5 (2020) Nr. 2

A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vorstendom Liechtenstein tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting (met Protocol);

Bern, 3 juni 2020

Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 013509 in de Verdragenbank.

B. TEKST

In Trb. 2020, 60 dienen in de Engelse tekst de volgende correcties te worden aangebracht.

Op blz. 11, in artikel 22, tweede lid, onderdeel d, zesde en achtste regel, dient het woord „reduction” te worden vervangen door „deduction”.

Op blz. 11, in artikel 22, tweede lid, onderdeel e, tweede regel, dient het zinsdeel „paragraph 5 of Article 13,” te worden geschrapt.

Op blz. 11, in artikel 22, tweede lid, onderdeel e, vierde regel, dient het woord „of” te worden vervangen door „from”.

C. VERTALING


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vorstendom Liechtenstein tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

het Vorstendom Liechtenstein,

Geleid door de wens hun economische betrekkingen verder te ontwikkelen en hun samenwerking op het gebied van belastingzaken te verbeteren,

Voornemens een verdrag te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen zonder daarbij mogelijkheden te scheppen voor niet-heffing of verminderde heffing van belasting door het ontduiken of ontwijken van belasting (daaronder begrepen het gebruik maken van treaty-shopping-structuren die als doel hebben in dit Verdrag voorziene tegemoetkomingen te verkrijgen in het indirecte voordeel van inwoners van derde rechtsgebieden),

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG

Artikel 1 Personen op wie het Verdrag van toepassing is
  • 1. Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.

  • 2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt inkomen dat is verkregen door of met behulp van van een entiteit of een constructie die op grond van de belastingwetgeving van een verdragsluitende staat als geheel of gedeeltelijk fiscaal transparant behandeld wordt, aangemerkt als inkomen van een inwoner van een verdragsluitende staat, maar uitsluitend voor zover dat inkomen door die verdragsluitende staat voor belastingdoeleinden behandeld wordt als inkomen van een inwoner van die staat.

Artikel 2 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is
  • 1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en het vermogen die worden geheven ten behoeve van een verdragsluitende staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, ongeacht de wijze van heffing.

  • 2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar inkomensbestanddelen of vermogensbestanddelen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

  • 3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:

    • a. in Liechtenstein:

      • i. de inkomstenbelasting (Erwerbssteuer);

      • ii. de vennootschapsbelasting (Ertragssteuer);

      • iii. de vastgoedvermogenswinstenbelasting (Grundstücksgewinnsteuer); en

      • iv. de vermogensbelasting (Vermögenssteuer);

      (hierna te noemen „Liechtensteinse belasting”);

    • b. in Nederland:

      • i. de inkomstenbelasting;

      • ii. de loonbelasting;

      • iii. de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;

      • iv. de dividendbelasting;

      (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”).

  • 4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun belastingwetgeving zijn aangebracht.

HOOFDSTUK II BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 3 Algemene begripsbepalingen
  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:

    • a. betekenen de uitdrukkingen „een verdragsluitende staat” en „de andere verdragsluitende staat” het Vorstendom Liechtenstein of het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Nederland, al naargelang de context vereist;

    • b.

      • i. betekent de uitdrukking “Liechtenstein” het Vorstendom Liechtenstein, en, wanneer zij wordt gebezigd in aardrijkskundige zin, het soevereine grondgebied van het Vorstendom Liechtenstein, waarbinnen het Vorstendom Liechtenstein in overeenstemming met het internationaal recht, rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent;

      • ii. betekent de uitdrukking „Nederland” het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten en grenzend aan zijn territoriale zee waarbinnen het Koninkrijk der Nederlanden, in overeenstemming met het internationaal recht, rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent;

    • c. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;

    • d. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke entiteit die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

    • e. heeft de uitdrukking „onderneming” betrekking op elke uitoefening van een bedrijf;

    • f. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een verdragsluitende staat” en „onderneming van de andere verdragsluitende staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een verdragsluitende staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere verdragsluitende staat;

    • g. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een verdragsluitende staat is gelegen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere verdragsluitende staat zijn gelegen;

    • h. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:

      • i. in Liechtenstein de Fiscale Autoriteit;

      • ii. in Nederland de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

    • i. betekent de uitdrukking „onderdaan” met betrekking tot een verdragsluitende staat:

      • i. elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van die verdragsluitende staat bezit; en

      • ii. elke persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in die verdragsluitende staat van kracht is;

    • j. omvat de uitdrukking „bedrijfsuitoefening” mede de uitoefening van een vrij beroep en het verrichten van andere werkzaamheden van zelfstandige aard;

    • k. betekent de uitdrukking „erkend pensioenfonds” van een verdragsluitende staat een in die staat opgerichte entiteit of constructie die op grond van de belastingwetgeving van die staat als een afzonderlijke persoon behandeld wordt en over het algemeen is vrijgesteld van belastingen naar het inkomen in die staat; en

      • i. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is opgericht en wordt geëxploiteerd ten behoeve van het beheer of het verstrekken van oudedagsvoorzieningen en ondergeschikte of bijkomstige uitkeringen aan natuurlijke personen en als dusdanig gereguleerd wordt door die staat of door een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan; of

      • ii. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend is opgericht en wordt geëxploiteerd voor het beleggen van gelden ten voordele van entiteiten of constructies zoals bedoeld in onderdeel i.

  • 2. Voor de toepassing van het Verdrag op enig moment door een verdragsluitende staat heeft elke daarin niet omschreven uitdrukking, tenzij de context anders vereist, de betekenis welke deze op dat moment heeft volgens de wetgeving van die staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die staat aan die uitdrukking wordt gegeven.

Artikel 4 Inwoner
  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een verdragsluitende staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid, en omvat tevens de staat zelf en elk staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan alsmede een erkend pensioenfonds van die verdragsluitende staat. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomen uit bronnen in die staat of van vermogen dat in die staat is gelegen.

  • 2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:

    • a. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

    • b. indien niet kan worden bepaald in welke staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarin hij gewoonlijk verblijft;

    • c. indien hij in beide staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarvan hij onderdaan is;

    • d. indien hij onderdaan is van beide staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten de aangelegenheid in onderling overleg.

