Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2024, 120 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2024, 120 | Verdrag |
23 (2023) Nr. 2
Verdrag van Ljubljana-Den Haag inzake internationale samenwerking bij de opsporing en vervolging van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en andere internationale misdrijven (met Bijlagen);
Ljubljana, 26 mei 2023
Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 013717 in de Verdragenbank.
De staten die partij zijn bij dit Verdrag,
In herinnering brengend dat de internationale misdrijven waarop dit Verdrag van toepassing is, behoren tot de ernstigste misdrijven die de gehele internationale gemeenschap met zorg vervullen,
Benadrukkend dat de strijd tegen straffeloosheid van deze misdrijven essentieel is voor vrede, stabiliteit, rechtvaardigheid en de rechtstaat,
Onderstrepend dat staten primair verantwoordelijk zijn voor het onderzoeken van de internationale misdrijven waarop dit Verdrag van toepassing is en het vervolgen van de verdachten van de misdrijven in kwestie en dat zij daartoe alle noodzakelijke wetgevende en uitvoerende maatregelen dienen te treffen, hun bereidheid bevestigend de omstandigheden te bevorderen die staten in staat stellen deze primaire verantwoordelijkheid volledig op zich te nemen,
Strevend naar de ontwikkeling van het internationaal recht ter bestrijding van straffeloosheid van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en andere internationale misdrijven,
Opnieuw bevestigend de rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden van staten op grond van het internationaal recht, met inbegrip van het internationaal humanitair recht, het internationaal mensenrechtenrecht en het internationaal vluchtelingenrecht en het daarin vervatte beginsel van non-refoulement,
Erkennend de rechten van slachtoffers, getuigen en andere personen in relatie tot de internationale misdrijven waarop dit Verdrag van toepassing is, de cruciale rol die zij vervullen in de rechtspleging en de noodzaak hun fysiek en geestelijk welzijn te beschermen en een op overlevenden gerichte aanpak te hanteren alsmede toegang tot rechtsbescherming en genoegdoening, waaronder door middel van herstelrecht waar nodig,
Tevens erkennend het recht van verdachten op een eerlijke behandeling in alle fasen van het proces,
Opmerkend dat de opsporing en vervolging van deze internationale misdrijven vaak betrekking heeft op verdachten, getuigen, bewijsmateriaal of goederen zijn die zich buiten het grondgebied bevinden van de staat die uitvoering geeft aan de opsporing of vervolging,
Onderkennend dat de effectieve opsporing en vervolging van deze internationale misdrijven op het nationale niveau gewaarborgd dient te worden door internationale samenwerking te verbeteren,
Erkennend dat internationale strafrechtelijke samenwerking in overeenstemming met internationale verplichtingen en nationaal recht een hoeksteen vormt van de voortdurende inspanningen van staten in hun strijd tegen straffeloosheid, en de voortzetting en versterking aanmoedigend van dergelijke inspanningen op alle niveaus,
In herinnering brengend de beginselen van soevereine gelijkheid en territoriale integriteit van staten en het beginsel van non-interventie in de interne aangelegenheden van andere staten,
Met waardering kennis nemend van bestaand internationaal gewoonterecht en bepalingen ingevolge multilaterale instrumenten die gericht zijn op de strijd tegen straffeloosheid van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven, waaronder, inter alia, het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide, het Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, het Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee, het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, het Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, en de aanvullende protocollen daarbij, het Verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict en de aanvullende protocollen daarbij, en het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof,
Indachtig het feit dat gedurende de 20e en 21e eeuw miljoenen mensen het slachtoffer zijn geweest van onvoorstelbare wreedheden die het geweten van de mensheid hevig schokken,
Vastbesloten op doeltreffender wijze de internationale misdrijven waarop dit Verdrag van toepassing is op te sporen en te vervolgen en erkennend de noodzaak het internationale juridische kader voor samenwerking daartoe te versterken,
Zijn het volgende overeengekomen:
Het doel van dit Verdrag is het vergemakkelijken van de internationale strafrechtelijke samenwerking tussen staten die partij zijn met het oog op het versterken van de strijd tegen straffeloosheid voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en, waar van toepassing, andere internationale misdrijven.
1. De staten die partij zijn passen dit Verdrag toe op de in artikel 5 vermelde misdrijven.
2. Elke staat mag, op het tijdstip van ondertekening, of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van, of toetreding tot dit Verdrag, of op een later tijdstip, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris, verklaren dat hij dit Verdrag tevens zal toepassen op een of meer van de misdrijven die in een van de bijlagen bij dit Verdrag zijn opgesomd in relatie tot een andere staat die partij is die de depositaris ervan in kennis heeft gesteld dat hij dit Verdrag zal toepassen op hetzelfde misdrijf, zoals opgesomd in de relevante bijlage, die een integrerend onderdeel van dit Verdrag uitmaakt.
Niets in dit Verdrag wordt zodanig uitgelegd dat daarmee, op welke wijze dan ook, een beperking zou worden aangebracht in of inbreuk zou worden gemaakt op bestaande of ontwikkelende regels van internationaal recht, met inbegrip van de definities van de misdrijven waarop dit Verdrag van toepassing is.
Niets in dit Verdrag belet staten die partij zijn die andere overeenkomsten hebben gesloten, of op enige andere wijze onderling betrekkingen tot stand hebben gebracht, ten aanzien van een onderwerp dat binnen de reikwijdte van dit Verdrag valt, dergelijke overeenkomsten toe te passen of hun betrekkingen dienovereenkomstig te onderhouden in plaats van middels dit Verdrag, indien dat hun samenwerking bevordert.
1. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder „genocide” elk van de volgende handelingen gepleegd met de bedoeling een nationale, etnische of godsdienstige groep, dan wel een groep behorend tot een bepaald ras, als zodanig geheel of gedeeltelijk te vernietigen:
a. het doden van leden van de groep;
b. het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep;
c. het opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden gericht op haar gehele of gedeeltelijke lichamelijke vernietiging;
d. het opleggen van maatregelen bedoeld om geboorten binnen de groep te voorkomen;
e. het onder dwang overbrengen van kinderen van de groep naar een andere groep.
2. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder „misdrijf tegen de menselijkheid” elk van de volgende handelingen, indien gepleegd als onderdeel van een wijdverbreide of stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking, met kennis van de aanval:
a. moord;
b. uitroeiing;
c. slavernij;
d. deportatie of onder dwang overbrengen van bevolking;
e. gevangenneming of andere ernstige beroving van de lichamelijke vrijheid in strijd met fundamentele regels van internationaal recht;
f. marteling;
g. verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie, of enige andere vorm van seksueel geweld van vergelijkbare ernst;
h. vervolging van een identificeerbare groep of collectiviteit op politieke gronden, omdat deze tot een bepaald ras of een bepaalde nationaliteit behoort, op etnische, culturele of godsdienstige gronden, op grond van geslacht of op andere gronden die universeel zijn erkend als ontoelaatbaar krachtens internationaal recht, in verband met een in dit lid bedoelde handeling of enig ander misdrijf waarop dit Verdrag van toepassing is;
i. gedwongen verdwijning van personen;
j. apartheid;
k. andere onmenselijke handelingen van vergelijkbare aard waardoor opzettelijk ernstig lijden of ernstig lichamelijk letsel of schade aan de geestelijke of lichamelijke gezondheid wordt veroorzaakt.
3. Voor de toepassing van het tweede lid:
a. betekent „aanval gericht tegen een burgerbevolking” een wijze van optreden die met zich brengt het meermalen plegen van in het tweede lid bedoelde handelingen tegen een burgerbevolking ter uitvoering of voortzetting van het beleid van een staat of organisatie, dat het plegen van een dergelijke aanval tot doel heeft;
b. omvat „uitroeiing” het opzettelijk opleggen van levensvoorwaarden, onder andere de onthouding van toegang tot voedsel en geneesmiddelen, gericht op de vernietiging van een deel van een bevolking;
c. betekent „slavernij” de uitoefening op een persoon van een of alle bevoegdheden verbonden aan het recht van eigendom, met inbegrip van de uitoefening van dergelijke bevoegdheid bij mensenhandel, in het bijzonder handel in vrouwen en kinderen;
d. betekent „deportatie of onder dwang overbrengen van bevolking” het onder dwang verplaatsen van personen door verdrijving of andere dwangmaatregelen uit het gebied waarin zij zich rechtmatig bevinden zonder dat daartoe krachtens internationaal recht gronden zijn;
e. betekent „marteling” het opzettelijk veroorzaken van ernstige pijn of ernstig lijden, hetzij lichamelijk, hetzij geestelijk, bij een persoon die zich in gevangenschap of in de macht bevindt van degene die beschuldigd wordt, met dien verstande dat onder marteling niet wordt verstaan pijn of lijden dat louter het gevolg is van, inherent is aan of samenhangt met rechtmatige sancties;
f. betekent „gedwongen zwangerschap” de onrechtmatige gevangenschap van een vrouw die onder dwang zwanger is gemaakt, met de opzet de etnische samenstelling van een bevolking te beïnvloeden of andere ernstige schendingen van internationaal recht te plegen. Deze definitie mag in geen geval worden uitgelegd als een aantasting van nationale wetgeving met betrekking tot zwangerschap;
g. betekent „vervolging” het opzettelijk en in ernstige mate ontnemen van fundamentele rechten in strijd met het internationaal recht op grond van de identiteit van de groep of collectiviteit;
h. betekent „apartheid” onmenselijke handelingen van een vergelijkbare aard als de in het tweede lid bedoelde handelingen, gepleegd in het kader van een geïnstitutionaliseerd regime van systematische onderdrukking en overheersing door een groep van een bepaald ras van een of meer groepen van een ander ras en begaan met de opzet dat regime in stand te houden;
i. betekent „gedwongen verdwijning van personen” het arresteren, gevangen houden of afvoeren van personen door of met de machtiging, ondersteuning of bewilliging van een staat of politieke organisatie, gevolgd door een weigering een dergelijke vrijheidsontneming te erkennen of informatie te verstrekken over het lot of de verblijfplaats van die personen, met de opzet hen langdurig buiten de bescherming van de wet te plaatsen.
4. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder „oorlogsmisdrijven”:
a. ernstige inbreuken op de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, namelijk een van de volgende handelingen tegen personen of goederen die ingevolge de bepalingen van het desbetreffende Verdrag van Genève zijn beschermd:
i. opzettelijk doden;
ii. marteling of onmenselijke behandeling, met inbegrip van biologische experimenten;
iii. opzettelijk veroorzaken van ernstig lijden, zwaar lichamelijk letsel of ernstige schade aan de gezondheid;
iv. grootschalige wederrechtelijke en moedwillige vernietiging en toe-eigening van goederen zonder militaire noodzaak;
v. een krijgsgevangene of andere beschermde persoon dwingen dienst te nemen bij de strijdkrachten van een vijandige mogendheid;
vi. een krijgsgevangene of andere beschermde persoon opzettelijk het recht op een eerlijke en rechtmatige berechting onthouden;
vii. onrechtmatige deportatie of verplaatsing of onrechtmatige opsluiting;
viii. gijzelneming;
b. andere ernstige schendingen van de wetten en gebruiken die toepasselijk zijn in een internationaal gewapend conflict binnen het gevestigde kader van het internationaal recht, namelijk een van de volgende handelingen:
i. opzettelijk aanvallen richten op de burgerbevolking als zodanig of op individuele burgers die niet rechtstreeks aan vijandelijkheden deelnemen;
ii. opzettelijk aanvallen richten op burgerobjecten, dat wil zeggen objecten die geen militair doel zijn;
iii. opzettelijk aanvallen richten op personeel, installaties, materieel, eenheden of voertuigen betrokken bij humanitaire hulpverlening of vredesmissies overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, zolang deze recht hebben op de bescherming die aan burgers of burgerobjecten wordt verleend krachtens het internationaal recht inzake gewapende conflicten;
iv. opzettelijk een aanval inzetten in de wetenschap dat een dergelijke aanval bijkomstige verliezen aan levens of letsel onder burgers zal veroorzaken of schade aan burgerobjecten of omvangrijke, langdurige en ernstige schade aan het milieu zal aanrichten, die duidelijk buitensporig zou zijn in verhouding tot het te verwachten concrete en directe algehele militaire voordeel;
v. aanvallen of bombarderen met wat voor middelen ook van steden, dorpen, woningen of gebouwen, die niet worden verdedigd en geen militair doelwit zijn;
vi. een combattant doden of verwonden die zijn of haar wapens heeft neergelegd of zich niet meer kan verdedigen, en zich onvoorwaardelijk heeft overgegeven;
vii. op ongepaste wijze gebruik maken van een witte vlag, van de vlag of militaire onderscheidingstekens en uniform van de vijand of van de Verenigde Naties, alsmede van emblemen van de Verdragen van Genève, de dood of ernstig lichamelijk letsel ten gevolge hebbende;
viii. rechtstreekse of indirecte verplaatsing door de bezettende mogendheid van delen van haar eigen burgerbevolking naar het bezette grondgebied, of de deportatie of het verplaatsen van de gehele of een deel van de bevolking van het bezette grondgebied binnen dat grondgebied of daarbuiten;
ix. opzettelijk aanvallen richten op gebouwen bestemd voor godsdienst, onderwijs, kunst, wetenschap of charitatieve doeleinden, historische monumenten, ziekenhuizen en plaatsen waar zieken en gewonden worden samengebracht, mits deze geen militair doelwit zijn;
x. personen die zich in de macht van een tegenpartij bevinden, onderwerpen aan lichamelijke verminking of medische of wetenschappelijke experimenten van welke aard ook, die niet worden gerechtvaardigd door de geneeskundige of tandheelkundige behandeling van de betrokken persoon of door diens behandeling in het ziekenhuis noch in zijn of haar belang worden uitgevoerd, en die de dood ten gevolge hebben of de gezondheid van die persoon of personen ernstig in gevaar brengen;
xi. op verraderlijke wijze doden of verwonden van personen die behoren tot de vijandige natie of het vijandige leger;
xii. verklaren dat geen kwartier zal worden verleend;
xiii. vernietiging of inbeslagneming van goederen van de vijand tenzij deze vernietiging of inbeslagneming dringend vereist is als gevolg van dwingende oorlogsomstandigheden;
xiv. verklaren dat de rechten en handelingen van onderdanen van de vijandelijke partij vervallen, geschorst of in rechte niet-ontvankelijk zijn;
xv. onderdanen van de vijandige partij dwingen deel te nemen aan oorlogshandelingen gericht tegen hun eigen land, ook als zij voor de aanvang van de oorlog in dienst van de oorlogvoerende partij waren;
xvi. een stad of plaats plunderen, ook wanneer deze bij een aanval wordt ingenomen;
xvii. gebruik van gif of giftige wapens;
xviii. gebruik van verstikkende, giftige of andere gassen en overige soortgelijke vloeistoffen, materialen of apparaten;
xix. gebruik van kogels die in het menselijk lichaam gemakkelijk in omvang toenemen of platter en breder worden, zoals kogels met een harde mantel die de kern gedeeltelijk onbedekt laat of voorzien is van inkepingen;
xx. wandaden begaan tegen de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling;
xxi. verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap zoals gedefinieerd in het derde lid, onderdeel f, gedwongen sterilisatie of elke andere vorm van seksueel geweld die eveneens een ernstige inbreuk op de Verdragen van Genève oplevert;
xxii. gebruikmaken van de aanwezigheid van een burger of een andere beschermde persoon teneinde bepaalde punten, gebieden of strijdkrachten te vrijwaren van militaire operaties;
xxiii. opzettelijk aanvallen richten op gebouwen, materieel, medische eenheden en transport, alsmede personeel dat gebruik maakt van de emblemen van de Verdragen van Genève overeenkomstig internationaal recht;
xxiv. opzettelijk gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering door hun voorwerpen te onthouden die onontbeerlijk zijn voor hun overleving, waaronder het opzettelijk belemmeren van de aanvoer van hulpgoederen zoals voorzien in de Verdragen van Genève;
xxv. kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar bij de nationale strijdkrachten onder de wapenen roepen of in militaire dienst nemen dan wel hen gebruiken voor actieve deelname aan vijandelijkheden;
c. In geval van een gewapend conflict dat niet internationaal van aard is, ernstige schendingen van gemeenschappelijk artikel 3 van de vier Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, namelijk een van de volgende handelingen begaan tegen personen die niet actief deelnemen aan de vijandelijkheden, waaronder leden van strijdkrachten die hun wapens hebben neergelegd en degenen die buiten gevecht zijn gesteld door ziekte, verwondingen, gevangenschap of andere oorzaken:
i. geweld tegen het leven en de persoon, in het bijzonder alle misdrijven tegen het leven gericht, verminking, wrede behandeling en marteling;
ii. wandaden begaan tegen de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling;
iii. gijzelneming;
iv. het uitspreken van veroordelingen en tenuitvoerleggen van executies zonder voorafgaand vonnis uitgesproken door een rechtmatig samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt die algemeen als onmisbaar worden erkend;
d. Het vierde lid, onderdeel c, geldt voor gewapende conflicten die niet internationaal van aard zijn en geldt derhalve niet voor gevallen van interne onlusten en spanningen, zoals oproer, geïsoleerde en sporadische gewelddadigheden of andere handelingen van vergelijkbare aard;
e. Andere ernstige schendingen van de wetten en gebruiken die gelden ingeval van gewapende conflicten die niet internationaal van aard zijn, binnen het gevestigde kader van internationaal recht, namelijk een van de volgende handelingen:
i. opzettelijk aanvallen richten op de burgerbevolking als zodanig of op individuele burgers die niet rechtstreeks aan vijandelijkheden deelnemen;
ii. opzettelijk aanvallen richten op gebouwen, materieel, medische eenheden en transport, en personeel dat gebruik maakt van de emblemen van de Verdragen van Genève overeenkomstig internationaal recht;
iii. opzettelijk aanvallen richten op personeel, installaties, materieel, eenheden of voertuigen betrokken bij humanitaire hulpverlening of vredesmissies overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, zolang deze recht hebben op de bescherming die aan burgers of burgerdoelen wordt verleend krachtens het internationaal recht inzake gewapende conflicten;
iv. opzettelijk aanvallen richten op gebouwen bestemd voor godsdienst, onderwijs, kunst, wetenschap of charitatieve doeleinden, historische monumenten, ziekenhuizen en plaatsen waar zieken en gewonden worden samengebracht, mits deze geen militair doelwit zijn;
v. een stad of plaats plunderen, ook wanneer deze bij een aanval wordt ingenomen;
vi. verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap zoals gedefinieerd in het derde lid, onderdeel f, gedwongen sterilisatie of elke andere vorm van seksueel geweld die eveneens een ernstige schending zijn van gemeenschappelijk artikel 3 van de vier Verdragen van Genève;
vii. kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar bij strijdkrachten of groepen onder de wapenen roepen of in militaire dienst nemen dan wel hen gebruiken voor actieve deelname aan vijandelijkheden;
viii. verplaatsing bevelen van de burgerbevolking om redenen die verband houden met het conflict, tenzij de veiligheid van de betrokken burgers of dwingende militaire redenen dit vereisen;
ix. op verraderlijke wijze doden of verwonden van een strijdende tegenstander;
x. verklaren dat geen kwartier zal worden verleend;
xi. personen die zich in de macht van een andere partij bij het conflict bevinden onderwerpen aan lichamelijke verminking of aan geneeskundige of wetenschappelijke experimenten van welke aard ook, die niet gerechtvaardigd worden door de geneeskundige of tandheelkundige behandeling van de betrokken persoon of door diens behandeling in het ziekenhuis, noch in zijn of haar belang worden uitgevoerd, en die de dood ten gevolge hebben of de gezondheid van die persoon of personen ernstig in gevaar brengen;
xii. vernietiging of inbeslagneming van goederen van een tegenstander tenzij deze vernietiging of inbeslagneming dringend vereist is als gevolg van de dwingende omstandigheden van het conflict;
f. Het vierde lid, onderdeel e, geldt voor gewapende conflicten die niet internationaal van aard zijn en geldt derhalve niet voor gevallen van interne onlusten en spanningen zoals oproer, geïsoleerde en sporadische gewelddadigheden of andere handelingen van vergelijkbare aard. Het geldt voor gewapende conflicten die plaatsvinden op het grondgebied van een staat in het geval van een langdurig gewapend conflict tussen overheidsautoriteiten en georganiseerde gewapende groepen of tussen deze groepen onderling.
