42 (2008) Nr. 2

A. TITEL

Verdrag tot oprichting van het Caribische Noodhulp Management Agentschap, met Bijlage;

St. Johns, 2 juli 2008

Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 013682 in de Verdragenbank.

B. TEKST

In Trb. 2019, 136 dient de volgende correctie te worden aangebracht.

Op blz. 12 dient na de gecentreerde streep de tekst van de bijlage te worden toegevoegd.


Annex

Anguilla

Antigua en Barbuda

The Bahamas

Barbados

Belize

British Virgin Islands

Dominica (the Commonwealth of Dominica)

Grenada

Guyana (Cooperative Republic of)

Haiti

Jamaica

Montserrat

Saint Christopher and Nevis

Saint Lucia

Saint Vincent and the Grenadines

Suriname

Trinidad and Tobago

Turks and Caicos Islands


C. VERTALING


Verdrag tot oprichting van het Caribische Noodhulp Management Agentschap

De staten die partij zijn:

Zich ervan bewust dat de fragiele economieën en ecosystemen van staten in de Caribische regio uiterst kwetsbaar zijn voor natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen, waaronder orkanen, aardbevingen, tsunami's, vulkaanuitbarstingen, droogtes, overstromingen en aardverschuivingen;

In herinnering brengend dat in de afgelopen decennia een opeenvolging van natuurrampen, waaronder orkanen, aardbevingen, overstromingen, aardverschuivingen en vulkaanuitbarstingen, nadelige gevolgen heeft gehad voor veel staten in de Caribische regio;

Erkennend het werk van het Caribisch Agentschap voor Spoedhulp bij Rampen (Caribbean Disaster Emergency Response Agency) op het gebied van de voorbereiding op en bestrijding van rampen;

De wens uitsprekend het Caribische Noodhulp Management Agentschap op te richten dat de werkzaamheden van het Caribisch Agentschap voor Spoedhulp bij Rampen overneemt en verder uitbreidt om te waarborgen dat de weerbaarheid van gemeenschappen in de Caribische regio een duurzame ontwikkeling laat zien;

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel I Begripsomschrijvingen

Tenzij uit het zinsverband anders volgt, wordt in dit Verdrag verstaan onder:

„getroffen deelnemende staat”:

een staat op het grondgebied waarvan een ramp heeft plaatsgevonden;

„CARICOM”:

de Caribische Gemeenschap;

„CDEMA”:

het Caribische Noodhulp Management Agentschap (Caribbean Disaster Emergency Management Agency), opgericht ingevolge artikel II;

„CDERA”:

het Caribisch Agentschap voor Spoedhulp bij Rampen (Caribbean Disaster Emergency Response Agency), een instantie van de Gemeenschap die erkend wordt ingevolge artikel 21 van het Verdrag van Chaguaramas;

„coördinerende eenheid”:

het administratief en operationeel orgaan van CDEMA;

„raad”:

het CDEMA-orgaan dat in artikel VI wordt bedoeld;

„ramp”:

de blootstelling van de menselijke habitat aan de invloed van natuurgeweld of aan menselijke ingrepen die resulteren in wijdverbreide verwoesting van levens of eigendommen, evenwel met uitsluiting van gebeurtenissen die veroorzaakt worden door oorlog of militaire confrontatie;

„rampenbeheersing”:

het ontwikkelen en uitvoeren van regionaal en nationaal beleid om de gevolgen van rampen te voorkomen en te mitigeren;

„uitvoerend directeur”:

de uitvoerend directeur van CDEMA benoemd overeenkomstig artikel VII;

„fonds”:

het fonds voor noodhulp opgericht ingevolge artikel XXVI;

„comité van beheer van de raad of MCC”:

het comité dat door de raad is ingesteld en benoemd ingevolge artikel VII;

„nationaal agentschap voor rampenbeheersing”:

de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor rampenbeheersing;

„deelnemende staat”:

een staat die partij is bij dit Verdrag;

„verzoekende staat”:

een deelnemende staat die een verzoek heeft gedaan ingevolge dit Verdrag;

„zendstaat”:

een deelnemende staat die heeft gereageerd op een verzoek dat ingevolge dit Verdrag wordt gedaan;

„staat”:

een niet-politiek onafhankelijk gebied in de Caribische regio;

„TAC”:

het technisch adviescomité bedoeld in artikel X; en

„Verdrag van Chaguaramas”:

het Herziene Verdrag van Chaguaramas tot oprichting van de Caribische Gemeenschap, met inbegrip van de gemeenschappelijke markt en economie van de Caricom, ondertekend te Nassau, Bahama's, op 5 juli 2001.

Artikel II Oprichting van CDEMA

Hierbij wordt het Caribische Noodhulp Management Agentschap (Caribbean Disaster Emergency Management Agency (CDEMA)) opgericht met de organen, het lidmaatschap, de structuur en taken vervat in dit Verdrag.

Artikel III Rechtspersoonlijkheid

  • 1. CDEMA bezit internationale rechtspersoonlijkheid en beschikt over de handelingsbevoegdheid die nodig is voor het uitoefenen van zijn taken en het verwezenlijken van zijn doelstellingen.

  • 2. CDEMA en zijn medewerkers genieten alle gebruikelijke rechten, voorrechten en immuniteiten van agentschappen met internationale rechtspersoonlijkheid.

Artikel IV Lidmaatschap

Het lidmaatschap van CDEMA staat open voor:

  • a. de staten en grondgebieden die vermeld staan in de Bijlage; en

  • b. andere staten in de Caribische regio die door het MCC uit hoofde van artikel XXXIX worden voorgedragen voor lidmaatschap.