  • 3. Indien een persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide verdragsluitende staten is, trachten de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten in onderlinge overeenstemming te bepalen van welke verdragsluitende staat deze persoon geacht wordt inwoner te zijn voor de toepassing van het Verdrag, daarbij rekening houdend met zijn plaats van werkelijke leiding, de plaats waar hij is opgericht of anderszins tot stand is gekomen en alle andere relevante factoren. Wanneer dergelijke overeenstemming ontbreekt, is die persoon niet gerechtigd tot enige belastingvermindering of -vrijstelling waarin dit Verdrag voorziet, behalve in de mate waarin en de wijze waarop de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten daarover overeengekomen zijn.

Artikel 5 Vaste inrichting
  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden verricht.

  • 2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:

    • a. een plaats waar leiding wordt gegeven;

    • b. een filiaal;

    • c. een kantoor;

    • d. een fabriek;

    • e. een werkplaats; en

    • f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of elke andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

  • 3. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.

  • 4. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en derde lid wordt een onderneming van een verdragsluitende staat die werkzaamheden verricht in de territoriale zee van de andere verdragsluitende staat of in elk gebied buiten en grenzend aan zijn territoriale zee, waarbinnen de andere verdragsluitende staat in overeenstemming met het internationaal recht rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent (werkzaamheden buitengaats), geacht ter zake van die werkzaamheden in de andere staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, tenzij de werkzaamheden in kwestie in de andere staat worden verricht gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden in totaal minder dan 30 dagen voortduurt of voortduren.

  • 5. Voor de toepassing van het vierde lid wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” geacht niet te omvatten:

    • a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als genoemd in het zevende lid;

    • b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;

    • c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

  • 6. Uitsluitend teneinde de duur vast te stellen van werkzaamheden buitengaats ingevolge het vierde lid indien een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat werkzaamheden buitengaats verricht en daarmee verband houdende werkzaamheden in die andere staat worden uitgeoefend door een of meer ondernemingen die nauw verbonden zijn met de eerstgenoemde onderneming, worden de tijdvakken gedurende welke deze daarmee verband houdende werkzaamheden door deze ondernemingen worden uitgeoefend bij het totale tijdvak gevoegd gedurende welke de eerstgenoemde onderneming werkzaamheden buitengaats heeft uitgeoefend in die andere verdragsluitende staat.

  • 7. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” geacht niet te omvatten:

    • a. het gebruikmaken van inrichtingen uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

    • b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;

    • c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;

    • d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of informatie in te winnen;

    • e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid te verrichten;

    • f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting met als enig doel een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden te verrichten,

      op voorwaarde dat die werkzaamheid, of, in het geval van onderdeel f, het geheel van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

  • 8. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en vierde lid, maar onverminderd de bepalingen van het negende lid, indien een persoon namens een onderneming optreedt in een verdragsluitende staat en daarbij gewoonlijk overeenkomsten sluit, of gewoonlijk de voornaamste rol speelt die leidt tot het sluiten van overeenkomsten die stelselmatig zonder materiële wijziging door de onderneming gesloten worden, en die overeenkomsten gesloten zijn:

    • a. in naam van de onderneming; of

    • b. voor de eigendomsoverdracht of voor het verlenen van het gebruiksrecht van goederen die aan die onderneming toebehoren of ter zake waarvan de onderneming het gebruiksrecht heeft; of

    • c. voor het verlenen van diensten door die onderneming;

    wordt die onderneming geacht in die staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de werkzaamheden genoemd in het zevende lid, die, indien zij worden verricht door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.

  • 9. Het achtste lid is niet van toepassing indien de persoon die in een verdragsluitende staat optreedt voor een onderneming van de andere verdragsluitende staat, in de eerstgenoemde staat een bedrijf uitoefent als een onafhankelijke vertegenwoordiger en voor de onderneming handelt in de normale uitoefening van dat bedrijf. Wanneer een persoon evenwel uitsluitend of nagenoeg uitsluitend optreedt voor een of meer ondernemingen waarmee hij nauw verbonden is, wordt die persoon ten opzichte van elke dergelijke onderneming niet geacht een onafhankelijk vertegenwoordiger te zijn in de zin van dit lid.

  • 10. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat of dat in die andere staat zijn bedrijf uitoefent (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), bestempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

  • 11. Ten behoeve van de toepassing van dit artikel, wordt een persoon geacht nauw te zijn verbonden met een onderneming indien uit alle relevante feiten en omstandigheden blijkt dat de ene zeggenschap heeft over de andere of dat beide onder zeggenschap staan van dezelfde personen of ondernemingen. In elk geval wordt een persoon geacht nauw verbonden te zijn met een onderneming indien de ene direct of indirect meer dan 50 percent bezit van het uiteindelijke belang in de andere (of, in het geval van een lichaam, meer dan 50 percent bezit van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen van het lichaam of van het uiteindelijke belang in het vermogen van het lichaam) of indien een andere persoon direct of indirect meer dan 50 percent bezit van het uiteindelijke belang (of, in het geval van een lichaam, meer dan 50 percent bezit van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen van het lichaam of van het uiteindelijke belang in het vermogen van het lichaam) in de persoon en in de onderneming.

HOOFDSTUK III BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN EN HET VERMOGEN

Artikel 6 Inkomen uit onroerende zaken
  • 1. Inkomen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen inkomen uit landbouw- of bosbedrijven) gelegen in de andere verdragsluitende staat, mag in die andere staat worden belast.

  • 2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de verdragsluitende staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op variabele of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.

  • 3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomen verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.

  • 4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op inkomen uit onroerende zaken van een onderneming.

