29 (2018) Nr. 1

A. TITEL

Investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek van Singapore, anderzijds; (met bijlagen en memoranda van overeenstemming)

Brussel, 19 oktober 2018

Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 013591 in de Verdragenbank.

B. TEKST1)


Investeringsbeschermingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek van Singapore, anderzijds

de Europese Unie (hierna „de Unie” genoemd),

het Koninkrijk België,

de Republiek Bulgarije,

de Tsjechische Republiek,

het Koninkrijk Denemarken,

de Bondsrepubliek Duitsland,

de Republiek Estland,

Ierland,

de Republiek Kroatië,

de Helleense Republiek,

het Koninkrijk Spanje,

de Franse Republiek,

de Italiaanse Republiek,

de Republiek Cyprus,

de Republiek Letland,

de Republiek Litouwen,

het Groothertogdom Luxemburg,

Hongarije,

de Republiek Malta,

het Koninkrijk der Nederlanden,

de Republiek Oostenrijk,

de Republiek Polen,

de Portugese Republiek,

Roemenië,

de Republiek Slovenië,

de Slowaakse Republiek,

de Republiek Finland,

het Koninkrijk Zweden, en

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittanië en Noord-Ierland,

enerzijds, en

de Republiek Singapore (hierna „Singapore” genoemd),

anderzijds,

hierna gezamenlijk „de partijen” genoemd,

Erkennende dat zij een langdurig en sterk partnerschap hebben, dat is gebaseerd op de gemeenschappelijke beginselen en waarden die zijn weergegeven in de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Singapore, anderzijds (hierna „EUSPCA” genoemd), alsmede belangrijke economische, handels- en investeringsbanden, die onder meer tot uiting komen in de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Singapore (hierna de „EUSFTA” genoemd);

Geleid door de wens, consistent met het kader van hun algemene betrekkingen, hun banden verder aan te halen, en ervan overtuigd dat deze overeenkomst een nieuw klimaat voor de verdere ontwikkeling van de wederzijdse investeringen door de partijen tot stand zal brengen;

Erkennende dat deze overeenkomst het streven naar regionale economische integratie aanvult en bevordert;

Vastbesloten hun economische, handels- en investeringsbanden aan te halen met eerbiediging van het doel van een in economisch, sociaal en ecologisch opzicht duurzame ontwikkeling, en invsteringen te bevorderen op een wijze die strookt met hoge beschermingsniveaus voor milieu en werknemers en de desbetreffende internationaal erkende normen en overeenkomsten waarbij zij partij zijn;

Opnieuw bevestigende dat zij gehecht zijn aan de beginselen van duurzame ontwikkeling en transparantie die tot uiting komen in de EUSFTA;

Opnieuw bevestigende dat elk van beide partijen het recht heeft maatregelen vast te stellen en te handhaven die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen op onder meer sociaal, milieu- en veiligheidsgebied alsmede op het gebied van de volksgezondheid en openbare veiligheid en ter bevordering en bescherming van culturele diversiteit;

Opnieuw bevestigende dat zij het Handvest van de Verenigde Naties, ondertekend te San Francisco op 26 juni 1945, en de beginselen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties vastgesteld op 10 december 1948, ten volle onderschrijven;

Erkennende dat transparantie in de internationale handel en investeringen van belang is voor alle betrokkenen;

Voortbouwend op hun respectieve rechten en verplichtingen ingevolge de WTO-Overeenkomst en andere multilaterale, regionale en bilaterale overeenkomsten en akkoorden waarbij zij partij zijn, met name de EUSFTA,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK EEN DOELSTELLING EN ALGEMENE DEFINITIES

Artikel 1.1 Doelstelling

Deze overeenkomst heeft tot doel het investeringsklimaat tussen de partijen te verbeteren volgens de bepalingen van deze overeenkomst.