5. Het vierde lid, onderdelen c en e, laat onverlet de verantwoordelijkheid van een regering om de openbare orde in de staat te handhaven of te herstellen of om de eenheid en territoriale integriteit van de staat met alle legitieme middelen te verdedigen.
6. Voor de toepassing van dit Verdrag worden de misdrijven waarop dit Verdrag van toepassing is niet beschouwd als politieke misdrijven, als misdrijven samenhangend met een politiek misdrijf of als misdrijven ingegeven door politieke motieven.
Onverminderd artikel 2 kunnen de staten die partij zijn overeenkomen dit Verdrag toe te passen op ieder verzoek dat betrekking heeft op gedragingen waarop alle van de volgende voorwaarden van toepassing zijn:
a. de gedraging bestaat uit genocide, een misdrijf tegen de menselijkheid, een oorlogsmisdrijf, het misdrijf agressie, foltering of gedwongen verdwijning krachtens het internationaal recht;
b. de gedraging bestaat uit genocide, een misdrijf tegen de menselijkheid, een oorlogsmisdrijf, het misdrijf agressie, foltering of gedwongen verdwijning krachtens het nationale recht van de verzoekende staat die partij is;
c. de gedraging is een delict waarvoor uitlevering kan worden toegestaan krachtens het nationale recht van de aangezochte staat die partij is.
1. Elke staat die partij is neemt de benodigde maatregelen om te waarborgen dat de misdrijven waarop de staat die partij is dit Verdrag toepast in overeenstemming met artikel 2 misdrijven vormen krachtens zijn nationale recht.
2. Elke staat die partij is stelt de in het eerste lid bedoelde misdrijven strafbaar met passende straffen, waarbij rekening wordt gehouden met de ernstige aard ervan.
1. Iedere staat die partij is, neemt de eventueel noodzakelijke maatregelen tot vestiging van zijn rechtsmacht ten aanzien van de misdrijven waarop dit Verdrag van toepassing is in overeenstemming met artikel 2, eerste lid, alsmede elk ander misdrijf waarvan hij kennis heeft gegeven als zijnde van toepassing krachtens artikel 2, tweede lid, in de volgende gevallen:
a. wanneer de misdrijven worden gepleegd binnen een grondgebied onder zijn rechtsmacht of aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in die staat is geregistreerd;
b. wanneer de verdachte onderdaan van die staat is.
2. Iedere staat die partij is, kan de eventueel noodzakelijke maatregelen nemen tot vestiging van zijn rechtsmacht ten aanzien van de misdrijven waarop dit Verdrag van toepassing is in overeenstemming met artikel 2, eerste lid, alsmede elk ander misdrijf waarvan hij kennis heeft gegeven als zijnde van toepassing krachtens artikel 2, tweede lid, in de volgende gevallen:
a. wanneer de verdachte staatloos is en zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van die staat heeft;
b. wanneer het slachtofferonderdaan van die staat is.
3. Iedere staat die partij is, neemt tevens de eventueel noodzakelijke maatregelen tot vestiging van zijn rechtsmacht ten aanzien van zodanige misdrijven in de gevallen waarin de verdachte zich bevindt binnen een onder zijn rechtsmacht vallend grondgebied en deze staat de verdachte niet uitlevert aan een van de in het eerste of tweede lid genoemde staten of de verdachte niet overlevert aan een bevoegd internationaal strafhof of tribunaal.
4. Dit Verdrag sluit geen enkele strafrechtelijke rechtsmacht uit die wordt uitgeoefend overeenkomstig het nationale recht.
Voor de toepassing van dit Verdrag kan elke staat die partij is, te allen tijde, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris, het begrip „onderdanen” omschrijven volgens zijn nationale recht.
De staten die partij zijn voeren verzoeken om samenwerking gedaan ingevolge dit Verdrag uit in overeenstemming met hun nationale recht.
Voor de toepassing van dit Verdrag geldt voor de misdrijven waarop dit Verdrag in overeenstemming met artikel 2 van toepassing is, geen verjaringstermijn die indruist tegen het internationaal recht.
1. Iedere staat die partij is neemt de eventueel noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat een persoon die beweert dat de misdrijven waarop die staat die partij is dit Verdrag toepast in overeenstemming met artikel 2, zijn of worden gepleegd het recht heeft tot het doen van een melding bij zijn bevoegde autoriteiten.
2. De staten die partij zijn verbinden zich ertoe alle ontvangen meldingen onverwijld en onpartijdig te bestuderen, in overeenstemming met hun nationale recht en, indien van toepassing, relevant nationaal beleid.
1. Iedere staat die partij is, binnen wiens grondgebied zich een persoon bevindt die ervan wordt verdacht een misdrijf waarop die staat dit Verdrag toepast in overeenstemming met artikel 2 te hebben gepleegd, neemt deze in hechtenis of treft andere wettelijke maatregelen ten einde de aanwezigheid van die persoon te waarborgen, nadat deze staat zich ervan heeft overtuigd, na een onderzoek van de deze ter beschikking staande gegevens, dat de omstandigheden zulks rechtvaardigen, in overeenstemming met zijn nationale wetgeving. De hechtenis en andere wettelijke maatregelen mogen slechts zolang worden voortgezet als nodig is om een strafvervolging of een uitleverings- of overleveringsprocedure in te stellen.
2. Een zodanige staat die partij is stelt onmiddellijk een voorlopig onderzoek naar de feiten in.
3. Aan ieder die zich ingevolge het eerst lid in hechtenis bevindt, dient hulp te worden geboden om zich onmiddellijk in verbinding te stellen met de dichtstbijzijnde bevoegde vertegenwoordiger van de staat waarvan de persoon onderdaan is, of, indien de persoon staatloos is, met de vertegenwoordiger van de staat waar de persoon gewoonlijk verblijft.
4. Wanneer een staat die partij is, ingevolge de bepalingen van dit artikel, een persoon in hechtenis heeft genomen, stelt hij onmiddellijk de in artikel 8, eerste en tweede lid, bedoelde staten die partij zijn in kennis van het feit dat deze persoon zich in hechtenis bevindt en van de omstandigheden die zijn gevangenhouding rechtvaardigen. De staat die partij is die het in het tweede lid bedoelde voorlopige onderzoek verricht, brengt, in voorkomend geval, onverwijld verslag uit van zijn bevindingen aan de genoemde staten die partij zijn en deelt mede, of hij voornemens is rechtsmacht uit te oefenen.
1. De staat die partij is, binnen het grondgebied onder wiens rechtsmacht een verdachte van een misdrijf waarop dit Verdrag van toepassing is in overeenstemming met artikel 2, wordt aangetroffen, draagt in de in artikel 8 bedoelde gevallen, indien hij de betrokkene niet uitlevert of overlevert aan een andere staat of aan een bevoegd internationaal strafhof of tribunaal, de zaak voor vervolging over aan zijn bevoegde autoriteiten.
2. Deze autoriteiten nemen hun beslissing op dezelfde wijze als in geval van elk ander misdrijf van ernstige aard krachtens de nationale wetgeving van die staat die partij is. In de gevallen bedoeld in artikel 8, derde lid, dienen de maatstaven voor de bewijsvoering, vereist voor vervolging en veroordeling, in geen enkel opzicht minder strikt te worden aangelegd dan die welke gelden in de gevallen bedoeld in artikel 8, eerste lid en tweede lid.
3. Aan ieder tegen wie een vervolging aanhangig wordt gemaakt in verband met een van misdrijven waarop dit Verdrag van toepassing is, dient in alle fasen van de procedure een billijke behandeling te worden gewaarborgd.
1. Iedere staat die partij is neemt de eventueel noodzakelijke maatregelen die verenigbaar zijn met zijn rechtsbeginselen om de aansprakelijkheid te vestigen van rechtspersonen voor deelneming aan misdrijven waarop die staat die partij is dit Verdrag toepast in overeenstemming met artikel 2.
2. Met inachtneming van de rechtsbeginselen van de staat die partij is, kan deze aansprakelijkheid van rechtspersonen strafrechtelijk, civielrechtelijk of bestuursrechtelijk zijn.
3. Deze aansprakelijkheid geldt onverminderd de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de natuurlijke personen die de misdrijven hebben gepleegd.
4. Iedere staat die partij is verzekert in het bijzonder dat rechtspersonen die aansprakelijk worden gesteld overeenkomstig dit artikel, onderworpen worden aan doeltreffende, proportionele en ontmoedigende strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties, met inbegrip van geldelijke sancties.
1. De staten die partij zijn waarborgen dat persoonsgegevens die van de ene staat die partij is naar de andere worden doorgegeven uitsluitend gebruikt worden voor de doeleinden waarvoor zij zijn doorgegeven. Persoonsgegevens worden niet gebruikt voor onverenigbare doeleinden. Persoonsgegevens worden niet aan een derde staat of internationale organisatie doorgegeven zonder de voorafgaande toestemming van de staat die partij is die de persoonsgegevens aanvankelijk had doorgegeven. De staat die partij is die de persoonsgegevens aanvankelijk had doorgegeven, kan voorwaarden stellen die de verzoekende staat die partij is in acht dient te nemen bij een mogelijke verdere doorgifte.
2. Wanneer de aangezochte staat die partij is bijzondere voorwaarden heeft verbonden aan het gebruik van de door hem verstrekte persoonsgegevens, verstrekt de verzoekende staat die partij is op verzoek van de aangezochte staat die partij is informatie over het gebruik van de persoonsgegevens.
3. Indien de aangezochte staat die partij is, nadat hij de gegevens aan de verzoekende staat heeft verstrekt, op de hoogte raakt van omstandigheden die aanleiding zouden geven aanvullende voorwaarden te stellen in een concreet geval, kan een centrale autoriteit van de aangezochte staat die partij is met een centrale autoriteit van de verzoekende staat die partij is overleggen om te bepalen in hoeverre de persoonsgegevens kunnen worden beschermd.
4. Staten die partij zijn geven juiste persoonsgegevens aan elkaar door. Indien blijkt dat er onjuiste persoonsgegevens zijn doorgegeven of indien blijkt dat de persoonsgegevens niet door de aangezochte of verzoekende staat die partij is had mogen zijn doorgegeven, dan wordt de betrokken staat die partij is onmiddellijk daarvan op de hoogte gesteld. De betrokken staat die partij is corrigeert of verwijdert onverwijld de persoonsgegevens, tenzij deze nodig zijn ten behoeve van het achtste en negende lid.
5. Op verzoek wordt de betrokken persoon ingelicht over de doorgegeven persoonsgegevens die op die persoon betrekking hebben en over het beoogde gebruik ervan. Deze informatie kan echter worden achtergehouden om te voorkomen dat er afbreuk wordt gedaan aan het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van misdrijven.
6. De doorgegeven persoonsgegevens worden door de verzoekende staat die partij is gewist of geanonimiseerd zodra de gegevens niet langer nodig zijn voor het doeleinde waarvoor zij zijn doorgegeven, behalve wanneer het bewaren van de persoonsgegevens vereist is om de in het achtste en negende lid bedoelde rechten uit te oefenen.
7. De ontvangende staat die partij is waarborgt dat de ontvangen persoonsgegevens op passende wijze worden beschermd tegen onbedoeld verloren gaan, onbedoelde of ongeoorloofde vernietiging of wijziging en ongeoorloofde verstrekking, ongeoorloofde toegang en elke andere ongeoorloofde verwerking.
8. Voor de toepassing van dit Verdrag waarborgen de staten die partij zijn dat personen die betrokken zijn bij een doorgifte van gegevens recht hebben op toegang tot, rectificatie of wissen van hun persoonsgegevens door de staat die partij is die de gegevens heeft doorgegeven of de staat die partij is die de gegevens heeft ontvangen. De uitoefening van dit recht kan worden beperkt indien dit een van de in het eerste lid genoemde doeleinden of het uitoefenen van de rechten en vrijheden van andere personen zou compromitteren.
9. Staten die partij zijn waarborgen dat de betrokken personen het recht hebben een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen tegen de schending van enige verplichting vervat in dit artikel.
10. De aangezochte staat die partij is, is niet verplicht persoonsgegevens door te geven indien het op hem toepasselijke nationale recht de doorgifte verbiedt of indien hij redenen heeft om aan te nemen dat de rechtmatige belangen van de betrokkene door deze doorgifte zouden worden geschaad.
1. Onverminderd zijn nationale recht kan een staat die partij is, zonder voorafgaand verzoek, informatie met betrekking tot misdrijven ingevolge dit Verdrag overbrengen aan een andere staat die partij is, indien de eerstgenoemde staat die partij is aanneemt dat deze informatie de laatstgenoemde staat die partij is zou kunnen helpen bij het instellen of succesvol afsluiten van onderzoeken en strafrechtelijke procedures of zou kunnen leiden tot het formuleren van een verzoek door de laatstgenoemde staat die partij is in overeenstemming met dit Verdrag. Onverminderd gunstiger voorwaarden in andere rechtsinstrumenten vindt de spontane uitwisseling van informatie plaats via de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten die partij zijn.
2. Het overbrengen van informatie ingevolge het eerste lid laat onderzoeken en strafrechtelijke procedures in de verstrekkende staat die partij is onverlet.
3. De bevoegde autoriteiten die de informatie ontvangen, willigen een verzoek van de verstrekkende staat die partij is in om de genoemde informatie geheim te houden, ook tijdelijk, of beperkingen te stellen aan het gebruik ervan.
4. Niettegenstaande het derde lid, kan de ontvangende staat die partij is tijdens zijn procedures informatie verstrekken die ontlastend is voor een verdachte. In een dergelijk geval stelt de ontvangende staat die partij is de verstrekkende staat die partij is voorafgaand aan de verstrekking daarvan in kennis, en overlegt, indien daarom is verzocht, met de verstrekkende staat die partij is. Indien in een uitzonderlijk geval voorafgaande kennisgeving niet mogelijk is, stelt de ontvangende staat die partij is de verstrekkende staat die partij is onverwijld op de hoogte van de verstrekking.
5. Op verzoek van de verstrekkende staat die partij is, wordt de overgebrachte informatie niet gebruikt als bewijs in strafprocedures voordat een verzoek om wederzijdse rechtshulp is ingewilligd.
1. De gewone kosten voor de uitvoering van een verzoek ingevolge dit Verdrag worden gedragen door de aangezochte staat die partij is, tenzij anders is bepaald in dit Verdrag of anders is overeengekomen door de betrokken staten die partij zijn. Indien met de uitvoering van het verzoek aanzienlijke kosten of kosten van buitengewone aard zijn of zullen zijn gemoeid, plegen de betrokken staten die partij zijn overleg om de voorwaarden en omstandigheden te bepalen waaronder het verzoek wordt uitgevoerd, alsmede de wijze waarop de kosten worden gedragen.
2. De volgende kosten worden gedragen of vergoed door de verzoekende staat die partij is, tenzij de aangezochte staat die partij is afziet van de terugbetaling van alle of een deel van deze kosten:
a. de kosten gemaakt door de aanwezigheid van deskundigen op het grondgebied van aangezochte staat die partij is;
b. de kosten van het opzetten en onderhouden van video- of telefoonverbindingen;
c. de vergoeding voor tolken verstrekt door de aangezochte staat die partij is;
d. vergoedingen aan getuigen, alsmede hun reis- en verblijfkosten op het grondgebied van de aangezochte staat die partij is.
3. De kosten voor het vervoer naar de verzoekende staat die partij is van een persoon in hechtenis krachtens artikel 36 worden gedragen door de verzoekende staat die partij is.
4. De kosten voor het vervoer naar de verzoekende staat die partij is van een persoon om wiens uitlevering is verzocht worden gedragen door de verzoekende staat die partij is.
5. De kosten voor het vervoer van een gevonniste persoon naar de staat die partij is die de straf ten uitvoer legt, komen ten laste van die staat die partij is.
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:
met inbegrip van, indien van toepassing, verbeurdverklaring: permanente inbeslagneming van goederen door een bevel van een rechter of andere bevoegde autoriteit;
het tijdelijk verbieden van de overdracht, omzetting, vervreemding of verplaatsing van goederen of het tijdelijk aanvaarden van het beheer van of zeggenschap over goederen op basis van een door de rechter of andere bevoegde autoriteit afgegeven bevel;
alle goederen afkomstig van of verkregen door, direct of indirect, het plegen van een misdrijf waarop dit Verdrag van toepassing is;
alle soorten activa, stoffelijk of onstoffelijk, roerend of onroerend, tastbaar of ontastbaar, en rechtsbescheiden waaruit rechten op, of andere belangen bij deze activa blijken.
1. Elke staat die partij is wijst een of meer centrale autoriteiten aan. De centrale autoriteiten zijn verantwoordelijk voor het verzenden en ontvangen van verzoeken om en informatie over samenwerking in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag en moedigen de snelle en juiste uitvoering door de bevoegde autoriteiten aan.
2. Indien een staat die partij is een speciale regio of speciaal grondgebied heeft met een afzonderlijk stelsel voor samenwerking ingevolge dit Verdrag, kan hij een aparte centrale autoriteit aanwijzen die de in het eerste lid bedoelde functies vervult voor die regio of dat grondgebied.
3. Indien een staat die partij is een afzonderlijke centrale autoriteit heeft die verantwoordelijk is voor het verzenden en ontvangen van verzoeken en informatie overeenkomstig specifieke bepalingen van dit Verdrag, kan hij een afzonderlijke centrale autoriteit aanwijzen die de in het eerste lid bedoelde functies heeft voor de relevante bepalingen van dit Verdrag.
4. Op verzoek van een of meer staten die partij zijn, kan er overleg gevoerd worden tussen de centrale autoriteiten over kwesties die verband houden met de toepassing van dit Verdrag.
5. Elke staat geeft op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, kennis van zijn aanwijzing van een of meer centrale autoriteiten uit hoofde van het eerste lid, door middel van een aan de depositaris gerichte verklaring. Elke staat kan daarna, op elk tijdstip en op dezelfde wijze, de voorwaarden van zijn verklaring veranderen.
