomstig artikel 28.6, gelijk is aan of meer bedraagt dan de desbetreffende drempelwaarde die vermeld is in bijlage 28-A of 28-B;

    • d. door een aanbestedende dienst, en

    • e. die niet anderszins van het toepassingsgebied is uitgesloten op grond van lid 3 van dit artikel of op grond van bijlage 28-A of 28-B.

  • 3. Tenzij anders is bepaald in bijlage 28-A of 28-B, is dit hoofdstuk niet van toepassing op:

    • a. de verwerving of huur van grond, bestaande gebouwen of andere onroerende goederen of de rechten daarop;

    • b. niet-contractuele overeenkomsten of enige vorm van bijstand die een Partij verleent, met inbegrip van samenwerkingsovereenkomsten, toelagen, leningen, subsidies, kapitaalinjecties, garanties en fiscale stimuleringsmaatregelen;

    • c. de aanschaf of verwerving van belastingadviesdiensten of bewaardiensten, vereffenings- en managementdiensten voor gereglementeerde financiële instellingen of diensten in verband met de verkoop, aflossing en distributie van de overheidsschuld, met inbegrip van leningen, staatsobligaties, bankbiljetten en andere effecten;

    • d. arbeidsovereenkomsten voor werk bij de overheid;

    • e. opdrachten die worden aanbesteed:

      • i. met het specifieke doel internationale bijstand, met inbegrip van ontwikkelingshulp, te verlenen;

      • ii. in het kader van een bijzondere procedure of krachtens een bijzondere voorwaarde van een internationale overeenkomst betreffende de legering van strijdkrachten of betreffende de gezamenlijke uitvoering van een project door de ondertekenende landen; of

      • iii. in het kader van een bijzondere procedure of krachtens een bijzondere voorwaarde van een internationale organisatie, of gefinancierd door een internationale subsidie, lening of andere vorm van steun, wanneer die procedure of voorwaarde niet in overeenstemming is met dit hoofdstuk; of

    • f. financiële diensten.

  • 4. Dit hoofdstuk is van toepassing op elke opdracht die valt onder bijlage 28-A of 28-B, waarin de verbintenissen van elke Partij als volgt zijn uiteengezet:

    • a. in afdeling A van de bijlagen 28-A en 28-B: de diensten van de centrale overheid waarvan de aanbestedingen onder dit hoofdstuk vallen;

    • b. in afdeling B van de bijlagen 28-A en 28-B: de diensten van de niet-centrale overheid waarvan de aanbestedingen onder dit hoofdstuk vallen;

    • c. in afdeling C van de bijlagen 28-A en 28-B: alle overige diensten waarvan de aanbestedingen onder dit hoofdstuk vallen;

    • d. in afdeling D van de bijlagen 28-A en 28-B: de goederen die onder dit hoofdstuk vallen;

    • e. in afdeling E van de bijlagen 28-A en 28-B: de diensten, andere dan diensten in verband met de bouw, die onder dit hoofdstuk vallen;

    • f. in afdeling F van de bijlagen 28-A en 28-B: de diensten in verband met de bouw die onder dit hoofdstuk vallen;

    • g. in afdeling G van de bijlagen 28-A en 28-B: de concessieovereenkomsten voor publieke werken die onder dit hoofdstuk vallen;

    • h. in afdeling H van de bijlagen 28-A en 28-B: de algemene aantekeningen;

    • i. in afdeling I van de bijlagen 28-A en 28-B: de media via dewelke de Partij haar berichten van aanbesteding, gunningsberichten en andere informatie met betrekking tot haar aanbestedingssysteem bekendmaakt;

    • j. in afdeling J van bijlage 28-B, de omrekeningskoers die voor de drempelwaarden moet worden gebruikt.

  • 5. Indien een aanbestedende dienst, in het kader van een onder dit hoofdstuk vallende opdracht, van niet in bijlage 28-A of 28-B genoemde personen verlangt dat zij opdrachten aanbesteden met inachtneming van bijzondere voorschriften, dan is artikel 28.4 van overeenkomstige toepassing op die voorschriften.

  • 6. Bij het ramen van de waarde van een opdracht om te bepalen of die onder dit hoofdstuk valt:

    • a. mag een aanbestedende dienst de opdracht niet in afzonderlijke opdrachten verdelen of een bijzondere methode voor het ramen van de waarde van de opdracht kiezen of gebruiken om die geheel of gedeeltelijk buiten de toepassing van dit hoofdstuk te doen vallen; en

    • b. moet een aanbestedende dienst uitgaan van de geraamde maximale totale waarde van de opdracht over de gehele looptijd daarvan, ongeacht of de opdracht aan een of meer leveranciers is gegund, waarbij rekening wordt gehouden met alle vormen van vergoeding, met inbegrip van:

      • i. premies, honoraria, provisies, commissielonen en rente; en

      • ii. indien de aanbesteding de mogelijkheid van opties biedt, de totale waarde van die opties.

  • 7. Indien een bepaald vereiste met betrekking tot een aanbesteding aanleiding geeft tot het plaatsen van meer dan één opdracht of tot het plaatsen van de opdracht in afzonderlijke percelen („herhalingsopdrachten”), moet de berekening van de geschatte maximale totale waarde gebaseerd zijn op:

    • a. de waarde van herhalingsopdrachten voor soortgelijke goederen of diensten in de voorafgaande periode van twaalf maanden of het voorafgaande boekjaar van de aanbestedende dienst, indien mogelijk gecorrigeerd op grond van verwachte wijzigingen in hoeveelheid of waarde van de goederen of diensten gedurende de volgende twaalf maanden; of

    • b. de geraamde waarde van herhalingsopdrachten voor soortgelijke goederen of diensten die zullen worden gegund in de periode van twaalf maanden volgende op de gunning van de eerste opdracht of het boekjaar van de aanbestedende dienst.

  • 8. In geval van een aanbesteding door middel van leasing, huur of huurkoop van goederen of diensten, of van een aanbesteding waarvoor geen totale prijs is opgegeven, wordt de waarde op de volgende grondslag bepaald:

    • a. bij opdrachten met een vastgestelde looptijd:

      • i. indien de looptijd ten hoogste twaalf maanden bedraagt, de totale geraamde maximale waarde voor de looptijd van de opdracht;

      • ii. indien de looptijd meer dan twaalf maanden bedraagt, de totale geraamde maximale waarde, met inbegrip van de geraamde restwaarde;

    • b. bij opdrachten voor onbepaalde duur, het geraamde maandelijks te betalen bedrag vermenigvuldigd met 48;

    • c. wanneer het onduidelijk is of de opdracht een vaste looptijd heeft dan wel voor onbepaalde tijd is, wordt het bepaalde in punt b) toegepast.

Artikel 28.3 Veiligheid en algemene uitzonderingen
  • 1. Niets in dit hoofdstuk mag worden uitgelegd als een beletsel voor een Partij om acties te ondernemen of informatie niet te verstrekken indien zij zulks nodig acht ter bescherming van haar wezenlijke veiligheidsbelangen met betrekking tot de aanschaf van wapens, munitie of oorlogsmateriaal of met betrekking tot aanschaffingen die onmisbaar zijn voor de nationale veiligheid of voor nationale defensiedoeleinden.

  • 2. Mits de hieronder bedoelde maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij in gelijke omstandigheden een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen Partijen dan wel een verkapte beperking van het internationale handelsverkeer vormen, wordt geen enkele bepaling in dit hoofdstuk uitgelegd als een beletsel voor het vaststellen of handhaven door een Partij van maatregelen die:

    • a. noodzakelijk zijn ter bescherming van de openbare zeden, orde of veiligheid;

    • b. noodzakelijk zijn voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mensen, dieren of planten;

    • c. noodzakelijk zijn ter bescherming van de intellectuele eigendom; of

    • d. betrekking hebben op goederen of diensten van mensen met een handicap, liefdadigheidsinstellingen of gevangenisarbeid.

  • 3. De Partijen begrijpen dat lid 2, punt b), milieumaatregelen omvat die noodzakelijk zijn om het leven of de gezondheid van mens, dier of plant te beschermen.

Artikel 28.4 Algemene beginselen

Non-discriminatie

  • 1. Ten aanzien van alle maatregelen betreffende de onder dit hoofdstuk vallende opdrachten behandelt elke Partij, met inbegrip van haar aanbestedende diensten, goederen en diensten uit de andere Partij en de leveranciers uit de andere Partij die de goederen of diensten van beide Partijen aanbieden, onmiddellijk en onvoorwaardelijk niet ongunstiger dan zij, of haar aanbestedende diensten, haar eigen goederen, diensten en leveranciers behandelt.

  • 2. Ten aanzien van alle maatregelen betreffende de onder dit hoofdstuk vallende opdrachten zien een Partij en haar aanbestedende diensten erop toe:

    • a. dat een plaatselijk gevestigde leverancier niet minder gunstig wordt behandeld dan een andere plaatselijk gevestigde leverancier op grond van de mate waarin het kapitaal ervan of de zeggenschap erover in buitenlandse handen is; of

    • b. dat een plaatselijk gevestigde leverancier niet wordt gediscrimineerd op grond dat de goederen of diensten die door die leverancier voor een bepaalde opdracht worden aangeboden, afkomstig zijn uit de andere Partij.

Gebruik van elektronische middelen

  • 3. De Partijen zien erop toe dat alle communicatie en informatie-uitwisseling voor de onder dit hoofdstuk vallende opdrachten langs elektronische weg plaatsvindt, waaronder voor de publicatie van informatie over aanbestedingen, berichten van aanbesteding en aanbestedingsdossiers, en voor de ontvangst van inschrijvingen. Wanneer een onder dit hoofdstuk vallende opdracht wordt aanbesteed met elektronische middelen:

    • a. ziet de aanbestedende dienst erop toe dat voor de aanbesteding, waaronder voor de authenticatie en encryptie van informatie, informatietechnologiesystemen en software worden gebruikt die algemeen beschikbaar zijn en interoperabel met andere algemeen beschikbare informatietechnologiesystemen en software;

    • b. stelt de aanbestedende dienst mechanismen vast, en handhaaft die, die de integriteit van verzoeken om deelname en van inschrijvingen waarborgen, onder meer door het tijdstip van ontvangst te registreren en ongeoorloofde toegang te voorkomen; en

    • c. gebruikt de aanbestedende dienst elektronische informatie- en communicatiemiddelen voor de bekendmaking van berichten van aanbesteding en aanbestedingsdossiers in aanbestedingsprocedures en, voor zover mogelijk, voor de indiening van inschrijvingen.

Verloop van de aanbesteding

  • 4. Een aanbestedende dienst ziet erop toe dat onder dit hoofdstuk vallende opdrachten worden aanbesteed op een transparante en onpartijdige wijze:

    • a. die in overeenstemming is met dit hoofdstuk, waarbij gebruik wordt gemaakt van methoden als openbare aanbesteding, aanbesteding met voorafgaande selectie en onderhandse aanbesteding, en

    • b. waarbij belangenconflicten en corruptie worden voorkomen overeenkomstig het toepasselijke recht.

Oorsprongsregels

  • 5. Voor de onder dit hoofdstuk vallende overheidsopdrachten past een Partij op uit de andere Partij ingevoerde goederen geen andere oorsprongsregels toe dan de oorsprongsregels die zij in het normale handelsverkeer toepast op de invoer van dezelfde goederen.

Compensatie

  • 6. Voor onder dit hoofdstuk vallende opdrachten mogen de Partijen en hun aanbestedende diensten geen compensatie vragen, in aanmerking nemen, opleggen of afdwingen.

Maatregelen die niet specifiek betrekking hebben op aanbesteding

  • 7. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op douanerechten en heffingen van welke aard dan ook die bij invoer of in verband met invoer worden geïnd, op de wijze van inning van die rechten en heffingen, en op andere invoerregelingen en -formaliteiten, noch op maatregelen die gevolgen hebben voor de handel in diensten, andere dan maatregelen betreffende onder dit hoofdstuk vallende opdrachten.

Maatregelen ter bestrijding van corruptie

  • 8. Elke Partij ziet erop toe dat zij over passende maatregelen beschikt om corruptie bij haar overheidsopdrachten aan te pakken en te voorkomen. Die maatregelen kunnen procedures omvatten om leveranciers waarvan door de rechterlijke instanties van de Partij in laatste aanleg werd vastgesteld dat zij betrokken waren bij omkoping, fraude of andere onwettige acties met betrekking tot overheidsopdrachten op het grondgebied van die Partij, voor onbepaalde tijd of voor een bepaalde periode niet in aanmerking te laten komen voor deelneming aan aanbestedingen van die Partij. Elke Partij zorgt er ook voor dat zij beschikt over beleid en procedures om mogelijke belangenconflicten namens personen die betrokken zijn bij of invloed hebben op aanbestedingen, zoveel mogelijk uit te sluiten of te beheersen.

Artikel 28.5 Informatie over het aanbestedingssysteem
  • 1. Elke Partij:

    • a. publiceert onverwijld alle wetgeving, regelgeving, gerechtelijke uitspraken, algemene administratieve beschikkingen en standaardclausules die bij wet- of regelgeving verplicht zijn gesteld en door verwijzing zijn opgenomen in berichten van aanbesteding, aanbestedingsdossiers en procedures inzake onder dit hoofdstuk vallende overheidsopdrachten, alsook alle wijzigingen daarvan, in officieel daartoe op nationaal niveau aangewezen elektronische of gedrukte media die op ruime schaal worden verspreid en gemakkelijk toegankelijk blijven voor het publiek; en

    • b. verstrekt desgevraagd een uitleg daarvan aan de andere Partij.

  • 2. Afdeling I van respectievelijk bijlage 28-A en bijlage 28-B omvat een lijst van:

    • a. de elektronische of gedrukte media waarin de betrokken Partij de in lid 1 omschreven informatie publiceert;

    • b. de elektronische of gedrukte media waarin de betrokken Partij de bij artikel 28.6, artikel 28.8, lid 9, en artikel 28.17, lid 2, vereiste berichten publiceert, en

    • c. het internetadres of de internetadressen waarop de betrokken Partij de volgende informatie publiceert:

      • i. haar statistieken met betrekking tot overheidsopdrachten op grond van artikel 28.17, lid 4, of

      • ii. haar berichten betreffende gegunde opdrachten op grond van artikel 28.17, lid 5.

  • 3. Elke Partij stelt het in artikel 28.21 bedoelde subcomité onverwijld in kennis van elke wijziging van de in afdeling I van respectievelijk bijlage 28-A en bijlage 28-B vermelde informatie van de Partij.

Artikel 28.6 Berichten

Bericht van aanbesteding

  • 1. Voor elke onder dit hoofdstuk vallende opdracht maakt de aanbestedende dienst, behalve in de omstandigheden vermeld in artikel 28.14, een bericht van aanbesteding bekend.

  • 2. Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, worden in alle berichten van aanbesteding de volgende gegevens opgenomen:

    • a. de naam en het adres van de aanbestedende dienst en andere informatie die nodig is om contact met de aanbestedende dienst op te nemen en alle relevante documentatie in verband met de opdracht te verkrijgen, alsook de eventuele kosten en betalingsvoorwaarden;

    • b. een omschrijving van de opdracht, met inbegrip van de aard en de hoeveelheid van de goederen of diensten die worden aanbesteed, ofwel een raming van de hoeveelheid, indien die niet exact bekend is;

    • c. voor herhalingsopdrachten zo mogelijk een raming van de timing voor de volgende berichten van aanbesteding;

    • d. een beschrijving van eventuele facultatieve onderdelen;

    • e. de termijnen voor de levering van goederen of diensten of de looptijd van de opdracht;

    • f. de te gebruiken aanbestedingsprocedure, met vermelding of daarbij gebruik zal worden gemaakt van onderhandelingen of elektronische veilingen;

    • g. indien van toepassing het adres en de eventuele uiterste datum voor de indiening van verzoeken om deelname aan de aanbesteding;

    • h. het adres en de uiterste datum voor de indiening van inschrijvingen;

    • i. de taal of talen waarin inschrijvingen of verzoeken om deelname mogen worden ingediend, indien zij mogen worden ingediend in een andere taal dan een officiële taal van de Partij waartoe de aanbestedende dienst behoort;

    • j. een lijst en korte omschrijving van de voorwaarden voor de deelname van leveranciers, waaronder de eventuele verplichte verstrekking van specifieke documenten of certificaten in verband met de opdracht, tenzij die vereisten zijn opgenomen in het aanbestedingsdossier dat aan alle belangstellende leveranciers ter beschikking wordt gesteld op hetzelfde tijdstip als het bericht van aanbesteding;

    • k. indien de aanbestedende dienst voornemens is op grond van artikel 28.8, lid 5, een beperkt aantal erkende leveranciers uit te nodigen om in te schrijven: de criteria aan de hand waarvan zij zullen worden gekozen en het aantal leveranciers dat mag inschrijven; en

    • l. een vermelding dat de opdracht onder dit hoofdstuk valt.

Samenvattend bericht van aanbesteding

  • 3. Voor iedere voorgenomen aanbesteding publiceert de aanbestedende dienst in een van de officiële talen van de WTO95), op hetzelfde tijdstip als het bericht van aanbesteding, een gemakkelijk toegankelijk samenvattend bericht van aanbesteding. Die samenvatting bevat ten minste de volgende informatie:

    • a. de inhoud van de opdracht;

    • b. de uiterste datum voor de indiening van inschrijvingen en in voorkomend geval de uiterste datum voor de indiening van verzoeken om deelname aan de aanbesteding of aanvragen tot plaatsing op de lijst voor veelvuldig gebruik; en

    • c. het adres waar documenten met betrekking tot de aanbesteding kunnen worden opgevraagd.

Bericht van geplande aanbesteding

  • 4. Aanbestedende diensten worden aangemoedigd hun aanbestedingsplannen zo vroeg mogelijk in elk begrotingsjaar aan te kondigen („bericht van geplande aanbesteding”). Het bericht van geplande aanbesteding moet de inhoud van de opdracht en de geplande datum van publicatie van het bericht van aanbesteding bevatten.

  • 5. Aanbestedende diensten die vermeld zijn in afdeling B of C van bijlage 28-A of 28-B, kunnen het bericht van geplande aanbesteding als bericht van aanbesteding gebruiken, mits het bericht van geplande aanbesteding zoveel mogelijk van de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie bevat waarover de aanbestedende dienst beschikt, alsook een verklaring dat leveranciers hun belangstelling voor de opdracht bij de aanbestedende dienst bekend kunnen maken.

Gemeenschappelijke regels voor berichten

  • 6. Het bericht van aanbesteding, het samenvattende bericht en het bericht van geplande aanbesteding zijn kosteloos rechtstreeks en langs elektronische weg toegankelijk via één enkel online toegangspunt. Voorts kunnen de berichten ook worden gepubliceerd in een geschikte gedrukte vorm die op ruime schaal wordt verspreid en gemakkelijk toegankelijk blijft voor het publiek, ten minste totdat de in het bericht aangegeven termijn is verstreken.

    Elke Partij heeft het geëigende gedrukte of elektronische medium vermeld in afdeling I van respectievelijk bijlage 28-A en bijlage 28-B.

  • 7. Niettegenstaande de vereisten van lid 6 inzake de kosteloze elektronische toegankelijkheid van de berichten van aanbesteding, samenvattingen en berichten van geplande aanbesteding via een enkel toegangspunt, zet Chili vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst en gedurende een driejarige overgangsperiode totdat het enkele toegangspunt volledig operationeel is, als tijdelijk alternatief voor dat toegangspunt een portaalsite op, die kosteloos toegankelijk moet zijn en links moet bevatten naar de platforms of websites waarop de berichten en samenvattingen worden bekendgemaakt. De portaalsite moet links bevatten naar maximaal vier websites, te weten:

    • a. Mercado público;

    • b. Ministerio de Obras Públicas;

    • c. Dirección General de Concesiones, en

    • d. Diario Oficial.

  • 8. De Partijen voorzien in een periodieke herziening van lid 7 van dit artikel, met inbegrip van een bespreking in het in artikel 28.21 bedoelde subcomité, met name over de stand van zaken inzake de inrichting van het enkele toegangspunt.

Artikel 28.7 Voorwaarden voor deelname
  • 1. Een aanbestedende dienst beperkt de voorwaarden voor deelname aan een aanbesteding tot wat noodzakelijk is om te waarborgen dat een leverancier over de juridische en financiële capaciteit en de commerciële en technische vaardigheden beschikt om de desbetreffende opdracht uit te voeren.

  • 2. Bij de vaststelling van de voorwaarden voor deelname mag een aanbestedende dienst:

    • a. de deelname van een leverancier aan een aanbesteding niet afhankelijk stellen van de voorwaarde dat aan de betrokken leverancier reeds eerder een of meer opdrachten zijn gegund door een aanbestedende dienst van een Partij;

    • b. eerdere werkervaring verlangen wanneer die van wezenlijk belang is om aan de eisen van de opdracht te kunnen voldoen; en

    • c. stelt de aanbestedende dienst niet als voorwaarde bij de aanbesteding dat er sprake is van eerdere werkervaring op het grondgebied van de Partij.

  • 3. Bij de beoordeling of een leverancier aan de voorwaarden voor deelname voldoet:

    • a. evalueert de aanbestedende dienst de financiële capaciteit en de commerciële en technische vaardigheden van de leverancier aan de hand van diens zakelijke activiteiten op en buiten het grondgebied van de Partij waartoe de aanbestedende dienst behoort; en

    • b. baseert de aanbestedende dienst zich bij die beoordeling op de voorwaarden die hij vooraf in berichten van aanbesteding of het aanbestedingsdossier heeft gespecificeerd.

  • 4. Indien er ondersteunend bewijsmateriaal is, en op voorwaarde dat dit lid niet op zodanige wijze wordt toegepast dat het een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen de Partijen vormt, kan een Partij, met inbegrip van haar aanbestedende diensten, een leverancier uitsluiten om redenen zoals:

    • a. faillissement;

    • b. valse verklaringen;

    • c. aanzienlijke of voortdurende tekortkomingen bij de uitvoering van een wezenlijke eis of verplichting in het kader van een eerdere opdracht of eerdere opdrachten;

    • d. definitieve veroordelingen wegens een ernstig misdrijf of andere strafbare feiten;

    • e. ernstige fouten bij de beroepsuitoefening of een handelen of nalaten dat een nadelige invloed heeft op de commerciële integriteit van de leverancier; of

    • f. het verzuimen om belastingen te betalen.

Artikel 28.8 Erkenning van leveranciers

Registratiesystemen en kwalificatieprocedures

  • 1. Een Partij en haar aanbestedende diensten kunnen een systeem aanhouden voor de registratie van leveranciers in het kader waarvan belangstellende leveranciers zich moeten laten registreren en bepaalde informatie moeten verstrekken. In dat geval ziet de Partij erop toe dat belangstellende leveranciers langs elektronische weg toegang hebben tot informatie over het registratiesysteem en dat zij te allen tijde om registratie kunnen verzoeken. De bevoegde autoriteit stelt hen binnen een redelijke termijn in kennis van het besluit om het verzoek in te willigen of af te wijzen. Indien het verzoek wordt afgewezen, wordt het besluit naar behoren met redenen omkleed.

  • 2. Elke Partij ziet erop toe dat:

    • a. haar aanbestedende diensten zich inspannen om verschillen in hun erkenningsprocedures tot een minimum te beperken; en

    • b. indien haar aanbestedende diensten registratiesystemen aanhouden, zij zich inspannen om verschillen in die systemen tot een minimum te beperken.

  • 3. Een Partij en haar aanbestedende diensten mogen geen registratiesysteem of erkenningsprocedure vaststellen of toepassen met als doel of gevolg dat onnodige belemmeringen voor de deelname van leveranciers uit de andere Partij aan de aanbesteding ontstaan.

Aanbesteding met voorafgaande selectie

  • 4. Indien een aanbestedende dienst een opdracht wil aanbesteden met voorafgaande selectie:

    • a. neemt hij in het bericht van aanbesteding ten minste de in artikel 28.6, lid 2, punten a), b), f), g), j), k), en l), vermelde informatie op en nodigt hij leveranciers uit een verzoek om deelname in te dienen, en

    • b. verstrekt de aanbestedende dienst bij aanvang van de inschrijvingstermijn ten minste de in artikel 28.6, lid 2, punten c), d), e), h), en i), vermelde informatie aan de erkende leveranciers die hij op grond van artikel 28.12, lid 3, punt b), inlicht.

  • 5. De aanbestedende dienst staat alle erkende leveranciers toe om aan een bepaalde aanbesteding deel te nemen, tenzij de aanbestedende dienst in het bericht van aanbesteding vermeldt dat het aantal leveranciers dat tot de aanbesteding wordt toegelaten, beperkt is en daarbij de criteria of gronden voor de selectie van dat beperkte aantal leveranciers opgeeft. Een uitnodiging tot het indienen van inschrijvingen wordt gericht tot een aantal leveranciers dat nodig is om mededinging te waarborgen.

  • 6. Indien het aanbestedingsdossier niet vanaf de datum van publicatie van het in lid 4 bedoelde bericht openbaar toegankelijk is, ziet de aanbestedende dienst erop toe dat het dossier voor alle overeenkomstig lid 5 geselecteerde erkende leveranciers op hetzelfde tijdstip beschikbaar komt.

Lijst voor veelvuldig gebruik

  • 7. Een aanbestedende dienst mag een lijst voor veelvuldig gebruik van leveranciers aanhouden op voorwaarde dat een bericht waarbij belangstellende leveranciers worden uitgenodigd een aanvraag tot plaatsing op de lijst in te dienen:

    • a. jaarlijks wordt gepubliceerd; en

    • b. dat bericht, indien het elektronisch wordt gepubliceerd, permanent beschikbaar wordt gesteld in het geëigende medium als vermeld in afdeling I van de bijlagen 28-A en 28-B.

  • 8. In het in lid 7 bedoelde bericht worden de volgende gegevens opgenomen:

    • a. een omschrijving van de goederen of diensten, of de categorieën goederen of diensten, waarvoor de lijst kan worden gebruikt;

    • b. de voorwaarden voor deelname waaraan leveranciers moeten voldoen om op de lijst te worden geplaatst en de methoden die de aanbestedende dienst zal gebruiken om te controleren of een leverancier aan de voorwaarden voldoet;

    • c. de naam en het adres van de aanbestedende dienst en andere informatie die nodig is om contact met de dienst op te nemen en alle relevante documentatie in verband met de lijst te verkrijgen;

    • d. de geldigheidsduur van de lijst en de wijze waarop die wordt verlengd of beëindigd, of wanneer er geen geldigheidsduur is bepaald, vermelding van de wijze waarop de beëindiging van het gebruik van de lijst wordt medegedeeld; en

    • e. een vermelding dat de lijst kan worden gebruikt voor onder dit hoofdstuk vallende opdrachten.

  • 9. Niettegenstaande lid 7 is het toegestaan dat een aanbestedende dienst, indien zij een lijst voor veelvuldig gebruik met een geldigheidsduur van drie jaar of minder bijhoudt, het in dat lid bedoelde bericht slechts eenmaal, bij aanvang van de geldigheidsduur van de lijst, publiceert, mits:

    • a. in het bericht wordt vermeld wat de geldigheidsduur is en dat tijdens die periode geen verdere berichten zullen worden gepubliceerd; en

    • b. het bericht elektronisch wordt gepubliceerd en gedurende de geldigheidsduur ervan permanent beschikbaar wordt gesteld.

  • 10. Aanbestedende diensten staan leveranciers toe te allen tijde een aanvraag tot plaatsing op een lijst voor veelvuldig gebruik in te dienen en plaatsen alle erkende leveranciers binnen redelijk korte tijd op die lijst.

  • 11. Wanneer een leverancier die niet is opgenomen op een lijst voor veelvuldig gebruik, een verzoek indient tot deelname aan een aanbestedingsprocedure waarbij een dergelijke lijst wordt gehanteerd en alle vereiste documenten binnen de in artikel 28.12, lid 2, bedoelde termijn indient, wordt dat verzoek door de aanbestedende dienst onderzocht. De aanbestedende dienst sluit de leverancier niet uit van beoordeling in het kader van de aanbestedingsprocedure op grond van het argument dat hij onvoldoende tijd heeft om het verzoek te onderzoeken, tenzij hij, in uitzonderlijke gevallen, als gevolg van de complexiteit van de aanbesteding, niet in staat is het onderzoek van het verzoek te voltooien binnen de termijn die voor de indiening van inschrijvingen is toegestaan.

Entiteiten in de afdelingen B en C van bijlage 28-A of 28-B

  • 12. Aanbestedende diensten die onder afdeling B of C van bijlage 28-A of 28-B vallen, kunnen een bericht waarbij leveranciers worden uitgenodigd een verzoek tot opname op de lijst voor veelvuldig gebruik in te dienen, gebruiken als bericht van aanbesteding, mits:

    • a. het bericht wordt gepubliceerd overeenkomstig lid 7 van dit artikel en de uit hoofde van lid 8 van dit artikel vereiste informatie en de uit hoofde van artikel 28.6, lid 2, vereiste informatie die beschikbaar is, bevat, alsook een verklaring dat het bericht als bericht van aanbesteding geldt of dat alleen de leveranciers op de lijst voor veelvuldig gebruik verdere berichten van aanbesteding waarop de lijst voor veelvuldig gebruik betrekking heeft, zullen ontvangen, en

    • b. de aanbestedende dienst aan leveranciers die bij hem belangstelling hebben geuit voor een bepaalde opdracht, onverwijld voldoende informatie verstrekt aan de hand waarvan de leverancier kan beoordelen in hoeverre de opdracht voor hem relevant is, met inbegrip van alle overige uit hoofde van artikel 28.6, lid 2, voorgeschreven informatie, voor zover beschikbaar.

  • 13. Aanbestedende diensten die onder afdeling B of C van bijlage 28-A of 28-B vallen, mogen leveranciers die overeenkomstig lid 10 van dit artikel een verzoek tot opname op de lijst voor veelvuldig gebruik hebben ingediend, toestaan in te schrijven op een bepaalde opdracht, indien de aanbestedende dienst voldoende tijd heeft om te onderzoeken of de leverancier aan de voorwaarden voor deelname voldoet.

Informatie inzake besluiten van aanbestedende diensten

  • 14. Aanbestedende diensten stellen leveranciers die een verzoek tot deelname aan een aanbesteding, of een aanvraag tot plaatsing op een lijst voor veelvuldig gebruik hebben ingediend, onverwijld in kennis van hun besluit inzake dat verzoek of die aanvraag.

  • 15. Wanneer een aanbestedende dienst een verzoek van een leverancier om deelname aan een aanbesteding of een aanvraag van een leverancier tot plaatsing op een lijst voor veelvuldig gebruik afwijst, de erkenning van een leverancier intrekt of een leverancier van een lijst voor veelvuldig gebruik schrapt, stelt hij de leverancier daarvan onverwijld in kennis en verstrekt hij de leverancier desgevraagd onverwijld een schriftelijke motivering van zijn besluit.

Artikel 28.9 Technische specificaties
  • 1. Aanbestedende diensten mogen geen technische specificaties op- of vaststellen of toepassen of in conformiteitsbeoordelingsprocedures voorzien met als doel of gevolg dat onnodige belemmeringen voor de internationale handel ontstaan.

  • 2. Bij het voorzien in de technische specificaties van de goederen of diensten die het voorwerp van de aanbesteding zijn, zal de aanbestedende dienst waar passend:

    • a. de technische specificaties specificeren aan de hand van prestatievereisten of functionele vereisten en niet aan de hand van descriptieve of ontwerpkenmerken; en

    • b. de technische specificatie baseren op internationale normen, voor zover die bestaan, of op nationale technische voorschriften, erkende nationale normen of bouwvoorschriften, indien dergelijke internationale normen niet bestaan.

  • 3. Indien in de technische specificaties descriptieve of ontwerpkenmerken worden genoemd, geeft de aanbestedende dienst waar passend aan dat inschrijvingen voor gelijkwaardige goederen of diensten die aantoonbaar aan de voorwaarden van de opdracht voldoen eveneens in aanmerking komen, door in het aanbestedingsdossier woorden als „of gelijkwaardig” op te nemen.

  • 4. Aanbestedende diensten voorzien niet in technische specificaties waarin vereisten inzake of verwijzingen naar bepaalde handelsmerken of handelsnamen, octrooien, auteursrechten, designs of typen, of naar een bepaalde oorsprong, producent of leverancier zijn opgenomen, tenzij er geen andere voldoende nauwkeurige of begrijpelijke manier is om de voorwaarden van de opdracht te beschrijven, en op voorwaarde dat termen zoals „of gelijkwaardig” in het aanbestedingsdossier zijn opgenomen.

  • 5. Een aanbestedende dienst vraagt of aanvaardt van personen die een commercieel belang bij de aanbesteding kunnen hebben geen advies dat kan worden gebruikt bij de opstelling of de vaststelling van een technische specificatie voor een specifieke opdracht, wanneer dat advies tot gevolg kan hebben dat mededinging wordt uitgesloten.

  • 6. Voor alle duidelijkheid mag een Partij, met inbegrip van haar aanbestedende diensten, overeenkomstig dit artikel technische specificaties opstellen, vaststellen of toepassen met als doel het behoud van natuurlijke hulpbronnen of de bescherming van het milieu te bevorderen.

Artikel 28.10 Aanbestedingsdossier
  • 1. De aanbestedende dienst stelt leveranciers een aanbestedingsdossier ter beschikking met alle informatie die zij nodig hebben om geldige inschrijvingen op te stellen en in te dienen. Tenzij die informatie reeds in het bericht van aanbesteding is opgenomen, bevat het aanbestedingsdossier alle onderstaande gegevens:

    • a. een omschrijving van de opdracht, met inbegrip van de aard en de hoeveelheid van de goederen of diensten die worden aanbesteed, ofwel een raming van de hoeveelheid, indien die niet exact bekend is, alsook alle eventuele vereisten waaraan moet zijn voldaan, met inbegrip van eventuele technische specificaties, certificaties met betrekking tot de conformiteitsbeoordeling, plannen, tekeningen of instructiemateriaal;

    • b. alle eventuele voorwaarden voor de deelname van leveranciers, met inbegrip van een lijst met informatie en documenten die de leveranciers in verband met de voorwaarden voor deelname moeten verstrekken;

    • c. alle beoordelingscriteria die de aanbestedende dienst bij de gunning van de opdracht zal toepassen, alsook, tenzij de prijs het enige criterium is, het relatieve gewicht van elk van die criteria;

    • d. wanneer de aanbestedende dienst een opdracht aanbesteedt langs elektronische weg: alle authenticatie- en encryptievereisten of andere vereisten inzake de indiening van informatie langs elektronische weg;

    • e. wanneer de aanbestedende dienst een elektronische veiling organiseert: de regels, met inbegrip van de vaststelling van met de beoordelingscriteria samenhangende onderdelen van de inschrijving, waaraan de elektronische veiling zal worden onderworpen;

    • f. indien de inschrijvingen in het openbaar worden geopend: de datum en het tijdstip waarop en de plaats waar de inschrijvingen zullen worden geopend en de personen die daarbij waar passend aanwezig mogen zijn;

    • g. alle andere voorwaarden, zoals betalingsvoorwaarden of eventuele beperkingen op de wijze waarop inschrijvingen kunnen worden ingediend, bijvoorbeeld of zij in gedrukte of elektronische vorm moeten worden ingediend; en

    • h. de datums voor de levering van de goederen of diensten.

  • 2. Bij de vaststelling van een datum voor de levering van de goederen of diensten die het voorwerp van de aanbesteding zijn, houdt de aanbestedende dienst rekening met factoren zoals de complexiteit van de opdracht, de omvang van de verwachte onderaanneming en de tijd die realistisch gesproken nodig is voor de productie, het uit voorraad halen en het vervoer van goederen uit de plaats vanuit welke zij worden geleverd of voor het verlenen van diensten.

  • 3. De in het bericht van aanbesteding of in het aanbestedingsdossier vermelde beoordelingscriteria kunnen onder meer de prijs en andere kostenfactoren, de kwaliteit, de technische waarde, de milieukenmerken en de leveringsvoorwaarden omvatten.

  • 4. De aanbestedende dienst:

    • a. stelt onverwijld het aanbestedingsdossier ter beschikking om ervoor te zorgen dat belangstellende leveranciers voldoende tijd hebben om een geldige inschrijving in te dienen;

    • b. verstrekt desgevraagd onverwijld het aanbestedingsdossier aan alle belangstellende leveranciers; en

    • c. beantwoordt binnen de wettelijke termijnen van elke Partij onverwijld elk redelijk verzoek om relevante informatie van een belangstellende of deelnemende leverancier, mits dergelijke informatie die leverancier niet bevoordeelt ten opzichte van andere leveranciers.

      Wijzigingen

  • 5. Indien een aanbestedende dienst de criteria of vereisten wijzigt die in het bericht van aanbesteding of in het aanbestedingsdossier dat aan de deelnemende leveranciers is verstrekt, zijn vermeld, of een bericht van aanbesteding of aanbestedingsdossier wijzigt of opnieuw publiceert, geeft hij schriftelijk kennis van alle wijzigingen of verstrekt hij een gewijzigd of nieuw bericht van aanbesteding of aanbestedingsdossier:

    • a. aan alle leveranciers die op het tijdstip dat de informatie gewijzigd of opnieuw gepubliceerd wordt aan de procedure deelnemen, indien die bekend zijn bij de aanbestedende dienst, en in alle andere gevallen, en dat op dezelfde wijze als de oorspronkelijke informatie; en

    • b. op een zodanig tijdstip, gelet op de aard en de complexiteit van de opdracht, dat de leveranciers voldoende tijd hebben om hun inschrijving waar passend te wijzigen en opnieuw in te dienen.

Artikel 28.11 Milieu- en sociale overwegingen
  • 1. Een Partij kan haar aanbestedende diensten toestaan in de gehele aanbestedingsprocedure rekening te houden met sociale en milieuoverwegingen, mits die niet-discriminerend zijn, verenigbaar zijn met het verbod op compensatie krachtens artikel 28.4, lid 6, en verband houden met het voorwerp van de opdracht.

  • 2. Voor alle duidelijkheid: milieu- en sociale overwegingen mogen niet worden opgesteld, vastgesteld of toegepast op een wijze die een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen de Partijen of een verkapte beperking van de handel tussen de Partijen vormt.

Artikel 28.12 Termijnen
  • 1. Aanbestedende diensten geven, overeenkomstig hun eigen redelijke behoeften, de leveranciers voldoende tijd om verzoeken om deelname en geldige inschrijvingen op te stellen en in te dienen, waarbij rekening wordt gehouden met factoren zoals:

    • a. de aard en de complexiteit van de opdracht;

    • b. de omvang van de verwachte onderaanneming; en

    • c. wanneer geen gebruik wordt gemaakt van elektronische middelen, de tijd die noodzakelijk is voor de verzending van inschrijvingen uit het buitenland en het eigen land.

    Dergelijke termijnen en eventuele verlengingen ervan moeten voor alle belangstellende of deelnemende leveranciers gelijk zijn.

  • 2. Wanneer een aanbestedende dienst gebruikmaakt van voorafgaande selectie, bepaalt zij een uiterste datum voor de indiening van verzoeken tot deelname die in beginsel niet minder dan 25 dagen vanaf de datum van publicatie van het bericht van aanbesteding bedraagt. Indien een dergelijke termijn onhaalbaar is als gevolg van een door de aanbestedende dienst naar behoren gemotiveerde urgente situatie, mag die worden verkort tot ten minste tien dagen.

  • 3. Tenzij de leden 4, 5, 7 en 8 van toepassing zijn, bepaalt de aanbestedende dienst een uiterste datum voor de indiening van inschrijvingen die niet minder bedraagt dan 40 dagen vanaf de datum waarop:

    • a. in het geval van openbare aanbesteding, het bericht van aanbesteding is gepubliceerd, of

    • b. in het geval van aanbesteding met voorafgaande selectie, de aanbestedende dienst de leveranciers heeft meegedeeld dat zij worden uitgenodigd in te schrijven, ongeacht of de dienst gebruikmaakt van een lijst voor veelvuldig gebruik.

  • 4. Een aanbestedende dienst mag de in lid 3 bedoelde termijn voor de indiening van inschrijvingen verkorten tot ten minste tien dagen, indien:

    • a. de aanbestedende dienst ten minste 40 dagen, maar niet meer dan 12 maanden vóór de publicatie van het bericht van aanbesteding, een in artikel 28.6, lid 4, vermeld bericht van geplande aanbesteding heeft gepubliceerd, waarin de volgende gegevens zijn opgenomen:

      • i. een omschrijving van de opdracht;

      • ii. bij benadering de uiterste datums voor de indiening van inschrijvingen of verzoeken om deelname;

      • iii. een verklaring dat de belangstellende leveranciers hun belangstelling voor de opdracht aan de aanbestedende dienst kenbaar moeten maken;

      • iv. het adres waar documenten met betrekking tot de opdracht kunnen worden opgevraagd; en

      • v. zoveel mogelijk van de uit hoofde van artikel 28.6, lid 2, gespecificeerde informatie die vereist is voor het bericht van geplande aanbesteding, voor zover beschikbaar;

    • b. de aanbestedende dienst, in het geval van herhalingsopdrachten, in een eerste bericht van aanbesteding aangeeft dat in volgende berichten termijnen voor inschrijving zullen worden gegeven op basis van dit lid; of

    • c. de in lid 3 genoemde termijn wegens een door de aanbestedende dienst naar behoren gemotiveerde urgente situatie onhaalbaar is.

  • 5. Een aanbestedende dienst mag de in lid 3 genoemde termijn voor de inschrijving met vijf dagen verkorten in elk van de volgende situaties:

    • a. het bericht van aanbesteding wordt elektronisch gepubliceerd;

    • b. het volledige aanbestedingsdossier is elektronisch beschikbaar vanaf de datum van publicatie van het bericht van aanbesteding; en

    • c. de aanbestedende dienst aanvaardt elektronische inschrijvingen.

  • 6. De toepassing van lid 5, in combinatie met lid 4, mag in geen geval leiden tot een verkorting van de in lid 3 bepaalde termijn voor het indienen van een inschrijving tot minder dan tien dagen vanaf de datum van publicatie van het bericht van aanbesteding.

  • 7. Niettegenstaande de overige bepalingen van dit artikel mag een aanbestedende dienst bij de aankoop van commerciële goederen of diensten of een combinatie daarvan, de in lid 3 genoemde termijn voor de indiening van inschrijvingen verkorten tot ten minste 13 dagen, op voorwaarde dat de aanbestedende dienst op hetzelfde tijdstip zowel het bericht van aanbesteding als het volledige aanbestedingsdossier in elektronische vorm publiceert. Wanneer de aanbestedende dienst bovendien elektronische inschrijvingen voor handelsgoederen of -diensten aanvaardt, mag zij de in lid 3 bedoelde termijn verkorten tot ten minste tien dagen.

  • 8. Indien een onder afdeling B of C van bijlage 28-A of 28-B vallende aanbestedende dienst alle of een beperkt aantal erkende leveranciers heeft geselecteerd, kan de termijn voor de indiening van inschrijvingen in onderling overleg tussen de aanbestedende dienst en de geselecteerde leveranciers worden vastgesteld. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, moet de termijn ten minste tien dagen bedragen.

Artikel 28.13 Aanbesteding op basis van onderhandelingen
  • 1. Een Partij kan haar aanbestedende diensten toestaan onderhandelingen te voeren met leveranciers in het kader van de onder dit hoofdstuk vallende overheidsopdrachten:

    • a. indien de aanbestedende dienst in het uit hoofde van artikel 28.6, lid 2, vereiste bericht van aanbesteding zijn voornemen tot het voeren van onderhandelingen te kennen heeft gegeven; of

    • b. indien bij de beoordeling blijkt dat geen van de inschrijvingen duidelijk de gunstigste is volgens de specifieke beoordelingscriteria die in het bericht van aanbesteding of in het aanbestedingsdossier zijn vermeld.

  • 2. De aanbestedende dienst:

    • a. ziet erop toe dat iedere uitsluiting van leveranciers tijdens onderhandelingen plaatsvindt in overeenstemming met de in het bericht van aanbesteding of het aanbestedingsdossier vermelde evaluatiecriteria; en

    • b. stelt, wanneer de onderhandelingen zijn afgesloten, voor de resterende deelnemers een voor iedereen gelijke termijn vast om een nieuwe of herziene inschrijving in te dienen.

Artikel 28.14 Onderhandse aanbesteding
  • 1. Mits zij deze bepaling niet toepassen met het oogmerk de mededinging tussen leveranciers te verhinderen of op een wijze waardoor leveranciers uit de andere Partij worden gediscrimineerd of interne leveranciers worden beschermd, kunnen aanbestedende diensten gebruikmaken van onderhandse aanbesteding en besluiten om de artikelen 28.6, 28.7, 28.8 en 28.10 en de artikelen 28.12, 28.13, 28.15 en 28.16 niet toe te passen, doch uitsluitend in de volgende omstandigheden:

    • a. indien:

      • i. geen inschrijvingen zijn ingediend of leveranciers niet om deelname hebben verzocht;

      • ii. geen van de ingediende inschrijvingen aan de essentiële eisen van het aanbestedingsdossier voldoet;

      • iii. geen van de leveranciers aan de voorwaarden voor deelname voldoet; of

      • iv. de bevoegde autoriteit heeft geconstateerd dat de ingediende inschrijvingen onderling zijn afgestemd, op voorwaarde dat de vereisten van het aanbestedingsdossier niet wezenlijk worden gewijzigd;

    • b. indien de goederen of diensten slechts door een bepaalde leverancier kunnen worden geleverd en er geen redelijk alternatief of substituut bestaat om een van de volgende redenen:

      • i. de opdracht betreft een kunstwerk;

      • ii. de bescherming van octrooien, auteursrechten of andere exclusieve rechten; of

      • iii. concurrentie ontbreekt om technische redenen;

    • c. in het geval van opdrachten van aanvullende leveringen, door de oorspronkelijke aanbieder, van goederen of diensten die niet in de oorspronkelijke opdracht waren opgenomen, indien verandering van aanbieder voor de aanvullende goederen of diensten:

      • i. niet mogelijk is om economische of technische redenen, zoals wanneer de aanvullende goederen of diensten uitwisselbaar of interoperabel moeten zijn met bestaande uitrusting, software, diensten of installaties die in het kader van de oorspronkelijke opdracht zijn geleverd; en

      • ii. tot aanzienlijk ongemak of aanzienlijke kostenstijgingen zou leiden voor de aanbestedende dienst;

    • d. wanneer, en in strikt noodzakelijke gevallen om uiterst dringende redenen wegens gebeurtenissen die door de aanbestedende dienst niet konden worden voorzien, de goederen of diensten niet tijdig kunnen worden verkregen door middel van openbare aanbesteding of aanbesteding met voorafgaande selectie;

    • e. in het geval van goederen die op een grondstoffenmarkt worden aangekocht;

    • f. wanneer een aanbestedende dienst een prototype of een nieuw product of een nieuwe dienst aanschaft die op zijn verzoek tijdens de uitvoering van een specifieke opdracht inzake onderzoek, proefneming, studie of oorspronkelijke ontwikkeling ten behoeve van die opdracht is ontwikkeld; de originele ontwikkeling van een nieuw product of een nieuwe dienst kan een beperkte productie of levering omvatten om de resultaten van veldproeven te incorporeren en aan te tonen dat het product of de dienst geschikt is voor productie of levering in grotere hoeveelheden volgens aanvaardbare kwaliteitsnormen, maar omvat geen serieproductie of levering om commerciële levensvatbaarheid te bereiken of onderzoeks- en ontwikkelingskosten te recupereren;

    • g. in het geval van aankopen onder uitzonderlijk voordelige voorwaarden die alleen op zeer korte termijn ontstaan in het geval van ongebruikelijke verkopen, zoals bij liquidatie, curatele of faillissement, maar niet in het geval van normale aankopen bij normale leveranciers; of

    • h. in het geval van opdrachten die worden gegund aan de winnaar van een ontwerpwedstrijd, mits:

      • i. de wedstrijd is georganiseerd op een wijze die verenigbaar is met de beginselen van dit hoofdstuk, met name met betrekking tot de bekendmaking van een bericht van aanbesteding; en

      • ii. de deelnemers worden beoordeeld door een onafhankelijke jury met het oog op de gunning van een ontwerpopdracht aan de winnaar.

  • 2. De aanbestedende dienst stelt een schriftelijk verslag op over elke opdracht die in het kader van lid 1 wordt gegund. Dat verslag vermeldt de naam van de aanbestedende dienst, de waarde en de aard van de aangeschafte goederen of diensten, en bevat een verklaring met daarin een vermelding van de in lid 1 beschreven omstandigheden en voorwaarden die de onderhandse aanbestedingsprocedure rechtvaardigden.

Artikel 28.15 Elektronische veilingen

Wanneer een aanbestedende dienst een onder dit hoofdstuk vallende opdracht wil aanbesteden met een elektronische veiling, stelt de dienst, alvorens de elektronische veiling te openen, ieder deelnemer in kennis van:

  • a. de methode voor automatische beoordeling, met inbegrip van de wiskundige formule, gebaseerd op de in het aanbestedingsdossier opgenomen beoordelingscriteria, die gebruikt wordt om automatisch de rangorde vast te stellen of te wijzigen tijdens de veiling;

  • b. de resultaten van een eventuele eerste beoordeling van de onderdelen van zijn inschrijving, indien de opdracht wordt gegund aan de indiener van de voordeligste inschrijving; en

  • c. alle andere relevante informatie over de uitvoering van de veiling.

Artikel 28.16 Behandeling van inschrijvingen en gunning van opdrachten

Behandeling van inschrijvingen

  • 1. De aanbestedende dienst neemt bij het ontvangen, openen en behandelen van inschrijvingen procedures in acht die garanderen dat de aanbestedingsprocedure eerlijk en onpartijdig verloopt en de inschrijvingen vertrouwelijk worden behandeld.

  • 2. Indien een inschrijving door de aanbestedende dienst pas na het verstrijken van de vastgestelde termijn wordt ontvangen, mag de betrokken leverancier daarvan geen nadelige gevolgen ondervinden indien de vertraging uitsluitend te wijten is aan onjuiste afhandeling door de aanbestedende dienst.

  • 3. Indien de aanbestedende dienst een leverancier de gelegenheid biedt om tussen de opening van de inschrijvingen en de gunning van de opdracht onbedoelde vormfouten te corrigeren, biedt de aanbestedende dienst alle deelnemende leveranciers daartoe de gelegenheid.

Gunning van opdrachten

  • 4. Om voor gunning in aanmerking te komen, moet een inschrijving schriftelijk worden ingediend, bij de opening voldoen aan de essentiële vereisten die in de berichten van aanbesteding en aanbestedingsdossiers in aanbestedingsprocedures zijn opgenomen, en afkomstig zijn van een leverancier die aan de voorwaarden voor deelname voldoet.

  • 5. Tenzij de aanbestedende dienst besluit dat het niet in het algemeen belang is de opdracht te gunnen, wordt die gegund aan de leverancier die volgens de bevindingen van de aanbestedende dienst de voorwaarden van de opdracht kan vervullen en van wie de inschrijving, uitsluitend beoordeeld aan de hand van de beoordelingscriteria in de berichten van aanbesteding en het aanbestedingsdossier:

    • a. de voordeligste is; of

    • b. de laagste prijs biedt, indien de prijs het enige criterium is.

  • 6. Wanneer de aanbestedende dienst een inschrijving ontvangt met een prijs die in verhouding tot de andere inschrijvingen abnormaal laag is, kan zij inlichtingen inwinnen bij de inschrijver om zich ervan te vergewissen dat die aan de voorwaarden voor deelname voldoet en in staat is de opdracht volgens de gestelde voorwaarden tot een goed einde te brengen.

  • 7. De aanbestedende dienst mag geen gebruik maken van opties, geen aanbesteding annuleren en geen gegunde opdrachten wijzigen op een wijze die in strijd is met zijn verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk.

  • 8. Elke Partij stelt alles in het werk om, in de regel, te voorzien in een status-quoperiode tussen de gunning en de sluiting van een contract, zodat afgewezen inschrijvers voldoende tijd krijgen om het gunningsbesluit te toetsen en aan te vechten.

Artikel 28.17 Transparantie van informatie over aanbestedingen

Aan leveranciers verstrekte informatie

  • 1. Aanbestedende diensten stellen de deelnemende leveranciers onverwijld in kennis van hun besluiten aangaande de gunning van een opdracht en doen dat op verzoek van een leverancier schriftelijk. Met inachtneming van artikel 28.18, leden 2 en 3, stelt de aanbestedende dienst een afgewezen leverancier op diens verzoek in kennis van de redenen voor de afwijzing van zijn inschrijving en van de relatieve voordelen van de inschrijving van de gekozen leverancier.

Publicatie van informatie over de gunning van opdrachten

  • 2. Uiterlijk 72 dagen na de gunning van elke onder dit hoofdstuk vallende opdracht publiceert de aanbestedende dienst een bericht in het geëigende gedrukte of elektronische medium als vermeld in afdeling I van bijlage 28-A en 28-B. Indien de aanbestedende dienst het bericht alleen elektronisch publiceert, moet de informatie gedurende een redelijke termijn gemakkelijk toegankelijk blijven. Het bericht bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. een beschrijving van de aangeschafte goederen of diensten;

    • b. de naam en het adres van de aanbestedende dienst;

    • c. de naam van de leverancier aan wie de opdracht is gegund;

    • d. de waarde van de geselecteerde inschrijving of de hoogste en de laagste inschrijving die bij de gunning van de opdracht in aanmerking zijn genomen;

    • e. de datum waarop de opdracht is gegund, en

    • f. de gebruikte aanbestedingsmethode, en in geval van onderhandse aanbesteding overeenkomstig artikel 28.14, een beschrijving van de omstandigheden die die procedure rechtvaardigden.

      Bewaren van documentatie, verslagen en elektronische traceerbaarheid

  • 3. Een aanbestedende dienst bewaart gedurende ten minste drie jaar vanaf de datum waarop hij een opdracht gunt:

    • a. de documentatie en verslagen betreffende aanbestedingsprocedures en gunningen in verband met opdrachten die onder dit hoofdstuk vallen, met inbegrip van de uit hoofde van artikel 28.14 vereiste verslagen, en

    • b. gegevens die waarborgen dat het verloop van onder dit hoofdstuk vallende opdrachten elektronisch naar behoren traceerbaar is.