Artikel V Doelstellingen

CDEMA heeft de volgende doelstellingen:

  • a. mobiliseren en coördineren van noodhulp bij rampen;

  • b. mitigeren of wegnemen, voor zover praktisch uitvoerbaar, van de onmiddellijke gevolgen van rampen in de deelnemende staten;

  • c. geven van een onmiddellijke en gecoördineerde reactie door middel van noodhulp bij rampen voor elke getroffen deelnemende staat;

  • d. betrouwbare en uitgebreide informatie over rampen die een deelnemende staat treffen, bemachtigen, coördineren en aanbieden aan geïnteresseerde intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties;

  • e. bevorderen van:

    • i. het aannemen van beleid en praktijken voor het verminderen en mitigeren van verliezen na rampen, op nationaal en regionaal niveau;

    • ii. samenwerkingsregelingen en -mechanismen om de ontwikkeling te bevorderen van een cultuur waarin verliezen als gevolg van rampen worden beperkt; en

  • f. coördineren van het opzetten, verbeteren en in stand houden van adequate faciliteiten voor noodhulp bij rampen in de deelnemende staten.

Artikel VI Organen van CDEMA

CDEMA heeft de volgende organen met de taken omschreven in dit Verdrag:

  • a. de raad;

  • b. het technisch adviescomité; en

  • c. de coördinerende eenheid.

Artikel VII De raad

  • 1. De raad bestaat uit de regeringsleiders van de deelnemende staten.

  • 2. Elk lid van de raad is gerechtigd een andere bevoegde persoon voor te dragen om dit lid te vertegenwoordigen bij vergaderingen van de raad.

  • 3. De raad komt ten minste eenmaal per kalenderjaar in gewone zitting bijeen en houdt buitengewone zittingen indien driekwart van de deelnemende staten daarom verzoekt.

  • 4. De voorzitter en vicevoorzitter worden gekozen uit de leden van de raad.

  • 5. De voorzitter zit de vergaderingen van de raad en het MCC voor.

  • 6. De voorzitter en vicevoorzitter bekleden deze functie gedurende een jaar en kunnen worden herkozen.

  • 7. Bij afwezigheid van de voorzitter, zit de vicevoorzitter de vergaderingen van de raad en het MCC voor.

  • 8. Bij afwezigheid van zowel de voorzitter als de vicevoorzitter, kunnen de aanwezige leden van de raad een lid kiezen die als voorzitter zal optreden.

  • 9. De raad stelt haar eigen reglement van orde op.

Artikel VIII Taken van de raad

De raad:

  • a. bepaalt het beleid van CDEMA;

  • b. neemt de jaarbegroting en de bijdragen van de deelnemende staten van CDEMA in ontvangst en keurt deze goed;

  • c. wijst nationale rampenbestrijdings- en rampenbeheersingsorganisaties aan als subregionale operationele eenheden voor noodhulp, met voorafgaande toestemming van de regeringen van de betrokken deelnemende staten;

  • d. benoemt de uitvoerend directeur op aanbeveling van het MCC;

  • e. neemt aanbevelingen van het TAC in overweging en neemt op basis daarvan besluiten;

  • f. voert elke andere taak uit die zij nodig of wenselijk acht om de doelstellingen van dit Verdrag te verwezenlijken.

Artikel IX Comité van beheer van de raad

  • 1. Er wordt een comité van beheer van de raad (MCC) opgericht waarvan de leden door de raad worden benoemd.

  • 2. Het MCC bestaat uit de volgende leden:

    • i. vier personen, die elk een van de subregio's van CDEMA vertegenwoordigen; een van hen wordt de voorzitter van de raad;

    • ii. de voorzitter van het TAC; en

    • iii. de uitvoerend directeur.

  • 3. Het mandaat van het MCC wordt vastgesteld door de raad.

Artikel X Het technisch adviescomité

  • 1. Het technisch adviescomité (TAC) bestaat uit de nationale coördinatoren rampenbestrijding van de deelnemende staten.

  • 2. Niettegenstaande het eerste lid mag het TAC voor deelname aan zijn vergaderingen personen selecteren uit regionale instellingen die zich bezighouden met activiteiten op het gebied van rampenbeheersing.

  • 3. De voorzitter van het TAC wordt gekozen uit de leden ervan en mag ten hoogste twee achtereenvolgende termijnen als voorzitter fungeren.

  • 5. De voorzitter roept de vergaderingen van het TAC bijeen. Het TAC komt ten minste eenmaal per kalenderjaar bijeen en houdt op verzoek van ten minste de helft van zijn leden een buitengewone vergadering.

  • 6. De uitvoerend directeur is de secretaris van het TAC.

  • 7. Het TAC stelt zijn eigen reglement van orde op.

Artikel XI Taken van het technisch adviescomité

Het TAC:

  • a. treedt op in de hoedanigheid van adviseur van CDEMA bij zaken die verband houden met strategieën voor het mobiliseren van middelen, het evalueren van werkprogramma's en het ontwikkelen van programma's;

  • b. doet aanbevelingen voor normen en procedures voor de eerlijke en rechtvaardige inzet van middelen voor rampenbeheersing die door de deelnemende staten ter beschikking worden gesteld;

  • c. doet aanbevelingen voor normen en procedures voor het in werking stellen van het rampenbestrijdingsmechanisme;

  • d. ontwikkelt en doet aanbevelingen voor procedures voor het mobiliseren van nationale middelen om tijdig en doelmatig bijstand te bieden;

  • e. doet aanbevelingen voor richtlijnen voor het instellen van systemen voor het bijhouden en delen van lijsten van kritische middelen die deelnemende staten naar verwachting nodig hebben wanneer zich een ramp voordoet;

  • f. doet aanbevelingen voor snelle toegang tot financiële middelen om de kosten van mobilisatie te dekken die een deelnemende staat heeft wanneer zich een ramp voordoet;

  • g. doet aanbevelingen voor protocollen om de verplaatsing van middelen die afkomstig zijn van of worden doorgevoerd door een deelnemende staat te vergemakkelijken, rekening houdend met de eisen van de immigratie- en douaneautoriteiten;

  • h. doet aanbevelingen voor en evalueert regelmatig pro-formalijsten van zaken die deelnemende staten waarschijnlijk nodig hebben wanneer zich een ramp voordoet;

  • i. adviseert CARICOM-instanties en nationale instanties over zaken die relevant zijn voor zijn taken;

  • j. stuurt zijn aanbevelingen ter behandeling naar de raad; en

  • k. voert alle andere taken uit die de raad kan vaststellen.