1. Verzoeken gedaan in overeenstemming met dit Verdrag en mededelingen die daarmee verband houden worden gezonden aan de door de staten die partij zijn aangewezen centrale autoriteiten.
2. Elke staat kan, op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, of op enig tijdstip daarna, door middel van een verklaring gericht aan de depositaris, laten weten dat verzoeken aan hem gericht dienen te worden langs diplomatieke weg en/of, zo mogelijk door tussenkomst van de Internationale Criminele Politieorganisatie.
3. Om de efficiënte communicatie over de uitvoering van een in overeenstemming met dit Verdrag gedaan individueel verzoek te vergemakkelijken, kan elke staat die partij is, onverminderd artikel 20, eerste tot en met vierde lid, centrale contactpunten aanwijzen bij zijn bevoegde autoriteiten. Deze contactpunten kunnen met elkaar contact onderhouden over praktische zaken met betrekking tot de uitvoering van een dergelijk verzoek.
4. Elke staat wijst zijn aangewezen contactpunten aan in overeenstemming met artikel 85, eerste lid.
5. De overbrenging van een verzoek, informatie of mededeling op grond van dit Verdrag kan, wanneer de betrokken staten die partij zijn hiermee instemmen, geschieden door middel van veilige elektronische middelen, daarbij rekening houdend met de noodzaak de vertrouwelijkheid te beschermen en de authenticiteit te waarborgen. In elk geval dient de betrokken staat die partij is op verzoek en te allen tijde de originelen of gewaarmerkte afschriften van de stukken in.
1. De verzoeken worden opgesteld in een voor de aangezochte staat die partij is aanvaardbare taal.
2. Elke staat die partij is vermeldt de taal of talen die voor die staat aanvaardbaar zijn door de centrale autoriteiten van de staten die partij zijn in kennis te stellen, of, indien aan de voorwaarden van artikel 85, tweede en derde lid, is voldaan, de staat die is aangewezen om bijkomende tussentijdse steun te verlenen.
1. De staten die partij zijn verlenen elkaar de ruimst mogelijke wederzijdse rechtshulp bij de opsporing, vervolging en de gerechtelijke procedures met betrekking tot de misdrijven waarop zij dit Verdrag toepassen.
2. Wederzijdse rechtshulp wordt verleend in de ruimst mogelijke mate krachtens de relevante wetten, verdragen, overeenkomsten en regelingen van de aangezochte staat die partij is met betrekking tot opsporing, vervolging en gerechtelijke procedures ten aanzien van de misdrijven waarvoor een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld in de verzoekende staat die partij is overeenkomstig artikel 15, eerste lid.
De wederzijdse rechtshulp die wordt verleend overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag kan bestaan uit:
a. het opnemen van getuigenissen en verklaringen van personen, met inbegrip van, voor zover in overeenstemming met de nationale wetgeving van de aangezochte staat die partij is, door middel van videoconferentie;
b. het onderzoeken van voorwerpen en plaatsen;
c. het verschaffen van informatie, stukken van overtuiging en beoordelingen door deskundigen;
d. het uitvoeren van huiszoekingen, inbeslagnemingen en confiscaties;
e. het betekenen van gerechtelijke documenten;
f. het verstrekken van originelen of, zo nodig gewaarmerkte, afschriften van relevante documenten, dossiers en computergegevens, met inbegrip van officiële, bancaire, financiële, bedrijfs- of zakelijke dossiers;
g. het vergemakkelijken van de vrijwillige verschijning van personen en de tijdelijke overbrenging van personen in hechtenis in de verzoekende staat die partij is;
h. het toepassen van bijzondere opsporingsmethoden;
i. het uitvoeren van grensoverschrijdende observaties;
j. het opzetten van gezamenlijke onderzoeksteams;
k. het nemen van maatregelen die de adequate bescherming van slachtoffers en getuigen en hun rechten mogelijk maken;
l. het bieden van elke andere vorm van hulp die niet in strijd is met het nationale recht van de aangezochte staat die partij is.
1. Een verzoek om wederzijdse rechtshulp wordt schriftelijk gedaan onder voorwaarden die het die staat die partij is mogelijk maken de authenticiteit vast te stellen.
2. Een verzoek om wederzijdse rechtshulp bevat of gaat vergezeld van het volgende:
a. de identiteit van de autoriteit die het verzoek doet;
b. het onderwerp en de aard van de opsporing, de vervolging of gerechtelijke procedure waarop het verzoek betrekking heeft en de naam en functies van de autoriteit die de opsporing, de vervolging of de gerechtelijke procedure uitvoert;
c. een samenvatting van de relevante feiten, behalve in geval van verzoeken ten behoeve van de betekening van gerechtelijke documenten;
d. een uiteenzetting van het relevante nationale recht, vergezeld van de relevante wetteksten, en een vermelding van de straf die voor de misdrijven is of kan worden opgelegd;
e. een beschrijving van de gewenste rechtshulp en de details van de specifieke procedure waarvan de verzoekende staat die partij is wenst dat die gevolgd wordt;
f. waar mogelijk de identiteit, de verblijfplaats en nationaliteit van de betrokken personen;
g. het doel waarvoor om het bewijsmateriaal, de informatie of de maatregelen wordt verzocht, en, indien nodig, hun relevantie voor het onderliggende onderzoek, de vervolging of de gerechtelijke procedure;
h. indien gewenst, de termijn waarbinnen de hulp dient te worden verleend en de redenen daarvoor;
i. waar van toepassing, een uiteenzetting van het relevante nationale recht op grond waarvan een getuige kan weigeren een verklaring in rechte af te leggen.
3. In spoedeisende gevallen, indien zowel de verzoekende staat die partij is als de aangezochte staat die partij is daarmee instemmen, kunnen verzoeken mondeling worden gedaan of met een middel waarmee een schriftelijk document wordt aangemaakt, maar dit verzoek dient zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is te worden bevestigd in overeenstemming met het eerste en tweede lid.
De aangezochte staat die partij is houdt het bestaan, de inhoud en de resultaten van het verzoek geheim, behalve voor zover bekendmaking nodig is voor de uitvoering van het verzoek. Indien de aangezochte staat die partij is niet kan voldoen aan het vereiste van geheimhouding, stelt hij de verzoekende staat die partij is daarvan onverwijld op de hoogte. De verzoekende staat die partij is bepaalt of het verzoek niettemin dient te worden uitgevoerd.
1. Op verzoek van de verzoekende staat die partij is, kan de aangezochte staat die partij is, in overeenstemming met zijn nationale recht, voorlopige maatregelen treffen om bewijs veilig te stellen, een bestaande situatie in stand te houden of bedreigde rechtmatige belangen te beschermen.
2. De aangezochte staat die partij is kan het verzoek om voorlopige maatregelen deels uitvoeren of hieraan voorwaarden verbinden, onder andere door de duur van de gevraagde maatregelen te beperken.
Indien de aangezochte staat die partij is van mening is dat de informatie die is verstrekt ter ondersteuning van een verzoek om wederzijdse rechtshulp onvoldoende is om een beslissing te nemen over de uitvoering van het verzoek of om het verzoek uit te kunnen voeren, kan hij verzoeken dat aanvullende informatie wordt verstrekt binnen een door hem te specificeren redelijke tijd.
Indien een staat die partij is die wederzijdse rechtshulp afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om wederzijdse rechtshulp ontvangt van een andere staat die partij is waarmee hij geen verdrag inzake wederzijdse rechtshulp heeft gesloten, beschouwt hij dit Verdrag als rechtsgrondslag voor wederzijdse rechtshulp wat betreft de misdrijven waarop dit Verdrag van toepassing is.
1. Wederzijdse rechtshulp mag worden geweigerd, voldoende rekening houdend met de beginselen vervat in het tweede lid, indien:
a. de aangezochte staat die partij is ernstige redenen heeft om aan te nemen dat het verzoek is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn ras, geslacht, kleur, geestelijke of fysieke handicap, seksuele oriëntatie, godsdienst, nationaliteit, etnische afkomst, politieke overtuiging of vanwege het feit dat hij behoort tot een bepaalde sociale groep of dat inwilliging van het verzoek de positie van die persoon om een van deze redenen zou kunnen benadelen;
b. het verzoek een misdrijf betreft waarop ingevolge het nationale recht van de verzoekende staat die partij is de doodstraf is gesteld, tenzij, in overeenstemming met het nationale recht van de aangezochte staat die partij is;
i. de verzoekende staat die partij is geloofwaardige, afdoende en effectieve waarborgen biedt, of, indien de aangezochte staat die partij is daarom verzoekt, instemt met een voorwaarde die voldoet aan de eisen van de aangezochte staat die partij is dat de doodstraf niet zal worden opgelegd; of
ii. wanneer het nationale recht van de aangezochte staat die partij is dit mogelijk maakt, indien eenmaal de doodstraf is opgelegd, de verzoekende staat die partij is geloofwaardige, afdoende en effectieve waarborgen biedt, of, indien de aangezochte staat die partij is daarom verzoekt, instemt met een voorwaarde die voldoet aan de eisen van de aangezochte staat die partij is dat de doodstraf niet zal worden tenuitvoergelegd;
c. het verzoek betrekking heeft op feiten op grond waarvan de vervolgde persoon in de aangezochte staat die partij is, onherroepelijk is berecht voor een misdrijf op basis van dezelfde strafbare gedraging;
d. er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de persoon op wie het verzoek betrekking heeft zou worden blootgesteld aan foltering of andere vormen van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, een flagrante schending van het recht op een eerlijk proces of andere flagrante schendingen van de fundamentele mensenrechten in de verzoekende staat die partij is in overeenstemming met het nationale recht van de aangezochte staat die partij is;
e. het de autoriteiten van de aangezochte staat die partij is krachtens zijn nationale recht verboden zou zijn de verzochte actie uit te voeren ten behoeve van misdrijf op basis van dezelfde criminele gedraging, indien het onder zijn eigen rechtsmacht zou worden onderworpen aan opsporing, vervolging of een gerechtelijke procedure;
f. het verzoek niet is gedaan in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag;
g. de aangezochte staat die partij is uitvoering van het verzoek schadelijk acht voor zijn soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen;
h. het verzoek is gedaan namens een buitengewoon of ad-hocgerecht of -tribunaal van de verzoekende staat die partij is, tenzij de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat die partij is voldoende waarborgen geven dat de berechting zal plaatsvinden door een rechter die volgens de regels van de rechtspraak in het algemeen bevoegd is om uitspraak te doen in strafzaken.
i. het honoreren van het verzoek in strijd zou zijn met het nationale recht van de aangezochte staat die partij is met betrekking tot wederzijdse rechtshulp;
j. er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de persoon op wie het verzoek betrekking heeft een reëel risico loopt te worden veroordeeld tot een levenslange vrijheidsstraf zonder de mogelijkheid van vervroegde invrijheidstelling of tot een straf met een onbepaalde duur.
2. Bij het uitoefenen van hun beoordelingsvrijheid ingevolge het eerste lid, houden de staten die partij zijn rekening met de internationale en nationale beginselen van mensenrechten en fundamentele vrijheden, met inbegrip van het recht op leven, vrijheid en veiligheid van zijn persoon.
3. De staten die partij zijn, mogen een verzoek om wederzijdse rechtshulp niet afwijzen uitsluitend op grond van het feit dat het misdrijf feit geacht wordt tevens fiscale aangelegenheden te omvatten of op grond van het bankgeheim.
4. Elke gehele of gedeeltelijke weigering van wederzijdse rechtshulp wordt met redenen omkleed.
5. Alvorens een verzoek ingevolge dit artikel te weigeren of de uitvoering ervan uit te stellen op grond van artikel 32, vierde lid, overlegt de aangezochte staat die partij is, indien aangewezen, met de verzoekende staat die partij is teneinde te overwegen of rechtshulp kan worden verleend onder de door hem nodig geachte voorwaarden en bepalingen. Indien de verzoekende staat die partij is rechtshulp aanvaardt onder die voorwaarden, dient hij daaraan te voldoen.
1. Informatie of bewijsmateriaal verstrekt door de aangezochte staat die partij is wordt door de verzoekende staat die partij is niet gebruikt of doorgezonden voor opsporing, vervolging of gerechtelijke procedures anders dan vermeld in het verzoek zonder voorafgaande toestemming van de aangezochte staat die partij is.
2. Niets in dit lid belet de verzoekende staat die partij is tijdens zijn procedures informatie of bewijsmateriaal bekend te maken die respectievelijk dat ontlastend is voor een verdachte. In dat geval stelt de verzoekende staat die partij is de aangezochte staat die partij is voorafgaand aan de bekendmaking daarvan in kennis, en overlegt, indien daarom is verzocht, met de aangezochte staat die partij is. Indien in een uitzonderlijk geval voorafgaande kennisgeving niet mogelijk is, stelt de verzoekende staat die partij is de aangezochte staat die partij is onverwijld op de hoogte van de bekendmaking.
3. Wanneer de aangezochte staat die partij is bijzondere voorwaarden heeft verbonden aan het gebruik van de door hem verstrekte informatie of bewijsmateriaal, verstrekt de verzoekende staat die partij is op verzoek van de aangezochte staat die partij is informatie over het gebruik van de informatie of het bewijsmateriaal.
4. Indien de aangezochte staat die partij is, nadat hij de gegevens aan de verzoekende staat die partij is heeft verstrekt, op de hoogte raakt van omstandigheden die in een concreet geval aanleiding geven aanvullende voorwaarden te stellen, kan een centrale autoriteit van de aangezochte staat die partij is met een centrale autoriteit van de verzoekende staat die partij is overleggen om te bepalen in welke mate de informatie en het bewijsmateriaal kunnen worden beschermd.
1. Een verzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte staat die partij is en, voor zover niet in strijd met het nationale recht van de aangezochte staat die partij is, en waar mogelijk, overeenkomstig de in het verzoek omschreven procedures.
2. De aangezochte staat die partij is, voert het verzoek zo spoedig mogelijk uit en houdt zoveel mogelijk rekening met eventuele uiterste termijnen die door de verzoekende staat die partij is zijn vermeld en die met redenen zijn omkleed, bij voorkeur in het verzoek. De aangezochte staat die partij is, antwoordt op redelijke verzoeken van de verzoekende staat die partij is om informatie over de voortgang van de behandeling van het verzoek. De verzoekende staat die partij is, stelt de aangezochte staat die partij is onverwijld in kennis indien de verzochte hulp niet langer nodig is.
3. Op uitdrukkelijk verzoek van de verzoekende staat die partij is, informeert de aangezochte staat die partij is de verzoekende staat die partij is, voor zover mogelijk, over de datum en plaats van tenuitvoerlegging van het verzoek om wederzijdse rechtshulp. Functionarissen en belanghebbenden kunnen aanwezig zijn indien de aangezochte staat die partij is hiermee instemt.
4. De uitvoering van een verzoek om wederzijdse rechtshulp kan door de aangezochte staat die partij is worden uitgesteld op grond van het feit dat een lopende opsporing, vervolging of gerechtelijke procedure hierdoor wordt doorkruist. Waar aangewezen worden redenen voor enig uitstel gegeven, met inbegrip van, indien mogelijk, de voorwaarden waaronder en de termijn waarbinnen de uitvoering zou kunnen plaatsvinden.
1. Getuigen en deskundigen worden gehoord in overeenstemming met het nationale recht van de aangezochte staat die partij is. Getuigen en deskundigen kunnen weigeren een verklaring af te leggen indien het nationale recht van de aangezochte of verzoekende staat die partij is dit toelaat.
2. Indien hun weigering een verklaring af te leggen gebaseerd is op het nationale recht van de verzoekende staat die partij is, dan raadpleegt de aangezochte staat die partij is de verzoekende staat die partij is.
3. Een getuige of deskundige die zich beroept op het in het eerste lid bedoelde recht om te weigeren een verklaring af te leggen, kan niet om die reden in de verzoekende of aangezochte staat die partij is aan een sanctie worden onderworpen.
4. Onverminderd eventuele maatregelen die ter bescherming van personen zijn overeengekomen, stelt de aangezochte staat die partij is, na afloop van het verhoor een proces-verbaal op waarin het volgende wordt vermeld: de datum en de plaats van het verhoor, de identiteit van de verhoorde persoon, de identiteit en hoedanigheden van alle andere personen die in de aangezochte staat die partij is aan het verhoor hebben deelgenomen, eventuele beëdigingen en de technische omstandigheden waaronder het verhoor heeft plaatsgevonden. Het document wordt door de aangezochte staat die partij is verzonden naar de verzoekende staat die partij is.
5. Elke staat die partij is neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat ten aanzien van getuigen of deskundigen die overeenkomstig dit artikel op zijn grondgebied worden gehoord en die weigeren een verklaring af te leggen wanneer zij daartoe verplicht zijn of niet naar waarheid verklaren, zijn nationale recht op dezelfde wijze van toepassing is als wanneer het verhoor in een nationale procedure zou hebben plaatsgevonden.
1. Indien een persoon zich op het grondgebied van een staat die partij is bevindt en als getuige of deskundige gehoord moet worden door de rechterlijke autoriteiten van een andere staat die partij is, kan de laatstgenoemde verzoeken dat het verhoor plaatsvindt door middel van videoconferentie, zoals voorzien in het tweede tot en met zevende lid. Dit lid kan ook worden toegepast op het gebruik van videoconferentie voor andere doeleinden, zoals het identificeren van voorwerpen, personen of plaatsen, indien de aangezochte staat die partij is daarmee instemt.
2. De aangezochte staat die partij is stemt in met het verhoor per videoconferentie, mits het gebruik van videoconferentie niet in strijd is met de grondbeginselen van zijn nationale recht en mits die staat over de technische middelen beschikt om het verhoor door middel van videoconferentie uit te voeren. Indien de aangezochte staat die partij is niet over de technische middelen beschikt om het verhoor door middel van videoconferentie uit te voeren, kunnen dergelijke middelen in onderlinge overeenstemming aan hem ter beschikking worden gesteld door de verzoekende staat die partij is.
3. Verzoeken om een verhoor per videoconferentie bevatten, naast de in artikel 25 bedoelde informatie, de naam van de rechterlijke autoriteit die het verhoor leidt of, indien de aangezochte staat die partij is daarmee instemt, een andere bevoegde autoriteit die het verhoor leidt.
4. De rechterlijke autoriteit van de aangezochte staat die partij is, kan de betrokkene oproepen te verschijnen op de in zijn nationale recht voorgeschreven wijze.
5. Met betrekking tot een verhoor per videoconferentie gelden de volgende regels:
a. een rechterlijke autoriteit van de aangezochte staat die partij is, is aanwezig tijdens het verhoor, indien nodig bijgestaan door een tolk, en kan ook verantwoordelijk zijn voor zowel de identificatie van de te horen persoon als de eerbiediging van de grondbeginselen van het nationale recht van de aangezochte staat die partij is; indien de rechterlijke autoriteit van de aangezochte staat die partij is van oordeel is dat tijdens het verhoor de grondbeginselen van het nationale recht van de aangezochte staat die partij is, worden geschonden, neemt zij onmiddellijk de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het verhoor met inachtneming van deze beginselen wordt voortgezet;
b. de bevoegde autoriteiten van de verzoekende en aangezochte staten die partij zijn komen waar nodig maatregelen voor de bescherming van de te verhoren persoon overeen;
c. het verhoor wordt rechtstreeks door of onder leiding van de rechterlijke autoriteit van de verzoekende staat die partij is afgenomen overeenkomstig zijn nationale recht;
d. op verzoek van de verzoekende staat die partij is of de te horen persoon draagt de aangezochte staat die partij er zorg voor dat de te horen persoon zo nodig wordt bijgestaan door een tolk en/of een raadsman;
e. de te verhoren persoon kan zich beroepen op het recht geen verklaring af te leggen dat hem zou toekomen krachtens het nationale recht van de aangezochte of de verzoekende staat die partij is.