      Uitwisseling van statistieken

  • 4. Op verzoek van de andere Partij en met het oog op de besprekingen in het in artikel 28.21 bedoelde subcomité stelt elke Partij de andere Partij statistieken ter beschikking over de onder dit hoofdstuk vallende aanbesteding van goederen, diensten en diensten in verband met de bouw, voor zover mogelijk met inbegrip van statistieken over concessies voor werken. Overeenkomstig artikel 28.23 werken de Partijen samen om beter inzicht te krijgen in elkaars statistieken met betrekking tot overheidsopdrachten.

  • 5. Wanneer een Partij wenst dat kennisgevingen over gegunde opdrachten, op grond van lid 2 van dit artikel, langs elektronische weg worden gepubliceerd en wanneer die kennisgevingen voor het publiek toegankelijk zijn via één enkele database in een vorm die een analyse van de onder deze overeenkomst vallende opdrachten mogelijk maakt, kan de Partij in plaats van verslag aan het in artikel 28.21 bedoelde subcomité uit te brengen, het adres van de website meedelen, samen met alle noodzakelijke instructies met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van de gegevens.

Artikel 28.18 Openbaarmaking van informatie

Verstrekking van informatie aan Partijen

  • 1. Indien de andere Partij daarom verzoekt, verstrekt een Partij onverwijld alle informatie die nodig is om te bepalen of de aanbesteding eerlijk, onpartijdig en overeenkomstig dit hoofdstuk is verlopen, met inbegrip van informatie over de kenmerken en relatieve voordelen van de inschrijving van de gekozen leverancier. Wanneer het bekendmaken van de informatie de mededinging bij latere aanbestedingen zou verstoren, wordt die informatie door de Partij die haar ontvangt pas aan een leverancier vrijgegeven na overleg met en instemming van de Partij die de informatie heeft verstrekt.

Niet-openbaarmaking van informatie

  • 2. Niettegenstaande de overige bepalingen van dit hoofdstuk verstrekt een Partij, met inbegrip van haar aanbestedende diensten, behalve voor zover wettelijk vereist of met schriftelijke toestemming van de leverancier die de informatie heeft verstrekt, geen informatie die de legitieme commerciële belangen van een bepaalde leverancier zou schaden of die de eerlijke mededinging tussen leveranciers kan verstoren.

  • 3. Geen van de bepalingen in dit hoofdstuk mag zodanig worden uitgelegd dat zij verlangt dat een Partij en haar aanbestedende diensten, autoriteiten en toetsingsinstanties vertrouwelijke informatie bekendmaken indien de bekendmaking:

    • a. de rechtshandhaving zou belemmeren;

    • b. de eerlijke mededinging tussen leveranciers kan verstoren;

    • c. de legitieme handelsbelangen van bepaalde personen, met inbegrip van de bescherming van de intellectuele eigendom, zou schaden; of

    • d. anderszins in strijd zou zijn met het algemeen belang.

Artikel 28.19 Interne toetsingsprocedures
  • 1. Elke Partij voorziet in een tijdige, effectieve, transparante en niet-discriminatoire procedure voor bestuurlijke of rechterlijke toetsing, waarmee een leverancier die belang heeft of heeft gehad bij een onder dit hoofdstuk vallende opdracht, bezwaar kan maken of beroep kan instellen tegen:

    • a. een inbreuk op dit hoofdstuk; of

    • b. niet-naleving van de maatregelen van een Partij ter uitvoering van dit hoofdstuk, indien de leverancier niet het recht heeft rechtstreeks bezwaar of beroep tegen een inbreuk op dit hoofdstuk aan te tekenen uit hoofde van de wetgeving van een Partij.

    De procedurele regels voor alle bezwaar- en beroepsprocedures worden op schrift gesteld en openbaar gemaakt.

  • 2. Indien een leverancier in het kader van een onder dit hoofdstuk vallende opdracht waarbij hij een belang heeft of heeft gehad, een klacht indient wegens schending of niet-naleving als bedoeld in lid 1, moedigt de Partij waartoe de aanbestedende dienst behoort, de dienst en de leverancier aan het geschil door overleg te beslechten. De aanbestedende dienst neemt dergelijke klachten tijdig en onbevooroordeeld in beraad op een wijze die geen afbreuk doet aan de deelname van de leverancier aan lopende of toekomstige aanbestedingen of aan diens recht om uit hoofde van de procedure voor bestuurlijke of rechterlijke toetsing corrigerende maatregelen te vragen.

  • 3. Elke leverancier krijgt voldoende tijd om een bezwaar of beroep voor te bereiden en in te stellen; die termijn bedraagt ten minste tien dagen vanaf het tijdstip waarop de grond voor het bezwaar of het beroep voor de leverancier bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had kunnen worden.

  • 4. Door elke Partij wordt ten minste één onpartijdige en van de aanbestedende diensten onafhankelijke bestuurlijke of rechterlijke instantie ingesteld of aangewezen om een bezwaar of beroep door een leverancier in het kader van een onder dit hoofdstuk vallende opdracht te ontvangen en te toetsen.

  • 5. Indien een bezwaar of beroep in eerste aanleg wordt getoetst door een andere dan een van de in lid 4 bedoelde instanties, ziet de Partij erop toe dat de leverancier het recht heeft tegen de oorspronkelijke beslissing hoger beroep in te stellen bij een onpartijdige bestuurlijke of rechterlijke instantie die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst die de aanbesteding heeft uitgeschreven waarop het bezwaar of het beroep betrekking heeft.

  • 6. Elke Partij ziet erop toe dat de beslissingen van een niet-rechterlijke toetsingsinstantie onderworpen zijn aan rechterlijke toetsing of dat de toetsingsinstantie regels inzake procesvoering heeft die bepalen dat:

    • a. de aanbestedende dienst schriftelijk op het bezwaar of beroep reageert en alle relevante documenten aan de toetsingsinstantie ter beschikking stelt;

    • b. de partijen bij de procedure („de partijen”) het recht hebben te worden gehoord alvorens de toetsingsinstantie een beslissing neemt over een bezwaar of beroep;

    • c. de partijen bij de procedure het recht hebben zich te laten vertegenwoordigen en vergezellen;

    • d. de partijen bij de procedure toegang hebben tot alle zittingen in het kader van de procedure;

    • e. de partijen het recht hebben te verzoeken dat de zittingen in het openbaar plaatsvinden en dat getuigen die mogen bijwonen; en

    • f. de toetsingsinstantie haar beslissingen of aanbevelingen tijdig schriftelijk vaststelt en de grondslag van elke beslissing of aanbeveling daarbij toelicht.

  • 7. Elke Partij stelt procedures in, of handhaaft die, die voorzien in:

    • a. snelle voorlopige maatregelen die de mogelijkheid van de leverancier om aan de aanbesteding deel te nemen, in stand houden. Dergelijke voorlopige maatregelen kunnen aanleiding geven tot schorsing van de aanbestedingsprocedure. Er kan worden bepaald dat bij het nemen van de beslissing over het al dan niet toepassen van dergelijke maatregelen rekening mag worden gehouden met doorslaggevende negatieve gevolgen voor de belangen die op het spel staan, waaronder het algemeen belang. Een beslissing om niet op te treden wordt schriftelijk gemotiveerd; en

    • b. corrigerende maatregelen of schadevergoeding voor het geleden verlies of de geleden schade, indien de toetsingsinstantie heeft bepaald dat inbreuk of niet-nakoming als bedoeld in lid 1 heeft plaatsgevonden; die corrigerende maatregelen of schadevergoeding kunnen beperkt blijven tot de voor het opstellen van de inschrijving en/of het indienen van het bezwaar of beroep gemaakte kosten.

Artikel 28.20 Wijzigingen en rectificaties van het toepassingsgebied
  • 1. De EU-Partij kan bijlage 28-A wijzigen of rectificeren en Chili kan bijlage 28-B wijzigen of rectificeren.

Wijzigingen

  • 2. Een Partij die voornemens is haar bijlage te wijzigen als bedoeld in lid 1:

    • a. stelt de andere Partij daarvan schriftelijk in kennis; en

    • b. stelt in die kennisgeving passende compenserende aanpassingen voor aan de andere Partij om het toepassingsgebied op een niveau te houden dat vergelijkbaar is met dat van vóór de wijziging.

  • 3. Niettegenstaande lid 2, punt b), van dit artikel hoeft een Partij geen compenserende aanpassingen aan te bieden indien de wijziging betrekking heeft op een entiteit ten aanzien waarvan de Partij haar zeggenschap of invloed daadwerkelijk heeft beëindigd. De zeggenschap van de overheid over of haar invloed op de onder dit hoofdstuk vallende opdrachten van de in afdeling A, B of C van bijlage 28-A of 28-B vermelde entiteiten, wordt geacht daadwerkelijk te zijn opgeheven, voor zover het de opdrachten van de entiteit betreft, wanneer de entiteit blootstaat aan mededinging op markten waartoe de toegang niet beperkt is.

  • 4. Indien een Partij de andere Partij uit hoofde van lid 2 in kennis stelt van een voorgenomen wijziging van haar bijlage, maakt de andere Partij schriftelijk bezwaar indien zij betwist dat:

    • a. een uit hoofde van lid 2, punt b), voorgestelde aanpassing voldoende is om het overeengekomen toepassingsgebied op een vergelijkbaar niveau te houden; of

    • b. de wijziging betrekking heeft op een entiteit ten aanzien waarvan de Partij haar zeggenschap of invloed daadwerkelijk heeft beëindigd overeenkomstig lid 3.

      De andere Partij maakt binnen 45 dagen na de datum van ontvangst van de in lid 2, punt a), van dit artikel bedoelde kennisgeving schriftelijk bezwaar uit hoofde van dit lid. Indien die Partij binnen die termijn geen schriftelijk bezwaar indient, wordt zij geacht de aanpassing of wijziging te hebben aanvaard, ook voor de toepassing van hoofdstuk 38.

Rectificaties

  • 5. De Partijen beschouwen de volgende wijzigingen van bijlage 28-A of bijlage 28-B als zuiver formele rectificaties, mits zij geen afbreuk doen aan het wederzijds overeengekomen toepassingsgebied waarin dit hoofdstuk voorziet:

    • a. een wijziging van de naam van een entiteit;

    • b. een fusie van twee of meer in afdeling A, B of C van bijlage 28-A of bijlage 28-B vermelde entiteiten;

    • c. de splitsing van een in afdeling A, B of C van bijlage 28-A of bijlage 28-B vermelde entiteit in twee of meer entiteiten die aan de in dezelfde afdeling van bijlage 28-A of bijlage 28-B vermelde entiteiten worden toegevoegd.

  • 6. Indien een Partij een rectificatie van bijlage 28-A of bijlage 28-B voorstelt, stelt zij de andere Partij daarvan om de twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst in kennis.

  • 7. Een Partij kan de andere Partij binnen 45 dagen na ontvangst van de kennisgeving in kennis stellen van een bezwaar tegen een voorgestelde rectificatie. Indien een Partij bezwaar indient, zet zij de redenen uiteen waarom zij van mening is dat de voorgestelde rectificatie geen in lid 5 van dit artikel bedoelde wijziging is, en beschrijft zij het effect van de voorgenomen rectificatie op het wederzijds overeengekomen toepassingsgebied waarin dit hoofdstuk voorziet. Indien een dergelijk bezwaar niet binnen 45 dagen na ontvangst van de kennisgeving schriftelijk, is ingediend, wordt de Partij geacht met de voorgestelde rectificatie in te stemmen.

Overleg en geschillenbeslechting

  • 8. Indien de andere Partij binnen 45 dagen bezwaar maakt tegen de voorgestelde wijziging of rectificatie, trachten de Partijen na ontvangst van de kennisgeving de kwestie door overleg op te lossen. Indien de Partijen niet binnen 60 dagen na ontvangst van het bezwaar tot overeenstemming komen, kan de Partij die haar bijlage wil wijzigen of rectificeren, verzoeken de geschillenbeslechtingsprocedure uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst toe te passen op het geschil. De voorgestelde wijziging of rectificatie wordt pas van kracht wanneer beide Partijen daarover overeenstemming hebben bereikt of op basis van een definitief besluit op grond van de procedure van hoofdstuk 38.

  • 9. Indien in de overlegprocedure uit hoofde van lid 8 van dit artikel geen overeenstemming wordt bereikt, ontslaat dat de Partijen niet van de verplichting tot het plegen van overleg uit hoofde van hoofdstuk 38.

Artikel 28.21 Subcomité Overheidsopdrachten

Op verzoek van een Partij komt het op grond van artikel 8.8, lid 1, opgerichte Subcomité Overheidsopdrachten (het „subcomité”) bijeen om aangelegenheden die verband houden met de uitvoering en de werking van dit hoofdstuk te behandelen, met inbegrip van:

  • a. aangelegenheden met betrekking tot overheidsopdrachten die door een Partij aan het subcomité worden voorgelegd;

  • b. toezicht op de samenwerkingsactiviteiten van de Partijen zoals bepaald in artikel 28.23;

  • c. bevordering van de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen aan onder dit hoofdstuk vallende opdrachten zoals bepaald in artikel 28.22, en

  • d. bespreking van de stand van zaken inzake de inrichting van het enkele toegangspunt uit hoofde van artikel 28.6, lid 7.

Artikel 28.22 Vergemakkelijking van de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen
  • 1. De Partijen erkennen dat kleine en middelgrote ondernemingen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan economische groei en werkgelegenheid en dat het belangrijk is hun deelname aan overheidsopdrachten te vergemakkelijken.

  • 2. De Partijen erkennen het belang van elektronische aanbesteding om de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen aan aanbestedingsprocedures te vergemakkelijken door te zorgen voor transparantie.

  • 3. De Partijen erkennen tevens het belang van samenwerkingsverbanden tussen leveranciers van de Partijen, en in het bijzonder tussen kleine en middelgrote ondernemingen, waaronder begrepen gezamenlijke deelname aan aanbestedingen.

  • 4. De Partijen kunnen:

    • a. informatie verstrekken over de maatregelen aan de hand waarvan zij de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen aan overheidsopdrachten bevorderen, aanmoedigen of vergemakkelijken;

    • b. samenwerken bij de uitwerking van mechanismen om kleine en middelgrote ondernemingen te informeren over de middelen om deel te nemen aan onder dit hoofdstuk vallende opdrachten.

  • 5. Om de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen aan onder dit hoofdstuk vallende overheidsopdrachten te vergemakkelijken, geldt dat elke Partij, voor zover mogelijk:

    • a. op een elektronisch portaal een definitie geeft van kleine en middelgrote ondernemingen;

    • b. inspanningen levert om het gehele aanbestedingsdossier kosteloos ter beschikking te stellen;

    • c. elke andere maatregel neemt om de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen aan onder dit hoofdstuk vallende overheidsopdrachten te vergemakkelijken, mits die maatregelen niet discriminerend zijn voor ondernemingen uit de andere Partij.

Artikel 28.23 Samenwerking
  • 1. De Partijen stellen alles in het werk om samenwerkingsactiviteiten te ontwikkelen met het oog op een beter begrip van hun respectieve aanbestedingssystemen en een betere toegang tot hun respectieve markten, op gebieden als:

    • a. de uitwisseling van ervaringen en informatie over onder meer regelgevingskaders, beste praktijken en statistieken;

    • b. de vergemakkelijking van de deelname van leveranciers aan onder dit hoofdstuk vallende opdrachten, met name wat betreft kleine en middelgrote ondernemingen;

    • c. de ontwikkeling en uitbreiding van het gebruik van elektronische middelen in aanbestedingssystemen voor overheidsopdrachten;

    • d. de opbouw van capaciteit door wederzijds leren tussen overheidsfunctionarissen en personeel van aanbestedende diensten te bevorderen met het oog op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk.

  • 2. De Partijen stellen het in artikel 28.21 bedoelde subcomité van dergelijke activiteiten in kennis.

Artikel 28.24 Verdere onderhandelingen

Het in artikel 28.21 bedoelde Subcomité Overheidsopdrachten evalueert de werking van dit hoofdstuk en kan uiterlijk vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst voorstellen dat het Gemengd Comité de Partijen aanbeveelt verdere onderhandelingen te voeren met het oog op verdere openstelling van de markt.

HOOFDSTUK 29 OVERHEIDSONDERNEMINGEN, ONDERNEMINGEN WAARAAN BIJZONDERE RECHTEN OF VOORRECHTEN ZIJN TOEGEKEND EN AANGEWEZEN MONOPOLIES
Artikel 29.1 Toepassingsgebied
  • 1. De Partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen uit hoofde van artikel XVII, leden 1 tot en met 3, van de GATT 1994, het Memorandum van Overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XVII van de GATT 1994, evenals uit hoofde van artikel VIII, leden 1, 2 en 5, van de GATS.

  • 2. Dit hoofdstuk is van toepassing op een overheidsonderneming, een onderneming waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend en een aangewezen monopolie („entiteit”) dat commerciële activiteiten verricht. Indien een entiteit zowel commerciële activiteiten als niet-commerciële activiteiten96) verricht, vallen uitsluitend de commerciële activiteiten onder dit hoofdstuk.

  • 3. Dit hoofdstuk is van toepassing op overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend en aangewezen monopolies, op alle bestuursniveaus.

  • 4. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op opdrachten van een Partij met betrekking tot goederen of diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of met het oog op gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, ongeacht of die opdrachten „onder dit hoofdstuk vallende opdrachten” zoals gedefinieerd in artikel 28.2 zijn.

  • 5. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op enige dienst die wordt verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag.

  • 6. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend en aangewezen monopolies, in gevallen waarin in een van de voorgaande drie opeenvolgende belastingjaren de jaarlijkse inkomsten uit de commerciële activiteiten van de entiteit minder dan 100 miljoen bijzondere trekkingsrechten (Special Drawing Rights, „SDR”)97) bedroegen.

  • 7. Artikel 29.4 is niet van toepassing op dienstensectoren die buiten het toepassingsgebied van deze overeenkomst vallen.

  • 8. Artikel 29.4 is niet van toepassing voor zover een overheidsonderneming, onderneming waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend of aangewezen monopolie van een Partij goederen of diensten koopt en verkoopt op grond van:

    • a. een bestaande niet-conforme maatregel die de Partij in stand houdt, handhaaft, hernieuwt of wijzigt overeenkomstig artikel 17.14, artikel 18.8 of artikel 25.10, zoals opgenomen in haar lijst in bijlage 17-A; of

    • b. een niet-conforme maatregel die de Partij met betrekking tot sectoren, subsectoren of activiteiten vaststelt of handhaaft overeenkomstig artikel 17.14, artikel 18.8 of artikel 25.10, zoals opgenomen in haar lijst in bijlage 17-B.

Artikel 29.2 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en bijlage 29 wordt verstaan onder:

a. „commerciële activiteiten”:

activiteiten die door een onderneming worden uitgevoerd en die resulteren in de productie van een goed of de verlening van een dienst die op de relevante markt zal worden verkocht in hoeveelheden en tegen prijzen die door de onderneming worden bepaald, en die worden verricht met een winstoogmerk;

98)

b. „commerciële overwegingen”:

overwegingen inzake prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, vervoer en andere voorwaarden van aankoop of verkoop, of andere factoren waarmee normaal rekening zou worden gehouden bij de commerciële beslissingen van een particuliere onderneming die in de desbetreffende sector of industrie handelt volgens de beginselen van de markteconomie;

c. „aanwijzen”:

een monopolie instellen of toestaan, of de werkingssfeer van een monopolie uitbreiden teneinde een nieuw goed of een nieuwe dienst daaronder te laten vallen;

d. „aangewezen monopolie”:

een entiteit, met inbegrip van een groep van entiteiten of een overheidsorgaan, die op de relevante markt op het grondgebied van een Partij is aangewezen als enige aanbieder of enige koper van een goed of dienst; een entiteit waaraan exclusieve intellectuele-eigendomsrechten zijn verleend, valt echter niet onder dit begrip om de enkele reden dat haar dergelijke rechten zijn verleend;

e. „onderneming waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend”

99): een publieke of particuliere onderneming waaraan in rechte of in feite bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend door een Partij; bijzondere rechten of voorrechten worden door een Partij toegekend wanneer zij een aantal ondernemingen die een goed of een dienst mogen leveren, rekening houdend met de specifieke sectorale regeling uit hoofde waarvan de toekenning van het recht of voorrecht heeft plaatsgevonden, anders dan in overeenstemming met objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria, aanwijst of beperkt tot twee of meer, en daardoor de mogelijkheid van een andere onderneming om in hetzelfde geografische gebied en onder substantieel dezelfde voorwaarden hetzelfde goed te leveren of dezelfde dienst te verlenen, ernstig beperkt;

f. „dienst die wordt verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag”:

een dienst die wordt verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag zoals gedefinieerd in artikel I, lid 3, punt c), van de GATS en, indien van toepassing, in de bijlage betreffende financiële diensten bij de GATS; en

g. „overheidsonderneming”:

een onderneming die eigendom is van of onder zeggenschap staat van een Partij100).

Artikel 29.3 Algemene bepalingen

Zonder afbreuk te doen aan de rechten en plichten van een Partij in het kader van dit hoofdstuk, belet niets in dit hoofdstuk een Partij een overheidsonderneming op te richten of in stand te houden, een monopolie aan te wijzen of in stand te houden of een onderneming bijzondere of exclusieve rechten of voorrechten te verlenen.

Artikel 29.4 Niet-discriminerende behandeling en commerciële overwegingen
  • 1. Een Partij zorgt ervoor dat haar overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend en aangewezen monopolies bij het verrichten van commerciële activiteiten:

    • a. handelen overeenkomstig commerciële overwegingen wanneer zij goederen of diensten aankopen of verkopen, behalve wanneer zij moeten voldoen aan voorwaarden van hun openbare-dienstopdracht die niet in overeenstemming zijn met het bepaalde onder punt b) of c) van dit lid;

    • b. bij het aankopen van goederen of diensten:

      • i. aan goederen of diensten die door een onderneming van de andere Partij worden aangeboden, een niet minder gunstige behandeling toekennen dan aan soortgelijke goederen of diensten die door ondernemingen van de betrokken Partij worden aangeboden; en

      • ii. aan goederen of diensten die door een onderneming die een onder deze overeenkomst vallende investering is zoals gedefinieerd in artikel 17.2, lid 1, punt d), op het grondgebied van die Partij worden aangeboden, een niet minder gunstige behandeling toekennen dan zij toekennen aan soortgelijke goederen of diensten die worden geleverd door ondernemingen op de desbetreffende markt op het grondgebied van die Partij die investeringen van investeerders van die Partij zijn; en

    • c. bij het verkopen van goederen of diensten:

      • i. aan een onderneming van de andere Partij een niet minder gunstige behandeling toekennen dan aan ondernemingen van de betrokken Partij; en

      • ii. aan een onderneming die een onder deze overeenkomst vallende investering is zoals gedefinieerd in artikel 17.2, lid 1, punt d), op het grondgebied van die Partij een niet minder gunstige behandeling toekennen dan zij toekennen aan ondernemingen op de desbetreffende markt op het grondgebied van die Partij die investeringen van investeerders van die Partij zijn.

  • 2. Lid 1 belet een overheidsonderneming, een onderneming waaraan bijzondere rechten of privileges zijn toegekend of een aangewezen monopolie niet om:

    • a. goederen of diensten te kopen of aan te bieden op verschillende voorwaarden, ook wat betreft prijs, mits dergelijke verschillende voorwaarden worden vastgesteld op grond van commerciële overwegingen; of

    • b. te weigeren goederen of diensten te kopen of aan te bieden, mits dergelijke weigering overeenstemt met commerciële overwegingen.

Artikel 29.5 Regelgevingskader
  • 1. De Partijen maken optimaal gebruik van de internationale normen, voor zover die van toepassing zijn, waaronder de richtsnoeren van de OESO betreffende corporate governance in overheidsondernemingen, naargelang van het geval.

  • 2. Elke Partij zorgt ervoor dat een regelgevende instantie of andere instantie met een regelgevende functie die zij opricht of in stand houdt:

    • a. onafhankelijk is van de bedrijven die zij reguleert en er geen rekenschap aan verschuldigd is, om te waarborgen dat de regelgevende functies doeltreffend worden verricht; en

    • b. in soortgelijke omstandigheden onpartijdig101) handelt met betrekking tot alle ondernemingen die zij reguleert, met inbegrip van overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend, en aangewezen monopolies102).

  • 3. Elke Partij past haar wet- en regelgeving inzake overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend en aangewezen monopolies toe op een samenhangende en niet-discriminerende wijze.

Artikel 29.6 Transparantie
  • 1. Een Partij („de verzoekende Partij”) die redelijkerwijs kan aannemen dat haar belangen in het kader van dit hoofdstuk worden geschaad door de commerciële activiteiten van een overheidsonderneming, een onderneming waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend, of een aangewezen monopolie van de andere Partij, kan die andere Partij („de aangezochte Partij”) verzoeken om schriftelijke informatie over de commerciële activiteiten van die entiteit die verband houden met de toepassing van dit hoofdstuk.

  • 2. De verzoekende Partij neemt, in een verzoek op grond van lid 1, een verklaring op over de wijze waarop de activiteiten van de entiteit volgens die Partij haar belangen in het kader van dit hoofdstuk kunnen schaden, en specificeert welke in lid 3 genoemde informatie zij vraagt.

  • 3. De aangezochte Partij verstrekt de volgende informatie overeenkomstig de leden 1 en 2:

    • a. de eigendomsstructuren en de stemverhoudingen van de entiteit, het percentage van de aandelen van de entiteit dat de Partij, haar overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend of aangewezen monopolies samen bezitten, en het percentage van de stemrechten dat zij daarvan samen in handen hebben;

    • b. een beschrijving van de eventuele bijzondere aandelen of bijzondere stemrechten of andere rechten waarover de Partij, haar overheidsondernemingen, ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend of aangewezen monopolies beschikken, indien die rechten verschillen van de rechten die verbonden zijn aan de gewone aandelen van de entiteit;

    • c. de organisatiestructuur van de entiteit en de samenstelling van de raad van bestuur of van een gelijkwaardig orgaan;

    • d. een beschrijving van de overheidsdiensten of -instanties die belast zijn met de reglementering van of het toezicht op de entiteit; een beschrijving van de rapportagevereisten die haar door die overheidsdiensten of -instanties worden opgelegd; en de rechten en praktijken van die overheidsdiensten of -instanties met betrekking tot de benoeming, het ontslag of de bezoldiging van het hoger leidinggevend personeel en de leden van de raad van bestuur of een ander gelijkwaardig bestuursorgaan;

    • e. de jaarlijkse inkomsten van de entiteit en de totale activa gedurende de meest recente periode van drie jaar waarvoor informatie beschikbaar is;

    • f. eventuele vrijstellingen, immuniteiten en daarmee samenhangende maatregelen waarvoor de entiteit uit hoofde van de wet- en regelgeving van de aangezochte Partij in aanmerking komt; en

    • g. alle aanvullende informatie over de entiteit die openbaar beschikbaar is, met inbegrip van de jaarlijkse financiële verslagen en audits door derden.

  • 4. De leden 1, 2 en 3 verplichten een Partij niet tot het verstrekken van vertrouwelijke informatie waarvan de bekendmaking onverenigbaar zou zijn met haar wet- en regelgeving, de rechtshandhaving zou belemmeren of anderszins in strijd zou zijn met het openbaar belang, of schadelijk zou zijn voor de rechtmatige commerciële belangen van bepaalde ondernemingen.

  • 5. Indien de aangezochte Partij niet over de gevraagde informatie beschikt, deelt zij de verzoekende Partij de redenen daarvoor schriftelijk mee.

Artikel 29.7 Partijspecifieke bijlage
  • 1. Artikel 29.4 is niet van toepassing met betrekking tot de niet-conforme activiteiten van overheidsondernemingen of aangewezen monopolies die een Partij vermeldt in haar lijst in bijlage 29 in overeenstemming met de voorwaarden van de lijst van de Partij.

  • 2. Op verzoek van een van beide Partijen kan de Gezamenlijke Raad een besluit tot wijziging van bijlage 29 op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a), vaststellen en in ieder geval wijzigingen in bijlage 29 binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst in overweging nemen.

HOOFDSTUK 30 MEDEDINGINGSBELEID
Artikel 30.1 Beginselen

De Partijen erkennen het belang van een vrije en onvervalste mededinging voor hun handel en investeringen. De Partijen erkennen dat mededingingsverstorende praktijken de goede werking van de markten kunnen verstoren en de voordelen van de liberalisering van het handelsverkeer kunnen ondergraven.

Artikel 30.2 Regelgevingskader
  • 1. Elke Partij handhaaft haar mededingingsrecht of stelt dat vast met betrekking tot alle sectoren van de economie103) en pakt de volgende praktijken op een doeltreffende manier aan:

    • a. overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die ertoe strekken of die ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst;

    • b. misbruik van een machtspositie door een of meer ondernemingen; en

    • c. fusies van ondernemingen die doeltreffende mededinging aanzienlijk hinderen, meer bepaald als gevolg van de totstandbrenging of versterking van een machtspositie.

  • 2. Elke Partij zorgt ervoor dat alle ondernemingen, zowel particuliere als openbare, zijn onderworpen aan het mededingingsrecht als bedoeld in lid 1.

  • 3. De toepassing van het mededingingsrecht van elke Partij mag de betrokken ondernemingen niet belemmeren in de wettelijke of feitelijke uitvoering van een aan hen opgedragen bijzondere taak van algemeen belang. Uitzonderingen op het mededingingsrecht van een Partij moeten beperkt blijven tot taken van algemeen belang en tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de nagestreefde doelstelling van het overheidsbeleid, en moeten transparant zijn.

Artikel 30.3 Uitvoering
  • 1. Elke Partij houdt een functioneel onafhankelijke autoriteit in stand die verantwoordelijk is voor de volledige uitvoering en doeltreffende handhaving van het in artikel 30.2 bedoelde mededingingsrecht en die daartoe toereikend met bevoegdheden en middelen is uitgerust.

  • 2. Elke Partij past zijn mededingingsrecht op transparante en niet-discriminerende wijze toe, met inachtneming van de beginselen van een billijke rechtsgang en van het recht van verweer van de betrokken ondernemingen, ongeacht hun nationaliteit of eigendom.

Artikel 30.4 Samenwerking
  • 1. De Partijen erkennen dat het in hun gemeenschappelijk belang is de samenwerking over aangelegenheden met betrekking tot het mededingingsbeleid en de handhaving ervan te bevorderen.

  • 2. Om samenwerking te vergemakkelijken, kunnen de mededingingsautoriteiten van de Partijen informatie uitwisselen, met inachtneming van de vertrouwelijkheidsregels in hun respectieve wet- en regelgeving.

  • 3. De mededingingsautoriteiten van de Partijen streven ernaar om, voor zover mogelijk en waar dat passend is, hun handhavingsactiviteiten bij dezelfde of verwante gedragingen of zaken te coördineren.

Artikel 30.5 Overleg
  • 1. Om het wederzijdse begrip tussen de Partijen te bevorderen, of om specifieke problemen bij de interpretatie of toepassing van dit hoofdstuk te behandelen, treden de Partijen, op verzoek van een van de Partijen, onverwijld in overleg over problemen bij de interpretatie of toepassing van dit hoofdstuk104). De Partij die om overleg verzoekt, geeft indien relevant in haar verzoek aan in welk opzicht de aangelegenheid het handelsverkeer of investeringen tussen de Partijen ongunstig beïnvloedt.

  • 2. Om het in lid 1 bedoelde overleg te vergemakkelijken, streeft elk van beide Partijen ernaar de andere Partij van relevante niet-vertrouwelijke informatie te voorzien.

Artikel 30.6 Niet-toepassing van geschillenbeslechting

Hoofdstuk 38 is niet van toepassing op dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK 31 SUBSIDIES
Artikel 31.1 Beginselen

De Partijen erkennen dat subsidies kunnen worden verleend indien dat nodig is voor het bereiken van doelstellingen van het overheidsbeleid. De Partijen erkennen echter dat bepaalde subsidies de goede werking van de markten kunnen verstoren en de voordelen van de liberalisering van het handelsverkeer en de mededinging kunnen ondergraven. Daarom verleent een Partij, in principe, geen subsidies indien die een negatief effect hebben of naar verwachting kunnen hebben op de handel of de mededinging tussen de Partijen.

Artikel 31.2 Definitie en toepassingsgebied
  • 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk is een „subsidie” een maatregel die beantwoordt aan de in artikel 1.1 van de SCM-overeenkomst genoemde voorwaarden, ongeacht of zij wordt verleend aan een onderneming die goederen levert of een onderneming die diensten verricht105).

  • 2. Dit hoofdstuk is van toepassing op subsidies die specifiek zijn in de zin van artikel 2 van de SCM-overeenkomst.

  • 3. Dit hoofdstuk is van toepassing op subsidies aan eender welke onderneming, particuliere ondernemingen en overheidsbedrijven daaronder begrepen.

  • 4. Elke Partij ziet erop toe dat subsidies aan ondernemingen die belast zijn met het beheer van diensten van algemeen economisch belang, onderworpen zijn aan de regels van dit hoofdstuk, voor zover de toepassing van die regels de vervulling, in feite of in rechte, van de aan die ondernemingen toevertrouwde specifieke taken niet verhindert. Toegewezen taken zijn transparant en elke beperking of afwijking van de toepassing van de in dit hoofdstuk vastgestelde regels gaat niet verder dan noodzakelijk is om de toegewezen taken uit te voeren.

  • 5. Artikel 31.5 is niet van toepassing op subsidies in verband met handel in goederen die vallen onder bijlage 1 bij de Overeenkomst inzake de landbouw.

  • 6. De artikelen 31.5 en 31.6 zijn niet van toepassing op de audiovisuele sector.

  • 7. De artikelen 31.5 en 31.6 zijn niet van toepassing op subsidies die worden verleend om de inheemse bevolking en inheemse gemeenschappen te helpen bij hun economische ontwikkeling106). Dergelijke subsidies zijn gericht, evenredig en transparant.

  • 8. De artikelen 31.5 en 31.6 zijn niet van toepassing op subsidies voor het herstel van schade die is veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen.

  • 9. Artikel 31.5 is niet van toepassing op subsidies die op een tijdelijke basis worden verleend om te reageren op een economische noodsituatie107). Dergelijke subsidies moeten evenredig zijn en gericht zijn op het verhelpen van die economische noodsituatie.

  • 10. De Gezamenlijke Raad kan op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a), een besluit vaststellen tot wijziging van de definitie van „subsidie” in lid 1 van dit artikel, voor zover het betrekking heeft op ondernemingen die diensten verlenen, teneinde rekening te houden met het resultaat van toekomstige besprekingen in de WTO of aanverwante plurilaterale fora over dat onderwerp.

Artikel 31.3 Verhouding tot WTO-overeenkomst

Dit hoofdstuk is van toepassing onverminderd de rechten en verplichtingen van een Partij uit hoofde van artikel XV van de GATS, artikel XVI van de GATT 1994, de SCM-overeenkomst en de Overeenkomst inzake landbouw.

Artikel 31.4 Transparantie
  • 1. Met betrekking tot een op haar grondgebied verleende of in stand gehouden subsidie stelt elke Partij de volgende informatie ter beschikking:

    • a. de rechtsgrondslag en het oogmerk van de subsidie;

    • b. de vorm van de subsidie;

    • c. het bedrag van de subsidie of het bedrag dat voor de subsidie is begroot; en

    • d. waar mogelijk, de naam van de ontvanger van de subsidie.

  • 2. Een Partij voldoet aan de vereisten van lid 1 van dit artikel door middel van:

    • a. kennisgeving op grond van artikel 25 van de SCM-overeenkomst, mits de kennisgeving alle in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie bevat en ten minste om de twee jaar wordt gedaan;

    • b. kennisgeving op grond van artikel 18 van de Overeenkomst inzake de landbouw; of

    • c. publicatie door of namens de Partij op een openbaar toegankelijke website, uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de subsidie is verleend of in stand is gehouden.

Artikel 31.5 Overleg
  • 1. Indien een Partij van mening is dat een door de andere Partij verleende subsidie een negatief effect heeft of zou kunnen hebben voor haar handelsbelangen of voor de mededinging, kan die Partij („de verzoekende Partij”) schriftelijk haar bezorgdheid uiten aan de andere Partij („de antwoordende Partij”) en om overleg over de aangelegenheid verzoeken. Een dergelijk verzoek bevat een toelichting op de manier waarop de subsidie de handelsbelangen van de verzoekende Partij of de mededinging negatief beïnvloedt of zou kunnen beïnvloeden.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1 kan de verzoekende Partij de antwoordende Partij om de volgende informatie over de subsidie verzoeken:

    • a. de rechtsgrondslag en de beleidsdoelstelling of het oogmerk van de subsidie;

    • b. de vorm van de subsidie;

    • c. het tijdstip en de duur van de subsidie en alle andere daarvoor geldende termijnen;

    • d. de subsidiabiliteitsvoorwaarden;

    • e. het totale bedrag of het jaarlijkse bedrag dat voor de subsidie is begroot;

    • f. waar mogelijk, de naam van de ontvanger van de subsidie; en

    • g. alle andere informatie die een beoordeling van het negatieve effect van de subsidie mogelijk maakt.

  • 3. De antwoordende Partij verstrekt de op grond van lid 2 gevraagde informatie schriftelijk, uiterlijk 60 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek.

  • 4. Indien de antwoordende Partij de op grond van de leden 2 en 3 gevraagde informatie niet of niet volledig verstrekt, licht zij de redenen daarvoor schriftelijk toe.

  • 5. Indien de verzoekende Partij, na ontvangst van de gevraagde informatie en na het overleg, van mening is dat de betrokken subsidie een aanzienlijk negatief effect op haar handelsbelangen of de mededinging heeft of kan hebben, stelt de antwoordende Partij alles in het werk om dat effect weg te nemen of tot een minimum te beperken.

Artikel 31.6 Subsidies onder voorwaarden
  • 1. Bij het verlenen van de volgende subsidies stelt elke Partij de volgende voorwaarden:

    • a. met betrekking tot subsidies waarbij een overheid direct of indirect verantwoordelijk is voor het garanderen van schulden of verplichtingen van bepaalde ondernemingen, dat de dekking voor de schulden of verplichtingen niet onbeperkt is met betrekking tot het bedrag van die schulden of verplichtingen of dat de duur van de verantwoordelijkheid van de overheid niet onbeperkt is; en

    • b. met betrekking tot subsidies aan insolvente of noodlijdende ondernemingen, zoals leningen en garanties, contanten, kapitaalinjecties, beschikbaarstelling van activa onder de marktprijs en belastingvrijstellingen, met een looptijd van meer dan een jaar, dat er een geloofwaardig herstructureringsplan is opgesteld dat is gebaseerd op realistische veronderstellingen en ervoor moet zorgen dat de insolvente of noodlijdende ondernemingen, binnen een redelijke termijn, weer levensvatbaar worden op lange termijn, en dat de onderneming, met uitzondering van kleine en middelgrote ondernemingen, zelf bijdraagt in de kosten van de herstructurering.

  • 2. Lid 1, punt b), is niet van toepassing op subsidies die aan ondernemingen worden verleend als een tijdelijke liquiditeitssteun in de vorm van kredietgaranties of leningen die beperkt blijven tot het bedrag dat nodig is om een noodlijdende onderneming draaiende te houden gedurende de tijd die nodig is om een herstructurerings- of liquidatieplan vast te stellen.

  • 3. Dit artikel is alleen van toepassing op subsidies die een negatief effect hebben of naar verwachting zullen hebben op de handel en mededinging van de andere Partij.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op subsidies:

    • a. die worden verleend om ervoor te zorgen dat een bedrijf zich op ordelijke wijze uit de markt terugtrekt; of

    • b. waarvan de cumulatieve bedragen of begrotingen over een periode van drie opeenvolgende jaren minder dan 170 000 SDR per onderneming bedragen.

Artikel 31.7 Gebruik van subsidies

Elke Partij ziet erop toe dat ondernemingen subsidies alleen gebruiken voor de expliciet omschreven beleidsdoelstelling waarvoor zij zijn verleend108).

Artikel 31.8 Niet-toepassing van geschillenbeslechting

Hoofdstuk 38 is niet van toepassing op artikel 31.5, lid 5.

Artikel 31.9 Vertrouwelijkheid
  • 1. Bij het uitwisselen van informatie in het kader van dit hoofdstuk nemen de Partijen de beperkingen in acht die ingevolge hun respectieve wetgeving gelden met betrekking tot het beroeps- of zakengeheim en garanderen zij de bescherming van bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie.

  • 2. Indien een Partij informatie verstrekt in het kader van dit hoofdstuk, respecteert de ontvangende Partij de vertrouwelijke aard van die informatie.

HOOFDSTUK 32 INTELLECTUELE EIGENDOM
AFDELING A ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 32.1 Doelstellingen
  • 1. Dit hoofdstuk heeft tot doel:

    • a. de productie en commercialisering van innovatieve en creatieve goederen en diensten tussen de Partijen te vergemakkelijken en zo bij te dragen tot een duurzamere en meer inclusieve economie voor de Partijen;

    • b. de handel tussen de Partijen te vergemakkelijken en te regelen, en verstoringen van en belemmeringen voor die handel te verminderen; en

    • c. een adequaat en doeltreffend beschermings- en handhavingsniveau voor intellectuele-eigendomsrechten te bereiken.

  • 2. De doelstellingen van artikel 7 van de Trips-overeenkomst zijn van overeenkomstige toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 32.2 Toepassingsgebied
  • 1. Elke Partij voldoet aan haar verplichtingen uit hoofde van de internationale verdragen op het gebied van intellectuele eigendom waarbij zij partij is, waaronder de Trips-overeenkomst.

  • 2. Dit hoofdstuk vormt een aanvulling op en specificatie van de rechten en verplichtingen van elke Partij uit hoofde van de Trips-overeenkomst en andere internationale verdragen op het gebied van intellectuele eigendom.

  • 3. Niets in dit hoofdstuk belet een Partij om in bepalingen van haar wetgeving strengere normen inzake de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten toe te passen, mits die bepalingen verenigbaar zijn met dit hoofdstuk. Het staat elke Partij vrij de passende methode voor de uitvoering van dit hoofdstuk binnen haar eigen rechtsstelsel en -praktijk te bepalen.

Artikel 32.3 Beginselen
  • 1. De beginselen van artikel 8 van de Trips-overeenkomst zijn van overeenkomstige toepassing op dit hoofdstuk.

  • 2. Rekening houdend met de aan de interne stelsels ten grondslag liggende doelstellingen van het overheidsbeleid, erkennen de Partijen de noodzaak om door middel van hun respectieve systemen voor intellectuele eigendom, met inachtneming van de beginselen van transparantie, en rekening houdend met de belangen van relevante belanghebbenden, waaronder houders van rechten, gebruikers en het publiek, het volgende te doen:

    • a. innovatie en creativiteit te bevorderen; en

    • b. de verspreiding van informatie, kennis, technologie, kunst en cultuur te vergemakkelijken.

Artikel 32.4 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de bijlagen 32-A, 32-B en 32-C wordt verstaan onder:

a. „Berner Conventie”:

de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, aangenomen te Bern op 9 september 1886 en zoals gewijzigd op 28 september 1979;

b. „intellectuele eigendom”:

alle categorieën intellectuele-eigendomsrechten die vallen onder de onderafdelingen 1 tot en met 7 van afdeling B van dit hoofdstuk of de afdelingen 1 tot en met 7 van deel II van de Trips-overeenkomst; de bescherming van intellectuele eigendom omvat de bescherming tegen oneerlijke concurrentie op grond van artikel 10 bis van het Verdrag van Parijs;

c. „Verdrag van Parijs”:

het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 20 maart 1883, laatstelijk herzien te Stockholm op 14 juli 1967 en zoals gewijzigd op 28 september 1979;

d. „Verdrag van Rome”:

het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties, gedaan te Rome op 26 oktober 1961; en

e. „WIPO”:

de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom.

Artikel 32.5 Nationale behandeling
  • 1. Met inachtneming van de uitzonderingen waarin reeds wordt voorzien door respectievelijk het Verdrag van Parijs, de Berner Conventie, het Verdrag van Rome of het Verdrag inzake de intellectuele eigendom met betrekking tot geïntegreerde schakelingen, aangenomen te Washington op 26 mei 1989, en het WIPO-verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen (WIPO Performances and Phonograms Treaty of „WPPT”), aangenomen te Genève op 20 december 1996, behandelt elke Partij voor alle onder dit hoofdstuk vallende categorieën intellectuele-eigendomsrechten onderdanen van de andere Partij niet minder gunstig dan haar eigen onderdanen wat de bescherming109) van intellectuele-eigendomsrechten betreft. Ten aanzien van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties geldt die verplichting alleen voor de rechten waarin dit hoofdstuk voorziet.

  • 2. Een Partij kan gebruikmaken van de uit hoofde van lid 1 toegestane uitzonderingen met betrekking tot haar gerechtelijke en administratieve procedures, waaronder de verplichting voor een onderdaan van de andere Partij om op haar grondgebied domicilie te kiezen of daar een gemachtigde aan te wijzen, indien die uitzonderingen:

    • a. noodzakelijk zijn om de naleving te waarborgen van de wet- of regelgeving van de betrokken Partij die niet strijdig zijn met dit hoofdstuk; en

    • b. niet worden toegepast op een wijze die een verkapte beperking van de handel zou vormen.

  • 3. Lid 1 is niet van toepassing op procedures in multilaterale overeenkomsten die onder auspiciën van de WIPO zijn gesloten met betrekking tot de verwerving of handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.

Artikel 32.6 Intellectuele eigendom en volksgezondheid
  • 1. De Partijen erkennen het belang van de verklaring over de Trips-overeenkomst en de volksgezondheid, die op 14 november 2001 te Doha is aangenomen door de Ministeriële Conferentie van de WTO (hierna de „Verklaring van Doha” genoemd). Voor de interpretatie en uitvoering van de rechten en verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk waarborgen de Partijen de consistentie met de Verklaring van Doha.

  • 2. Elke Partij geeft uitvoering aan artikel 31 bis van de Trips-overeenkomst, de bijlage en het aanhangsel bij die bijlage, die op 23 januari 2017 in werking zijn getreden.

Artikel 32.7 Uitputting

Niets in dit deel van deze overeenkomst belet een Partij te bepalen of en onder welke voorwaarden de uitputting van intellectuele-eigendomsrechten krachtens haar rechtsstelsel van toepassing is.

AFDELING B NORMEN BETREFFENDE INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN
ONDERAFDELING 1 AUTEURSRECHT EN NABURIGE RECHTEN
Artikel 32.8 Internationale overeenkomsten
  • 1. Elke Partij bevestigt haar gehechtheid aan en houdt zich aan:

    • a. de Berner Conventie;

    • b. het Verdrag van Rome;

    • c. het WIPO-verdrag inzake auteursrecht („WCT”), aangenomen te Genève op 20 december 1996;

    • d. het WPPT; en

    • e. het Verdrag van Marrakesh tot bevordering van de toegang tot gepubliceerde werken voor personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben, aangenomen te Marrakesh op 27 juni 2013.

  • 2. Elke Partij stelt alles in het werk wat redelijkerwijs mogelijk is om het Verdrag van Peking inzake audiovisuele uitvoeringen, dat op 24 juni 2012 te Peking is aangenomen, te ratificeren of ertoe toe te treden.

Artikel 32.9 Auteurs

Elke Partij verleent auteurs het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:

  • a. de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van hun werken, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook;

  • b. elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of kopieën daarvan, door verkoop of anderszins;

  • c. de mededeling van hun werken aan het publiek, via de kabel of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken aan het publiek op zodanige wijze dat die voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn; en

  • d. de commerciële verhuur aan het publiek van originelen of kopieën van hun computerprogramma’s of cinematografische werken.

Artikel 32.10 Uitvoerende kunstenaars

Elke Partij verleent uitvoerende kunstenaars het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:

  • a. de vastlegging110) van hun uitvoeringen;

  • b. de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van vastleggingen van hun uitvoeringen, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook;

  • c. de distributie onder het publiek van vastleggingen van hun uitvoeringen, door verkoop of anderszins;

  • d. de beschikbaarstelling van vastleggingen van hun uitvoeringen aan het publiek via de kabel of draadloos, op zodanige wijze dat die voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn; en

  • e. de draadloze uitzending en mededeling van hun uitvoeringen aan het publiek, behalve wanneer de uitvoering zelf al een uitgezonden uitvoering is of op basis van een vastlegging is gemaakt.

Artikel 32.11 Producenten van fonogrammen

Elke Partij verleent producenten van fonogrammen het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:

  • a. de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van hun fonogrammen, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook;

  • b. de distributie onder het publiek van hun fonogrammen, inclusief kopieën daarvan, door verkoop of andere overdracht van eigendom;

  • c. de beschikbaarstelling van hun fonogrammen aan het publiek via de kabel of draadloos, op zodanige wijze dat die voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn; en

  • d. de commerciële verhuur van hun fonogrammen aan het publiek.

Artikel 32.12 Omroeporganisaties

Elke Partij verleent omroeporganisaties het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:

  • a. de vastlegging van hun draadloze uitzendingen;

  • b. de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van vastleggingen van hun draadloze uitzendingen, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook; en

  • c. de draadloze heruitzending van hun uitzendingen, alsook de mededeling aan het publiek111) van hun uitzendingen indien die mededeling geschiedt op plaatsen die tegen betaling van een entreeprijs voor het publiek toegankelijk zijn.

Artikel 32.13 Uitzending en mededeling aan het publiek van voor commerciële doeleinden gepubliceerde fonogrammen112)
  • 1. Elke Partij voorziet in een recht op grond waarvan door de gebruiker een enkele billijke vergoeding wordt uitgekeerd aan de uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen, wanneer een voor commerciële doeleinden uitgegeven fonogram of reproductie daarvan wordt gebruikt voor uitzending of mededeling aan het publiek113).

  • 2. Elke Partij ziet erop toe dat de in lid 1 bedoelde enkele billijke vergoeding wordt verdeeld tussen de desbetreffende uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen. Elke Partij kan in haar wetgeving de voorwaarden bepalen volgens welke uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen die enkele billijke vergoeding verdelen wanneer daarover tussen de uitvoerend kunstenaar en de producent van een fonogram geen overeenstemming is bereikt.

Artikel 32.14 Beschermingstermijn
  • 1. De rechten van de auteur van een werk gelden gedurende het leven van de auteur en tot niet minder dan 70 jaar na het overlijden van de auteur, ongeacht de datum waarop het werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt114).

  • 2. Bij gezamenlijk auteurschap wordt de in lid 1 bepaalde beschermingstermijn berekend vanaf de dood van de laatst levende auteur.

  • 3. Voor anonieme of pseudonieme werken bedraagt de beschermingstermijn niet minder dan 70 jaar vanaf het tijdstip waarop het werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt. Indien evenwel de door de auteur aangenomen schuilnaam geen enkele twijfel aan de identiteit van de auteur laat of de auteur zijn of haar identiteit tijdens de in dit lid aangegeven termijn openbaart, geldt de in lid 1 bepaalde beschermingstermijn.

  • 4. De beschermingstermijn van cinematografische of audiovisuele werken bedraagt ten minste 70 jaar na de datum van overlijden van de laatst levende auteur. Welke personen als auteurs van een cinematografisch of audiovisueel werk moeten worden aangemerkt, wordt vastgesteld op basis van de wet- en regelgeving van de Partijen.

  • 5. De rechten van omroeporganisaties vervallen 50 jaar na de datum van de eerste uitzending van een programma.

  • 6. De rechten van uitvoerend kunstenaars vervallen niet eerder dan 50 jaar na de datum van de vastlegging van de uitvoering; maar:

    • a. indien een vastlegging van de uitvoering binnen de in dit lid bedoelde periode van 50 jaar op geoorloofde wijze is gepubliceerd of, indien daarin is voorzien door een Partij, op geoorloofde wijze aan het publiek is medegedeeld, wordt de beschermingstermijn berekend vanaf de datum van die eerste publicatie of, indien daarin is voorzien door een Partij, die eerste mededeling aan het publiek; wanneer een Partij in beide mogelijkheden voorziet, wordt de beschermingstermijn berekend vanaf de gebeurtenis die zich het eerst voordoet; en

    • b. indien een vastlegging van de uitvoering op een fonogram binnen de in dit lid bedoelde periode van 50 jaar op geoorloofde wijze is gepubliceerd of, indien daarin is voorzien door een Partij, op geoorloofde wijze aan het publiek is medegedeeld, verstrijkt de beschermingstermijn niet minder dan 70 jaar na de datum van die eerste publicatie of, indien daarin is voorzien door een Partij, die eerste mededeling aan het publiek; wanneer een Partij in beide mogelijkheden voorziet, wordt de beschermingstermijn berekend vanaf de gebeurtenis die zich het eerst voordoet.

  • 7. De rechten van producenten van fonogrammen vervallen niet eerder dan 50 jaar na de vastlegging. Indien het fonogram echter binnen die termijn op geoorloofde wijze is gepubliceerd of, indien daarin is voorzien door een Partij, op geoorloofde wijze aan het publiek is medegedeeld, vervallen die rechten 70 jaar na de datum van die eerste publicatie of, indien daarin is voorzien door een Partij, die eerste mededeling aan het publiek. De Partijen kunnen maatregelen nemen of handhaven om ervoor te zorgen dat de winst die wordt gegenereerd in de 20 jaar van bescherming volgend op de eerste 50 jaar, eerlijk wordt verdeeld tussen de uitvoerend kunstenaars en de producenten van fonogrammen.

Artikel 32.15 Volgrecht
  • 1. Elke Partij stelt ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk werk van grafische of beeldende kunst een „volgrecht” in, dat wordt omschreven als een onvervreemdbaar recht waarvan geen afstand kan worden gedaan, zelfs niet op voorhand, om telkens wanneer het werk na de eerste overdracht door de auteur115) wordt doorverkocht, een op de verkoopprijs berekend recht te ontvangen.