Artikel XII Het hoofdkwartier van de coördinerende eenheid

De coördinerende eenheid heeft haar hoofdkwartier op de locatie waartoe de raad besluit.

Artikel XIII Taken van de coördinerende eenheid

  • 1. In aanvulling op andere taken die de raad kan specificeren verricht de coördinerende eenheid de volgende taken:

    • a. ontwikkelen en onderhouden van een betrouwbaar schadebeoordelingssysteem en procedures voor het vergemakkelijken van een snelle en effectieve evaluatie van nationale rampen;

    • b. ontwikkelen en onderhouden van een uitgebreide en betrouwbare database van alle relevante middelen die nodig zijn om de doelstellingen van CDEMA te verwezenlijken en een systeem voor het actualiseren van de database;

    • c. opzetten, uitrusten en onderhouden van een systeem voor gecoördineerde hulpoperaties waarmee op noodsituaties kan worden gereageerd;

    • d. opzetten en onderhouden van een efficiënt en betrouwbaar systeem voor communicatie met subregionale operationele contactpunten om de mobilisatie, inzet en coördinatie van voorraden en diensten voor rampenbestrijding te vergemakkelijken;

    • e. opzetten en onderhouden van een betrouwbaar systeem voor communicatie met de hoofden van de nationale agentschappen voor rampenbeheersing en waarborgen dat hun vermogen op rampen te reageren op het afgesproken operationele niveau blijft;

    • f. afspraken maken met regionale mediaorganisaties om te waarborgen dat er betrouwbare informatie over nationale rampen wordt gegeven aan het publiek;

    • g. afspraken maken met het comité van ambassadeurs van CARICOM in de stedelijke centra om te waarborgen dat zij betrouwbare informatie krijgen over nationale rampen in de deelnemende staten en dat zij hun medewerking verlenen aan het tijdig en gestructureerd mobiliseren van hulpmiddelen voor de rampenbestrijding;

    • h. afspraken maken met regionale luchtvaart- en scheepvaartmaatschappijen om prioritaire toegang tot hun faciliteiten te waarborgen wanneer zich een ramp voordoet;

    • i. aanknopen en onderhouden van betrekkingen met internationale hulporganisaties om toegang tot hun middelen te vergemakkelijken wanneer zich een ramp voordoet;

    • j. mobiliseren en organiseren van technische bijstand van belanghebbende nationale en internationale instanties die willen bijdragen aan de ontwikkeling van de mogelijkheden tot rampenbestrijding van de deelnemende staten;

    • k. fungeren als een uitwisselingscentrum voor relevante informatie en inlichtingen bij alle zaken die betrekking hebben op rampen, met inbegrip van onderzoek dat op dat moment wordt uitgevoerd in alle betreffende regionale instellingen;

    • l. op basis van een noodoproep of een ander soort verzoek waartoe kan worden besloten na overleg met de subregionale operationele eenheden bij noodsituaties, de mogelijkheid hebben het mechanisme in werking te stellen;

    • m. bieden van bijstand op verzoek van de hoofden van de nationale agentschappen voor rampenbeheersing wanneer zich een ramp voordoet;

    • n. op verzoek contacten onderhouden met de geüniformeerde troepen van de zendstaten in zowel de plannings- als uitvoeringsfase van een operatie die wordt opgezet na de inwerkingtreding van het mechanisme;

    • o. helpen bij de ontwikkeling van uitgebreide rampenbeheersingsmogelijkheden en periodiek toetsen van de rampenbestrijdingsmogelijkheden van de deelnemende staten, met de nodige aandacht voor de beschikbaarheid van middelen voor het onmiddellijk en tijdig reageren op noodsituaties;

    • p. instellen van samenwerkingsregelingen en -mechanismen met belanghebbenden bij regionale rampenbeheersing teneinde het beperken van verliezen bij rampen te bevorderen; en

    • q. opstellen van administratieve en noodhulpbegrotingen van CDEMA die aan het MCC worden voorgelegd.

  • 2. De coördinerende eenheid heeft de volgende programmagebieden:

    • a. onderwijs, onderzoek en informatie;

    • b. financiering en administratie;

    • c. voorbereiding en bestrijding;

    • d. mitigatie en onderzoek; en

    • e. elk ander programmagebied dat de raad kan bepalen.

Artikel XIV Uitvoerend directeur

  • 1. Er is een uitvoerend directeur die leiding geeft aan de coördinerende eenheid en die de hoogste functionaris van CDEMA is.

  • 2. De uitvoerend directeur wordt benoemd voor een termijn van ten hoogste drie jaar en kan worden herbenoemd.

  • 3. Een plaatsvervangend uitvoerend directeur wordt door het MCC op voordracht van de uitvoerend directeur benoemd voor een termijn van ten hoogste drie jaar, en kan worden herbenoemd.

  • 4. De uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur worden benoemd uit personen met ervaring op gebieden die verband houden met noodhulpoperaties, sociaal welzijn en management.