Artikel 7 Winst uit onderneming
  • 1. De winst van een onderneming van een verdragsluitende staat is slechts in die staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere verdragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mag de winst die in overeenstemming met de bepalingen van het tweede lid aan de vaste inrichting kan worden toegerekend in die andere staat worden belast.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 22 is de winst die in elk van de verdragsluitende staten kan worden toegerekend aan de vaste inrichting bedoeld in het eerste lid, de winst die zij naar verwachting zou behalen, in het bijzonder via haar handelen met andere onderdelen van de onderneming, indien zij een afzonderlijke en onafhankelijke onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou verrichten onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden, rekening houdend met de door de onderneming via de vaste inrichting en andere onderdelen van de onderneming uitgeoefende functies, gebruikte vermogensbestanddelen en genomen risico’s.

  • 3. Indien een verdragsluitende staat, in overeenstemming met het tweede lid, de winst corrigeert die kan worden toegerekend aan een vaste inrichting van een onderneming van een van de verdragsluitende staten en de winst van de onderneming die in de andere staat is belast, dienovereenkomstig belast, brengt de andere staat, voor zover nodig om dubbele belastingheffing over deze winst te vermijden, een passende correctie aan indien hij instemt met de door de eerstbedoelde staat uitgevoerde correctie; indien de andere verdragsluitende staat daarmee niet instemt, sluiten de verdragsluitende staten in onderlinge overeenstemming elke daaruit voortvloeiende dubbele belasting uit.

  • 4. Indien de winst inkomensbestanddelen bevat die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8 Zee- en luchtvaart
  • 1. Winst uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer is slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

  • 2. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de verdragsluitende staat waar de thuishaven van het schip is gelegen, of indien een dergelijke thuishaven er niet is, in de verdragsluitende staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.

  • 3. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op winst uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9 Gelieerde ondernemingen
  • 1. Indien

    • a. een onderneming van een verdragsluitende staat direct of indirect deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere verdragsluitende staat, of

    • b. dezelfde personen direct of indirect deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een verdragsluitende staat en een onderneming van de andere verdragsluitende staat,

    en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mag alle winst die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de winst van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast. Het is echter wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals cost-sharing-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in de voorgaande zin.

  • 2. Indien een verdragsluitende staat in de winst van een onderneming van die staat winst begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere verdragsluitende staat in die andere staat in de belastingheffing is betrokken en deze winst bestaat uit winst welke de onderneming van de eerstbedoelde staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere staat het bedrag aan belasting dat in die staat over die winst is geheven, dienovereenkomstig aan, indien die andere staat de aanpassing gerechtvaardigd acht. Bij de vaststelling van een dergelijke aanpassing worden de overige bepalingen van dit Verdrag naar behoren in acht genomen en plegen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10 Dividenden
  • 1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.

  • 2. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat mogen echter ook in die staat overeenkomstig de wetgeving van die staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere verdragsluitende staat is, overschrijdt de aldus geheven belasting 15 percent van het brutobedrag van de dividenden niet.

  • 3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid zijn dividenden bedoeld in het eerste lid alleen in de andere verdragsluitende staat belastbaar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden:

    • a. een lichaam is (niet zijnde een samenwerkingsverband) dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat en direct ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt gedurende een tijdvak van 365 dagen waarin de dag valt waarop de dividenden betaald worden (voor het berekenen van dat tijdvak wordt geen rekening gehouden met veranderingen van eigenaar die rechtstreeks voortvloeien uit een bedrijfsreorganisatie zoals een fusie of een splitsing van het lichaam dat de aandelen bezit of de dividenden betaalt); of

    • b. een erkend pensioenfonds van een verdragsluitende staat is.

  • 4. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid regelen.

  • 5. De bepalingen van het tweede en derde lid laten de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald onverlet.

  • 6. De uitdrukking „dividenden” zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomen uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomen uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomen uit aandelen.

  • 7. De bepalingen van het eerste, tweede, derde en negende lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

  • 8. Indien een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat, winst of inkomen verkrijgt uit de andere verdragsluitende staat, mag die andere staat geen belasting heffen over de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover dergelijke dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het vermogen van een in die andere staat gelegen vaste inrichting behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit winst of inkomen dat uit die andere staat afkomstig is.

  • 9. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en achtste lid mogen dividenden betaald door een lichaam dat krachtens de wetgeving van een verdragsluitende staat inwoner van die staat is, aan een natuurlijke persoon die een inwoner van de andere verdragsluitende staat is en die, op het tijdstip waarop hij ophield inwoner te zijn van de eerstgenoemde staat, wordt belast over de waardevermeerdering van vermogen als bedoeld in artikel 13, zesde lid, in overeenstemming met de wetgeving van die staat ook in die staat worden belast, maar uitsluitend voor zover er van de aanslag ter zake van de waardevermeerdering nog een bedrag openstaat.

Artikel 11 Interest
  • 1. Interest afkomstig uit een verdragsluitende staat en verkregen door een inwoner van de andere verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is, is slechts in die andere staat belastbaar.

  • 2. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het eerste lid regelen.

  • 3. De uitdrukking „interest” zoals gebezigd in dit artikel betekent inkomen uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomen uit overheidsleningen en inkomen uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan dergelijke leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. Opgelegde boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.

  • 4. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

  • 5. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met zorgvuldige inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 12 Royalty’s
  • 1. Royalty’s afkomstig uit een verdragsluitende staat en verkregen door een inwoner van de andere verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is, zijn slechts in die andere staat belastbaar.

  • 2. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het eerste lid regelen.

  • 3. De uitdrukking „royalty’s” zoals gebezigd in dit artikel betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor informatie omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

  • 4. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de royalty's afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

  • 5. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de informatie waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met zorgvuldige inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 13 Vermogenswinsten
  • 1. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.

  • 2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het vermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming), mogen in die andere staat worden belast.