  • 2. Het in lid 1 bedoelde volgrecht is van toepassing op elke doorverkoop waarbij actoren uit de professionele kunsthandel, zoals veilinghuizen, kunstgalerijen of andere kunsthandelaren, betrokken zijn als verkoper, koper, of tussenpersoon.

  • 3. Elke Partij kan bepalen dat het in lid 1 bedoelde volgrecht niet van toepassing is op een doorverkoop waarbij de verkoper het recht minder dan drie jaar vóór de doorverkoop heeft verkregen van de kunstenaar zelf en de doorverkoopprijs niet meer dan een bepaald minimumbedrag bedraagt.

Artikel 32.16 Collectief beheer van rechten
  • 1. De Partijen streven ernaar de samenwerking tussen hun organisaties voor collectief beheer te bevorderen teneinde de beschikbaarheid van werken en ander beschermd materiaal op het grondgebied van de Partijen en de overdracht van inkomsten uit rechten tussen hun respectieve organisaties voor collectief beheer voor het gebruik van dergelijke werken of ander beschermd materiaal te bevorderen.

  • 2. De Partijen bevorderen de transparantie van organisaties voor collectief beheer, met name wat betreft door hen geïnde inkomsten uit rechten, inhoudingen die zij toepassen op door hen geïnde inkomsten uit rechten, het gebruik van de geïnde inkomsten uit rechten, het distributiebeleid en hun repertoire.

  • 3. Elke Partij zorgt ervoor dat organisaties voor collectief beheer die zijn gevestigd op haar grondgebied en een andere organisatie voor collectief beheer vertegenwoordigen die is gevestigd op het grondgebied van de andere Partij, via een vertegenwoordigingsovereenkomst, worden aangemoedigd tijdig, regelmatig en zorgvuldig de aan de vertegenwoordigde organisaties voor collectief beheer verschuldigde bedragen te betalen en de vertegenwoordigde organisatie voor collectief beheer informatie te verstrekken over het namens haar geïnde bedrag aan inkomsten uit rechten en over eventuele inhoudingen op die inkomsten.

Artikel 32.17 Beperkingen en uitzonderingen

Elke Partij zorgt alleen voor beperkingen van en uitzonderingen op de in de artikelen 32.9 tot en met 32.13 bedoelde rechten in bepaalde bijzondere gevallen die niet in strijd zijn met een normale exploitatie van het werk of ander materiaal en die de rechtmatige belangen van de rechthebbenden niet op onredelijke wijze schaden.

Artikel 32.18 Bescherming van technische voorzieningen
  • 1. Elke Partij voorziet in een adequate rechtsbescherming tegen het omzeilen van een doeltreffende technische voorziening door de persoon die weet of redelijkerwijs behoort te weten dat hij aldus handelt.

  • 2. Elke Partij voorziet in een adequate rechtsbescherming tegen de vervaardiging, invoer, distributie, verkoop, verhuur, reclame voor verkoop of verhuur, of het bezit voor commerciële doeleinden van inrichtingen, producten of onderdelen, of het verrichten van diensten die:

    • a. gestimuleerd, aangeprezen of in de handel gebracht worden om doeltreffende technische voorzieningen te omzeilen;

    • b. buiten de omzeiling van doeltreffende technische voorzieningen een commercieel doel van slechts beperkt belang dienen; of

    • c. hoofdzakelijk ontworpen, geproduceerd of aangepast zijn dan wel verricht worden met het doel de omzeiling van doeltreffende technische voorzieningen mogelijk of gemakkelijker te maken.

  • 3. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt onder „technische voorziening” verstaan: technologie, toestellen of onderdelen die in het kader van hun normale werking dienen voor het voorkomen of beperken van handelingen ten aanzien van werken of ander beschermd materiaal116), die niet zijn toegestaan door de houders van een auteursrecht of naburig recht overeenkomstig de wetgeving van een Partij. Technische voorzieningen worden geacht doeltreffend te zijn indien het gebruik van een beschermd werk of ander materiaal wordt gecontroleerd door de houders van het recht door de toepassing van een controle op de toegang of een beschermingsprocedé zoals versleuteling, codering of een andere transformatie van het werk of ander materiaal, of een kopieerbeveiliging die de beoogde bescherming biedt.

  • 4. Niettegenstaande de in lid 1 van dit artikel bedoelde rechtsbescherming en bij gebreke aan vrijwillige maatregelen door de houders van het recht kan elke Partij waar nodig passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de adequate rechtsbescherming tegen het omzeilen van doeltreffende technische voorzieningen waarin dit artikel voorziet, niet belet dat begunstigden van overeenkomstig artikel 32.17 vastgestelde uitzonderingen of beperkingen van dergelijke uitzonderingen of beperkingen gebruik kunnen maken.

Artikel 32.19 Verplichtingen betreffende informatie over het beheer van rechten
  • 1. Elke Partij voorziet in adequate rechtsbescherming tegen eenieder die bewust zonder toestemming een van de volgende handelingen verricht, indien die persoon weet of redelijkerwijs behoort te weten dat hij zodoende aanzet tot een inbreuk op een auteursrecht of naburig recht waarin het recht van die Partij voorziet, dan wel een dergelijke inbreuk mogelijk maakt, vergemakkelijkt of verbergt:

    • a. de verwijdering of wijziging van elektronische informatie betreffende het beheer van rechten; en

    • b. de verspreiding, de invoer ter verspreiding, de uitzending, de mededeling of beschikbaarstelling aan het publiek van werken of ander krachtens deze onderafdeling beschermd materiaal, waaruit op ongeoorloofde wijze elektronische informatie betreffende het beheer van rechten is verwijderd of waarin op ongeoorloofde wijze dergelijke informatie is gewijzigd.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „informatie over het beheer van rechten” verstaan: alle door de houders van een recht verstrekte informatie die dient ter identificatie van het werk of ander materiaal als bedoeld in dit artikel, dan wel van de auteur of een andere houder van het recht, of informatie betreffende de voorwaarden voor het gebruik van het werk of ander materiaal, evenals de cijfers of codes waarin die informatie vervat ligt.

  • 3. Lid 2 is van toepassing wanneer bestanddelen van de in dat lid bedoelde informatie zijn verbonden met een kopie, of kenbaar worden bij de mededeling aan het publiek, van een werk of ander materiaal bedoeld in dit artikel.

ONDERAFDELING 2 MERKEN
Artikel 32.20 Internationale overeenkomsten

Elke Partij:

  • a. voldoet aan het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken, aangenomen te Madrid op 27 juni 1989, zoals gewijzigd op 12 november 2007;

  • b. voldoet aan het te Genève op 27 oktober 1994 tot stand gekomen Verdrag inzake het merkenrecht en de Overeenkomst van Nice betreffende de internationale classificatie van de goederen en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken van 15 juni 1957, zoals gewijzigd op 28 september 1979; en

  • c. stelt alles in het werk wat redelijkerwijs in haar vermogen ligt om toe te treden tot het te Singapore op 27 maart 2006 tot stand gekomen Verdrag van Singapore inzake het merkenrecht.

Artikel 32.21 Aan een merk verbonden rechten

Elke Partij bepaalt dat de houder van een ingeschreven merk het uitsluitende recht heeft derden die geen toestemming van de houder hebben, te beletten in het economische verkeer gebruik te maken van dezelfde of soortgelijke tekens als die waarvoor het merk is ingeschreven, wanneer dat gebruik tot verwarring zou kunnen leiden. In het geval van het gebruik van een identiek teken voor identieke goederen of diensten wordt het vermoeden van verwarring verondersteld.

Artikel 32.22 Inschrijvingsprocedure
  • 1. Elke Partij voorziet in een systeem voor de inschrijving van merken waarbij elke definitieve negatieve beslissing van het betrokken merkenbureau, met inbegrip van een gedeeltelijke weigering om in te schrijven, naar behoren wordt gemotiveerd en schriftelijk aan de betrokkene wordt medegedeeld.

  • 2. Elke Partij voorziet in de mogelijkheid voor derden om zich te verzetten tegen aanvragen voor of, naargelang de wetgeving van die Partij, inschrijvingen van merken. Een dergelijke verzetprocedure is contradictoir.

  • 3. Elke Partij voorziet in een openbaar toegankelijke elektronische databank voor aanvragen voor en inschrijvingen van merken.

Artikel 32.23 Algemeen bekende merken

Om uitvoering te geven aan de bescherming van algemeen bekende merken als bedoeld in artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs en artikel 16, leden 2 en 3, van de Trips-overeenkomst, bevestigen de Partijen het belang van de gezamenlijke aanbeveling betreffende bepalingen inzake de bescherming van bekende merken van de vergadering van de Unie van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom en de algemene vergadering van de WIPO tijdens de 34e reeks bijeenkomsten van de vergaderingen van de WIPO-lidstaten van 20 tot en met 29 september 1999.

Artikel 32.24 Uitzonderingen op aan een merk verbonden rechten
  • 1. Elke Partij:

    • a. zorgt voor een eerlijk gebruik van beschrijvende termen als beperkte uitzondering op de aan een merk verbonden rechten; en

    • b. kan in andere beperkte uitzonderingen voorzien.

  • 2. Lid 1 is van toepassing mits bij de uitzonderingen rekening wordt gehouden met de legitieme belangen van de houders van de merken en van derden.

  • 3. Het merk verleent de houder niet het recht een derde te verbieden om in het economisch verkeer gebruik te maken van het volgende:

    • a. zijn naam of adres;

    • b. aanduidingen inzake soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de goederen of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de goederen of diensten; of

    • c. het merk, wanneer dat nodig is om de bestemming van een goed of dienst, met name als accessoire of onderdeel, aan te geven.

  • 4. Lid 3 is van toepassing wanneer het gebruik door de derde plaatsvindt volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel117).

  • 5. Een Partij kan bepalen dat het merk de houder niet het recht verleent een derde te verbieden om in het handelsverkeer gebruik te maken van een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis binnen de grenzen van het grondgebied waarin het erkend wordt, wanneer dat recht erkend is door het recht van die Partij.

Artikel 32.25 Gronden van verval
  • 1. Elke Partij zorgt ervoor dat een merk kan komen te vervallen wanneer het in een ononderbroken periode van vijf jaar niet normaal op het desbetreffende grondgebied is gebruikt voor de goederen of diensten waarvoor het is ingeschreven, en er geen geldige reden is voor niet-gebruik ervan. Een Partij kan echter bepalen dat de vervallenverklaring van een merk niet kan worden gevorderd wanneer het merk in de periode tussen het verstrijken van de vijfjarige periode en de instelling van de vordering tot vervallenverklaring, voor het eerst of opnieuw normaal is gebruikt. Het begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen drie maanden vóór de instelling van de vordering tot vervallenverklaring, met dien verstande dat de periode van drie maanden ten vroegste na het verstrijken van de ononderbroken periode van vijf jaar van het niet gebruiken is ingegaan, wordt echter niet in aanmerking genomen indien de voorbereiding voor het begin van gebruik of het hernieuwd gebruik pas getroffen is nadat de merkhouder er kennis van heeft gekregen dat de vordering tot vervallenverklaring kan worden ingesteld.

  • 2. Een merk kan ook komen te vervallen indien het na de datum van inschrijving door toedoen of nalaten van de merkhouder de in de handel gebruikelijke benaming is geworden van een goed of dienst waarvoor het is ingeschreven118).

Artikel 32.26 Aanvragen te kwader trouw

Een merk kan nietig worden verklaard wanneer de aanvraag om inschrijving van het merk te kwader trouw is ingediend. Elke Partij kan ook bepalen dat een dergelijk merk niet wordt ingeschreven.

ONDERAFDELING 3 MODELLEN119)
Artikel 32.27 Internationale overeenkomsten

Elke Partij stelt alles in het werk wat redelijkerwijs in haar vermogen ligt om toe te treden tot de Akte van Genève bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid, aangenomen te Genève op 2 juli 1999.

Artikel 32.28 Bescherming van ingeschreven modellen120)
  • 1. Elke Partij voorziet in de bescherming van onafhankelijk gecreëerde modellen die nieuw of oorspronkelijk zijn121). In die bescherming wordt voorzien door inschrijving, die overeenkomstig het bepaalde in dit artikel de houder van het recht een exclusief recht verleent.

  • 2. Een houder van een ingeschreven model heeft het recht derden die daartoe niet zijn toestemming hebben, ten minste te beletten producten te vervaardigen, te verkopen, in of uit te voeren of te gebruiken, die het beschermde model vertonen of incorporeren, wanneer dat om commerciële redenen gebeurt, wanneer daarmee zonder noodzaak afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van het model of wanneer dat niet in overeenstemming is met een eerlijke handelspraktijk.

  • 3. Een model dat is toegepast op of verwerkt in een product dat een onderdeel van een samengesteld product vormt, wordt slechts geacht nieuw of oorspronkelijk te zijn:

    • a. voor zover het onderdeel, wanneer het in het samengestelde product is verwerkt, bij normaal gebruik van het samengestelde product zichtbaar blijft, en

    • b. voor zover zichtbare kenmerken van het onderdeel als bedoeld in punt a) als zodanig aan het vereiste inzake nieuwheid of oorspronkelijkheid voldoen.

  • 4. Onder „normaal gebruik” in de zin van lid 3, punt a), wordt verstaan: het gebruik door de eindgebruiker, met uitzondering van handelingen in verband met onderhoud, service of reparatie.

Artikel 32.29 Duur van de bescherming

De beschermingsduur bedraagt ten minste 15 jaar vanaf de datum van indiening van de aanvraag.

Artikel 32.30 Uitzonderingen en uitsluitingen
  • 1. Elke Partij kan beperkte uitzonderingen op de bescherming van modellen vaststellen, mits die uitzonderingen niet op onredelijke wijze strijdig zijn met de normale exploitatie van beschermde modellen en niet op onredelijke wijze de legitieme belangen van de houder van het beschermde model schaden, rekening houdend met de legitieme belangen van derden.

  • 2. De bescherming van modellen strekt zich niet uit tot modellen die hoofdzakelijk door technische of functionele overwegingen worden bepaald.

  • 3. Een model geldt niet voor de uiterlijke kenmerken van een product die noodzakelijkerwijs in precies dezelfde vorm en afmetingen gereproduceerd moeten worden om het product waarin het model verwerkt is of waarop het toegepast is, mechanisch met een ander product te kunnen verbinden of om het in, rond of tegen een ander product te kunnen plaatsen, zodat elk van beide producten zijn eigen functie kan vervullen.

  • 4. In afwijking van lid 3 kan een model inherent zijn aan een model dat tot doel heeft binnen een modulair systeem de meervoudige samenvoeging of verbinding van onderling verwisselbare producten mogelijk te maken.

Artikel 32.31 Verband met auteursrecht

Een model kan vanaf de datum waarop het is gecreëerd of in een vorm is vastgelegd, tevens beschermd worden krachtens de auteursrechtwetgeving van een Partij. De mate waarin en de voorwaarden waaronder een dergelijke bescherming wordt verleend, met inbegrip van het vereiste oorspronkelijkheidsgehalte, worden door elke Partij vastgesteld.

ONDERAFDELING 4 GEOGRAFISCHE AANDUIDINGEN
Artikel 32.32 Definitie en toepassingsgebied
  • 1. Voor de toepassing van dit deel van deze overeenkomst wordt onder een „geografische aanduiding” een aanduiding verstaan die aangeeft dat goederen van oorsprong zijn uit het grondgebied van een Partij, of uit een regio of plaats op dat grondgebied, waarbij een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van de goederen hoofdzakelijk valt toe te schrijven aan de geografische oorsprong ervan.

  • 2. Deze onderafdeling is van toepassing op geografische aanduidingen waarmee de in bijlage 32-C vermelde producten worden geïdentificeerd.

  • 3. De Partijen komen overeen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst te overwegen om het toepassingsgebied van de geografische aanduidingen waarop deze onderafdeling betrekking heeft, uit te breiden tot andere productsoorten met geografische aanduidingen die niet onder lid 2 vallen, en met name tot ambachtelijke producten, door rekening te houden met de ontwikkelingen in de wetgeving van de Partijen.

  • 4. Een Partij beschermt geografische aanduidingen van de andere Partij overeenkomstig deze onderafdeling, mits die geografische aanduidingen in het land van oorsprong als zodanig worden beschermd.

Artikel 32.33 Opgenomen geografische aanduidingen

Na zowel de in bijlage 32-A bedoelde wetgeving van de andere Partij als de in bijlage 32-C vermelde geografische aanduidingen van de andere Partij te hebben onderzocht en passende publiciteitsmaatregelen te hebben getroffen, overeenkomstig haar wetgeving en gebruiken, beschermt elke Partij de in bijlage 32-C vermelde geografische aanduidingen van de andere Partij overeenkomstig het in deze onderafdeling vastgestelde beschermingsniveau.

Artikel 32.34 Wijziging van de lijst van geografische aanduidingen
  • 1. De Partijen zijn het erover eens dat de lijst van geografische aanduidingen in bijlage 32-C op grond van artikel 32.40, lid 1, kan worden gewijzigd. Een eventuele toevoeging door een partij aan haar lijst van geografische aanduidingen in bijlage 32-C mag na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst om de drie jaar maximaal 45 geografische aanduidingen omvatten. De Partijen voegen nieuwe geografische aanduidingen na afronding van de bezwaarprocedure overeenkomstig de criteria van bijlage 32-B en na onderzoek van de geografische aanduidingen, naar tevredenheid van beide Partijen toe.

  • 2. Als een wijziging van de lijst van geografische aanduidingen in bijlage 32-C betrekking heeft op een kleine verandering die verband houdt met de spelling van een in de lijst vermelde geografische aanduiding of de verwijzing naar de benaming van het geografische gebied waaraan die aanduiding kan worden toegeschreven, is de procedure van artikel 32.40, lid 4, van toepassing.

  • 3. Toevoegingen of wijzigingen van een geografische aanduiding op grond van lid 1 of lid 2 worden met instemming van beide Partijen vastgesteld.

Artikel 32.35 Reikwijdte van bescherming van geografische aanduidingen
  • 1. De in bijlage 32-C vermelde geografische aanduidingen, evenals die welke op grond van artikel 32.34 zijn toegevoegd, worden beschermd tegen:

    • a. elk commercieel gebruik van de geografische aanduiding voor een product dat van hetzelfde type is en dat:

      • i. niet van oorsprong is uit de in bijlage 32-C voor die geografische aanduiding vermelde plaats van oorsprong; of

      • ii. weliswaar van oorsprong is uit de plaats van oorsprong die in bijlage 32-C voor die geografische aanduiding is vermeld, maar dat niet is geproduceerd of vervaardigd overeenkomstig het bij de beschermde benaming horende productdossier, zelfs wanneer die benaming vergezeld gaat van vermeldingen als „genre”, „type”, „stijl”, „imitatie”, „smaak” of soortgelijke vermeldingen;

    • b. het gebruik van middelen in de benaming of voorstelling van een product waarmee wordt aangeduid of gesuggereerd dat het product in kwestie zijn oorsprong heeft in een ander geografisch gebied dan de werkelijke plaats van oorsprong op een wijze die het risico inhoudt van misleiding van het publiek ten aanzien van de geografische oorsprong van het product;

    • c. elk gebruik dat een daad van oneerlijke concurrentie vormt in de zin van artikel 10 bis van het Verdrag van Parijs, met inbegrip van de exploitatie van de reputatie van een geografische aanduiding of een onjuiste of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, oorsprong, aard of essentiële kwaliteiten van het product op de binnen- of buitenverpakking, in reclamemateriaal of in de documenten betreffende de goederen zelf, en elke praktijk die de consument kan misleiden ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product.

  • 2. Beschermde geografische aanduidingen worden op de respectieve grondgebieden van de Partijen geen soortnamen.

  • 3. Er bestaat geen verplichting uit hoofde van deze onderafdeling om geografische aanduidingen te beschermen die in het gebied van oorsprong niet of niet langer beschermd zijn.

  • 4. Een Partij sluit niet uit dat de bescherming of erkenning van een geografische aanduiding door de bevoegde autoriteiten op het grondgebied van oorsprong kan worden geannuleerd op grond van het feit dat de beschermde of erkende aanduiding niet langer voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan de bescherming of erkenning oorspronkelijk op het grondgebied van oorsprong was verleend.

  • 5. Elke Partij stelt de andere Partij ervan in kennis indien een geografische aanduiding in haar grondgebied van oorsprong niet langer wordt beschermd. Een dergelijke kennisgeving vindt plaats overeenkomstig de in artikel 32.40 vastgestelde procedures.

  • 6. Niets in deze onderafdeling doet afbreuk aan het recht van een persoon om in het handelsverkeer zijn naam of de naam van zijn voorganger in zaken te gebruiken, behalve indien die naam wordt gebruikt om het publiek te misleiden.

  • 7. De uit hoofde van deze onderafdeling geboden bescherming geldt voor de vertaling van de in bijlage 32-C vermelde geografische aanduidingen indien het gebruik van een dergelijke vertaling het risico inhoudt het publiek te misleiden.

  • 8. Wanneer een vertaling van een geografische aanduiding identiek is met generieke of beschrijvende termen, waaronder zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, dan wel in de omgangstaal gebruikelijke benamingen als soortnaam voor een product op het grondgebied van een Partij of die omvat, of wanneer een geografische aanduiding niet identiek is met een dergelijke benaming maar die omvat, doen de bepalingen van deze onderafdeling geen afbreuk aan het recht van een persoon om die benaming in samenhang met dat product te gebruiken.

  • 9. De bescherming uit hoofde van deze onderafdeling is niet van toepassing op een afzonderlijk bestanddeel van een term met meerdere bestanddelen die beschermd wordt als een in aanhangsel 32-C-1 vermelde geografische aanduiding, indien het afzonderlijke bestanddeel122) een term is die in de omgangstaal gebruikelijk is als de gebruikelijke benaming voor het bijbehorende product.

  • 10. Niets in deze onderafdeling belet dat op het grondgebied van een Partij met betrekking tot een product gebruik wordt gemaakt van een naam van een planten- of dierenras123).

  • 11. Voor nieuwe geografische aanduidingen die een Partij overeenkomstig artikel 32.34 wenst toe te voegen, verplicht niets een Partij ertoe een geografische aanduiding te beschermen die identiek is aan de term die in de omgangstaal gebruikelijk is op het grondgebied van die Partij124) als de gebruikelijke benaming voor het betrokken product.

Artikel 32.36 Gebruiksrecht van geografische aanduidingen
  • 1. Een naam die uit hoofde van deze onderafdeling als een geografische aanduiding wordt beschermd, mag worden gebruikt door elke marktdeelnemer die een product in de handel brengt dat in overeenstemming is met het desbetreffende productdossier.

  • 2. Een naam die uit hoofde van deze onderafdeling als een geografische aanduiding wordt beschermd, is niet onderworpen aan registratie van gebruikers of verdere kosten.

Artikel 32.37 Verband tussen merken en geografische aanduidingen
  • 1. De Partijen weigeren een merk in te schrijven waarvan het gebruik in strijd zou zijn met artikel 32.35 en dat betrekking heeft op hetzelfde type product als de geografische aanduiding, op voorwaarde dat de aanvraag tot inschrijving van een dergelijk merk is ingediend na de datum waarop de bescherming van de geografische aanduiding op het grondgebied van de betrokken Partij is aangevraagd.

  • 2. Merken die in strijd met lid 1 zijn ingeschreven, worden ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende ongeldig verklaard overeenkomstig de wetgeving en de praktijk van de Partijen.

  • 3. Voor de in artikel 32.33 bedoelde geografische aanduidingen wordt de datum van indiening van de aanvraag tot bescherming als bedoeld in de leden 1 en 2, op 1 november 2022 gesteld.

  • 4. Voor geografische aanduidingen die overeenkomstig artikel 32.34 aan bijlage 32-C worden toegevoegd, is de datum van indiening van de aanvraag tot bescherming de datum van toezending aan de andere Partij van een verzoek om bescherming van een geografische aanduiding, mits de in artikel 32.34 bedoelde procedure tot wijziging van de lijst van beschermde geografische aanduidingen met succes is afgerond.

  • 5. De Partijen beschermen geografische aanduidingen ook wanneer er een ouder merk bestaat. Een ouder, te goeder trouw ingeschreven merk kan worden verlengd en kan wijzigingen ondergaan waarvoor een nieuwe aanvraag voor merken moet worden ingediend, mits die wijzigingen de bescherming van geografische aanduidingen niet ondermijnen en er geen redenen zijn om het merk krachtens het recht van de Partijen ongeldig te verklaren.

  • 6. Voor de toepassing van lid 5 wordt onder een „ouder merk” verstaan: een merk waarvan het gebruik strijdig is met artikel 32.35, waarvoor te goeder trouw, op het grondgebied van een Partij een aanvraag om inschrijving is ingediend, of door gebruik rechten zijn verworven mits de betrokken wetgeving in die mogelijkheid voorziet, vóór de datum waarop de aanvraag voor bescherming van de geografische aanduiding door de andere Partij in het kader van deze overeenkomst is ingediend.

Artikel 32.38 Handhaving van de bescherming

Elke Partij zorgt voor handhaving van de bescherming waarin wordt voorzien in de artikelen 32.36 tot en met 32.37 door middel van een administratieve maatregel op verzoek van een belanghebbende. Elke Partij voorziet in het kader van haar wetgeving en praktijk in aanvullende administratieve en gerechtelijke stappen om het onrechtmatig gebruik van beschermde geografische aanduidingen te voorkomen of te beëindigen.

Artikel 32.39 Algemene voorschriften
  • 1. Van een Partij wordt niet verlangd dat zij uit hoofde van deze onderafdeling een naam beschermt als geografische aanduiding indien die naam conflicteert met de naam van een planten- of dierenras en de consument daardoor zou kunnen worden misleid met betrekking tot de werkelijke oorsprong van het product.

  • 2. Indien geografische aanduidingen van de Partijen gelijkluidend zijn, wordt elke geografische aanduiding van de ene Partij door de andere Partij beschermd, mits er in de praktijk voldoende onderscheid is tussen de voorwaarden voor het gebruik en de presentatie van de namen teneinde de consument niet te misleiden.

  • 3. Indien een Partij in het kader van bilaterale onderhandelingen met een derde land voorstelt om een geografische aanduiding van dat derde land te beschermen die gelijkluidend is met een geografische aanduiding van de andere Partij, stelt zij de andere Partij in kennis, die de gelegenheid krijgt opmerkingen te maken voordat de bescherming van de geografische aanduiding van kracht wordt.

  • 4. De invoer, uitvoer en afzet van producten die overeenkomen met de in bijlage 32-C opgenomen geografische aanduidingen, vinden plaats overeenkomstig de wet- en regelgeving die van toepassing is op het grondgebied van de Partij waar de producten op de markt worden gebracht.

  • 5. Vragen die rijzen met betrekking tot de productspecificaties van beschermde geografische aanduidingen worden door het in artikel 32.40 bedoelde subcomité behandeld.

  • 6. De uit hoofde van deze onderafdeling beschermde geografische aanduidingen kunnen alleen worden ingetrokken door de Partij waaruit het product van oorsprong is. Een Partij stelt de andere Partij ervan in kennis indien een in bijlage 32-C opgenomen geografische aanduiding op haar grondgebied niet langer wordt beschermd. Na die kennisgeving wordt bijlage 32-C gewijzigd op grond van artikel 32.40, lid 3.

  • 7. Voor zover in deze onderafdeling wordt verwezen naar een productspecificatie, wordt daaronder verstaan een specificatie die door de autoriteiten van de Partij waaruit het product van oorsprong is, is goedgekeurd, met inbegrip van eveneens goedgekeurde wijzigingen.

Artikel 32.40 Subcomité, samenwerking en transparantie
  • 1. Voor de toepassing van deze onderafdeling kan het in artikel 32.66 bedoelde subcomité de Gezamenlijke Raad aanbevelen om op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a), wijzigingen aan te brengen in:

    • a. bijlage 32-A met betrekking tot de verwijzingen naar het recht dat van toepassing is in de Partijen;

    • b. bijlage 32-B met betrekking tot de criteria die in de bezwaarprocedure moeten worden opgenomen; en

    • c. bijlage 32-C met betrekking tot de geografische aanduidingen.

  • 2. Voor de toepassing van deze onderafdeling is het in artikel 32.66 bedoelde subcomité verantwoordelijk voor het uitwisselen van informatie over:

    • a. ontwikkelingen op het gebied van wetgeving en beleid inzake geografische aanduidingen;

    • b. geografische aanduidingen met het oog op de bescherming ervan overeenkomstig deze onderafdeling; en

    • c. andere aangelegenheden van wederzijds belang op het gebied van geografische aanduidingen.

  • 3. Na de in artikel 32.39, lid 6, bedoelde kennisgeving beveelt het subcomité de Gezamenlijke Raad aan bijlage 32-C overeenkomstig lid 1, punt c), van dit artikel te wijzigen teneinde de bescherming uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst te beëindigen.

  • 4. In geval van een kleine wijziging die betrekking heeft op de spelling van een in de lijst opgenomen geografische aanduiding of op de verwijzing naar de benaming van het geografische gebied waaraan die aanduiding kan worden toegeschreven, stelt een Partij de andere Partij in het subcomité van die wijziging in kennis, samen met een toelichting. Het subcomité beveelt de Gezamenlijke Raad aan om bijlage 32-C, op grond van artikel 8.5, lid 6, punt a), met die kleine wijziging aan te passen.

  • 5. De Partijen houden rechtstreeks of via het subcomité contact over alle aangelegenheden met betrekking tot de uitvoering en werking van deze onderafdeling. In het bijzonder kan een Partij de andere Partij verzoeken om informatie betreffende productspecificaties en de wijzigingen ervan, evenals betreffende de contactpunten voor de administratieve handhaving.

  • 6. De Partijen kunnen de productspecificaties, of een samenvatting daarvan, en de contactpunten voor administratieve handhaving die betrekking hebben op grond van deze onderafdeling beschermde geografische aanduidingen van de andere Partij, openbaar maken.

Artikel 32.41 Andere bescherming
  • 1. Deze onderafdeling is van toepassing onverminderd de rechten en verplichtingen van de Partijen uit hoofde van de WTO-overeenkomst of andere multilaterale overeenkomsten inzake intellectuele-eigendomsrechten waarbij de EU-Partij en Chili partij zijn.

  • 2. Deze onderafdeling laat het recht om te verzoeken om erkenning en bescherming van een geografische aanduiding uit hoofde van de desbetreffende wetgeving van de Partijen onverlet.

ONDERAFDELING 5 OCTROOIEN
Artikel 32.42 Internationale overeenkomsten

Elke Partij125) voldoet aan het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien, gedaan te Washington op 19 juni 1970, zoals gewijzigd op 28 september 1979, laatstelijk gewijzigd op 3 oktober 2001.

Artikel 32.43 Aanvullende bescherming bij vertraging bij het verkrijgen van een vergunning voor het in de handel brengen van farmaceutische producten
  • 1. De Partijen erkennen dat farmaceutische producten die op hun respectieve grondgebied door een octrooi worden beschermd, aan een procedure voor het verkrijgen van een vergunning voor het in de handel brengen of van een sanitaire vergunning kunnen worden onderworpen voordat zij in de handel worden gebracht.

  • 2. Elke Partij voorziet in een adequaat en doeltreffend mechanisme waarmee in een aanvullende beschermingstermijn wordt voorzien om de octrooihouder te compenseren voor de verkorting van de effectieve duur van het octrooibescherming als gevolg van onredelijke vertragingen126) bij de afgifte van de eerste vergunning voor het in de handel brengen of de sanitaire vergunning op haar grondgebied. De aanvullende beschermingstermijn bedraagt niet meer dan vijf jaar.

  • 3. Niettegenstaande lid 2 kan een Partij, in overeenstemming met haar wet- en regelgeving, voorzien in verdere bescherming van een product dat door een octrooi wordt beschermd en dat onderworpen is geweest aan een procedure voor een vergunning voor het in de handel brengen of voor een sanitaire vergunning, teneinde de octrooihouder te compenseren voor de vermindering van de effectieve octrooibescherming. De duur van die verdere bescherming bedraagt niet meer dan vijf jaar127).

  • 4. Voor alle duidelijkheid: bij de uitvoering van de verplichtingen van dit artikel kan elke Partij voorwaarden en beperkingen opleggen, mits de Partij uitvoering blijft geven aan dit artikel.

  • 5. Elke Partij stelt alles in het werk om aanvragen voor een vergunning voor het in de handel brengen of voor een sanitaire vergunning voor farmaceutische producten tijdig en op doeltreffende wijze te verwerken, teneinde onredelijke of onnodige vertragingen te vermijden. Om onredelijke vertragingen te vermijden, kan een Partij procedures vaststellen of handhaven die de verwerking van aanvragen voor een vergunning voor het in de handel brengen of voor een sanitaire vergunning bespoedigen.

ONDERAFDELING 6 BESCHERMING VAN NIET OPENBAAR GEMAAKTE INFORMATIE
Artikel 32.44 Reikwijdte van bescherming van bedrijfsgeheimen
  • 1. Wanneer zij haar verplichting tot naleving van de Trips-overeenkomst vervult, met name de leden 1 en 2 van artikel 39, voorziet elke Partij in passende civielrechtelijke procedures en maatregelen zodat de houder van een bedrijfsgeheim het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim, wanneer dat geschiedt in strijd met eerlijke handelsgebruiken, kan voorkomen en er schadeloosstelling voor kan krijgen.

  • 2. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder:

    a. „bedrijfsgeheim”:

    informatie die:

    • i. geheim is in de zin dat zij, in haar geheel dan wel in de juiste samenstelling en ordening van de bestanddelen, niet algemeen bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk voor personen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met de desbetreffende soort informatie;

    • ii. handelswaarde bezit omdat zij geheim is; en

    • iii. door de persoon die rechtmatig over de informatie beschikt, is onderworpen aan, gezien de omstandigheden, redelijke maatregelen om die geheim te houden;

    b. „houder van het bedrijfsgeheim”:

    iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtmatig over een bedrijfsgeheim beschikt.

  • 3. Voor de toepassing van deze onderafdeling worden ten minste de volgende activiteiten beschouwd als in strijd met eerlijke handelsgebruiken:

    • a. het verkrijgen van een bedrijfsgeheim zonder de instemming van de houder van een bedrijfsgeheim, wanneer dat geschiedt door ongeoorloofde toegang tot, toe-eigening van, of vermenigvuldiging van documenten, voorwerpen, materialen, stoffen of elektronische bestanden waarover de houder van het bedrijfsgeheim rechtmatig beschikt en die het bedrijfsgeheim bevatten of waaruit het bedrijfsgeheim kan worden afgeleid;

    • b. het gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim, wanneer dat geschiedt, zonder de instemming van de houder van het bedrijfsgeheim, door een persoon die blijkt te voldoen aan een van de volgende voorwaarden:

      • i. het bedrijfsgeheim te hebben verworven op een manier als bedoeld in punt a);

      • ii. inbreuk te plegen op een geheimhoudingsovereenkomst of een andere verplichting tot het niet openbaar maken van het bedrijfsgeheim; of

      • iii. inbreuk te plegen op een contractuele of andere verplichting tot beperking van het gebruik van het bedrijfsgeheim;

    • c. het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim door een persoon die op het tijdstip van het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken wist of, gezien de omstandigheden, had moeten weten dat het bedrijfsgeheim direct of indirect werd verkregen van een andere persoon die het bedrijfsgeheim op een onrechtmatige manier gebruikte of openbaar maakte in de zin van punt b).

  • 4. Niets in deze onderafdeling mag aldus worden uitgelegd dat het een Partij ertoe verplicht een van de volgende activiteiten te beschouwen als in strijd met eerlijke handelsgebruiken:

    • a. de ontdekking of creatie op onafhankelijke wijze van de relevante informatie door een persoon;

    • b. het nabouwen van een product door een persoon die er rechtmatig in het bezit van is en die niet gebonden is aan een rechtsgeldige verplichting de verkrijging van de relevante informatie te beperken;

    • c. het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van informatie die is vereist of toegestaan door de wetgeving van die Partij; of

    • d. het gebruik door werknemers van ervaringen en vaardigheden die zij op eerlijke wijze tijdens de normale uitoefening van hun functie hebben opgedaan.

  • 5. Niets in deze onderafdeling mag aldus worden uitgelegd dat het een beperking vormt van de vrijheid van meningsuiting en informatie, met inbegrip van mediavrijheid, zoals die wordt beschermd in elk van de Partijen.

Artikel 32.45 Civielrechtelijke procedures en maatregelen voor bedrijfsgeheimen
  • 1. Elke Partij zorgt ervoor dat eenieder die deelneemt aan de civielrechtelijke procedures als bedoeld in artikel 32.44, of die toegang heeft tot documenten die deel uitmaken van die gerechtelijke procedures, een bedrijfsgeheim of vermeend bedrijfsgeheim niet mag gebruiken of openbaar maken, voor zover de bevoegde autoriteiten dat bedrijfsgeheim als reactie op een voldoende verantwoorde aanvraag van een belanghebbende hebben aangemerkt als vertrouwelijk en waarop die persoon werd geattendeerd door dergelijke deelname of toegang.

  • 2. In de civielrechtelijke procedures als bedoeld in artikel 32.44 zorgt elke Partij ervoor dat haar gerechtelijke autoriteiten ten minste de bevoegdheid hebben om:

    • a. overeenkomstig de wet- en regelgeving van een Partij voorlopige maatregelen te treffen om het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim op een manier die in strijd is met eerlijke handelsgebruiken, te voorkomen;

    • b. een bevel tot staking uit te vaardigen om het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim op een manier die in strijd is met eerlijke handelsgebruiken, te voorkomen;

    • c. aan de persoon die wist of had moeten weten dat hij doende was een bedrijfsgeheim te verkrijgen, te gebruiken of openbaar te maken op een manier die in strijd is met eerlijke handelsgebruiken, een schadevergoeding op te leggen, te betalen aan de houder van het bedrijfsgeheim, die passend is voor de werkelijke schade die die wegens het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van het bedrijfsgeheim heeft geleden;

    • d. specifieke maatregelen te treffen om de vertrouwelijkheid te garanderen van elk bedrijfsgeheim of vermeend bedrijfsgeheim dat in een civielrechtelijke procedure in verband met het vermeende verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim op een manier die in strijd is met eerlijke handelsgebruiken, wordt overgelegd; dergelijke specifieke maatregelen kunnen overeenkomstig de wetgeving van de betrokken Partij, de mogelijkheid omvatten om:

      • i. de toegang tot bepaalde documenten geheel of gedeeltelijk te beperken;

      • ii. de toegang tot hoorzittingen en hun respectieve opnamen of transcripties te beperken;

      • iii. een niet-vertrouwelijke versie ter beschikking te stellen van de gerechtelijke uitspraak waarin de passages die bedrijfsgeheimen bevatten, zijn verwijderd of aangepast;

    • e. sancties op te leggen aan eenieder die deelneemt aan de gerechtelijke procedure en die nalaat of weigert gevolg te geven aan bevelen van de bevoegde rechterlijke instanties betreffende de bescherming van het bedrijfsgeheim of het vermeende bedrijfsgeheim.

  • 3. Elke Partij ziet erop toe dat haar rechterlijke instanties de in artikel 32.44 bedoelde gerechtelijke procedures en rechtsmiddelen niet hoeven toe te passen indien de gedragingen die in strijd zijn met eerlijke handelspraktijken in overeenstemming met het recht van de Partij worden verricht, om fouten, wangedrag of illegale activiteiten aan het licht te brengen of om een door het recht van die Partij erkend rechtmatig belang te beschermen.

Artikel 32.46 Bescherming van niet openbaar gemaakte gegevens met betrekking tot farmaceutische producten
  • 1. Een Partij die als voorwaarde voor een vergunning voor het in de handel brengen of voor een sanitaire vergunning van een farmaceutisch product die een nieuwe chemische eenheid bevat die nog niet eerder is goedgekeurd, de overlegging vereist van een niet openbaar gemaakte test of andere gegevens die nodig zijn om te bepalen of het gebruik van dat product veilig en doeltreffend is, beschermt die Partij die gegevens tegen openbaarmaking aan derden, indien de opstelling van die gegevens een aanmerkelijke inspanning vergt, behalve wanneer de openbaarmaking nodig is ter bescherming van een hoger openbaar belang of tenzij maatregelen worden getroffen om te verzekeren dat de gegevens worden beschermd tegen oneerlijk commercieel gebruik.

  • 2. Elke Partij ziet erop toe dat gedurende ten minste vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de eerste vergunning voor het in de handel brengen of van de eerste sanitaire vergunning in de betrokken Partij, een farmaceutisch product waarvoor in een later stadium een vergunning wordt verleend op grond van de resultaten van preklinische en klinische proeven die in de aanvraag voor de eerste vergunning voor het in de handel brengen of voor de sanitaire vergunning zijn ingediend, niet in de handel wordt gebracht zonder de uitdrukkelijke toestemming van de houder van de eerste vergunning voor het in de handel brengen of van de eerste sanitaire vergunning.

  • 3. Geen van de Partijen wordt belet op basis van onderzoeken naar biologische equivalentie en biologische beschikbaarheid verkorte vergunningsprocedures voor farmaceutische producten toe te passen.

  • 4. Elke Partij kan voorzien in voorwaarden en beperkingen bij de uitvoering van de verplichtingen van dit artikel, mits de Partij uitvoering blijft geven aan dit artikel.

Artikel 32.47 Bescherming van gegevens met betrekking tot agrochemische producten
  • 1. Indien een Partij als voorwaarde voor het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen van een agrochemisch product dat een nieuwe chemische entiteit bevat, de indiening verlangt van tests of studieverslagen betreffende de veiligheid en werkzaamheid van dat product, verleent die Partij geen vergunning voor een ander agrochemisch product op grond van die tests of studieverslagen zonder instemming van de persoon die die tests of studieverslagen eerder heeft ingediend, gedurende ten minste tien jaar na de datum van verlening van de eerste vergunning voor het in de handel brengen van het agrochemische product.

  • 2. Een Partij kan de bescherming uit hoofde van dit artikel beperken tot tests of studieverslagen die aan de volgende voorwaarden voldoen:

    • a. zij zijn noodzakelijk voor de vergunning, of voor de wijziging van een vergunning om het gebruik van het agrochemisch product op andere gewassen toe te staan; en

    • b. zij zijn in overeenstemming verklaard met de beginselen van goede laboratoriumpraktijken of goede experimentele praktijken.

  • 3. Elke Partij kan voorschriften vaststellen om herhaling van proeven op gewervelde dieren te voorkomen.

  • 4. Elke Partij kan bij de uitvoering van de verplichtingen van dit artikel voorzien in voorwaarden en beperkingen, mits de Partij uitvoering blijft geven aan dit artikel.

ONDERAFDELING 7 KWEKERSRECHTEN
Artikel 32.48 Bescherming van kwekersrechten

De Partijen beschermen kwekersrechten overeenkomstig het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten van 2 december 1961, laatstelijk gewijzigd te Genève op 19 maart 1991 (hierna het „UPOV-Verdrag” genoemd), met inbegrip van de uitzonderingen op het kwekersrecht als bedoeld in artikel 15 van het UPOV-Verdrag, en werken samen om die rechten te bevorderen en te handhaven.

AFDELING C HANDHAVING VAN INTELLECTUELE-EIGENDOMSRECHTEN
ONDERAFDELING 1 CIVIELRECHTELIJKE EN ADMINISTRATIEVE HANDHAVING
Artikel 32.49 Algemene verplichtingen
  • 1. Elke Partij herbevestigt haar verbintenissen uit hoofde van de Trips-overeenkomst en ziet toe op de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in overeenstemming met haar wetgeving en praktijk. De Partijen voorzien in de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen waarin deze onderafdeling voorziet.

  • 2. Deze afdeling is niet van toepassing op de rechten die vallen onder onderafdeling 6 van afdeling B.

  • 3. Een Partij voorziet in maatregelen, procedures en rechtsmiddelen die eerlijk en billijk moeten zijn, niet onnodig ingewikkeld of duur mogen zijn en geen onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen mogen inhouden.

  • 4. De in lid 3 bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; zij worden zodanig toegepast dat het scheppen van belemmeringen voor legitiem handelsverkeer wordt vermeden en dat wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik van die procedures.

  • 5. Niets in deze afdeling schept enige verplichting voor een van beide Partijen:

    • a. om een rechtsstelsel in te voeren voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten naast dat voor de rechtshandhaving in het algemeen; of

    • b. met betrekking tot de verdeling van middelen tussen de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en de rechtshandhaving in het algemeen.

Artikel 32.50 Personen bevoegd tot het verzoeken om toepassing van handhavingsmaatregelen, procedures en rechtsmiddelen

Elke Partij erkent de volgende personen als personen die gerechtigd zijn te verzoeken om toepassing van de in deze afdeling en in deel III van de Trips-overeenkomst bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen:

  • a. houders van intellectuele-eigendomsrechten in overeenstemming met de wetgeving van elke Partij;

  • b. alle andere personen die gemachtigd zijn die rechten te gebruiken, in het bijzonder licentiehouders, voor zover toegestaan door en in overeenstemming met de wetgeving van elke Partij;

  • c. instanties voor het collectieve beheer van intellectuele-eigendomsrechten die officieel erkend zijn als gerechtigd tot het vertegenwoordigen van houders van intellectuele-eigendomsrechten, voor zover toegestaan door en in overeenstemming met de wetgeving van elke Partij;

  • d. entiteiten128) die officieel erkend zijn als gerechtigd tot het vertegenwoordigen van houders van intellectuele-eigendomsrechten, voor zover toegestaan door en overeenkomstig de wetgeving van elke Partij.

Artikel 32.51 Bewijs
  • 1. Elke Partij zorgt ervoor dat de bevoegde rechterlijke instanties, al voordat een bodemprocedure is begonnen, na indiening van een verzoek door een partij die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd tot staving van haar beweringen dat er inbreuk op haar intellectuele-eigendomsrecht is gemaakt of zal worden gemaakt, onmiddellijk afdoende voorlopige maatregelen kunnen gelasten om het relevante bewijsmateriaal in verband met de vermeende inbreuk te beschermen, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie krachtens het recht van die Partij wordt gewaarborgd. Bij het gelasten van voorlopige maatregelen houden de rechterlijke instanties rekening met de rechtmatige belangen van de vermeende inbreukmaker.

  • 2. De in lid 1 bedoelde voorlopige maatregelen kunnen een gedetailleerde beschrijving, met of zonder monsterneming, dan wel de fysieke inbeslagname van de vermeende inbreuk makende goederen en, in passende gevallen, de voornamelijk bij de productie of distributie van die goederen gebruikte materialen en werktuigen en de desbetreffende documenten omvatten.

  • 3. Elke Partij treft, in geval van een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht op commerciële schaal, de nodige maatregelen teneinde de rechterlijke instanties in staat te stellen om, waar passend, op verzoek van een partij overlegging te kunnen gelasten van bancaire, financiële of handelsdocumenten die zich in de hand van de tegenpartij bevinden, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd.

Artikel 32.52 Recht op informatie
  • 1. Elke Partij zorgt ervoor dat de bevoegde rechterlijke instanties tijdens civiele procedures wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht naar aanleiding van een met redenen omkleed en proportioneel verzoek van de eiser kunnen gelasten dat de inbreukmaker of iedere andere persoon informatie verstrekt over de oorsprong en het distributienetwerk van de goederen of diensten die een inbreuk op het intellectuele-eigendomsrecht vormen.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1 wordt onder „iedere andere persoon” verstaan: een persoon die ten minste:

    • a. de inbreuk makende goederen op commerciële schaal in zijn bezit bleek te hebben;

    • b. de inbreuk makende diensten op commerciële schaal bleek te gebruiken;

    • c. op commerciële schaal diensten bleek te verlenen die bij inbreuk makende handelingen worden gebruikt; of

    • d. door een in dit lid bedoelde persoon werd aangewezen als zijnde betrokken bij de productie, de vervaardiging of de distributie van inbreuk makende goederen of bij het verlenen van inbreuk makende diensten.

  • 3. De in lid 1 bedoelde informatie kan, naar gelang van het geval, de volgende informatie omvatten:

    • a. de naam en het adres van de producenten, fabrikanten, distributeurs, aanbieders en andere eerdere houders van de goederen of diensten, alsook van de beoogde groot- en detailhandelaren; en

    • b. de geproduceerde, vervaardigde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, alsook de voor de desbetreffende goederen of diensten verkregen prijs.

  • 4. Dit artikel geldt onverminderd wetgeving van een Partij waarbij:

    • a. de houder van het recht ruimere rechten op informatie worden toegekend;

    • b. het gebruik van de op grond van dit artikel meegedeelde informatie in civiele zaken wordt geregeld;

    • c. de aansprakelijkheid wegens misbruik van het recht op informatie wordt geregeld;

    • d. de mogelijkheid wordt geboden te weigeren gegevens te verstrekken die de in lid 1 bedoelde persoon zouden dwingen deelname door hemzelf of door naaste verwanten aan een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht toe te geven; of

    • e. de bescherming van de vertrouwelijkheid van informatiebronnen of de verwerking van persoonsgegevens wordt geregeld.

Artikel 32.53 Voorlopige en conservatoire maatregelen
  • 1. Elke Partij zorgt ervoor dat de rechterlijke instanties op verzoek van de eiser tegen de vermeende inbreukmaker een voorlopig bevel tot staking kunnen uitvaardigen dat bedoeld is om een dreigende inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te voorkomen of om, waar passend en indien de wetgeving van die Partij daarin voorziet op straffe van een dwangsom, de voortzetting van de vermeende inbreuk op dat intellectuele-eigendomsrecht voorlopig te verbieden, dan wel om aan die voortzetting de voorwaarde te verbinden dat voor schadeloosstelling van de houder van het recht zekerheid wordt gesteld. Waar passend kan, onder dezelfde voorwaarden, ook een voorlopig bevel tot staking worden uitgevaardigd tegen een derde129) jegens wie de betrokken rechterlijke instantie rechtsmacht heeft en wiens diensten worden gebruikt om inbreuk te maken op een intellectuele-eigendomsrecht.

  • 2. Elke Partij zorgt ervoor dat haar rechterlijke instanties op verzoek van de eiser de inbeslagneming of afgifte130) kunnen gelasten van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, om te beletten dat zij in het verkeer worden gebracht of zich daarin bevinden.

  • 3. Elke Partij zorgt ervoor dat, in geval van vermeende inbreuk op commerciële schaal en indien de eiser omstandigheden aantoont die de schadevergoeding in gevaar dreigen te brengen, de rechterlijke instanties conservatoir beslag kunnen laten leggen op de roerende en onroerende goederen van de vermeende inbreukmaker, met inbegrip van het blokkeren van zijn bankrekeningen en andere tegoeden. Daartoe kunnen de bevoegde instanties overlegging van bancaire, financiële of commerciële documenten of passende inzage van de desbetreffende informatie gelasten.

Artikel 32.54 Corrigerende maatregelen
  • 1. Elke Partij ziet erop toe dat de rechterlijke instanties op verzoek van de eiser, onverminderd de aan de houder van het betrokken recht wegens de inbreuk verschuldigde schadevergoeding en zonder schadeloosstelling van welke aard ook, de bevoegdheid hebben om de vernietiging of op zijn minst de definitieve onttrekking aan het handelsverkeer te gelasten van de goederen waarvan zij hebben vastgesteld dat zij inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht maken. Waar passend kunnen de rechterlijke instanties ook de vernietiging gelasten van hoofdzakelijk voor het ontwerpen of vervaardigen van die goederen gebruikte materialen en werktuigen.

  • 2. De rechterlijke instanties van de Partijen hebben de bevoegdheid om te gelasten dat die maatregelen op kosten van de inbreukmaker worden uitgevoerd, tenzij bijzondere redenen dat beletten.

  • 3. Bij de behandeling van een verzoek om corrigerende maatregelen wordt rekening gehouden met de noodzaak van evenredigheid tussen de ernst van de inbreuk en de gelaste corrigerende maatregelen en met de belangen van derden.

Artikel 32.55 Bevelen tot staking

Elke Partij zorgt ervoor dat de rechterlijke instanties, wanneer een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht wordt vastgesteld, tegen de inbreukmaker en, waar passend, tegen een derde131) over wie de desbetreffende rechterlijke instantie rechtsbevoegdheid uitoefent en wiens diensten worden gebruikt om inbreuk te maken op een intellectuele-eigendomsrecht, een bevel tot staking van de inbreuk kunnen uitvaardigen.

Artikel 32.56 Alternatieve maatregelen

Elke Partij kan bepalen dat de bevoegde rechterlijke instanties, in passende gevallen en op verzoek van de persoon aan wie de in artikel 32.54 of artikel 32.55 vervatte maatregelen kunnen worden opgelegd, kunnen gelasten dat de maatregelen van artikel 32.54 of artikel 32.55 niet worden toegepast, maar in plaats daarvan aan de benadeelde partij een geldelijke schadeloosstelling wordt betaald wanneer die persoon zonder opzet en zonder nalatigheid heeft gehandeld, uitvoering van de maatregelen hem onevenredige schade zou berokkenen en geldelijke schadeloosstelling van de benadeelde partij redelijkerwijs toereikend lijkt.

Artikel 32.57 Schadevergoedingen
  • 1. Elke Partij zorgt ervoor dat de rechterlijke instanties, op verzoek van de benadeelde, de inbreukmaker die wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegde, gelasten aan de houder van het recht een schadevergoeding te betalen ter compensatie van de schade die de houder van het recht door de inbreuk heeft geleden.

  • 2. Bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding uit hoofde van lid 1 hebben de rechterlijke instanties van elke Partij de bevoegdheid om onder andere door de houder aangevoerde legitieme waardebepalingen, met inbegrip van gederfde winst, de marktwaarde van de goederen of diensten ten aanzien waarvan inbreuk is gemaakt of de voorgestelde detailhandelsprijs132), in aanmerking te nemen. Elk van beide Partijen bepaalt dat haar rechterlijke instanties, ten minste in gevallen van inbreuk op auteursrecht of naburige rechten en namaak van merken, in civielrechtelijke procedures de bevoegdheid hebben de inbreukmaker te gelasten aan de houder van het recht het aan de inbreuk toe te schrijven deel van de winst te betalen als alternatief voor, in aanvulling op of als onderdeel van de schadevergoeding.