6. Staten die partij zijn kunnen naar eigen oordeel de bepalingen van dit artikel ook toepassen op verhoren per videoconferentie van de beschuldigde persoon of de verdachte, op basis van toestemming van de persoon. In dat geval zijn de beslissing om de videoconferentie te houden en de wijze waarop de videoconferentie zal worden uitgevoerd, afhankelijk van de instemming van beide betrokken staten die partij zijn, en in overeenstemming met hun nationale wetgeving en relevante internationale instrumenten.
7. Dit artikel laat overeenkomsten of regelingen op grond waarvan het verhoor per videoconferentie op andere wijze kan plaatsvinden onverlet.
1. Indien de verzoekende staat die partij is het van belang acht dat een getuige of een deskundige in persoon voor haar rechterlijke autoriteiten verschijnt, vermeldt zij dit bij zijn verzoek tot uitreiking van de oproeping. De aangezochte staat die partij is nodigt de getuige of deskundige uit om op het grondgebied van de verzoekende staat die partij is te verschijnen en stelt de verzoekende staat die partij is onverwijld in kennis van het eventuele antwoord van de getuige of deskundige.
2. In het geval voorzien in het eerste lid dient het verzoek of de oproeping bij benadering het bedrag van de te betalen schadeloosstelling en van de te vergoeden reis- en verblijfkosten aan te geven.
3. De aangezochte staat die partij is kan, indien dit aan hem wordt verzocht, aan de getuige of de deskundige een voorschot toekennen. Het bedrag van het voorschot wordt terugbetaald door de verzoekende staat die partij is.
4. De getuige of deskundige die geen gevolg heeft gegeven aan een oproeping waarvan toezending was verzocht, kan aan geen enkele sanctie of dwangmaatregel worden onderworpen, zelfs niet indien in de oproeping verplichtingen zijn vermeld, tenzij de getuige of deskundige zich daarna uit vrije wil op het grondgebied van de verzoekende staat die partij is begeeft en hij daar op wettige wijze opnieuw opgeroepen wordt.
1. Een persoon die in hechtenis zit of een straf ondergaat op het grondgebied van een staat die partij is, wiens aanwezigheid op het grondgebied van een andere staat die partij is wordt verzocht voor identificatie, het afleggen van een verklaring of een andere wijze van medewerking bij de verkrijging van bewijs voor opsporing, vervolging of gerechtelijke procedures met betrekking tot misdrijven waarop de betrokken staten die partij zijn dit Verdrag toepassen, mag worden overgebracht, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de persoon geeft vrijwillig zijn toestemming op basis van volledige informatie; en
b. de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten die partij zijn, stemmen ermee in, overeenkomstig de voorwaarden die die staten die partij zijn eventueel gepast achten.
2. Voor de toepassing van het eerste lid:
a. is de staat die partij is waarnaar de persoon wordt overgebracht bevoegd en verplicht de overgebrachte persoon in hechtenis te houden, tenzij hij anderszins verzocht of gemachtigd wordt door de staat die partij is van waaruit de persoon is overgebracht;
b. komt de staat die partij is waarnaar de persoon wordt overgebracht onverwijld zijn verplichting na tot terugzending van de persoon voor inhechtenisneming door de staat die partij is van waaruit deze persoon is overgebracht zoals vooraf overeengekomen, of op andere wijze overeengekomen door de bevoegde autoriteiten van beide staten die partij zijn;
c. verlangt de staat die partij is waarnaar de persoon wordt overgebracht niet van de staat die partij is van waaruit de persoon is overgebracht dat deze een uitleveringsprocedure begint ten behoeve van de terugkeer van de persoon;
d. krijgt de overgebrachte persoon vermindering van de straf die de persoon in de staat die partij is vanwaar de persoon is overgebracht moet uitzitten met de periode die de persoon in hechtenis heeft doorgebracht in de staat die partij is waarnaar de persoon is overgebracht.
1. Een getuige, deskundige of andere persoon die op verzoek van de verzoekende staat die partij is ermee instemt te getuigen in een procedure of mee te werken aan een onderzoek, vervolging of gerechtelijke procedure op het grondgebied van de verzoekende staat die partij is, wordt niet vervolgd, in hechtenis genomen, gestraft of onderworpen aan een andere beperking van de persoonlijke vrijheid op dat grondgebied ten aanzien van handelen, nalaten te handelen of veroordelingen voorafgaand aan het vertrek uit het grondgebied van de aangezochte staat die partij is.
2. De in het eerste lid bedoelde vrijgeleide houdt op wanneer de getuige, deskundige of andere persoon:
a. gedurende vijftien achtereenvolgende dagen of gedurende een door de staten die partij zijn overeengekomen tijdvak vanaf de datum waarop de persoon officieel ervan in kennis is gesteld dat de aanwezigheid van de persoon niet langer verlangd wordt door de gerechtelijke autoriteiten van de verzoekende staat die partij is, de mogelijkheid heeft gekregen te vertrekken, niettemin vrijwillig gebleven is op het grondgebied van de verzoekende staat die partij is of,
b. na het grondgebied van de verzoekende staat die partij is te hebben verlaten, vrijwillig is teruggekeerd.
1. Op verzoek kan de aangezochte staat die partij is voorwerpen, documenten, dossiers of overig bewijsmateriaal overdragen aan de verzoekende staat. Indien de verzoekende staat die partij is uitdrukkelijk verzoekt om de overdracht van de originele exemplaren van de documenten, dossiers en overig bewijsmateriaal, zal de aangezochte staat die partij is iedere poging doen om te voldoen aan het verzoek.
2. De verzoekende staat die partij is, zendt zo spoedig mogelijk of uiterlijk na afloop van de procedure het overgedragene terug, tenzij de aangezochte staat die partij is uitdrukkelijk afstand daarvan doet.
1. Indien toegestaan volgens de grondbeginselen van zijn nationale rechtsstelsel, neemt elke staat die partij is, binnen zijn mogelijkheden en onder de door zijn nationale recht voorgeschreven voorwaarden, de nodige maatregelen ten behoeve van het passend gebruik van gecontroleerde aflevering en, wanneer hij dat passend acht, voor het gebruik van andere speciale opsporingstechnieken, zoals elektronisch of andere vormen van toezicht en infiltratie-operaties, door zijn bevoegde autoriteiten op zijn grondgebied ten behoeve van het doeltreffend bestrijden en vervolgen van de misdrijven waarop hij dit Verdrag toepast.
2. Ten behoeve van de opsporing van de misdrijven waarop zij dit Verdrag toepassen, worden de staten die partij zijn aangemoedigd, indien noodzakelijk, passende bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen te sluiten voor het gebruik van speciale opsporingstechnieken in het kader van samenwerking op internationaal niveau. Deze overeenkomsten of regelingen worden gesloten en uitgevoerd onder volledige eerbiediging van het grondbeginsel van de soevereine gelijkheid van staten en worden onder strikte naleving van de bepalingen van die overeenkomsten of regelingen uitgevoerd.
3. Bij het ontbreken van een overeenkomst of regeling als bedoeld in het tweede lid, worden de beslissingen om speciale opsporingstechnieken te gebruiken op internationaal niveau op ad-hoc basis genomen, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met financiële regelingen en akkoorden ten aanzien van de uitoefening van de rechtsmacht door de betrokken staten die partij zijn.
1. De verzoekende staat die partij is en de aangezochte staat die partij is, kunnen overeenkomen elkaar rechtshulp te verlenen bij het verrichten van onderzoeken door functionarissen die infiltreren of met een fictieve identiteit werken naar misdrijven waarop de staten die partij zijn dit Verdrag toepassen.
2. De beslissing omtrent het verzoek wordt in elk afzonderlijk geval genomen door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte staat die partij is met inachtneming van zijn nationale recht en procedures. De duur van de infiltratie-operaties, de nadere voorwaarden en de rechtspositie van de betrokken functionarissen tijdens infiltratie-operaties worden door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende en de aangezochte staten die partij zijn overeengekomen, met inachtneming van hun nationale recht en procedures.
3. Infiltratie-operaties vinden plaats volgens het nationale recht en de nationale procedures van de staat die partij is op het grondgebied waarvan zij worden uitgevoerd. De bevoegde autoriteiten van de betrokken staten die partij zijn werken samen bij de voorbereiding van en het toezicht op de infiltratie, alsook bij het treffen van regelingen voor de veiligheid van de functionarissen die onder een valse of fictieve identiteit optreden.
4. Voor de toepassing van het tweede lid vermeldt elke staat die partij is wie de bevoegde autoriteiten zijn aan de centrale autoriteiten van de staten die partij zijn, of, indien aan de voorwaarden van artikel 85, tweede en derde lid, is voldaan, aan de staat die is aangewezen om bijkomende tussentijdse steun te verlenen.
1. De bevoegde autoriteiten van twee of meer staten die partij zijn kunnen bij onderlinge overeenkomst de nodige maatregelen treffen om, in overeenstemming met hun nationale recht en het internationaal recht een gemeenschappelijk onderzoeksteam in te stellen voor een bepaald doel en voor een beperkte periode, die in onderlinge overeenstemming kan worden verlengd, om strafrechtelijk onderzoek uit te voeren bij een of meer van de betrokken staten die partij zijn.
2. De samenstelling van het team wordt in de overeenkomst vermeld. Een gemeenschappelijk onderzoeksteam kan in het bijzonder worden ingesteld wanneer:
a. het onderzoek van een staat die partij is naar misdrijven waarop hij dit Verdrag toepast moeilijke en veeleisende opsporingen vergt die ook andere staten die partij zijn betreffen;
b. verscheidene staten die partij zijn misdrijven waarop zij dit Verdrag toepassen onderzoeken die wegens de omstandigheden van de zaak een gecoördineerd en gezamenlijk optreden bij de betrokken staten die partij zijn vergen.
3. Een verzoek om instelling van een gemeenschappelijk onderzoeksteam kan van elk van de betrokken staten die partij zijn uitgaan. Het team wordt ingesteld bij een van de staten die partij zijn waar het onderzoek naar verwachting zal worden uitgevoerd.
4. Naast de in de desbetreffende bepalingen van artikel 25 bedoelde informatie omvatten de verzoeken tot oprichting van een gemeenschappelijk onderzoeksteam voorstellen voor de samenstelling van het team, het doel van het gemeenschappelijk onderzoeksteam en de duur ervan.
5. Een gemeenschappelijk onderzoeksteam is onder de volgende algemene voorwaarden actief op het grondgebied van de staten die partij zijn die het team hebben opgericht:
a. de leider of leiders van het team zijn vertegenwoordigers van de aan strafrechtelijke onderzoeken deelnemende bevoegde autoriteiten van de staat die partij is waar het team actief is;
b. de leider of leiders van het team handelen binnen de grenzen van hun bevoegdheid krachtens hun respectieve nationale wetgeving;
c. het team treedt op in overeenstemming met het nationale recht van de staat die partij is waar het team actief is;
d. de leden en gedetacheerde leden van het team voeren hun taken uit onder leiding van de in onderdeel a bedoelde personen, rekening houdend met de voorwaarden die door hun eigen autoriteiten zijn vastgesteld in de overeenkomst tot oprichting van het team;
e. de staat die partij is waar het team actief is, treft de voor het functioneren van het team noodzakelijke organisatorische voorzieningen.
6. In dit artikel worden leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam van de staat die partij is waar het team actief is, „leden” genoemd, terwijl leden van andere staten die partij zijn dan de staat die partij is waar het team actief is, worden aangeduid als „gedetacheerde leden”.
7. Gedetacheerde leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam hebben het recht aanwezig te zijn wanneer bij de partij waar wordt opgetreden onderzoekshandelingen plaatsvinden. De leider van het team kan evenwel om bijzondere redenen en in overeenstemming met het recht van de partij op het grondgebied waarvan het team optreedt, anders besluiten.
8. Gedetacheerde leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam kunnen, in overeenstemming met het nationale recht van de partij waar het team optreedt, door de leider van het team worden belast met de uitvoering van bepaalde onderzoekshandelingen, voor zover de bevoegde autoriteiten van de partij waar wordt opgetreden en van de detacherende partij dit hebben goedgekeurd.
9. Wanneer het gemeenschappelijk onderzoeksteam het noodzakelijk acht dat bij een van de partijen die het team hebben ingesteld, onderzoekshandelingen plaatsvinden, kunnen de door die partij bij het team gedetacheerde leden hun eigen bevoegde autoriteiten verzoeken die handelingen te verrichten. Die handelingen worden bij die staat die partij is in overweging genomen onder de voorwaarden die van toepassing zouden zijn indien daarom in het kader van een nationaal onderzoek zou zijn verzocht.
10. Wanneer het gemeenschappelijk onderzoeksteam rechtshulp nodig heeft van een andere staat die partij is dan de staten die partij zijn die het team hebben ingesteld, of van een derde staat, kan het verzoek om rechtshulp door de bevoegde autoriteiten van de staat die partij is op het grondgebied waarvan het team optreedt, worden gericht aan de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken staat, overeenkomstig de toepasselijke instrumenten of regelingen.
11. Gedetacheerde leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam kunnen, in overeenstemming met hun nationale recht en binnen de grenzen van hun bevoegdheid, het team gegevens verstrekken die beschikbaar zijn bij de staten die partij zijn die hen heeft gedetacheerd ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek dat door het team wordt uitgevoerd.
12. Gegevens die een lid of gedetacheerd lid rechtmatig verkrijgt terwijl het lid deel uitmaakt van een gemeenschappelijk onderzoeksteam en die niet op een andere wijze voor de bevoegde autoriteiten van de betrokken staten die partijen zijn beschikbaar zijn, kunnen voor de volgende doeleinden worden gebruikt:
a. voor het doel waarvoor het team is ingesteld;
b. voor het opsporen, onderzoeken en vervolgen van andere misdrijven, met voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit van de staat die partij is waar de informatie vandaan is gekomen, die alleen mag worden onthouden in gevallen waarin een dergelijk gebruik het strafrechtelijk onderzoek in die staat die partij is in gevaar zou brengen of ten aanzien waarvan die staat die partij is wederzijdse rechtshulp zou kunnen weigeren;
c. ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, onverminderd het bepaalde in onderdeel b, indien vervolgens een strafrechtelijk onderzoek wordt geopend;
d. voor andere doeleinden, voor zover dat tussen de partijen die het team instellen wordt overeengekomen.
13. De bepalingen van dit artikel laten andere bestaande bepalingen of regelingen inzake de instelling of het functioneren van gemeenschappelijke onderzoeksteams onverlet.
14. Voor zover toegestaan krachtens het recht van de betrokken staten die partij zijn of de bepalingen van een tussen hen geldend rechtsinstrument, kan worden overeengekomen dat andere personen dan vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de staten die partij zijn die het gemeenschappelijk onderzoeksteam instellen, deelnemen aan de activiteiten van het team. De rechten die uit hoofde van dit artikel aan de leden en de gedetacheerde leden van het team worden verleend, strekken zich niet uit tot die personen, tenzij uitdrukkelijk anders wordt vermeld in de overeenkomst.
1. Rechtshandhavers van de staten die partij zijn die, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, in eigen land een persoon observeren die vermoedelijk heeft deelgenomen aan een misdrijf waarop de betrokken staten die partij zijn dit Verdrag toepassen, of een persoon ten aanzien van wie ernstige vermoedens bestaan dat deze kan leiden tot de identificatie of lokalisering van de voornoemde persoon, zijn bevoegd hun observatie op het grondgebied van een andere staat die partij is voort te zetten, wanneer laatstgenoemde staat die partij is toestemming heeft gegeven voor de grensoverschrijdende observatie op basis van een van tevoren ingediend verzoek om rechtshulp. Aan de toestemming kunnen voorwaarden verbonden zijn.
2. Desgevraagd kan de grensoverschrijdende observatie worden overgedragen aan rechtshandhavers van de staat die partij is op het grondgebied waarvan de observatie plaatsvindt.
3. Het verzoek om rechtshulp als bedoeld in het eerste lid dient te worden gezonden aan de door elk van de staten die partij is aangewezen autoriteit, die bevoegd is het verzoek om toestemming in te willigen of het door te zenden.
4. De grensoverschrijdende observatie, indien uitgevoerd door een of meer van de in het eerste lid bedoelde rechtshandhavers, mag slechts onder de volgende algemene voorwaarden worden uitgevoerd:
a. de observerende rechtshandhavers zijn gebonden aan het bepaalde in dit artikel en aan het recht van de staat die partij is op het grondgebied waarvan zij optreden; zij dienen de aanwijzingen van de bevoegde autoriteiten van die staat die partij is op te volgen;
b. de observerende rechtshandhavers dienen tijdens observatie een document bij zich te dragen waaruit blijkt dat de toestemming is verleend;
c. de observerende rechtshandhavers dienen te allen tijde in staat te zijn aan te tonen dat zij optreden in een officiële hoedanigheid;
d. de observerende rechtshandhavers mogen tijdens de observatie hun dienstwapen dragen tenzij de aangezochte staat die partij is anders heeft besloten; het gebruik ervan is uitsluitend toegestaan in geval van noodweer overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte staat die partij is;
e. het binnentreden van woningen en het betreden van niet voor het publiek toegankelijke plaatsen is niet toegestaan;
f. de observerende rechtshandhavers zijn niet bevoegd de geobserveerde persoon staande te houden en te ondervragen of aan te houden;
g. van elk optreden wordt verslag gedaan aan de autoriteiten van de staat die partij is op het grondgebied waarvan de observatie plaatsvindt; de persoonlijke verschijning van de observerende rechtshandhavers kan worden verlangd;
h. de autoriteiten van de staat die partij is waarvan de observerende rechtshandhavers afkomstig zijn, verlenen op verzoek van de autoriteiten van de staat die partij is op het grondgebied waarvan de observatie plaatsvindt medewerking aan onderzoek na afloop van het optreden waaraan zij hebben deelgenomen, met inbegrip van gerechtelijke procedures.
5. Voor de toepassing van het derde lid vermeldt elke staat die partij is de bevoegde autoriteiten door de centrale autoriteiten van de staten die partij zijn daarvan in kennis te stellen, of, indien aan de voorwaarden van artikel 85, tweede en derde lid, is voldaan, de staat die is aangewezen om bijkomende tussentijdse steun te verlenen.
Tijdens een optreden, bedoeld in de artikelen 39, 40, 41 of 42, worden functionarissen uit een andere staat die partij is dan de staat die partij is waar het optreden plaatsvindt, met functionarissen van laatstbedoelde staat die partij is gelijkgesteld, voor wat betreft de strafbare feiten die tegen of door hen mochten worden begaan, tenzij door de betrokken staten die partij zijn anders wordt overeengekomen.