Artikel 1.2 Definities

Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder:

1. „onder de overeenkomst vallende investering”:

een investering die een onder de overeenkomst vallende investeerder van de ene partij rechtstreeks of onrechtstreeks in eigendom heeft of waarover hij rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap uitoefent op het grondgebied van de andere partij2);

„investering”: elke vorm van activa die de kenmerken van een investering bezit; deze kenmerken zijn onder meer de vastlegging van kapitaal of andere middelen, de verwachting van winst of voordelen, risico-overname of een zekere duur. Investeringen kunnen onder meer de volgende vormen aannemen:

  • a. lichamelijke of onlichamelijke, roerende of onroerende zaken alsook alle andere eigendomsrechten, zoals huur-, hypotheek-, retentie- en pandrechten;

  • b. een onderneming, een filiaal daaronder begrepen, aandelen en andere vormen van deelneming in het aandelenkapitaal van een onderneming, met inbegrip van daarvan afgeleide rechten;

  • c. obligaties, niet-gegarandeerde schuldbekentenissen en leningen alsmede andere schuldbewijzen, met inbegrip van daarvan afgeleide rechten;

  • d. andere financiële activa, met inbegrip van derivaten, futures en opties;

  • e. sleutelklaar-, bouw-, beheers-, productie-, concessie-, inkomstendelings- en andere soortgelijke contracten;

  • f. geldvorderingen of aanspraken op andere activa of op contractuele prestaties met een economische waarde;

  • g. intellectuele-eigendomsrechten3) en goodwill; en

  • h. vergunningen, machtigingen, toestemmingen en soortgelijke rechten toegekend krachtens intern recht, met inbegrip van concessies voor de prospectie, ontginning, winning of exploitatie van natuurlijke hulpbronnen4).

Alle rendement dat wordt geïnvesteerd, wordt als investering beschouwd en elke wijziging van de vorm waarin activa worden geïnvesteerd of geherinvesteerd laat de kwalificatie daarvan als investering onverlet.

2. „onder de overeenkomst vallende investeerder”:

een natuurlijke persoon5) of een rechtspersoon van de ene partij die een investering op het grondgebied van de andere partij heeft verricht;

3. „natuurlijk persoon uit een partij”:

een onderdaan van Singapore of van een van de lidstaten van de Unie volgens hun respectieve wetgeving;

4. „rechtspersoon”:

elke juridische entiteit, naar toepasselijk recht opgericht of anderszins georganiseerd, al dan niet met winstoogmerk, en in eigendom van particulieren of van de overheid, met inbegrip van vennootschappen, trusts, maatschappen, joint ventures, eenmanszaken of verenigingen;

5. „rechtspersoon van de Unie” respectievelijk „rechtspersoon van Singapore”:

een naar het recht van de Unie of een lidstaat van de Unie respectievelijk het recht van Singapore opgerichte rechtspersoon die zijn statutaire zetel, zijn hoofdbestuur6) of zijn hoofdvestiging op het grondgebied van de Unie respectievelijk Singapore heeft. Een rechtspersoon die alleen zijn statutaire zetel of zijn hoofdbestuur op het grondgebied van de Unie respectievelijk Singapore heeft, wordt niet als rechtspersoon van de Unie respectievelijk rechtspersoon van Singapore beschouwd, tenzij hij betrokken is bij omvangrijke zakelijke transacties7) op het grondgebied van de Unie respectievelijk op het grondgebied van Singapore;

6. „maatregel”:

elke wet, regeling, procedure, eis of praktijk;

7. door een partij vastgestelde of gehandhaafde „behandeling” of „maatregel”8):

ook elke behandeling door of maatregel van:

  • a. centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten, en

  • b. niet-gouvernementele instanties bij de uitoefening van door centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten gedelegeerde bevoegdheden;

8. „rendement”:

alle bedragen verkregen uit of door investeringen of herinvesteringen, met inbegrip van winsten, dividenden, kapitaalwinsten, royalty's, rente, betalingen in verband met intellectuele-eigendomsrechten, betalingen in natura en alle andere wettelijke inkomsten;

9. „vrij converteerbare valuta”:

een valuta die op grote schaal op internationale deviezenmarkten verhandeld en bij internationale transacties gebruikt wordt;

10. „vestiging”:
  • a. de oprichting, overname of instandhouding van een rechtspersoon, of

  • b. de oprichting of instandhouding van een filiaal of vertegenwoordiging,

met het oogmerk duurzame economische banden tot stand te brengen of in stand te houden op het grondgebied van een partij met als doel een economische activiteit uit te oefenen;

11. „economische activiteit”:

alle activiteiten van economische aard, behoudens activiteiten die worden uitgeoefend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag, d.w.z. activiteiten die noch op commerciële grondslag, noch in concurrentie met een of meer marktdeelnemers worden uitgeoefend;

12. „EU-partij”:

de Unie of haar lidstaten of de Unie en haar lidstaten binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden zoals deze voortvloeien uit het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

HOOFDSTUK TWEE BESCHERMING VAN INVESTERINGEN

Artikel 2.1 Toepassingsgebied
  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op onder de overeenkomst vallende investeerders en op onder de overeenkomst vallende investeringen die zijn verricht in overeenstemming met het toepasselijke recht, ongeacht of deze investeringen vóór of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst zijn verricht9).