Artikel XV Verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur

  • 1. De uitvoerend directeur heeft de volgende verantwoordelijkheden:

    • a. uitvoeren van het beleid van CDEMA;

    • b. administratie en coördinatie van activiteiten en programma's van CDEMA;

    • c. beheren van de opbrengsten en uitgaven van CDEMA zoals goedgekeurd door de raad;

    • d. opzetten en uitvoeren van speciale programma's en projecten wanneer nodig;

    • e. waarborgen dat de juiste procedures worden gevolgd bij alle aangelegenheden die binnen de bevoegdheden van CDEMA vallen;

    • f. om de twee jaar opstellen van een administratieve begroting;

    • g. ervoor zorgen dat de rekeningen van CDEMA en het fonds jaarlijks worden gecontroleerd door externe accountants die door het MCC zijn goedgekeurd;

    • h. jaarlijks bij de raad ter behandeling indienen van het gecontroleerde financieel verslag van CDEMA en het fonds en de begroting van CDEMA;

    • i. indienen van een jaarverslag over het werk van CDEMA bij de raad;

    • j. benoemen van de medewerkers van de coördinerende eenheid, met uitzondering van de plaatsvervangend uitvoerend directeur;

    • k. vaststellen van de arbeidsvoorwaarden van de medewerkers van de coördinerende eenheid, onder voorbehoud van goedkeuring door het MCC;

    • l. uitvoeren van elke andere taak of opdracht ten behoeve van het verwezenlijken van de doelstellingen van CDEMA.

  • 2. Bij het uitvoeren van hun taken streven de uitvoerend directeur en de medewerkers van CDEMA ernaar hun onafhankelijkheid te behouden en zich niet bezig te houden met activiteiten of taken op een wijze die de functionele onafhankelijkheid van CDEMA in gevaar zou brengen.

Artikel XVI Subregionale operationele eenheden voor noodhulp

  • 1. Wanneer, ingevolge artikel VII, onderdeel e1), de raad subregionale operationele eenheden voor noodhulp heeft aangewezen, hebben deze eenheden de volgende taken:

    • a. verwerven, bijhouden en actualiseren van uitgebreide informatie over de faciliteiten en diensten die beschikbaar zijn in elk van de deelnemende staten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen;

    • b. onderhouden en regelmatig testen van de communicatie met de coördinerende eenheid en met cruciale agentschappen die onder leiding staan van nationale noodhulporganisaties;

    • c. onderhouden van een onafhankelijke brandstof- en stroomtoevoer en waarborgen dat alle relevante fysieke faciliteiten in een zodanig staat verkeren dat ze een grote ramp kunnen doorstaan; en

    • d. op het operationeel contactpunt bewaren en onderhouden van een bruikbaar en in optimale staat gehouden uitrustingspakket met essentiële items die door het TAC zijn aangeraden.

  • 2. Bij de aanwijzing bedoeld in het eerste lid van dit artikel, wijst de raad de staten aan waarvoor de subregionale operationele eenheden voor noodhulp verantwoordelijk zijn.

Artikel XVII De administratieve begroting

  • 1. CDEMA stelt een administratieve begroting op waarvan de fondsen gebruikt worden voor de financiering van de gebruikelijke uitgaven voor het regelen van zijn zaken.

  • 2. Deelnemende staten dragen bij aan de administratieve begroting in overeenstemming met een contributieschaal die door het MCC wordt voorgesteld en door de raad wordt goedgekeurd.

  • 3. Een deelnemende staat waarvan de economie ernstig getroffen is door een natuurramp kan vragen om een vrijstelling van de vastgestelde bijdragen aan de begroting van CDEMA.

  • 4. De uitvoerend directeur stelt, met goedkeuring van de raad, het financieel reglement van CDEMA en het fonds op in overeenstemming met internationale boekhoudnormen.

Artikel XVIII Noodhulpfonds

  • 1. CDEMA stelt een noodhulpfonds in (hierna te noemen „het fonds”) dat uitsluitend wordt gebruikt voor het betalen van uitgaven die gemaakt worden in verband met het verlenen van bijstand wanneer er zich een ramp voordoet in een deelnemende staat.

  • 2. Deelnemende staten dragen bij aan het fonds in overeenstemming met een contributieschaal die door het MCC wordt voorgesteld en door de raad wordt goedgekeurd.

  • 3. Een deelnemende staat waarvan de economie ernstig getroffen is door een natuurramp kan vragen om een vrijstelling van de vastgestelde bijdragen aan de begroting van het fonds.

  • 4. De uitvoerend directeur kan bijdragen van externe bronnen aan het fonds aanvaarden op voorwaarden die zij kunnen stellen en die door het MCC zijn goedgekeurd ten behoeve van alle deelnemende staten.

Artikel XIX Verplichtingen van de deelnemende staten

Onverminderd het vereiste om andere verplichtingen die uit hoofde van of in verband met dit Verdrag zijn aangegaan na te komen, verplichten de deelnemende staten zich ertoe:

  • a. nationale hulporganisaties op te richten en in stand te houden, naargelang van het geval, die in staat zijn snel, effectief en op gecoördineerde wijze te reageren op rampen in de deelnemende staten;

  • b. planningsgroepen voor noodsituaties op te richten en nationaal beleid en nationale prioriteiten vast te stellen wanneer zich een ramp voordoet;

  • c. nationale agentschappen voor rampenbeheersing op te richten met voldoende ondersteuning, waaronder met name genoemde rampenbeheersingscoördinatoren, liaison officers binnen belangrijke ministeries, ondersteuningsdiensten en toegang tot nutsvoorzieningen;

  • d. te waarborgen dat nationale agentschappen voor rampenbeheersing en hun coördinatoren specifieke functies en verantwoordelijkheden hebben om te verzekeren dat er voldoende capaciteit wordt opgebouwd om een adequate reactie te kunnen ondersteunen bij nationale rampen;

  • e. de rol en taken vast te leggen van belangrijke instanties, zoals de veiligheids- en gezondheidsdiensten en openbare werken, bij rampenbeheersing in noodsituaties en een systeem op te zetten voor het regelmatig herzien van hun procedures teneinde een gecoördineerde reactie te waarborgen;

  • f. een geschikt operationeel centrum op te zetten en uit te rusten waar telecommunicatie in noodsituaties kan worden afgehandeld en de hulpverlening van de relevante diensten kan worden gecoördineerd;

  • g. een noodtelecommunicatiesysteem te ontwikkelen en te onderhouden gebaseerd op de meest geschikte technologie teneinde de coördinatie tussen de belanghebbenden van de noodoperaties te waarborgen;