  • 3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende zaken die worden gebruikt voor de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

  • 4. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van aandelen of van vergelijkbare belangen, zoals belangen in een samenwerkingsverband (partnership) of een trust, mogen in de andere verdragsluitende staat worden belast indien, op enig moment gedurende de 365 dagen voorafgaand aan de vervreemding, die aandelen of vergelijkbare belangen meer dan 75 percent van hun waarde direct of indirect ontlenen aan onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, die in die andere verdragsluitende staat gelegen zijn. Dit lid is niet van toepassing:

    • a. op voordelen verkregen uit de vervreemding van aandelen in lichamen, of belangen in entiteiten of constructies, die genoteerd staan aan een erkende effectenbeurs van een van de staten;

    • b. op voordelen verkregen uit de vervreemding van aandelen of vergelijkbare belangen tijdens een bedrijfsreorganisatie;

    • c. indien de onroerende zaken die de waarde bepalen van de aandelen of vergelijkbare belangen onroerende zaken zijn waarin een bedrijf wordt uitgeoefend;

    • d. indien de inwoner vóór de eerste vervreemding direct of indirect minder dan 50 percent van de aandelen of daarmee vergelijkbare belangen bezat;

    • e. indien de inwoner een erkend pensioenfonds van die verdragsluitende staat is.

  • 5. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de vervreemder inwoner is.

  • 6. Indien een natuurlijke persoon inwoner was van een verdragsluitende staat en inwoner is geworden van de andere verdragsluitende staat, belet het vijfde lid de eerstgenoemde staat niet uit hoofde van zijn nationale recht de waardevermeerdering van aandelen, winstbewijzen, koopopties en het vruchtgebruik op aandelen en winstbewijzen van en schuldvorderingen op een lichaam te belasten ter zake van het tijdvak waarin die natuurlijke persoon inwoner van de eerstgenoemde staat was. In dat geval wordt de waardevermeerdering van vermogen, belast in de eerstgenoemde staat, niet begrepen in de belastinggrondslag bij de vaststelling van de waardevermeerdering van het vermogen door de andere staat.

Artikel 14 Inkomen uit dienstbetrekking
  • 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 15, 17 en 18 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere verdragsluitende staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere staat worden belast.

  • 2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een in de andere verdragsluitende staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde staat belastbaar, indien:

    • a. de genieter in de andere staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan; en

    • b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere staat is; en

    • c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere staat heeft.

  • 3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, in de verdragsluitende staat worden belast waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

Artikel 15 Directeursbeloningen
  • 1. Directeursbeloningen en andere soortgelijke betalingen of beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer of enig ander soortgelijk orgaan van een lichaam dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.

  • 2. Voor de toepassing van de bepalingen van het eerste lid, omvat de uitdrukking „lid van de raad van beheer” zowel personen die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam als personen die zijn belast met het toezicht daarop.

Artikel 16 Artiesten en sportbeoefenaars
  • 1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 14 mag inkomen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere verdragsluitende staat, worden belast in die andere staat.

  • 2. Indien inkomen ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar toekomt, maar aan een andere persoon, mag dat inkomen, niettegenstaande de bepalingen van artikel 14, worden belast in de verdragsluitende staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.

  • 3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op inkomsten die worden verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit werkzaamheden die worden verricht in de andere verdragsluitende staat, indien het bezoek aan die andere staat geheel of grotendeels wordt bekostigd uit de openbare middelen van een of beide verdragsluitende staten, staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, of plaatsvindt in het kader van een culturele overeenkomst tussen de regeringen van de verdragsluitende staten. In een zodanig geval zijn de inkomsten slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.

Artikel 17 Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen
  • 1. Pensioenen en andere soortgelijke beloningen alsmede lijfrenten afkomstig uit een verdragsluitende staat en betaald aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mogen in de eerstbedoelde staat worden belast.

  • 2. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van de socialezekerheidswetgeving van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mogen in de eerstbedoelde staat worden belast.

  • 3. Een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een verdragsluitende staat voor zover de met het pensioen of een andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of een andere soortgelijke beloning of lijfrente, in die staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale tegemoetkoming.

  • 4. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, die tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.

  • 5. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing op de betaling van een afkoopsom in plaats van een pensioen of andere soortgelijke beloning of een lijfrente.

Artikel 18 Overheidsfuncties
  • 1.

    • a. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een verdragsluitende staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of door een andere publiekrechtelijke rechtspersoon van die staat aan een natuurlijke persoon ter zake van het verlenen van diensten aan die staat of dat onderdeel of publiekrechtelijke lichaam of die andere publiekrechtelijke rechtspersoon van die staat, zijn slechts in die staat belastbaar;

    • b. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar, indien de diensten in die staat worden verleend en de natuurlijke persoon een inwoner is van die staat die:

      • i. onderdaan is van die staat; of

      • ii. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die staat werd.

  • 2.

    • a. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 17 zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen (met inbegrip van afkoopsommen), betaald door, of uit fondsen gecreëerd door, een verdragsluitende staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of een andere publiekrechtelijke rechtspersoon van die staat aan een natuurlijke persoon ter zake van het verlenen van diensten aan die staat of dat onderdeel of publiekrechtelijke lichaam of die andere publiekrechtelijke rechtspersoon van die staat, slechts in die staat belastbaar;

    • b. Deze pensioenen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die staat.

  • 3. De bepalingen van de artikelen 14, 15, 16 en 17 zijn van toepassing op salarissen, lonen, pensioenen en andere soortgelijke beloningen (met inbegrip van afkoopsommen) ter zake van diensten verleend in het kader van een bedrijf, uitgeoefend door een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan of een andere publiekrechtelijke rechtspersoon van die staat.

Artikel 19 Studenten

Betalingen die een student of een stagiair die inwoner is, of onmiddellijk voorafgaand aan zijn bezoek aan een verdragsluitende staat inwoner was, van de andere verdragsluitende staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die staat niet belastbaar, mits dergelijke betalingen afkomstig zijn uit bronnen buiten die staat.

Artikel 20 Overig inkomen
  • 1. Inkomensbestanddelen van een inwoner van een verdragsluitende staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die staat belastbaar.

  • 2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomen, niet zijnde inkomen uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van dat inkomen, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, en het recht of de zaak ter zake waarvan het inkomen wordt betaald tot het vermogen van een dergelijke vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.

Artikel 21 Vermogen
  • 1. Vermogen bestaande uit onroerende zaken, zoals bedoeld in artikel 6, dat een inwoner van een verdragsluitende staat bezit en dat is gelegen in de andere verdragsluitende staat, mag in die andere staat worden belast.

