Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2021, 43 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2021, 43 | Verdrag |
13 (2012) Nr. 5
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (met Bijlage, Protocol en Onderlinge Overeenkomst);
Berlijn, 12 april 2012
Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummers 012450, 013063 en 013767 in de Verdragenbank.
Op 24 maart 2021 is te ‘s-Gravenhage een wijzigingsprotocol inzake het Verdrag, zoals gewijzigd door het Protocol van 11 januari 2016, tot stand gekomen. De Nederlandse en de Duitse tekst van het wijzigingsprotocol luiden als volgt:
Het Koninkrijk der Nederlanden
en
de Bondsrepubliek Duitsland,
Geleid door de wens een Protocol te sluiten tot wijziging van het Verdrag van 12 april 2012 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen zoals gewijzigd door het Protocol van 11 januari 2016 (hierna te noemen „het Verdrag”),
Zijn het volgende overeengekomen:
Het zevende lid van artikel 5 van het Verdrag wordt vervangen door het volgende lid:
„7. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
a. het gebruikmaken van inrichtingen uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of informatie in te winnen;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid te verrichten; en
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden,
op voorwaarde dat die werkzaamheid, of, in het geval van onderdeel f, het geheel van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting, van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.”
Onderdeel a van het tweede lid van artikel 10 van het Verdrag wordt vervangen door het volgende onderdeel:
„a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is (niet zijnde een samenwerkingsverband) dat onmiddellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt gedurende een periode van 365 dagen waarin de dag valt waarop de dividenden betaald worden (voor het berekenen van die periode wordt geen rekening gehouden met veranderingen van eigendom die rechtstreeks voortvloeien uit een bedrijfsreorganisatie, zoals een fusie of een splitsing, van het lichaam dat de aandelen bezit of de dividenden betaalt);”.
Het tweede lid van artikel 13 van het Verdrag wordt vervangen door het volgende lid:
„2. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van aandelen in een lichaam, of van daarmee vergelijkbare belangen, niet zijnde aandelen of daarmee vergelijkbare belangen die genoteerd staan aan een erkende effectenbeurs, mogen in de andere verdragsluitende staat worden belast indien, op enig tijdstip gedurende de periode van 365 dagen voorafgaand aan de vervreemding, meer dan 75 percent van de waarde van die aandelen of daarmee vergelijkbare belangen direct of indirect bepaald wordt door onroerende zaken, zoals omschreven in artikel 6, die in die andere verdragsluitende staat zijn gelegen, niet zijnde onroerende zaken waarin dat lichaam of de houders van die belangen hun bedrijf uitoefenen. Deze voordelen zijn echter uitsluitend belastbaar in de eerstgenoemde staat indien:
a. de inwoner vóór de eerste vervreemding minder dan 50 percent van de aandelen of daarmee vergelijkbare belangen bezat; of
b. de voordelen voortvloeien uit een bedrijfsreorganisatie, fusie, splitsing of soortgelijke transactie.”
Artikel 17 van het Verdrag wordt vervangen door het volgende artikel:
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 18, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een verdragsluitende staat alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een verdragsluitende staat slechts in die staat belastbaar. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat zijn slechts in die andere staat belastbaar.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, mag een pensioen of andere soortgelijke beloning, alsmede een lijfrente of een pensioen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een verdragsluitende staat (socialezekerheidspensioen) ook worden belast in de verdragsluitende staat waaruit het of deze afkomstig is, in overeenstemming met de wetgeving van die staat, indien het totale brutobedrag ervan in enig kalenderjaar de som van 15.000 euro te boven gaat.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, mag een uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een verdragsluitende staat, niet zijnde een socialezekerheidspensioen, ook in die staat worden belast.
4. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, indien dit pensioen of deze andere soortgelijke beloning, alsmede een lijfrente of socialezekerheidspensioen geen periodiek karakter draagt, kunnen deze inkomsten ook worden belast in de verdragsluitende staat waaruit deze afkomstig zijn.
5. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede, derde en vierde lid, mogen periodieke en niet-periodieke betalingen gedaan door een van de verdragsluitende staten of een staatkundig onderdeel daarvan aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat als schadevergoeding wegens politieke vervolging of wegens een verwonding of schade ten gevolge van oorlog (met inbegrip van restitutiebetalingen) of van militaire of vervangende civiele dienst, een misdrijf, vaccinatie of soortgelijke omstandigheid uitsluitend worden belast in de eerstgenoemde staat.
6. Een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een verdragsluitende staat voor zover de met het pensioen of de andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of deze andere soortgelijke beloning of lijfrente in die staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De overdracht van een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente van een in een verdragsluitende staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij aan een pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij gevestigd in een andere staat beperkt op geen enkele wijze de heffingsrechten van de staat genoemd in de voorgaande volzin.
7. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid. Zij beslissen tevens welke informatie de inwoner van een verdragsluitende staat ten behoeve van de juiste toepassing van het Verdrag in de andere verdragsluitende staat moet overleggen, met name om te kunnen vaststellen of voldaan is aan de voorwaarde als bedoeld in het tweede lid.
8. Onder de term „lijfrente” wordt verstaan:
a. wat Nederland betreft: een lijfrente zoals genoemd in de Nederlandse belastingwetgeving, waarvan de uitkeringen deel uitmaken van het belastbaar inkomen uit werk en woning;
b. wat de Bondsrepubliek Duitsland betreft: een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.”
1. In artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van het Verdrag worden de woorden „artikel 17, tweede en derde lid” vervangen door de woorden „artikel 17, tweede, derde en vierde lid”.
2. In artikel 22, tweede lid, onderdeel b, van het Verdrag worden de woorden „artikel 13, eerste, tweede en derde lid” vervangen door de woorden „artikel 13, eerste en derde lid”.
3. In artikel 22, tweede lid, onderdeel b, van het Verdrag, worden de woorden „artikel 17, tweede en vierde lid” vervangen door de woorden „artikel 17, tweede, derde en vijfde lid”.
4. In artikel 22, tweede lid, onderdeel c, van het Verdrag worden de woorden „artikel 17, derde lid” vervangen door de woorden „artikel 17, vierde lid”.
5. Na onderdeel d van het tweede lid van artikel 22 van het Verdrag wordt het volgende onderdeel e toegevoegd:
„e. De bepalingen van onderdeel b zijn niet van toepassing op bestanddelen van het inkomen verkregen door een inwoner van Nederland wanneer de Bondsrepubliek Duitsland de bepalingen van dit Verdrag toepast om deze bestanddelen van het inkomen vrij te stellen van belasting of de bepalingen van artikel 10, tweede lid, op deze bestanddelen van het inkomen toepast. In dat geval zijn de bepalingen van onderdeel c van overeenkomstige toepassing.”
Na het tweede lid van artikel 23 van het Verdrag worden de volgende leden toegevoegd:
„3. Wanneer
a. een onderneming van een verdragsluitende staat inkomsten verkrijgt uit de andere verdragsluitende staat en de eerstgenoemde verdragsluitende staat die inkomsten behandelt als inkomsten die kunnen worden toegerekend aan een in een derde rechtsgebied gelegen vaste inrichting van de onderneming; en
b. de winst die aan die vaste inrichting kan worden toegerekend vrijgesteld is van belasting in de eerstgenoemde staat,
zijn de voordelen van dit Verdrag niet van toepassing op enig bestanddeel van het inkomen waarvoor de belasting in het derde rechtsgebied minder bedraagt dan 60 percent van de belasting die in de eerstgenoemde staat over dat inkomensbestanddeel geheven zou worden, indien die vaste inrichting in de eerstgenoemde staat gelegen zou zijn. In dat geval blijft elk inkomen waarop de bepalingen van dit lid van toepassing zijn, belastbaar overeenkomstig de nationale wetgeving van de andere staat, niettegenstaande de overige bepalingen van het Verdrag.