  • 2. Onverminderd de overige bepalingen van deze overeenkomst is artikel 2.3 (Nationale behandeling) niet van toepassing op door een partij toegekende subsidies, waaronder door de overheid gesteunde leningen, borgstellingen en verzekeringen.

  • 3. Artikel 2.3 (Nationale behandeling) is niet van toepassing op:

    • a. de verwerving door overheidsinstanties van goederen of diensten aangekocht voor overheidsdoeleinden en niet met het oog op commerciële wederverkoop of het gebruik bij de levering van goederen of diensten voor commerciële verkoop, of

    • b. audiovisuele diensten;

    • c. activiteiten die op het respectieve grondgebied van de partijen worden uitgevoerd bij de uitoefening van overheidsgezag. In deze overeenkomst wordt onder een bij de uitoefening van overheidsgezag uitgevoerde activiteit verstaan: elke activiteit die noch op commerciële grondslag, noch in concurrentie met een of meer verrichters van activiteiten wordt uitgevoerd.

Artikel 2.2 Investeringen en regelgevingsmaatregelen
  • 1. De partijen herbevestigen hun recht op hun respectieve grondgebied regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen, zoals bescherming van de volksgezondheid, de sociale diensten, het openbaar onderwijs, de veiligheid, het milieu of de openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming, en de bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid.

  • 2. Voor alle duidelijkheid: dat een partij, onder meer door een wijziging van haar wetgeving, regelgeving vaststelt op een wijze die een negatieve uitwerking op een investering heeft of ingrijpt in de verwachtingen van een investeerder, waaronder zijn winstverwachtingen, vormt op zich geen schending van een verplichting uit hoofde van dit hoofdstuk.

  • 3. Voor alle duidelijkheid: het besluit van een partij om een subsidie niet toe te kennen, te verlengen of te handhaven

    • a. wanneer een naar intern recht of bij overeenkomst vastgelegde specifieke verbintenis om die subsidie toe te kennen, te verlengen of te handhaven ontbreekt, of

    • b. wanneer het besluit wordt genomen in overeenstemming met de aan de toekenning, verlenging of handhaving van de subsidie verbonden voorwaarden, indien van toepassing,

    levert geen schending van de bepalingen van dit hoofdstuk op.

  • 4. Voor alle duidelijkheid: niets in dit hoofdstuk mag zodanig worden uitgelegd dat een partij wordt belet de toekenning van een subsidie10) te beëindigen of te verzoeken om terugbetaling daarvan, wanneer een dergelijke maatregel is gelast door een bevoegd gerecht, administratief gerecht of een andere bevoegde autoriteit11), of dat die partij verplicht is de investeerder daarvoor te compenseren.

Artikel 2.3 Nationale behandeling
  • 1. Elk van beide partijen behandelt de onder de overeenkomst vallende investeerders van de andere partij en hun onder de overeenkomst vallende investeringen met betrekking tot de verrichting, het beheer, de uitvoering, het aanhouden, het gebruik, het genot en de verkoop of een andere wijze van vervreemding van hun investeringen in vergelijkbare situaties op haar grondgebied niet minder gunstig dan haar eigen investeerders en hun investeringen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan elk van beide partijen alle maatregelen vaststellen of handhaven met betrekking tot de werking, het beheer, de leiding, de instandhouding, het gebruik, het genot en de verkoop of een andere wijze van vervreemding van een vestiging die niet strijdig zijn met verbintenissen die zijn opgenomen in haar Lijst van specifieke verbintenissen in bijlage 8-A respectievelijk bijlage 8-B bij hoofdstuk 8 (Diensten, vestiging en elektronische handel) van de EUSFTA12), wanneer het bij een dergelijke maatregel gaat om:

    • a. een maatregel die op of vóór de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst is vastgesteld;

    • b. een maatregel als bedoeld onder a), die na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst wordt voortgezet, vervangen of gewijzigd, op voorwaarde dat de maatregel na de voortzetting, vervanging of wijziging niet minder verenigbaar is met lid 1 dan vóór de voortzetting, vervanging of wijziging ervan, of