  • 3. Als alternatief voor het bepaalde in lid 2 kan elk van beide Partijen bepalen dat haar rechterlijke instanties in passende gevallen de schadevergoeding kunnen vaststellen als een vast bedrag, op basis van elementen zoals ten minste het bedrag aan royalty’s of vergoedingen dat verschuldigd was geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het intellectuele-eigendomsrecht in kwestie te gebruiken.

  • 4. Niets in dit artikel belet de Partijen erin te voorzien dat de rechterlijke instanties invordering van winsten of betaling van een, eventueel vooraf vastgestelde, schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde kunnen gelasten indien de inbreukmaker niet wist of niet redelijkerwijs kon weten dat hij een inbreuk pleegde.

Artikel 32.58 Gerechtskosten

Elke Partij bepaalt dat haar rechterlijke instanties waar passend de bevoegdheid hebben aan het einde van civiele procedures betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten te gelasten dat de in het ongelijk gestelde partij jegens de in het gelijk gestelde partij wordt veroordeeld tot de betaling van de gerechtskosten en andere kosten waarin is voorzien krachtens het recht van de betrokken Partij.

Artikel 32.59 Openbaarmaking van gerechtelijke uitspraken

Elke Partij zorgt ervoor dat de rechterlijke instanties in rechtszaken wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht op verzoek van de eiser kunnen gelasten dat op kosten van de inbreukmaker passende maatregelen tot verspreiding van de informatie over de uitspraak worden getroffen, met inbegrip van het ophangen en volledig of gedeeltelijk publiceren van de uitspraak.

Artikel 32.60 Vermoeden van auteurschap of houderschap van rechten

De Partijen erkennen dat voor de toepassing van de in deze afdeling bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen:

  • a. het volstaat voor de auteur van een werk van letterkunde of kunst om als zodanig te worden beschouwd en derhalve het recht te hebben om een rechtsvordering wegens inbreuk in te stellen, dat de naam van de auteur op de gebruikelijke wijze op het werk is vermeld, totdat bewijs van het tegendeel is geleverd; en

  • b. punt a) van overeenkomstige toepassing is op de houders van naburige rechten ten aanzien van hun beschermde materiaal.

Artikel 32.61 Administratieve procedures

Voor zover een civiele corrigerende maatregel kan worden gelast als gevolg van een administratieve bodemprocedure, is die procedure in overeenstemming met beginselen die in wezen gelijkwaardig zijn aan de beginselen die zijn vastgelegd in de relevante bepalingen van deze onderafdeling.

ONDERAFDELING 2 HANDHAVING AAN DE GRENS
Artikel 32.62 Maatregelen aan de grens
  • 1. Met betrekking tot goederen onder douanetoezicht introduceren of handhaven de Partijen procedures uit hoofde waarvan een houder van een recht een bevoegde autoriteit kan verzoeken de vrijgave van verdachte goederen op te schorten of verdachte goederen vast te houden. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt onder „verdachte goederen” verstaan: goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op merken, auteursrechten en naburige rechten, geografische aanduidingen, octrooien, gebruiksmodellen, tekeningen of modellen van nijverheid, of topografieën van geïntegreerde schakelingen.

  • 2. Elke Partij beschikt over elektronische systemen voor het beheer van de ingewilligde of geregistreerde aanvragen door de bevoegde autoriteiten.

  • 3. Elke Partij zorgt ervoor dat haar bevoegde autoriteiten geen vergoeding in rekening brengen voor de administratieve kosten die voortvloeien uit de behandeling van een verzoek of een registratie.

  • 4. Elke Partij zorgt ervoor dat haar bevoegde autoriteiten binnen een redelijke termijn beslissen over de inwilliging of registratie van een aanvraag.

  • 5. Elke Partij zorgt ervoor dat de ingewilligde of geregistreerde aanvraag van toepassing is op meervoudige zendingen.

  • 6. Met betrekking tot goederen onder douanetoezicht zorgt elke Partij ervoor dat haar douaneautoriteiten op eigen initiatief de vrijgave van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op merken of auteursrechten, kunnen opschorten of die goederen kunnen vasthouden.

  • 7. Douaneautoriteiten maken gebruik van risicoanalyses bij het identificeren van verdachte goederen. Elke Partij voert dit lid uit in overeenstemming met haar eigen recht.

  • 8. Elke Partij kan beschikken over procedures voor de vernietiging van verdachte goederen, zonder dat er voorafgaande administratieve of gerechtelijke procedures nodig zijn voor de formele vaststelling van de inbreuken, in gevallen waarin de betrokken personen instemmen met of geen bezwaar maken tegen een dergelijke vernietiging. Indien dergelijke goederen niet worden vernietigd, zorgt elke Partij ervoor dat dergelijke goederen, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, op zodanige wijze aan het verkeer worden onttrokken dat nadeel voor de houder van het recht wordt vermeden.

  • 9. Het is elke Partij toegestaan over procedures te beschikken voor de snelle vernietiging van nagemaakte merkartikelen en door piraterij verkregen goederen die via post- of expreskoerierszendingen worden verzonden.

  • 10. Een Partij kan besluiten dit artikel niet toe te passen op de invoer van goederen die in een derde land in de handel zijn gebracht door of met toestemming van de rechthebbenden. Een Partij kan ook besluiten om dit artikel niet toe te passen op goederen van niet-commerciële aard die zich in de persoonlijke bagage van reizigers bevinden.

  • 11. De douaneautoriteiten van de Partijen gaan een regelmatige dialoog aan en bevorderen de samenwerking met de relevante belanghebbenden en met andere autoriteiten die betrokken zijn bij de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.

  • 12. De Partijen werken samen met betrekking tot de internationale handel in verdachte goederen. De Partijen wisselen met name voor zover mogelijk informatie uit over de handel in verdachte goederen die gevolgen heeft voor de andere Partij.

  • 13. Onverminderd andere vormen van samenwerking is het Protocol bij deze overeenkomst betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken van toepassing op inbreuken op de wetgeving inzake intellectuele-eigendomsrechten voor wier handhaving de douaneautoriteiten van een Partij overeenkomstig dit artikel bevoegd zijn.

Artikel 32.63 Overeenstemming met GATT en Trips-overeenkomst

Bij de uitvoering van maatregelen aan de grens ter handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door haar douaneautoriteiten, ongeacht of zij onder deze onderafdeling vallen, zorgt elke Partij voor overeenstemming met haar verplichtingen uit hoofde van de GATT 1994 en de Trips-overeenkomst, met name met artikel V van de GATT 1994 en artikel 41 en deel III, afdeling 4, van de Trips-overeenkomst.

AFDELING D SLOTBEPALINGEN
Artikel 32.64 Samenwerking
  • 1. De Partijen werken samen ter ondersteuning van de uitvoering van de verbintenissen en verplichtingen op grond van dit hoofdstuk.

  • 2. Mogelijke gebieden van samenwerking bij de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten omvatten de volgende activiteiten:

    • a. uitwisseling van informatie over het rechtskader met betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten en de regels om die te beschermen en te handhaven;

    • b. uitwisseling van ervaringen tussen de Partijen over de vooruitgang op wetgevingsgebied;

    • c. uitwisseling van ervaring tussen de Partijen over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten;

    • d. uitwisseling van ervaring tussen de Partijen met betrekking tot de handhaving op centraal en subcentraal niveau door de douaneautoriteiten, de politie en administratieve en gerechtelijke autoriteiten;

    • e. coördinatie ter voorkoming van de uitvoer van nagemaakte goederen, ook met derde landen;

    • f. technische bijstand, capaciteitsopbouw en uitwisseling en opleiding van personeel;

    • g. de bescherming en verdediging van intellectuele-eigendomsrechten en de verspreiding van informatie in dat verband, onder meer in het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld;

    • h. bewustmaking van consumenten en houders van rechten, evenals uitbreiding van de institutionele samenwerking, met name tussen hun bureaus voor intellectuele eigendom;

    • i. actieve voorlichting aan en scholing van het grote publiek over het beleid inzake intellectuele-eigendomsrechten;

    • j. publiek-private samenwerking waarbij kleine en middelgrote ondernemingen worden betrokken, onder meer tijdens op kleine en middelgrote ondernemingen gerichte evenementen of bijeenkomsten met betrekking tot de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en het terugdringen van daarop gemaakte inbreuken; en

    • k. formulering van doeltreffende strategieën voor de bepaling van de doelgroepen en communicatieprogramma’s ter vergroting van het bewustzijn van de consument en de media over de impact van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van het gevaar voor gezondheid en veiligheid en het verband met de georganiseerde misdaad.

  • 3. Elke Partij kan de productspecificaties, of een samenvatting van die productspecificaties, en de contactpunten voor de controle op en het beheer van op grond van onderafdeling 4 van afdeling B beschermde geografische aanduidingen uit de andere Partij, openbaar maken.

  • 4. De Partijen houden rechtstreeks of via het in artikel 32.66 bedoelde subcomité contact over alle aangelegenheden in verband met de uitvoering en werking van dit hoofdstuk.

Artikel 32.65 Vrijwillige initiatieven van belanghebbenden

Elke Partij streeft ernaar vrijwillige initiatieven van belanghebbenden om inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten terug te dringen, ook online en op andere marktplaatsen, te faciliteren, waarbij de nadruk ligt op concrete problemen en het zoeken naar praktische oplossingen die realistisch, evenwichtig, proportioneel en billijk zijn voor alle betrokkenen, onder meer als volgt:

  • a. elke Partij streeft ernaar belanghebbenden op haar grondgebied consensueel bijeen te roepen om vrijwillige initiatieven te faciliteren om oplossingen te vinden en geschillen op te lossen met betrekking tot de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en het terugdringen van inbreuken;

  • b. elke Partij streeft ernaar met de andere Partij informatie uit te wisselen over inspanningen om vrijwillige initiatieven van belanghebbenden op haar grondgebied te faciliteren; en

  • c. de Partijen streven ernaar een open dialoog en samenwerking tussen de belanghebbenden in de Partijen te bevorderen en de belanghebbenden in de Partijen aan te moedigen gezamenlijk oplossingen te vinden en geschillen over de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten op te lossen en hun inbreuken terug te dringen.

Artikel 32.66 Subcomité Intellectuele eigendom

Het op grond van artikel 8.8, lid 1, opgerichte Subcomité Intellectuele eigendom (het „subcomité”) houdt toezicht op en zorgt voor de goede uitvoering en werking van dit hoofdstuk en de bijlagen 32-A, 32-B en 32-C. Daarnaast verricht het subcomité de specifieke taken die het in dit hoofdstuk, met inbegrip van artikel 32.40, zijn toegewezen.

HOOFDSTUK 33 HANDEL EN DUURZAME ONTWIKKELING
AFDELING A GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
Artikel 33.1 Doelstellingen
  • 1. De Partijen herinneren aan Agenda 21 inzake milieu en ontwikkeling, aangenomen tijdens de VN-conferentie over milieu en ontwikkeling van 3 tot en met 14 juni 1992 in Rio de Janeiro, het Uitvoeringsplan van Johannesburg van de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling van 2002, de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie („IAO”) over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering, die door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar 97e zitting in Genève op 10 juni 2008 werd aangenomen („IAO-verklaring over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering”), het slotdocument van de VN-conferentie over duurzame ontwikkeling van 2012 met de titel „The Future we want”, alsook de Agenda 2030 en de bijbehorende duurzameontwikkelingsdoelstellingen.

  • 2. De Partijen erkennen dat duurzame ontwikkeling economische ontwikkeling, sociale ontwikkeling en milieubescherming omvat, aangezien die drie onderling afhankelijk zijn en elkaar versterken voor het welzijn van huidige en toekomstige generaties.

  • 3. In het licht van het bovenstaande heeft dit hoofdstuk tot doel de handels- en investeringsbetrekkingen tussen de Partijen te versterken op een wijze die bijdraagt tot duurzame ontwikkeling, met name met betrekking tot de arbeids-133) en milieuaspecten die relevant zijn voor de handel en investeringen.

  • 4. In dit hoofdstuk is uitgegaan van een coöperatieve aanpak op basis van gemeenschappelijke waarden en belangen.

Artikel 33.2 Regelgevingsrecht en beschermingsniveaus
  • 1. De Partijen erkennen het recht van elke Partij om het eigen beleid en prioriteiten inzake duurzame ontwikkeling te bepalen, met name om eigen niveaus van binnenlandse arbeids- en milieubescherming en eigen arbeids- en milieuprioriteiten vast te stellen, alsook om het recht en beleid inzake arbeid en milieu dienovereenkomstig vast te stellen of te wijzigen.

  • 2. De in lid 1 bedoelde niveaus van bescherming, wetgeving en beleid moeten verenigbaar zijn met de verplichtingen van elke Partij op basis van de in dit hoofdstuk bedoelde multilaterale milieuovereenkomsten („MMO’s”) en multilaterale arbeidsnormen en -overeenkomsten waarbij zij partij is.

  • 3. Elke Partij streeft ernaar ervoor te zorgen dat haar wet- en regelgeving en beleid op milieu- en arbeidsgebied een hoog niveau van milieu- en arbeidsbescherming bieden en aanmoedigen, en streeft ernaar die niveaus van milieu- en arbeidsbescherming in haar wet- en regelgeving en beleid te blijven verbeteren.

  • 4. Een Partij mag de in haar wet- en regelgeving inzake milieu en arbeid geboden beschermingsniveaus niet afzwakken of verlagen om handel of investeringen aan te moedigen.

  • 5. Een Partij mag geen afstand doen van of anderszins afwijken van, of aanbieden afstand te doen van of anderszins af te wijken van, haar wet- en regelgeving inzake milieu en arbeid op een wijze die de in die wet- en regelgeving geboden niveaus van bescherming verzwakt of verlaagt teneinde handel of investeringen aan te moedigen.

  • 6. De Partijen doen niet door een onafgebroken of herhaald handelen of niet-handelen zodanig afbreuk aan de daadwerkelijke handhaving van hun respectieve wet- en regelgeving inzake milieu en arbeid, dat dat van invloed is op handel of investeringen.

  • 7. Elke Partij behoudt het recht naar eigen goeddunken en te goeder trouw beslissingen te nemen met betrekking tot de inzet van handhavingsmiddelen in overeenstemming met de prioriteiten voor de handhaving van haar wet- en regelgeving inzake milieu en arbeid.

  • 8. Een Partij mag haar wet- en regelgeving inzake milieu en arbeid niet toepassen op een wijze die een verkapte beperking van handel of investeringen zou vormen.

Artikel 33.3 Handel en verantwoord ondernemen en beheer van toeleveringsketens
  • 1. De Partijen erkennen het belang van een verantwoord beheer van de toeleveringsketens door middel van verantwoord ondernemerschap of maatschappelijk verantwoord ondernemen en de rol die handel speelt bij het nastreven van die doelstelling.

  • 2. In overeenstemming met lid 1:

    • a. bevordert elke Partij verantwoord ondernemerschap of maatschappelijk verantwoord ondernemen door bedrijven aan te moedigen relevante praktijken toe te passen die in overeenstemming zijn met internationaal erkende beginselen, normen en richtsnoeren, waaronder sectorale richtsnoeren inzake zorgvuldigheidseisen, die door die Partij zijn bekrachtigd of worden ondersteund; en

    • b. ondersteunt elke Partij de verspreiding en het gebruik van relevante internationale instrumenten die door die Partij zijn bekrachtigd of worden ondersteund, zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, de tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid, die in november 1977 in Genève is aangenomen („tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid”), het Global Compact van de VN en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten die door de Mensenrechtenraad zijn bekrachtigd bij zijn Resolutie 17/4 van 16 juni 2011.

  • 3. De Partijen erkennen het nut van internationale sectorspecifieke richtsnoeren op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen of verantwoord ondernemerschap en stimuleren gezamenlijke werkzaamheden in dat verband. De Partijen nemen ook maatregelen om de naleving van de OESO-richtlijnen inzake zorgvuldigheid te bevorderen.

  • 4. De Partijen erkennen het belang van bevordering van de handel in goederen die bijdragen tot betere sociale omstandigheden en milieuvriendelijke praktijken, zoals milieugoederen en -diensten die bijdragen tot een hulpbronnenefficiënte, koolstofarme economie, goederen waarvan de productie niet gepaard gaat met ontbossing en goederen die het voorwerp zijn van vrijwillige duurzaamheidsgarantiesystemen en -mechanismen.

  • 5. De Partijen wisselen informatie en beste praktijken uit en werken waar passend bilateraal, regionaal en in internationale fora samen over aangelegenheden die onder dit artikel vallen.

Artikel 33.4 Wetenschappelijke en technische informatie
  • 1. Bij het vaststellen of toepassen van maatregelen ter bescherming van het milieu of de arbeidsomstandigheden die van invloed kunnen zijn op de handel of investeringen tussen de Partijen, houdt elke Partij rekening met beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens, bij voorkeur afkomstig van erkende technische en wetenschappelijke instanties, evenals met relevante internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen, voor zover die bestaan.

  • 2. Als de wetenschappelijk gegevens of informatie ontoereikend zijn of geen uitsluitsel geven, en er een risico bestaat van ernstige aantasting van het milieu of een risico voor de gezondheid en veiligheid op het werk op haar grondgebied, kan een Partij maatregelen nemen op basis van het voorzorgsbeginsel. Dergelijke maatregelen worden herzien als er nieuwe of aanvullende wetenschappelijke informatie beschikbaar komt.

  • 3. Indien een overeenkomstig lid 2 vastgestelde maatregel gevolgen heeft voor de handel of investeringen tussen de Partijen, kan een Partij de Partij die de maatregel heeft vastgesteld verzoeken informatie te verstrekken waaruit blijkt dat de maatregel in overeenstemming is met haar eigen beschermingsniveaus, en kan zij verzoeken om bespreking van de aangelegenheid in het Subcomité Handel en duurzame ontwikkeling.

  • 4. Dergelijke maatregelen worden niet zodanig toegepast dat zij een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie of een verkapte beperking van de handel of investeringen zou vormen.

Artikel 33.5 Transparantie en goede regelgevingspraktijken

De Partijen erkennen het belang van de toepassing van de regels inzake transparantie en goede regelgevingspraktijken overeenkomstig de hoofdstukken 35 en 36, met name de regels die belanghebbenden in de gelegenheid stellen hun zienswijzen kenbaar te maken met betrekking tot:

  • a. maatregelen ter bescherming van het milieu en de arbeidsomstandigheden die van invloed kunnen zijn op de handel of investeringen; en

  • b. handels- of investeringsmaatregelen die gevolgen kunnen hebben voor de bescherming van het milieu of de arbeidsomstandigheden.

Artikel 33.6 Publiek bewustzijn, informatie, participatie en procedurele garanties
  • 1. Elke Partij bevordert het publieke bewustzijn van haar wet- en regelgeving inzake arbeid en milieu, onder meer door ervoor te zorgen dat haar wet- en regelgeving evenals haar handhavings- en nalevingsprocedures op arbeids- en milieugebied publiekelijk beschikbaar zijn.

  • 2. Elke Partij tracht te voldoen aan verzoeken om informatie van een persoon betreffende de uitvoering van dit hoofdstuk door die Partij.

  • 3. Elke Partij maakt gebruik van de in de artikelen 40.5, 40.6 en 40.7 bedoelde mechanismen om standpunten in te winnen over aangelegenheden die verband houden met de uitvoering van dit hoofdstuk.

  • 4. Elke Partij ontvangt en geeft passende aandacht aan schriftelijke mededelingen en meningen van een persoon van die Partij over aangelegenheden die verband houden met de uitvoering van dit hoofdstuk in overeenstemming met haar binnenlandse procedures. Een Partij reageert schriftelijk en tijdig op dergelijke indieningen. Zij kan die mededelingen en meningen ter kennis brengen van haar op grond van artikel 40.6 opgerichte interne raadgevende groep en van het op grond van artikel 33.19, lid 6, aangewezen contactpunt van de andere Partij.

  • 5. Elke Partij zorgt er in overeenstemming met haar wetgeving voor dat er toegang tot administratieve of gerechtelijke procedures openstaat voor personen met een juridisch erkend belang in een bepaalde aangelegenheid of die stellen dat er sprake is van een inbreuk op hun recht, teneinde actie mogelijk te maken tegen schendingen van haar milieu- of arbeidsrecht, met inbegrip van passende rechtsmiddelen in geval van schendingen van dat recht.

  • 6. Elke Partij draagt er in overeenstemming met haar recht zorg voor dat de in lid 5 bedoelde procedures voorzien in een eerlijke rechtsgang, niet onbetaalbaar zijn, geen onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen inhouden, waar passend in de mogelijkheid van een bevel tot staking voorzien, en billijk, rechtvaardig en transparant zijn.

Artikel 33.7 Samenwerkingsactiviteiten
  • 1. De Partijen erkennen het belang van samenwerkingsactiviteiten op het gebied van handelsgerelateerde aspecten van het milieu- en arbeidsbeleid teneinde de doelstellingen van deze overeenkomst te verwezenlijken en dit hoofdstuk uit te voeren.

  • 2. Samenwerkingsactiviteiten kunnen worden ontwikkeld en uitgevoerd met medewerking van internationale en regionale organisaties, evenals van derde landen, bedrijven, werkgevers- en werknemersorganisaties, onderwijs- en onderzoeksorganisaties en andere niet-gouvernementele organisaties, naargelang van het geval.

  • 3. De samenwerkingsactiviteiten worden uitgevoerd met betrekking tot onderwerpen en thema’s waarover de Partijen overeenstemming hebben bereikt teneinde aangelegenheden van gemeenschappelijk belang aan te pakken.

  • 4. De Partijen kunnen samenwerken op de in dit hoofdstuk vermelde gebieden, evenals op onder meer de volgende gebieden:

    • a. arbeids- en milieuaspecten van handel en duurzame ontwikkeling in internationale fora, waaronder met name de WTO, het Politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling van de VN, het Milieuprogramma van de Verenigde Naties („UNEP”), de IAO en MMO’s;

    • b. het effect van de arbeids- en milieuwetgeving en -normen op handel en investeringen;

    • c. het effect van de handels- en investeringswetgeving op arbeid en het milieu; en

    • d. handelsgerelateerde aspecten van:

      • i. initiatieven op het gebied van duurzame consumptie en productie, met inbegrip van initiatieven ter bevordering van een circulaire economie, groene groei en milieuvervuilingsbestrijding; en

      • ii. initiatieven ter bevordering van milieugoederen en -diensten, onder meer door de daarmee verband houdende niet-tarifaire belemmeringen aan te pakken.

  • 5. De prioriteiten voor samenwerkingsactiviteiten worden door de Partijen gezamenlijk vastgesteld op basis van gebieden van wederzijds belang en beschikbare middelen.

  • 6. De Partijen kunnen activiteiten op de in dit hoofdstuk beschreven samenwerkingsgebieden persoonlijk uitvoeren of met behulp van technologische middelen waarover zij beschikken.

AFDELING B MILIEU EN HANDEL
Artikel 33.8 Doelstellingen
  • 1. De Partijen streven naar bevordering van een wederzijds ondersteunend handels- en milieubeleid, een hoog niveau van milieubescherming overeenkomstig de MMO’s waarbij zij partij zijn en effectieve handhaving van hun respectieve wet- en regelgeving op milieugebied, alsook vergroting van hun capaciteit om handelsgerelateerde milieukwesties aan te pakken, onder meer door samenwerking.

  • 2. De Partijen erkennen dat versterkte samenwerking om het milieu te beschermen en in stand te houden en hun natuurlijke rijkdommen duurzaam te beheren, voordelen biedt die kunnen bijdragen tot duurzame ontwikkeling, hun milieubeheer kunnen versterken en de doelstellingen van deze overeenkomst kunnen aanvullen.

  • 3. De Partijen erkennen het belang van wederzijds ondersteunend beleid en wederzijds ondersteunende praktijken op het gebied van handel en milieu bij de verbetering van de milieubescherming en bevordering van duurzame ontwikkeling.

Artikel 33.9 Multilaterale governance en overeenkomsten op milieugebied
  • 1. De Partijen erkennen het belang van de Milieuvergadering van de VN voor het UNEP. De Partijen erkennen de cruciale rol van MMO’s bij het aanpakken van mondiale, regionale en binnenlandse milieu-uitdagingen. De Partijen erkennen voorts dat de wederzijdse ondersteuning van het handels- en milieubeleid moet worden versterkt. Dienovereenkomstig geeft elke Partij op doeltreffende wijze uitvoering aan de MMO’s, met inbegrip van de protocollen daarbij, waarbij zij partij is.

  • 2. De Partijen erkennen het recht van elke Partij om maatregelen vast te stellen of te handhaven ter bevordering van de doelstellingen van de MMO’s waarbij zij partij is.

  • 3. De Partijen gaan een dialoog aan en werken, waar passend, samen inzake handels- en milieukwesties van wederzijds belang, met name met betrekking tot MMO’s. Daarvoor wordt regelmatig informatie uitgewisseld over de initiatieven van elke Partij met betrekking tot de ratificaties van MMO’s, met inbegrip van de bijbehorende protocollen en wijzigingen.

Artikel 33.10 Handel en klimaatverandering
  • 1. De Partijen erkennen het belang van MMO’s op het gebied van klimaatverandering, met name de noodzaak om de doelstelling van het UNFCCC, en de doelen van de Overeenkomst van Parijs te bereiken, teneinde de urgente dreiging van klimaatverandering aan te pakken. De Partijen erkennen dan ook de rol van handel bij het bereiken van de doelstelling van duurzame ontwikkeling en het aanpakken van klimaatverandering, evenals het belang van individuele en collectieve inspanningen om de gevolgen van klimaatverandering aan te pakken door middel van acties ter matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering.

  • 2. In overeenstemming met lid 1:

    • a. geeft elke Partij op doeltreffende wijze uitvoering aan het UNFCCC en de Overeenkomst van Parijs, met inbegrip van haar verplichtingen met betrekking tot haar nationaal vastgestelde bijdragen;

    • b. bevordert elke Partij de positieve bijdrage van handel aan de overgang naar een kringloopeconomie met lage broeikasgasemissies en aan klimaatbestendige ontwikkeling, met inbegrip van acties ter matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering; en

    • c. vergemakkelijkt en bevordert elke Partij handel en investeringen in goederen en diensten die van bijzonder belang zijn voor de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, voor duurzame hernieuwbare energie en voor energie-efficiëntie, op een wijze die in overeenstemming is met andere bepalingen van deze overeenkomst.

  • 3. Overeenkomstig artikel 33.7 werken de Partijen, waar passend bilateraal, regionaal en in internationale fora, waaronder het UNFCCC, de WTO en het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, gesloten te Montreal op 16 september 1987 („Protocol van Montreal”), samen bij handelsgerelateerde aspecten van klimaatverandering. Voorts kunnen de Partijen, waar passend, op die punten ook samenwerken in de Internationale Maritieme Organisatie.

  • 4. Overeenkomstig lid 1 werken de Partijen samen op gebieden als:

    • a. de uitwisseling van kennis en ervaring met betrekking tot de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs, evenals initiatieven ter bevordering van klimaatbestendigheid, hernieuwbare energie, emissiearme technologieën, energie-efficiëntie, koolstofbeprijzing, duurzaam vervoer, ontwikkeling van duurzame en klimaatbestendige infrastructuur, emissiemonitoring en op de natuur gebaseerde oplossingen; alsook de verkenning van de mogelijkheden om samen te werken op gebieden zoals verontreinigende stoffen met een korte levensduur en koolstofvastlegging in de bodem; en

    • b. de uitwisseling van kennis en ervaring met betrekking tot een ambitieuze uitfasering van ozonafbrekende stoffen en uitfasering van fluorkoolwaterstoffen in het kader van het Protocol van Montreal door middel van maatregelen om de productie, het verbruik en de handel ervan te beheersen, de invoering van milieuvriendelijke alternatieven voor die ozonafbrekende stoffen en fluorkoolwaterstoffen, actualisering van de veiligheids- en andere relevante normen, en bestrijding van de illegale handel in stoffen die onder het Protocol van Montreal vallen, naargelang van het geval.

Artikel 33.11 Handel en bossen
  • 1. De Partijen erkennen het belang van duurzaam bosbeheer en de rol van handel bij het nastreven van die doelstelling.

  • 2. In overeenstemming met lid 1:

    • a. voert elke Partij maatregelen uit ter bestrijding van illegale houtkap en de daarmee verband houdende handel, waar passend ook door middel van samenwerkingsactiviteiten met derde landen;

    • b. stimuleert elke Partij het behoud en duurzame beheer van bossen;

    • c. bevordert elke Partij de handel en consumptie van hout en houtproducten die legaal zijn verkregen uit duurzaam beheerde bossen; en

    • d. wisselt elke Partij informatie uit en werkt zij, waar passend, met de andere Partij samen aan handelsgerelateerde initiatieven ter bestrijding van illegale houtkap, voor duurzaam bosbeheer, tegen ontbossing en aantasting van de bossen, voor governance in de bosbouw en het behoud van het bosareaal, teneinde het effect en de wederzijdse ondersteuning van hun respectieve beleid van gemeenschappelijk belang te maximaliseren.

  • 3. Erkennend dat bossen en het duurzame beheer ervan een sleutelrol spelen in de bestrijding van klimaatverandering en het behoud van biodiversiteit, bevordert elke Partij initiatieven tegen ontbossing, onder meer door middel van ontbossingsvrije toeleveringsketens. Bovendien werken de Partijen, waar passend en overeenkomstig artikel 33.7, bilateraal, regionaal en in relevante internationale fora samen om ontbossing en bosdegradatie wereldwijd tot een minimum te beperken.

Artikel 33.12 Handel en in het wild levende dier- en plantensoorten
  • 1. De Partijen erkennen dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de internationale handel in in het wild levende dier- en plantensoorten het voortbestaan daarvan niet bedreigt, zoals bepaald in de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten, gesloten te Washington D.C. op 3 maart 1973 („Cites”).

  • 2. In overeenstemming met lid 1:

    • a. voert elke Partij doeltreffende maatregelen uit ter bestrijding van illegale handel in het wild levende dier- en plantensoorten, waar passend ook door middel van samenwerkingsactiviteiten met derde landen; en

    • b. bevordert elke Partij de instandhouding op de lange termijn en het duurzaam gebruik van de in de aanhangsels bij Cites opgenomen soorten, onder meer door samen te werken in de relevante Cites-organen om de aanhangsels bij Cites actueel te houden en door de opneming te bevorderen van soorten die als bedreigd worden beschouwd vanwege de internationale handel en andere in het kader van Cites vastgestelde criteria.

  • 3. Overeenkomstig artikel 33.7 kunnen de Partijen, waar passend, bilateraal, regionaal en in internationale fora samenwerken of informatie uitwisselen over kwesties van wederzijds belang in verband met de aanpak van de illegale handel in in het wild levende dier- en plantensoorten, onder meer door bewustmaking om de vraag naar illegale producten van in het wild levende dieren en planten te verminderen en initiatieven om de samenwerking inzake informatie-uitwisseling en handhaving te verbeteren.

Artikel 33.13 Handel en biologische diversiteit
  • 1. De Partijen erkennen het belang van het behoud en het duurzame gebruik van biologische diversiteit, en de rol van de handel bij het nastreven van die doelstellingen, in overeenstemming met het Verdrag inzake biologische diversiteit, gedaan te Rio de Janeiro op 5 juni 1992, andere relevante MMO’s waarbij zij partij zijn, en de besluiten die in het kader daarvan zijn genomen.

  • 2. In overeenstemming met lid 1 neemt elke Partij maatregelen voor het behoud van de biologische diversiteit wanneer die onder druk staat als gevolg van handel en investeringen, onder meer door de uitwisseling van informatie en ervaring, en maatregelen om de verspreiding van invasieve uitheemse soorten te voorkomen, erkennende dat de grensoverschrijdende verplaatsing van terrestrische en aquatische invasieve uitheemse soorten via handelsgerelateerde routes nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu, de economische activiteiten en ontwikkeling, en de volksgezondheid.

  • 3. De Partijen erkennen het belang van de eerbiediging, instandhouding en het onderhouden van kennis en praktijken van inheemse en lokale gemeenschappen die traditionele levensstijlen belichamen die bijdragen tot het behoud en het duurzame gebruik van biologische diversiteit, en de rol van de handel daarin.

  • 4. De Partijen erkennen het belang van het vergemakkelijken van de toegang tot genetische rijkdommen en van het bevorderen van de eerlijke en billijke verdeling van voordelen die voortvloeien uit het gebruik van genetische rijkdommen, overeenkomstig hun respectieve binnenlandse maatregelen en de internationale verplichtingen van elke Partij.

  • 5. De Partijen erkennen tevens het belang van inspraak en raadpleging van het publiek, overeenkomstig hun respectieve wetgeving of beleid, bij de ontwikkeling en uitvoering van maatregelen betreffende het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit.

  • 6. Overeenkomstig artikel 33.7 kunnen de Partijen, waar passend, bilateraal, regionaal en in internationale fora informatie bevorderen, samenwerken of informatie uitwisselen met betrekking tot handelsgerelateerde aspecten van beleid en maatregelen inzake biologische diversiteit van wederzijds belang, zoals:

    • a. initiatieven en goede praktijken met betrekking tot de handel in producten op basis van natuurlijke hulpbronnen die zijn verkregen door een duurzaam gebruik van biologische hulpbronnen en die bijdragen tot het behoud van de biodiversiteit;

    • b. het behoud en duurzame gebruik van biologische diversiteit, en de bescherming, het herstel en de waardering van ecosystemen en hun diensten en gerelateerde economische instrumenten; en

    • c. de toegang tot genetische hulpbronnen en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen van het gebruik ervan.

Artikel 33.14 Handel en duurzaam beheer van visserij en aquacultuur
  • 1. De Partijen erkennen het belang van de instandhouding en het duurzame beheer van biologische rijkdommen van de zee en mariene ecosystemen, alsook de rol die handel speelt bij het nastreven van die doelstellingen.

  • 2. Bij de ontwikkeling en uitvoering van instandhoudings- en beheersmaatregelen houden de Partijen rekening met sociale, handels-, ontwikkelings- en milieuproblemen en met het belang van de ambachtelijke of kleinschalige visserij voor het levensonderhoud van de plaatselijke vissersgemeenschappen.

  • 3. De Partijen erkennen dat illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO)134) aanzienlijke negatieve gevolgen kan hebben voor de visbestanden, voor de duurzaamheid van de handel in visserijproducten, en voor de ontwikkeling en het milieu, en bevestigen dat actie moet worden ondernomen om de problemen van overbevissing en niet-duurzaam gebruik van visbestanden aan te pakken.

  • 4. In overeenstemming met de leden 1, 2 en 3 van dit artikel:

    • a. voert elke Partij de beginselen uit van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, gedaan te Montego Bay op 10 december 1982, van de VN-overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden, goedgekeurd te New York op 4 augustus 1995, van de Overeenkomst van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN („FAO”) ter bevordering van de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee, goedgekeurd in Rome op 24 november 1993, van de FAO-gedragscode voor een verantwoorde visserij, goedgekeurd bij Resolutie 4/95 op 31 oktober 1995, en van de FAO-overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, goedgekeurd in Rome op 22 november 2009, en handelt elke Partij naar die beginselen;

    • b. neemt elke Partij deel aan het initiatief van de FAO inzake het mondiaal register van vissersvaartuigen, koelschepen en hulpschepen;

    • c. streeft elke Partij naar een visserijbeheerssysteem dat gebaseerd is op de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens en op internationaal erkende beste praktijken voor visserijbeheer en instandhouding, zoals weergegeven in de desbetreffende bepalingen van internationale instrumenten gericht op het duurzame gebruik en de instandhouding van mariene soorten135), en dat onder andere is ontworpen om:

      • i. overbevissing en overcapaciteit te voorkomen;

      • ii. bijvangst van niet-doelsoorten te beperken;

      • iii. het herstel van overbeviste bestanden voor alle zeevisserijen te bevorderen; en

      • iv. visserijbeheer met een ecosysteembenadering te bevorderen, onder meer door samenwerking tussen de Partijen;

    • d. neemt elke Partij ter ondersteuning van de inspanningen om IOO-visserijpraktijken te bestrijden en de handel in producten van met die praktijken gevangen soorten te ontmoedigen:

      • i. doeltreffende maatregelen om IOO-visserij te bestrijden;

      • ii. systemen voor monitoring, controle, bewaking, naleving en handhaving in gebruik om:

        • A. vaartuigen die haar vlag voeren en haar natuurlijke personen, overeenkomstig haar internationale verplichtingen en haar wetgeving te weerhouden van IOO-visserijactiviteiten; en

        • B. het op zee overladen van vis of visproducten aan te pakken teneinde IOO-visserij tegen te gaan en te voorkomen;

      • iii. havenstaatmaatregelen; en

      • iv. maatregelen om te voorkomen dat er IOO-visserij- en -visproducten in de bevoorradingsketens van elke Partij terechtkomen en werkt zij daartoe samen, onder meer door de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken;

    • e. neemt elke Partij actief deel aan de werkzaamheden van de regionale organisaties voor visserijbeheer ( „ROVB’s”) waarvan zij lid, waarnemer of samenwerkende niet-verdragsluitende Partij is, met het oog op goed visserijbeheer en duurzame visserij, bijvoorbeeld door de bevordering van wetenschappelijk onderzoek en de vaststelling van instandhoudingsmaatregelen op basis van de beste wetenschappelijke bewijzen, de versterking van nalevingsmechanismen, de uitvoering van periodieke prestatiebeoordelingen en de vaststelling van doeltreffende controle, monitoring en handhaving van het beheer van de beheersmaatregelen van ROVB’s en, indien van toepassing, de goedkeuring en uitvoering van vangstdocumentatie- of certificeringsregelingen en havenstaatmaatregelen;

    • f. streeft elke Partij ernaar te handelen overeenkomstig relevante instandhoudings- en beheersmaatregelen die zijn vastgesteld door ROVB’s waarvan zij geen lid is, teneinde die maatregelen niet te ondermijnen, en ernaar te streven de vangst- of handelsdocumentatieregelingen die worden toegepast door ROVB’s of regelingen waarvan zij geen lid is, niet te ondermijnen; en

    • g. bevordert elke Partij de ontwikkeling van een duurzame en verantwoorde aquacultuur, met inachtneming van de economische, sociale en milieuaspecten ervan, overeenkomstig de uitvoering van de doelstellingen en beginselen die zijn opgenomen in de FAO-gedragscode voor een verantwoorde visserij.

  • 5. De Partijen werken, waar passend en overeenkomstig artikel 33.7, bilateraal en in het kader van ROVB’s samen teneinde duurzame visserijpraktijken en de handel in visproducten van duurzaam beheerde visserijen te bevorderen. Daarnaast kunnen de Partijen samenwerken om kennis en goede praktijken uit te wisselen ter ondersteuning van de uitvoering van dit artikel.

AFDELING C ARBEID EN HANDEL
Artikel 33.15 Doelstellingen
  • 1. De Partijen erkennen dat handel en investeringen kansen bieden voor het scheppen van banen en fatsoenlijk werk, ook voor jongeren, met arbeidsvoorwaarden die in overeenstemming zijn met de beginselen van de Verklaring van de IAO betreffende de fundamentele beginselen en rechten op het werk, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in Genève op 18 juni 1998 en zoals gewijzigd in 2022 (de „Verklaring van de IAO betreffende de fundamentele beginselen en rechten op het werk”) en de Verklaring van de IAO over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering van 2008, aangenomen op 10 juni 2008 en zoals gewijzigd in 2022 (de „Verklaring van de IAO over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering”).

  • 2. De Partijen streven naar hoge niveaus van arbeidsbescherming, overeenkomstig de internationale arbeidsnormen die zij onderschrijven, en naar bevordering van wederzijds ondersteunend handels- en arbeidsbeleid, teneinde de arbeidsomstandigheden en de kwaliteit van het beroepsleven van werknemers te verbeteren. Zij streven ernaar de ontwikkeling en het beheer van menselijk kapitaal te verbeteren voor een betere inzetbaarheid, excellente bedrijfsvoering en hogere productiviteit ten gunste van zowel werknemers als ondernemingen. De Partijen streven er dan ook naar jongeren kansen te bieden om de nodige vaardigheden te ontwikkelen om met succes toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen en zich daar te kunnen handhaven.

  • 3. De Partijen streven naar samenwerking inzake handelsgerelateerde arbeidskwesties van wederzijds belang om de bredere betrekkingen tussen de Partijen te versterken.

Artikel 33.16 Multilaterale arbeidsnormen en -overeenkomsten
  • 1. De Partijen bevestigen dat zij zich ertoe verbinden om de ontwikkeling van de internationale handel te bevorderen op een wijze die bevorderlijk is voor fatsoenlijk werk voor iedereen, met name vrouwen, jongeren en personen met een handicap, overeenkomstig hun respectieve verplichtingen in het kader van de IAO, waaronder die welke zijn opgenomen in de IAO-verklaring betreffende de fundamentele beginselen en rechten op het werk, en de IAO-verklaring over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering.

  • 2. Herinnerend aan de IAO-verklaring over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering, merken de Partijen op dat de schending van fundamentele beginselen en rechten op het werk niet kan worden aangevoerd of anderszins kan worden gebruikt als een legitiem comparatief voordeel en dat arbeidsnormen niet mogen worden gebruikt voor protectionistische handelsdoeleinden.

  • 3. Elke Partij geeft op doeltreffende wijze uitvoering aan de respectievelijk door de lidstaten en door Chili geratificeerde IAO-verdragen.

  • 4. In overeenstemming met het statuut van de IAO, vastgesteld als deel XIII van het Verdrag van Versailles, ondertekend op 28 juni 1919, en de IAO-verklaring betreffende de fundamentele beginselen en rechten op het werk, respecteert en bevordert elke Partij de internationaal erkende fundamentele arbeidsnormen, zoals gedefinieerd in de fundamentele IAO-verdragen, en voert zij die op doeltreffende wijze uit, met name:

    • a. de vrijheid van vereniging en de daadwerkelijke erkenning van het recht op collectieve arbeidsovereenkomsten;

    • b. de uitbanning van alle vormen van dwangarbeid of verplichte arbeid;

    • c. de effectieve afschaffing van kinderarbeid, inclusief het verbod op de ergste vormen van kinderarbeid;

    • d. de uitbanning van discriminatie met betrekking tot werk en beroep; en

    • e. een veilige en gezonde werkomgeving.

  • 5. De Partijen wisselen regelmatig informatie uit over hun respectieve voortgang bij de ratificatie van de IAO-verdragen of -protocollen die door de IAO als up-to-date zijn aangemerkt en waarbij zij nog geen partij zijn.

  • 6. Elke Partij bevordert de IAO-agenda voor fatsoenlijk werk zoals uiteengezet in de IAO-verklaring over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering, in het bijzonder met betrekking tot:

    • a. behoorlijke arbeidsvoorwaarden voor iedereen, onder meer wat loon en inkomen, werktijden, overige arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming betreft; en

    • b. sociale dialoog over arbeidsaangelegenheden tussen werknemers en werkgevers en hun respectieve organisaties, en bevoegde overheidsinstanties.

  • 7. Overeenkomstig haar verplichtingen in het kader van de IAO:

    • a. stelt elke Partij maatregelen en beleid met betrekking tot veiligheid en gezondheid op het werk vast en voert zij die uit; en

    • b. handhaaft elke Partij een arbeidsinspectiesysteem overeenkomstig de relevante IAO-normen inzake arbeidsinspectie.

Artikel 33.17 Gedwongen of verplichte arbeid
  • 1. De Partijen benadrukken het belang van de ratificatie en effectieve uitvoering van het Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende de gedwongen arbeid van 1930, dat op 11 juni 2014 te Genève is aangenomen, eraan herinnerend dat de uitbanning van gedwongen arbeid een van de doelstellingen van de Agenda 2030 is.

  • 2. De Partijen erkennen de doelstelling van uitbanning van alle vormen van gedwongen of verplichte arbeid, met inbegrip van gedwongen of verplichte kinderarbeid.

  • 3. De Partijen zoeken daarom naar mogelijkheden voor samenwerking en uitwisseling van informatie, ervaringen en goede praktijken met betrekking tot de uitbanning van alle vormen van gedwongen of verplichte arbeid.

Artikel 33.18 Samenwerking bij handels- en arbeidsvraagstukken

Overeenkomstig artikel 33.7 plegen de Partijen overleg en werken zij, waar passend, zowel bilateraal als in het kader van de IAO samen bij handelsgerelateerde arbeidsvraagstukken van wederzijds belang, met inbegrip van, maar niet beperkt tot:

  • a. schepping van banen en bevordering van productieve, hoogwaardige werkgelegenheid, met inbegrip van beleid om banenrijke groei te genereren en duurzame ondernemingen en duurzaam ondernemerschap te bevorderen;

  • b. bevordering van verbeteringen in de productiviteit van bedrijven en arbeid, met name in kleine en middelgrote ondernemingen;

  • c. ontwikkeling van menselijk kapitaal, toegang tot de arbeidsmarkt en vergroting van de inzetbaarheid, met name van jongeren, onder meer door een leven lang leren en beroepsopleiding, permanente educatie, opleiding en de ontwikkeling en verbetering van vaardigheden, onder meer in opkomende en milieu-industrieën;

  • d. evenwicht tussen werk en privéleven en innovatieve werkpraktijken om het welzijn van werknemers te verbeteren;

  • e. bevordering van het bewustzijn omtrent de Agenda voor waardig werk van de IAO, daaronder begrepen samenwerking op het gebied van het verband tussen handel en volledige en productieve werkgelegenheid, het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt, de fundamentele arbeidsnormen, waardig werk in de mondiale toeleveringsketens, sociale bescherming en sociale integratie, sociale dialoog en gendergelijkheid;

  • f. bevordering van fatsoenlijke banen door middel van handel, met inbegrip van de veiligheid en gezondheid op het werk van zwangere werkneemsters en werkneemsters na de bevalling;

  • g. veiligheid en gezondheid op het werk en arbeidsinspectie, bijvoorbeeld door verbetering van de nalevings- en handhavingsmechanismen;

  • h. aanpak van de uitdagingen en kansen van een divers, multigenerationeel personeelsbestand, onder andere door middel van:

    • i. bevordering van gelijkheid en uitbanning van discriminatie met betrekking tot werk en beroep; en

    • ii. bescherming van kwetsbare arbeidskrachten;

  • i. verbetering van de arbeidsverhoudingen, bijvoorbeeld door de uitwisseling van beste praktijken op het gebied van alternatieve geschillenbeslechting en tripartiet overleg;

  • j. uitvoering van fundamentele, prioritaire en andere actuele IAO-verdragen, evenals de Tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten; en

  • k. arbeidsstatistieken.

AFDELING D INSTITUTIONELE REGELINGEN
Artikel 33.19 Subcomité Handel en duurzame ontwikkeling, en contactpunten
  • 1. Het Subcomité Handel en duurzame ontwikkeling (het „subcomité”), dat is ingesteld op grond van artikel 8.8, lid 1, bestaat, voor Chili, uit ambtenaren van de instanties die verantwoordelijk zijn voor handel, arbeid, milieu en gendervraagstukken.

  • 2. Het subcomité houdt specifieke zittingen voor respectievelijk milieu- en arbeidsaangelegenheden136), evenals voor horizontale kwesties in verband met handel en duurzame ontwikkeling.

  • 3. Het subcomité heeft de volgende taken:

    • a. het vergemakkelijken van, toezien op en evalueren van de uitvoering van dit hoofdstuk;

    • b. het bepalen, organiseren van, toezien op en evalueren van de in dit hoofdstuk vastgelegde samenwerkingsactiviteiten, met inbegrip van de uitwisseling van informatie en ervaring op gebieden van wederzijds belang;

    • c. het aan het Gemengd Comité uitbrengen van verslag en doen van aanbevelingen over alle aangelegenheden die verband houden met dit hoofdstuk, onder meer over onderwerpen voor bespreking met de in artikel 40.5 bedoelde mechanismen van het maatschappelijk middenveld;

    • d. het uitvoeren van de in de artikelen 33.21 en 33.22 bedoelde taken;

    • e. het, waar passend, coördineren met andere uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst opgerichte subcomités, onder meer van de inspanningen voor integratie van gendergerelateerde vraagstukken, overwegingen en activiteiten binnen hun werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 34.4, lid 8; en

    • f. het uitvoeren van andere functies waarover de Partijen overeenstemming kunnen bereiken.

  • 4. Zoals onderling is overeengekomen, kan het subcomité belanghebbenden of deskundigen raadplegen of om advies vragen over aangelegenheden die met de uitvoering van dit hoofdstuk verband houden.

  • 5. Het subcomité stelt bij consensus een verslag op van elke vergadering en publiceert dat na de vergadering.

  • 6. Elke Partij wijst binnen haar administratie een contactpunt aan dat de communicatie en coördinatie tussen de Partijen moet vergemakkelijken voor alle aangelegenheden die verband houden met de uitvoering van dit hoofdstuk. Voor Chili zijn de specifieke contactpunten voor arbeids-, milieu- en genderaangelegenheden ondergebracht bij een vertegenwoordiger van het ondersecretariaat voor internationale economische betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de opvolger daarvan. Elke Partij brengt de andere Partij onverwijld op de hoogte van haar contactpunten en hun contactgegevens.

  • 7. De contactpunten:

    • a. vergemakkelijken een regelmatige communicatie en coördinatie tussen de Partijen;

    • b. staan het subcomité, niettegenstaande artikel 8.7, lid 2, bij, onder meer door de opstelling van de agenda en de verrichting van alle andere noodzakelijke voorbereidingen voor de vergaderingen van het subcomité;

    • c. communiceren waar passend met hun respectieve maatschappelijke middenveld; en

    • d. werken samen, waaronder met andere passende organen van hun overheidsdiensten, om samenwerkingsactiviteiten te ontwikkelen en uit te voeren.

Artikel 33.20 Geschillenbeslechting
  • 1. De Partijen stellen alles in het werk om door middel van dialoog, uitwisseling van informatie en samenwerking een oplossing te vinden voor eventuele meningsverschillen tussen de Partijen over de interpretatie of toepassing van dit hoofdstuk.

  • 2. In geval van een onenigheid tussen de Partijen over de interpretatie of de toepassing van dit hoofdstuk, maken de Partijen uitsluitend gebruik van de geschillenbeslechtingsprocedures die op grond van de artikelen 33.21 en 33.22 zijn ingesteld.

Artikel 33.21 Overleg
  • 1. Een Partij („de verzoekende Partij”) kan te allen tijde verzoeken om overleg met de andere Partij („de antwoordende Partij”) over elke aangelegenheid die verband houdt met de interpretatie of toepassing van dit hoofdstuk, door een schriftelijk verzoek in te dienen bij het contactpunt van de antwoordende Partij. In het verzoek worden de redenen voor het verzoek om overleg uiteengezet, met inbegrip van een voldoende specifieke beschrijving van het onderwerp in kwestie en de bepalingen van dit hoofdstuk die de verzoekende Partij van toepassing acht.

  • 2. De antwoordende Partij verstrekt uiterlijk tien dagen na de datum van ontvangst van het verzoek een schriftelijk antwoord, tenzij met de verzoekende Partij anderszins is overeengekomen.

  • 3. Het overleg tussen de Partijen begint uiterlijk 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek door de antwoordende Partij, tenzij de Partijen anders overeenkomen.

  • 4. Het overleg kan in persoon worden gehouden of via een technologisch hulpmiddel dat beschikbaar is voor de Partijen. Indien het overleg in persoon wordt gevoerd, vindt dat plaats op het grondgebied van de antwoordende Partij, tenzij de Partijen anders overeenkomen.

  • 5. Tijdens het overleg:

    • a. verstrekken de Partijen voldoende informatie om een volledig onderzoek van de aangelegenheid mogelijk te maken; en

    • b. behandelen de Partijen alle tijdens het overleg uitgewisselde informatie vertrouwelijk.

  • 6. De Partijen treden in overleg teneinde een voor beide Partijen bevredigende oplossing van de aangelegenheid te bereiken, rekening houdend met de mogelijkheden voor samenwerking met betrekking tot de aangelegenheid. Ten aanzien van aangelegenheden die verband houden met de in dit hoofdstuk bedoelde multilaterale overeenkomsten nemen de Partijen informatie in aanmerking van de IAO of van desbetreffende organen die in het kader van die overeenkomsten zijn opgericht. Indien relevant kunnen de Partijen overeenkomen advies in te winnen bij dergelijke organisaties of instanties of andere deskundigen of instanties die zij geschikt achten om hen bij het overleg bij te staan.

  • 7. Indien de Partijen er niet in slagen de aangelegenheid op te lossen binnen 60 dagen na de indiening van het schriftelijk verzoek om overleg op grond van lid 1, kan elke Partij door indiening van een schriftelijk verzoek bij het contactpunt van de andere Partij, verzoeken dat het subcomité wordt bijeengeroepen om de kwestie te onderzoeken. Het subcomité komt onverwijld bijeen en probeert overeenstemming te bereiken over een oplossing van de aangelegenheid.

  • 8. Elke Partij of het op grond van lid 7 van dit artikel bijeengeroepen subcomité kan, waar passend, de standpunten van de in artikel 40.6 bedoelde interne raadgevende groepen of ander deskundig advies inwinnen.

  • 9. Als de Partijen de aangelegenheid kunnen oplossen, documenteren zij het resultaat, inclusief, waar passend, specifieke stappen en tijdschema’s die zijn overeengekomen. De Partijen maken het resultaat toegankelijk voor het publiek, tenzij zij anders overeenkomen.

Artikel 33.22 Deskundigenpanel
  • 1. Indien de Partijen er niet in slagen de aangelegenheid op te lossen binnen 60 dagen na de indiening van een schriftelijk verzoek tot het bijeengeroepen van het subcomité als bedoeld in artikel 33.21, lid 7, of, indien een dergelijk verzoek niet is ingediend, binnen 120 dagen na de indiening van een schriftelijk verzoek om overleg op grond van artikel 33.21, lid 1, kan de verzoekende Partij verzoeken om de instelling van een panel van deskundigen om de aangelegenheid te onderzoeken.