4. De bepalingen van het derde lid zijn niet van toepassing indien de uit de andere staat verkregen inkomsten voortkomen uit of bijkomstig zijn aan de actieve uitoefening van een bedrijf door middel van de vaste inrichting (niet zijnde het verrichten, beheren of gewoon in bezit houden van beleggingen voor eigen rekening van de onderneming, tenzij deze activiteiten bestaan uit bank- of verzekeringsactiviteiten of effectenhandel die respectievelijk uitgeoefend worden door een bank, een verzekeringsmaatschappij of een geregistreerd effectenbedrijf).
5. Indien voordelen waarin dit Verdrag voorziet op grond van de bepalingen van het derde lid geweigerd worden ter zake van een bestanddeel van het inkomen dat werd verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat, mag de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat niettemin die voordelen toekennen ter zake van dat bestanddeel van het inkomen indien die bevoegde autoriteit naar aanleiding van een door die inwoner ingediend verzoek oordeelt dat het toekennen van deze voordelen gerechtvaardigd is, gelet op de redenen waarom die inwoner niet aan de vereisten van het derde lid voldeed (zoals het bestaan van verliezen). De bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat waarbij overeenkomstig de voorgaande zin een verzoek is ingediend, raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat alvorens het verzoek in te willigen of af te wijzen.
6. Niettegenstaande de overige bepalingen van dit Verdrag, wordt een voordeel uit hoofde van dit Verdrag niet toegekend met betrekking tot een bestanddeel van het inkomen indien, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat het verkrijgen van dat voordeel een van de voornaamste doelen was van een constructie of transactie die direct of indirect tot dat voordeel heeft geleid, tenzij wordt vastgesteld dat het toekennen van dit voordeel onder die omstandigheden in overeenstemming zou zijn met het voorwerp en doel van de desbetreffende bepalingen van dit Verdrag.”
Punt XIII van het Protocol bij het Verdrag wordt vervangen door het volgende punt:
1. Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „socialezekerheidspensioen” mede omvat:
a. in het geval van Nederland:
aa. elk bedrag betaald krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW);
bb. elk bedrag betaald krachtens de Algemene nabestaandenwet (Anw);
b. in het geval van de Bondsrepubliek Duitsland:
aa. elk bedrag betaald door de federale en regionale instellingen van de „Deutsche Rentenversicherung” en de „Landwirtschaftliche Alterskasse”;
bb. elk bedrag betaald krachtens een pensioenregeling voor vrije beroepen („berufsständische Versorgungseinrichtung”);
dat periodiek betaalbaar is op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van de betalingen en dat beschouwd wordt als een lijfrente of soortgelijke uitkering volgens artikel 22, nummer 1, derde volzin, van de Wet inkomstenbelasting (Einkommensteuergesetz).
2. Het is wel te verstaan dat de drempel van 15.000 euro in het tweede lid van artikel 17 verwijst naar het totaal van de brutobedragen van alle soorten uitkeringen waarop het tweede lid van artikel 17 van toepassing is.
3. De bepalingen van artikel 17, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op „Elterngeld” dat door de Bondsrepubliek Duitsland aan een inwoner van Nederland wordt betaald.
Punt XIV van het Protocol bij het Verdrag wordt vervangen door het volgende punt:
Een pensioen afkomstig uit Nederland valt onder de reikwijdte van artikel 18, tweede lid, voor zover de aanspraak op dit pensioen is opgebouwd in het kader van diensten verleend aan een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan (overheidsdiensten), ongeacht door wie dit pensioen verschuldigd is. Indien de aanspraak op een pensioen is opgebouwd deels in het kader van overheidsdiensten en deels in het kader van een ander dienstverband, wordt het deel van dit pensioen waarop artikel 18, tweede lid, van toepassing is en het deel waarop artikel 17 van toepassing is naar evenredigheid bepaald op grond van het aantal jaren gedurende welke de aanspraak op dit pensioen is opgebouwd onderscheidenlijk in het kader van overheidsdiensten en in het kader van een ander dienstverband ten opzichte van het totaal aantal jaren gedurende welke de aanspraak op dit pensioen is opgebouwd.”
Punt XVIII van het Protocol bij het Verdrag wordt vervangen door het volgende punt:
1. De bepalingen van artikel 27 zijn van overeenkomstige toepassing op informatie die van belang is voor de uitvoering van inkomensgerelateerde voorschriften krachtens de Nederlandse wetgeving door de Nederlandse belastingautoriteiten die belast zijn met de implementatie, toepassing of handhaving van deze inkomensgerelateerde voorschriften.