1. Wanneer functionarissen van een staat die partij is overeenkomstig de artikelen 39, 40, 41 of 42 in een andere staat die partij is optreden, is de eerstgenoemde staat die partij is overeenkomstig het nationale recht van de staat die partij is op het grondgebied waarvan het optreden plaatsvindt aansprakelijk voor de schade die zij aldaar tijdens hun optreden veroorzaken.
2. De staat die partij is waar de in het eerste lid bedoelde schade is veroorzaakt, neemt op zich deze schade te vergoeden op de wijze waarop hij daartoe gehouden zou zijn indien de schade zou zijn veroorzaakt door zijn eigen functionarissen.
3. De staat die partij is waarvan de functionarissen schade hebben veroorzaakt jegens een persoon op het grondgebied van een andere staat die partij is, betaalt de laatstgenoemde staat die partij is het volledige bedrag terug van de aan een dergelijke persoon uitgekeerde schadevergoeding.
4. Onder voorbehoud van de uitoefening van zijn rechten tegenover derden en met uitzondering van het bepaalde in het derde lid, ziet elke staat die partij is, in het geval bedoeld in het eerste lid, ervan af het bedrag van de door een andere staat die partij is veroorzaakte schade te verhalen.
5. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing, tenzij anders overeengekomen door de betrokken staten die partij zijn.
1. Een staat die partij is die met betrekking tot een misdrijf waarop hij dit Verdrag toepast, een verzoek heeft ontvangen tot confiscatie van de opbrengsten van misdrijven of goederen waarvan de waarde overeenkomt met die van deze opbrengsten, met inbegrip van witgewassen goederen, of van goederen, benodigdheden of andere hulpmiddelen die worden gebruikt of bestemd zijn voor gebruik bij dergelijke misdrijven, of andere goederen met het oog op het verlenen van schadeloosstelling aan slachtoffers overeenkomstig artikel 83, derde lid, op zijn grondgebied, stuurt, voor zover dat mogelijk is en in overeenstemming met zijn nationale recht:
a. aan zijn bevoegde autoriteiten het verzoek ten behoeve van het verkrijgen van een bevel tot confiscatie en voert het uit indien een dergelijke bevel wordt toegekend; of
b. aan zijn bevoegde autoriteiten, met de bedoeling dit naar de mate waarin verzocht is ten uitvoer te brengen, een bevel tot confiscatie, dat is uitgevaardigd door een rechter op het grondgebied van de verzoekende staat die partij is, voor zover dit betrekking heeft op opbrengsten van misdrijven, goederen, benodigdheden of andere hulpmiddelen die worden gebruikt of bestemd zijn voor misdrijven waarop deze staat dit Verdrag toepast, of andere goederen met het oog op het verlenen van schadeloosstelling aan slachtoffers in overeenstemming met artikel 83, derde lid, die zich bevinden op het grondgebied van de aangezochte staat die partij is.
2. Naar aanleiding van een verzoek van een andere staat die partij is met rechtsmacht over een misdrijf waarop hij dit Verdrag toepast, neemt de aangezochte staat die partij is voor zover dat mogelijk is en in overeenstemming met zijn nationale recht, maatregelen voor het identificeren, opsporen en bevriezen of in beslag nemen van opbrengsten van misdrijven, goederen, benodigdheden of andere hulpmiddelen die gebruikt of bestemd zijn voor misdrijven waarop hij dit Verdrag toepast, ten behoeve van de mogelijke confiscatie hetzij krachtens een bevel van de verzoekende staat die partij is, hetzij naar aanleiding van een verzoek overeenkomstig het eerste lid van dit artikel door de aangezochte staat die partij is.
3. Indien de opbrengsten van misdrijven geheel of gedeeltelijk zijn veranderd of omgezet in andere goederen, zijn de in dit artikel bedoelde maatregelen van toepassing op dergelijke goederen in plaats van op de opbrengsten van misdrijven.
4. Indien de opbrengsten van misdrijven zijn vermengd met rechtmatig verkregen goederen, zijn deze goederen, onverminderd de bevoegdheden met betrekking tot bevriezing of inbeslagneming, onderhevig aan confiscatie tot de geschatte waarde van de vermengde opbrengsten.
5. Op inkomsten of andere voordelen verkregen uit de opbrengsten van misdrijven, uit goederen waarin de opbrengsten van misdrijven zijn veranderd of omgezet of uit goederen waarmee de opbrengsten van misdrijven zijn vermengd, zijn de in dit artikel bedoelde maatregelen op dezelfde wijze en in dezelfde mate van toepassing als op de opbrengsten van misdrijven.
6. Voor de toepassing van dit artikel machtigt elke staat die partij is zijn rechters en andere bevoegde autoriteiten te bevelen dat bancaire, financiële of zakelijke dossiers ter beschikking worden gesteld of in beslag worden genomen. Staten die partij zijn beroepen zich niet op het bankgeheim teneinde te weigeren op te treden overeenkomstig de bepalingen van dit lid.
7. De bepalingen van het eerste lid zijn eveneens van toepassing op confiscatie bestaande uit een verplichting tot het betalen van een geldbedrag dat overeenkomt met de waarde van de opbrengsten van misdrijven, indien goederen ten aanzien waarvan de confiscatie ten uitvoer kan worden gelegd zich bevinden in de aangezochte staat die partij is. In dergelijke gevallen kan de aangezochte staat die partij is bij de tenuitvoerlegging van confiscatie overeenkomstig het eerste lid, indien geen betaling wordt verkregen, de vordering verhalen op goederen die voor dat doel beschikbaar zijn.
8. De staten die partij zijn kunnen in de mate die hun respectieve nationale recht toestaat samenwerken met staten die partij zijn die verzoeken om de tenuitvoerlegging van maatregelen die vergelijkbaar zijn met confiscatie en resulteren in de ontneming van goederen doch geen strafrechtelijke sancties zijn, voor zover dergelijke maatregelen worden bevolen door een rechterlijke autoriteit van de verzoekende staat die partij is in verband met misdrijven waarop hij dit Verdrag toepast, op voorwaarde dat vastgesteld is dat de goederen opbrengsten van misdrijven zijn of andere goederen in de zin van het derde tot en met het vijfde lid.
9. In aanvulling op de in artikel 25 omschreven informatie, bevatten verzoeken die worden gedaan in overeenstemming met dit artikel:
a. in het geval van een verzoek dat betrekking heeft op het eerste lid, onderdeel a, een beschrijving van de te confisqueren goederen of activa en een uiteenzetting van de feiten waarop de verzoekende staat die partij is zich baseert en die de aangezochte staat die partij is voldoende in staat stellen om het bevel overeenkomstig zijn nationale recht aan te vragen;
b. in het geval van een verzoek dat betrekking heeft op het eerste lid, onderdeel b, een wettig toelaatbaar afschrift van een bevel tot confiscatie waarop het verzoek is gebaseerd, afgegeven door de verzoekende staat die partij is, een uiteenzetting van de feiten en informatie over de mate waarin om uitvoering van de beslissing wordt verzocht;
c. in het geval van een verzoek dat betrekking heeft op het tweede lid, een uiteenzetting van de feiten waarop de verzoekende staat die partij is zich baseert en een beschrijving van de verzochte maatregelen.
10. Het bevel of de maatregelen zoals bedoeld in het eerste en tweede lid worden genomen door de aangezochte staat die partij is overeenkomstig en met inachtneming van de bepalingen van zijn nationale recht en zijn procedureregels of een bilateraal of multilateraal verdrag, overeenkomst of regeling met de verzoekende staat die partij is.
11. De bepalingen van dit artikel mogen niet zodanig worden uitgelegd dat zij afbreuk doen aan de rechten van derden die te goeder trouw handelen.
1. Op verzoek van de verzoekende staat die partij is en onverminderd de rechten van derden te goeder trouw, kan de aangezochte staat die partij is, voor zover toegestaan door zijn nationale recht, in beslag genomen of geconfisqueerde goederen die zijn verkregen door een misdrijf waarop de betrokken staten die partij zijn dit Verdrag toepassen ter beschikking van de verzoekende staat die partij is stellen. De verzoekende staat die partij is kan besluiten de goederen aan de rechtmatige eigenaars terug te geven.
2. Bij het overdragen van voorwerpen, documenten, dossiers of bewijsmateriaal, kan de aangezochte staat die partij is afstand doen van de teruggave daarvan, hetzij voor, hetzij na de overdracht door de verzoekende staat die partij is, indien de teruggave van deze voorwerpen, documenten, dossiers of dit bewijsmateriaal aan de rechtmatige eigenaar daardoor kan worden bevorderd.
1. De opbrengsten van misdrijven of goederen die zijn geconfisqueerd door een staat die partij is ingevolge artikel 45, worden afgehandeld door die staat die partij is, in overeenstemming met zijn nationale recht en administratieve procedures.
2. Indien handelend naar aanleiding van het verzoek van een andere staat die partij is in overeenstemming met artikel 45, nemen de staten die partij zijn, voor zover dit is toegestaan door hun nationale recht en indien daarom is verzocht, met voorrang de teruggave van de geconfisqueerde opbrengsten van misdrijven of goederen waarvan de waarde overeenkomt met die van deze opbrengsten aan de verzoekende staat die partij is in overweging, opdat deze de slachtoffers van de misdrijven waarop de staten die partij zijn dit Verdrag toepassen schadeloos kan stellen of deze opbrengsten van misdrijven of goederen kan teruggeven aan hun rechtmatige eigenaren.
3. Indien handelend op verzoek van een andere staat die partij is in overeenstemming met artikel 45, kan een staat die partij is bijzondere aandacht schenken aan het sluiten van overeenkomsten of regelingen inzake het op regelmatige basis dan wel van geval tot geval met andere staten die partij zijn delen van opbrengsten van misdrijven of goederen, of fondsen afkomstig van de verkoop van dergelijke opbrengsten van misdrijven of goederen, in overeenstemming met zijn nationale recht of administratieve procedures.
De staten die partij zijn, overwegen de mogelijkheid strafvervolging aan elkaar over te dragen van een misdrijf waarop zij dit Verdrag toepassen in de gevallen waarin een dergelijke overdracht geacht wordt in het belang te zijn van een goede rechtsbedeling, in het bijzonder in gevallen waarbij diverse jurisdicties betrokken zijn.
1. De bepalingen van dit Deel zijn van toepassing op de misdrijven waarop dit Verdrag van toepassing is indien de persoon die het voorwerp is van het verzoek om uitlevering van een staat die partij is zich bevindt op het grondgebied van de aangezochte staat die partij is.
2. Onverminderd artikel 51 wordt uitlevering toegestaan indien op het misdrijf een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste een jaar is gesteld, zowel ingevolge de nationale wetgeving van de aangezochte staat die partij is als die van de verzoekende staat die partij is. Wanneer een persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf in de verzoekende staat die partij is, dan dient de nog resterende duur van de gevangenisstraf ten minste zes maanden te bedragen.
3. Indien het verzoek om uitlevering diverse afzonderlijke misdrijven omvat, waarvan er ten minste één een delict betreft waarvoor op grond van dit Verdrag uitlevering is toegestaan terwijl andere niet onder dit Verdrag vallen, kan de aangezochte staat die partij is de bepalingen van dit artikel ook toepassen ten aanzien van de laatstgenoemde strafbare feiten.
4. Elk van de misdrijven waarop de staten die partij zijn dit Verdrag toepassen, wordt geacht te zijn opgenomen als een delict op grond waarvan uitlevering kan worden toegestaan in elk tussen die staten bestaand uitleveringsverdrag. De staten die partij zijn verplichten zich ertoe deze misdrijven op te nemen als uitleveringsdelicten in elk uitleveringsverdrag dat tussen hen wordt gesloten.
Indien een staat die partij is die uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere staat die partij is waarmee hij geen uitleveringsverdrag heeft gesloten, beschouwt hij dit Verdrag als rechtsgrondslag voor uitlevering wat betreft de misdrijven waarop dit Verdrag van toepassing is.
1. Uitlevering wordt geweigerd indien:
a. de aangezochte staat die partij is ernstige redenen heeft om aan te nemen dat het verzoek om uitlevering is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn ras, geslacht, kleur, geestelijke of fysieke handicap, seksuele oriëntatie, godsdienst, nationaliteit, etnische afkomst, politieke overtuiging of vanwege het feit dat hij behoort tot een bepaalde sociale groep of dat inwilliging van het verzoek de positie van die persoon om een van deze redenen zou kunnen benadelen;
b. het verzoek een misdrijf betreft waarop ingevolge het nationale recht van de verzoekende staat die partij is de doodstraf is gesteld, tenzij, in overeenstemming is met het nationale recht van de aangezochte staat die partij is;
i. de verzoekende staat die partij is geloofwaardige, afdoende en effectieve waarborgen biedt, of, indien de aangezochte staat die partij is daarom verzoekt, instemt met een voorwaarde die voldoet aan de eisen van de aangezochte staat die partij is dat de doodstraf niet zal worden opgelegd; of
ii. wanneer de het nationale recht van de aangezochte staat die partij is dit mogelijk maakt, indien de doodstraf reeds is opgelegd, de verzoekende staat die partij is geloofwaardige, afdoende en effectieve waarborgen verstrekt, of, indien de aangezochte staat die partij is daarom verzoekt, instemt met een voorwaarde die voldoet aan de eisen van de aangezochte staat die partij is dat de doodstraf niet zal worden tenuitvoergelegd;
c. de aangezochte staat die partij is de persoon om wiens uitlevering wordt verzocht al onherroepelijk heeft berecht wegens een misdrijf op basis van dezelfde strafbare gedraging.
d. er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de persoon om wiens uitlevering wordt verzocht zou worden blootgesteld aan foltering of andere vormen van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, een flagrante schending van het recht op een eerlijk proces of andere flagrante schendingen van de fundamentele mensenrechten in de verzoekende staat die partij is overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte staat die partij is.
2. Uitlevering kan worden geweigerd indien:
a. de opgeëiste persoon daadwerkelijk het gevaar loopt te worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van vervroegde invrijheidstelling of een straf voor onbepaalde duur;
b. de opgeëiste persoon wordt berecht voor een bevoegd internationaal strafhof of tribunaal, erkend door de aangezochte staat die partij is;
c. de opgeëiste persoon definitief is berecht door een bevoegd internationaal strafhof of tribunaal waarvan de rechtsmacht door de aangezochte staat die partij is of door een andere staat is erkend, voor een misdrijf dat is gebaseerd op dezelfde criminele gedraging;
d. de bevoegde autoriteiten van de aangezochte staat die partij is, een vervolging hebben ingesteld tegen de persoon wiens uitlevering wordt verzocht met betrekking tot een vermeend misdrijf dat is gebaseerd op dezelfde strafbare feiten waarvoor om uitlevering wordt verzocht;
e. het verzoek is gedaan namens een buitengewoon of ad-hocgerecht of -tribunaal van de verzoekende staat die partij is, tenzij de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat die partij is voldoende waarborgen geven dat de berechting zal plaatsvinden door een rechter die volgens de regels van de rechtspraak in het algemeen bevoegd is om uitspraak te doen in strafzaken;
f. de aangezochte staat die partij is gelijktijdige verzoeken heeft ontvangen van meer dan één staat of bevoegd internationaal strafhof of tribunaal, en een van deze verzoeken heeft ingewilligd;
g. het verzoek niet is gedaan in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag;
h. de overdracht van de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk uitzonderlijk ernstige gevolgen voor die persoon heeft, in het bijzonder vanwege de leeftijd of gezondheidstoestand van die persoon;
i. onverminderd artikel 11, het misdrijf is verjaard ingevolge het nationale recht van de aangezochte staat die partij is, tenzij dit zou indruisen tegen het internationaal recht;
j. de aangezochte staat die partij is uitvoering van het verzoek schadelijk acht voor zijn soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of enig andere wezenlijke belangen.
3. Alvorens een verzoek ingevolge dit artikel te weigeren of de uitvoering ervan uit te stellen op grond van artikel 55, tweede lid, overlegt de aangezochte staat die partij is, indien aangewezen, met de verzoekende staat die partij is teneinde te overwegen of uitlevering kan worden toegestaan onder de door hem nodig geachte voorwaarden en bepalingen. Indien de verzoekende staat die partij is uitlevering aanvaardt onder die voorwaarden, dient hij daaraan te voldoen.
1. Een persoon die is uitgeleverd, wordt noch vervolgd, noch veroordeeld, noch in hechtenis gesteld met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, noch aan enige andere beperking van zijn persoonlijke vrijheid onderworpen voor enig ander voor de uitlevering gepleegd misdrijf dan dat waarvoor de persoon werd uitgeleverd, behalve in de volgende gevallen:
a. wanneer de staat die partij is die de persoon heeft uitgeleverd hierin toestemt. Een verzoek om toestemming dient te worden overgelegd, vergezeld van de in artikel 56 genoemde documenten alsmede alle aanvullende informatie vereist door de staat die partij is die de persoon heeft uitgeleverd. Er kan afstand van het specialiteitsbeginsel worden gedaan voor misdrijven die in aanmerking zouden komen voor uitlevering in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag, of in overeenstemming met enig ander verdrag dat van toepassing is op de betrokken staten die partij zijn, of in overeenstemming met de beginselen van het internationaal recht of zijn nationale recht, indien dit aanvaardbaar is voor de aangezochte staat die partij is;
b. wanneer de persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen de 45 dagen die op zijn definitieve invrijheidsstelling volgden, het grondgebied van de staat die partij is waaraan die persoon was uitgeleverd, heeft verlaten of indien hij na dit gebied te hebben verlaten daarin is teruggekeerd.
2. Onverminderd het eerste lid kan de verzoekende staat die partij is alle maatregelen nemen die nodig zijn om de persoon van zijn grondgebied te verwijderen of alle maatregelen nemen die krachtens zijn nationale recht nodig zijn om de verjaring te stuiten, met inbegrip van verstekprocedures.
3. Wanneer de omschrijving van het ten laste gelegde misdrijf in de loop van de procedure wordt gewijzigd, wordt de uitgeleverde persoon slechts vervolgd of veroordeeld voor zover de ten laste gelegde gedraging, overeenkomstig de nieuwe omschrijving, een misdrijf vormt waarvoor uitlevering is toegestaan.
Behoudens het bepaalde in artikel 52, eerste lid, onderdeel b, zal de verzoekende staat die partij is, zonder toestemming van de aangezochte staat die partij is, een persoon die aan de verzoekende staat die partij is, is uitgeleverd en door die andere staat die partij is of een derde staat wordt gezocht met betrekking tot misdrijven begaan vóór de uitlevering van die persoon, niet uitleveren aan die andere staat die partij is of aan die derde staat,. De aangezochte staat die partij is kan verzoeken om overlegging van de in artikel 56, tweede lid, bedoelde documenten.
1. Uitlevering kan worden geweigerd op grond van nationaliteit. Wanneer het uitleveringsverzoek op deze grond wordt afgewezen is artikel 14 van toepassing.