  • 2. Vermogen bestaande uit roerende zaken die deel uitmaken van het vermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, mag in die andere staat worden belast.

  • 3. Vermogen bestaande uit schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd alsmede uit roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen en luchtvaartuigen, is slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.

  • 4. Alle andere vermogensbestanddelen van een inwoner van een verdragsluitende staat zijn slechts in die staat belastbaar.

HOOFDSTUK IV VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 22 Vermijden van dubbele belasting
  • 1. In Liechtenstein wordt dubbele belasting als volgt vermeden:

    • a. Indien een inwoner van Liechtenstein inkomen verkrijgt of vermogen bezit dat, in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag, in Nederland mag worden belast of uitsluitend in Nederland mag worden belast, stelt Liechtenstein, met inachtneming van de bepalingen van onderdeel b, dat inkomen of vermogen vrij van belasting, maar mag evenwel het vrijgestelde inkomen of vermogen in aanmerking nemen om het bedrag van de belasting op het overige inkomen of vermogen van die inwoner te berekenen

    • b. Indien een inwoner van Liechtenstein inkomensbestanddelen verkrijgt die in overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 10, 14, 15 en 16 in Nederland mogen worden belast, verrekent Liechtenstein de belasting die is betaald in overeenstemming met de Nederlandse wetgeving en de bepalingen van dit Verdrag met de Liechtensteinse belasting over dit inkomen. Het bedrag aan belasting dat wordt verrekend mag evenwel niet hoger zijn dan de Liechtensteinse belasting die verschuldigd is over het inkomen dat in Nederland is verkregen.

  • 2. In Nederland wordt dubbele belasting als volgt vermeden:

    • a. Nederland is bevoegd in de grondslag waarnaar belasting wordt geheven van zijn inwoners de inkomens- of vermogensbestanddelen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Liechtenstein mogen worden belast of uitsluitend in Liechtenstein mogen worden belast.

    • b. Indien echter een inwoner van Nederland inkomensbestanddelen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde en vierde lid, artikel 7, eerste lid, artikel 8, eerste en derde lid, artikel 10, zevende lid, artikel 11, vierde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste, tweede, derde en vierde lid, artikel 14, eerste lid, artikel 17, eerste en tweede lid, artikel 18, eerste lid artikel 20, tweede lid, en artikel 21, eerste, tweede en derde lid, van dit Verdrag in Liechtenstein mogen worden belast of uitsluitend in Liechtenstein mogen worden belast en die in de in onderdeel a bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland dergelijke inkomens- of vermogensbestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Daartoe worden de bedoelde inkomens- en vermogensbestanddelen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de inkomens- en vermogensbestanddelen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

    • c. De bepalingen van onderdeel b zijn niet van toepassing op inkomensbestanddelen verkregen door of op vermogen in het bezit van een inwoner van Nederland wanneer Liechtenstein de bepalingen van dit Verdrag toepast om deze inkomens- of vermogensbestanddelen vrij te stellen van belasting of de bepalingen van artikel 10, tweede lid, op deze inkomens- of vermogensbestanddelen toepast.

    • d. Niettegenstaande de bepalingen van de onderdelen b en c verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in Liechtenstein betaalde belasting op inkomensbestanddelen die volgens artikel 7, eerste lid, artikel 10, zevende lid, artikel 11, vierde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, vierde lid, en artikel 20, tweede lid, van dit Verdrag in Liechtenstein mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in onderdeel a bedoelde grondslag zijn begrepen, voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent van de Nederlandse belasting van de in een ander rechtsgebied over die inkomensbestanddelen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van onderdeel e van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

    • e. Indien een inwoner van Nederland inkomensbestanddelen verkrijgt die volgens artikel 10, tweede en negende lid, artikel 15, eerste lid, artikel 16, eerste en tweede lid en artikel 17, vijfde lid, in Liechtenstein mogen worden belast, verleent Nederland een aftrek op zijn belasting voor zover deze bestanddelen in onderdeel a bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Liechtenstein over deze inkomensbestanddelen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de aftrek die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen inkomensbestanddelen de enige bestanddelen zouden zijn geweest waarvoor Nederland een vermindering verleent uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting.

    • f. De bepalingen van onderdeel e beperken een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting niet, echter uitsluitend voor zover het de berekening van het bedrag van de vermindering van de Nederlandse belasting betreft met betrekking tot de som van het inkomen afkomstig uit meer dan een rechtsgebied en de voortwenteling van de belasting betaald in Liechtenstein op bedoelde inkomensbestanddelen naar de volgende jaren.

HOOFDSTUK V BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 23 Non-discriminatie
  • 1. Onderdanen van een verdragsluitende staat worden in de andere verdragsluitende staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande de bepalingen van artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.

  • 2. Staatlozen die inwoner zijn van een verdragsluitende staat worden in geen van de verdragsluitende staten aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van de desbetreffende staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 3. De belastingheffing ter zake van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, is in die andere staat niet ongunstiger dan de belastingheffing over ondernemingen van die andere staat die dezelfde werkzaamheden verrichten. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat verplicht aan inwoners van de andere verdragsluitende staat bij de belastingheffing alle persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de burgerlijke staat, de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde verdragsluitende staat aan zijn eigen inwoners verleent.

  • 4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, vijfde lid, of artikel 12, vijfde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat bij de vaststelling van het belastbare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerstbedoelde staat.

  • 5. Ondernemingen van een verdragsluitende staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere verdragsluitende staat, worden in de eerstbedoelde staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde staat zijn of kunnen worden onderworpen.

  • 6. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 24 Procedure voor onderling overleg
  • 1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan die persoon, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die staten voorziet, de zaak voorleggen aan de bevoegde autoriteit van een van de verdragsluitende staten. De zaak dient te worden voorgelegd binnen drie jaar na de eerste kennisgeving omtrent de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag.

  • 2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de zaak in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat op te lossen teneinde belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. Elke bereikte overeenstemming wordt ten uitvoer gelegd niettegenstaande eventuele termijnen waarin de nationale wetgeving van de verdragsluitende staten voorziet.