2. Niettegenstaande artikel 27, tweede lid, tweede volzin, kan uit hoofde van artikel 27, eerste lid, door een verdragsluitende staat ontvangen informatie zonder nadere voorwaarden door deze staat ook worden gebruikt voor de uitvoering van de inkomensgerelateerde voorschriften bedoeld in het eerste lid.”
1. Dit Wijzigingsprotocol dient te worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging worden zo spoedig mogelijk uitgewisseld.
2. Dit Wijzigingsprotocol treedt in werking op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de akten van bekrachtiging zijn uitgewisseld. Dit Verdrag en het Protocol daarbij, zoals gewijzigd bij dit Wijzigingsprotocol, zijn daarna van toepassing:
a. in Nederland:
voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin dit Wijzigingsprotocol in werking is getreden;
b. in de Bondsrepubliek Duitsland:
aa. in het geval van belastingen geheven aan de bron, ter zake van bedragen betaald op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin dit Wijzigingsprotocol in werking treedt;
bb in het geval van andere belastingen, ter zake van belastingen geheven over tijdvakken beginnend op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin dit Wijzigingsprotocol in werking treedt.
GEDAAN te ‘s-Gravenhage op 24 maart 2021, in tweevoud, in de Nederlandse en de Duitse taal, waarbij beide teksten gelijkelijk authentiek zijn.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden, JASPER WESSELING
Voor de Bondsrepubliek Duitsland, DIRK BRENGELMANN
Das Königreich der Niederlande
und
die Bundesrepublik Deutschland,
von dem Wunsch geleitet, ein Protokoll zur Änderung des Abkommens vom 12. April 2012 zwischen dem Königreich der Niederlande und der Bundesrepublik Deutschland zur Vermeidung der Doppelbesteuerung und zur Verhinderung der Steuerverkürzung auf dem Gebiet der Steuern vom Einkommen in der durch das Protokoll vom 11. Januar 2016 geänderten Fassung (im Folgenden als »Abkommen« bezeichnet) zu schließen –
sind wie folgt übereingekommen:
Artikel 5 Absatz 7 des Abkommens wird durch folgenden Absatz ersetzt:
»7. Ungeachtet der vorstehenden Bestimmungen dieses Artikels gelten folgende Fälle als nicht von dem Ausdruck »Betriebsstätte« umfasst:
a) Einrichtungen, die ausschließlich zur Lagerung, Ausstellung oder Auslieferung von Gütern oder Waren des Unternehmens benutzt werden,
b) Bestände von Gütern oder Waren des Unternehmens, die ausschließlich zur Lagerung, Ausstellung oder Auslieferung unterhalten werden,
c) Bestände von Gütern oder Waren des Unternehmens, die ausschließlich zu dem Zweck unterhalten werden, durch ein anderes Unternehmen bearbeitet oder verarbeitet zu werden,
d) eine feste Geschäftseinrichtung, die ausschließlich zu dem Zweck unterhalten wird, für das Unternehmen Güter oder Waren einzukaufen oder Informationen zu beschaffen,
e) eine feste Geschäftseinrichtung, die ausschließlich zu dem Zweck unterhalten wird, für das Unternehmen andere Tätigkeiten auszuüben, und
f) eine feste Geschäftseinrichtung, die ausschließlich zu dem Zweck unterhalten wird, mehrere der unter den Buchstaben a bis e genannten Tätigkeiten auszuüben,
sofern diese Tätigkeit oder im Fall des Buchstabens f die Gesamttätigkeit der festen Geschäftseinrichtung vorbereitender Art ist oder eine Hilfstätigkeit darstellt.«
Artikel 10 Absatz 2 Buchstabe a des Abkommens wird durch folgenden Buchstaben ersetzt:
»a) 5 Prozent des Bruttobetrags der Dividenden, wenn der Nutzungsberechtigte eine Gesellschaft (jedoch keine Personengesellschaft) ist, die während eines Zeitraums von 365 Tagen einschließlich des Tages der Dividendenzahlung unmittelbar über mindestens 10 Prozent des Kapitals der die Dividenden zahlenden Gesellschaft verfügt (bei der Berechnung dieses Zeitraums bleiben Änderungen der Eigentums- oder Inhaberschaftsverhältnisse unberücksichtigt, die sich unmittelbar aus einer Umstrukturierung, wie einer Fusion oder Spaltung, der die Anteile haltenden oder die Dividende zahlenden Gesellschaft ergeben würden),«.