  • h. procedures in te stellen en te versterken voor het omgaan met de dreiging van ernstige rampen en toetsingsystemen in stand te houden voor het testen van procedures door middel van oefeningen en simulaties;

  • i. juridische regelingen voor rampenmitigatie en noodmaatregelen te toetsen en te rationaliseren;

  • j. eerdere rampen te evalueren en te catalogiseren en een lijst te maken van realistische manieren om op toekomstige rampen te reageren en gebieden met bijzondere problemen en kenmerken, zoals gebieden die een groter risico lopen op overstromingen of aardverschuivingen, te identificeren en in te kaart brengen;

  • k. databases met belangrijke hulpmiddelen, zowel mensen als materieel, en een systeem om deze actueel te houden op te zetten en deze langs digitale weg op te nemen in geautomatiseerde informatiesystemen voor noodsituaties;

  • l. in samenwerking met bevoegde overheidsinstanties, beleid en programma's voor noodopvang te ontwikkelen, waarbij lokale functionarissen uit gemeenschapsorganisaties volledig betrokken worden;

  • m. een systeem te ontwikkelen en te toetsen voor deelname van de gemeenschap, lokale mobilisatie en maatregelen om rampen tegen te gaan in het geval van isolement;

  • n. strategieën te ontwikkelen voor het beperken van verliezen in de publieke en private sector, waarbij de focus ligt op vitale economische activiteiten en vitale faciliteiten;

  • o. een systeem en procedures voor schadebeoordeling te ontwikkelen om een snelle en effectieve evaluatie achteraf mogelijk te maken;

  • p. een uitbreid programma voor bewustwording, informatie en educatie van het publiek op het gebied van rampen te ontwikkelen en te implementeren, waarbij mediaorganisaties, scholen, vrijwilligers en andere instellingen betrokken worden om deelname en betrokkenheid van burgers en de gemeenschap bij rampenbeheersing te verzekeren;

  • q. geschikte trainingsprogramma’s voor personen die betrokken zijn bij het rampenbeheersingsprogramma te ontwikkelen en te implementeren;

  • r. deelnemers aan bilaterale en multilaterale programma's voor technische samenwerking gericht op het ontwikkelen van capaciteiten op het gebied van rampenbeheersing te identificeren en uit te nodigen;

  • s. relevante materiële middelen en menselijke hulpbronnen te identificeren en in staat van paraatheid te houden, die op verzoek van de uitvoerend directeur onmiddellijk beschikbaar worden gesteld wanneer zich een ramp voordoet.

Artikel XX Betrekkingen met gouvernementele en niet-gouvernementele instellingen

  • 1. CDEMA kan overeenkomsten sluiten met gouvernementele, intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties of agentschappen om zijn doelen te verwezenlijken.

  • 2. Tenzij de raad anderszins besluit, kan de uitvoerend directeur namens CDEMA over deze overeenkomsten onderhandelen en deze sluiten.

Artikel XXI Geüniformeerde troepen

  • 1. Wanneer, in antwoord op een verzoek om bijstand van een getroffen deelnemende staat, leden van de geüniformeerde troepen van een andere deelnemende staat naar enig deel van het grondgebied van de verzoekende staat worden gezonden, wijst de uitvoerend directeur, met inachtneming van de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat, een speciale coördinator aan uit de leidinggevende officieren van dergelijke troepen na raadpleging van de leiding of bevelvoerende officieren van de betreffende geüniformeerde troepen.

  • 2. De speciale coördinator wordt belast met de taak de noodhulp te coördineren die geleverd wordt door de geüniformeerde troepen in de getroffen deelnemende staat.

  • 3. Er worden geen leden van de geüniformeerde troepen van een deelnemende staat gezonden naar het grondgebied van een getroffen deelnemende staat zonder de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van die staat.

  • 4. Tenzij anders overeengekomen tussen de verzoekende staat en de zendstaat staan leden van de geüniformeerde troepen van de zendstaat onder het bevel en tuchtrechtelijk toezicht van hun bevelvoerende officier.

Artikel XXII Leiding en controle van de bijstand

  • 1. Met inachtneming van het tweede lid behoren de algehele leiding en coördinatie van en de controle en het toezicht op de bijstand die naar een verzoekende staat wordt gezonden op zijn grondgebied tot de verantwoordelijkheid van de verzoekende staat.

  • 2. Wanneer bij de bijstand van een zendstaat ander personeel dan geüniformeerde troepen betrokken is, wijst de zendstaat in overleg met de verzoekende staat de persoon aan die de leiding en het onmiddellijke operationeel toezicht heeft over het personeel, de uitrusting en voorraden die hij heeft verstrekt. De aldus aangewezen persoon voert dit toezicht uit in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat.

  • 3. De verzoekende staat verstrekt voor zover binnen zijn mogelijkheden ligt, lokale faciliteiten en diensten voor de goede en efficiënte administratie van bijstand op het gebied van communicatie. De verzoekende staat zorgt er met name voor dat eventuele grondstations die zijn grondgebied worden binnengebracht voor het verlenen van bijstand over de juiste vergunningen beschikken om informatie te zenden en te ontvangen in overeenstemming met zijn nationale wet- en regelgeving.

  • 4. Tenzij anders overeengekomen blijft de eigendom van uitrusting en materialen die door een zendstaat naar een verzoekende staat worden gezonden tijdens perioden waarin bijstand wordt verleend onaangetast en wordt de onverwijlde terugkeer ervan op verzoek van de zendstaat gefaciliteerd.

  • 5. De verzoekende staat waarborgt de bescherming van personeel, uitrusting en materialen die zijn grondgebied worden binnengebracht met het oog op het verlenen van bijstand wanneer zich een ramp heeft voorgedaan.

Artikel XXIII Bevoegde autoriteiten en aanspreekpunten

  • 1. Tenzij anders bepaald door een deelnemende staat is het hoofd van het nationaal agentschap voor crisisbeheersing de bevoegde autoriteit en het aanspreekpunt dat gemachtigd is verzoeken om bijstand te doen en aangeboden bijstand te aanvaarden wanneer zich een ramp heeft voorgedaan.