2. Wanneer het een staat die partij is op grond van zijn nationale wetgeving alleen is toegestaan een onderdaan uit te leveren of op andere wijze over te geven op voorwaarde dat deze wordt teruggezonden naar die staat die partij is om de straf te ondergaan die is opgelegd als gevolg van het proces of de procedure waarvoor de uitlevering of overgave van de persoon werd verzocht, en de staat die partij is hiermee instemt alsook met andere voorwaarden die de betrokken staten die partij zijn gepast achten, is een dergelijke voorwaardelijke uitlevering of overgave voldoende om te voldoen aan de in artikel 14 omschreven verplichting.
3. Indien uitlevering, verzocht met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf, wordt geweigerd omdat de opgeëiste persoon onderdaan is van de aangezochte staat die partij is, voert de aangezochte staat die partij is, op verzoek van de verzoekende staat die partij is, de krachtens het nationale recht van de verzoekende staat die partij is opgelegde straf of de rest daarvan uit overeenkomstig de artikelen 75 tot en met 79.
1. De uitvoering van een verzoek om uitlevering is onderworpen aan de voorwaarden voorzien in het nationale recht van de aangezochte staat die partij is.
2. Indien de aangezochte staat die partij is het verzoek om uitlevering geheel of gedeeltelijk weigert of indien hij de uitvoering van het verzoek uitstelt, worden de redenen voor weigering of uitstel, waar aangewezen, meegedeeld aan de verzoekende staat die partij is.
1. Een verzoek om uitlevering wordt schriftelijk gedaan op een wijze die het de aangezochte staat die partij is mogelijk maakt de authenticiteit vast te stellen.
2. Een verzoek om uitlevering bevat of gaat vergezeld van het volgende:
a. een beschrijving van de opgeëiste persoon, samen met alle andere informatie die kan helpen om de identiteit, nationaliteit en locatie van die persoon vast te stellen;
b. de tekst van de relevante bepaling van de wet waarin het misdrijf wordt omschreven of, indien nodig, vermelding van de voor het misdrijf relevante wetgeving en vermelding van de straf die voor het misdrijf kan worden opgelegd;
c. indien de persoon wordt verdacht van een misdrijf, een door een rechter of een andere bevoegde rechterlijke autoriteit uitgevaardigd bevel tot aanhouding van de persoon of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van dat bevel, vermelding van het misdrijf waarvoor om uitlevering wordt verzocht en een beschrijving van het handelen of nalaten waaruit het vermeende misdrijf bestaat, met inbegrip van een aanduiding van het tijdstip en de plaats van het plegen ervan;
d. indien de persoon is veroordeeld voor een misdrijf, vermelding van het misdrijf waarvoor om uitlevering wordt verzocht en een omschrijving van het handelen of nalaten dat het misdrijf vormt, met inbegrip van een aanduiding van het tijdstip en de plaats van het plegen ervan, en het vonnis of enig ander document waarin de veroordeling en de opgelegde straf zijn vermeld, het feit dat de straf uitvoerbaar is en de duur van de resterende straf die moet worden ondergaan;
e. indien de persoon bij verstek is veroordeeld voor een misdrijf, in aanvulling op de in onderdeel d. bedoelde documenten, vermelding van eventuele procedurele vereisten, waarborgen of andere juridische middelen die beschikbaar zijn voor de verdediging van die persoon, met inbegrip van enig recht op een nieuw proces of een hoger beroep in aanwezigheid van die persoon;
f. indien de persoon voor een misdrijf is veroordeeld, maar geen straf is opgelegd, vermelding van het misdrijf waarvoor om uitlevering wordt verzocht, een beschrijving van het handelen of nalaten dat het misdrijf vormt, een document met de veroordeling en een verklaring waarin wordt bevestigd dat er een voornemen bestaat om een straf op te leggen;
g. andere informatie en/of bewijsstukken, zoals bepaald in het nationale recht van de aangezochte staat die partij is.
3. Indien de aangezochte staat die partij is van oordeel is dat de bij een verzoek om uitlevering verstrekte informatie niet volstaat om een beslissing te nemen over of de uitvoering van het verzoek mogelijk te maken, kan hij verzoeken dat aanvullende informatie wordt verstrekt binnen de door hem gespecificeerde redelijke termijn.
De aangezochte staat die partij is houdt het bestaan en de inhoud van het verzoek geheim, behalve voor zover bekendmaking nodig is voor de uitvoering van het verzoek. Indien de aangezochte staat die partij is niet kan voldoen aan het vereiste van geheimhouding, stelt hij de verzoekende staat die partij is daarvan onverwijld op de hoogte. De verzoekende staat die partij is bepaalt of het verzoek niettemin dient te worden uitgevoerd.
1. Indien gelijktijdig om uitlevering of overlevering wordt verzocht door meer dan één staat die partij is of een bevoegd internationaal strafhof of tribunaal, hetzij voor hetzelfde misdrijf, hetzij voor verschillende misdrijven, neemt de aangezochte staat die partij is zijn beslissing met inachtneming van enige verplichting met betrekking tot de voorrang van rechtsmacht volgend uit een internationaal rechtsinstrument waardoor de aangezochte staat die partij is gebonden is.
2. Bij het ontbreken van een dergelijke verplichting houdt de aangezochte staat die partij is bij zijn beslissing rekening met alle relevante omstandigheden, zoals de relatieve ernst en plaats waar de misdrijven zijn begaan, de dagtekening van de verscheidene verzoeken, de nationaliteit van de opgeëiste persoon, de nationaliteit van het slachtoffer of de slachtoffers, en de mogelijkheid van latere uitlevering aan een andere staat die partij is.
1. De aangezochte staat die partij is, kan nadat hij ervan overtuigd is dat de omstandigheden dit rechtvaardigen en dringend zijn, op verzoek van de verzoekende staat die partij is, een persoon om wiens uitlevering wordt verzocht en die zich op zijn grondgebied bevindt in hechtenis nemen of andere passende maatregelen nemen om zijn of haar aanwezigheid bij de uitleveringsprocedure te verzekeren.
2. Het verzoek om voorlopige aanhouding bevat:
a. de in artikel 56, tweede lid, onderdelen a tot en met c, bedoelde informatie, indien vereist ingevolge het nationale recht van de aangezochte staat die partij is;
b. een beschrijving van het misdrijf dat aanleiding gaf tot het verzoek en de onderliggende feiten;
c. een verklaring omtrent het bestaan van de in artikel 56 bedoelde documenten;
d. een verklaring dat een formeel verzoek om uitlevering van de gezochte persoon volgt.
3. De aangezochte staat die partij is, stelt de verzoekende staat die partij is onverwijld in kennis van het resultaat van de behandeling van het verzoek om voorlopige aanhouding.
4. De voorlopige aanhouding wordt beëindigd indien de aangezochte staat die partij is niet binnen 60 dagen na de inhechtenisneming van de gezochte persoon het officiële verzoek tot uitlevering heeft ontvangen. De persoon kan te allen tijde voorlopig in vrijheid worden gesteld, in welk geval de aangezochte staat die partij is alle maatregelen neemt die hij nodig acht om te voorkomen dat de gezochte persoon ontvlucht.
5. De beëindiging van de voorlopige aanhouding overeenkomstig het vierde lid vormt geen beletsel voor een nieuwe aanhouding en daaropvolgende uitlevering van de persoon indien de aangezochte staat die partij is nadien het formele verzoek om uitlevering ontvangt.
De verzoekende staat die partij is wordt aangemoedigd, in de ruimst mogelijke mate binnen zijn nationale recht, om bij het vaststellen van de totale duur van de te ondergane detentie in de verzoekende staat die partij is als gevolg van het opleggen van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel rekening te houden met alle tijd doorgebracht in detentie als gevolg van de uitvoering van een verzoek om uitlevering in de aangezochte staat die partij is.
1. In geval van inwilliging van het verzoek plegen de verzoekende staat die partij is en de aangezochte staat die partij is overleg en spreken de plaats en datum van overdracht af. De verzoekende staat wordt geïnformeerd over de duur die de opgeëiste persoon in hechtenis heeft doorgebracht met het oog op de overdracht.
2. Onverminderd het derde lid kan de opgeëiste persoon, indien hij of zij niet op de genoemde datum is overgenomen, worden vrijgelaten na het verstrijken van 30 dagen en wordt hij of zij in ieder geval vrijgelaten na het verstrijken van 45 dagen, tenzij anders gespecificeerd door de aangezochte staat die partij is. De aangezochte staat die partij is kan weigeren de persoon uit te leveren voor hetzelfde misdrijf.
3. Indien overmacht een staat die partij is verhindert de uit te leveren persoon over te dragen of over te nemen, dan stelt hij de andere staat die partij is daarvan in kennis. De staten die partij zijn plegen overleg en kunnen een nieuwe datum voor overdracht afspreken, en de bepalingen van het tweede lid zijn van toepassing.
1. De aangezochte staat die partij is kan, nadat hij een beslissing over het verzoek tot uitlevering genomen heeft, de overdracht van de opgeëiste persoon uitstellen opdat hij door hem vervolgd kan worden of, indien hij reeds veroordeeld is, op zijn grondgebied een straf kan ondergaan wegens een ander misdrijf dan dat waarvoor de uitlevering is verzocht.
2. In plaats van de overdracht uit te stellen kan de aangezochte staat die partij is de opgeëiste persoon tijdelijk aan de verzoekende staat die partij is overdragen op door de beide staten die partij zijn in onderling overleg vast te stellen voorwaarden.
Indien de uitlevering van een opgeëiste persoon niet kennelijk wordt uitgesloten door het nationale recht van de aangezochte staat die partij is en mits de opgeëiste persoon instemt met uitlevering, overeenkomstig de procedure volgens het nationale recht van de aangezochte staat die partij is, kan de aangezochte staat die partij is, via een verkorte procedure uitlevering verlenen.
1. De aangezochte staat die partij is dient, voor zover zijn nationale recht zulks toestaat en op verzoek van de verzoekende staat die partij is, goederen in beslag te nemen en over te dragen:
a. die als bewijsstuk kunnen dienen; of
b. die het resultaat van het misdrijf zijn en die op het tijdstip van de aanhouding in het bezit van de opgeëiste persoon wordt aangetroffen of later wordt ontdekt.
2. De in het eerste lid bedoelde goederen kunnen aan de verzoekende staat die partij is, worden overgedragen, zelfs indien de uitlevering niet kan worden verricht wegens het overlijden, de verdwijning of de ontvluchting van de opgeëiste persoon.
3. Wanneer de in het eerste lid bedoelde goederen vatbaar zijn voor inbeslagneming of confiscatie op het grondgebied van de aangezochte staat die partij, kan die staat die partij is deze goederen met het oog op een lopende strafprocedure tijdelijk behouden of overdragen aan de verzoekende staat die partij is, op voorwaarde dat ze worden teruggegeven.
4. Eventuele rechten die de aangezochte staat die partij is of derden te goeder trouw op de in het eerste lid bedoelde goederen hebben verworven, blijven onverlet overeenkomstig de procedures waarin zijn nationale recht voorziet. Indien dergelijke rechten bestaan, zendt de verzoekende staat die partij is deze goederen na beëindiging van het rechtsgeding zo spoedig mogelijk en kosteloos naar terug naar de aangezochte staat die partij is.
1. Indien een persoon moet worden uitgeleverd aan een staat die partij is via het grondgebied van een andere staat die partij is, verzoekt de staat die partij is waaraan de persoon zal worden uitgeleverd, schriftelijk toestemming van de andere staat die partij is, voor de doortocht van die persoon over diens grondgebied. Dit geldt niet wanneer gebruik wordt gemaakt van luchtvervoer en er geen landing is gepland op het grondgebied van de andere staat die partij is.
2. Na ontvangst van een dergelijk verzoek behandelt de aangezochte staat die partij is dit verzoek overeenkomstig de procedures waarin zijn nationale recht voorziet. De aangezochte staat die partij is willigt het verzoek met spoed in, tenzij zijn wezenlijke belangen hierdoor zouden worden geschaad.
3. De staat die partij is via welke de doortocht van een persoon plaatsvindt, draagt er zorg voor dat er wettelijke bepalingen bestaan die het mogelijk maken de persoon in hechtenis tijdens de doortocht vast te houden.
4. In geval van een ongeplande landing in een staat die partij is, kan die staat die partij is, op verzoek van de begeleidende functionaris, de persoon in hechtenis houden gedurende een termijn die in overeenstemming is met zijn nationale recht, in afwachting van de ontvangst van het verzoek om doortocht overeenkomstig het eerste lid.
5. De doortocht van de uitgeleverde persoon vindt niet plaats via een grondgebied indien er reden is om aan te nemen dat het leven van de persoon bedreigd kan worden of indien er een hoog risico bestaat dat de rechten van de persoon worden geschonden op grond van ras, geslacht, kleur, mentale of fysieke handicap, seksuele geaardheid, godsdienst, nationaliteit, etnische afkomst, politieke opvattingen of behoren tot een bepaalde sociale groep.
6. Een staat die partij is kan een verzoek om toestemming voor de doortocht van een van zijn onderdanen over zijn grondgebied weigeren.
1. Indien mogelijk en in overeenstemming met de grondbeginselen van het nationale recht, kan een persoon die in een staat die partij is veroordeeld is voor een misdrijf waarop die staat dit Verdrag toepast, worden overgedragen aan een andere staat die partij is teneinde de tegen deze persoon uitgesproken veroordeling te ondergaan. Een overbrenging is tevens mogelijk wanneer de veroordeling is opgelegd wegens een misdrijf waarop dit Verdrag van toepassing is in combinatie met andere misdrijven.
2. Voor de toepassing van dit deel van het Verdrag wordt verstaan onder:
de staat die partij is waarnaar de gevonniste persoon kan worden of reeds is overgebracht, teneinde zijn veroordeling te ondergaan;
een rechterlijke beslissing of bevel waarbij een veroordeling wordt uitgesproken waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en die of dat derhalve onherroepelijk is geworden;
elke tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel die door een rechter wordt opgelegd voor het plegen van een misdrijf waarop dit Verdrag van toepassing is;
de staat die partij is waarin de veroordeling werd uitgesproken.
1. De overbrenging kan door de veroordelende staat die partij is of door de tenuitvoerleggende staat die partij is worden verzocht.
2. Een gevonniste persoon kan de veroordelende staat die partij is of de tenuitvoerleggende staat die partij is de wens te kennen geven overeenkomstig dit Verdrag te worden overgebracht.
3. Een gevonniste persoon kan overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, slechts onder de navolgende voorwaarden worden overgebracht:
a. de persoon is een onderdaan van de tenuitvoerleggende staat die partij is, ook wanneer van toepassing in overeenstemming met artikel 9;
b. het vonnis is onherroepelijk;
c. de gevonniste persoon moet, op het tijdstip van ontvangst van het verzoek om overbrenging, nog ten minste zes maanden van de veroordeling ondergaan of de veroordeling is voor onbepaalde duur;
d. de gevonniste persoon, of de wettelijke vertegenwoordiger van de gevonniste persoon wanneer gelet op de leeftijd of lichamelijke of geestelijke toestand van de gevonniste persoon een van beide staten dit nodig acht, stemt in met de overbrenging, onverminderd de artikelen 71 en 72;
e. de veroordelende staat die partij is en de tenuitvoerleggende staat die partij is zijn het eens over de overbrenging.
4. In uitzonderingsgevallen kunnen de betrokken staten die partij zich akkoord verklaren met overbrenging zelfs wanneer de duur van het alsnog door de gevonniste persoon te ondergane gedeelte van de veroordeling korter is dan die omschreven in het derde lid, onderdeel c.
5. Indien een staat die partij is de overbrenging van gevonniste personen afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om overbrenging van een gevonniste persoon ontvangt van een andere staat die partij is waarmee hij geen verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen heeft gesloten, beschouwt hij dit Verdrag als rechtsgrondslag voor de overbrenging van gevonniste personen wat betreft de misdrijven waarop dit artikel van toepassing is.
1. Een gevonniste persoon op wie dit Verdrag van toepassing kan zijn, dient door de veroordelende staat die partij is in kennis te worden gesteld van de strekking van dit deel van het Verdrag.
2. Indien de gevonniste persoon zijn wens tot overbrenging ingevolge dit Verdrag aan de veroordelende staat die partij is kenbaar heeft gemaakt, dient die staat die partij is de tenuitvoerleggende staat die partij is zo spoedig mogelijk daarvan in kennis te stellen, zodra het vonnis onherroepelijk is geworden.
3. De informatie omvat:
a. de naam, datum en plaats van geboorte en, in voorkomend geval wanneer van toepassing overeenkomstig artikel 9, de nationaliteit van de gevonniste persoon;
b. het eventuele adres van de gevonniste persoon in de tenuitvoerleggende staat die partij is;
c. een opgave van de feiten die aan de veroordeling ten grondslag liggen;
d. de aard, duur en aanvangsdatum van de veroordeling;
e. de tijd van de veroordeling die reeds is uitgezeten en andere strafverminderingen overeenkomstig het nationale recht van de veroordelende staat die partij is;
f. indien nodig een verklaring dat het verzoek om overbrenging is gedaan ingevolge dit Verdrag.
4. Indien de gevonniste persoon een wens tot overbrenging ingevolge dit Verdrag aan de tenuitvoerleggende staat die partij is kenbaar heeft gemaakt, doet de veroordelende staat die partij is op verzoek van de tenuitvoerleggende staat die partij is, die staat die partij is de in het derde lid bedoelde informatie toekomen.
5. De gevonniste persoon wordt schriftelijk in kennis gesteld van elke actie die wordt ondernomen door de veroordelende staat die partij is of de tenuitvoerleggende staat die partij is ingevolge de bepalingen van dit artikel, alsmede van elke door een van de beide staten op een verzoek tot overbrenging genomen beslissing.
1. De verzoeken tot overbrenging en de antwoorden daarop geschieden schriftelijk.
2. De aangezochte staat die partij is stelt de verzoekende staat die partij is onverwijld in kennis van zijn beslissing of al dan niet met de verzochte overbrenging wordt ingestemd en, op verzoek, wanneer mogelijk en aangewezen van de redenen voor de weigering.
3. Op verzoek van de veroordelende staat die partij is verstrekt de tenuitvoerleggende staat die partij is:
a. een document of verklaring dat de persoon een onderdaan is van de tenuitvoerleggende staat die partij is, ook wanneer van toepassing in overeenstemming met artikel 9;
b. een afschrift van het toepasselijke nationale recht van de tenuitvoerleggende staat die partij is waaruit blijkt dat het handelen of het nalaten op grond waarvan de veroordeling in de veroordelende staat die partij is werd uitgesproken, naar het nationale recht van de tenuitvoerleggende staat die partij is een misdrijf oplevert of een misdrijf zou opleveren indien gepleegd op zijn grondgebied;
c. informatie over de wijze waarop de veroordeling ten uitvoer zal worden gelegd in geval van overbrenging en, in voorkomend geval, afschriften van relevante bepalingen van het nationale recht inzake voortzetting of omzetting van veroordelingen;
d. informatie over voorwaardelijke of vervroegde invrijheidstelling en de relevante bepalingen van het nationale recht.