Artikel 13 Absatz 2 des Abkommens wird durch folgenden Absatz ersetzt:
»2. Gewinne, die eine in einem Vertragsstaat ansässige Person aus der Veräußerung von Aktien an einer Gesellschaft oder von vergleichbaren Anteilen, die nicht an einer anerkannten Börse notiert sind, erzielt, können im anderen Staat besteuert werden, sofern der Wert dieser Aktien oder vergleichbaren Anteile zu irgendeinem Zeitpunkt während der 365 Tage vor der Veräußerung zu mehr als 75 Prozent unmittelbar oder mittelbar auf im anderen Vertragsstaat belegenem unbeweglichem Vermögen im Sinne des Artikels 6 beruhte, ausgenommen unbewegliches Vermögen, in dem diese Gesellschaft oder die Inhaber dieser Anteile ihre Geschäftstätigkeit ausüben. Diese Gewinne können jedoch nur im erstgenannten Staat besteuert werden, wenn
a) der ansässigen Person vor der ersten Veräußerung weniger als 50 Prozent der Aktien oder vergleichbaren Anteile gehörten oder
b) die Gewinne im Rahmen einer Unternehmensumstrukturierung,
-fusion, -spaltung oder ähnlichen Transaktion erzielt werden.«
Artikel 17 des Abkommens wird durch folgenden Artikel ersetzt:
1. Vorbehaltlich des Artikels 18 Absatz 2 können Ruhegehälter und ähnliche Vergütungen, die einer in einem Vertragsstaat ansässigen Person gezahlt werden, sowie Renten, die einer in einem Vertragsstaat ansässigen Person gezahlt werden, nur in diesem Staat besteuert werden. Ruhegehälter und andere Leistungen, die im Rahmen der Bestimmungen eines Sozialversicherungssystems eines Vertragsstaats an eine im anderen Vertragsstaat ansässige Person ausgezahlt werden, können nur in dem anderen Staat besteuert werden.
2. Ungeachtet des Absatzes 1 kann ein Ruhegehalt oder eine ähnliche Vergütung sowie eine Rente oder ein nach den Bestimmungen eines Sozialversicherungssystems eines Vertragsstaats ausgezahltes Ruhegehalt (Sozialversicherungsrente) auch in dem Vertragsstaat, aus dem es oder sie bezogen wird, nach dem Recht dieses Staates besteuert werden, wenn sein oder ihr Gesamtbruttobetrag in einem Kalenderjahr die Summe von 15 000 Euro übersteigt.
3. Ungeachtet der Absätze 1 und 2 kann eine Leistung, die nach den Bestimmungen eines Sozialversicherungssystems eines Vertragsstaats ausgezahlt wird und keine Sozialversicherungsrente ist, auch in diesem Staat besteuert werden.
4. Ist dieses Ruhegehalt oder diese ähnliche Vergütung sowie Rente oder Sozialversicherungsrente nicht regelmäßig wiederkehrender Art, so können die Einkünfte ungeachtet der Absätze 1 und 2 auch in dem Vertragsstaat besteuert werden, aus dem sie bezogen werden.
5. Wiederkehrende und einmalige Leistungen, die ein Vertragsstaat oder eine seiner Gebietskörperschaften an eine im anderen Vertragsstaat ansässige Person als Entschädigung für politische Verfolgung oder für Unrecht oder Schäden aufgrund von Kriegshandlungen (einschließlich Wiedergutmachungsleistungen) oder des Wehr- oder Zivildienstes oder eines Verbrechens, einer Impfung oder ähnlicher Vorkommnisse zahlt, können ungeachtet der Absätze 1 bis 4 nur im erstgenannten Staat besteuert werden.