  • 3. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting te vermijden in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.

  • 4. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

  • 5. Indien:

    • a. een persoon uit hoofde van het eerste lid een zaak heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat omdat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten ertoe hebben geleid dat de belastingheffing voor die persoon niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag; en

    • b. de bevoegde autoriteiten er niet in slagen overeenstemming te bereiken om die zaak op te lossen overeenkomstig het tweede lid, binnen twee jaar na de datum waarop de door de bevoegde autoriteiten benodigde informatie om de zaak te beoordelen aan beide bevoegde autoriteiten is verstrekt;

    worden onopgeloste kwesties die uit de zaak voortvloeien op schriftelijk verzoek van de persoon voorgelegd voor arbitrage. Tenzij een rechtstreeks bij de zaak betrokken persoon de onderlinge overeenstemming waarbij de arbitrale uitspraak ten uitvoer wordt gelegd niet aanvaardt of de bevoegde autoriteiten en de rechtstreeks bij de zaak betrokken personen binnen zes maanden nadat de beslissing aan hen bekend is gemaakt tot een andere oplossing komen, is de arbitrale uitspraak bindend voor beide verdragsluitende staten en wordt deze ten uitvoer gelegd ongeacht eventuele termijnen in de nationale wetgeving van deze staten. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van dit lid.

Artikel 25 Uitwisseling van informatie
  • 1. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten wisselen de informatie uit die naar verwachting van belang is voor de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag of voor de toepassing of handhaving van de nationale wetgeving betreffende belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing ingevolge die wetgeving niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van informatie wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van dit artikel regelen.

  • 2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een verdragsluitende staat ontvangen informatie wordt op dezelfde wijze geheim gehouden als informatie die volgens de nationale wetgeving van die staat is verkregen en wordt alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke en bestuursrechtelijke instanties) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de handhaving of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen alleen voor deze doeleinden van de informatie gebruikmaken. Zij mogen de informatie bekendmaken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen. Niettegenstaande het voorgaande mag de informatie ontvangen door een verdragsluitende staat voor andere doeleinden worden gebruikt, indien dergelijke informatie ingevolge de wetgeving van beide staten voor deze andere doeleinden mag worden gebruikt en de bevoegde autoriteit van de staat die haar heeft verstrekt met dit gebruik instemt.

  • 3. In geen geval worden de bepalingen van de voorgaande leden zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:

    • a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;

    • b. informatie te verstrekken die niet verkrijgbaar is volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere verdragsluitende staat;

    • c. informatie te verstrekken die een handelsgeheim, zakelijk geheim, industrieel geheim, commercieel geheim of beroepsgeheim of een handelsproces openbaar zou maken, dan wel informatie waarvan openbaarmaking in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

  • 4. Indien informatie wordt verzocht door een verdragsluitende staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere verdragsluitende staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van informatie aan om de verzochte informatie te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke informatie behoeft te beschikken. Op de in de vorige volzin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke informatie te weigeren informatie te verstrekken.

  • 5. De bepalingen van het derde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is het verstrekken van informatie te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de informatie berust bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking heeft op eigendomsbelangen in een persoon.

Artikel 26 Bijstand bij de invordering van belastingen
  • 1. De verdragsluitende staten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van belastingvorderingen. Deze bijstand wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van dit artikel regelen.

  • 2. Onder de uitdrukking „belastingvordering” als gebezigd in dit artikel wordt verstaan een bedrag verschuldigd in verband met belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten of de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de belastingheffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met dit Verdrag of met een ander instrument waarbij de verdragsluitende staten partij zijn, alsmede interest, bestuurlijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen die verband houden met een dergelijk bedrag.

  • 3. Indien een belastingvordering van een verdragsluitende staat invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die staat en verschuldigd is door een persoon die de invordering ervan op dat tijdstip overeenkomstig de wetgeving van die staat niet kan beletten, wordt die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die staat aanvaard ten behoeve van invordering door de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat. Die belastingvordering wordt door die andere staat ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging en invordering van zijn eigen belastingen als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere staat.

  • 4. Indien een belastingvordering van een verdragsluitende staat een vordering is ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen teneinde de invordering te waarborgen, kan die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die staat worden aanvaard ten behoeve van het nemen van conservatoire maatregelen door de bevoegde autoriteit van die andere verdragsluitende staat. Die andere staat neemt ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving, als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere staat, ook wanneer de belastingvordering op het tijdstip waarop dergelijke maatregelen worden genomen niet invorderbaar is in de eerstbedoelde staat of is verschuldigd door een persoon die gerechtigd is de invordering ervan te beletten.

  • 5. Niettegenstaande de bepalingen van het derde en vierde lid zijn op een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat niet de termijnen van toepassing noch wordt er uit hoofde van de wetgeving van die staat op grond van haar aard als zodanig voorrang aan verleend. Voorts wordt aan een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat geen voorrang verleend die uit hoofde van de wetgeving van de andere verdragsluitende staat op die belastingvordering van toepassing is.

  • 6. Procedures inzake het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een verdragsluitende staat worden niet aanhangig gemaakt bij de rechterlijke of bestuursrechtelijke instanties van de andere verdragsluitende staat.

  • 7. Indien te eniger tijd nadat uit hoofde van het derde of vierde lid een verzoek is gedaan door een verdragsluitende staat en voordat de andere verdragsluitende staat de desbetreffende belastingvordering heeft ingevorderd en overgemaakt aan de eerstgenoemde staat, de desbetreffende belastingvordering:

    • a. in het geval van een verzoek uit hoofde van het derde lid, ophoudt een belastingvordering van de eerstgenoemde staat te zijn die invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die staat en die verschuldigd is door een persoon die op dat tijdstip uit hoofde van de wetgeving van die staat de invordering ervan niet kan beletten; of

    • b. in het geval van een verzoek uit hoofde van het vierde lid, ophoudt een belastingvordering van de eerstbedoelde staat te zijn ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan treffen teneinde de invordering ervan te waarborgen,

    stelt de bevoegde autoriteit van de eerstgenoemde staat de bevoegde autoriteit van de andere staat onverwijld daarvan in kennis en wordt, naar keuze van de andere staat, het verzoek door de eerstbedoelde staat uitgesteld of ingetrokken.