4. Indien om overbrenging wordt verzocht, verstrekt de veroordelende staat die partij is de volgende documenten aan de tenuitvoerleggende staat die partij is tenzij de aangezochte staat die partij is reeds heeft aangegeven niet met de overbrenging te zullen instemmen;
a. een gewaarmerkt afschrift van het vonnis en een afschrift van de relevante bepalingen van het nationale recht die daaraan ten grondslag liggen;
b. een opgave van het reeds ondergane gedeelte van een veroordeling, daaronder begrepen informatie over eventuele voorlopige hechtenis, strafvermindering en elke andere voor de tenuitvoerlegging van de veroordeling ter zake dienende omstandigheid;
c. onverminderd de artikelen 71 en 72, een schriftelijke verklaring met de instemming met de overbrenging als bedoeld in artikel 67, derde lid, onderdeel d;
d. waar nodig, een medisch of sociaal rapport omtrent de gevonniste persoon, inlichtingen betreffende de behandeling in de veroordelende staat die partij is en elke aanbeveling ten aanzien van zijn verdere behandeling in de tenuitvoerleggende staat die partij is.
5. Elk van beide staten die partij zijn kan verzoeken om de in het derde of vierde lid bedoelde documenten of verklaringen alvorens een verzoek tot overbrenging te doen of een beslissing te nemen of hij al dan niet met de overbrenging zal instemmen.
1. De veroordelende staat die partij is waarborgt dat de persoon die overeenkomstig artikel 67, derde lid, onderdeel d, met de overbrenging moet instemmen, dit vrijwillig doet en zich volledig bewust is van de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen. De ten aanzien van een dergelijke instemming te volgen procedure wordt beheerst door het nationale recht van de veroordelende staat die partij is.
2. De veroordelende staat die partij is stelt de tenuitvoerleggende staat die partij is in de gelegenheid om te onderzoeken via een consul of een andere in overeenstemming met de tenuitvoerleggende staat die partij is aangewezen functionaris, dat de instemming in overeenstemming met de in het eerste lid bedoelde voorwaarden wordt gegeven.
1. Wanneer een onderdaan van een staat die partij is, is veroordeeld, kan de veroordelende staat die partij is de staat van nationaliteit verzoeken de tenuitvoerlegging van de veroordeling over te nemen onder de volgende voorwaarden:
a. wanneer de betrokken persoon is gevlucht of op andere wijze is teruggekeerd naar de staat van nationaliteit in de wetenschap dat er tegen de persoon strafvervolging is ingesteld in de veroordelende staat die partij is;
b. wanneer de betrokken persoon is gevlucht of op andere wijze is teruggekeerd naar de staat van nationaliteit in de wetenschap dat er tegen de persoon een vonnis is uitgesproken in de veroordelende staat die partij is.
2. Op verzoek van de veroordelende staat die partij is, kan de tenuitvoerleggende staat die partij is, voorafgaand aan de ontvangst van de stukken ter ondersteuning van het verzoek, of voorafgaand aan de beslissing op dat verzoek, de gevonniste persoon aanhouden of andere maatregelen nemen teneinde te verzekeren dat de gevonniste persoon op zijn grondgebied blijft in afwachting van de beslissing op het verzoek. Verzoeken tot voorlopige maatregelen moeten vergezeld gaan van de in artikel 68, derde lid, genoemde informatie. De arrestatie van de gevonniste persoon ingevolge dit lid, leidt niet tot een verzwaring van de strafrechtelijke positie van de persoon.
3. Met betrekking tot dit artikel is niet vereist dat de gevonniste persoon instemt met de overdracht van de tenuitvoeringlegging van de veroordeling.
4. Niets in dit artikel verplicht de staat van nationaliteit de tenuitvoerlegging van veroordelingen over te nemen onder de voorwaarden die in dit artikel beschreven zijn.
1. Op verzoek van de veroordelende staat die partij is kan de tenuitvoerleggende staat die partij is, met inachtneming van de bepalingen van dit artikel, ermee instemmen een gevonniste persoon zonder de instemming van die persoon over te brengen, wanneer de tegen hem uitgesproken veroordeling, of een daaruit voortvloeiende administratieve beslissing, een bevel tot uitzetting of uitwijzing inhoudt of enige andere maatregel krachtens welke het aan die persoon na zijn invrijheidsstelling niet langer is toegestaan op het grondgebied van de veroordelende staat die partij is te verblijven.
2. De tenuitvoerleggende staat die partij is stemt niet in met de overbrenging voor de toepassing van het eerste lid voordat hij de mening van de gevonniste persoon in zijn overwegingen heeft betrokken.
3. Voor de toepassing van dit artikel verstrekt de veroordelende staat die partij is aan de tenuitvoerleggende staat die partij is:
a. een verklaring waarin de mening van de gevonniste persoon over de beoogde overbrenging is weergegeven;
b. een afschrift van het bevel tot uitzetting of uitwijzing of enig ander bevel ten gevolge waarvan het aan gevonniste persoon na zijn invrijheidsstelling niet langer is toegestaan op het grondgebied van de veroordelende staat die partij is te verblijven.
4. Een krachtens de bepalingen van dit artikel overgebrachte persoon wordt noch vervolgd, noch veroordeeld, noch in hechtenis gesteld met het oog op de tenuitvoerlegging van een veroordeling of een bevel tot aanhouding noch aan enige andere beperking van zijn vrijheid onderworpen voor enig ander voor de overbrenging gepleegd misdrijf dan dat waarvoor de ten uitvoer te leggen veroordeling werd uitgesproken, behalve in de volgende gevallen:
a. Wanneer de veroordelende staat die partij is hierin toestemt:
i. dient een verzoek om toestemming te worden overgelegd, vergezeld van alle relevante documenten en een rechterlijk proces-verbaal van de door de gevonniste persoon afgelegde verklaringen;
ii. wordt de toestemming gegeven indien het misdrijf waarvoor deze wordt gevraagd op zichzelf een grond voor uitlevering zou zijn krachtens de wetgeving van de veroordelende staat die partij is of wanneer uitlevering uitsluitend vanwege de duur van de straf zou worden uitgesloten;
b. Wanneer de gevonniste persoon, hoewel daartoe de mogelijkheid bestond, niet binnen de 45 dagen die op de definitieve invrijheidsstelling volgden, het grondgebied van de tenuitvoerleggende staat die partij is heeft verlaten of indien de persoon na dit gebied te hebben verlaten daarin is teruggekeerd.
5. Niettegenstaande de bepalingen van het vierde lid kan de tenuitvoerleggende staat die partij is alle maatregelen nemen die nodig zijn krachtens zijn nationale recht om de verjaring te stuiten, met inbegrip van verstekprocedures.
6. Niets in dit artikel verplicht een staat die partij is de tenuitvoerlegging van veroordelingen over te nemen onder de voorwaarden die in dit artikel beschreven zijn.
1. Met de daadwerkelijke overname van de gevonniste persoon door de autoriteiten van de uitvoerende staat die partij is wordt de tenuitvoerlegging van de veroordeling in de veroordelende staat die partij is geschorst.
2. De veroordelende staat die partij is kan de veroordeling niet langer ten uitvoer leggen, indien de tenuitvoerleggende staat die partij is de veroordeling beschouwt als geheel ten uitvoer gelegd.
1. De bevoegde autoriteiten van de tenuitvoerleggende staat die partij is dienen:
a. de tenuitvoerlegging van de veroordeling, hetzij rechtstreeks, hetzij op grond van een administratieve of rechterlijke beschikking, in overeenstemming met artikel 75 voort te zetten; of
b. de veroordeling door middel van een rechterlijke of administratieve procedure om te zetten in een beslissing van die staat, waarbij voor de sanctie opgelegd in de veroordelende staat die partij is een sanctie in de plaats wordt gesteld zoals voor hetzelfde misdrijf door de wet van de tenuitvoerleggende staat die partij is wordt voorgeschreven, in overeenstemming met artikel 76.
2. Elke staat die partij is kan de toepassing van een van de in het eerste lid bedoelde procedures uitsluiten met betrekking tot andere staten die partij zijn door de centrale autoriteiten van de staten die partij zijn, of, indien aan de voorwaarden van artikel 85, tweede en derde lid, is voldaan, de staat die is aangewezen om bijkomende tussentijdse steun te verlenen, in kennis te stellen
3. De tenuitvoerleggende staat die partij is stelt desgevraagd voor de overbrenging van de gevonniste persoon de veroordelende staat die partij is in kennis welke van de in het eerste lid bedoelde procedures zal worden gevolgd.
4. De tenuitvoerlegging van de veroordeling wordt beheerst door het nationale recht van de tenuitvoerleggende staat die partij is en alleen die staat is bevoegd ter zake dienende beslissingen te nemen.
5. Een staat die partij is die, ingevolge zijn nationale recht, geen gebruik kan maken van een van de in het eerste lid genoemde procedures voor de tenuitvoerlegging van maatregelen op het grondgebied van een andere staat die partij is, opgelegd aan personen aan wie wegens hun geestelijke toestand het begaan van een misdrijf niet is toegerekend en die bereid is die personen voor verdere behandeling over te nemen, kan de procedures aangeven die door hem in dergelijke gevallen worden gevolgd door de centrale autoriteiten van de staten die partij zijn, of, indien aan de voorwaarden van artikel 85, tweede en derde lid, is voldaan, de staat die is aangewezen om bijkomende tussentijdse steun te verlenen, in kennis stellen.
1. Bij voortzetting van de tenuitvoerlegging is de tenuitvoerleggende staat die partij is gebonden aan het rechtskarakter en de duur van de veroordeling, zoals die zijn vastgesteld door de veroordelende staat die partij is.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde veroordeling evenwel naar aard en duur onverenigbaar is met het nationale recht van de tenuitvoerleggende staat die partij is, of indien het nationale recht van die staat zulks vereist, kan die tenuitvoerleggende staat die partij is door middel van een rechterlijke of administratieve beschikking de sanctie aanpassen aan de straf of maatregel die door zijn eigen nationale recht voor een soortgelijk misdrijf wordt voorgeschreven. Wat de aard betreft, zal de straf of maatregel voor zover mogelijk overeenstemmen met de sanctie die bij de ten uitvoer te leggen veroordeling is opgelegd. De bij de veroordeling opgelegde sanctie zal hierdoor naar aard of duur niet worden verzwaard en evenmin zal het door het nationale recht van de tenuitvoerleggende staat die partij is voorgeschreven maximum hierdoor worden overschreden.
1. Bij omzetting van een veroordeling zijn de in het nationale recht van de tenuitvoerleggende staat die partij is voorziene procedures van toepassing. Bij omzetting van de veroordeling:
a. zijn de bevoegde autoriteiten gebonden aan de vaststelling van de feiten voor zover deze uitdrukkelijk of impliciet blijken uit het door de staat van veroordeling uitgesproken vonnis;
b. kunnen de bevoegde autoriteiten een sanctie die vrijheidsbeneming met zich meebrengt niet in een geldstraf omzetten;
c. brengen de bevoegde autoriteiten de volledige periode van de door de gevonniste persoon reeds ondergane vrijheidsbeneming in mindering;
d. verzwaren de bevoegde autoriteiten de strafrechtelijke positie van de gevonniste persoon niet;
e. zijn de bevoegde autoriteiten niet gebonden door enig minimum waarin het nationale recht van de tenuitvoerleggende staat die partij is kan voorzien voor het gepleegde misdrijf of de gepleegde misdrijven.
2. Indien de omzettingsprocedure plaatsvindt na de overbrenging van de gevonniste persoon, houdt de tenuitvoerleggende staat die partij is de gevonniste persoon in hechtenis of neemt andere maatregelen teneinde diens aanwezigheid in de tenuitvoerleggende staat die partij is te verzekeren, in afwachting van de afloop van die procedure.
Uitsluitend de veroordelende staat die partij is heeft het recht te beslissen op een verzoek tot herziening van een vonnis dat is uitgesproken in de veroordelende staat die partij is.
De tenuitvoerleggende staat die partij is beëindigt de tenuitvoerlegging van de veroordeling zodra hij door de veroordelende staat in kennis is gesteld van enige beslissing of maatregel ten gevolge waarvan de veroordeling niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
De tenuitvoerleggende staat die partij is bericht de veroordelende staat die partij is ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de veroordeling:
a. wanneer hij de veroordeling beschouwt als geheel tenuitvoergelegd;
b. indien de gevonniste persoon uit de detentie ontsnapt is vóór de beëindiging van de tenuitvoerlegging van de veroordeling; of
c. indien de veroordelende staat die partij is om een bijzonder rapport verzoekt.
1. Een staat die partij is geeft, in overeenstemming met zijn nationale recht, gehoor aan een verzoek om doortocht van een gevonniste persoon over haar grondgebied indien een daartoe strekkend verzoek door een andere staat die partij is gedaan en die staat met een andere staat die partij is of een derde staat is overeengekomen deze persoon van of naar zijn grondgebied over te brengen.
2. Een staat die partij is kan doortocht weigeren indien de gevonniste persoon een van zijn onderdanen is.
3. Verzoeken om doortocht en antwoorden daarop worden gecommuniceerd via een in artikel 21, eerste of tweede lid, bedoeld communicatiekanaal.
4. Een staat die partij is kan een verzoek om doortocht van een gevonniste persoon over haar grondgebied ingediend door een derde staat inwilligen indien die staat met een andere staat die partij is, is overeengekomen deze persoon van of naar haar grondgebied over te brengen.
5. De staat die partij is die verzocht wordt doortocht te verlenen mag de gevonniste persoon uitsluitend in hechtenis nemen gedurende de tijd die benodigd is voor de doortocht over zijn grondgebied.
6. De staat die partij is die verzocht wordt doortocht te verlenen kan gevraagd worden de verzekering te geven dat de gevonniste persoon niet zal worden vervolgd of, behoudens het bepaalde in het vijfde lid, in hechtenis zal worden gehouden of aan enige andere beperking van zijn persoonlijke vrijheid zal worden onderworpen op het grondgebied van de doortocht verlenende staat die partij is wegens een misdrijf begaan of veroordeling uitgesproken voorafgaand aan het vertrek van die persoon uit het grondgebied van de veroordelende staat die partij is.
7. Er is geen verzoek om doortocht vereist wanneer gebruik wordt gemaakt van luchtvervoer over het grondgebied van een staat die partij is en er geen landing is voorzien. Een staat die partij is kan vereisen in kennis te worden gesteld van een dergelijke doortocht over zijn grondgebied door de centrale autoriteiten van de staten die partij zijn, of, indien aan de voorwaarden van artikel 85, tweede en derde lid, is voldaan, de staat die is aangewezen om bijkomende tussentijdse steun te verlenen, in te lichten.
8. In geval van een ongeplande landing is artikel 65, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
1. Onverminderd ruimere definities in het nationale recht en voor de toepassing van dit Deel van het Verdrag:
a. wordt verstaan onder „slachtoffers” natuurlijke personen die schade hebben geleden als gevolg van enig gepleegd misdrijf waarop dit Verdrag van toepassing is;
b. kunnen onder „slachtoffers” mede worden begrepen organisaties of instellingen die rechtstreeks schade hebben geleden aan een van hun eigendommen die bestemd zijn voor godsdienst, onderwijs, kunst, wetenschap of charitatieve doeleinden, of aan hun historische monumenten, ziekenhuizen en andere plaatsen en objecten bestemd voor humanitaire doeleinden.
2. Dit artikel wordt toegepast in overeenstemming met het nationale recht.
1. Elke staat die partij is neemt passende maatregelen, binnen zijn mogelijkheden, om te zorgen voor doeltreffende bescherming tegen represailles of intimidatie, met inbegrip van wrede behandeling van slachtoffers en getuigen en, in voorkomend geval, hun familieleden of vertegenwoordigers, deskundigen, alsmede alle andere personen die deelnemen aan of meewerken aan onderzoek, vervolging of andere procedures die binnen het toepassingsgebied van dit Verdrag vallen.
2. Onverminderd de rechten van de verdachte, met inbegrip van het recht op een eerlijke rechtsgang, kunnen de in het eerste lid bedoelde maatregelen het volgende omvatten:
a. het voorzien in procedures voor de fysieke bescherming van de in het eerste lid bedoelde personen, waaronder, voor zover nodig en uitvoerbaar, het overbrengen naar een andere plaats van hen en waar passend, het verbieden van de bekendmaking of het toestaan van beperkingen ten aanzien van de verstrekking van informatie omtrent hun identiteit en verblijfplaats;
b. het vaststellen van procedures om slachtoffers, getuigen en deskundigen in staat te stellen een verklaring af te leggen op een wijze die hun veiligheid en, in voorkomend geval, hun fysieke en psychologische welzijn en privacy waarborgt, zoals het toestaan van het gebruik van communicatietechnologieën.
3. De staten die partij zijn, overwegen overeenkomsten of andere regelingen met andere staten aan te gaan ten behoeve van de overbrenging naar een andere plaats van de in het eerste lid bedoelde personen.
1. Elke staat die partij is, draagt er zorg voor dat het slachtoffer van een misdrijf waarop de staat die partij is dit Verdrag toepast, in overeenstemming met zijn nationale recht, recht heeft op herstel dat bestaat uit maar niet beperkt is tot, naar gelang van het geval, restitutie, schadeloosstelling of rehabilitatie, voor zover:
a. het misdrijf is gepleegd op een grondgebied waarover de staat die partij is rechtsmacht heeft; of
b. de staat die partij is zijn rechtsmacht uitoefent over het misdrijf.
2. Elke staat die partij is, stelt, in overeenstemming met zijn nationale recht, procedures vast, waar passend, om ervoor te zorgen dat de meningen en zorgen van slachtoffers naar voren worden gebracht en worden meegenomen in op passende momenten van de strafrechtelijke procedure tegen de verdachten, op een wijze die de rechten van de verdachte niet schaadt.
3. Elke staat die partij is, geeft, voor zover op grond van zijn nationale recht mogelijk en indien daarom wordt verzocht, uitvoering aan een vonnis of bevel in strafprocedures, uitgevaardigd in overeenstemming met het nationale recht van de verzoekende staat die partij is, om slachtoffers van misdrijven waarop hij dit Verdrag toepast, teruggave, schadeloosstelling of rehabilitatie te verlenen.
1. Een eerste Vergadering van de staten die partij zijn wordt bijeengeroepen, op voorstel van ten minste een derde van de staten die partij zijn, na het verstrijken van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag of twee jaar na de datum van nederlegging van de vijftiende akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, naargelang van wat het laatst is. Daarna kunnen Vergaderingen van staten die partij zijn worden gehouden op voorstel van ten minste een derde van de staten die partij zijn of zoals besloten door de Vergadering van staten die partij zijn.
2. Op de in het eerste lid bedoelde Vergadering van de staten die partij zijn, kunnen de staten die partij zijn:
a. elke overeenkomstig artikel 87 voorgestelde wijziging van dit Verdrag en eventuele aanvullende bijlagen die in overeenstemming met artikel 88 worden voorgesteld, overwegen;
b. andere authentieke teksten van dit Verdrag in een officiële taal van de Verenigde Naties overwegen;
c. het instellen van sobere en kostenefficiënte institutionele regelingen die nodig zijn voor de uitvoering van dit Verdrag, met inbegrip van de in artikel 85 bedoelde activiteiten overwegen.