6. Ein Ruhegehalt oder eine ähnliche Vergütung oder eine Rente gilt als aus einem Vertragsstaat bezogen, soweit die mit dem Ruhegehalt oder der ähnlichen Vergütung oder der Rente zusammenhängenden Beiträge oder Zahlungen oder die daraus erlangten Ansprüche in diesem Staat zu einer Steuervergünstigung führten. Die Übertragung eines Ruhegehalts oder einer ähnlichen Vergütung oder einer Rente von einem Pensionsfonds oder einer Versicherungsgesellschaft in einem Vertragsstaat auf einen Pensionsfonds oder eine Versicherungsgesellschaft in einem anderen Staat schränkt die Besteuerungsrechte des in Satz 1 genannten Staates nicht ein.
7. Die zuständigen Behörden der Vertragsstaaten regeln in gegenseitigem Einvernehmen, wie Absatz 2 anzuwenden ist. Außerdem entscheiden sie, welche Angaben eine in einem Vertragsstaat ansässige Person für die ordnungsgemäße Anwendung des Abkommens im anderen Vertragsstaat vorzulegen hat, insbesondere zur Feststellung, ob die in Absatz 2 genannte Voraussetzung erfüllt ist.
8. Der Ausdruck »Rente« bedeutet
a) im Fall der Niederlande eine Rente im Sinne des niederländischen Steuerrechts, deren Leistungen Teil der steuerpflichtigen Einkünfte aus Arbeit und Wohnimmobilien (»belastbaar inkomen uit werk en woning«) sind;
b) im Fall der Bundesrepublik Deutschland einen bestimmten Betrag, der regelmäßig zu festgesetzten Zeitpunkten lebenslang oder während eines bestimmten oder bestimmbaren Zeitabschnitts aufgrund einer Verpflichtung zu zahlen ist, die diese Zahlungen als Gegenleistung für in Geld oder Geldeswert bewirkte angemessene und vollständige Leistungen vorsieht.«
1. In Artikel 22 Absatz 1 Buchstabe b des Abkommens werden die Wörter »Artikel 17 Absatz 2 und 3« durch die Wörter »Artikel 17 Absätze 2 bis 4« ersetzt.
2. In Artikel 22 Absatz 2 Buchstabe b des Abkommens werden die Wörter »Artikel 13 Absatz 1, 2 und 3« durch die Wörter »Artikel 13 Absätze 1 und 3« ersetzt.
3. In Artikel 22 Absatz 2 Buchstabe b des Abkommens werden die Wörter »Artikel 17 Absatz 2 und 4« durch die Wörter »Artikel 17 Absätze 2, 3 und 5« ersetzt.
4. In Artikel 22 Absatz 2 Buchstabe c des Abkommens werden die Wörter »Artikel 17 Absatz 3« durch die Wörter »Artikel 17 Absatz 4« ersetzt.
5. Nach Artikel 22 Absatz 2 Buchstabe d des Abkommens wird folgender Buchstabe e angefügt:
»e) Buchstabe b gilt nicht für Einkünfte einer in den Niederlanden ansässigen Person, wenn die Bundesrepublik Deutschland dieses Abkommen so anwendet, dass diese Einkünfte von der Steuer befreit sind, oder Artikel 10 Absatz 2 auf diese Einkünfte anwendet. In diesem Fall gilt Buchstabe c entsprechend.«
Nach Artikel 23 Absatz 2 des Abkommens werden folgende Absätze angefügt:
»3. Wenn
a) ein Unternehmen eines Vertragsstaats Einkünfte aus dem anderen Vertragsstaat bezieht und der erstgenannte Staat diese Einkünfte als Einkünfte betrachtet, die einer in einem Drittstaat oder gebiet gelegenen Betriebsstätte des Unternehmens zugerechnet werden können, sowie
b) die Gewinne, die dieser Betriebsstätte zugerechnet werden können, im erstgenannten Staat von der Steuer befreit sind,
gelten die Vergünstigungen dieses Abkommens nicht für Einkünfte, auf die im Drittstaat oder gebiet weniger als 60 Prozent der Steuer erhoben wird, die im erstgenannten Staat von diesen Einkünften erhoben würde, wenn diese Betriebsstätte im erstgenannten Staat gelegen wäre. In diesem Fall können Einkünfte, für die dieser Absatz gilt, ungeachtet der sonstigen Bestimmungen des Abkommens weiterhin nach dem innerstaatlichen Recht des anderen Staates besteuert werden.