    Een dergelijk verzoek wordt schriftelijk ingediend bij het contactpunt van de antwoordende Partij. In het verzoek worden de redenen voor het verzoek tot instelling van een deskundigenpanel uiteengezet, met inbegrip van een voldoende specifieke beschrijving van de aangelegenheid in kwestie, en wordt uitgelegd hoe die aangelegenheid een inbreuk vormt op specifieke bepalingen van dit hoofdstuk.

  • 2. Tenzij in dit artikel anders is bepaald, zijn de artikelen 38.6, 38.10 en 38.13, artikel 38.14, lid 1, de artikelen 38.15 en 38.19, artikel 38.20, lid 2, en de artikelen 38.21, 38.22, 38.24, 38.32, 38.33, 38.34 en 38.35, alsook het reglement van orde in bijlage 38-A en de gedragscode in bijlage 38-B, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het subcomité doet het Gemengd Comité tijdens zijn eerste bijeenkomst een aanbeveling met ten minste 15 personen die bereid en in staat zijn om zitting te nemen in het deskundigenpanel. Op basis van die aanbeveling stelt het Gemengd Comité uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst een lijst van dergelijke personen op. De lijst bestaat uit drie deellijsten:

    • a. een deellijst van personen die op basis van voorstellen van de EU-Partij is opgesteld;

    • b. een deellijst van personen die op basis van voorstellen van Chili is opgesteld; en

    • c. een deellijst van personen die geen onderdaan van een van de Partijen zijn en die als voorzitter van het deskundigenpanel zullen fungeren.

  • 4. Elke deellijst bevat ten minste vijf personen. Het Gemengd Comité ziet erop toe dat de lijst actueel wordt gehouden en ten minste uit dat minimumaantal personen blijft bestaan.

  • 5. De in lid 3 bedoelde personen beschikken over gespecialiseerde kennis of deskundigheid op het gebied van arbeids- of milieurecht, kwesties waarop dit hoofdstuk betrekking heeft, of de beslechting van geschillen in het kader van internationale overeenkomsten. Zij zijn onafhankelijk, treden op persoonlijke titel op, nemen geen instructies van enige organisatie of regering aan met betrekking tot de onenigheid, zijn niet verbonden aan de regering van een van de Partijen, en voldoen aan de voorschriften van de gedragscode in bijlage 38-B.

  • 6. Wanneer het deskundigenpanel wordt samengesteld volgens de procedures van artikel 38.6, leden 3, 4 en 6, worden de deskundigen geselecteerd uit de relevante deellijsten als bedoeld in lid 3 van dit artikel.

  • 7. Tenzij de Partijen binnen vijf dagen na de datum van instelling van het deskundigenpanel anders overeenkomen, luidt het mandaat ervan als volgt:

    „in het licht van de desbetreffende bepalingen van hoofdstuk 33 van de Geavanceerde Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, de aangelegenheid onderzoeken die is beschreven in het verzoek tot instelling van het deskundigenpanel, en overeenkomstig 33.23 van die overeenkomst, een verslag met bevindingen en aanbevelingen voor de beslechting van de aangelegenheid voorleggen”.

  • 8. Met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met de multilaterale overeenkomsten waarnaar in dit hoofdstuk wordt verwezen, moet het deskundigenpanel informatie inwinnen bij de IAO of de bevoegde organen die in het kader van die overeenkomsten zijn opgericht, met inbegrip van eventuele relevante beschikbare richtsnoeren voor uitlegging, bevindingen of besluiten van de IAO en die organen. Die informatie wordt meegedeeld aan beide Partijen, zodat zij daarover opmerkingen kunnen maken.

  • 9. Het deskundigenpanel legt de bepalingen van dit hoofdstuk uit volgens de gebruikelijke regels voor de interpretatie van het internationaal publiekrecht, met inbegrip van die welke in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht zijn neergelegd.

  • 10. Het deskundigenpanel legt de Partijen een tussentijds verslag en een eindverslag voor met de vastgestelde feiten, de toepasselijkheid van de relevante bepalingen en de motivering van de bevindingen, conclusies en aanbevelingen.

  • 11. Het deskundigenpanel legt binnen 100 dagen na de datum waarop het is ingesteld, aan de Partijen het tussentijds verslag voor. Indien het panel van oordeel is dat die termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het deskundigenpanel de Partijen daarvan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het deskundigenpanel voornemens is zijn tussentijds verslag voor te leggen. De Partijen kunnen in onderling overleg de in dit lid vermelde termijn verlengen.

  • 12. Een Partij kan binnen 25 dagen na de voorlegging van het tussentijds verslag bij het panel een met redenen omkleed verzoek om herziening van bepaalde aspecten van het tussentijds verslag indienen. Een Partij kan binnen 15 dagen na de datum van indiening van het verzoek van de andere Partij haar opmerkingen over dat verzoek kenbaar maken.

  • 13. Na het verzoek en de opmerkingen in overweging te hebben genomen, stelt het deskundigenpanel het eindverslag op. Wanneer binnen de in lid 12 bedoelde termijn geen verzoek om herziening van bepaalde aspecten van het tussentijds verslag wordt ingediend, wordt het tussentijds verslag het eindverslag van het deskundigenpanel.

  • 14. Het deskundigenpanel legt binnen 175 dagen na de datum waarop dat deskundigenpanel is ingesteld, aan de Partijen zijn eindverslag voor. Indien het deskundigenpanel van oordeel is dat die termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het deskundigenpanel de Partijen daarvan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het deskundigenpanel voornemens is zijn eindverslag voor te leggen. De Partijen kunnen in onderling overleg de in dit lid vermelde termijn verlengen.

  • 15. In het eindverslag wordt elk schriftelijk verzoek van de Partijen met betrekking tot het tussentijds verslag besproken en wordt duidelijk ingegaan op eventuele opmerkingen die door de Partijen zijn gemaakt.

  • 16. De Partijen maken het eindverslag openbaar binnen 15 dagen na de datum waarop het door het deskundigenpanel is voorgelegd.

  • 17. Indien het deskundigenpanel in het eindverslag vaststelt dat een Partij haar verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk niet is nagekomen, overleggen de Partijen over passende maatregelen die moeten worden uitgevoerd, met inachtneming van het verslag en de aanbevelingen van het deskundigenpanel. De antwoordende Partij brengt haar interne raadgevende groep als bedoeld in artikel 40.6 en de andere Partij uiterlijk drie maanden nadat het verslag openbaar is gemaakt, op de hoogte van haar besluiten over de acties of maatregelen die moeten worden uitgevoerd.

  • 18. Het subcomité houdt toezicht op de follow-up van het eindverslag en de aanbevelingen van het deskundigenpanel. De in artikel 40.6 bedoelde interne raadgevende groepen kunnen in dat verband opmerkingen bij het subcomité indienen.

Artikel 33.23 Evaluatie
  • 1. Teneinde de verwezenlijking van de doelstellingen van dit hoofdstuk te bevorderen, bespreken de Partijen via de vergaderingen van het subcomité de doeltreffende uitvoering ervan, onder meer rekening houdend met belangrijke beleidsontwikkelingen in elke Partij en ontwikkelingen in internationale overeenkomsten.

  • 2. Rekening houdend met het resultaat van die besprekingen kan een Partij na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst te allen tijde om herziening van dit hoofdstuk verzoeken. Daartoe kan het subcomité de Partijen wijzigingen van de desbetreffende bepalingen van dit hoofdstuk aanbevelen, overeenkomstig de in artikel 41.6, lid 1, vastgestelde wijzigingsprocedure.

HOOFDSTUK 34 HANDEL EN GENDERGELIJKHEID
Artikel 34.1 Context en doelstellingen
  • 1. De Partijen zijn het eens over het belang van het integreren van een genderperspectief in de bevordering van inclusieve economische groei, en over de sleutelrol die genderresponsief beleid in dat verband kan spelen. Dat omvat het wegnemen van belemmeringen voor de deelname van vrouwen aan de economie en internationale handel, waaronder het verbeteren van gelijke kansen op toegang tot arbeidsfuncties en -sectoren voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt.

  • 2. De Partijen erkennen dat internationale handel en investeringen motoren van economische groei zijn en erkennen tevens de belangrijke bijdrage van vrouwen tot economische groei door hun deelname aan economische activiteiten, waaronder het bedrijfsleven en internationale handel.

  • 3. De Partijen erkennen dat de deelname van vrouwen aan internationale handel kan bijdragen tot de bevordering van hun economische zelfredzaamheid en onafhankelijkheid. Voorts draagt de toegang van vrouwen tot en hun eigendom van economische hulpbronnen bij tot duurzame en inclusieve economische groei, welvaart, concurrentievermogen en het welzijn van de samenleving. De Partijen benadrukken derhalve hun voornemen om dit deel van deze overeenkomst uit te voeren op een wijze die de gelijkheid van mannen en vrouwen bevordert en versterkt.

  • 4. De Partijen herinneren aan de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen met betrekking tot handel en gendergelijkheid, met name doelstelling 5: gendergelijkheid en emancipatie van alle vrouwen en meisjes.

  • 5. De Partijen herinneren aan de doelstellingen van de gezamenlijke verklaring inzake handel en economische empowerment van vrouwen, zoals opgesteld ter gelegenheid van de Ministeriële Conferentie van de WTO die in december 2017 in Buenos Aires plaatsvond.

  • 6. De Partijen herinneren aan hun verbintenissen inzake de mainstreaming van gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes, evenals de eerbiediging van de democratische beginselen, mensenrechten en fundamentele vrijheden, zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en andere relevante internationale mensenrechteninstrumenten met betrekking tot gendergelijkheid waarbij zij partij zijn.

  • 7. De Partijen bevestigen opnieuw hun verbintenissen uit hoofde van de Verklaring en het actieprogramma van Peking, die zijn aangenomen op de vierde wereldvrouwenconferentie van 4 tot 15 september 1995 in Peking, en wijzen met name op de doelstellingen en bepalingen inzake gelijke toegang van vrouwen tot hulpbronnen, werkgelegenheid, markten en handel.

  • 8. De Partijen bevestigen opnieuw het belang van een inclusief handelsbeleid dat bijdraagt tot de bevordering van gelijke rechten, behandeling en kansen voor mannen en vrouwen en tot de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen.

  • 9. De Partijen benadrukken de rol van de particuliere sector bij de bevordering van gendergelijkheid door bij hun bedrijfsactiviteiten een non-discriminatie- en diversiteitsbeleid te voeren overeenkomstig internationale richtsnoeren en normen die door de Partijen worden onderschreven of ondersteund.

  • 10. De Partijen streven ernaar:

    • a. hun handelsbetrekkingen, samenwerking en dialoog te verbeteren op een manier die bevorderlijk is voor gelijke kansen voor en gelijke behandeling van vrouwen en mannen, als werknemers, producenten, handelaren of consumenten, overeenkomstig hun internationale verbintenissen;

    • b. samenwerking en dialoog te faciliteren met als doel de capaciteiten en voorwaarden voor vrouwen te verbeteren om toegang te krijgen tot door de handel gecreëerde kansen;

    • c. hun capaciteiten om handelsgerelateerde genderkwesties aan te pakken, verder te verbeteren, onder andere door de uitwisseling van informatie en beste praktijken.

Artikel 34.2 Multilaterale overeenkomsten
  • 1. Elke Partij bevestigt opnieuw haar verbintenis tot uitvoering van haar verplichtingen uit hoofde van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, dat op 18 december 1979 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen, met bijzondere aandacht voor de bepalingen die betrekking hebben op de uitbanning van discriminatie van vrouwen in het economische leven en op het gebied van werkgelegenheid.

  • 2. De Partijen herinneren aan hun respectieve verplichtingen uit hoofde van artikel 33.16 van dit deel van deze overeenkomst met betrekking tot de IAO-verdragen inzake gendergelijkheid en de uitbanning van discriminatie in arbeid en beroep die door de lidstaten en Chili zijn geratificeerd.

  • 3. Elke Partij bevestigt opnieuw haar verbintenis tot doeltreffende uitvoering van haar verplichtingen uit hoofde van andere multilaterale overeenkomsten waarbij zij partij is en die betrekking hebben op gendergelijkheid of vrouwenrechten.

Artikel 34.3 Algemene bepalingen
  • 1. De Partijen erkennen het recht van elke Partij om haar eigen toepassingsgebied en garanties inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen vast te stellen en haar relevante wetgeving en beleid dienovereenkomstig vast te stellen of te wijzigen, in overeenstemming met haar verplichtingen uit hoofde van de in artikel 34.2 bedoelde internationale overeenkomsten.

  • 2. Elke Partij streeft ernaar te waarborgen dat haar wetgeving en beleid voorziet in gelijke rechten, behandeling en kansen voor mannen en vrouwen en die bevordert, in overeenstemming met haar internationale verplichtingen. Elke Partij streeft ernaar die wetgeving en dat beleid te verbeteren.

  • 3. Elke Partij streeft ernaar naar geslacht uitgesplitste gegevens over handel en gender te verzamelen met het oog op een beter begrip van de verschillende effecten van handelspolitieke instrumenten op vrouwen en mannen in hun rol als werknemer, producent, handelaar of consument.

  • 4. Elke Partij bevordert op haar grondgebied het publieke bewustzijn van haar wetgeving en beleid inzake gendergelijkheid, met inbegrip van de gevolgen voor en de relevantie ervan voor inclusieve economische groei en handelsbeleid.

  • 5. Elke Partij houdt, waar relevant, rekening met de doelstelling van gelijkheid van mannen en vrouwen bij het formuleren, uitvoeren en herzien van maatregelen op de gebieden die onder dit deel van deze overeenkomst vallen.

  • 6. Elke Partij stimuleert handel en investeringen door gelijke kansen en de deelname van vrouwen en mannen aan de economie en internationale handel te bevorderen. Dat omvat onder meer maatregelen die gericht zijn op: het geleidelijk uitbannen van alle vormen van discriminatie op grond van geslacht; het bevorderen van het beginsel van gelijke beloning voor gelijkwaardig werk teneinde de loonkloof tussen mannen en vrouwen aan te pakken en de non-discriminatie van vrouwen bij arbeid en beroep, ook niet om redenen van zwangerschap en moederschap, te bevorderen.

  • 7. Een Partij mag de bescherming die haar respectieve wetgeving biedt om gendergelijkheid of gelijke kansen voor vrouwen en mannen te waarborgen, niet afzwakken of verminderen om handel of investeringen aan te moedigen.

  • 8. Een Partij mag geen afstand doen van of anderszins afwijken van, of aanbieden afstand te doen van of anderszins af te wijken van, haar respectieve wetgeving die gericht is op het waarborgen van gendergelijkheid of gelijke kansen voor vrouwen en mannen op een wijze die de op grond van die wetgeving verleende bescherming afzwakt of vermindert teneinde handel of investeringen aan te moedigen.

  • 9. Een Partij mag niet nalaten de bescherming die haar wetgeving biedt om gendergelijkheid of gelijke kansen voor vrouwen en mannen te waarborgen, door voortdurend of herhaaldelijk handelen of niet-handelen, op zodanige wijze te handhaven dat de handel of investeringen erdoor worden beïnvloed.

Artikel 34.4 Samenwerkingsactiviteiten
  • 1. De Partijen erkennen de voordelen van het uitwisselen van hun respectieve ervaringen met het ontwerpen, uitvoeren, controleren en versterken van handelsgerelateerde aspecten van gendergelijkheidsmaatregelen.

  • 2. Overeenkomstig lid 1 voeren de Partijen samenwerkingsactiviteiten uit ter verbetering van de capaciteit en de voorwaarden voor vrouwen, met inbegrip van werknemers, zakenvrouwen en ondernemers, om toegang te krijgen tot en volledig te profiteren van de mogelijkheden die dit deel van deze overeenkomst biedt.

  • 3. De samenwerkingsactiviteiten worden uitgevoerd met betrekking tot onderwerpen en thema’s waarover de Partijen overeenstemming hebben bereikt.

  • 4. Samenwerkingsactiviteiten kunnen worden ontwikkeld en uitgevoerd met medewerking van de VN, WTO, IAO, OESO en andere internationale organisaties, evenals van derde landen, bedrijven, werkgevers- en werknemersorganisaties, onderwijs- en onderzoeksorganisaties en andere niet-gouvernementele organisaties, naargelang van het geval.

  • 5. Tot de samenwerkingsgebieden behoren het uitwisselen van ervaringen en beste praktijken met betrekking tot beleid en programma’s ter stimulering van een grotere deelname van vrouwen aan de internationale handel, alsook handelsgerelateerde aspecten van:

    • a. de bevordering van de financiële inclusie en educatie van vrouwen en de toegang tot financiering en financiële bijstand;

    • b. de bevordering van vrouwelijk leiderschap en de ontwikkeling van vrouwennetwerken;

    • c. de bevordering van de volledige participatie van vrouwen in de economie door aanmoediging van hun participatie, leiderschap en onderwijs, met name op gebieden waar zij ondervertegenwoordigd zijn, zoals wetenschap, technologie, techniek, wiskunde (STEM - science, technology, engineering, mathematics), evenals innovatie en bedrijfsleven;

    • d. de bevordering van gendergelijkheid in ondernemingen;

    • e. de participatie van vrouwen in besluitvormingsfuncties in de publieke en private sector;

    • f. publieke en private initiatieven gericht op de bevordering van vrouwelijk ondernemerschap, waaronder de integratie van vrouwen in de formele sector van de economie, het vergroten van het concurrentievermogen van door vrouwen geleide ondernemingen zodat zij kunnen deelnemen en concurreren in lokale, regionale en mondiale waardeketens, en activiteiten ter bevordering van de internationalisering van door vrouwen geleide kleine en middelgrote ondernemingen;

    • g. beleid en programma’s ter verbetering van de digitale vaardigheden van vrouwen en hun toegang tot onlinebedrijfshulpmiddelen en e-commerceplatforms;

    • h. de bevordering van zorgbeleid en -programma’s en maatregelen voor het evenwicht tussen werk en privéleven vanuit een genderperspectief;

    • i. het onderzoek van het verband tussen een grotere deelname van vrouwen aan internationale handel en verkleining van de loonkloof tussen mannen en vrouwen;

    • j. de ontwikkeling van gendergerelateerde analyse van het handelsbeleid, met inbegrip van het ontwerp, de uitvoering en de controle van de effecten ervan;

    • k. het verzamelen van naar geslacht uitgesplitste gegevens, het gebruik van indicatoren, controle- en evaluatiemethoden en de analyse van handelsstatistieken vanuit een genderperspectief;

    • l. het onderzoek van verbanden tussen de participatie van vrouwen aan internationale handel en gebieden als fatsoenlijk werk, beroepssegregatie en arbeidsomstandigheden van vrouwen, met inbegrip van de veiligheid en gezondheid op het werk van zwangere werkneemsters en werkneemsters die pas zijn bevallen, overeenkomstig punt f) van artikel 33.18;

    • m. beleid en programma’s ter voorkoming, beperking en aanpak van de gedifferentieerde economische gevolgen van crises en noodsituaties voor vrouwen en mannen; en

    • n. andere door de Partijen overeengekomen onderwerpen.

  • 6. De prioriteiten voor samenwerkingsactiviteiten worden door de Partijen gezamenlijk vastgesteld op basis van gebieden van wederzijds belang en beschikbare middelen.

  • 7. De samenwerking, waaronder op de in lid 5 genoemde gebieden, kan in persoon worden ondernomen of met technologische middelen waarover de Partijen beschikken, door middel van activiteiten zoals: workshops, seminars, conferenties, samenwerkingsprogramma’s en projecten; uitwisseling van ervaringen en het delen van beste praktijken op het gebied van beleid en procedures; en de uitwisseling van deskundigen.

  • 8. Via het op grond van artikel 8.8, lid 1, opgerichte Subcomité Handel en duurzame ontwikkeling moedigen de Partijen de bij dit deel van deze overeenkomst opgerichte organen aan om gendergerelateerde vraagstukken, overwegingen en activiteiten in hun werkzaamheden te integreren.

  • 9. De Partijen stimuleren de inclusieve participatie van vrouwen aan de uitvoering van de op grond van dit artikel vastgestelde samenwerkingsactiviteiten, naargelang van het geval.

Artikel 34.5 Institutionele regelingen
  • 1. Het op grond van artikel 8.8, lid 1, ingestelde Subcomité Handel en duurzame ontwikkeling is belast met de uitvoering van dit hoofdstuk. Artikel 33.19 is op dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing137).

  • 2. Bij de interactie met het maatschappelijk middenveld in de interne raadgevende groepen die zijn opgericht of aangewezen op grond van artikel 40.6, en in het forum voor het maatschappelijk middenveld dat is georganiseerd op grond van artikel 40.7, moedigen de Partijen de deelname aan van organisaties die de gelijkheid van mannen en vrouwen bevorderen.

Artikel 34.6 Geschillenbeslechting

De artikelen 33.20, 33.21 en 33.22 zijn op dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing138).

Artikel 34.7 Evaluatie
  • 1. De Partijen zijn het eens over het belang van controle en beoordeling, gezamenlijk of afzonderlijk, via hun respectieve processen en instellingen, evenals via de instellingen die in het kader van dit deel van deze overeenkomst zijn opgericht, van het effect van de uitvoering van dit deel van deze overeenkomst op de gelijkheid van mannen en vrouwen, en de kansen die vrouwen worden geboden in verband met de handel.

  • 2. De Partijen kunnen dit hoofdstuk herzien in het licht van de ervaring die is opgedaan met de uitvoering ervan en zo nodig voorstellen doen voor de versterking ervan.

HOOFDSTUK 35 TRANSPARANTIE
Artikel 35.1 Doelstelling
  • 1. De Partijen streven, in het besef van de gevolgen die hun respectieve regelgevingskaders voor de onderlinge handel en investeringen kan hebben, naar het bieden van een voorspelbaar regelgevingskader en efficiënte procedures voor de marktdeelnemers, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen.

  • 2. De Partijen bevestigen opnieuw hun respectieve verbintenissen uit hoofde van de WTO-overeenkomst en bouwen in dit hoofdstuk voort op die verbintenissen en stellen verdere regelingen voor transparantie vast.

Artikel 35.2 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. „administratief besluit”:

een besluit met rechtsgevolgen dat of een actie met rechtsgevolgen die in een individueel geval op een specifieke persoon, een specifiek goed of een specifieke dienst van toepassing is; daaronder wordt ook verstaan het verzuim om een administratief besluit vast te stellen zoals vastgelegd in de wetgeving van een Partij; en

b. „administratief besluit van algemene strekking”:

een administratief besluit of administratieve interpretatie die van toepassing is op alle personen en feitelijke situaties die in het algemeen binnen het gebied van dat administratieve besluit of van die administratieve interpretatie vallen en waarbij een gedragsnorm wordt vastgesteld, met uitzondering van:

  • i. een vaststelling of beslissing in het kader van een administratieve of semi-rechterlijke procedure die in een concreet geval van toepassing is op een bepaalde persoon, een bepaald goed of een bepaalde dienst van de andere Partij; of

  • ii. een beslissing waarbij uitspraak wordt gedaan met betrekking tot een bepaalde handeling of een bepaalde praktijk.

Artikel 35.3 Publicatie
  • 1. Elke Partij zorgt ervoor dat haar wet- en regelgeving, procedures, administratieve besluiten van algemene aard en gerechtelijke uitspraken met betrekking tot onder dit deel van deze overeenkomst vallende aangelegenheden onverwijld via een officieel aangewezen medium en waar mogelijk langs elektronische weg worden bekendgemaakt, dan wel anderszins op zodanige wijze beschikbaar worden gesteld dat eenieder daarvan kennis kan nemen.

  • 2. Elke Partij geeft een toelichting op het doel en de redenen van haar wet- en regelgeving, procedures, administratieve besluiten van algemene strekking en gerechtelijke uitspraken met betrekking tot elke kwestie die onder dit deel van deze overeenkomst valt.

  • 3. Elke Partij voorziet in een redelijke termijn tussen de datum van publicatie en de datum van inwerkingtreding van de wet- en regelgeving met betrekking tot aangelegenheden die onder dit deel van deze overeenkomst vallen, tenzij dat om dringende redenen niet mogelijk is. Dit lid is niet van toepassing op administratieve besluiten van algemene strekking en gerechtelijke uitspraken.

Artikel 35.4 Verzoeken om inlichtingen en verstrekking van informatie
  • 1. Elke Partij voert passende mechanismen in of handhaaft die om vragen van eenieder over wetten of verordeningen te beantwoorden met betrekking tot aangelegenheden die onder dit deel van deze overeenkomst vallen.

  • 2. Op verzoek van een Partij verstrekt de andere Partij onverwijld informatie en reageert de andere Partij op onderzoeken met betrekking tot van kracht zijnde of voorgenomen wet- of regelgeving, met betrekking tot onder dit deel van deze overeenkomst vallende aangelegenheden, tenzij een specifiek mechanisme wordt ingevoerd uit hoofde van een ander hoofdstuk van dit deel van deze overeenkomst.

Artikel 35.5 Administratieve procedures
  • 1. Elke Partij voert haar wet- en regelgeving, procedures en administratieve besluiten van algemene aard met betrekking tot onder dit deel van deze overeenkomst vallende aangelegenheden, objectief, onpartijdig en op redelijke wijze uit.

  • 2. Indien ten aanzien van personen, goederen of diensten van de andere Partij een administratieve procedure wordt ingeleid met betrekking tot de toepassing van wet- en regelgeving, procedures en administratieve besluiten van algemene aard, zoals bedoeld in lid 1, zal elke Partij:

    • a. ernaar streven personen voor wie een administratieve procedure rechtstreeks gevolgen heeft, tijdig en overeenkomstig haar wet- en regelgeving in kennis te stellen van de inleiding van een procedure, met daarbij een beschrijving van de aard van de procedure, een verklaring over de rechtsgrondslag voor de inleiding van de procedure en een algemene beschrijving van het vraagstuk in kwestie; en

    • b. die personen een redelijke mogelijkheid bieden om feiten en argumenten ter onderbouwing van hun standpunten naar voren te brengen voordat een definitief administratief besluit wordt vastgesteld, voor zover de tijd, de aard van de procedure en het openbaar belang dat toelaten.

Artikel 35.6 Toetsing en beroep
  • 1. Elke Partij voert rechterlijke, arbitrale of administratieve instanties of procedures in, of handhaaft die, met het oog op een onverwijlde herziening en, indien gerechtvaardigd, de correctie van administratieve besluiten met betrekking tot aangelegenheden waarop dit deel van deze overeenkomst van toepassing is.

  • 2. Elke Partij waarborgt dat haar rechterlijke, arbitrale of administratieve instanties beroeps- of toetsingsprocedures op niet-discriminerende en onpartijdige wijze toepassen. De instanties zijn onpartijdig en onafhankelijk van de autoriteit waaraan bevoegdheden voor administratieve handhaving zijn toevertrouwd, en hebben geen belang bij de uitkomst van de aangelegenheid.

  • 3. Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde gerechten of procedures ziet elke Partij erop toe dat de Partijen voor dergelijke gerechten of bij dergelijke procedures in kennis worden gesteld van:

    • a. een redelijke mogelijkheid om hun respectieve standpunten te staven of te verdedigen; en

    • b. een beslissing die is gebaseerd op bewijsmateriaal en ingediende stukken, of, indien de wet dat vereist, op het door de desbetreffende autoriteit samengestelde dossier.

  • 4. Elke Partij zorgt ervoor dat de in lid 3, punt b), bedoelde beslissing wordt uitgevoerd door de autoriteit waaraan de administratieve handhavingsbevoegdheden zijn toevertrouwd, onder voorbehoud van beroep of verdere herziening waarin haar wet- en regelgeving voorziet.

Artikel 35.7 Verhouding tot andere hoofdstukken

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn van toepassing naast de specifieke regels in andere hoofdstukken van dit deel van deze overeenkomst.

HOOFDSTUK 36 GOEDE REGELGEVINGSPRAKTIJKEN
Artikel 36.1 Toepassingsgebied
  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op regelgevingsmaatregelen die zijn vastgesteld of geïnitieerd door regelgevende instanties van een Partij met betrekking tot onder dit deel van deze overeenkomst vallende aangelegenheden.

  • 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de regelgevende instanties en de regelgevingsmaatregelen, praktijken of benaderingen van de lidstaten.

Artikel 36.2 Algemene beginselen
  • 1. De Partijen erkennen het belang van:

    • a. het gebruik van goede regelgevingspraktijken bij het plannen, ontwerpen, uitvaardigen, uitvoeren, evalueren en toetsen van regelgevingsmaatregelen voor het bereiken van de binnenlandse beleidsdoelstellingen; en

    • b. het behoud en de verbetering van de voordelen van dit deel van deze overeenkomst ter vergemakkelijking van de handel in goederen en diensten, en ter verhoging van de investeringen tussen de Partijen.

  • 2. Het staat elke Partij vrij haar benadering van goede regelgevingspraktijken in het kader van dit deel van deze overeenkomst te bepalen op een wijze die in overeenstemming is met haar eigen wettelijke kader, praktijk en fundamentele beginselen, met inbegrip van het voorzorgsbeginsel, die aan haar regelgevingsstelsel ten grondslag liggen.

  • 3. Niets in dit hoofdstuk kan zodanig worden uitgelegd dat een Partij verplicht is:

    • a. af te wijken van interne procedures ter voorbereiding en vaststelling van regelgevingsmaatregelen;

    • b. te handelen op een wijze die de tijdige vaststelling van regelgevingsmaatregelen ter verwezenlijking van haar doelstellingen van openbaar beleid zou ondermijnen of belemmeren; of

    • c. een specifiek resultaat inzake regelgeving te bereiken.

Artikel 36.3 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. „regelgevende instantie”:
  • i. voor de EU-Partij: de Europese Commissie; en

  • ii. voor Chili: elke regelgevende instantie van de uitvoerende macht; en

b. „regelgevingsmaatregelen”:
  • i. voor de EU-Partij:

    • A. verordeningen en richtlijnen als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; en

    • B. uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen, zoals bepaald in respectievelijk artikel 290 en artikel 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; en

  • ii. voor Chili: wetten en besluiten van algemene strekking die zijn aangenomen door de regelgevende instanties en waarvan naleving verplicht is139).

Artikel 36.4 Interne coördinatie van de ontwikkeling van de regelgeving

Elke Partij houdt interne coördinatie- of herzieningsprocessen of -mechanismen in stand ten behoeve van de voorbereiding, evaluatie en herziening van regelgevingsmaatregelen. Dergelijke procedures of mechanismen moeten onder meer gericht zijn op:

  • a. het bevorderen van goede regelgevingspraktijken, met inbegrip van de in dit hoofdstuk beschreven praktijken;

  • b. het onderkennen en voorkomen van onnodige overlappingen en inconsistente voorschriften in de regelgevingsmaatregelen van de Partij;

  • c. het waarborgen van de naleving van de internationale handelsverplichtingen van de Partij; en

  • d. het bevorderen dat er rekening wordt gehouden met het effect van de in voorbereiding zijnde regelgevingsmaatregelen, met inbegrip van het effect op kleine en middelgrote ondernemingen.

Artikel 36.5 Transparantie van de regelgevingsprocedures en -mechanismen

Elke Partij maakt, in overeenstemming met haar respectieve voorschriften en procedures, de beschrijvingen van de procedures en mechanismen van haar regelgevende autoriteit voor het opstellen, evalueren of toetsen van regelgevingsmaatregelen openbaar. Die beschrijvingen verwijzen naar de desbetreffende richtsnoeren, regels of procedures, inclusief die betreffende de mogelijkheid voor het publiek om opmerkingen in te dienen.

Artikel 36.6 Vroegtijdige informatie over voorgenomen regelgevingsmaatregelen
  • 1. Elke Partij streeft ernaar jaarlijks, in overeenstemming met haar respectieve regels en procedures, informatie te publiceren over geplande belangrijke140) regelgevingsmaatregelen.

  • 2. Met betrekking tot elke belangrijke regelgevingsmaatregel als bedoeld in lid 1, streeft elke Partij ernaar op tijdige wijze de volgende informatie openbaar te maken:

    • a. een korte beschrijving van het toepassingsgebied en de doelstellingen ervan; en

    • b. indien beschikbaar, de raming van het tijdsbestek voor de goedkeuring ervan, met inbegrip van, waar van toepassing, mogelijkheden voor openbare raadplegingen.

Artikel 36.7 Openbare raadplegingen
  • 1. Bij het voorbereiden van een belangrijke regelgevingsmaatregel moet elke Partij, indien van toepassing, overeenkomstig haar respectieve voorschriften en procedures:

    • a. een ontwerpregelgevingsmaatregel of raadplegingsdocumenten bekendmaken waarin voldoende gegevens over de in voorbereiding zijnde regelgevingsmaatregel worden verstrekt om eenieder141) in staat te stellen te beoordelen of en, zo ja, op welke wijze diens belangen aanzienlijk zouden kunnen worden geschaad;

    • b. eenieder op niet-discriminerende basis redelijke mogelijkheden bieden om opmerkingen te maken; en

    • c. de ontvangen opmerkingen in overweging nemen.

  • 2. De regelgevende instantie van elke Partij streeft ernaar gebruik te maken van elektronische communicatiemiddelen en een speciaal elektronisch portaal te hebben voor de verstrekking van informatie en de ontvangst van opmerkingen met betrekking tot openbare raadplegingen.

  • 3. De regelgevende instantie van elke Partij streeft ernaar een samenvatting van de resultaten van de raadplegingen of ontvangen opmerkingen openbaar te maken, behalve in gevallen waarin het nodig is om vertrouwelijke informatie te beschermen of persoonsgegevens of ongepaste inhoud achter te houden.

Artikel 36.8 Effectbeoordeling
  • 1. Elke Partij streeft ernaar dat haar regelgevende instantie, overeenkomstig de toepasselijke voorschriften en procedures, bij de voorbereiding van belangrijke regelgevingsmaatregelen een effectbeoordeling uitvoert.

  • 2. Bij de verrichting van een effectbeoordeling bevordert de regelgevende instantie van elke Partij processen en mechanismen die rekening houden met de volgende factoren:

    • a. de noodzaak van de regelgevingsmaatregel, inclusief de aard en de ernst van het probleem dat de regelgevingsmaatregel beoogt aan te pakken;

    • b. haalbare en passende regelgevings- en niet-regelgevingsalternatieven, indien van toepassing, om de doelstelling van openbaar beleid van de Partij te bereiken, inclusief de optie om niet te reguleren;

    • c. voor zover mogelijk en relevant, de eventuele sociale, economische en milieugevolgen van die alternatieven, inclusief de gevolgen voor de internationale handel en de kleine en middelgrote ondernemingen; en

    • d. het voldoen van de in overweging genomen opties aan de desbetreffende internationale normen, inclusief de reden voor eventuele afwijkingen daarvan, voor zover van toepassing.

  • 3. Wanneer een regelgevende instantie een effectbeoordeling van een regelgevingsmaatregel heeft verricht, stelt die regelgevende instantie een eindverslag op met vermelding van de factoren waarmee die in het kader van haar beoordeling en de desbetreffende bevindingen rekening heeft gehouden. Dat verslag wordt openbaar gemaakt wanneer de betrokken regelgevingsmaatregel openbaar wordt gemaakt.

Artikel 36.9 Evaluatie achteraf

De Partijen erkennen de positieve bijdrage van periodieke retrospectieve evaluaties van bestaande regelgevingsmaatregelen tot de vermindering van onnodige administratieve lasten, onder meer voor kleine en middelgrote ondernemingen, en tot een effectievere verwezenlijking van de doelstellingen van het overheidsbeleid. De Partijen streven ernaar het gebruik van periodieke retrospectieve evaluaties in hun regelgevingssystemen te bevorderen.

Artikel 36.10 Regelgevingsregister

Elke Partij zorgt ervoor dat de geldende regelgevingsmaatregelen worden bekendgemaakt in een daartoe aangewezen register, dat een overzicht van de regelgevingsmaatregelen per onderwerp bevat, en openbaar beschikbaar is op een enkele, gratis toegankelijke website. De website moet het mogelijk maken aan de hand van aanhalingen of woorden naar regelgevingsmaatregelen te zoeken. Elke Partij werkt haar register op gezette tijden bij.

Artikel 36.11 Samenwerking en uitwisseling van informatie

De Partijen kunnen samenwerken om de uitvoering van dit hoofdstuk te vergemakkelijken. Die samenwerking kan betrekking hebben op de organisatie van relevante activiteiten ter versterking van de samenwerking tussen hun regelgevende instanties en de uitwisseling van informatie over de in dit hoofdstuk beschreven regelgevingspraktijken.

Artikel 36.12 Contactpunten

Elke Partij wijst binnen één maand na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst een contactpunt aan om de uitwisseling van informatie tussen de Partijen te vergemakkelijken.

Artikel 36.13 Niet-toepassing van geschillenbeslechting

Hoofdstuk 38 is niet van toepassing op dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK 37 KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN
Artikel 37.1 Doelstellingen

De Partijen erkennen het belang van kleine en middelgrote ondernemingen in hun bilaterale handels- en investeringsbetrekkingen en bevestigen dat zij zich ertoe verbinden de kleine en middelgrote ondernemingen beter in staat te stellen voordeel te laten halen uit dit deel van deze overeenkomst.

Artikel 37.2 Informatie-uitwisseling
  • 1. Elke Partij creëert of onderhoudt een publiekelijk toegankelijke website specifiek gericht op kleine en middelgrote ondernemingen, met informatie over dit deel van deze overeenkomst, waaronder:

    • a. een samenvatting van dit deel van deze overeenkomst; en

    • b. op kleine en middelgrote ondernemingen toegesneden informatie met:

      • i. een beschrijving van de bepalingen van dit deel van deze overeenkomst die elke Partij van belang acht voor kleine en middelgrote ondernemingen van beide Partijen; en

      • ii. eventuele extra informatie die de Partij nuttig acht voor kleine en middelgrote ondernemingen die de door dit deel van deze overeenkomst geboden kansen willen aangrijpen.

  • 2. Elke Partij neemt op de in lid 1 bedoelde website een internetlink op naar:

    • a. de tekst van dit deel van deze overeenkomst, inclusief bijlagen en aanhangsels daarbij, met name de tarieflijsten en productspecifieke oorsprongsregels;

    • b. de overeenkomstige website van de andere Partij; en

    • c. de websites van haar eigen autoriteiten die volgens de Partij nuttige informatie zouden verschaffen aan personen die in die Partij handel willen drijven en zaken willen doen.

  • 3. Elke Partij neemt op de in lid 1 bedoelde website een internetlink op naar websites van haar eigen autoriteiten met informatie over de volgende onderwerpen:

    • a. de douaneregelgeving en procedures voor invoer, uitvoer en doorvoer, alsook relevante formulieren, documenten en andere vereiste informatie;

    • b. de regelgeving en procedures betreffende intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van geografische aanduidingen;

    • c. de technische regelgeving, met inbegrip van, waar nodig, verplichte conformiteitsbeoordelingsprocedures en links naar lijsten van conformiteitsbeoordelingsinstanties, in gevallen waarin een conformiteitsbeoordeling door derden verplicht is, zoals bepaald in hoofdstuk 16;

    • d. sanitaire en fytosanitaire maatregelen met betrekking tot de in- en uitvoer als bedoeld in hoofdstuk 13;

    • e. regels inzake overheidsopdrachten en een databank met aankondigingen van overheidsopdrachten en andere relevante bepalingen van hoofdstuk 28;

    • f. procedures voor de registratie van ondernemingen; en

    • g. andere informatie die de Partij nuttig acht voor kleine en middelgrote ondernemingen.

  • 4. Elke Partij neemt op de in lid 1 bedoelde website een internetlink op naar een databank die elektronisch doorzoekbaar is op code van het geharmoniseerd systeem en die de volgende informatie inzake de toegang tot haar markt bevat:

    • a. douanerechten en contingenten, met inbegrip van meestbegunstigingsrechten, tarieven voor landen die geen begunstigde natie zijn en preferentiële rechten en tariefcontingenten;

    • b. accijnzen;

    • c. belastingen (zoals belasting over de toegevoegde waarde);

    • d. douane- of andere vergoedingen, met inbegrip van andere productspecifieke vergoedingen;

    • e. oorsprongsregels zoals bepaald in hoofdstuk 10;

    • f. teruggave van rechten, uitstel van betaling of andere vormen van hulp ter verlaging, terugbetaling of vrijstelling van douanerechten;

    • g. criteria voor het bepalen van de douanewaarde van goederen;

    • h. andere tariefmaatregelen;

    • i. informatie die nodig is voor invoerprocedures; en

    • j. informatie over niet-tarifaire maatregelen of voorschriften.

  • 5. Elke Partij herziet regelmatig, of op verzoek van de andere Partij, de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde informatie en links op haar website om ervoor te zorgen dat die actueel en nauwkeurig zijn.

  • 6. Elke Partij ziet erop toe dat de in dit artikel bedoelde informatie wordt gepresenteerd op een wijze die geschikt is voor gebruik door kleine en middelgrote ondernemingen. Elke Partij streeft ernaar dergelijke informatie beschikbaar te stellen in het Engels.

  • 7. Een Partij vraagt aan personen van een Partij geen vergoeding voor de toegang tot de op grond van de leden 1 tot en met 4 verstrekte informatie.

Artikel 37.3 Contactpunten voor kleine en middelgrote ondernemingen
  • 1. Elke Partij stelt de andere Partij in kennis van haar contactpunt voor kleine en middelgrote ondernemingen dat de in dit artikel vermelde functies zal vervullen. De Partijen stellen elkaar onverwijld in kennis van eventuele wijzigingen in de gegevens van de contactpunten.

  • 2. De contactpunten voor kleine en middelgrote ondernemingen:

    • a. zorgen ervoor dat bij de uitvoering van dit deel van deze overeenkomst rekening wordt gehouden met de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen, zodat kleine en middelgrote ondernemingen van beide Partijen van de nieuwe mogelijkheden uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst kunnen profiteren;

    • b. zorgen ervoor dat de in artikel 37.2 bedoelde informatie actueel en relevant is voor kleine en middelgrote ondernemingen; elke Partij kan via het contactpunt voor kleine en middelgrote ondernemingen aanvullende informatie voorstellen die de andere Partij kan opnemen in de informatie die overeenkomstig artikel 37.2 moet worden verschaft;

    • c. onderzoeken alle aangelegenheden die relevant zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen in verband met de uitvoering van dit deel van deze overeenkomst, met inbegrip van:

      • i. de uitwisseling van informatie om het Gemengd Comité bij te staan in zijn taken om toezicht te houden op de met kleine en middelgrote ondernemingen verband houdende aspecten van dit deel van deze overeenkomst en die uit te voeren;

      • ii. het bijstaan van subcomités en bij dit deel van deze overeenkomst ingestelde contactpunten bij het bestuderen van aangelegenheden die van belang zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen;

    • d. brengen op gezette tijden gezamenlijk of individueel, ter overweging door het Gemengd Comité, verslag uit over hun activiteiten; en

    • e. nemen alle andere, door de Partijen overeen te komen aangelegenheden in verband met kleine en middelgrote ondernemingen in het kader van dit deel van deze overeenkomst in overweging.

  • 3. De contactpunten voor kleine en middelgrote ondernemingen komen bijeen wanneer dat nodig is, en verrichten hun activiteiten via de door de Partijen overeengekomen communicatiekanalen, waaronder e-mail, videoconferentie of andere middelen.

  • 4. De contactpunten voor kleine en middelgrote ondernemingen kunnen bij het verrichten van hun activiteiten samenwerking aangaan met deskundigen en met externe organisaties, naar gelang van het geval.

Artikel 37.4 Niet-toepassing van geschillenbeslechting

Hoofdstuk 38 is niet van toepassing op dit hoofdstuk.

HOOFDSTUK 38 GESCHILLENBESLECHTING
AFDELING A DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED
Artikel 38.1 Doelstelling

Het doel van dit hoofdstuk is een doeltreffend en doelmatig mechanisme voor het vermijden en beslechten van geschillen tussen de Partijen betreffende de interpretatie en toepassing van dit deel van deze overeenkomst op te zetten, teneinde een onderling overeengekomen oplossing te bereiken.

Artikel 38.2 Toepassingsgebied

Tenzij in dit deel van deze overeenkomst anders is bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op geschillen tussen de Partijen over de interpretatie en toepassing van de bepalingen van dit deel van deze overeenkomst (hierna „bestreken bepalingen” genoemd).

Artikel 38.3 Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de bijlagen 38-A en 38-B wordt verstaan onder:

a. „klagende Partij”:

de Partij die verzoekt om de instelling van een panel op grond van artikel 38.5;

b. „bemiddelaar”:

een persoon die overeenkomstig artikel 38,27 als bemiddelaar is aangewezen;

c. „panel”:

een panel dat is ingesteld op grond van artikel 38.6;

d. „panellid”:

een lid van een panel; en

e. „Partij waartegen de klacht gericht is”:

de Partij ten aanzien waarvan wordt gesteld dat zij een bestreken bepaling heeft geschonden.

AFDELING B OVERLEG
Artikel 38.4 Overleg
  • 1. De Partijen streven ernaar alle in artikel 38.2 bedoelde geschillen op te lossen door te goeder trouw overleg te voeren, teneinde tot een onderling overeengekomen oplossing te komen.

  • 2. Een Partij verzoekt de andere Partij schriftelijk om overleg en geeft daarbij aan om welke maatregel het gaat en welke bestreken bepalingen zij van toepassing acht.

  • 3. De Partij waaraan het verzoek om overleg wordt gericht, beantwoordt dat verzoek onverwijld, doch uiterlijk 10 dagen na de datum van indiening van het verzoek om overleg. Het overleg wordt binnen 30 dagen na de datum van indiening van het verzoek om overleg gehouden en vindt, tenzij de Partijen anders overeenkomen, plaats op het grondgebied van de Partij waaraan het verzoek gericht is. Het overleg wordt 46 dagen na de datum van indiening van het verzoek om overleg geacht te zijn afgesloten, tenzij de Partijen overeenkomen het overleg voort te zetten.

  • 4. Overleg over urgente aangelegenheden, zoals wanneer het bederfelijke goederen of seizoensgebonden goederen of diensten betreft, wordt binnen 15 dagen na de datum van mededeling van het verzoek om overleg geopend. Het overleg wordt 23 dagen na de datum van indiening van het verzoek om overleg geacht te zijn afgesloten, tenzij de Partijen overeenkomen het overleg voort te zetten.

  • 5. Tijdens het overleg verstrekt elke Partij voldoende feitelijke informatie, zodat een volledig onderzoek mogelijk is naar de wijze waarop de betrokken maatregel van invloed kan zijn op de toepassing van dit deel van deze overeenkomst. Elke Partij streeft ernaar de deelname te garanderen van personeel van haar bevoegde overheidsinstanties die deskundig zijn inzake de aangelegenheid waarover het overleg plaatsvindt.

  • 6. Het overleg, en in het bijzonder alle tijdens het overleg door een Partij verstrekte informatie en ingenomen standpunten, is vertrouwelijk en laat de rechten van elke Partij in latere procedures onverlet.

  • 7. Indien de Partij waaraan het verzoek om overleg is gericht, niet binnen 10 dagen na de datum van indiening van het verzoek daarop reageert, indien het overleg niet binnen de in lid 3 of lid 4 genoemde termijn wordt gehouden, indien de Partijen overeenkomen geen overleg te voeren of indien het overleg is afgesloten zonder dat een onderling overeengekomen oplossing is bereikt, kan de Partij die om overleg heeft verzocht, een beroep doen op artikel 38.5.

AFDELING C PANELPROCEDURES
Artikel 38.5 Inleiding van panelprocedures
  • 1. Indien de Partijen er niet in slagen de kwestie door middel van het in artikel 38.4 bedoelde overleg op te lossen, kan de Partij die om overleg heeft verzocht, om de instelling van een panel verzoeken.

  • 2. Het verzoek voor de instelling van een panel wordt gedaan door middel van een schriftelijk verzoek aan de andere Partij. De klagende Partij vermeldt in haar verzoek om welke maatregel het gaat, specificeert de bestreken bepalingen die zij van toepassing acht en legt uit waarom die maatregel een inbreuk op de bestreken bepalingen vormt, op een wijze die voldoende is om de rechtsgrondslag van de klacht duidelijk aan te tonen.

Artikel 38.6 Instelling van een panel
  • 1. Een panel bestaat uit drie panelleden.

  • 2. Uiterlijk 14 dagen na de datum van indiening van het verzoek om instelling van een panel bij de Partij waartegen de klacht gericht is, plegen de Partijen overleg om overeenstemming te bereiken over de samenstelling van het panel.

  • 3. Indien de Partijen binnen de in lid 2 van dit artikel genoemde termijn geen overeenstemming bereiken over de samenstelling van het panel, benoemt elke Partij binnen 10 dagen na het verstrijken van de in lid 2 van dit artikel gestelde termijn een panellid uit de uit hoofde van artikel 38.8, lid 1, opgestelde deellijst van die Partij. Indien de Partij waartegen de klacht gericht is binnen die termijn geen panellid uit haar deellijst benoemt, wijst de medevoorzitter van het Gemengd Comité van de klagende Partij uiterlijk vijf dagen na het verstrijken van die termijn door loting een panellid aan uit de deellijst van die Partij. De medevoorzitter van het Gemengd Comité van de klagende Partij kan die aanwijzing door loting van het panellid delegeren.

  • 4. Indien de Partijen binnen de in lid 2 van dit artikel genoemde termijn geen overeenstemming bereiken over de voorzitter van het panel, wijst de medevoorzitter van het Gemengd Comité van de klagende Partij binnen 10 dagen na het verstrijken van die termijn door middel van loting de voorzitter van het panel aan uit de uit hoofde van artikel 38.8, lid 1, punt c), opgestelde deellijst van voorzitters. De medevoorzitter van het Gemengd Comité van de klagende Partij kan die aanwijzing door loting van de voorzitter van het panel delegeren.

  • 5. Het panel wordt 15 dagen na de datum waarop de drie geselecteerde panelleden de Partijen in kennis hebben gesteld van hun aanvaarding van de benoeming overeenkomstig bijlage 38-A geacht te zijn ingesteld, tenzij de Partijen anders overeenkomen. Elke Partij maakt de datum van instelling van het panel onverwijld openbaar.

  • 6. Indien een van de in artikel 38.8 bedoelde lijsten niet is opgesteld of niet voldoende namen bevat op het tijdstip waarop een verzoek op grond van lid 3 of lid 4 van dit artikel wordt gedaan, worden de panelleden door middel van loting aangewezen uit de personen die door een Partij of beide Partijen formeel zijn voorgedragen overeenkomstig bijlage 38-A.

Artikel 38.7 Forumkeuze
  • 1. Indien er een geschil ontstaat betreffende een specifieke maatregel over een mogelijke inbreuk op een verplichting uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst en een in wezen gelijkwaardige verplichting uit hoofde van een andere internationale overeenkomst waarbij beide Partijen partij zijn, met inbegrip van de WTO-overeenkomst, kiest de Partij die de procedure inleidt, het forum om het geschil bij te leggen.

  • 2. Zodra een Partij het forum heeft gekozen en geschillenbeslechtingsprocedures uit hoofde van deze afdeling of uit hoofde van een andere internationale overeenkomst met betrekking tot de in lid 1 bedoelde maatregel heeft ingeleid, leidt die Partij met betrekking tot die specifieke maatregel geen geschillenbeslechtingsprocedure in uit hoofde van die andere internationale overeenkomst of deze afdeling, tenzij het eerst gekozen forum om procedurele of bevoegdheidsredenen geen uitspraak kan doen.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel geldt het volgende:

    • a. een procedure voor geschillenbeslechting uit hoofde van deze afdeling wordt geacht te zijn ingeleid wanneer een Partij op grond van artikel 38.5 een verzoek tot instelling van een panel indient;

    • b. een procedure voor geschillenbeslechting uit hoofde van de WTO-overeenkomst wordt geacht te zijn ingeleid wanneer een Partij op grond van artikel 6 van het Memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen in bijlage 2 bij de WTO-overeenkomst, een verzoek om instelling van een panel indient; en

    • c. een procedure voor geschillenbeslechting uit hoofde van enige andere overeenkomst wordt geacht te zijn ingeleid overeenkomstig de relevante bepalingen van die overeenkomst.

  • 4. Onverminderd lid 2 belet niets in dit deel van deze overeenkomst een Partij om de schorsing van verplichtingen die door het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO of uit hoofde van de geschillenbeslechtingsprocedure van een andere internationale overeenkomst waarbij de Partijen bij het geschil partij zijn, is toegestaan, uit te voeren. Op de WTO-overeenkomst of enige andere internationale overeenkomst tussen de Partijen kan geen beroep worden gedaan om te beletten dat een Partij de verplichtingen op grond van deze afdeling schorst.

Artikel 38.8 Lijst van panelleden
  • 1. Het Gemengd Comité stelt uiterlijk een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst een lijst op van ten minste 15 personen die bereid en in staat zijn om als panellid op te treden. De lijst bestaat uit drie deellijsten:

    • a. een deellijst van personen die op basis van voorstellen van de EU-Partij is opgesteld;

    • b. een deellijst van personen die op basis van voorstellen van Chili is opgesteld; en

    • c. een deellijst van personen die geen onderdaan van een van de Partijen zijn en die als voorzitter van het panel zullen fungeren.

  • 2. Elke deellijst bevat ten minste vijf personen. Het Gemengd Comité ziet erop toe dat de lijst te allen tijde ten minste uit dat aantal personen blijft bestaan.

  • 3. Het Gemengd Comité kan aanvullende lijsten opstellen van personen met kennis van en ervaring in specifieke onder dit deel van deze overeenkomst vallende sectoren. Indien de Partijen dat overeenkomen, worden die aanvullende lijsten gebruikt voor de samenstelling van het panel overeenkomstig de procedure van artikel 38.6.