  • 8. In geen geval worden de bepalingen van dit artikel zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:

    • a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;

    • b. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde (ordre public);

    • c. bijstand te verlenen indien de andere verdragsluitende staat niet alle redelijke invorderings- of conservatoire maatregelen heeft aangewend die hem naargelang van het geval uit hoofde van zijn wetgeving of bestuurlijke praktijk, ter beschikking staan;

    • d. bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die staat duidelijk in verhouding onevenredig is met het voordeel te behalen door de andere verdragsluitende staat.

Artikel 27 Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten
  • 1. Niets in dit Verdrag tast de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

  • 2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat of in een derde staat en die een onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die staat.

  • 3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde staat, die in een verdragsluitende staat verblijven, indien zij in die staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die staat.

Artikel 28 Recht op voordelen
  • 1. Niettegenstaande de overige bepalingen van dit Verdrag, wordt een voordeel uit hoofde van dit Verdrag niet toegekend met betrekking tot een inkomensbestanddeel indien, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat het verkrijgen van dit voordeel een van de voornaamste redenen was voor een constructie of transactie die direct of indirect tot dat voordeel heeft geleid, tenzij wordt vastgesteld dat toekenning van dit voordeel onder deze omstandigheden in overeenstemming zou zijn met het voorwerp en doel van de relevante bepalingen van dit Verdrag. De bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat alvorens een voordeel uit hoofde van dit lid te weigeren.

  • 2. Indien een persoon een voordeel uit hoofde van dit Verdrag wordt geweigerd ingevolge het eerste lid van dit artikel, dient de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat die het voordeel anderszins zou hebben toegekend deze persoon desalniettemin te behandelen alsof deze recht heeft op dit voordeel of op andere voordelen ter zake van een specifiek inkomensbestanddeel, indien deze bevoegde autoriteit, op verzoek van deze persoon en na bestudering van de relevante feiten en omstandigheden, vaststelt dat deze voordelen zouden zijn verleend bij het ontbreken van de transactie of constructie bedoeld in het eerste lid. De bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat bij wie het verzoek is ingediend, raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere staat alvorens een verzoek dat door een inwoner van die andere staat overeenkomstig dit lid is ingediend af te wijzen.

  • 3. Wanneer

    • a. een onderneming van een verdragsluitende staat een inkomensbestanddeel verkrijgt uit de andere verdragsluitende staat en de eerstgenoemde verdragsluitende staat dat inkomensbestanddeel behandelt als een inkomensbestanddeel dat kan worden toegerekend aan een in een derde rechtsgebied gelegen vaste inrichting; en

    • b. de winst die aan die vaste inrichting kan worden toegerekend vrijgesteld is van belasting in het eerstgenoemde verdragsluitende rechtsgebied,

      zijn de voordelen van dit Verdrag niet van toepassing op dat inkomensbestanddeel indien het derde rechtsgebied:

      • i. een algemeen wettelijk tarief voor de vennootschapsbelasting heeft van minder dan negen percent, of

      • ii. een vrijstelling van belastingen biedt voor lichamen die inwoner zijn met betrekking tot in wezen al het inkomen uit buitenlandse bron (met inbegrip van interest en royalty's); of

      • iii. is geplaatst op bijlage I van de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden op belastinggebied.

      In dat geval blijft elk inkomensbestanddeel waarop de bepalingen van dit lid van toepassing zijn, belastbaar overeenkomstig de nationale wetgeving van de andere verdragsluitende staat, niettegenstaande de overige bepalingen van het Verdrag.

  • 4. De bepalingen van het derde lid zijn niet van toepassing indien het uit de andere staat verkregen inkomensbestanddeel voortkomt uit of bijkomstig is aan de actieve uitoefening van een bedrijf met behulp van de vaste inrichting (niet zijnde het verrichten, beheren of gewoon in bezit houden van beleggingen voor eigen rekening van de onderneming, tenzij deze activiteiten bestaan uit bank- of verzekeringsactiviteiten of effectenhandel die respectievelijk uitgeoefend worden door een bank, een verzekeringsmaatschappij of een geregistreerd effectenbedrijf).

  • 5. Indien voordelen waarin dit Verdrag voorziet op grond van de bepalingen van het derde lid geweigerd worden ter zake van een inkomensbestanddeel dat werd verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat, mag de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat niettemin deze voordelen toekennen ter zake van dat inkomensbestanddeel, indien die bevoegde autoriteit naar aanleiding van een door die inwoner ingediend verzoek oordeelt dat het toekennen van deze voordelen gerechtvaardigd is, gelet op de redenen waarom die inwoner niet aan de vereisten van dit lid voldeed (zoals het bestaan van verliezen). De bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat waarbij een verzoek uit hoofde van de voorgaande volzin werd ingediend, raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat alvorens een voordeel uit hoofde van het derde lid te weigeren of een verzoek uit hoofde van dit lid in te willigen of af te wijzen.

Artikel 29 Uitbreiding tot andere gebieden
  • 1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot elk van de delen van het Koninkrijk der Nederlanden die niet in Europa zijn gelegen en belastingen heffen die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Een dergelijke uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, tussen de verdragsluitende staten nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling of op andere wijze in overeenstemming met hun grondwettelijke procedures.

  • 2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van dit Verdrag niet met zich dat tevens het Verdrag voor het deel of de delen van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, eindigt.

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 30 Inwerkingtreding

Dit Verdrag treedt in werking op de laatste dag van de maand die volgt op de maand waarin de laatste van de kennisgevingen is ontvangen waarin de onderscheiden verdragsluitende staten elkaar schriftelijk langs diplomatieke weg ervan in kennis hebben gesteld dat de wettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld en de bepalingen ervan zijn van toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken beginnend en belastbare gebeurtenissen die zich voordoen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het Verdrag in werking is getreden.