3. Niettegenstaande en onverminderd fysieke bijeenkomsten van de Vergadering van de staten die partij zijn, wordt, ter bevordering en aanmoediging van een zo breed mogelijke deelname en relevante communicatie en overleg tussen de staten die partij zijn, zoveel mogelijk gebruik gemaakt van alle beschikbare elektronische communicatiemiddelen en videoconferenties, naargelang van het geval.
1. Het Koninkrijk der Nederlanden zal de in artikel 21, vierde lid, bedoelde informatie voor operationele doeleinden verzamelen en ter beschikking stellen, zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is tot twee jaar na de datum van nederlegging van de vijftiende akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag.
2. Het Koninkrijk der Nederlanden kan voorzien in bijkomende tussentijdse steun, waaronder:
a. het verzamelen en beschikbaar stellen van de informatie voor operationele doeleinden als bedoeld in artikel 22, tweede lid; artikel 40, vierde lid; artikel 42, vijfde lid; artikel 74, tweede en vijfde lid, en artikel 80, zevende lid;
b. het treffen van regelingen voor de eerste Vergadering van de staten die partij, zoals bedoeld in artikel 84, eerste lid.
3. De in het tweede lid bedoelde bijkomende tussentijdse steun kan worden verleend afhankelijk van de beschikbaarheid van vrijwillige financiële bijdragen van de staten die partij zijn ter dekking van de daarmee verband houdende kosten.
1. De staten die partij zijn, spannen zich in geschillen betreffende de interpretatie of toepassing van dit Verdrag te beslechten door middel van onderhandeling.
2. Elk geschil tussen twee of meer staten die partij zijn betreffende de interpretatie of toepassing van dit Verdrag dat niet binnen zes maanden na een verzoek daartoe door onderhandelingen kan worden beslecht , wordt op verzoek van een van deze staten die partij zijn onderworpen aan arbitrage. Indien deze staten die partij zijn binnen zes maanden na de datum van het verzoek om arbitrage er niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de organisatie van de arbitrage, kan ieder van deze staten die partij zijn het geschil voorleggen aan het Internationaal Gerechtshof door middel van een verzoek overeenkomstig het Statuut van het Hof.
3. Elke staat kan, bij de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, verklaren zich niet gebonden te achten door het tweede lid van dit artikel. De overige staten die partij zijn, zijn tegenover een staat die partij is die dit voorbehoud heeft gemaakt niet gebonden door het tweede lid.
1. Na het verstrijken van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag of na de datum van nederlegging van de vijftiende akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, naargelang van wat het laatst is, kan een staat die partij is een voorstel tot wijziging van dit Verdrag doen.
2. Elk voorstel tot wijziging wordt medegedeeld aan de depositaris, die het voorstel onverwijld aan alle staten die partij zijn toezendt met het oog op de bestudering van en een besluit over het voorstel tijdens de eerstvolgende Vergadering van de staten die partij zijn. De depositaris deelt ook de voorgestelde wijziging mee aan de toetredende staten en de ondertekenaars van dit Verdrag.
3. De staten die partij zijn stellen alles in het werk om over elke voorgestelde wijziging van dit Verdrag consensus te bereiken. Indien alle pogingen om consensus te bereiken zijn mislukt en er geen overeenstemming wordt bereikt, wordt de wijziging in laatste instantie aangenomen met een drie vierde meerderheid van de staten die partij zijn die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen tijdens de in het tweede lid bedoelde Vergadering van de staten die partij zijn. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder staten die partij zijn die aanwezig zijn en die hun stem uitbrengen verstaan staten die partij zijn die aanwezig zijn en een voor- of tegenstem uitbrengen.
4. De depositaris deelt alle aangenomen wijzigingen van dit Verdrag mee aan de staten die partij zijn, toetredende staten en ondertekenaars van dit Verdrag ten behoeve van de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
5. Wanneer wijzigingen van kracht worden, zijn zij bindend voor de staten die partij zijn en die het feit dat zij ermee instemmen erdoor gebonden te worden tot uitdrukking hebben gebracht. De andere staten die partij zijn, blijven gebonden door de bepalingen van dit Verdrag en door alle eerdere wijzigingen waarmee zij hebben ingestemd er door te worden gebonden.
6. Een wijziging treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van drie maanden na de nederlegging van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring. Ten aanzien van iedere staat die partij is die de wijziging bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt na de nederlegging van de derde akte van bekrachtiging aanvaarding of goedkeuring, treedt de wijziging in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van drie maanden na de datum van de nederlegging door de betreffende staat van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, of goedkeuring.
1. Te allen tijde na het verstrijken van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag of na de datum van nederlegging van de vijftiende akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring of toetreding, naargelang van wat het laatst is, kan een staat die partij is aanvullende bijlagen bij dit Verdrag voorstellen die een of meer misdrijven bevatten die niet in een andere bijlage zijn vermeld.
2. Aanvullende bijlagen worden voorgesteld en aangenomen en treden in werking volgens de procedure van artikel 87, tweede tot en met zesde lid.
1. Dit Verdrag staat op 14 en 15 februari 2024 open voor ondertekening door alle staten in het Vredespaleis in Den Haag. Daarna blijft het van 19 februari 2024 tot en met 14 februari 2025 openstaan voor ondertekening bij de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van het Koninkrijk België in Brussel.
2. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. Akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring dienen te worden nedergelegd bij de depositaris.
3. Dit Verdrag staat open voor toetreding door alle staten. Akten van toetreding dienen te worden nedergelegd bij de depositaris.
1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van drie maanden na de nederlegging van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.
2. Ten aanzien van iedere staat die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt dit Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van drie maanden na de datum van de nederlegging door de betreffende staat van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.
3. Elke verklaring bedoeld in artikel 2, tweede lid, die wordt afgelegd op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, wordt van kracht op de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag voor de betrokken staat, in overeenstemming met het eerste of tweede lid.
4. Elke verklaring bedoeld in artikel 2, tweede lid, die is afgelegd na bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring of toetreding, maar vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag, wordt van kracht op de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag voor de betrokken staat, overeenkomstig het eerste of tweede lid of, indien dit Verdrag ten aanzien van deze staat reeds in werking is getreden, op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van drie maanden na de datum van ontvangst van de verklaring door de depositaris.
5. Dit Verdrag is van toepassing op elk verzoek dat wordt ingediend na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag of, indien later, de desbetreffende bijlage voor de betrokken staten die partij zijn, ook indien het desbetreffende handelen of nalaten te handelen zich vóór die datum hebben voorgedaan. Elke staat kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag of, in voorkomend geval, op het tijdstip van kennisgeving aan de depositaris dat hij ook een of meer bijlagen bij dit Verdrag toepast, bij de depositaris een verklaring neerleggen waarin hij zich het recht voorbehoudt dit Verdrag niet toe te passen op verzoeken in verband met handelen of nalaten te handelen dat zich heeft voorgedaan vóór de door die staat die partij is aangegeven datum, mits deze datum niet later is dan de inwerkingtreding van dit Verdrag of de desbetreffende bijlage voor die staat die partij is.
1. Elke staat kan op het tijdstip van ondertekening verklaren dat hij dit Verdrag of een deel daarvan voorlopig zal toepassen, in afwachting van de inwerkingtreding van dit Verdrag voor die staat.
2. Verzoeken om samenwerking van staten die dit Verdrag voorlopig toepassen kunnen worden geweigerd door staten die partij zijn die geen verklaring ingevolge het eerste lid hebben afgelegd alvorens een staat die partij is bij dit Verdrag te zijn geworden.
3. Elke ondertekenende staat kan de voorlopige toepassing van dit Verdrag beëindigen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris. De beëindiging van de voorlopige toepassing van dit Verdrag wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgende op de datum van ontvangst van de kennisgeving door de depositaris. De beëindiging doet geen afbreuk aan de verplichtingen van die staat uit hoofde van dit Verdrag met betrekking tot verzoeken uit hoofde van dit Verdrag die zijn gedaan vóór de beëindiging van de voorlopige toepassing.
1. Bij dit Verdrag mogen geen andere voorbehouden worden gemaakt dan die waarin dit artikel voorziet.
2. Een staat kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag een voorbehoud maken bij artikel 39, artikel 40 of artikel 42, alsmede een voorbehoud als uitdrukkelijk bepaald in artikel 86, derde lid, of artikel 90, vijfde lid.
3. Een staat kan, op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, voor verlengbare termijnen van drie jaar een voorbehoud maken op grond van zijn nationale recht en in overeenstemming met zijn verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht, waardoor de vestiging van zijn rechtsmacht uit hoofde van artikel 8, derde lid, wordt beperkt.
4. Een staat die een voorbehoud heeft gemaakt in overeenstemming met het tweede of derde lid, kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de depositaris.
1. Een staat die partij is kan dit Verdrag opzeggen door de depositaris daarvan in kennis te stellen.
2. Een opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst door de depositaris van de kennisgeving of op een latere datum te vermelden in de kennisgeving van de opzegging.
3. Een opzegging doet geen afbreuk aan de verplichtingen van die staat uit hoofde van dit Verdrag met betrekking tot verzoeken die overeenkomstig dit Verdrag zijn gedaan vóór de datum waarop de opzegging van kracht wordt overeenkomstig het tweede lid.
4. Een staat die partij is kan een in artikel 2, tweede lid, bedoelde verklaring intrekken door de depositaris daarvan in kennis te stellen. Deze terugtrekking wordt van kracht in overeenstemming met de in het tweede en derde lid bedoelde procedure.
1. Het Koninkrijk België treedt op als depositaris van dit Verdrag en de wijzigingen daarvan.
2. Het origineel van dit Verdrag, waarvan de Engelse, de Franse en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, alsmede eventuele andere authentieke teksten van dit Verdrag bedoeld in artikel 84, tweede lid, onderdeel b, wordt nedergelegd bij de depositaris.
3. De depositaris:
a. bewaart de originele teksten en andere authentieke teksten van dit Verdrag bedoeld in artikel 84, tweede lid, onderdeel b;
b. bereidt voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van de oorspronkelijke teksten en van andere authentieke teksten van dit Verdrag, bedoeld in artikel 84, tweede lid, onderdeel b, voor en zendt deze toe aan de staten die partij zijn bij dit Verdrag en, op verzoek, aan de staten die gerechtigd zijn partij te worden bij dit Verdrag;
c. registreert dit Verdrag bij de Verenigde Naties overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties.
4. De depositaris stelt de staten die partij zijn, toetredende staten en ondertekenaars in kennis van:
a. elke verklaring die de reikwijdte van dit Verdrag uitbreidt tot het misdrijf of de misdrijven genoemd in een bijlage bij dit Verdrag, in overeenstemming met artikel 2, tweede lid;
b. elke kennisgeving waarin het begrip „onderdanen” wordt omschreven, gedaan in overeenstemming met artikel 9;
c. elke kennisgeving betreffende de aanwijzing van een centrale autoriteit, in overeenstemming met artikel 20, vijfde lid;
d. elke kennisgeving betreffende het communicatiekanaal, in overeenstemming met artikel 21, tweede lid;
e. elke kennisgeving betreffende de beslechting van geschillen, in overeenstemming met artikel 86, derde lid;
f. de nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot een wijziging van dit Verdrag en de data van inwerkingtreding van die wijziging voor de betrokken staten die partij zijn, overeenkomstig artikel 87, zesde lid;
g. de nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, in overeenstemming met artikel 89;
h. de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag , in overeenstemming met artikel 90, eerste lid;
i. na de inwerkingtreding van dit Verdrag, de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag voor de betrokken staten die partij zijn, in overeenstemming met artikel 90, tweede lid;
j. elke verklaring betreffende de voorlopige toepassing van dit Verdrag, in overeenstemming met artikel 91, eerste lid;
k. elke kennisgeving betreffende de beëindiging van de voorlopige toepassing van dit Verdrag, in overeenstemming met artikel 91, derde lid;
l. elk voorbehoud in overeenstemming met artikel 92;
m. elke verklaring van opzegging in overeenstemming met artikel 93, eerste en vierde lid.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Ljubljana op 26 mei 2023.
Bijlage A
Oorlogsmisdrijven
Naast de in artikel 5, vierde lid, onderdeel e, genoemde handelingen is dit Verdrag ook van toepassing op de volgende handelingen ten aanzien van staten die partij zijn die een kennisgeving hebben gedaan uit hoofde van artikel 2, tweede lid:
a. gebruik van gif of giftige wapens;
b. gebruik van verstikkende, giftige of andere gassen en overige soortgelijke vloeistoffen, materialen of apparaten;
c. gebruik van kogels die in het menselijk lichaam gemakkelijk in omvang toenemen of platter en breder worden, zoals kogels met een harde mantel die de kern gedeeltelijk onbedekt laat of voorzien is van inkepingen.
Naast de in artikel 5, vierde lid, onderdeel b, en artikel 5, vierde lid, onderdeel e, genoemde handelingen is dit Verdrag ook van toepassing op de volgende handelingen ten aanzien van staten die partij zijn die een kennisgeving hebben gedaan uit hoofde van artikel 2, tweede lid: gebruik van wapens die gebruik maken van microbiologische of andere biologische middelen, of gifstoffen, ongeacht hun herkomst of de wijze van productie.
Naast de in artikel 5, vierde lid, onderdeel b, en artikel 5, vierde lid, onderdeel e, genoemde handelingen is dit Verdrag ook van toepassing op de volgende handelingen ten aanzien van staten die partij zijn die een kennisgeving hebben gedaan uit hoofde van artikel 2, tweede lid: gebruik van wapens met als voornaamste gevolg het veroorzaken van verwondingen door fragmenten die in het menselijk lichaam niet met röntgenstralen kunnen worden ontdekt.
Naast de in artikel 5, vierde lid, onderdeel b, en artikel 5, vierde lid, onderdeel e, genoemde handelingen is dit Verdrag ook van toepassing op de volgende handelingen ten aanzien van staten die partij zijn die een kennisgeving hebben gedaan uit hoofde van artikel 2, tweede lid: gebruik van laserwapens die speciaal zodanig zijn ontworpen dat hun enige gevechtsfunctie of een van hun gevechtsfuncties is het veroorzaken van blijvende blindheid bij onversterkt gezichtsvermogen, dat wil zeggen aan het blote oog of het oog met een corrigerende bril of lens.
Naast de in artikel 5, vierde lid, onderdeel e, genoemde handelingen is dit Verdrag ook van toepassing op de volgende handeling ten aanzien van staten die partij zijn die een kennisgeving hebben gedaan uit hoofde van artikel 2, tweede lid: Opzettelijk gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogsvoering door hun voorwerpen te onthouden die onontbeerlijk zijn voor hun overleving, waaronder het opzettelijk belemmeren van de aanvoer van hulpgoederen.
1. Naast de in artikel 5 genoemde misdrijven is dit Verdrag ook van toepassing op het misdrijf foltering ten aanzien van staten die partij zijn die een kennisgeving hebben gedaan uit hoofde van artikel 2, tweede lid
2. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder „foltering” verstaan iedere handeling waardoor opzettelijk hevige pijn of hevig leed, lichamelijk dan wel geestelijk, wordt toegebracht aan een persoon met zulke oogmerken als om van hem of van een derde inlichtingen of een bekentenis te verkrijgen, hem te bestraffen voor een handeling die hij of een derde heeft begaan of waarvan hij of een derde wordt verdacht deze te hebben begaan, of hem of een derde te intimideren of ergens toe te dwingen dan wel om enigerlei reden gebaseerd op discriminatie van welke aard ook, wanneer zulke pijn of zulk leed wordt toegebracht door of op aanstichten van dan wel met de instemming of gedogen van een overheidsfunctionaris of andere persoon die in een officiële hoedanigheid handelt. Foltering omvat niet pijn of leed slechts voortvloeiend uit, inherent aan of samenhangend met wettige straffen.
1. Naast de in artikel 5 genoemde misdrijven is dit Verdrag ook van toepassing op het misdrijf gedwongen verdwijning ten aanzien van staten die partij zijn die een kennisgeving hebben gedaan uit hoofde van artikel 2, tweede lid.
2. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent „gedwongen verdwijning” de arrestatie, gevangenhouding, ontvoering of elke andere vorm van vrijheidsontneming door vertegenwoordigers van de staat of door personen of groepen personen die optreden met de machtiging of steun van of bewilliging door de staat, gevolgd door een weigering een dergelijke vrijheidsontneming te erkennen of door verhulling van het feit zelf of van de verblijfplaats van de verdwenen persoon, waardoor deze buiten de bescherming van de wet geplaatst wordt.
1. Naast de in artikel 5 genoemde misdrijven is dit Verdrag ook van toepassing op het misdrijf agressie ten aanzien van staten die partij zijn die een kennisgeving hebben gedaan uit hoofde van artikel 2, tweede lid.
2. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder het „misdrijf agressie” het plannen, voorbereiden, in gang zetten of uitvoeren, door een persoon die in de positie verkeert daadwerkelijk controle uit te oefenen over of leiding te geven aan het politieke of militaire optreden van een staat, van een daad van agressie die door zijn aard, ernst en schaal een onmiskenbare schending vormt van het Handvest van de Verenigde Naties.
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt verstaan onder „daad van agressie” het gebruik van wapengeweld door een staat tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere staat, of op enige andere wijze die onverenigbaar is met het Handvest van de Verenigde Naties. Elk van de volgende handelingen wordt, ongeacht of er een oorlogsverklaring is, in overeenstemming met resolutie 3314 (XXIX) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 14 december 1974, als een daad van agressie aangemerkt:
a. de invasie of aanval door de strijdkrachten van een staat van respectievelijk op het grondgebied van een andere staat, of een militaire bezetting, ook als deze van tijdelijke aard is, die het gevolg is van een dergelijke invasie of aanval, of de annexatie door middel van geweld van het grondgebied van een andere staat of deel daarvan;
b. het bombarderen door de strijdkrachten van een staat van het grondgebied van een andere staat of het gebruik van enig wapen door een staat tegen het grondgebied van een andere staat;
c. de blokkade van de havens of kusten van een staat door de strijdkrachten van een andere staat;
d. een aanval door de strijdkrachten van een staat op de land-, zee- of luchtstrijdkrachten of de zee- en luchtvloot van een andere staat;
e. de inzet van strijdkrachten van een staat die met instemming van een andere staat aanwezig zijn op het grondgebied van de ontvangende staat, in strijd met de voorwaarden vervat in de daarop betrekking hebbende overeenkomst of een verlenging van hun aanwezigheid op dit grondgebied na het verstrijken van de overeenkomst;
f. het feit dat een staat toestaat dat zijn grondgebied, dat hij aan een andere staat ter beschikking heeft gesteld, door die andere staat wordt gebruikt om een daad van agressie te plegen tegen een derde staat;
g. het sturen door of namens een staat van gewapende bendes, groepen, ongeordende troepen of huurlingen, die met wapengeweld gepaard gaande handelingen plegen tegen een andere staat die zo ernstig zijn dat zij gelijkstaan met de hierboven genoemde handelingen, of die daar in aanzienlijke mate bij betrokken zijn.
Uitgegeven de negende oktober 2024.
De Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. VELDKAMP
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2024-120.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.