Artikel 38.9 Vereisten voor panelleden
  • 1. Elk panellid moet:

    • a. beschikken over aantoonbare deskundigheid op het gebied van recht, internationale handel en andere onder dit deel van deze overeenkomst vallende aangelegenheden;

    • b. onafhankelijk zijn van, geen banden hebben met en geen instructies ontvangen van een van de Partijen;

    • c. op persoonlijke titel optreden en mag geen instructies aanvaarden van enige organisatie of regering met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met het geschil; en

    • d. voldoen aan bijlage 38-B.

  • 2. De voorzitter voldoet niet alleen aan de in lid 1 vastgestelde vereisten, maar heeft ook ervaring met geschillenbeslechtingsprocedures.

  • 3. Gezien het voorwerp van een specifiek geschil kunnen de Partijen overeenkomen af te wijken van de in punt a) van lid 1 genoemde vereisten.

Artikel 38.10 Functies van het panel

Het panel:

  • a. verricht een objectieve beoordeling van de hem voorgelegde aangelegenheid, met inbegrip van een objectieve beoordeling van de feiten van de zaak en de toepasbaarheid van en de overeenstemming met de bestreken bepalingen;

  • b. vermeldt in zijn beslissingen en verslagen de resultaten van het feitenonderzoek, de toepasselijkheid van de bestreken bepalingen alsook de beweegredenen die aan de bevindingen en conclusies van het panel ten grondslag liggen; en

  • c. pleegt regelmatig overleg met de Partijen en biedt passende kansen voor de ontwikkeling van een onderling overeengekomen oplossing.

Artikel 38.11 Mandaat
  • 1. Tenzij de Partijen binnen vijf dagen na de datum van instelling van het panel anders overeenkomen, luidt het mandaat van het panel als volgt:

    „in het licht van de desbetreffende door de Partijen aangehaalde bepalingen van deel III van de Geavanceerde Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, de aangelegenheid onderzoeken die is beschreven in het verzoek tot instelling van het panel, bevindingen vast te stellen over de conformiteit van de maatregel in kwestie met de bestreken bepalingen van deel III van die overeenkomst, en een verslag op te stellen overeenkomstig artikel 38.13 van die overeenkomst”.

  • 2. Indien de Partijen andere taken overeenkomen dan die bedoeld in lid 1, stellen zij het panel binnen de in lid 1 bedoelde termijn in kennis van de overeengekomen taakomschrijving.

Artikel 38.12 Beslissing inzake spoedeisendheid
  • 1. Op verzoek van een Partij besluit het panel uiterlijk tien dagen na de datum waarop het is ingesteld, of de zaak dringend is.

  • 2. In dringende gevallen zijn de in deze afdeling vastgestelde toepasselijke termijnen de helft van de daarin voorgeschreven tijd, met uitzondering van de in de artikelen 38.6 en 38.11 bedoelde termijnen.

Artikel 38.13 Tussentijds verslag en eindverslag
  • 1. Het panel legt de Partijen binnen 90 dagen na de datum van instelling van het panel een tussentijds verslag voor. Wanneer het panel van oordeel is dat die termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het panel de Partijen daarvan in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het panel zijn tussentijds verslag denkt te kunnen uitbrengen. Het panel mag zijn tussentijds verslag in geen geval later voorleggen dan 120 dagen na de datum waarop het is ingesteld.

  • 2. Elke Partij kan het panel binnen 10 dagen na de voorlegging ervan schriftelijk verzoeken om bepaalde aspecten van het tussentijds verslag te herzien. Een Partij kan binnen zes dagen na de datum van indiening van dat verzoek opmerkingen maken over het verzoek van de andere Partij.

  • 3. Indien er geen verzoek op grond van lid 2 wordt ingediend, wordt het tussentijds verslag het eindverslag.

  • 4. Het panel legt de Partijen binnen 120 dagen na de datum van instelling van het panel zijn eindverslag voor. Wanneer het panel van oordeel is dat die termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het panel de Partijen daarvan in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het panel zijn eindverslag denkt te kunnen uitbrengen. Het panel mag zijn eindverslag in geen geval later voorleggen dan 150 dagen na de datum waarop het is ingesteld.

  • 5. In het eindverslag wordt elk schriftelijk verzoek van de Partijen met betrekking tot het tussentijds verslag besproken en wordt duidelijk ingegaan op de opmerkingen van Partijen. Het panel vermeldt in het tussentijds verslag en het eindverslag het volgende:

    • a. een beschrijvend gedeelte met een samenvatting van de argumenten van de Partijen en van de in lid 2 bedoelde opmerkingen;

    • b. zijn bevindingen over de feiten van de zaak en over de toepasselijkheid van de desbetreffende bestreken bepalingen;

    • c. zijn bevindingen over de vraag of de maatregel in kwestie al dan niet in overeenstemming is met de relevante bestreken bepalingen; en

    • d. de redenen voor de onder de punten b) en c) bedoelde bevindingen.

  • 6. Het eindverslag is definitief en bindend voor de Partijen.

Artikel 38.14 Nalevingsmaatregelen
  • 1. De Partij waartegen de klacht gericht is, neemt alle maatregelen die nodig zijn om het eindverslag onverwijld op te volgen teneinde de bestreken bepalingen na te leven.

  • 2. De Partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende Partij uiterlijk 30 dagen na de datum van indiening van het eindverslag in kennis van eventuele maatregelen die zij heeft genomen of voornemens is te nemen om het eindverslag na te leven.

Artikel 38.15 Redelijke termijn
  • 1. Indien onmiddellijke naleving niet mogelijk is, stelt de Partij waartegen de klacht gericht is, uiterlijk 30 dagen na de datum van indiening van het eindverslag de klagende Partij in kennis van de duur van de redelijke termijn die zij nodig heeft voor naleving. De Partijen streven ernaar overeenstemming te bereiken over de duur van de redelijke termijn voor de naleving van het eindverslag.

  • 2. Indien de Partijen het niet eens zijn over de duur van de redelijke termijn, kan de klagende Partij niet eerder dan 20 dagen na de in lid 1 bedoelde datum van indiening van de kennisgeving schriftelijk verzoeken dat het oorspronkelijke panel de duur van de redelijke termijn vaststelt. Het panel doet zijn besluit binnen 20 dagen na de datum van indiening van het verzoek aan de Partijen toekomen.

  • 3. De Partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende Partij ten minste één maand voor het verstrijken van de redelijke termijn in kennis van de voortgang die zij heeft geboekt bij de naleving van het eindverslag.

  • 4. De Partijen kunnen overeenkomen de redelijke termijn te verlengen.

Artikel 38.16 Nalevingscontrole
  • 1. Uiterlijk bij het verstrijken van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 38.15 stelt de Partij waartegen de klacht gericht is, de klagende Partij in kennis van alle maatregelen die zij heeft genomen om het eindverslag na te leven.

  • 2. Wanneer de Partijen het oneens zijn over het bestaan van of de verenigbaarheid met de bestreken bepalingen van een maatregel die met het oog op naleving is getroffen, kan de klagende Partij bij het oorspronkelijke panel een schriftelijk verzoek indienen om daarover te beslissen. In het verzoek wordt vermeld om welke maatregel het gaat en wordt uitgelegd hoe die maatregel een inbreuk op de bestreken bepalingen vormt, op een wijze die voldoende is om de rechtsgrondslag van de klacht duidelijk aan te tonen. Het panel doet zijn besluit binnen 46 dagen na de datum van indiening van het verzoek aan de Partijen toekomen.

Artikel 38.17 Tijdelijke maatregelen
  • 1. Op verzoek van en na overleg met de klagende Partij doet de Partij waartegen de klacht gericht is, een aanbod voor tijdelijke compensatie indien:

    • a. de Partij waartegen de klacht gericht is, de klagende Partij in kennis stelt van het feit dat het niet mogelijk is om het eindverslag na te leven;

    • b. de Partij waartegen de klacht gericht is, niet binnen de in artikel 38.14 bedoelde termijn kennis geeft van enige maatregel die zij heeft genomen of voornemens is te nemen om daaraan te voldoen, of niet vóór de datum waarop de in artikel 38.15 bedoelde redelijke termijn afloopt kennis geeft van enige maatregel die zij heeft genomen om daaraan te voldoen;

    • c. het panel oordeelt dat er geen nalevingsmaatregelen zijn genomen, overeenkomstig artikel 38.16; of

    • d. het panel oordeelt dat de met het oog op naleving getroffen maatregel niet in overeenstemming is met de bestreken bepalingen, overeenkomstig artikel 38.16.

  • 2. In elk van de in lid 1, punt a), b), c) of d), bedoelde omstandigheden kan de klagende Partij de Partij waartegen de klacht gericht is, ervan in kennis stellen dat zij voornemens is de in de bestreken bepalingen vastgestelde verplichtingen te schorsen indien:

    • a. de klagende Partij besluit geen verzoek op grond van lid 1 in te dienen; of

    • b. de klagende Partij een verzoek op grond van lid 1 van dit artikel heeft ingediend en de Partijen binnen 20 dagen na het verstrijken van de in artikel 38.15 bedoelde redelijke termijn of de uitspraak van het panel op grond van artikel 38.16, niet tot overeenstemming over de tijdelijke compensatie komen.

  • 3. De klagende Partij kan de verplichtingen 10 dagen na de datum van indiening van de in lid 2 bedoelde kennisgeving schorsen, tenzij de Partij waartegen de klacht gericht is een verzoek op grond van lid 6 heeft gedaan.

  • 4. De mate van schorsing van verplichtingen mag niet hoger zijn dan de mate die overeenkomt met de door de schending veroorzaakte tenietdoening of uitholling. De in lid 2 bedoelde kennisgeving vermeldt in welke mate de verplichtingen zullen worden geschorst.

  • 5. Bij de overweging welke verplichtingen moeten worden geschorst, moet de klagende Partij eerst trachten de verplichtingen te schorsen in dezelfde sector of sectoren als worden getroffen door de maatregel waarvan het panel heeft vastgesteld dat die niet in overeenstemming is met de bestreken bepalingen. De schorsing van verplichtingen kan worden toegepast op een of meer andere onder dit deel van deze overeenkomst vallende sectoren dan de sector of sectoren waarvoor het panel heeft vastgesteld dat de voordelen worden tenietgedaan of beperkt, met name indien die schorsing volgens de klagende Partij haalbaar en doeltreffend is om aan te zetten tot naleving.

  • 6. Indien de Partij waartegen de klacht gericht is, van oordeel is dat de meegedeelde mate van de schorsing van de verplichtingen niet overeenstemt met de mate van tenietdoening of uitholling door de schending, kan zij het oorspronkelijke panel vóór het verstrijken van de in lid 3 vastgestelde termijn schriftelijk verzoeken daarover uitspraak te doen. Het panel beslist over het niveau van schorsing van verplichtingen binnen 30 dagen na de datum van het verzoek aan de Partijen. De klagende Partij schorst geen verplichtingen totdat het panel een besluit heeft genomen. De schorsing van verplichtingen moet in overeenstemming zijn met die beslissing.

  • 7. De schorsing van verplichtingen of de in dit artikel bedoelde compensatie is tijdelijk en wordt niet toegepast nadat:

    • a. de Partijen op grond van artikel 38.32 tot een onderling overeengekomen oplossing zijn gekomen;

    • b. de Partijen zijn overeengekomen dat de Partij waartegen de klacht gericht is, door de getroffen nalevingsmaatregel in overeenstemming is gebracht met de bestreken bepalingen; of

    • c. alle maatregelen tot naleving waarvan het panel heeft vastgesteld dat zij onverenigbaar zijn met de bestreken bepalingen, zijn ingetrokken of gewijzigd zodat de Partij waartegen de klacht gericht is, die bepalingen naleeft.

Artikel 38.18 Toetsing van nalevingsmaatregelen die na tijdelijke maatregelen zijn genomen
  • 1. De Partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende Partij in kennis van elke nalevingsmaatregel die zij heeft genomen na de schorsing van verplichtingen of na de toepassing van tijdelijke compensatie, al naargelang het geval. Met uitzondering van de in lid 2 bedoelde gevallen beëindigt de klagende Partij de schorsing van verplichtingen binnen 30 dagen na de datum van indiening van die kennisgeving. In gevallen waarin compensatie is toegepast, en met uitzondering van de in lid 2 bedoelde gevallen, kan de Partij waartegen de klacht gericht is, de toepassing van die compensatie beëindigen binnen 30 dagen nadat zij kennis heeft gegeven van de naleving.

  • 2. Indien de Partijen binnen 30 dagen na de datum van indiening van de kennisgeving geen overeenstemming bereiken over de vraag of de maatregel waarvan is kennisgegeven overeenkomstig lid 1, ertoe leidt dat de Partij waartegen de klacht gericht is in overeenstemming met de bestreken bepalingen handelt, verzoekt de klagende Partij het oorspronkelijke panel schriftelijk om daarover een besluit te nemen. Het panel doet zijn besluit binnen 46 dagen na de datum van indiening van het verzoek aan de Partijen toekomen. Indien het panel van oordeel is dat de genomen nalevingsmaatregel in overeenstemming is met de bestreken bepalingen, wordt de schorsing van verplichtingen of de compensatie, al naargelang het geval, beëindigd. Waar relevant past de klagende Partij de mate van schorsing van de verplichtingen of de mate van de compensatie aan in het licht van het besluit van het panel.

  • 3. Indien de Partij waartegen de klacht gericht is, van oordeel is dat de door de klagende Partij doorgevoerde mate van schorsing van de verplichtingen niet overeenstemt met de mate van tenietdoening of uitholling door de schending, kan zij het oorspronkelijke panel schriftelijk verzoeken daarover uitspraak te doen.

Artikel 38.19 Vervanging van panelleden

Indien een panellid tijdens panelprocedures uit hoofde van deze afdeling niet kan deelnemen, zich terugtrekt of moet worden vervangen omdat hij of zij niet aan de voorschriften van bijlage 38-B voldoet, wordt overeenkomstig artikel 38.6 een nieuw panellid benoemd. De termijn voor de uitbrenging van een verslag of een besluit als bedoeld in deze afdeling, wordt verlengd met de tijd die nodig is voor de benoeming van het nieuwe panellid.

Artikel 38.20 Reglement van orde
  • 1. Op de panelprocedures uit hoofde van deze afdeling zijn dit hoofdstuk en bijlage 38-A van toepassing.

  • 2. Alle zittingen van het panel zijn toegankelijk voor het publiek, tenzij in bijlage 38-A anders is bepaald.

Artikel 38.21 Schorsing en beëindiging
  • 1. Het panel schorst zijn werkzaamheden te allen tijde gedurende een door de Partijen overeengekomen periode van ten hoogste twaalf opeenvolgende maanden wanneer beide Partijen daar gezamenlijk om verzoeken.

  • 2. Het panel hervat zijn werkzaamheden vóór het einde van de schorsingsperiode op schriftelijk verzoek van beide Partijen, of aan het einde van de schorsingsperiode op schriftelijk verzoek van een van de Partijen. De verzoekende Partij stelt de andere Partij daarvan in kennis. Indien een Partij aan het einde van de schorsingsperiode het panel niet verzoekt zijn werkzaamheden te hervatten, vervalt de bevoegdheid van het panel en wordt de geschillenbeslechtingsprocedure beëindigd.

  • 3. Indien de werkzaamheden van het panel op grond van dit artikel worden geschorst, worden de relevante termijnen uit hoofde van deze afdeling verlengd met hetzelfde aantal dagen als de schorsing van de werkzaamheden heeft geduurd.

Artikel 38.22 Recht om inlichtingen in te winnen
  • 1. Op verzoek van een Partij of op eigen initiatief kan het panel bij de Partijen informatie inwinnen die zij noodzakelijk en passend acht. De Partijen antwoorden onverwijld en volledig op elk verzoek om dergelijke informatie van het panel.

  • 2. Op verzoek van een Partij of op eigen initiatief kan het panel informatie uit eender welke bron inwinnen die het noodzakelijk en passend acht. Het panel heeft ook het recht om het advies, met inbegrip van informatie en technisch advies, van deskundigen in te winnen wanneer het dat passend acht, in voorkomend geval met inachtneming van door de Partijen overeengekomen voorwaarden.

  • 3. Het panel behandelt bijdragen als amicus curiae afkomstig van natuurlijke personen van een Partij of in een Partij gevestigde rechtspersonen overeenkomstig bijlage 38-A.

  • 4. Alle informatie die het panel op grond van dit artikel verkrijgt, wordt aan de Partijen bekendgemaakt, en de Partijen kunnen opmerkingen over die informatie indienen.

Artikel 38.23 Interpretatieregels
  • 1. Het panel legt de bestreken bepalingen uit volgens de gebruikelijke regels voor de interpretatie van het internationaal publiekrecht, met inbegrip van die welke in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht zijn neergelegd.

  • 2. Het panel houdt tevens rekening met de relevante interpretaties in de verslagen van WTO-panels en van de Beroepsinstantie die zijn goedgekeurd door het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO.

  • 3. De verslagen en besluiten van het panel kunnen de rechten en verplichtingen van de Partijen uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst niet verruimen of beperken.

Artikel 38.24 Verslagen en besluiten van het panel
  • 1. De beraadslagingen van het panel zijn vertrouwelijk. Het panel stelt alles in het werk om verslagen op te stellen en besluiten te treffen bij consensus. Indien dat niet mogelijk is, besluit het panel bij meerderheid van stemmen. In geen geval worden afzonderlijke adviezen van panelleden openbaar gemaakt.

  • 2. Elke Partij maakt haar indieningen en de verslagen en beslissingen van het panel openbaar, onder voorbehoud van de bescherming van vertrouwelijke informatie.

  • 3. De verslagen en besluiten van het panel worden door de Partijen onvoorwaardelijk aanvaard. Zij scheppen geen rechten of verplichtingen voor natuurlijke personen.

  • 4. Het panel en de Partijen behandelen informatie die door een Partij aan het panel is verstrekt overeenkomstig bijlage 38-A als vertrouwelijk.

AFDELING D BEMIDDELINGSMECHANISME
Artikel 38.25 Doelstelling
  • 1. Het bemiddelingsmechanisme heeft tot doel te bevorderen dat door middel van een integrale en snelle procedure en met de hulp van een bemiddelaar een onderling overeengekomen oplossing wordt bereikt.

  • 2. De bemiddelingsprocedure kan slechts worden ingeleid met wederzijdse instemming van de Partijen, teneinde onderling overeengekomen oplossingen te onderzoeken en adviezen en voorstellen voor oplossingen van de bemiddelaar in overweging te nemen.

Artikel 38.26 Inleiding van de bemiddelingsprocedure
  • 1. Een Partij („de verzoekende Partij”) kan te allen tijde de andere Partij („de antwoordende Partij”) schriftelijk verzoeken om aan een bemiddelingsprocedure deel te nemen met betrekking tot maatregelen van de antwoordende Partij waarvan wordt gesteld dat die de handel of investeringen tussen de Partijen nadelig beïnvloeden.

  • 2. Het in lid 1 bedoelde verzoek bevat voldoende details om de bezorgdheden van de verzoekende Partij daarin tot uitdrukking te laten komen en:

    • a. geeft aan om welke maatregel het gaat;

    • b. geeft aan wat volgens de verzoekende Partij de negatieve gevolgen van de maatregel op de handel of de investeringen tussen de Partijen zijn of zullen zijn; en

    • c. wordt toegelicht wat volgens de verzoekende Partij het verband tussen die gevolgen en de maatregel is.

  • 3. De antwoordende Partij neemt het verzoek in welwillende overweging en doet de verzoekende Partij binnen tien dagen na de datum van indiening haar schriftelijke aanvaarding of afwijzing toekomen; anders wordt het verzoek geacht te zijn afgewezen.

Artikel 38.27 Aanwijzing van de bemiddelaar
  • 1. De Partijen streven ernaar binnen 14 dagen na de datum van inleiding van de bemiddelingsprocedure overeenstemming te bereiken over een bemiddelaar.

  • 2. Indien de Partijen binnen de in lid 1 van dit artikel vastgestelde termijn geen overeenstemming over de bemiddelaar kunnen bereiken, kan elke Partij de medevoorzitter van het Gemengd Comité van de verzoekende Partij binnen vijf dagen na het verzoek verzoeken de bemiddelaar door loting aan te wijzen uit de op grond van punt c) van artikel 38.8, lid 1, vastgestelde deellijst van voorzitters. De medevoorzitter van het Gemengd Comité van de verzoekende Partij kan die aanwijzing door loting van de bemiddelaar delegeren.

  • 3. Indien de in punt c) van artikel 38.8, lid 1, bedoelde deellijst van voorzitters nog niet is opgesteld op het tijdstip waarop een verzoek op grond van artikel 38.26 wordt ingediend, wordt de bemiddelaar door loting aangewezen uit de personen die door een Partij of door beide Partijen formeel voor die deellijst zijn voorgedragen.

  • 4. De bemiddelaar mag geen onderdaan van een van de Partijen zijn of in hun dienst staan, tenzij de Partijen anders overeenkomen.

  • 5. Een bemiddelaar voldoet aan de voorschriften van bijlage 38-B.

Artikel 38.28 Regels voor de bemiddelingsprocedure
  • 1. Binnen tien dagen na de datum van aanstelling van de bemiddelaar verstrekt de verzoekende Partij de bemiddelaar en de antwoordende Partij een gedetailleerde schriftelijke beschrijving van haar bezorgdheden, met name met betrekking tot de werking van de maatregel in kwestie en de mogelijke nadelige gevolgen ervan voor het handelsverkeer of de investeringen. Binnen 20 dagen na de datum van indiening van die beschrijving kan de antwoordende Partij schriftelijke opmerkingen over die beschrijving indienen. Een Partij kan in haar beschrijving of opmerkingen alle informatie opnemen die zij relevant acht.

  • 2. De bemiddelaar staat de Partijen op transparante wijze bij om duidelijkheid te verschaffen over de maatregel in kwestie en de mogelijke nadelige gevolgen ervan voor het handelsverkeer of de investeringen. Hij kan met name bijeenkomsten tussen de Partijen organiseren, de Partijen gezamenlijk of afzonderlijk raadplegen, verzoeken om bijstand van of overleg plegen met deskundigen en belanghebbenden op het betrokken gebied alsook alle aanvullende ondersteuning bieden waarom de Partijen hebben verzocht. Alvorens om bijstand van of overleg met relevante deskundigen of belanghebbenden te verzoeken, overlegt de bemiddelaar met de Partijen.

  • 3. De bemiddelaar kan advies aanbieden en een oplossing voorstellen ter overweging door de Partijen. De Partijen kunnen de voorgestelde oplossing aanvaarden of afwijzen of een andere oplossing overeenkomen. De bemiddelaar geeft geen advies en maakt evenmin opmerkingen over de verenigbaarheid van de maatregel in kwestie met dit deel van deze overeenkomst.

  • 4. De bemiddelingsprocedure vindt plaats op het grondgebied van de antwoordende Partij, of op enige andere locatie of op enige andere wijze waarover onderling overeenstemming tussen de Partijen is bereikt.

  • 5. De Partijen streven ernaar binnen 60 dagen na de datum van aanstelling van de bemiddelaar tot een onderling overeengekomen oplossing te komen. Zolang geen definitieve overeenstemming is bereikt, kunnen de Partijen eventuele tussentijdse oplossingen overwegen, met name wanneer de maatregel betrekking heeft op bederfelijke goederen of seizoensgebonden goederen of diensten.

  • 6. Op verzoek van een van de Partijen dient de bemiddelaar een ontwerpfeitenverslag in bij de Partijen, waarin het volgende wordt verstrekt:

    • a. een korte samenvatting van de betrokken maatregel;

    • b. de gevolgde procedures; en

    • c. indien van toepassing, alle onderling overeengekomen oplossingen, met inbegrip van mogelijke tussentijdse oplossingen.

  • 7. De bemiddelaar geeft de Partijen na de datum van indiening van het ontwerpfeitenverslag 15 dagen de tijd om opmerkingen over het ontwerpfeitenverslag in te dienen. Na bestudering van de ontvangen opmerkingen van de Partijen dient de bemiddelaar binnen 15 dagen na de ontvangst van de opmerkingen een definitief feitenverslag in bij de Partijen. Het ontwerpfeitenverslag en het definitieve feitenverslag mogen geen interpretatie van dit deel van deze overeenkomst bevatten.

  • 8. De bemiddelingsprocedure wordt beëindigd:

    • a. door goedkeuring van een door de Partijen onderling overeengekomen oplossing, op de datum van de kennisgeving ervan aan de bemiddelaar;

    • b. door onderlinge overeenstemming van de Partijen in de loop van de procedure, op de datum van de kennisgeving van die overeenstemming aan de bemiddelaar;

    • c. door een schriftelijke verklaring van de bemiddelaar, na overleg met de Partijen, waarin wordt aangegeven dat verdere bemiddelingsinspanningen geen nut hebben, op de datum van de kennisgeving van die verklaring aan de Partijen; of

    • d. door een schriftelijke verklaring van een Partij na mogelijke onderling overeengekomen oplossingen in het kader van de bemiddelingsprocedure te hebben onderzocht en adviezen en voorgestelde oplossingen van de bemiddelaar in overweging te hebben genomen, op de datum van de kennisgeving van die verklaring aan de bemiddelaar en de andere Partij.

Artikel 38.29 Vertrouwelijkheid

Tenzij de Partijen anders overeenkomen, zijn alle stappen van de bemiddelingsprocedure, met inbegrip van adviezen of voorgestelde oplossingen, vertrouwelijk. Een Partij kan het feit dat er een bemiddeling plaatsvindt, openbaar maken.

Artikel 38.30 Verhouding tot geschillenbeslechtingsprocedures
  • 1. De bemiddelingsprocedure laat de rechten en verplichtingen van de Partijen uit hoofde van de afdelingen B en C of van geschillenbeslechtingsprocedures uit hoofde van een andere overeenkomst onverlet.

  • 2. In andere geschillenbeslechtingsprocedures uit hoofde van deze of een andere overeenkomst beroepen de Partijen zich niet op de volgende zaken, noch voeren zij die als bewijsmateriaal aan, en een panel houdt geen rekening met:

    • a. standpunten die de andere Partij in de loop van de bemiddelingsprocedure heeft ingenomen of informatie die uitsluitend uit hoofde van artikel 38.28, lid 2, is verzameld;

    • b. het feit dat de andere Partij zich bereid heeft verklaard een oplossing te aanvaarden voor de maatregel waarop de bemiddeling betrekking had; of

    • c. door de bemiddelaar gegeven adviezen of gedane voorstellen.

  • 3. Tenzij de Partijen anders overeenkomen, mogen bemiddelaars niet dienst doen als een panellid in het kader van geschillenbeslechtingsprocedures uit hoofde van deze overeenkomst of enige andere overeenkomst met betrekking tot dezelfde aangelegenheid waarin zij hebben bemiddeld.

AFDELING E GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
Artikel 38.31 Verzoek om informatie
  • 1. Alvorens een verzoek om overleg of bemiddeling op grond van respectievelijk artikel 38.4 of artikel 38.26 in te dienen, kan een Partij de andere Partij verzoeken om informatie over een maatregel waarvan wordt gesteld dat die de handel of investeringen tussen de Partijen negatief beïnvloedt. De Partij die het verzoek ontvangt, verstrekt binnen 20 dagen na de datum van indiening van het verzoek een schriftelijk antwoord met haar opmerkingen over de verzochte informatie.

  • 2. Indien de Partij waaraan het verzoek gericht is, denkt dat zij niet binnen 20 dagen na de datum van indiening van het verzoek een antwoord kan geven, stelt zij de andere Partij daarvan onverwijld op de hoogte en deelt zij de redenen voor de vertraging mee, evenals een schatting van de kortst mogelijke termijn waarbinnen zij zal kunnen antwoorden.

  • 3. Van een Partij wordt normaliter verwacht dat zij om informatie op grond van lid 1 van dit artikel verzoekt voordat zij een verzoek om overleg of bemiddeling op grond van artikel 38.4 respectievelijk artikel 38.26 indient.

Artikel 38.32 Onderling overeengekomen oplossing
  • 1. De Partijen kunnen met betrekking tot een in artikel 38.2 bedoeld geschil te allen tijde tot een onderling overeengekomen oplossing komen.

  • 2. Indien een onderling overeengekomen oplossing wordt bereikt tijdens de procedure bij het panel of tijdens een bemiddelingsprocedure, stellen de Partijen respectievelijk de voorzitter van het panel of de bemiddelaar gezamenlijk in kennis van de overeengekomen oplossing. Na die kennisgeving wordt de procedure bij het panel of de bemiddelingsprocedure stopgezet.

  • 3. Elke Partij neemt de maatregelen die nodig zijn om de onderling overeengekomen oplossing onmiddellijk of binnen de overeengekomen termijn uit te voeren, naargelang het geval.

  • 4. Uiterlijk bij afloop van de overeengekomen termijn stelt de uitvoerende Partij de andere Partij schriftelijk in kennis van alle maatregelen die zij heeft genomen om de onderling overeengekomen oplossing uit te voeren.

Artikel 38.33 Termijnen
  • 1. Alle in dit hoofdstuk vastgestelde termijnen worden geteld vanaf de dag volgend op de handeling waarop zij betrekking hebben.

  • 2. Elke in dit hoofdstuk bedoelde termijn kan in onderling overleg tussen de Partijen worden gewijzigd.

  • 3. In het kader van afdeling C kan het panel de Partijen te allen tijde voorstellen een in dit hoofdstuk vermelde termijn te wijzigen, met opgave van de redenen daarvoor.

Artikel 38.34 Kosten
  • 1. Elke Partij draagt haar eigen kosten die voortvloeien uit deelname aan de procedure bij het panel of de bemiddelingsprocedure.

  • 2. De Partijen dragen gezamenlijk en elk voor een gelijk deel de kosten die voortvloeien uit organisatorische aangelegenheden, met inbegrip van de honoraria en de kosten van de panelleden en de bemiddelaar. De bezoldiging van de panelleden wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage 38-A. De in bijlage 38-A vastgestelde regels voor de bezoldiging van de panelleden zijn van overeenkomstige toepassing op bemiddelaars.

Artikel 38.35 Wijziging van de bijlagen

De Gezamenlijke Raad kan op grond van artikel 8.5, lid 1, punt a), een besluit tot wijziging van de bijlagen 38-A en 38-B vaststellen.

HOOFDSTUK 39 UITZONDERINGEN
Artikel 39.1 Algemene uitzonderingen
  • 1. Voor de toepassing van de hoofdstukken 9, 11, 15, 26 en 29, en afdeling B van hoofdstuk 17142) van deze overeenkomst worden artikel XX van de GATT 1994 inclusief de aantekeningen en aanvullende bepalingen daarbij overeenkomstig in deze overeenkomst opgenomen en maken zij daar integrerend deel van uit.

  • 2. Mits de hieronder bedoelde maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen de landen bij soortgelijke omstandigheden, of een verkapte beperking van de liberalisering van investeringen of de handel in diensten zouden vormen, wordt niets in hoofdstuk 15, de hoofdstukken 18 tot en met 27143), hoofdstuk 29 of afdeling B van hoofdstuk 17144) van deze overeenkomst uitgelegd als beletsel voor het vaststellen of toepassen door een Partij van maatregelen die:

    • a. noodzakelijk zijn ter bescherming van de openbare veiligheid of de openbare zeden of voor het handhaven van de openbare orde; 145)

    • b. noodzakelijk zijn voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mensen, dieren of planten;

    • c. noodzakelijk zijn om de naleving te waarborgen van wetten of voorschriften die niet strijdig zijn met dit deel van deze overeenkomst, met inbegrip van wetten of voorschriften die betrekking hebben op:

      • i. het voorkomen van misleidende en frauduleuze praktijken, of op middelen om de gevolgen van de niet-nakoming van contracten te compenseren;

      • ii. het beschermen van de privacy met betrekking tot de verwerking en verspreiding van persoonsgegevens, en het beschermen van de vertrouwelijkheid van individuele dossiers en rekeningen; of

      • iii. veiligheid.

  • 3. Voor alle duidelijkheid: de Partijen zijn het erover eens dat, voor zover dergelijke maatregelen onverenigbaar zijn met de bepalingen van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde hoofdstukken van dit deel van deze overeenkomst:

    • a. de in artikel XX, punt b), van de GATT 1994 en in lid 2, punt b), van dit artikel bedoelde maatregelen milieumaatregelen omvatten, die noodzakelijk zijn om het leven en de gezondheid van mensen, dieren of planten te beschermen;

    • b. artikel XX, punt g), van de GATT 1994 van toepassing is op maatregelen voor de instandhouding van levende en niet-levende niet-duurzame natuurlijke hulpbronnen; en

    • c. maatregelen ter uitvoering van multilaterale milieuovereenkomsten uit hoofde van artikel XX, punt b) of g), van de GATT 1994 of uit hoofde van lid 2, punt b), van dit artikel kunnen vallen.

  • 4. Voordat een Partij een maatregel neemt als bedoeld in artikel XX, punten i) en j), van de GATT 1994, verstrekt zij de andere Partij alle relevante informatie teneinde een voor beide Partijen aanvaardbare oplossing te vinden. Indien binnen 30 dagen na de verstrekking van de desbetreffende informatie geen aanvaardbare oplossing is gevonden, kan de Partij die voornemens is de maatregel toe te passen, daartoe overgaan. Wanneer door uitzonderlijke en kritieke omstandigheden die onmiddellijk handelen vereisen, voorafgaande informatieverstrekking of voorafgaand onderzoek niet mogelijk is, kan de Partij die voornemens is de maatregelen te nemen, onmiddellijk voorzorgsmaatregelen nemen die nodig zijn om de situatie aan te pakken. Die Partij stelt de andere Partij onmiddellijk in kennis van de toepassing van dergelijke maatregelen.

Artikel 39.2 Uitzonderingen op grond van veiligheidsoverwegingen

Artikel 41.4 is van toepassing op dit deel van deze overeenkomst.

Artikel 39.3 Belastingheffing
  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    a. „vestigingsplaats”:

    de fiscale woonplaats;

    b. „belastingovereenkomst”:

    een overeenkomst inzake voorkoming van dubbele belastingheffing of enige andere internationale overeenkomst of regeling die geheel of hoofdzakelijk betrekking heeft op belastingheffing en waarbij een lidstaat, de Europese Unie of Chili partij is; en

    c. „belastingmaatregel”:

    een maatregel ter uitvoering van de belastingwetgeving van de Europese Unie, een lidstaat of Chili.

  • 2. Dit deel van deze overeenkomst is uitsluitend van toepassing op belastingmaatregelen voor zover de toepassing ervan noodzakelijk is voor de uitvoering van de bepalingen van dit deel van deze overeenkomst.

  • 3. Dit deel van deze overeenkomst laat de rechten en verplichtingen van de Europese Unie, haar lidstaten of Chili uit hoofde van belastingverdragen onverlet. In geval van strijdigheid tussen dit deel van deze overeenkomst en een belastingverdrag heeft het belastingverdrag voorrang voor zover het de strijdige bepalingen betreft. Met betrekking tot een belastingovereenkomst tussen de Europese Unie of haar lidstaten en Chili stellen de desbetreffende bevoegde autoriteiten van de Europese Unie of haar lidstaten enerzijds en van Chili anderzijds uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst en die belastingovereenkomst in onderling overleg vast of dit deel van deze overeenkomst strijdig is met die belastingovereenkomst.

  • 4. Meestbegunstigingsverplichtingen uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst gelden niet ten aanzien van een op grond van een belastingverdrag door de Europese Unie, haar lidstaten of door Chili toegekend voordeel.

  • 5. Mits de hieronder bedoelde maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen landen bij soortgelijke omstandigheden of een verkapte beperking van handel en investeringen vormen, wordt niets in dit deel van deze overeenkomst uitgelegd als beletsel voor het vaststellen, handhaven of toepassen door een Partij van maatregelen die erop gericht zijn directe belastingen op billijke of doeltreffende wijze op te leggen of te innen en die:

    • a. onderscheid maken tussen belastingbetalers die niet in dezelfde situatie verkeren, in het bijzonder met betrekking tot waar zij ingezetene zijn of hun vestigingsplaats hebben of de plaats waar hun kapitaal is geïnvesteerd; of

    • b. gericht zijn op het voorkomen van belastingontduiking of -ontwijking uit hoofde van een belastingovereenkomst of fiscale wetgeving van die Partij.

Artikel 39.4 Openbaarmaking van informatie
  • 1. Niets in dit deel van deze overeenkomst kan zo worden uitgelegd dat een Partij verplicht wordt vertrouwelijke informatie beschikbaar te stellen waarvan openbaarmaking de rechtshandhaving zou belemmeren of anderszins in strijd zou zijn met het openbaar belang of schadelijk zou zijn voor de rechtmatige handelsbelangen van bepaalde openbare of particuliere ondernemingen, behalve wanneer een panel dergelijke vertrouwelijke informatie opvraagt in het kader van geschillenbeslechtingsprocedures uit hoofde van hoofdstuk 38. In dergelijke gevallen ziet het panel erop toe dat de vertrouwelijkheid volledig in acht wordt genomen.

  • 2. Wanneer een Partij aan de Gezamenlijke Raad, het Gemengd Comité, de subcomités of andere uit hoofde van deze overeenkomst opgerichte organen informatie verstrekt die uit hoofde van haar recht als vertrouwelijk wordt beschouwd, behandelt de andere Partij die informatie als vertrouwelijk, tenzij de Partij die de informatie voorlegt, anders beslist.

Artikel 39.5 WTO-ontheffingen

Als een verplichting uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst in wezen gelijkwaardig is aan een verplichting uit hoofde van de WTO-overeenkomst, wordt elke maatregel die is genomen in overeenstemming met een op grond van artikel IX van de WTO-overeenkomst vastgestelde ontheffing, geacht in overeenstemming te zijn met de in wezen gelijkwaardige verplichting uit hoofde van dit deel van deze overeenkomst.

DEEL IV ALGEMEEN INSTITUTIONEEL KADER

HOOFDSTUK 40 INSTITUTIONEEL KADER
Artikel 40.1 Gezamenlijke Raad
  • 1. De Partijen richten een Gezamenlijke Raad op. De Gezamenlijke Raad houdt toezicht op de verwezenlijking van de doelstellingen en op de uitvoering van deze overeenkomst. Hij behandelt alle aangelegenheden die zich in het kader van deze overeenkomst voordoen, en alle andere, bilaterale of internationale vraagstukken van gemeenschappelijk belang.

  • 2. De Gezamenlijke Raad komt bijeen binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst en daarna om de twee jaar of zoals anders overeengekomen door de Partijen. De vergaderingen van de Gezamenlijke Raad vinden plaats in persoon of met behulp van technologische middelen overeenkomstig zijn reglement van orde. Vergaderingen die in persoon plaatsvinden, worden beurtelings in Brussel en Santiago gehouden.

  • 3. De Gezamenlijke Raad bestaat, voor de EU-Partij, uit vertegenwoordigers op ministerieel niveau en, voor Chili, uit de minister van Buitenlandse Zaken, of hun vertegenwoordigers. Wanneer de Gezamenlijke Raad op grond van artikel 8.5 in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken optreedt, bestaat hij uit vertegenwoordigers van de Partijen die verantwoordelijk zijn voor handels- en investeringsaangelegenheden.

  • 4. De Gezamenlijke Raad heeft de bevoegdheid besluiten vast te stellen in de gevallen waarin deze overeenkomst voorziet en aanbevelingen te doen overeenkomstig zijn reglement van orde. De Gezamenlijke Raad stelt zijn besluiten vast en doet aanbevelingen in onderling overleg. Besluiten zijn bindend voor de Partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering van die besluiten. Aanbevelingen zijn niet bindend.

  • 5. De Gezamenlijke Raad wordt gezamenlijk voorgezeten door een vertegenwoordiger van elke Partij, overeenkomstig zijn reglement van orde, rekening houdend met de specifieke kwesties die tijdens een bepaalde zitting moeten worden behandeld.

  • 6. De Gezamenlijke Raad stelt tijdens zijn eerste vergadering zijn reglement van orde en het reglement van orde van het Gemengd Comité vast.

  • 7. De Gezamenlijke Raad kan bevoegdheden aan het Gemengd Comité delegeren, met inbegrip van de bevoegdheid om bindende besluiten vast te stellen en aanbevelingen te doen.

  • 8. Wanneer de Gezamenlijke Raad in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken optreedt, is naast dit artikel ook artikel 8.5 van toepassing.

Artikel 40.2 Gemengd Comité
  • 1. De Partijen richten een Gemengd Comité op. Het Gemengd Comité staat de Gezamenlijke Raad bij de uitoefening van zijn taken bij.

  • 2. Het Gemengd Comité is verantwoordelijk voor de algemene tenuitvoerlegging van deze overeenkomst. De omstandigheid dat een aangelegenheid of kwestie door het Gemengd Comité wordt behandeld, belet de Gezamenlijke Raad niet om die ook te behandelen.

  • 3. Het Gemengd Comité komt binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst bijeen en vervolgens eenmaal per jaar, of zoals door de Partijen wordt overeengekomen. De vergaderingen van het Gemengd Comité vinden plaats in persoon of met behulp van andere technologische middelen overeenkomstig het reglement van orde. Vergaderingen die in persoon plaatsvinden, worden beurtelings in Brussel en Santiago gehouden.

  • 4. Het Gemengd Comité bestaat uit vertegenwoordigers van de Partijen en wordt gezamenlijk voorgezeten door een vertegenwoordiger van elke Partij, overeenkomstig zijn reglement van orde, rekening houdend met de specifieke kwesties die tijdens een bepaalde zitting moeten worden behandeld.

  • 5. Wanneer het Gemengd Comité op grond van artikel 8.6 in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken optreedt, bestaat hij uit vertegenwoordigers van de Partijen die verantwoordelijk zijn voor handels- en investeringsaangelegenheden.

  • 6. Het Gemengd Comité heeft beslissingsbevoegdheid in de gevallen waarin door deze overeenkomst is voorzien of waarin die bevoegdheid door de Gezamenlijke Raad op grond van artikel 40.1, lid 7, aan het Gemengd Comité is gedelegeerd. Het Gemengd Comité heeft ook de bevoegdheid om aanbevelingen te doen, ook wanneer die bevoegdheid op grond van artikel 40.1, lid 7, aan hem is gedelegeerd. Het Gemengd Comité neemt zijn besluiten en doet aanbevelingen in onderlinge overeenstemming en overeenkomstig zijn reglement van orde. Bij de uitoefening van zijn gedelegeerde bevoegdheden stelt het Gemengd Comité zijn besluiten vast en doet het aanbevelingen in overeenstemming met het reglement van orde van de Gezamenlijke Raad. Besluiten zijn bindend voor de Partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering van die besluiten. Aanbevelingen zijn niet bindend.

  • 7. Wanneer het Gemengd Comité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken optreedt, is naast dit artikel ook artikel 8.6 van toepassing.

Artikel 40.3 Subcomités en andere organen
  • 1. Er wordt een Subcomité voor Ontwikkeling en internationale samenwerking opgericht om de uitvoering van de samenwerkingsactiviteiten op de in deel II van deze overeenkomst bedoelde gebieden te coördineren en daarop toezicht te houden.

  • 2. Op grond van artikel 8.8 worden specifieke subcomités voor deel III van deze overeenkomst opgericht.

  • 3. De Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité kan een besluit tot oprichting van een extra subcomité of ander orgaan vaststellen. De Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité kan een subcomité of een ander op grond van dit lid opgericht orgaan belasten met taken die onder hun respectieve bevoegdheid vallen, om hen bij te staan bij de uitvoering van hun respectieve taken en om specifieke taken of onderwerpen te behandelen. De Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité kan de taken die zijn toegewezen aan subcomités of andere op grond van dit lid opgerichte organen, wijzigen of subcomités of andere organen opheffen.

  • 4. Subcomités en andere organen bestaan uit vertegenwoordigers van de Partijen en worden gezamenlijk voorgezeten door een vertegenwoordiger van elke Partij.

  • 5. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald of door de Partijen anders is overeengekomen, komen de subcomités binnen een jaar na hun oprichting bijeen; daarna komen zij op verzoek van een van de Partijen of van de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité met een passende frequentie bijeen. Subcomités kunnen ook op eigen initiatief bijeenkomen, met inachtneming van hun respectieve reglementen van orde. De vergaderingen van de subcomités vinden plaats in persoon of met technologische middelen overeenkomstig hun respectieve reglementen van orde. Vergaderingen die in persoon plaatsvinden, worden beurtelings in Brussel en Santiago gehouden.

  • 6. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, brengen de subcomités en andere organen regelmatig en op verzoek van het Gemengd Comité aan het Gemengd Comité verslag uit over hun activiteiten.

  • 7. De omstandigheid dat een aangelegenheid of kwestie door een van de subcomités of andere organen wordt behandeld, belet de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité niet om die ook te behandelen.

  • 8. De Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité kan een reglement van orde voor de subcomités en andere organen vaststellen, indien hij/het dat passend acht. Indien de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité geen dergelijk reglement van orde vaststelt, is het reglement van orde voor het Gemengd Comité van overeenkomstige toepassing.

  • 9. De subcomités en andere organen kunnen aanbevelingen doen overeenkomstig hun respectieve reglementen van orde. De subcomités en andere organen doen aanbevelingen in onderlinge overeenstemming. Aanbevelingen van de subcomités en andere organen zijn niet bindend.

  • 10. Het op grond van artikel 8.8, lid 1, ingestelde Subcomité Diensten en Investeringen kan besluiten nemen om vaststellingen te doen overeenkomstig artikel 17.39. Het op grond van artikel 8.8, lid 1, ingestelde Subcomité Financiële Diensten kan besluiten nemen om vaststellingen te doen overeenkomstig artikel 25.20. Die subcomités stellen die besluiten vast in onderlinge overeenstemming. Die besluiten zijn bindend voor de Partijen.

Artikel 40.4 Gemengd Parlementair Comité
  • 1. Er wordt een Gemengd Parlementair Comité opgericht. Het bestaat uit leden van het Europees Parlement en leden van het Congres van Chili.

  • 2. Het Gemengd Parlementair Comité stelt zijn eigen reglement van orde vast.

  • 3. Het Gemengd Parlementair Comité is een forum voor bijeenkomsten waarop van gedachten wordt gewisseld met het oog op de bevordering van de onderlinge betrekkingen. Het komt twee keer per jaar bijeen.

  • 4. Het Gemengd Parlementair Comité wordt ingelicht over de besluiten en aanbevelingen van de Gezamenlijke Raad.

  • 5. Het Gemengd Parlementair Comité kan aan de Gezamenlijke Raad aanbevelingen doen over de uitvoering van deze overeenkomst.

Artikel 40.5 Participatie van het maatschappelijk middenveld

Elke Partij bevordert de deelname van het maatschappelijk middenveld aan de uitvoering van deze overeenkomst, met name door interactie met de respectieve interne raadgevende groep, als bedoeld in artikel 40.6, en met het forum voor het maatschappelijk middenveld, als bedoeld in artikel 40.7.

Artikel 40.6 Interne raadgevende groepen
  • 1. Elke Partij stelt binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst een interne raadgevende groep samen of wijst die aan. Elke interne raadgevende groep bestaat uit een evenwichtige vertegenwoordiging van onafhankelijke maatschappelijke organisaties, waaronder niet-gouvernementele organisaties, vakbonden en bedrijfs- en werkgeversorganisaties. Daartoe stelt elke Partij haar eigen benoemingsregels vast om de samenstelling van de respectieve interne raadgevende groep te bepalen en actoren uit verschillende sectoren toegang tot de groep te bieden. Het lidmaatschap van elke interne raadgevende groep wordt periodiek vernieuwd, overeenkomstig de op grond van dit lid vastgestelde benoemingsregels.

  • 2. Elke Partij komt ten minste eenmaal per jaar met haar respectieve interne raadgevende groep bijeen om de uitvoering van deze overeenkomst te bespreken. Elke Partij kan standpunten of aanbevelingen van haar respectieve interne raadgevende groep in overweging nemen.

  • 3. Teneinde de bekendheid van haar respectieve interne raadgevende groep bij het publiek te bevorderen, publiceert elke Partij een lijst van organisaties die aan haar respectieve interne raadgevende groep deelnemen, alsook haar contactgegevens.

  • 4. De Partijen bevorderen interactie tussen de interne raadgevende groepen via passende middelen.

Artikel 40.7 Forum voor het maatschappelijk middenveld
  • 1. De Partijen bevorderen de regelmatige organisatie van een forum voor het maatschappelijk middenveld teneinde een dialoog over de uitvoering van deze overeenkomst te voeren.

  • 2. De Partijen beleggen de vergaderingen van het forum voor het maatschappelijk middenveld in onderling overleg. Als er een vergadering van het forum voor het maatschappelijk middenveld bijeen wordt geroepen, nodigt elke Partij onafhankelijke, op haar grondgebied gevestigde maatschappelijke organisaties uit, met inbegrip van de leden van haar respectieve interne raadgevende groep als bedoeld in artikel 40.6. Elke Partij bevordert een evenwichtige vertegenwoordiging, zodat niet-gouvernementele organisaties, vakbonden en bedrijfs- en werkgeversorganisaties kunnen deelnemen. Elke organisatie draagt de kosten in verband met haar deelname aan het forum voor het maatschappelijk middenveld.

  • 3. Vertegenwoordigers van de Partijen die deelnemen aan de Gezamenlijke Raad of het Gemengd Comité, nemen, waar passend, deel aan de vergaderingen van het forum voor het maatschappelijk middenveld. De Partijen publiceren gezamenlijk of afzonderlijk alle formele verklaringen die tijdens het forum voor het maatschappelijk middenveld zijn afgelegd.

HOOFDSTUK 41 ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 41.1 Definitie van de Partijen

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

a. „Partij”:
  • i. de Europese Unie of haar lidstaten of de Europese Unie en haar lidstaten, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden (de „EU-Partij”), of

  • ii. Chili; en

b. „Partijen”:

de EU-Partij en Chili.

Artikel 41.2 Territoriale toepassing
  • 1. Deze overeenkomst is van toepassing:

    • a. wat de EU-Partij betreft, op elk grondgebied waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn, onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden; en

    • b. wat Chili betreft, op het land-, zee- en luchtruim onder zijn soevereiniteit, en de exclusieve economische zone en het continentaal plat waarbinnen het soevereine rechten en jurisdictie uitoefent overeenkomstig het internationaal recht146) en het recht van Chili147).

    Verwijzingen naar „grondgebied” in deze overeenkomst worden overeenkomstig dit lid begrepen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald in deze overeenkomst.

  • 2. Wat betreft de bepalingen inzake de tariefbehandeling van goederen, met inbegrip van oorsprongsregels en de tijdelijke schorsing van een dergelijke behandeling, is deze overeenkomst ook van toepassing op die delen van het douanegebied van de Europese Unie in de zin van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad148), die niet onder lid 1, punt a), van dit artikel vallen.

Artikel 41.3 Nakoming van verplichtingen
  • 1. Elke Partij treft alle algemene en bijzondere maatregelen die nodig zijn om aan haar verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst te voldoen.

  • 2. Indien een Partij van oordeel is dat de andere Partij een verplichting uit hoofde van deel III van deze overeenkomst niet is nagekomen, zijn de specifieke mechanismen van dat deel van toepassing.

  • 3. Indien een van de Partijen van oordeel is dat de andere Partij een van de verplichtingen die in artikel 1.2, lid 2, of artikel 2.2, lid 1, als essentiële elementen zijn omschreven, niet is nagekomen, kan zij passende maatregelen nemen. Voor de toepassing van dit lid kunnen „passende maatregelen” de gehele of gedeeltelijke schorsing van deze overeenkomst omvatten.

  • 4. Indien een Partij van oordeel is dat de andere Partij een verplichting uit hoofde van deze overeenkomst, met uitzondering van die welke onder de leden 2 en 3 van dit artikel vallen, niet is nagekomen, stelt zij de andere Partij daarvan in kennis. De Partijen plegen onder auspiciën van de Gezamenlijke Raad overleg om tot een voor beide Partijen aanvaardbare oplossing te komen. De Gezamenlijke Raad streeft ernaar zo spoedig mogelijk tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen. Indien de Gezamenlijke Raad er niet in is geslaagd binnen 60 dagen na de datum van kennisgeving tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen, kan de kennisgevende Partij passende maatregelen nemen. Voor de toepassing van dit lid kunnen „passende maatregelen” de schorsing van uitsluitend de delen I, II en IV van deze overeenkomst omvatten.

  • 5. De in de leden 3 en 4 van dit artikel bedoelde „passende maatregelen” worden genomen met volledige inachtneming van het internationaal recht en staan in verhouding tot de niet-nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst. Voorrang moet worden gegeven aan maatregelen die de werking van deze overeenkomst het minst verstoren.

Artikel 41.4 Uitzonderingen op grond van veiligheidsoverwegingen
  • 1. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat:

    • a. een Partij verplicht wordt gegevens te verstrekken of toegang tot gegevens te bieden waarvan zij openbaarmaking in strijd acht met haar wezenlijke veiligheidsbelangen; of

    • b. een Partij belet wordt acties te ondernemen die die Partij nodig acht ter bescherming van haar wezenlijke veiligheidsbelangen en die:

      • i. verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie en oorlogstuig dan wel met dergelijke handel en transacties in andere goederen en materialen, diensten en technologie en met economische activiteiten die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting ten doel hebben;

      • ii. betrekking hebben op splijt- of fusiestoffen of op stoffen waaruit die kunnen worden vervaardigd; of

      • iii. in tijden van oorlog of een andere crisissituatie in de internationale betrekkingen worden genomen; of

    • c. een Partij belet wordt acties te ondernemen tot handhaving van de internationale vrede en veiligheid op grond van haar verplichtingen uit hoofde van het Handvest van de Verenigde Naties.

  • 2. Een Partij stelt het Gemengd Comité zo volledig mogelijk in kennis van acties die zij uit hoofde van lid 1, punten b) en c), onderneemt, evenals van de beëindiging van die acties.

Artikel 41.5 Inwerkingtreding en voorlopige toepassing
  • 1. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de derde maand volgende op de datum van de laatste kennisgeving waarbij de Partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van hun respectieve interne procedures voor de inwerkingtreding van deze overeenkomst.

  • 2. Niettegenstaande lid 1 kunnen de Partijen deze overeenkomst geheel of gedeeltelijk voorlopig toepassen overeenkomstig hun respectieve interne procedures.