  • 2. De coördinerende eenheid wordt onmiddellijk in kennis gesteld van enige wijziging van de aanspreek- en contactpunten van de deelnemende staten.

  • 3. De coördinerende eenheid stelt de deelnemende staten en relevante internationale organisaties onverwijld in kennis van de in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde informatie.

Artikel XXIV Vertrouwelijkheid en publieke verklaringen

  • 1. Deelnemende staten en hun functionarissen en medewerkers van CDEMA eerbiedigen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij hebben ontvangen in verband met bijstand die gevraagd wordt wanneer zich een ramp heeft voorgedaan en maken deze niet openbaar. De informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het beoogde doel.

  • 2. De zendstaat stelt alles in het werk om tot afstemming met de verzoekende staat te komen alvorens informatie aan het publiek bekend te maken over de bijstand die in verband met een ramp wordt gegeven.

Artikel XXV Kosten van de bijstand

Tenzij anderszins overeengekomen worden de kosten die een zendstaat maakt bij het verlenen van bijstand aan een verzoekende staat gedragen door de zendstaat.

Artikel XXVI Beëindiging van de bijstand

  • 1. De uitvoerend directeur stelt, met inachtneming van het tweede lid en na overleg met de verzoekende staat, de periode vast waarin hulp wordt geboden na een ramp.

  • 2. De verzoekende staat of zendstaat kan te allen tijde, na het nodige overleg, door middel van een schriftelijke kennisgeving de uit hoofde van dit Verdrag ontvangen of geleverde bijstand beëindigen.

Artikel XXVII Voorrechten, immuniteiten en faciliteiten die aan een zendstaat en zijn personeel worden toegekend

  • 1. De verzoekende staat kent personeel van de zendstaat en personeel dat namens deze staat optreedt de nodige voorrechten, immuniteiten en faciliteiten toe ten behoeve van de uitoefening van hun functies bij het verlenen van bijstand.

  • 2. Behoudens voorafgaande kennisgeving door de zendstaat en aanvaarding door de verzoekende staat van het personeel van de zendstaat of personeel dat namens deze staat optreedt, zal de verzoekende staat:

    • a. dergelijk personeel immuniteit van arrestatie en detentie verlenen;

    • b. dergelijk personeel immuniteit van rechtsvervolging verlenen met betrekking tot gesproken of geschreven woorden en met betrekking tot al het handelen of nalaten te handelen bij het verlenen van bijstand en deze immuniteit blijft ook gelden nadat de periode waarin bijstand wordt verleend is beëindigd;

    • c. dergelijk personeel de vrijstelling van belastingen, rechten en ander heffingen, met betrekking tot hun taakvervulling bij het geven van bijstand, verlenen die ook wordt verleend aan diplomatiek personeel in overeenstemming met het internationaal recht;

    • d. de binnenkomst op, het verblijf in en het vertrek uit zijn grondgebied van aldus aangemeld en aanvaard personeel vergemakkelijken.

  • 3. De verzoekende staat:

    • a. verleent de zendstaat vrijstelling van belastingen, rechten en ander heffingen op uitrusting en eigendommen die door de zendstaat het grondgebied van de verzoekende staat worden binnengebracht voor het verlenen van bijstand;

    • b. kent immuniteit van inbeslagname, beslaglegging of vordering van dergelijke uitrusting of eigendommen toe en waarborgt de terugzending ervan naar de zendstaat; en

    • c. vergemakkelijkt, voor zover mogelijk, de toegang tot medische zorg voor zieke of gewonde personeelsleden tijdens de periode waarin bijstand wordt verleend.

  • 4. Personen die voorrechten en immuniteiten genieten uit hoofde van dit artikel eerbiedigen de wet- en regelgeving van de verzoekende staat en mengen zich niet in zijn interne aangelegenheden.

Artikel XXVIII Doorvoer van personeel, apparatuur en eigendommen

Deelnemende staten dienen, op verzoek van hetzij de verzoekende staat hetzij de zendstaat, alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de doorvoer over zijn grondgebied van officieel aangekondigde personeelsleden, uitrusting en eigendommen die bij de verlening van bijstand betrokken zijn, naar en van de verzoekende staat te vergemakkelijken.

Artikel XXIX Vorderingen en schadevergoeding

  • 1. Deelnemende staten werken samen ter vergemakkelijking van de afwikkeling van gerechtelijke procedures en de schikking van vorderingen uit hoofde van dit artikel.

  • 2. Tenzij anders overeengekomen zal de verzoekende staat, ten aanzien van het overlijden van of oplopen van letsel door personen of schade aan of verlies van eigendommen of schade aan het milieu veroorzaakt op zijn grondgebied of onder zijn controle of rechtsmacht door personeel van de aangezochte staat tijdens het verlenen van bijstand:

    • a. geen rechtsvervolging instellen tegen de zendstaat of personen of andere juridische entiteiten die namens hem optreden;

    • b. de verantwoordelijkheid aanvaarden voor het afhandelen van alle gerechtelijke procedures ingesteld door en vorderingen van derden jegens de zendstaat of personen of andere juridische entiteiten die namens hem optreden, uitgezonderd in gevallen van opzettelijk handelen of grove nalatigheid;

    • c. de zendstaat of personen of andere juridische entiteiten die namens hem optreden vrijwaren met betrekking van de in onderdeel b bedoelde gerechtelijke procedures;

    • d. de zendstaat of personen of andere juridische entiteiten die namens hem optreden schadevergoeding betalen voor het overlijden van of oplopen van letsel door personeel van de zendstaat of personen of andere juridische entiteiten die namens hem optreden, en

    • e. voor het verlies van of de schade aan niet-verbruikbare uitrusting of materialen die naar de verzoekende staat worden gebracht met het oog op het verlenen van bijstand, uitgezonderd in gevallen van opzettelijk handelen door of grove nalatigheid van het personeel van de zendstaat.