4. Absatz 3 gilt nicht, wenn die Einkünfte aus dem anderen Staat aus einer durch die Betriebsstätte aktiv ausgeübten Geschäftstätigkeit stammen oder mit einer solchen Geschäftstätigkeit verbunden sind (mit Ausnahme der Vornahme, der Verwaltung oder des bloßen Besitzes von Kapitalanlagen für eigene Rechnung des Unternehmens, es sei denn, es handelt sich dabei um Bank-, Versicherungs- oder Wertpapiergeschäfte einer Bank, eines Versicherungsunternehmens beziehungsweise eines zugelassenen Wertpapierhändlers).
5. Werden Vergünstigungen nach diesem Abkommen in Bezug auf bestimmte Einkünfte einer in einem Vertragsstaat ansässigen Person aufgrund des Absatzes 3 versagt, so kann die zuständige Behörde des anderen Vertragsstaats diese Vergünstigungen gleichwohl für diese Einkünfte gewähren, wenn diese zuständige Behörde auf einen Antrag dieser ansässigen Person hin feststellt, dass die Gewährung dieser Vergünstigungen angesichts der Gründe, aus denen diese ansässige Person die Voraussetzungen des Absatzes 3 nicht erfüllt hat (zum Beispiel bestehende Verluste), gerechtfertigt ist. Die zuständige Behörde des Vertragsstaats, bei der nach Satz 1 ein Antrag gestellt wurde, konsultiert die zuständige Behörde des anderen Vertragsstaats, bevor sie dem Antrag stattgibt oder ihn ablehnt.
6. Ungeachtet der sonstigen Bestimmungen dieses Abkommens wird eine Vergünstigung nach dem Abkommen nicht für bestimmte Einkünfte gewährt, wenn unter Berücksichtigung aller maßgeblichen Tatsachen und Umstände die Feststellung gerechtfertigt ist, dass der Erhalt dieser Vergünstigung einer der Hauptzwecke einer Gestaltung oder Transaktion war, die unmittelbar oder mittelbar zu dieser Vergünstigung geführt hat, es sei denn, es wird nachgewiesen, dass die Gewährung dieser Vergünstigung unter diesen Umständen mit dem Ziel und Zweck der einschlägigen Bestimmungen des Abkommens im Einklang steht.«
Nummer XIII des Protokolls zum Abkommen wird durch folgende Nummer ersetzt:
1. Der Ausdruck »Sozialversicherungsrente« umfasst
a) im Fall der Niederlande
aa) alle nach dem Algemene Ouderdomswet (AOW) ausgezahlten Beträge,
bb) alle nach dem Algemene nabestaandenwet (Anw) ausgezahlten Beträge;
b) im Fall der Bundesrepublik Deutschland
aa) alle von den Bundes- und Regionalträgern der Deutschen Rentenversicherung und der Landwirtschaftlichen Alterskasse gezahlten Beträge,
bb) alle im Rahmen einer berufsständischen Versorgungseinrichtung ausgezahlten Beträge,
die regelmäßig zu festgesetzten Zeitpunkten lebenslang oder während eines bestimmten oder bestimmbaren Zeitabschnitts aufgrund einer Verpflichtung zur Leistung der Zahlungen zu zahlen sind und als Leibrenten oder andere Leistungen nach § 22 Nummer 1 Satz 3 des Einkommensteuergesetzes gelten.
2. Der Schwellenwert von 15 000 Euro in Artikel 17 Absatz 2 bezieht sich auf die Summe der Bruttobeträge aller von Artikel 17 Absatz 2 erfassten Arten von Leistungen.