  • 3. De voorlopige toepassing vangt aan op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de Partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van hun respectieve interne procedures, voor zover nodig, met inbegrip van de bevestiging door Chili van zijn instemming om de door de EU-Partij voorgestelde delen van deze overeenkomst voorlopig toe te passen.

  • 4. Elk van de Partijen kan de andere schriftelijk in kennis stellen van haar voornemen om de voorlopige toepassing van deze overeenkomst te beëindigen. De voorlopige toepassing eindigt op de eerste dag van de tweede maand volgend op die kennisgeving.

  • 5. Tijdens de voorlopige toepassing van deze overeenkomst kunnen de Gezamenlijke Raad en andere uit hoofde van deze overeenkomst opgerichte organen hun taken met betrekking tot bepalingen die voorlopig worden toegepast, uitoefenen. Alle besluiten die in de uitoefening van hun functies zijn genomen, zijn niet langer van kracht vanaf de datum waarop de voorlopige toepassing van deze overeenkomst wordt beëindigd overeenkomstig lid 4. De gevolgen in het verleden van besluiten die vóór die datum naar behoren ten uitvoer zijn gelegd, blijven onverlet.

  • 6. Indien een bepaling uit deze overeenkomst in overeenstemming met de leden 2 en 3 in afwachting van de inwerkingtreding van deze overeenkomst voorlopig wordt toegepast, wordt elke verwijzing in die bepaling naar de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst beschouwd als verwijzing naar de datum met ingang waarvan de partijen die bepaling overeenkomstig lid 3 toepassen.

  • 7. Kennisgevingen overeenkomstig dit artikel worden, wat de EU-Partij betreft, gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie en, wat Chili betreft, aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 41.6 Wijzigingen
  • 1. De Partijen kunnen schriftelijk overeenkomen deze overeenkomst te wijzigen. Wijzigingen treden op overeenkomstige wijze, overeenkomstig het bepaalde in artikel 41.5 in werking.

  • 2. Niettegenstaande lid 1 van dit artikel kan de Gezamenlijke Raad in de gevallen bedoeld in artikel 8.5, lid 1, punt a), en in artikel 41.9, lid 5, besluiten tot wijziging van deze overeenkomst vaststellen.

Artikel 41.7 Andere overeenkomsten
  • 1. De Associatieovereenkomst, met inbegrip van alle besluiten die uit hoofde van het institutionele kader daarvan zijn genomen, is na de inwerkingtreding van deze overeenkomst niet langer van kracht en wordt door deze overeenkomst vervangen.

  • 2. De Interimhandelsovereenkomst is na de inwerkingtreding van deze overeenkomst niet langer van kracht en wordt door deze overeenkomst vervangen.

  • 3. Verwijzingen naar de Associatieovereenkomst, met inbegrip van besluiten die uit hoofde van het institutionele kader daarvan zijn genomen, of naar de Interimhandelsovereenkomst in alle andere overeenkomsten en afspraken tussen de Partijen, worden opgevat als verwijzingen naar deze overeenkomst.

  • 4. De Partijen kunnen deze overeenkomst aanvullen door sluiting van specifieke overeenkomsten op alle samenwerkingsgebieden die binnen het toepassingsgebied van deel II van deze overeenkomst vallen. Dergelijke specifieke overeenkomsten vormen een integrerend onderdeel van de algemene bilaterale betrekkingen zoals die worden geregeld bij deze overeenkomst en maken deel uit van een gemeenschappelijk institutioneel kader.

  • 5. Bestaande bilaterale overeenkomsten die betrekking hebben op specifieke samenwerkingsgebieden die binnen het toepassingsgebied van deel II van deze overeenkomst vallen, worden geacht onderdeel te zijn van de algemene bilaterale betrekkingen zoals die worden geregeld bij deze overeenkomst, en vallen onder een gemeenschappelijk institutioneel kader.

  • 6. Bestaande overeenkomsten die onder het toepassingsgebied van deel III van deze overeenkomst vallen, verliezen hun geldigheid zodra deze overeenkomst in werking treedt.

  • 7. Na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden aanbevelingen of besluiten van de Handelsraad die is opgericht bij de Interimhandelsovereenkomst, geacht te zijn vastgesteld door de Gezamenlijke Raad die is ingesteld bij artikel 40.1 van deze overeenkomst. Aanbevelingen of besluiten van het Handelscomité dat is opgericht bij de Interimhandelsovereenkomst worden geacht te zijn vastgesteld door het Gemengd Comité dat is ingesteld bij artikel 40.2 van deze overeenkomst.

  • 8. Niettegenstaande lid 2 van dit artikel:

    • a. blijven de op grond van artikel 20.5 van de Interimhandelsovereenkomst genomen tijdelijke vrijwaringsmaatregelen die van kracht zijn op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, van toepassing tot hun natuurlijke vervaldatum;

    • b. blijven de op grond van afdeling C van hoofdstuk 5 van de Interimhandelsovereenkomst genomen bilaterale vrijwaringsmaatregelen die van kracht zijn op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, van toepassing tot hun natuurlijke vervaldatum;

    • c. worden de reeds op grond van artikel 26.22, lid 1, of artikel 31.5 van de Interimhandelsovereenkomst ingeleide geschillenbeslechtingsprocedures met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst voortgezet totdat zij zijn voltooid; en

    • d. blijft de bindende uitkomst van een op grond van artikel 26.22, lid 1, of artikel 31.5 van de Interimhandelsovereenkomst ingeleide geschillenbeslechtingsprocedure voor de Partijen bindend na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.

  • 9. De Partijen kunnen uit hoofde van deze overeenkomst geen geschillenbeslechtingsprocedure inleiden over aangelegenheden waarover een eindverslag van het panel uit hoofde van hoofdstuk 26 of hoofdstuk 31 van de Interimhandelsovereenkomst is opgesteld.

  • 10. Overgangsperioden die reeds geheel of gedeeltelijk zijn verstreken uit hoofde van de Interimhandelsovereenkomst worden in aanmerking genomen bij het bepalen van overgangsperioden uit hoofde van gelijkwaardige bepalingen van deze overeenkomst. Dergelijke overgangsperioden uit hoofde van deze overeenkomst worden berekend vanaf de datum van inwerkingtreding van de Interimhandelsovereenkomst.

  • 11. Procedurele termijnen die reeds geheel of gedeeltelijk zijn verstreken uit hoofde van de Interimhandelsovereenkomst worden in aanmerking genomen bij het bepalen van procedurele termijnen uit hoofde van gelijkwaardige bepalingen van deze overeenkomst.

  • 12. De Overeenkomst over de handel in wijn in bijlage V bij de Associatieovereenkomst („Wijnovereenkomst”) en de Overeenkomst over de handel in gedistilleerde dranken en gearomatiseerde dranken in bijlage VI bij de Associatieovereenkomst („Overeenkomst gedistilleerde dranken”)149), met inbegrip van alle aanhangsels, worden mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken daarvan integrerend deel uit, en wel als volgt:

    • a. verwijzingen in de Wijnovereenkomst en de Overeenkomst gedistilleerde dranken naar het mechanisme voor geschillenbeslechting als bedoeld in deel IV van de Associatieovereenkomst, alsook naar de in bijlage XVI bij de Associatieovereenkomst bedoelde gedragscode, moeten worden gelezen als verwijzingen naar het geschillenbeslechtingsmechanisme van hoofdstuk 38 en naar de gedragscode als bedoeld in bijlage 38-B bij deze overeenkomst;

    • b. verwijzingen naar de Gemeenschap in de Wijnovereenkomst en de Overeenkomst gedistilleerde dranken moeten worden gelezen als verwijzingen naar de EU-Partij;

    • c. verwijzingen in de Wijnovereenkomst en de Overeenkomst gedistilleerde dranken naar het bij de Associatieovereenkomst opgerichte Associatiecomité moeten worden gelezen als verwijzingen naar het op grond van artikel 40.2 van deze overeenkomst ingestelde Gemengd Comité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken;

    • d. verwijzingen in de Wijnovereenkomst en de Overeenkomst gedistilleerde dranken naar bijlage IV bij de Associatieovereenkomst moeten worden gelezen als verwijzingen naar hoofdstuk 13 van deze overeenkomst;

    • e. voor alle duidelijkheid: het Gemengd Comité dat is opgericht bij artikel 30 van de Wijnovereenkomst en het Gemengd Comité dat is opgericht bij artikel 17 van de Overeenkomst gedistilleerde dranken moeten blijven bestaan en de in artikel 29 van de Wijnovereenkomst en artikel 16 van de Overeenkomst gedistilleerde dranken genoemde taken blijven uitoefenen;

    • f. voor alle duidelijkheid: artikel 41.11, lid 2, van deze overeenkomst is van toepassing op de Wijnovereenkomst en op de Overeenkomst gedistilleerde dranken; en

    • g. de in deze overeenkomst opgenomen Wijnovereenkomst en Overeenkomst gedistilleerde dranken worden geacht alle wijzigingen van de Wijnovereenkomst en de Overeenkomst gedistilleerde dranken, zoals opgenomen in de Interimhandelsovereenkomst, te omvatten.

  • 13. Elk besluit dat is genomen uit hoofde van het institutionele kader van de Associatieovereenkomst betreffende de Wijnovereenkomst of de Overeenkomst gedistilleerde dranken dat van kracht is bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst, wordt geacht te zijn vastgesteld door het op grond van artikel 40.2 van deze overeenkomst ingestelde Gemengd Comité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken.

  • 14. De Partijen kunnen de aanhangsels van de Wijnovereenkomst en de Overeenkomst gedistilleerde dranken, zoals die zijn opgenomen, wijzigen door middel van een briefwisseling.150)

Artikel 41.8 Bijlagen, aanhangsels, protocollen, noten en voetnoten

De bijlagen, aanhangsels, protocollen, noten en voetnoten bij deze overeenkomst vormen daarvan een integrerend onderdeel.

Artikel 41.9 Toekomstige toetredingen tot de Europese Unie
  • 1. De EU-Partij stelt Chili in kennis van elk verzoek van een derde land om toetreding tot de Europese Unie.

  • 2. De EU-Partij stelt Chili in kennis van de datum van ondertekening en van de inwerkingtreding van het verdrag tot toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Europese Unie („Toetredingsverdrag”).

  • 3. Een nieuwe lidstaat treedt tot deze overeenkomst toe onder de door de Gezamenlijke Raad vastgestelde voorwaarden. Die toetreding wordt van kracht op de datum van toetreding van de nieuwe lidstaat tot de Europese Unie.

  • 4. Niettegenstaande lid 3 van dit artikel is deel III van deze overeenkomst tussen de nieuwe lidstaat en Chili van toepassing vanaf de datum van toetreding van die nieuwe lidstaat tot de Europese Unie.

  • 5. Teneinde de uitvoering van lid 4 van dit artikel te vergemakkelijken, onderzoekt het Gemengd Comité vanaf de datum van ondertekening van een Toetredingsverdrag de eventuele gevolgen van de toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Europese Unie voor deze overeenkomst, op grond van artikel 8.6, lid 1, punt f). De Gezamenlijke Raad stelt een besluit vast over eventueel noodzakelijke wijzigingen van de bijlagen bij deze overeenkomst en over andere noodzakelijke aanpassingen, waaronder overgangsmaatregelen. Besluiten van de Gezamenlijke Raad die op grond van dit lid zijn vastgesteld, worden van kracht op de datum van toetreding van die nieuwe lidstaat tot de Europese Unie.

Artikel 41.10 Particuliere rechten
  • 1. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst wordt aldus uitgelegd dat daaraan rechtstreeks rechten kunnen worden ontleend of dat zij rechtstreeks verplichtingen bevat voor personen, anders dan rechten en verplichtingen die tussen de Partijen in het leven zijn geroepen uit hoofde van internationaal publiekrecht, of dat op deze overeenkomst een rechtstreeks beroep kan worden gedaan in de rechtsorde van de Partijen.

  • 2. Een Partij voorziet uit hoofde van zijn interne recht niet in een recht om tegen de andere Partij in rechte op te treden op grond van het feit dat een maatregel van de andere Partij onverenigbaar is met deze overeenkomst.

Artikel 41.11 Verwijzingen naar wetten en andere overeenkomsten
  • 1. Tenzij anders is bepaald, worden verwijzingen in deze overeenkomst naar de wet- en regelgeving van een Partij geacht tevens betrekking te hebben op alle eventuele wijzigingen daarvan.

  • 2. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, worden onder de internationale overeenkomsten waarnaar in deze overeenkomst wordt verwezen of die daarin geheel of gedeeltelijk worden opgenomen, tevens de wijzigingen daarvan of de vervolgovereenkomsten die voor beide Partijen op of na de datum van ondertekening van deze overeenkomst in werking treden, begrepen.

  • 3. Indien zich naar aanleiding van wijzigingen of vervolgovereenkomsten als bedoeld in lid 2 vraagstukken met betrekking tot de uitvoering of de toepassing van deze overeenkomst voordoen, kunnen de Partijen op verzoek van een Partij overleg met elkaar plegen om tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen.

Artikel 41.12 Looptijd

Deze overeenkomst blijft gedurende onbepaalde tijd van kracht.

Artikel 41.13 Beëindiging

Niettegenstaande artikel 41.12 kan een Partij de andere Partij in kennis stellen van haar voornemen om deze overeenkomst te beëindigen. Kennisgevingen overeenkomstig dit artikel worden, wat de EU-Partij betreft, gericht aan de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie en, wat Chili betreft, aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De beëindiging gaat in zes maanden na de datum van die kennisgeving.

Artikel 41.14 Authentieke teksten

Deze overeenkomst is in tweevoud opgesteld in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, waarbij alle teksten gelijkelijk authentiek zijn.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.



Protocol bij de Geavanceerde Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds inzake de voorkoming en bestrijding van corruptie

AFDELING I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Doelstellingen
  • 1. De Partijen verzekeren dat zij zich zullen inzetten om corruptie in de internationale handel en investeringen te voorkomen en te bestrijden en herinneren eraan dat corruptie goed bestuur en economische ontwikkeling ondermijnt en de internationale concurrerende omstandigheden verstoort.

  • 2. De Partijen erkennen dat corruptie de handel ongunstig kan beïnvloeden, doordat corruptie de mogelijkheden voor markttoegang in het gedrang kan brengen en verbintenissen gericht op het creëren van een gelijk speelveld kan uithollen. Corruptie treft ook investeerders en ondernemingen die willen deelnemen aan handel en investeringen.

  • 3. De Partijen erkennen dat corruptie een transnationale kwestie is en samenhangt met andere vormen van transnationale en economische criminaliteit, waaronder het witwassen van geld, en die moet worden aangepakt met een multidisciplinaire benadering en nauwe samenwerking op internationaal niveau.

  • 4. De Partijen erkennen de noodzaak om integriteit op te bouwen en de transparantie in zowel de publieke als de particuliere sector te vergroten, en erkennen dat elke sector complementaire verantwoordelijkheden heeft met betrekking tot corruptiebestrijding.

  • 5. De Partijen erkennen het belang van de werkzaamheden van internationale en regionale organisaties, waaronder de VN, de WTO, de OESO, de Financiële-actiegroep (FATF), de Raad van Europa en de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), ter voorkoming en bestrijding van corruptie in aangelegenheden die van invloed zijn op de internationale handel en investeringen, en verbinden zich er derhalve toe samen te werken om passende initiatieven aan te moedigen en te ondersteunen.

  • 6. De Partijen herhalen hun gezamenlijke toezegging in het kader van duurzameontwikkelingsdoelstelling 16 om corruptie en omkoping in al hun vormen aanzienlijk terug te dringen.

  • 7. De Partijen erkennen het belangrijke werk van de Werkgroep corruptiebestrijding van de G20.

  • 8. Het doel van dit protocol is een bilateraal kader vast te stellen van verbintenissen ter bestrijding en voorkoming van corruptie in relatie tot handel en investeringen in de betrekkingen tussen de Partijen.

  • 9. De Partijen erkennen dat de beschrijving van strafbare feiten die overeenkomstig dit protocol zijn vastgesteld of gehandhaafd, en van de toepasselijke juridische verweermiddelen of rechtsbeginselen die de rechtmatigheid van gedragingen bepalen, voorbehouden is aan het recht van elke Partij, en dat die strafbare feiten moeten worden vervolgd en bestraft overeenkomstig het recht van elke Partij.

Artikel 2 Toepassingsgebied:

Dit protocol is van toepassing op corruptie met betrekking tot aangelegenheden die onder deel III van deze overeenkomst vallen.

Artikel 3 Verhouding tot andere overeenkomsten

Niets in dit protocol doet afbreuk aan de rechten of verplichtingen van de Partijen uit hoofde van andere verdragen, zoals het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC), het OESO-Verdrag inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties, vastgesteld te Parijs op 21 november 1997, het Inter-Amerikaans Verdrag tegen corruptie, vastgesteld te Caracas op 29 maart 1996, en de desbetreffende door de Raad van Europa vastgestelde rechtsinstrumenten.

AFDELING II MAATREGELEN TER BESTRIJDING VAN CORRUPTIE

Artikel 4 Actieve en passieve omkoping van ambtenaren

De Partijen erkennen het belang van de bestrijding van actieve en passieve omkoping van ambtenaren met betrekking tot handel en investeringen. Daartoe bevestigen de Partijen met name nogmaals hun verbintenissen uit hoofde van de Artikelen 15 en 16 van het UNCAC om de wetgevende en andere maatregelen vast te stellen of te handhaven die nodig kunnen zijn om de actieve en passieve omkoping van ambtenaren en de actieve omkoping van buitenlandse ambtenaren en functionarissen van internationale publiekrechtelijke organisaties, indien opzettelijk gepleegd, als strafbare feiten aan te merken. De Partijen bevestigen ook nogmaals hun verbintenis om te overwegen de wetgevings- en andere maatregelen vast te stellen die nodig kunnen zijn om de passieve omkoping van buitenlandse ambtenaren en functionarissen van internationale publiekrechtelijke organisaties, indien opzettelijk gepleegd, als strafbare feiten aan te merken.

Artikel 5 Actieve en passieve omkoping in de particuliere sector
  • 1. De Partijen erkennen het belang van de bestrijding van actieve en passieve omkoping van ambtenaren met betrekking tot handel en investeringen in de particuliere sector. Daartoe bevestigen de Partijen nogmaals hun toezegging uit hoofde van Artikel 21 van het UNCAC om te overwegen de wetgevende en andere maatregelen vast te stellen die nodig kunnen zijn om actieve en passieve omkoping in de particuliere sector strafbaar te stellen wanneer die vormen van omkoping opzettelijk zijn gepleegd in het kader van economische, financiële of commerciële activiteiten.

  • 2. De Partijen erkennen de schadelijke gevolgen van faciliterende betalingen aan ambtenaren, aangezien daardoor de inspanningen ter bestrijding van corruptie worden ondermijnd en omkoping in de hand wordt gewerkt. Daarom bevestigen de Partijen nogmaals hun verbintenissen uit hoofde van Artikel 12, lid 4, van het UNCAC om niet toe te staan dat uitgaven in de vorm van steekpenningen fiscaal aftrekbaar zijn, net als, waar passend, andere uitgaven die corrupt gedrag stimuleren.

Artikel 6 Corruptie en witwassen van geld

De Partijen erkennen het onderlinge verband tussen corruptie en het witwassen van geld en bevestigen opnieuw hun verbintenissen uit hoofde van Artikel 23 van het UNCAC.

Artikel 7 Aansprakelijkheid van rechtspersonen

De Partijen erkennen dat het vestigen van de aansprakelijkheid van rechtspersonen en het beschikbaar maken van doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties noodzakelijk zijn om de wereldwijde bestrijding van corruptie in de internationale handel en investeringen vooruit te helpen. Daartoe bevestigen de Partijen nogmaals hun verbintenissen uit hoofde van Artikel 26 van het UNCAC.

AFDELING III MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN CORRUPTIE IN DE PARTICULIERE SECTOR

Artikel 8 Verantwoord ondernemerschap
  • 1. De Partijen erkennen het belang van preventieve maatregelen en verantwoord ondernemerschap bij het voorkomen van corruptie, met inbegrip van verplichtingen in verband met de rapportage van financiële en niet-financiële informatie en het toepassen van maatschappelijk verantwoorde bedrijfspraktijken.

  • 2. De Partijen erkennen dat bij het overwegen van maatregelen uit hoofde van lid 1 rekening moet worden gehouden met de behoeften en beperkingen van kleine en middelgrote ondernemingen.

  • 3. De Partijen spreken opnieuw hun steun uit voor de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen met betrekking tot de bestrijding van corruptie.

Artikel 9 Financiële verslaglegging
  • 1. In overeenstemming met hun verbintenissen uit hoofde van het UNCAC erkennen de Partijen het belang van het verbeteren van de boekhoud- en auditnormen in de particuliere sector als een manier om corruptie te voorkomen.

  • 2. Elke Partij overweegt met name de volgende maatregelen om dat doel te bereiken:

    • a. particuliere ondernemingen aanmoedigen tot het nemen van maatregelen om corruptie te voorkomen en op te sporen, rekening houdend met hun structuur en omvang, en met name de specifieke behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen; dergelijke maatregelen kunnen de naleving van een code voor corporate governance, een interne auditfunctie of toereikende interne controles omvatten; en

    • b. verplicht stellen dat de boekhouding en financiële overzichten van die particuliere ondernemingen aan passende audit- en certificeringsprocedures worden onderworpen.

  • 3. Elke Partij neemt overeenkomstig haar wet- en regelgeving alle maatregelen die nodig kunnen zijn met betrekking tot de openbaarmaking van financiële overzichten en de handhaving van de normen voor financiële verslaglegging en accountantscontrole.

  • 4. Elke Partij moet overwegen maatregelen vast te stellen of te handhaven om externe accountants aan te moedigen aan de bevoegde autoriteiten verslag uit te brengen van alle handelingen die naar hun oordeel een strafbaar feit als bedoeld in de Artikelen 4, 5 en 6 zouden kunnen vormen. Indien een dergelijke melding op grond van haar wetgeving vereist is, zorgt de Partij ervoor dat de externe accountants die die meldingen redelijkerwijs en te goeder trouw doen, worden beschermd tegen gerechtelijke stappen wegens schending van contractuele of wettelijke beperkingen op de openbaarmaking van informatie.

Artikel 10 Transparantie in de particuliere sector
  • 1. De Partijen erkennen dat transparantie kan bijdragen tot het ontmoedigen van corruptie met betrekking tot handel en investeringen, en herinneren daartoe aan hun verbintenissen uit hoofde van Artikel 12, lid 2, van het UNCAC, met name met betrekking tot de volgende maatregelen ter verwezenlijking van de doelstelling om te zorgen voor meer transparantie in de particuliere sector die betrokken is bij commerciële activiteiten met betrekking tot handel en investeringen uit hoofde van deel III van deze overeenkomst:

    • a. het bevorderen van de ontwikkeling van normen en procedures gericht op het waarborgen van de integriteit van relevante particuliere instellingen, met inbegrip van gedragscodes voor de correcte, eerzame en adequate uitoefening van de zakelijke en overige activiteiten van alle relevante beroepsgroepen en het voorkomen van belangenconflicten, en voor het bevorderen van goede commerciële praktijken door de bedrijven onderling en in hun contractuele zakelijke relaties met de staat;

    • b. het voorkomen van misbruik van regelgeving voor particuliere instellingen, met inbegrip van procedures inzake subsidies en vergunningen die door overheidsinstanties worden verleend voor commerciële activiteiten; en

    • c. het bevorderen van maatregelen ter voorkoming van belangenconflicten door, waar passend en gedurende een redelijke termijn, beperkingen te stellen aan de professionele activiteiten van voormalig ambtenaren of aan het door de particuliere sector in dienst nemen van ambtenaren na hun vrijwillig ontslag of pensionering, indien dergelijke activiteiten of dienstbetrekkingen direct verband houden met de functies die door dergelijke ambtenaren werden bekleed of waarop zij toezicht hielden tijdens hun ambt.

  • 2. Elke Partij moedigt beursgenoteerde ondernemingen, banken en verzekeringsmaatschappijen aan om verslag uit te brengen over de maatregelen die zij hebben genomen ter voorkoming en bestrijding van corruptie. Elke Partij neemt de nodige maatregelen met betrekking tot de openbaarmaking van dergelijke verslagen.

Artikel 11 Maatregelen ter voorkoming van het witwassen van geld
  • 1. De Partijen erkennen het belang van het voorkomen van het witwassen van geld en de mogelijke gevolgen daarvan voor handel en investeringen, en bevestigen dat zij zich ertoe verbinden een alomvattende interne regelgevings- en toezichtregeling voor financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen vast te stellen of te handhaven, in overeenstemming met de bestaande verbintenissen uit hoofde van het UNCAC en de aanbevelingen van de FATF. De Partijen bevorderen de uitvoering van FATF-aanbeveling 24 inzake de transparantie en de uiteindelijk begunstigden van rechtspersonen, en aanbeveling 25 inzake de transparantie en de uiteindelijk begunstigden van juridische constructies.

  • 2. Overeenkomstig de in lid 1 bedoelde verbintenissen, aanbevelingen en beginselen handhaaft of neemt een partij maatregelen die:

    • a. ervoor zorgen dat haar wet- en regelgeving een definitie van „uiteindelijk begunstigde” kent die natuurlijke personen omvat die uiteindelijk eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over een afnemer en natuurlijke personen namens wie een transactie wordt uitgevoerd; daaronder moeten ook de personen vallen die de uiteindelijke feitelijke zeggenschap over een rechtspersoon of juridische constructie uitoefenen;

    • b. ervoor zorgen dat binnen hun grondgebied opgerichte vennootschappen of andere juridische entiteiten toereikende, accurate en actuele informatie over wie hun uiteindelijk begunstigden zijn, inwinnen en bijhouden, waaronder gedetailleerde gegevens over de door de uiteindelijk begunstigden gehouden economische belangen;

    • c. ervoor zorgen dat trustees van express trusts toereikende, nauwkeurige en actuele informatie over hun uiteindelijk begunstigden bijhouden, met inbegrip van informatie over de instellers, de eventuele protector, de trustees, de begunstigden of klassen van begunstigden, en elke andere natuurlijke persoon die de uiteindelijke feitelijke zeggenschap over de trust uitoefent; die maatregelen moeten ook gelden voor andere juridische constructies met een soortgelijke structuur of functie als express trusts;

    • d. financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen verplichten de klant te identificeren en de identiteit van die klant te verifiëren, alsook de uiteindelijk begunstigde te identificeren en redelijke maatregelen te nemen om de identiteit van de uiteindelijk begunstigde te verifiëren, zodat de financiële instelling of de aangewezen niet-financiële onderneming of beroepsbeoefenaar ervan overtuigd is te weten wie de uiteindelijk begunstigde is; voor de „aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen” wordt de definitie in de FATF-aanbevelingen gevolgd;

    • e. mechanismen invoeren om te waarborgen dat de relevante autoriteiten als omschreven in hun wet- en regelgeving tijdig toegang hebben tot informatie over uiteindelijk begunstigden;

    • f. ervoor zorgen dat haar bevoegde autoriteiten tijdig en doeltreffend deelnemen aan de uitwisseling van informatie over uiteindelijk begunstigden met hun internationale tegenhangers,

    • g. financiële instellingen en aangewezen niet-financiële ondernemingen en beroepen ertoe verplichten verscherpte zorgvuldigheidsonderzoeken uit te voeren, met name ten aanzien van politiek prominente personen, waaronder personen worden verstaan die op het grondgebied van een van de Partijen of op internationaal niveau prominente publieke posities bekleden of hebben bekleed, alsook hun familieleden en nauwe zakenrelaties; en

    • h. zorgen voor een doeltreffend toezicht op de naleving van de bovengenoemde verplichtingen, met inbegrip van de vaststelling en handhaving van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties voor niet-naleving.

AFDELING IV MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN CORRUPTIE IN DE PUBLIEKE SECTOR

Artikel 12 Gedrag van ambtenaren
  • 1. De Partijen erkennen het belang van de beginselen inzake gedrag voor overheidsfunctionarissen van de economische samenwerking Azië-Stille Oceaan (APEC), aangenomen op 3 juli 2007, voor Chili, en Aanbeveling nr. R (2000) 10 van de Raad van Europa inzake gedragscodes voor ambtenaren, aangenomen op 11 mei 2000, voor de EU-Partij.

  • 2. De Partijen bevestigen nogmaals hun verbintenissen uit hoofde van Artikel 8 van het UNCAC, waaronder de toepassing van gedragscodes of -normen voor ambtenaren, het voor ambtenaren gemakkelijker maken om corrupte handelingen bij de bevoegde autoriteiten te melden, het verplichten van ambtenaren om bij de bevoegde autoriteiten verklaringen af te leggen over mogelijke belangenconflicten, en het nemen van maatregelen die voorzien in disciplinaire of andere maatregelen tegen ambtenaren die dergelijke codes of normen schenden.

Artikel 13 Transparantie in het openbaar bestuur
  • 1. De Partijen benadrukken het belang van transparantie in het openbaar bestuur om corruptie met betrekking tot handel en investeringen te voorkomen en komen overeen transparantie te bevorderen in overeenstemming met de specifieke en horizontale bepalingen, zoals bedoeld in deel III van deze overeenkomst, met inbegrip van met name bepalingen inzake handelsbevordering, overheidsopdrachten, interne regelgeving en algemene transparantie.

  • 2. De Partijen bevestigen nogmaals hun verbintenissen uit hoofde van Artikel 13, lid 2, van het UNCAC om passende maatregelen te nemen teneinde te waarborgen dat hun instanties voor corruptiebestrijding bekend zijn bij het publiek en om de toegang tot die instanties voor het melden van voorvallen mogelijk te maken.

Artikel 14 Participatie van het maatschappelijk middenveld
  • 1. De Partijen erkennen het belang van de participatie van het maatschappelijk middenveld bij het voorkomen en bestrijden van corruptie in de internationale handel en investeringen, alsook de noodzaak om het publiek bewuster te maken van het bestaan, de oorzaken, de ernst en het gevaar van corruptie. Daartoe bevestigen zij nogmaals hun toezeggingen uit hoofde van Artikel 13, lid 1, van het UNCAC, met name de toezegging om passende maatregelen te nemen ter bevordering van de actieve deelname van personen en groepen buiten de publieke sector, zoals het maatschappelijk middenveld, niet-gouvernementele organisaties en gemeenschapsorganisaties.

  • 2. De partijen nemen daarbij in het bijzonder de volgende maatregelen in overweging:

    • a. het opzetten van openbare voorlichtingsactiviteiten en openbare onderwijsprogramma’s die ertoe bijdragen dat corruptie niet wordt getolereerd, en

    • b. het vaststellen of handhaven van maatregelen die de vrijheid om informatie over corruptie te zoeken, te ontvangen, te publiceren en te verspreiden, eerbiedigen, bevorderen en beschermen.

Artikel 15 Bescherming van melders

De Partijen bevestigen nogmaals hun verbintenis uit hoofde van Artikel 33 van het UNCAC inzake de bescherming van melders tegen elke vorm van ongerechtvaardigde behandeling.

AFDELING V MECHANISME VOOR GESCHILLENBESLECHTING

Artikel 16 Geschillenbeslechting
  • 1. De Partijen doen door middel van dialoog, overleg, uitwisseling van informatie en samenwerking al het mogelijke om eventuele meningsverschillen tussen de Partijen over de interpretatie of de toepassing van dit protocol aan te pakken.

  • 2. In geval van onenigheid tussen de Partijen over de interpretatie of de toepassing van dit protocol maken de Partijen uitsluitend gebruik van de geschillenbeslechtingsprocedures zoals die uit hoofde van de Artikelen 17 en 18 zijn vastgelegd.

Artikel 17 Overleg
  • 1. Een Partij (de „verzoekende Partij”) kan op elk moment vragen om overleg met de andere Partij (de „antwoordende Partij”) over aangelegenheden betreffende de interpretatie of de toepassing van dit protocol door een schriftelijk verzoek in te dienen bij het overeenkomstig Artikel 19, lid 3, aangewezen contactpunt van de antwoordende Partij. In het verzoek worden de redenen voor het verzoek om overleg vermeld, met inbegrip van een voldoende specifieke beschrijving van de aangelegenheid in kwestie en het verband ervan met de bepalingen van dit protocol.

  • 2. Tenzij met de verzoekende Partij anders is overeengekomen, komt de antwoordende Partij uiterlijk tien dagen na de datum van indiening van het in lid 1 bedoelde verzoek met een schriftelijk antwoord.

  • 3. Tenzij zij anders overeenkomen, beginnen de Partijen uiterlijk 30 dagen na de datum van indiening van het verzoek met overleg.

  • 4. Het overleg kan plaatsvinden op een fysieke locatie of met behulp van alle technologische middelen waarover de Partijen beschikken. Indien het overleg op een fysieke locatie plaatsvindt, is die locatie op het grondgebied van de antwoordende Partij, tenzij de Partijen anders overeenkomen.

  • 5. Tijdens het overleg:

    • a. verstrekken de Partijen voldoende informatie om een volledig onderzoek van de aangelegenheid mogelijk te maken, en

    • b. behandelen de Partijen alle in de loop van het overleg uitgewisselde informatie vertrouwelijk.

  • 6. De Partijen treden in overleg om tot een wederzijds bevredigende oplossing van de aangelegenheid te komen, rekening houdend met de mogelijkheden tot samenwerking dienaangaande.

  • 7. Indien de Partijen niet in staat zijn de kwestie binnen 60 dagen nadat het verzoek om overleg op grond van lid 1 is ingediend, op te lossen overeenkomstig de leden 3 tot en met 6, kan elke Partij, door een schriftelijk verzoek in te dienen bij het overeenkomstig Artikel 19, lid 3, aangewezen contactpunt van de andere Partij, verzoeken het in Artikel 19 bedoelde Subcomité voor Corruptiebestrijding op het gebied van handel en investeringen bijeen te roepen om de kwestie te onderzoeken. Het Subcomité voor Corruptiebestrijding op het gebied van handel en investeringen komt onverwijld bijeen en streeft ernaar overeenstemming te bereiken over een oplossing van de kwestie.

  • 8. Elke Partij of het op grond van lid 7 ingeschakelde Subcomité voor Corruptiebestrijding op het gebied van handel en investeringen kan, waar passend, het advies van de in Artikel 40.6 van deze overeenkomst bedoelde interne adviesgroepen of ander deskundig advies inwinnen.

  • 9. Indien de Partijen de kwestie oplossen, documenteren zij alle resultaten, met inbegrip van, waar passend, specifieke stappen en termijnen waarover overeenstemming is bereikt. De Partijen maken die resultaten toegankelijk voor het publiek, tenzij zij anders overeenkomen.

Artikel 18 Deskundigenpanel
  • 1. Indien binnen 60 dagen na de indiening van een schriftelijk verzoek om behandeling van de aangelegenheid door het Subcomité voor Corruptiebestrijding op het gebied van handel en investeringen op grond van Artikel 17, lid 7, of, in afwezigheid van een desbetreffend verzoek, binnen 120 dagen na de indiening van een schriftelijk verzoek om overleg op grond van Artikel 17, lid 1, geen wederzijds bevredigende oplossing is bereikt, kan een Partij, door een schriftelijk verzoek in te dienen bij het overeenkomstig Artikel 19, lid 3, aangewezen contactpunt van de andere Partij, verzoeken om de instelling een deskundigenpanel dat de aangelegenheid moet onderzoeken. In het verzoek moet zij de redenen voor het verzoek om instelling van een deskundigenpanel vermelden, met inbegrip van een beschrijving van de aangelegenheid in kwestie, en uitleggen in welke zin die aangelegenheid een inbreuk vormt op de bepalingen van dit protocol die zij van toepassing acht.

  • 2. Tenzij in dit Artikel anders is bepaald, zijn de Artikelen 38.6 en 38.10, Artikel 38.13, lid 6, Artikel 38.14, lid 1, de Artikelen 38.15 en 38.19, Artikel 38.20, lid 2, de Artikelen 38.21, 38.22, 38.24, 38.32, 38.33, 38.34 en 38.35 van deze overeenkomst, alsook de bijlagen 38-A en 38-B bij deze overeenkomst, van overeenkomstige toepassing op dit protocol.

  • 3. Tijdens zijn eerste vergadering beveelt het Subcomité voor Corruptiebestrijding op het gebied van Handel en Investeringen het Gemengd Comité aan een lijst op te stellen van ten minste 15 personen die bereid en in staat zijn om zitting te nemen in het deskundigenpanel. De lijst bestaat uit drie deellijsten:

    • a. een deellijst van personen die op basis van voorstellen van de EU-Partij is opgesteld;

    • b. een deellijst van personen die op basis van voorstellen van Chili is opgesteld, en

    • c. een deellijst van personen die geen onderdaan van een van de Partijen zijn en die bereid zijn om als voorzitter van het deskundigenpanel te fungeren.

      Elke Partij draagt ten minste vijf personen voor haar eigen deellijst voor. De Partijen kiezen ook ten minste vijf personen voor de deellijst van voorzitters. Het Gemengd Comité ziet erop toe dat elke deellijst actueel wordt gehouden en dat die ten minste vijf personen bevat.

  • 4. De in lid 3 bedoelde personen beschikken over gespecialiseerde kennis of deskundigheid op gebieden die onder dit protocol vallen of over de beslechting van geschillen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten. Zij zijn onafhankelijk, treden op persoonlijke titel op, nemen van geen enkele organisatie of overheid instructies met betrekking tot het onderwerp van het geschil aan, zijn niet verbonden aan de overheid van een van de Partijen en nemen bijlage 38-B in acht.

  • 5. Indien het deskundigenpanel is samengesteld volgens de procedures van Artikel 38.6, leden 3 en 4, van deze overeenkomst, worden de deskundigen geselecteerd uit de relevante personen op de in lid 3 van dit Artikel bedoelde deellijsten.

  • 6. Tenzij de Partijen binnen vijf dagen na de datum van instelling van het deskundigenpanel, zoals gedefineerd in Artikel 38.6, lid 5 van deze overeenkomst, anders overeenkomen, luidt het mandaat als volgt:

    „het onderzoeken, in het licht van de relevante bepalingen van het Protocol inzake de voorkoming en bestrijding van corruptie van de geavanceerde kaderovereenkomst, van de aangelegenheid waarnaar wordt verwezen in het verzoek om instelling van het deskundigenpanel op grond van Artikel 17 van dat protocol, en het uitbrengen van een verslag, overeenkomstig dat Artikel, met zijn bevindingen en aanbevelingen voor de oplossing van de aangelegenheid”.

  • 7. Met betrekking tot aangelegenheden die verband houden met de bestaande internationale overeenkomsten, aanbevelingen of beginselen als bedoeld in dit protocol, moet het deskundigenpanel indien relevant informatie inwinnen bij de relevante organisaties of organen. Dergelijke informatie wordt aan de Partijen verstrekt, zodat zij daarover opmerkingen kunnen maken.

  • 8. Het deskundigenpanel legt de bepalingen van dit protocol uit volgens de gebruikelijke regels voor de interpretatie van het internationaal publiekrecht, met inbegrip van die welke in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht zijn neergelegd.

  • 9. Het deskundigenpanel legt de Partijen een tussentijds verslag en een eindverslag voor met daarin de bevindingen van de feiten, de toepasselijkheid van de desbetreffende bepalingen en de motivering van die bevindingen, alsook de conclusies en de aanbevelingen van het panel.

  • 10. Het deskundigenpanel legt binnen 100 dagen na de datum waarop het is ingesteld zijn tussentijds verslag aan de Partijen voor. Indien het deskundigenpanel van oordeel is dat die termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het deskundigenpanel de Partijen daarvan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het deskundigenpanel voornemens is zijn tussentijds verslag voor te leggen. De in dit lid genoemde termijnen kunnen in onderlinge overeenstemming tussen de Partijen worden verlengd.

  • 11. Elke Partij kan binnen 25 dagen na de datum waarop het deskundigenpanel het tussentijds verslag heeft voorgelegd, bij het panel een met redenen omkleed verzoek om herziening van bepaalde aspecten van het tussentijds verslag indienen. Een Partij kan binnen 15 dagen na de datum van indiening van dat verzoek van de andere Partij haar opmerkingen over het verzoek kenbaar maken.

  • 12. Na die opmerkingen in overweging te hebben genomen, stelt het deskundigenpanel het eindverslag op. Indien binnen de in lid 11 van dit Artikel bedoelde termijn geen verzoek als bedoeld in dat lid wordt ingediend, wordt het tussentijds verslag het eindverslag van het deskundigenpanel.

  • 13. Het deskundigenpanel legt binnen 175 dagen na de datum waarop het is ingesteld zijn eindverslag aan de Partijen voor. Indien het deskundigenpanel van oordeel is dat die termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het panel de Partijen daarvan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het deskundigenpanel voornemens is zijn eindverslag voor te leggen. De in dit lid genoemde termijnen kunnen in onderlinge overeenstemming tussen de Partijen worden verlengd.

  • 14. In het eindverslag wordt elk schriftelijk verzoek van de Partijen met betrekking tot het tussentijds verslag besproken en wordt duidelijk ingegaan op de opmerkingen van de Partijen.

  • 15. De Partijen maken het eindverslag openbaar binnen 15 dagen na de datum waarop het door het deskundigenpanel is voorgelegd.

  • 16. Indien het deskundigenpanel in het eindverslag vaststelt dat de antwoordende Partij haar verplichtingen uit hoofde van dit protocol niet is nagekomen, bespreken de Partijen passende maatregelen die moeten worden genomen, rekening houdend met het verslag en de aanbevelingen van het deskundigenpanel. De antwoordende Partij stelt haar interne adviesgroep zoals bedoeld in Artikel 40.6 van deze overeenkomst, en de andere Partij uiterlijk drie maanden nadat het eindverslag op grond van lid 15 van dit Artikel openbaar is gemaakt in kennis van haar besluiten over de te nemen maatregelen.

  • 17. Het Subcomité voor Corruptiebestrijding op het gebied van Handel en Investeringen houdt toezicht op de opvolging van het verslag van het deskundigenpanel en de aanbevelingen daarvan. De in Artikel 40.6 van deze overeenkomst bedoelde interne adviesgroepen kunnen in dat verband opmerkingen indienen bij het Subcomité voor Corruptiebestrijding op het gebied van Handel en Investeringen.

Artikel 19 Subcommissie voor Corruptiebestrijding op het gebied van Handel en Investeringen
  • 1. Het op grond van Artikel 8.8, lid 1 van deze overeenkomst opgerichte Subcomité voor Corruptiebestrijding op het gebied van Handel en Investeringen (het „subcomité”) bestaat uit vertegenwoordigers van elke Partij, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kwesties die tijdens een bepaalde zitting moeten worden behandeld. De vertegenwoordigers van Chili zijn ambtenaren van het Ondersecretariaat voor Internationale Economische Betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of zijn opvolger.

  • 2. Het subcomité:

    • a. faciliteert en houdt toezicht op de doeltreffende uitvoering van dit protocol en bespreekt eventuele problemen bij de uitvoering ervan;

    • b. bevordert de samenwerking tussen de Partijen met betrekking tot aangelegenheden die onder dit protocol vallen, en de uitwisseling van informatie over ontwikkelingen in niet-gouvernementele, regionale en multilaterale fora over aangelegenheden die onder dit protocol vallen;

    • c. doet aanbevelingen aan het Gemengd Comité;

    • d. behandelt alle andere, door de Partijen overeengekomen aangelegenheden met betrekking tot dit protocol.

  • 3. Elke Partij wijst binnen haar administratie een contactpunt aan om de communicatie en coördinatie tussen de Partijen over alle aangelegenheden in verband met de uitvoering van dit protocol te vergemakkelijken en stelt de andere Partij in kennis van de contactgegevens van dat contactpunt. De Partijen stellen elkaar onverwijld in kennis van wijzigingen van die contactgegevens.



Protocol bij de Geavanceerde Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

a) „verzoekende autoriteit”:

een daartoe door een Partij aangewezen bevoegde overheidsinstantie die op grond van dit protocol een verzoek om bijstand indient;

b) „douanewetgeving”:

de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op het grondgebied van een partij van toepassing zijn op de invoer, de uitvoer en de doorvoer van goederen en de plaatsing daarvan onder andere douaneregelingen of procedures, met inbegrip van verbods-, beperkings- en controlemaatregelen;

c) „informatie”:

alle gegevens, documenten, afbeeldingen, verslagen, mededelingen of gewaarmerkte kopieën, in ongeacht welk formaat, ook in elektronisch formaat, al dan niet verwerkt of geanalyseerd;

d) „met de douanewetgeving strijdige handeling”:

elke schending van de douanewetgeving of poging daartoe, en

e) „aangezochte autoriteit”:

een daartoe door een Partij aangewezen bevoegde overheidsinstantie die op grond van dit protocol een verzoek om bijstand ontvangt.

Artikel 2 Toepassingsgebied

  • 1. De Partijen verlenen elkaar bijstand om op de onder hun bevoegdheid vallende gebieden, en op de wijze en voorwaarden die bij dit protocol zijn vastgesteld, een correcte toepassing van de douanewetgeving te waarborgen, in het bijzonder door met die wetgeving strijdige handelingen te voorkomen, op te sporen en te bestrijden.

  • 2. De bijstand in douanezaken waarin dit protocol voorziet, geldt voor elke overheidsinstantie van een Partij die bevoegd is voor de toepassing van dit protocol. Die bijstand laat de bepalingen inzake wederzijdse bijstand in strafzaken onverlet en geldt niet voor inlichtingen die zijn verkregen uit hoofde van bevoegdheden die op verzoek van een rechterlijke autoriteit worden uitgeoefend, tenzij die ermee instemt dat die inlichtingen worden verstrekt.

  • 3. Bijstand bij de invordering van rechten, heffingen en boetes valt niet onder dit protocol.

Artikel 3 Bijstand op verzoek

  • 1. Op verzoek van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit eerstgenoemde alle ter zake dienende informatie die die nodig heeft om erop toe te zien dat de douanewetgeving correct wordt toegepast, met inbegrip van informatie betreffende voorgenomen of vastgestelde handelingen die met die wetgeving in strijd zijn of zouden kunnen zijn.

  • 2. Op verzoek van de verzoekende autoriteit deelt de aangezochte autoriteit haar mee:

    • a. of goederen die uit het grondgebied van de ene Partij zijn uitgevoerd, op regelmatige wijze op het grondgebied van de andere Partij zijn ingevoerd, waar passend onder vermelding van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst;

    • b. of goederen die op het grondgebied van de ene Partij zijn ingevoerd, op regelmatige wijze uit het grondgebied van de andere Partij zijn uitgevoerd, waar passend onder vermelding van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst.

  • 3. Op verzoek van de verzoekende Partij zorgt de aangezochte autoriteit ervoor, binnen het kader van haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, dat toezicht wordt uitgeoefend op:

    • a. natuurlijke personen of rechtspersonen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij bij met de douanewetgeving strijdige handelingen betrokken zijn of waren;

    • b. goederen die op zodanige wijze worden of kunnen worden vervoerd dat redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij bedoeld zijn om te worden gebruikt bij handelingen die in strijd zijn met de douanewetgeving;

    • c. plaatsen waar op zodanige wijze voorraden goederen zijn of kunnen worden aangelegd dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat die goederen bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen; en

    • d. vervoermiddelen die op zodanige wijze worden of kunnen worden gebruikt dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen.

Artikel 4 Ongevraagde bijstand

De Partijen verlenen elkaar, in overeenstemming met hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, op eigen initiatief bijstand indien zij dat noodzakelijk achten voor de correcte toepassing van de douanewetgeving, door het verstrekken van informatie die zij hebben verkregen over voltooide, geplande of lopende activiteiten die met de douanewetgeving strijdige handelingen vormen of lijken te vormen en die voor de andere Partij van belang kunnen zijn. Die inlichtingen betreffen met name het volgende:

  • a. personen, goederen en vervoermiddelen; en

  • b. nieuwe middelen of methoden die worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen.

Artikel 5 Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand

  • 1. Verzoeken op grond van dit protocol worden schriftelijk in gedrukte of elektronische vorm gedaan. Zij gaan vergezeld van de documenten die voor de behandeling ervan noodzakelijk zijn. In spoedeisende gevallen kan de aangezochte autoriteit ook mondelinge verzoeken aanvaarden, mits die door de verzoekende autoriteit onmiddellijk schriftelijk worden bevestigd.

  • 2. De in lid 1 bedoelde verzoeken bevatten de volgende gegevens:

    • a. de naam van de verzoekende autoriteit en van de verzoekende ambtenaar;

    • b. de gevraagde inlichtingen of het soort bijstand;

    • c. het doel en de reden van het verzoek;

    • d. de toepasselijke wet- en regelgeving en andere juridische elementen;

    • e. zo nauwkeurig en volledig mogelijke gegevens over de natuurlijke personen op wie of de rechtspersonen waarop het onderzoek betrekking heeft;

    • f. een overzicht van de relevante feiten en het reeds verrichte onderzoek; en

    • g. aanvullende beschikbare gegevens op basis waarvan de aangezochte autoriteit gevolg kan geven aan het verzoek.

  • 3. Verzoeken worden ingediend in een officiële taal van de aangezochte autoriteit of in een voor die autoriteit aanvaardbare taal, waarbij het Engels altijd een aanvaardbare taal is. Die eis geldt niet voor de documenten waarvan het verzoek vergezeld gaat uit hoofde van lid 1.

  • 4. Indien een verzoek niet voldoet aan de in de leden 1, 2 en 3 vermelde vormvereisten, kan de aangezochte autoriteit verzoeken om correctie of aanvulling van het verzoek; in de tussentijd kunnen voorlopige maatregelen worden gelast.

Artikel 6 Uitvoering van verzoeken

  • 1. Binnen de grenzen van haar bevoegdheden en de haar beschikbare middelen behandelt de aangezochte autoriteit een verzoek om bijstand alsof zij voor eigen rekening of in opdracht van een andere autoriteit van dezelfde Partij handelt, verstrekt zij de al beschikbare informatie en verricht zij het nodige onderzoek of laat zij dat verrichten. Indien de aangezochte autoriteit het verzoek aan een andere autoriteit richt omdat zij niet alleen kan handelen, is dit lid eveneens van toepassing op die andere autoriteit.

  • 2. Aan verzoeken om bijstand wordt voldaan overeenkomstig de wet- en regelgeving van de aangezochte Partij.

  • 3. De aangezochte autoriteit verstuurt binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek om bijstand een antwoord op het verzoek om bijstand. Indien de aangezochte autoriteit niet in staat is om binnen die termijn aan het verzoek om bijstand te voldoen, stelt zij de verzoekende autoriteit daarvan in kennis en geeft zij aan wanneer zij verwacht aan het verzoek te kunnen voldoen.

Artikel 7 Vorm waarin de inlichtingen worden verstrekt

  • 1. De aangezochte autoriteit deelt de uitslag van het ingestelde onderzoek schriftelijk mee aan de verzoekende autoriteit en voegt daarbij de relevante documenten gewaarmerkte kopieën of andere stukken. Die inlichtingen kunnen ook langs elektronische weg worden verstrekt.

  • 2. Originele documenten worden uitsluitend op verzoek van de verzoekende autoriteit met inachtneming van de wettelijke voorschriften van elke Partij toegezonden indien gewaarmerkte afschriften ontoereikend zijn. De verzoekende autoriteit stuurt die originelen zo spoedig mogelijk terug.

  • 3. Wanneer lid 2 van toepassing is, verstrekt de aangezochte autoriteit de verzoekende autoriteit de gegevens betreffende de echtheid van de documenten die door op haar grondgebied gevestigde officiële instanties zijn afgegeven of gecertificeerd ter staving van een goederenaangifte.

Artikel 8 Aanwezigheid van ambtenaren van een Partij op het grondgebied van de andere Partij

  • 1. Daartoe gemachtigde ambtenaren van een Partij kunnen, met instemming van de andere Partij en op de door laatstgenoemde gestelde voorwaarden, aanwezig zijn in de kantoren van de aangezochte autoriteit of van een andere betrokken instantie als bedoeld in Artikel 6, lid 1, om informatie te verzamelen over handelingen die met de douanewetgeving in strijd zijn of kunnen zijn, en die de verzoekende autoriteit nodig heeft voor de toepassing van dit protocol.

  • 2. Daartoe gemachtigd ambtenaren van een Partij kunnen, met instemming van de andere Partij en op de door laatstgenoemde gestelde voorwaarden, aanwezig zijn bij onderzoek dat op het grondgebied van laatstgenoemde wordt verricht.

  • 3. Daartoe gemachtigde ambtenaren van een Partij zijn in een louter raadgevende hoedanigheid aanwezig op het grondgebied van de andere Partij, gedurende welke tijd die daartoe gemachtigde ambtenaren:

    • a. te allen tijde hun officiële hoedanigheid kunnen aantonen;

    • b. geen uniform en geen wapens dragen; en

    • c. dezelfde bescherming genieten als ambtenaren van de andere Partij, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op het grondgebied van de andere Partij van toepassing zijn.

Artikel 9 Levering en kennisgeving

  • 1. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit, in overeenstemming met haar wet- en regelgeving, alle maatregelen die nodig zijn voor de verstrekking van documenten of de kennisgeving van besluiten van de verzoekende autoriteit in verband met de toepassing van dit protocol aan adressaten die op het grondgebied van de aangezochte autoriteit verblijven of gevestigd zijn.

  • 2. Verzoeken om de verstrekking van documenten of de kennisgeving van besluiten worden schriftelijk tot de aangezochte autoriteit gericht in een officiële taal van die autoriteit of in een voor die autoriteit aanvaardbare taal.

Artikel 10 Automatische uitwisseling van inlichtingen

  • 1. De Partijen kunnen in onderlinge overeenstemming, overeenkomstig Artikel 15:

    • a. onder dit protocol vallende inlichtingen automatisch uitwisselen; en

    • b. specifieke inlichtingen uitwisselen voordat zendingen op het grondgebied van de andere Partij aankomen.

  • 2. De Partijen stellen regelingen vast met betrekking tot het soort inlichtingen dat zij beogen uit te wisselen en met betrekking tot het formaat en de frequentie van de toezending, met het oog op de uitvoering van de uitwisselingen uit hoofde van lid 1, punten a) en b).