  • 3. Niets in dit artikel mag zodanig worden uitgelegd dat het een belemmering vormt voor de schadevergoeding of schadeloosstelling die beschikbaar is op grond van een toepasselijke internationale overeenkomst of de nationale wetgeving van een deelnemende staat of dat het een verzoekende staat ertoe verplicht het tweede lid van dit artikel geheel of deels toe te passen op permanent ingezetenen.

Artikel XXX Voorrechten en immuniteiten van CDEMA

  • 1. CDEMA, zijn eigendommen en vermogensbestanddelen, ongeacht waar zij zijn gelegen of wie deze onder zich heeft, genieten immuniteit van elke vorm van rechtsvervolging, behoudens voor zover de uitvoerend directeur in een bijzonder geval uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn immuniteit. De afstand van immuniteit strekt zich niet uit tot enige maatregel van tenuitvoerlegging.

  • 2. Behoudens zoals voorzien in het eerste lid, worden eigendommen van CDEMA, ongeacht waar zij zijn gelegen of wie deze onder zich heeft, gevrijwaard van onderzoek, beslaglegging, vordering, inbeslagneming, onteigening en iedere andere vorm van inmenging, ongeacht of het optreden van uitvoerende, bestuursrechtelijke of rechterlijke aard is.

  • 3. Dit artikel mag niet zodanig worden uitgelegd dat een regering van een deelnemende staat belet wordt passende maatregelen te nemen in verband met het onderzoek naar ongevallen waarbij motorvoertuigen betrokken zijn die toebehoren aan of worden bestuurd namens CDEMA.

Artikel XXXI Archieven van CDEMA

  • 1. De archieven van CDEMA zijn onschendbaar, waar deze zich ook bevinden.

  • 2. Door eigendomsrechten beschermde gegevens, vertrouwelijke informatie en personeelsdossiers worden niet in archieven opgeborgen die ter inzage van het publiek zijn.

Artikel XXXII Faciliteiten met betrekking tot communicatie

  • 1. Ten behoeve van zijn officiële communicatie geniet CDEMA in de deelnemende staten vrijheid van communicatie.

  • 2. De officiële correspondentie en alle andere vormen van officiële communicatie zijn onschendbaar.

  • 3. CDEMA heeft het recht codes te gebruiken en correspondentie te verzenden en te ontvangen per koerier in verzegelde tassen, die niet mogen worden onderzocht of vastgehouden tenzij de bevoegde autoriteiten redelijke gronden hebben om aan te nemen dat de verzegelde tassen niet uitsluitend artikelen, correspondentie of documenten bevatten voor het exclusieve officiële gebruik door CDEMA, in welk geval de tas uitsluitend wordt geopend in aanwezigheid van een functionaris van CDEMA.

  • 4. Dit artikel vormt geen beletsel voor het aannemen van passende veiligheidsmaatregelen in het belang van een deelnemende staat of zijn regering.

Artikel XXXIII Vertegenwoordigers en medewerkers van CDEMA

Vertegenwoordigers van deelnemende staten die deelnemen aan vergaderingen van de raad, het MCC of het TAC alsmede de uitvoerend directeur en andere medewerkers van CDEMA, genieten op het grondgebied van elke deelnemende staat:

  • a. immuniteit van rechtsvervolging met betrekking tot handelingen die zij hebben verricht bij de uitoefening van hun functies, behoudens voor zover de staat die zij vertegenwoordigen of CDEMA, naargelang van toepassing, uitdrukkelijk afstand doet van deze immuniteit in een bijzonder geval;

  • b. wanneer zij geen onderdanen zijn van die deelnemende staat, dezelfde vrijstellingen van inreisbeperkingen, vreemdelingenregistratie en nationale dienstplicht, dezelfde faciliteiten ten aanzien van deviezenbeperkingen en dezelfde behandeling ter zake van reisvoorzieningen als die welke door de deelnemende staten worden toegekend aan vertegenwoordigers, functionarissen en medewerkers van vergelijkbare rang van de andere deelnemende staten.

Artikel XXXIV Vrijstelling van belastingen en douaneheffingen

  • 1. CDEMA, zijn vermogensbestanddelen, eigendommen, inkomsten, werkzaamheden en transacties zijn vrijgesteld van alle directe belastingen en alle douaneheffingen op goederen die worden geïmporteerd of geëxporteerd voor officieel gebruik door CDEMA. CDEMA maakt geen aanspraak op vrijstelling van belastingen die slechts heffingen voor verleende diensten zijn.

  • 2. Wanneer door of namens CDEMA goederen of diensten worden gekocht waarmee een aanzienlijk bedrag is gemoeid en die nodig zijn voor de uitoefening van de officiële activiteiten van CDEMA en wanneer in de prijs van goederen of diensten belastingen of douanerechten zijn begrepen, treffen de deelnemende staten voor zover mogelijk passende maatregelen teneinde vrijstelling van deze belastingen of douaneheffingen te verlenen of te voorzien in de terugbetaling daarvan.

  • 3. De met een vrijstelling als bedoeld in dit artikel geïmporteerde of gekochte goederen worden niet binnen het grondgebied van de deelnemende staat die de vrijstelling verleende, verkocht of op andere wijze vervreemd, behalve op met die deelnemende staat overeengekomen voorwaarden.

  • 4. Door de deelnemende staten wordt geen belasting wordt geheven ter zake van salarissen, andere vergoedingen of enige ander vorm van betaling door CDEMA aan de uitvoerend directeur en medewerkers van CDEMA alsmede aan deskundigen die opdrachten uitvoeren voor CDEMA.

  • 5. Het vierde lid is niet van toepassing wanneer de uitvoerend directeur of de medewerker van CDEMA een onderdaan is van de deelnemende staat waar CDEMA is gevestigd.