Artikel 31 Beëindiging
  • 1. Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een verdragsluitende staat wordt beëindigd. Elk van de verdragsluitende staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar, volgend op het vijfde jaar na de datum van inwerkingtreding, kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn:

    • a. met betrekking tot belastingen geheven aan de bron, ter zake van inkomen betaald of verrekend op of na 1 januari in het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de kennisgeving is gedaan;

    • b. met betrekking tot andere belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, voor belastingen verschuldigd voor ieder belastingjaar dat aanvangt op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de kennisgeving wordt gedaan.

  • 2. De verdragsluitende partijen blijven gebonden door de vertrouwelijkheidsbepalingen zoals vervat in artikel 25, tweede lid, ten aanzien van alle uit hoofde van dit Verdrag verkregen informatie.

  • 3. Kennisgeving van beëindiging wordt geacht door een verdragsluitende staat te zijn gedaan op de datum van ontvangst van een dergelijke kennisgeving door de andere verdragsluitende staat.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Bern op 3 juni 2020, in de Engelse taal.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden, HEDDA SAMSON

Voor het Vorstendom Liechtenstein, DORIS FRICK



Protocol bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vorstendom Liechtenstein tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting

Ter zake van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, gesloten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vorstendom Liechtenstein, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.

I. ALGEMEEN

Indien op enig moment na de ondertekening van dit Verdrag een verdragsluitende staat:

  • a. het algemeen wettelijk tarief voor respectievelijk de Liechtensteinse vennootschapsbelasting (Ertragssteuer) of de Nederlandse vennootschapsbelasting dat van toepassing is op in wezen al het inkomen van lichamen die inwoner zijn, verlaagt met als gevolg dat dit tarief onder negen percent komt;

  • b. een vrijstelling van belastingen biedt voor lichamen die inwoner zijn met betrekking tot in wezen al het inkomen uit buitenlandse bron (met inbegrip van interest en royalty’s); of

  • c. wordt geplaatst op bijlage I van de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden op belastinggebied.

plegen de verdragsluitende staten overleg met het oog op wijziging van dit Verdrag teneinde een passende toewijzing van heffingsrechten tussen de verdragsluitende staten te herstellen. Indien er bij dit overleg geen vooruitgang wordt geboekt, kan de andere staat de eerstgenoemde staat er langs diplomatieke weg van in kennis stellen dat hij de bepalingen van de artikelen 10, 11 12, 13, vijfde lid, en artikel 20 niet langer toepast. In dat geval houden de bepalingen van deze artikelen op van kracht te zijn in beide verdragsluitende staten met betrekking tot inkomensbestanddelen verkregen door lichamen die inwoner zijn zes maanden na de datum waarop de andere verdragsluitende staat een schriftelijke publieke kennisgeving doet uitgaan dat hij deze artikelen niet langer toepast.

II. AD ARTIKELEN 2 EN 22

Het is wel te verstaan dat indien een persoon die inwoner is van een verdragsluitende staat, in overeenstemming met dit Verdrag, in Liechtenstein onderworpen is aan vermogensbelasting, de belasting op het nominale inkomen over dit vermogen (Sollertrag) beschouwd wordt als inkomstenbelasting (Erwerbssteuer).

III. AD ARTIKEL 4

Het is wel te verstaan dat in het geval van een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont „enige andere soortgelijke omstandigheid” mede omvat de thuishaven van dat schip.

IV. AD ARTIKELEN 5, 6, 7 EN 13

Het is wel te verstaan dat rechten tot de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de verdragsluitende staat op wiens territoriale zee, en elk gebied buiten en grenzend aan zijn territoriale zee waarin deze staat, in overeenstemming met internationaal recht, rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent, met inbegrip van de zeebodem en ondergrond daarvan, deze rechten van toepassing zijn en dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.

V. AD ARTIKEL 10

De bepalingen van artikel 10, derde lid, zijn niet van toepassing op dividenden betaald door of aan een collectieve beleggingsinstelling.

VI. AD ARTIKELEN 10, 11 EN 12

Indien aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van de artikelen 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

VII. AD ARTIKELEN 10 EN 13

Het is wel te verstaan dat inkomen ontvangen in verband met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of de inkoop van eigen aandelen door een lichaam wordt behandeld als inkomen uit aandelen.

VIII. AD ARTIKEL 14

Het is wel te verstaan dat Nederland niet zal worden belet zijn binnenlandse fictiefloonregeling van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 toe te passen.

IX. AD ARTIKEL 20

Nederland zal niet worden belet om overeenkomstig zijn nationale wetgeving inkomen te belasten met betrekking tot een belang in een vrijgestelde beleggingsinstelling, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot dit inkomen een inwoner is van Liechtenstein, mag de aldus geheven belasting niet meer bedragen dan 15 percent van het brutobedrag van het inkomen.

X. AD ARTIKEL 24

De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen tevens overeenkomen dat ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel 24, de verdragsluitende staat waarin ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een additionele belastingheffing, geen belastingverhogingen, bestuurlijke boetes, interest en kosten zal opleggen met betrekking tot deze additionele belastingheffing.

XI. AD ARTIKEL 25

Het is wel te verstaan dat voor de toepassing van het Verdrag:

  • a. informatie die door een verdragsluitende staat aan de andere verdragsluitende staat wordt verstrekt door laatstgenoemde aan een derde rechtsgebied mag worden verzonden, met inachtneming van de waarborgen van artikel 25 en na voorafgaande toestemming van de eerstgenoemde staat, waar de informatie vandaan kwam; en dat

  • b. persoonsgegevens mogen worden verwerkt en verzonden voor zover nodig voor de uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 25.

XII. AD ARTIKEL 26

De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen overeenkomen onder welke omstandigheden de geheven bijdragen en toegekende voordelen uit hoofde van inkomensgerelateerde regelingen worden aangemerkt als belastingvorderingen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Bern op 3 juni 2020, in de Engelse taal.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden, HEDDA SAMSON

Voor het Vorstendom Liechtenstein, DORIS FRICK


Uitgegeven de achtste september 2020.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. BLOK

Naar boven