Artikel 11 Uitzonderingen op de verplichting tot het verlenen van bijstand

  • 1. Bijstand kan worden geweigerd of van bepaalde voorwaarden of eisen afhankelijk worden gesteld wanneer een Partij van oordeel is dat bijstand uit hoofde van dit protocol:

    • a. de soevereiniteit van Chili of van de lidstaat die is verzocht om bijstand uit hoofde van dit protocol waarschijnlijk zou kunnen aantasten;

    • b. de openbare orde, de veiligheid of andere wezenlijke belangen, met name in de in Artikel 12, lid 5, genoemde gevallen, waarschijnlijk zou kunnen schaden; of

    • c. tot schending van een industrieel geheim, een handelsgeheim of een beroepsgeheim leidt.

  • 2. De aangezochte autoriteit kan de bijstand uitstellen indien die bijstand lopende onderzoeken, vervolgingen of procedures zou verstoren. In dat geval pleegt de aangezochte autoriteit overleg met de verzoekende autoriteit om te bepalen of de bijstand kan worden verleend op door de aangezochte autoriteit te stellen voorwaarden.

  • 3. Wanneer de verzoekende autoriteit om een vorm van bijstand verzoekt die zij desgevraagd zelf niet zou kunnen verlenen, vermeldt zij dat in haar verzoek. De aangezochte autoriteit is vrij om te bepalen hoe zij op een dergelijk verzoek reageert.

  • 4. Indien de in de leden 1 en 2 bedoelde bijstand wordt geweigerd, dienen dat besluit en de redenen ervan onverwijld aan de verzoekende autoriteit te worden medegedeeld.

Artikel 12 Uitwisseling van informatie en vertrouwelijkheid

  • 1. De uit hoofde van dit protocol ontvangen informatie wordt uitsluitend overeenkomstig de doelen van dit protocol gebruikt.

  • 2. Het gebruik van uit hoofde van dit protocol verkregen informatie in gerechtelijke of bestuursrechtelijke procedures betreffende met de douanewetgeving strijdige handelingen wordt beschouwd als gebruik overeenkomstig de doelen van dit protocol. De Partijen kunnen derhalve in het kader van de bewijsvoering, in rapporten en getuigenissen en bij procedures die bij rechtbanken aanhangig worden gemaakt, gebruikmaken van de informatie die zij op grond van deze bijlage hebben verkregen en van de documenten waarin zij op grond van deze bijlage inzage hebben gekregen. De aangezochte autoriteit die de informatie heeft verstrekt of die inzage heeft gegeven in de documenten, kan als voorwaarde stellen dat zij van zulk gebruik in kennis wordt gesteld.

  • 3. Indien een van de Partijen de informatie voor andere doeleinden wenst te gebruiken, vraagt zij de autoriteit die de informatie heeft verstrekt vooraf om schriftelijke toestemming. Voor dat gebruik gelden dan de door die autoriteit opgelegde voorwaarden.

  • 4. Alle informatie, ongeacht de vorm ervan, die uit hoofde van dit protocol wordt verstrekt, is vertrouwelijk of is alleen bestemd voor beperkte verspreiding, in overeenstemming met de toepasselijke wet- en regelgeving van elke Partij. Die informatie valt onder de geheimhoudingsplicht en wordt beschermd uit hoofde van de wet- en regelgeving inzake dergelijke informatie op het grondgebied van de ontvangende Partij. De Partijen informeren elkaar over hun toepasselijke wet- en regelgeving.

  • 5. Persoonsgegevens mogen alleen worden doorgegeven in overeenstemming met de gegevensbeschermingsregels van de Partij die de gegevens verstrekt. Elke Partij stelt de andere Partij in kennis van de toepasselijke regels voor gegevensbescherming en stelt, indien nodig, alles in het werk om overeenstemming te bereiken over aanvullende bescherming.

Artikel 13 Deskundigen en getuigen

De aangezochte autoriteit kan een ambtenaar machtigen om, binnen de grenzen van de hem verleende machtiging, als deskundige of getuige te verschijnen in gerechtelijke of bestuursrechtelijke procedures betreffende onder dit protocol vallende aangelegenheden en om de voor de procedure noodzakelijke voorwerpen, documenten of gewaarmerkte afschriften over te leggen. In de oproeping dient uitdrukkelijk te worden vermeld voor welke rechterlijke of bestuurlijke instantie de ambtenaar moet verschijnen en over welke aangelegenheid en in welke functie of hoedanigheid hij of zij zal worden ondervraagd.

Artikel 14 Kosten van de bijstand

  • 1. De Partijen zien af van wederzijdse vorderingen voor de vergoeding van kosten voor de uitvoering van dit protocol.

  • 2. De kosten en de vergoedingen die worden betaald aan deskundigen, getuigen, tolken en vertalers, met uitzondering van ambtenaren, worden waar passend gedragen door de verzoekende Partij.

  • 3. Indien de uitvoering van het verzoek buitengewone uitgaven met zich meebrengt, stellen de Partijen de voorwaarden vast waaronder het verzoek moet worden uitgevoerd, evenals de wijze waarop die kosten moeten worden gedragen.

Artikel 15 Uitvoering

  • 1. Met de uitvoering van dit protocol zijn enerzijds de douaneautoriteiten van Chili en anderzijds de bevoegde diensten van de Europese Commissie en, waar passend, de douaneautoriteiten van de lidstaten belast. Die autoriteiten en diensten stellen alle voor de toepassing van dit protocol noodzakelijke praktische maatregelen en regelingen vast, rekening houdend met de wederzijdse toepasselijke wet- en regelgeving, met name op het gebied van de gegevensbescherming.

  • 2. De Partijen houden elkaar geïnformeerd over de nadere uitvoeringsmaatregelen die elk van de Partijen overeenkomstig dit protocol vaststelt, met name ten aanzien van de bevoegde diensten en de als bevoegd voor het verzenden en ontvangen van de in dit protocol bedoelde mededelingen aangewezen ambtenaren.

  • 3. In de EU-Partij laat dit protocol de doorgifte van gegevens die uit hoofde van dit protocol zijn verkregen tussen de bevoegde diensten van de Europese Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten onverlet.

Artikel 16 Andere overeenkomsten

De bepalingen van dit protocol hebben voorrang boven de bepalingen van bilaterale overeenkomsten inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken die tussen afzonderlijke lidstaten van de Unie en Chili zijn of kunnen worden gesloten, voor zover die bilaterale overeenkomsten van dergelijke overeenkomsten onverenigbaar zijn met dit protocol.

Artikel 17 Overleg

Met betrekking tot de interpretatie en uitvoering van dit protocol plegen de Partijen overleg om eventuele kwesties in dat verband op te lossen in het kader van het op grond van Artikel 8.8, lid 1 van deze overeenkomst ingestelde Subcomité Douane, Handelsbevordering en Oorsprongsregels.



Gezamenlijke interpretatieve verklaring over de bepalingen inzake investeringsbescherming in de Geavanceerde Kaderovereenkomst tussen de Europese unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds

De Europese Unie en haar lidstaten en Chili leggen de volgende gezamenlijke interpretatieve verklaring af over de bepalingen inzake investeringsbescherming in de geavanceerde kaderovereenkomst.

In het licht van hun verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, gedaan te Parijs op 12 december 2015 („Overeenkomst van Parijs”), bevestigen de Partijen dat hun investeerders mogen verwachten dat de Partijen maatregelen zullen nemen die zijn ontworpen en worden toegepast om klimaatverandering te bestrijden of de huidige of toekomstige gevolgen ervan aan te pakken door middel van mitigatie, aanpassing, herstel, compensatie of anderszins.

Bij de interpretatie van de bepalingen inzake investeringsbescherming waarin de geavanceerde kaderovereenkomst voorziet, moet het Gerecht of de Beroepsinstantie die is ingesteld in het kader van respectievelijk Artikel 17.34 en Artikel 17.35 terdege rekening houden met de verbintenissen van de Partijen in het kader van de Overeenkomst van Parijs en hun respectieve doelstellingen inzake klimaatneutraliteit.

De partijen bevestigen derhalve dat zij het erover eens zijn dat de bepalingen inzake investeringsbescherming waarin de geavanceerde kaderovereenkomst voorziet, door dat Gerecht of die Beroepsinstantie moeten worden uitgelegd en toegepast met inachtneming van de verbintenissen van de partijen in het kader van de Overeenkomst van Parijs en hun respectieve doelstellingen inzake klimaatneutraliteit, en op een wijze die de Partijen in staat stelt hun respectieve beleid inzake matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering na te streven.



Gezamenlijke verklaring over de bepalingen inzake handel en duurzame ontwikkeling in de Geavanceerde Kaderovereenkomst tussen de Europese unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds

De Partijen,

Herinnerend aan hun gedeelde waarden en de sterke culturele, politieke, economische en samenwerkingsbanden die hen verenigen,

Herinnerend aan hun verbintenis om de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, ondertekend te Brussel op 18 november 2002, te moderniseren en te vervangen om de nieuwe politieke en economische realiteit in aanmerking te nemen,

Nogmaals bevestigend dat zij vastbesloten zijn hun samenwerking met betrekking tot bilaterale, regionale en internationale vraagstukken van gemeenschappelijk belang te versterken,

Ervan overtuigd dat de Geavanceerde Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds („de geavanceerde kaderovereenkomst”) en de Interimovereenkomst inzake Handel tussen de Europese Unie en de Republiek Chili („de Interim-handelsovereenkomst”), beide partijen ten goede zullen komen bij het aanwakkeren van het economisch herstel na de COVID-19-crisis, het genereren van groei in een geopolitieke context die wordt gekenmerkt door toegenomen instabiliteit, en het verder versterken van hun banden,

Vastbesloten ervoor te zorgen dat de geavanceerde kaderovereenkomst duurzaamheid bevordert, zodat economische groei gepaard gaat met de bescherming van fatsoenlijk werk, klimaat en milieu, met volledige inachtneming van de gedeelde waarden en prioriteiten van de Partijen, waaronder steun voor de groene transitie en de bevordering van verantwoorde en duurzame waardeketens, en

Erkennend dat een inclusieve betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de uitvoering van de geavanceerde kaderovereenkomst van essentieel belang is voor het tijdig identificeren van uitdagingen, kansen en prioriteiten, en voor het toezicht op de respectieve overeengekomen acties,

geven uiting aan hun gezamenlijke voornemen om de geavanceerde kaderovereenkomst snel te sluiten en vervolgens samen te werken bij de uitvoering van de duurzaamheidsaspecten ervan, geleid door de volgende overwegingen:

  • 1. Ten aanzien van hun gezamenlijke doelstelling om een hoog niveau van arbeidsbescherming en fatsoenlijk werk voor iedereen te bevorderen, onderstrepen de Partijen hun verbintenis om de internationaal erkende fundamentele arbeidsnormen, zoals gedefinieerd in de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), te eerbiedigen, te bevorderen en effectief uit te voeren. In dat verband zijn de Partijen ingenomen met het besluit van de IAO om het beginsel van een „veilige en gezonde werkomgeving” toe te voegen aan de fundamentele beginselen en rechten op het werk, en de overeenkomstige IAO-verdragen dienovereenkomstig uit te breiden, die zij waar nodig zullen trachten te ratificeren.

  • 2. Ten aanzien van hun gezamenlijke doelstelling om de urgente dreiging van klimaatverandering aan te pakken, onderstrepen de Partijen hun verbintenis om het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de Overeenkomst van Parijs die in het kader daarvan is aangenomen, daadwerkelijk uit te voeren, met inbegrip van hun verbintenissen inzake hun respectieve nationaal bepaalde bijdrage.

  • 3. Ten aanzien van hun gezamenlijke doelstelling om het milieu te beschermen en in stand te houden en hun natuurlijke hulpbronnen duurzaam te beheren, onderstrepen de Partijen hun verbintenis om de multilaterale milieuovereenkomsten en -protocollen waarbij zij respectievelijk partij zijn, met inbegrip van het Verdrag inzake biologische diversiteit, daadwerkelijk uit te voeren.

    De Partijen nemen er nota van dat hun gezamenlijke doelstelling om de inclusieve deelname van het maatschappelijk middenveld te vergroten en regelmatig met hun respectieve interne adviesgroepen van gedachten te wisselen, onder meer over relevante projecten voor technische bijstand, de handels- en duurzaamheidsaspecten van de geavanceerde kaderovereenkomst omvat. De Partijen onderstrepen hun verbintenis om de interactie tussen hun respectieve interne adviesgroepen te bevorderen en te vergemakkelijken met behulp van de middelen die zij passend achten, met inbegrip van periodieke vergaderingen. De Partijen geven uiting aan hun voornemen om de interne adviesgroepen te ondersteunen in overeenstemming met hun nationale wetgeving en beleid.

    Wat de uitvoering van het hoofdstuk 33 over handel en duurzame ontwikkeling van de geavanceerde kaderovereenkomst (het „hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling”) betreft, streven de Partijen ernaar zich te concentreren op de gezamenlijk vastgestelde duurzaamheidsprioriteiten. De Partijen zullen het maatschappelijk middenveld verzoeken om standpunten over en deelname aan aangelegenheden die verband houden met de uitvoering van dat hoofdstuk, met inbegrip van de opvolging van de door de Partijen aangegane verbintenissen.

    De Partijen zijn ingenomen met het feit dat de Europese Unie en Chili bij de inwerkingtreding van de Interim-handelsovereenkomst een formele evaluatie van de aspecten handel en duurzame ontwikkeling van die overeenkomst zullen starten overeenkomstig Artikel 26.23 van die overeenkomst, teneinde te overwegen waar passend aanvullende bepalingen op te nemen die op dat moment door de Europese Unie of Chili relevant kunnen worden geacht, onder meer in het kader van hun respectieve interne beleidsontwikkelingen en hun recente internationale verdragspraktijk, naargelang zij dat passend achten. Dergelijke aanvullende bepalingen kunnen met name betrekking hebben op de verdere versterking van het handhavingsmechanisme voor het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling, met inbegrip van de mogelijkheid om een nalevingsfase toe te passen, alsook relevante tegenmaatregelen als uiterste middel.

    Onverminderd het resultaat van de evaluatie nemen de Partijen er nota van dat de Europese Unie en Chili ook de mogelijkheid zullen overwegen om de Overeenkomst van Parijs als essentieel onderdeel van de Interim-handelsovereenkomst op te nemen.

    De Partijen herinneren eraan dat de Europese Unie en Chili ernaar zullen streven het evaluatieproces in het kader van de Interim-handelsovereenkomst binnen 12 maanden af te ronden en alle overeengekomen resultaten van het evaluatieproces erin op te nemen door de Interim-handelsovereenkomst overeenkomstig Artikel 33.9 van die overeenkomst te wijzigen. De Partijen zullen er ook naar streven alle overeengekomen resultaten van het evaluatieproces in het kader van de Interim-handelsovereenkomst in de geavanceerde kaderovereenkomst op te nemen, door de geavanceerde kaderovereenkomst te wijzigen overeenkomstig Artikel 41.6 van die overeenkomst.


D. PARLEMENT

De Overeenkomst, met Bijlagen en Protocollen, behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan de Overeenkomst kan worden gebonden.

F. VOORLOPIGE TOEPASSING

De Overeenkomst kan door de Partijen ingevolge artikel 41.5, tweede en derde lid, geheel of gedeeltelijk voorlopig worden toegepast.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van de Overeenkomst, met Bijlagen en Protocollen, zullen ingevolge artikel 41.5, eerste lid, in werking treden op de eerste dag van de derde maand volgende op de datum van de laatste kennisgeving waarbij de Partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van hun respectieve interne procedures voor de inwerkingtreding van de Overeenkomst.

Uitgegeven de vierentwintigste december 2024.

De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. VELDKAMP


X Noot
1)

De Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse tekst zijn niet opgenomen.

De tekst van Bijlagen 9, 10-A t.e.m. 10-B, 17-B t.e.m. 17-I (met aanhangsels), 19-A t.e.m. 19-C, 21-A t.e.m. 21-B, 25 (met aanhangsels), 28-A t.e.m. 28-B, 29, 32-A t.e.m. 32-C (met aanhangsels) en 38-A t.e.m. 38-B is niet opgenomen. De Nederlandse tekst van deze bijlagen ligt ter inzage bij de afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is gepubliceerd in PbEU 2024, L 01759.

X Noot
2)

Voor zover de aangelegenheden die onder dit artikel vallen ook in hoofdstuk 14 aan bod komen, wordt de in dit artikel bedoelde samenwerking volgens dat hoofdstuk behandeld.

X Noot
3)

Voor alle duidelijkheid valt onder „maatregel” ook het nalaten van een Partij acties te ondernemen die nodig zijn om haar verplichtingen krachtens deze overeenkomst na te komen.

X Noot
4)

Voor alle duidelijkheid: de verplichtingen van een Partij uit hoofde van deze overeenkomst zijn van toepassing op een overheidsbedrijf of een andere persoon wanneer die als regelgevende of administratieve autoriteit optreedt of aan haar door een Partij een andere overheidsautoriteit is gedelegeerd, zoals de bevoegdheid tot onteigening, de afgifte van vergunningen, de goedkeuring van handelstransacties of het opleggen van quota, vergoedingen of andere heffingen.

X Noot
5)

Voor alle duidelijkheid: indien een Partij beweert dat een entiteit optreedt als bedoeld in punt iii), ligt de bewijslast bij die Partij en moet zij ten minste concrete aanwijzingen aandragen.

X Noot
6)

Voor de toepassing van de hoofdstukken 17 tot en met 27 omvat de definitie van „natuurlijke persoon” tevens natuurlijke personen die permanent ingezetene van de Republiek Letland zijn en die geen staatsburger van de Republiek Letland of van enige andere staat zijn, maar die uit hoofde van de wet- en regelgeving van de Republiek Letland recht hebben op een paspoort voor niet-staatsburgers.

X Noot
7)

Voor alle duidelijkheid: Chili zal alle besluiten die de Gezamenlijke Raad in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken via acuerdos de ejecución (uitvoeringsovereenkomsten) vaststelt, overeenkomstig Chileens recht ten uitvoer leggen.

X Noot
8)

Voor alle duidelijkheid: Chili zal alle besluiten die het Gemengd Comité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken via acuerdos de ejecución (uitvoeringsovereenkomsten) vaststelt, overeenkomstig Chileens recht ten uitvoer leggen.

X Noot
9)

In de EU-partij wordt voor de toepassing van dit lid de regeling actieve veredeling als bedoeld in Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB EU L 269 van 10.10.2013, blz. 1) gebruikt.

X Noot
10)

Ter informatie: „derde land” is gedefinieerd in artikel 1.3, punt c).

X Noot
11)

Hoofdstukken 1 tot en met 24 van het geharmoniseerd systeem, in overeenstemming met bijlage 10-A, aantekening 9.

X Noot
12)

Voor de duidelijkheid: onder „bekendmaking” wordt verstaan het openbaar maken van wet- en regelgeving.

X Noot
13)

Voor alle duidelijkheid: de tijdelijke invoer van goederen zoals bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel in Chili vanuit de Europese Unie is vrijgesteld van de retributie die is vastgesteld in artikel 107 van de Chileense Douaneverordening (Ordenanza de Aduanas), vervat in decreet nr. 30 van het Ministerie van Financiën, Staatsblad, 4 juni 2005 (Decreto con Fuerza de Ley 30 del Ministerio de Hacienda, Diario Oficial, 04 de junio de 2005).

X Noot
14)

Voor alle duidelijkheid: in het geval van Chili worden de ATA-carnets aanvaard zoals vastgesteld bij decreet nr. 103 van 2004 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Decreto N°103 de 2004 del Ministerio de Relaciones Exteriores), waarbij de „Overeenkomst inzake tijdelijke invoer en de bijlagen A, B1, B2 en B3, met de naar behoren aangegeven punten van voorbehoud” en wijzigingen daarvan worden omgezet.

X Noot
15)

Op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst zijn de ultraperifere gebieden van de Europese Unie: Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique, Réunion, Mayotte, Saint-Martin, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden. Dit artikel is eveneens van toepassing op een land of een overzees gebied waarvan de status overeenkomstig de procedure van artikel 355, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bij besluit van de Europese Raad vanaf de datum van vaststelling van dat besluit wordt gewijzigd in die van ultraperifeer gebied. Indien een ultraperifeer gebied van de Europese Unie volgens die procedure ophoudt een ultraperifeer gebied te zijn, houdt dit artikel vanaf de datum van het besluit van de Europese Raad daaromtrent op van toepassing te zijn op dat land of overzees gebied. De EU-Partij stelt Chili in kennis van elke wijziging met betrekking tot de gebieden die als ultraperifeer gebied van de Europese Unie worden beschouwd.

X Noot
16)

Wat de EU-Partij betreft, kan dat verzoek door een of meer lidstaten worden ingediend namens de interne bedrijfstak.

X Noot
17)

Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB EU L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

X Noot
18)

Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB EU L 317 van 23.11.2016, blz. 4).

X Noot
19)

Voor alle duidelijkheid: dit artikel laat de toepassing van de hoofdstukken 17, 18 en 29 en de lijsten in de bijlagen 17-A tot en met 17-C en 29 onverlet en het is niet van toepassing op een recht dat voortvloeit uit de verlening van een intellectueel-eigendomsrecht.

X Noot
20)

Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat dit artikel de bepalingen van bijlage 29 onverlet laat.

X Noot
21)

Voor de duidelijkheid: in geval van strijdigheid tussen dit artikel en hoofdstukken 17 en 18 en bijlagen 17-A, 17-B en 17-C, hebben die hoofdstukken en bijlagen voorrang wat de strijdige punten betreft.

X Noot
22)

Voor Chili, „milieueffectbeoordeling”: een onderzoek van de milieueffecten, zoals gedefinieerd in Wet 19.300, titel 1, artikel 2, letter i), of de opvolger daarvan, en zoals gereguleerd bij artikel 11 van dezelfde wet.

X Noot
23)

G/TBT/9 van 13 november 2000, bijlage 4.

X Noot
24)

Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (PB EU L 11 van 15.1.2002, blz. 4).

X Noot
25)

Het begrip „verwerving” omvat deelneming in het kapitaal van een rechtspersoon met het oog op de totstandbrenging of handhaving van duurzame economische banden.

X Noot
26)

Voor alle duidelijkheid: of een concessie, licentie, vergunning of soortgelijk instrument de kenmerken van een investering heeft, hangt onder meer af van factoren als de aard en de omvang van de rechten die de houder uit hoofde van het recht van die Partij heeft.

X Noot
27)

Voor alle duidelijkheid: de in deze definitie bedoelde scheepvaartmaatschappijen worden alleen beschouwd als rechtspersonen uit een Partij voor wat betreft hun activiteiten in verband met het verlenen van zeevervoerdiensten.

X Noot
28)

Overeenkomstig haar aanmelding van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bij de WTO (WT/REG39/1) is volgens de EU-Partij het begrip „daadwerkelijke en voortdurende band” met de economie van een lidstaat, dat is neergelegd in artikel 54 VWEU, gelijkwaardig aan het begrip „daadwerkelijke zakelijke transacties”.

X Noot
29)

Onverminderd de activiteiten die uit hoofde van de betreffende interne wetgeving als cabotage kunnen worden beschouwd, heeft nationale maritieme cabotage uit hoofde van dit hoofdstuk betrekking op het vervoer van passagiers of goederen tussen een haven of een locatie in Chili of een lidstaat, en een andere haven of locatie in Chili of dezelfde lidstaat, met inbegrip van het continentale plat ervan, zoals voorzien in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, en verkeer dat begint en eindigt in dezelfde haven of op dezelfde locatie in Chili of een lidstaat.

X Noot
30)

Voor alle duidelijkheid: luchtdiensten of aanverwante diensten ter ondersteuning van luchtdiensten omvatten de volgende diensten: luchtvervoer; diensten waarbij gebruik wordt gemaakt van luchtvaartuigen die niet in de eerste plaats bedoeld zijn voor het vervoer van goederen of passagiers, zoals brandbestrijding vanuit de lucht, vliegtraining, waarneming, besproeiing, landmeting, kartering, fotografie, parachutesprongen, slepen van zweefvliegtuigen, helikopterlift voor houtkap en bouw, en andere landbouw-, industrie- en inspectiediensten in de lucht; verhuur van luchtvaartuigen met bemanning; en exploitatie van luchthavens.

X Noot
31)

De punten a), b) en c), zijn niet van toepassing op maatregelen die zijn genomen om de productie van een landbouw- of visserijproduct te beperken.

X Noot
32)

Voor alle duidelijkheid: of een behandeling wordt toegekend in „vergelijkbare situaties” moet per geval en op basis van feiten worden geanalyseerd en hangt af van het geheel van de situaties.

X Noot
33)

Voor alle duidelijkheid: of een behandeling wordt toegekend in „vergelijkbare situaties” moet per geval en op basis van feiten worden geanalyseerd en hangt af van het geheel van de situaties.

X Noot
34)

Voor alle duidelijkheid: de door een overheid van, of in, een lidstaat toegekende behandeling omvat in voorkomend geval ook een door een regionale of lokale overheid toegekende behandeling.

X Noot
35)

Voor alle duidelijkheid: of een behandeling wordt toegekend in „vergelijkbare situaties” moet per geval en op basis van feiten worden geanalyseerd en hangt af van het geheel van de situaties.

X Noot
36)

Voor alle duidelijkheid: of een behandeling wordt toegekend in „vergelijkbare situaties” moet per geval en op basis van feiten worden geanalyseerd en hangt af van het geheel van de situaties.

X Noot
37)

Onder een „licentieovereenkomst” als bedoeld in dit punt wordt verstaan elke overeenkomst over het in licentie geven van technologie, een productieproces of andere bedrijfsspecifieke knowhow.

X Noot
38)

In het geval van de EU-Partij omvat „subsidie” ook „staatssteun” zoals gedefinieerd in het EU-recht.

X Noot
39)

In het geval van de EU-Partij zijn de autoriteiten die bevoegd zijn om de in dit lid bedoelde acties te gelasten, de Europese Commissie of een rechter van een lidstaat die het EU-recht inzake staatssteun toepast.

X Noot
40)

Voor alle duidelijkheid: bij de vaststelling of een maatregel of reeks maatregelen in strijd is met de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling, houdt het Gerecht onder meer rekening met het volgende:

i. met betrekking tot de punten a) en b), of de maatregel of reeks maatregelen een ernstige fout inhoudt die in strijd is met de rechtsbevoegdheid („judicial propriety”); het loutere feit dat het beroep van een investeerder tegen de bestreden maatregel in een interne procedure is afgewezen of verworpen of anderszins heeft gefaald, vormt op zich geen rechtsweigering in de zin van punt a);

ii. met betrekking tot de punten c) en d), of de maatregel of reeks maatregelen kennelijk niet op redelijke of feitelijke gronden berustte, dan wel kennelijk berustte op onwettige gronden zoals vooroordeel of partijdigheid; de loutere onwettigheid, of louter de inconsistente of twijfelachtige toepassing van een beleid of procedure, vormt op zichzelf geen kennelijke willekeur in de zin van punt c), terwijl een volledige en ongerechtvaardigde verwerping van een wet of voorschrift, of een ongemotiveerde maatregel, of een gedraging die specifiek gericht is tegen de investeerder of zijn onder deze overeenkomst vallende investering met het doel schade te berokkenen, waarschijnlijk wel neerkomt op kennelijke willekeur of discriminatie in de zin van de punten c) en d);

iii. met betrekking tot punt e), of een Partij haar bevoegdheden te buiten is gegaan en of de vermeende dwang of intimidatie herhaaldelijk of langdurig heeft plaatsgevonden.

X Noot
41)

Voor alle duidelijkheid: volledige bescherming en veiligheid betreft de verplichtingen van een Partij om op te treden als redelijkerwijs noodzakelijk kan zijn om de fysieke veiligheid van investeerders en onder deze overeenkomst vallende investeringen te beschermen.

X Noot
42)

Voor alle duidelijkheid: de loutere afkondiging van de nationale noodtoestand vormt op zich geen inbreuk op deze bepaling.

X Noot
43)

Voor alle duidelijkheid: dit artikel moet worden uitgelegd overeenkomstig bijlage 17-D.

X Noot
44)

Voor alle duidelijkheid: de in dit lid bedoelde intrekking van intellectuele-eigendomsrechten omvat ook de annulering of nietigverklaring van dergelijke rechten, en de beperking van intellectuele-eigendomsrechten omvat uitzonderingen op dergelijke rechten.

X Noot
45)

Voor alle duidelijkheid: op dit artikel is bijlage 17-E van toepassing.

X Noot
46)

Een rechtspersoon is: a) „eigendom” van een personen uit de andere Partij indien meer dan 50 % van het aandelenkapitaal in handen is van een persoon uit die Partij; b) voorwerp van zeggenschap door een persoon indien die persoon bevoegd is een meerderheid van de bestuurders ervan te benoemen of de handelingen van de rechtspersoon anderszins juridisch te sturen.

X Noot
47)

Voor alle duidelijkheid: dergelijke financiering kan direct of indirect worden verstrekt aan een partij bij het geschil, haar gelieerde partij of haar vertegenwoordiger.

X Noot
48)

Alle in bijlage 17-H vermelde termijnen kunnen met wederzijdse instemming van de partijen bij het geschil worden gewijzigd.

X Noot
49)

Voor alle duidelijkheid: de EU-Partij verricht een dergelijke bepaling enkel op basis van de toepassing van Verordening (EU) nr. 912/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor het regelen van de financiële verantwoordelijkheid in verband met scheidsgerechten voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten die zijn ingesteld bij internationale overeenkomsten waarbij de Europese Unie partij is (PB EU L 257 van 28.8.2014, blz. 121).

X Noot
50)

Voor alle duidelijkheid: onder hetzelfde verlies of dezelfde schade wordt verstaan verlies of schade die voortvloeit uit dezelfde maatregel en die de persoon in dezelfde hoedanigheid als de eiser tracht te verhalen (als de eiser bijvoorbeeld een vordering instelt als aandeelhouder, zou deze bepaling betrekking hebben op een verbonden persoon die ook als aandeelhouder verhaal wil halen).

X Noot
51)

Voor alle duidelijkheid: onder hetzelfde verlies of dezelfde schade wordt verstaan verlies of schade die voortvloeit uit dezelfde maatregel en die de persoon in dezelfde hoedanigheid als de eiser tracht te verhalen (als de eiser bijvoorbeeld een vordering instelt als aandeelhouder, zou deze bepaling betrekking hebben op een verbonden persoon die ook als aandeelhouder verhaal wil halen).

X Noot
52)

Voor alle duidelijkheid: de in dit lid bedoelde verplichtingen zijn gebaseerd op juridische verbintenissen waarmee de Partijen hebben ingestemd.

X Noot
53)

De Gezamenlijke Raad geeft op verzoek van een Partij bindende uitleggingen op grond van artikel 17.38, lid 6, om de reikwijdte van de in dit lid bedoelde internationale verplichtingen te verduidelijken.

X Noot
54)

Voor alle duidelijkheid: het feit dat een persoon van de overheid een inkomen ontvangt, in het verleden voor de overheid heeft gewerkt of familiebanden heeft met een overheidsfunctionaris, betekent op zichzelf niet dat de persoon niet in aanmerking komt.

X Noot
55)

Deze aanbeveling doet geen afbreuk aan het vermogen van het Gemengd Comité om de aandacht van de president van de Beroepsinstantie te vestigen op het gedrag van een rechter van het Gerecht of een lid van de Beroepsinstantie dat onverenigbaar kan zijn met de in lid 1 genoemde verplichtingen en onverenigbaar kan zijn met hun lid blijven van het Gerecht of de Beroepsinstantie.

X Noot
56)

Zoals bedoeld in artikel 17.25.

X Noot
57)

Voor alle duidelijkheid: vertrouwelijke of beschermde informatie is informatie zoals gedefinieerd in en vastgesteld op grond van artikel 7 van de Uncitral-transparantievoorschriften.

X Noot
58)

Voor alle duidelijkheid: dit belet een partij bij het geschil niet het Gerecht te verzoeken een uitspraak te herzien of uit te leggen overeenkomstig de toepasselijke regels inzake geschillenbeslechting, voor zover die regels die mogelijkheid bieden.

X Noot
59)

Onverminderd de activiteiten die uit hoofde van de betreffende interne wetgeving als cabotage kunnen worden beschouwd, heeft nationale maritieme cabotage uit hoofde van dit hoofdstuk betrekking op het vervoer van passagiers of goederen tussen een haven of een locatie in Chili of een lidstaat, en een andere haven of locatie in Chili of dezelfde lidstaat, met inbegrip van het continentale plat ervan, zoals voorzien in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, en verkeer dat begint en eindigt in dezelfde haven of op dezelfde locatie in Chili of een lidstaat.

X Noot
60)

Voor alle duidelijkheid: luchtdiensten of aanverwante diensten ter ondersteuning van luchtdiensten omvatten de volgende diensten: luchtvervoer; diensten waarbij gebruik wordt gemaakt van luchtvaartuigen die niet in de eerste plaats bedoeld zijn voor het vervoer van goederen of passagiers, zoals brandbestrijding vanuit de lucht, vliegtraining, waarneming, besproeiing, landmeting, kartering, fotografie, parachutesprongen, slepen van zweefvliegtuigen, helikopterlift voor houtkap en bouw, en andere landbouw-, industrie- en inspectiediensten in de lucht; verhuur van luchtvaartuigen met bemanning; en exploitatie van luchthavens.

X Noot
61)

Voor alle duidelijkheid: de in deze definitie bedoelde scheepvaartmaatschappijen worden alleen beschouwd als rechtspersonen uit een Partij voor wat betreft hun activiteiten in verband met het verlenen van zeevervoerdiensten.

X Noot
62)

Overeenkomstig haar aanmelding van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bij de WTO (WT/REG39/1) is volgens de EU-Partij het begrip „daadwerkelijke en voortdurende band” met de economie van een lidstaat, dat is neergelegd in artikel 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelijkwaardig aan het begrip „daadwerkelijke zakelijke transacties”.

X Noot
63)

Dit punt geldt niet voor maatregelen van een Partij die de input voor de verlening van diensten beperken.

X Noot
64)

Het in dit punt bedoelde dienstverleningscontract voldoet aan de eisen van het recht van de Partij waar het contract wordt uitgevoerd.

X Noot
65)

Het in dit punt bedoelde dienstverleningscontract voldoet aan de eisen van het recht van de Partij waar het contract wordt uitgevoerd.

X Noot
66)

Voor alle duidelijkheid: van deze definitie zijn niet uitgesloten leidinggevenden die, ofschoon zij niet rechtstreeks taken verrichten die verband houden met de eigenlijke verlening van de diensten, bij de uitoefening van hun functie als omschreven in deze definitie taken verrichten die nodig zijn voor het verlenen van de diensten.

X Noot
67)

Van de ontvangende onderneming kan worden verlangd dat zij vooraf ter goedkeuring een opleidingsprogramma voor de volledige duur van het verblijf voorlegt, om aan te tonen dat het verblijf bedoeld is voor opleiding. AT, CZ, DE, ES, FR, HU en LT: de stage moet verband houden met de verkregen universitaire graad.

X Noot
68)

Indien de graad of kwalificatie niet is verkregen in de Partij waar de dienst wordt verleend, kan die Partij beoordelen of die gelijkwaardig is aan een op haar grondgebied vereiste universitaire graad.

X Noot
69)

Indien de graad of kwalificatie niet is verkregen in de Partij waar de dienst wordt verleend, kan die Partij beoordelen of die gelijkwaardig is aan een op haar grondgebied vereiste universitaire graad.

X Noot
70)

Voor alle duidelijkheid: dit hoofdstuk is, wat de maatregelen met betrekking tot technische normen betreft, alleen van toepassing op maatregelen die de handel in diensten raken.

X Noot
71)

Voor alle duidelijkheid: die criteria kunnen onder meer betrekking hebben op de bekwaamheid en het vermogen om een dienst te verlenen of enige andere economische activiteit te verrichten, onder meer om dat te doen op een wijze die in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften van een Partij, zoals gezondheids- en milieuvoorschriften. De bevoegde autoriteiten kunnen beoordelen welk gewicht aan elk criterium moet worden toegekend.

X Noot
72)

Onder „relevante internationale organisaties” wordt verstaan internationale organen waarvan de relevante organen van beide Partijen lid kunnen worden.

X Noot
73)

Vergunningsvergoedingen mogen geen vergoedingen voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen omvatten, noch betalingen in verband met veiling, aanbesteding of andere niet-discriminerende middelen om concessies te verlenen, noch verplichte bijdragen voor het verlenen van een universele dienst.

X Noot
74)

Voor alle duidelijkheid: regelingen inzake wederzijdse erkenning leiden niet tot automatische erkenning van kwalificaties, maar stellen, in het wederzijdse belang van de Partijen, de voorwaarden vast voor de bevoegde autoriteiten die dergelijke kwalificaties erkennen.

X Noot
75)

Voor alle duidelijkheid: onder „regelgevende autoriteit voor telecommunicatie” wordt verstaan elke autoriteit die door een Partij is belast met de handhaving van de in dit hoofdstuk vervatte verplichtingen.

X Noot
76)

Voor alle duidelijkheid: dit artikel vormt geen beletsel voor een Partij om toestemming te verlenen voor het aanbieden van telecommunicatienetwerken of -diensten op basis van een gewone kennisgeving zonder de beslissing van de regelgevende autoriteit voor telecommunicatie te hoeven afwachten.

X Noot
77)

De administratieve vergoedingen omvatten geen betalingen voor het gebruik van schaarse hulpbronnen en verplichte bijdragen voor de verlening van universele diensten.

X Noot
78)

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „niet-discriminerend” verstaan: meestbegunstigingsbehandeling en nationale behandeling als omschreven in de artikelen 17.9, 17.11, 18.4 en 18.5, alsook onder voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan die welke in soortgelijke situaties worden toegekend aan andere gebruikers van soortgelijke openbare telecommunicatienetwerken of -diensten.

X Noot
79)

Met inachtneming van de uitzonderingen waarin de wet- en regelgeving van een Partij voorziet.

X Noot
80)

Overeenkomstig haar aanmelding van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bij de WTO (WT/REG39/1) is volgens de EU-Partij het begrip „daadwerkelijke en voortdurende band” met de economie van een lidstaat, dat is neergelegd in artikel 54 VWEU, gelijkwaardig aan het begrip „daadwerkelijke zakelijke transacties”.

X Noot
81)

Voor alle duidelijkheid: of een behandeling wordt toegekend in „vergelijkbare situaties” moet per geval en op basis van feiten worden geanalyseerd en hangt af van het geheel van de situaties.

X Noot
82)

Voor alle duidelijkheid: of een behandeling wordt toegekend in „vergelijkbare situaties” moet per geval en op basis van feiten worden geanalyseerd en hangt af van het geheel van de situaties.

X Noot
83)

Voor alle duidelijkheid: de door een overheid van, of in, een lidstaat toegekende behandeling omvat in voorkomend geval ook een door een regionale of lokale overheid toegekende behandeling.

X Noot
84)

Voor alle duidelijkheid: of een behandeling wordt toegekend in „vergelijkbare situaties” moet per geval en op basis van feiten worden geanalyseerd en hangt af van het geheel van de situaties.

X Noot
85)

Voor alle duidelijkheid: of een behandeling wordt toegekend in „vergelijkbare situaties” moet per geval en op basis van feiten worden geanalyseerd en hangt af van het geheel van de situaties.

X Noot
86)

Dergelijke criteria kunnen onder meer betrekking hebben op de bekwaamheid en het vermogen om een dienst te verlenen, onder meer het vermogen om dat te doen op een wijze die in overeenstemming is met de wettelijke vereisten van een Partij. De bevoegde autoriteiten kunnen beoordelen welk gewicht aan elk criterium moet worden toegekend.

X Noot
87)

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „vergunning” verstaan de toestemming om een financiële dienst te verlenen die voortvloeit uit een procedure die een aanvrager moet volgen om aan te tonen dat hij voldoet aan vergunnings- of kwalificatievereisten.

X Noot
88)

Voor alle duidelijkheid: de bevoegde autoriteiten hoeven de behandeling van aanvragen niet in gang te zetten buiten hun officiële werktijden en werkdagen.

X Noot
89)

Een dergelijke mogelijkheid vereist niet dat een bevoegde autoriteit termijnen verlengt.

X Noot
90)

Vergunningsvergoedingen mogen geen vergoedingen voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen omvatten, noch betalingen in verband met veiling, aanbesteding of andere niet-discriminerende middelen om concessies te verlenen, noch verplichte bijdragen voor het verlenen van een universele dienst.

X Noot
91)

Een dienst wordt online verleend wanneer die langs elektronische weg wordt verleend zonder dat de personen tegelijkertijd aanwezig zijn.

X Noot
92)

In het geval van intermediairedienstenverleners omvatten identiteit en contactgegevens ook de identiteit en contactgegevens van de feitelijke leverancier van het goed of de dienst.

X Noot
93)

Voor alle duidelijkheid: op dit hoofdstuk is bijlage 17-E van toepassing.

X Noot
94)

Voor alle duidelijkheid: ernstige moeilijkheden met betrekking tot de betalingsbalans of de buitenlandse financiële positie, of de dreiging daarvan, kunnen onder meer worden veroorzaakt door ernstige moeilijkheden in verband met het monetaire of het wisselkoersbeleid of de dreiging daarvan.

X Noot
95)

Voor alle duidelijkheid: de officiële talen van de WTO zijn Engels, Spaans en Frans.

X Noot
96)

Bij niet-commerciële activiteiten kan het gaan om de uitvoering van een legitieme openbaredienstopdracht of activiteiten die rechtstreeks verband houden met de nationale defensie of openbare veiligheid.

X Noot
97)

Gedurende de eerste vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst bedraagt die drempel minder dan 200 miljoen SDR.

X Noot
98)

Voor alle duidelijkheid: activiteiten van een onderneming die actief is zonder winstoogmerk dan wel op basis van het principe van kostendekking, zijn van de „commerciële activiteiten” uitgesloten.

X Noot
99)

Voor alle duidelijkheid: de verlening van een vergunning aan een beperkt aantal ondernemingen bij de toewijzing van schaarse hulpbronnen in overeenstemming met objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria vormt op zichzelf geen bijzonder recht of voorrecht.

X Noot
100)

Voor de vaststelling van de eigendom of zeggenschap worden per geval alle relevante juridische en feitelijke elementen onderzocht.

X Noot
101)

Voor alle duidelijkheid: de onpartijdigheid waarvan de regelgevende instantie bij haar regelgevende werkzaamheden blijk geeft, wordt geëvalueerd aan de hand van een algemeen model of een algemene praktijk van die regelgevende instantie.

X Noot
102)

Voor alle duidelijkheid: voor de sectoren waarvoor de Partijen in andere hoofdstukken van deze overeenkomst specifieke verplichtingen in verband met de regelgevende instantie zijn overeengekomen, gelden de relevante bepalingen van die andere hoofdstukken.

X Noot
103)

Voor alle duidelijkheid: het mededingingsrecht in de Europese Unie is van toepassing op de landbouwsector overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB EU L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

X Noot
104)

Voor de EU-Partij fungeert het DG Concurrentie van de Europese Commissie als gesprekspartner.

X Noot
105)

Voor alle duidelijkheid: dit artikel loopt niet vooruit op de uitkomst van toekomstige besprekingen binnen de WTO of aanverwante plurilaterale fora over de definitie van subsidies voor diensten.

X Noot
106)

Voor de toepassing van dit lid worden onder inheemse bevolking en inheemse gemeenschappen verstaan de bevolking en gemeenschappen zoals gedefinieerd in het recht van elke Partij. Voor de EU-Partij omvat dat recht zowel het recht van de Europese Unie als het recht van elk van haar lidstaten.

X Noot
107)

Onder „economische noodsituatie” wordt een economische gebeurtenis verstaan die een ernstige verstoring in de economie van een Partij veroorzaakt. Voor de EU-Partij wordt onder „de economie van een Partij” de economie van de Europese Unie of van een of meer van haar lidstaten verstaan.

X Noot
108)

Voor alle duidelijkheid: wanneer een Partij daartoe de passende wetgevingskaders en administratieve procedures heeft ingesteld, wordt geacht aan de verplichting te zijn voldaan.

X Noot
109)

Voor de toepassing van dit lid omvat „bescherming” alle aangelegenheden die van invloed zijn op het bestaan, de verwerving, de reikwijdte, de instandhouding en de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, alsook de specifiek in dit hoofdstuk behandelde aangelegenheden die van invloed zijn op het gebruik van die rechten. Voorts omvat „bescherming” voor de toepassing van dit lid ook maatregelen om de omzeiling van doeltreffende technische voorzieningen en maatregelen betreffende informatie over het beheer van rechten te vermijden.

X Noot
110)

Onder „vastlegging” wordt verstaan de opname van geluiden of van de weergave daarvan, door middel waarvan die kunnen worden waargenomen, gereproduceerd of medegedeeld door middel van een toestel.

X Noot
111)

Voor alle duidelijkheid: niets in dit lid belet een Partij de voorwaarden vast te stellen waaronder dat recht kan worden uitgeoefend, in overeenstemming met artikel 13, punt d), van het Verdrag van Rome.

X Noot
112)

Elke Partij kan uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen uitgebreidere rechten verlenen met betrekking tot de uitzending en mededeling aan het publiek van voor commerciële doeleinden gepubliceerde fonogrammen.

X Noot
113)

Voor de toepassing van dit artikel omvat „mededeling aan het publiek” niet het op zodanige wijze per draad of langs draadloze weg beschikbaar stellen voor het publiek van fonogrammen dat het fonogram voor leden van het publiek toegankelijk zijn vanaf een door hen gekozen plaats en op een door hen gekozen tijdstip.

X Noot
114)

Indien een Partij voorziet in een bijzondere beschermingstermijn in gevallen waarin een rechtspersoon als rechthebbende wordt aangewezen, loopt de beschermingstermijn ten minste 70 jaar na het tijdstip waarop het werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt.

X Noot
115)

Niettegenstaande dit artikel kan voor Chili het eerste lid van artikel 36 van Wet nr. 17.366 van 28 augustus 1970, zoals gewijzigd bij Wet nr. 21.045 van 13 oktober 2017, van toepassing blijven met betrekking tot de berekening van royalty’s.

X Noot
116)

Voor alle duidelijkheid: „werken of ander materiaal” is niet van toepassing op werken of andere zaken waarvan de beschermingstermijn is verstreken.

X Noot
117)

Als alternatief kan een Partij het gebruik afhankelijk stellen van de voorwaarde dat dat niet misleidend is of verwarring schept bij het relevante deel van het publiek.

X Noot
118)

Een merk kan eveneens vervallen worden verklaard wanneer het, na de datum waarop het is ingeschreven, als gevolg van het gebruik dat ervan wordt gemaakt door de merkhouder of met zijn toestemming, voor de goederen of diensten waarvoor het ingeschreven is, het publiek kan misleiden, met name over de soort, de kwaliteit of plaats van herkomst van die goederen of diensten.

X Noot
119)

Wanneer in dit hoofdstuk naar tekeningen of modellen wordt verwezen, worden zij beschouwd als verwijzingen naar ingeschreven tekeningen of modellen van nijverheid.

X Noot
120)

De Unie verleent ook bescherming aan het niet-ingeschreven model wanneer dat voldoet aan de vereisten van Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PB EU L 3 van 5.1.2002, blz. 1).

X Noot
121)

Een Partij kan in haar wetgeving ook vereisen dat modellen een individueel karakter moeten hebben. Een model heeft volgens de EU-Partij een eigen karakter als de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld.

X Noot
122)

Zoals bepaald in aanhangsel 32-C-1, dat termen bevat waarvoor geen bescherming wordt gevraagd.

X Noot
123)

In de toelichting in bijlage 32-C zijn de planten- en dierenrassen gedefinieerd waarvan het gebruik niet mag worden verhinderd.

X Noot
124)

Wanneer een partij bij het nemen van een besluit over het toevoegen van een nieuwe geografische aanduiding bepaalt of bij een term sprake is van een term die in de omgangstaal op het grondgebied van de Partij gebruikelijk is als de gebruikelijke benaming voor het betrokken product, hebben de autoriteiten van een partij de bevoegdheid rekening te houden met de wijze waarop consumenten de term op het grondgebied van die Partij begrijpen. Factoren die relevant zijn voor een dergelijke opvatting door de consument kunnen onder meer zijn: a) of de benaming wordt gebruikt om te verwijzen naar het soort product in kwestie, zoals aangegeven door competente bronnen zoals woordenboeken, kranten en relevante websites; of b) hoe het product waarnaar met de benaming wordt verwezen op het grondgebied van die Partij op de markt en in de handel wordt gebracht.

X Noot
125)

Voor de EU-Partij wordt aan de verplichting uit hoofde van dit artikel door de lidstaten voldaan.

X Noot
126)

Voor de toepassing van dit artikel omvat een onredelijke vertraging een vertraging van meer dan twee jaar voor het eerste inhoudelijke antwoord aan de aanvrager na de datum van de indiening van de aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen of voor een sanitaire vergunning. Vertragingen bij de afgifte van een vergunning voor het in de handel brengen of van een sanitaire vergunning die het gevolg is van tijdvakken die aan de aanvrager kunnen worden toegerekend of van enig tijdvak waarop de met de afgifte van de vergunning voor het in de handel brengen of van de sanitaire registratie belaste autoriteit geen vat heeft, hoeven bij de vaststelling van die vertraging niet in aanmerking te worden genomen.

X Noot
127)

Die maximale duur laat een eventuele verdere verlenging van de beschermingstermijn onverlet voor geneesmiddelen waarvoor kindergeneeskundige studies zijn verricht, en mits de resultaten van die studies in de productinformatie worden weerspiegeld.

X Noot
128)

Voor Chili verwijst de term „entiteiten” naar „federaties en verenigingen”. Voor de EU-Partij verwijst de term „entiteiten” naar „beroepsorganisaties”.

X Noot
129)

Voor de toepassing van dit artikel kan een Partij bepalen dat „derden” ook tussenpersonen omvatten.

X Noot
130)

Een Partij kan voor de uitvoering van dit lid kiezen tussen inbeslagneming en afgifte.

X Noot
131)

Voor de toepassing van dit artikel kan een Partij bepalen dat „derden” ook tussenpersonen omvatten.

X Noot
132)

Voor de EU-Partij omvat dat, waar passend, ook andere elementen dan economische factoren, onder andere de morele schade die de houder van het recht door de inbreuk heeft geleden.

X Noot
133)

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder de term „arbeid” verstaan: de strategische doelstellingen van de IAO in het kader van de Agenda voor waardig werk, die is verankerd in de IAO-Verklaring over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering.

X Noot
134)

De term „illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij” heeft dezelfde betekenis als in lid 3 van het door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties in Rome in 2001 aangenomen Internationaal actieplan om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen („IOO-visserijactieplan 2001”).

X Noot
135)

Die instrumenten omvatten onder andere, en voor zover van toepassing, het VN-verdrag inzake het recht van de zee, de VN-overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden, de FAO-gedragscode voor een verantwoorde visserij, de FAO-overeenkomst ter bevordering van de naleving van de internationale instandhoudings- en beheersmaatregelen door vissersvaartuigen op de volle zee, het IOO-visserijactieplan van 2001 en de FAO-overeenkomst inzake havenstaatmaatregelen om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.

X Noot
136)

De milieu- en arbeidsaangelegenheden kunnen in afzonderlijke sessies of in opeenvolgende sessies worden besproken.

X Noot
137)

Voor alle duidelijkheid: elke verwijzing naar hoofdstuk 33 of naar milieu- en arbeidskwesties of -aangelegenheden in dat artikel wordt opgevat als een verwijzing naar dit hoofdstuk of naar genderkwesties of -aangelegenheden, naargelang het geval.

X Noot
138)

Voor alle duidelijkheid: elke verwijzing naar hoofdstuk 33, of naar milieu- en arbeidskwesties, -aangelegenheden of -wetgeving, in die artikelen wordt opgevat als een verwijzing naar dit hoofdstuk, of naar genderkwesties, aangelegenheden of wetten die verband houden met die kwesties of aangelegenheden, naargelang het geval.

X Noot
139)

Volgens paragraaf II.1 van presidentiële instructie nr. 3 van 2019 en de wijzigingen daarvan.

X Noot
140)

Het is aan de regelgevende instantie van elke Partij om te bepalen wat een belangrijke regelgevingsmaatregel voor het nakomen van haar verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk is.

X Noot
141)

Voor alle duidelijkheid: dit lid belet een Partij niet om op grond van de in haar regels en procedures vastgestelde voorwaarden gericht overleg met belanghebbenden te plegen.

X Noot
142)

Deze bepaling is niet van toepassing op artikel 17.10.

X Noot
143)

Voor alle duidelijkheid: niets in dit artikel mag worden uitgelegd als een beperking van de in bijlage 17-E vermelde rechten.

X Noot
144)

Deze bepaling is niet van toepassing op artikel 17.10.

X Noot
145)

De uitzonderingen als bedoeld in dit punt mogen alleen worden ingeroepen in geval van een daadwerkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een van de fundamentele maatschappelijke belangen.

X Noot
146)

Voor alle duidelijkheid: het internationaal recht omvat in het bijzonder het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, gedaan in Montego Bay op 10 december 1982.

X Noot
147)

Voor alle duidelijkheid: in geval van tegenstrijdigheid tussen de Chileense wet en het internationaal recht prevaleert het laatste.

X Noot
148)

Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB EU L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

X Noot
149)

Voor alle duidelijkheid: de datum van ondertekening en de datum van inwerkingtreding van de Wijnovereenkomst en de Overeenkomst gedistilleerde dranken zijn dezelfde als de datum van ondertekening en de datum van inwerkingtreding van de Associatieovereenkomst.

X Noot
150)

Voor alle duidelijkheid: Chili zal alle wijzigingen van de in deze overeenkomst opgenomen Wijnovereenkomst en Overeenkomst gedistilleerde dranken uitvoeren via acuerdos de ejecución (uitvoeringsovereenkomsten) in de zin van de Chileense wetgeving.

Naar boven