Artikel XXXV Schorsing van rechten en voorrechten van het lidmaatschap

  • 1. Een deelnemende staat die achterstallig is met de betaling van zijn financiële bijdrage aan de administratieve begroting van CDEMA, kan in de raad of het MCC geen stemrecht uitoefenen indien het bedrag van de achterstallige betaling gelijk is aan of hoger dan dat van de bijdragen door hem verschuldigd over de twee voorgaande boekjaren.

  • 2. Een deelnemende staat die de verplichtingen die ingevolge dit Verdrag zijn aangegaan heeft geschonden kan door de raad worden geschorst in de uitoefening van de rechten en voorrechten van het lidmaatschap.

Artikel XXXVI Arbitrage

  • 1. Elk geschil tussen een staat die partij is en CDEMA dat voortvloeit uit de interpretatie of toepassing van dit Verdrag en dat niet door onderhandeling of een andere overeengekomen wijze van geschillenbeslechting wordt geregeld, wordt op verzoek van een van de partijen ter definitieve beslissing verwezen naar een scheidsgerecht bestaande uit drie scheidsrechters.

  • 2. Elke partij is gerechtigd een scheidsrechter te benoemen binnen vijftien dagen volgend op het verzoek van de andere partij en de twee scheidsrechters benoemen binnen vijftien dagen volgend op de datum van hun benoeming een derde scheidsrechter die de voorzitter is van het scheidsgerecht.

  • 3. Wanneer een partij verzuimt een scheidsrechter te benoemen uit hoofde van het tweede lid, kan de andere partij de Secretaris-Generaal van de Caribische Gemeenschap verzoeken binnen tien dagen een scheidsrechter te benoemen.

  • 4. Wanneer de twee uit hoofde van het tweede lid benoemde scheidsrechters verzuimen een derde scheidsrechter te benoemen, kan elk van de partijen de Secretaris-Generaal van de Caribische Gemeenschap verzoeken binnen tien dagen een scheidsrechter te benoemen.

  • 5. Het scheidsgerecht stelt zijn eigen reglement van orde vast.

Artikel XXXVII Ondertekening en bekrachtiging

Dit Verdrag staat open voor ondertekening door de in de Bijlage genoemde staten en dient te worden bekrachtigd in overeenstemming met hun respectieve grondwettelijke procedures.

Artikel XXXVIII Inwerkingtreding

Dit Verdrag treedt in werking nadat de akten van bekrachtiging door ten minste zeven van de in de Bijlage genoemde staten zijn nedergelegd.

Artikel XXXIX Toetreding

  • 1. Dit Verdrag staat open voor toetreding door elke Caribische staat die op voordracht van het MCC is toegelaten tot het lidmaatschap van het CDEMA door de raad op de voorwaarden die de raad kan vaststellen.

  • 2. Een staat die is toegelaten tot het lidmaatschap in overeenstemming met het eerste lid legt een akte van toetreding neder bij de Secretaris-Generaal van de Caribische Gemeenschap.

Artikel XL Depositaris

  • 1. Het oorspronkelijke exemplaar van dit Verdrag en eventuele wijzigingen daarvan worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Caribische Gemeenschap.

  • 2. De Secretaris-Generaal van de Caribische Gemeenschap stelt de coördinerende eenheid van CDEMA in kennis van de nederlegging van akten van bekrachtiging of toetreding, naargelang van het geval, en zendt gewaarmerkte afschriften van deze akten naar de coördinerende eenheid.

Artikel XLI Wijzigingen

  • 1. Elke deelnemende staat kan wijzigingen van dit Verdrag voorstellen.

  • 2. Elk voorstel tot wijziging van dit Verdrag wordt aan de coördinerende eenheid voorgelegd, die het voorzien van haar opmerkingen naar het MCC stuurt.

  • 3. Het MCC bestudeert het voorstel en de opmerkingen van de coördinerende eenheid en doet de raad een aanbeveling.

  • 4. De raad neemt het voorstel tot wijziging in overweging en neemt het aan met de door haar nodig geachte wijzigingen.

  • 5. Wijzigingen treden in werking wanneer alle deelnemende staten deze hebben bekrachtigd.

Artikel XLII Terugtrekking

  • 1. Een deelnemende staat kan zich uit CDEMA terugtrekken.

  • 2. Een deelnemende staat die zich uit CDEMA wenst terug te trekken geeft de coördinerende eenheid, met inachtneming van een opzegtermijn van twaalf maanden, schriftelijk kennis van zijn voornemen tot terugtrekking en de uitvoerend directeur stelt de overige deelnemende staten hiervan onmiddellijk in kennis.

  • 3. Een kennisgeving uit hoofde van het tweede lid van dit artikel kan op elk moment voorafgaande aan de datum waarop de terugtrekking in werking treedt worden ingetrokken.

  • 4. Een deelnemende staat die zich terugtrekt uit CDEMA dient alle financiële verplichtingen die hij tijdens zijn lidmaatschap is aangegaan te vervullen.

Artikel XLIII Voorlopige toepassing

Zeven of meer van de deelnemende staten vermeld in de Bijlage bij dit Verdrag, kunnen bij ondertekening, of op een latere datum voordat dit Verdrag in werking treedt, hun voornemen uitspreken dit Verdrag voorlopig toe te passen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

ONDERTEKEND te St. Johns, op 2 juli 2008



Bijlage

Anguilla

Antigua en Barbuda

De Bahama’s

Barbados

Belize

Britse Maagdeneilanden

Dominica (het Gemenebest Dominica)

Grenada

Guyana (Coöperatieve Republiek)

Haïti

Jamaica

Montserrat

Saint Christopher en Nevis

Saint Lucia

Saint Vincent en de Grenadines

Suriname

Trinidad en Tobago

Turks- en Caicoseilanden


Uitgegeven de vierentwintigste januari 2024.

De Minister van Buitenlandse Zaken, H.G.J. BRUINS SLOT


X Noot
1)

[Red.] Kennelijk wordt hier artikel VIII, onderdeel c bedoeld.

Naar boven