3. Artikel 17 Absatz 3 gilt analog für von der Bundesrepublik Deutschland an eine in den Niederlanden ansässige Person gezahltes Elterngeld.«
Nummer XIV des Protokolls zum Abkommen wird durch folgende Nummer ersetzt:
Ein aus den Niederlanden stammendes Ruhegehalt fällt in den Anwendungsbereich des Artikels 18 Absatz 2, soweit der Anspruch auf dieses Ruhegehalt durch einem Vertragsstaat oder einer seiner Gebietskörperschaften geleistete Dienste (öffentlicher Dienst) erworben wurde, ungeachtet des Schuldners dieses Ruhegehalts. Wurde der Anspruch auf ein Ruhegehalt zum Teil im Rahmen des öffentlichen Dienstes und zum Teil im Rahmen einer anderen unselbständigen Arbeit erworben, so werden der Teil dieses Ruhegehalts, der Artikel 18 Absatz 2 unterliegt, und der Teil, der Artikel 17 unterliegt, anhand der Anzahl der Jahre, in denen der Anspruch auf dieses Ruhegehalt im Rahmen des öffentlichen Dienstes beziehungsweise im Rahmen einer anderen unselbständigen Arbeit erworben wurde, im Verhältnis zur Gesamtanzahl der Jahre, in denen der Anspruch auf dieses Ruhegehalt erworben wurde, anteilig ermittelt.«
Nummer XVIII des Protokolls zum Abkommen wird durch folgende Nummer ersetzt:
1. Artikel 27 gilt entsprechend für Informationen, die für die Durchführung der einkommensbezogenen Vorschriften nach dem Recht der Niederlande durch die für die Umsetzung, Verwaltung oder Durchsetzung dieser einkommensbezogenen Vorschriften zuständigen Steuerbehörden der Niederlande erheblich sind.
2. Ungeachtet des Artikels 27 Absatz 2 Satz 2 können alle nach Artikel 27 Absatz 1 von einem Vertragsstaat erhaltenen Informationen ohne weitere Auflagen von diesem Staat auch für die Durchführung der einkommensbezogenen Vorschriften im Sinne des Absatzes 1 verwendet werden.«
1. Dieses Änderungsprotokoll bedarf der Ratifikation; die Ratifikationsurkunden werden so bald wie möglich ausgetauscht.
2. Dieses Änderungsprotokoll tritt am letzten Tag des Monats in Kraft, der auf den Monat des Austauschs der Ratifikationsurkunden folgt. Das Abkommen und sein Protokoll in der durch dieses Änderungsprotokoll geänderten Fassung sind danach anzuwenden
a) in den Niederlanden
auf Veranlagungsjahre und -zeiträume, die am oder nach dem 1. Januar des Kalenderjahrs beginnen, das dem Jahr folgt, in dem das Änderungsprotokoll in Kraft getreten ist;
b) in der Bundesrepublik Deutschland
aa) bei den im Abzugsweg erhobenen Steuern auf die Beträge, die am oder nach dem 1. Januar des Kalenderjahrs gezahlt werden, das dem Jahr folgt, in dem das Änderungsprotokoll in Kraft tritt;
bb) bei den übrigen Steuern auf die Steuern, die für Zeiträume erhoben werden, die am oder nach dem 1. Januar des Kalenderjahrs beginnen, das dem Jahr folgt, in dem das Änderungsprotokoll in Kraft tritt.
GESCHEHEN zu Den Haag am 24. März 2021 in zwei Urschriften, jede in deutscher und niederländischer Sprache, wobei jeder Wortlaut gleichermaßen verbindlich ist.
Für das Königreich der Niederlande, JASPER WESSELING
Für die Bundesrepublik Deutschland, DIRK BRENGELMANN
Het wijzigingsprotocol van 24 maart 2021 behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het wijzigingsprotocol kan worden gebonden.
De bepalingen van het wijzigingsprotocol van 24 maart 2021 zullen ingevolge artikel X, tweede lid, op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de akten van bekrachtiging zijn uitgewisseld in werking treden.
Uitgegeven de zevende april 2021.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. BLOK
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2021-43.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.