    • c. een andere maatregel dan als bedoeld onder a) of b), op voorwaarde dat die maatregel niet wordt toegepast ten aanzien van onder de overeenkomst vallende investeringen die op het grondgebied van de partij worden verricht vóórdat die maatregel van kracht wordt, dan wel niet wordt toegepast op een manier waaruit schade of nadeel13) voor die investeringen voortvloeit.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in de leden 1 en 2 kan een partij maatregelen vaststellen of handhaven waarbij de onder de overeenkomst vallende investeerders of de onder de overeenkomst vallende investeringen van de andere partij in vergelijkbare situaties minder gunstig dan haar eigen investeerders of hun investeringen worden behandeld, op voorwaarde dat die maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij op haar grondgebied een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie ten aanzien van de onder de overeenkomst vallende investeerders of de onder de overeenkomst vallende investeringen van de andere partij dan wel een verkapte beperking van de onder de overeenkomst vallende investeringen vormen, wanneer die maatregelen:

    • a. noodzakelijk zijn ter bescherming van de openbare veiligheid of de openbare zeden of voor het handhaven van de openbare orde14);

    • b. noodzakelijk zijn ter bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant;

    • c. betrekking hebben op de instandhouding van niet-duurzame natuurlijke hulpbronnen, mits die maatregelen met beperkingen voor interne investeerders of investeringen gepaard gaan;

    • d. noodzakelijk zijn ter bescherming van nationaal artistiek, historisch of archeologisch erfgoed;

    • e. noodzakelijk zijn voor de handhaving van wet- en regelgeving die niet strijdig is met de bepalingen van dit hoofdstuk, met inbegrip van die betreffende:

      • i. het voorkómen van misleidende of frauduleuze praktijken of op middelen om de gevolgen van de niet-nakoming van contracten te compenseren;

      • ii. het beschermen van de privacy van personen met betrekking tot de verwerking en verspreiding van persoonsgegevens en het beschermen van de vertrouwelijkheid van individuele dossiers en rekeningen;

      • iii. de veiligheid;

    • f. bedoeld zijn om directe belastingen op doeltreffende of billijke wijze15) te kunnen opleggen of innen ten aanzien van investeerders of investeringen van de andere partij.

Artikel 2.4 Norm voor behandeling
  • 1. Elk van beide partijen zorgt overeenkomstig de leden 2 tot en met 6 op haar grondgebied voor eerlijke en billijke behandeling16) alsmede volledige bescherming en veiligheid van de onder de overeenkomst vallende investeringen van de andere partij.

  • 2. Een partij handelt in strijd met de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling als bedoeld in lid 1, wanneer het bij een maatregel of reeks maatregelen gaat om:

    • a. rechtsweigering17) in strafrechtelijke, civiele of administratieve procedures;

    • b. een wezenlijke schending van het recht op een eerlijke rechtsgang;

    • c. kennelijk willekeurig gedrag;

    • d. intimidatie, dwang, misbruik van bevoegdheid of soortgelijk gedrag te kwader trouw.

  • 3. Teneinde uit te maken of de in lid 2 bedoelde verplichting tot eerlijke en billijke behandeling is geschonden, kan een gerecht in voorkomend geval in aanmerking nemen of een partij tegenover een investeerder specifieke of ondubbelzinnige verklaringen18) heeft afgelegd om hem tot de investering aan te zetten, die bij de onder de overeenkomst vallende investeerder een gewettigd vertrouwen heeft gewekt waarop deze redelijkerwijs vertrouwde, maar dat de partij nadien heeft geschonden19).

  • 4. Op verzoek van een partij of op aanbeveling van het Comité evalueren de partijen volgens de wijzigingsprocedure van artikel 4.3 (Wijzigingen) de inhoud van de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling, en onderzoeken zij met name of andere dan de in lid 2 genoemde behandelingen een schending van de verplichting tot eerlijke en billijke behandeling kunnen vormen.

  • 5. Voor alle duidelijkheid: „volledige bescherming en veiligheid” heeft uitsluitend betrekking op de verplichting van een partij om te zorgen voor de fysieke veiligheid van onder de overeenkomst vallende investeerders en investeringen.

  • 6. Een partij die, rechtstreeks of via een in artikel 1.2 (Definities), lid 8, bedoelde entiteit, door middel van een op schrift vastgelegde contractuele verplichting20) een specifieke en expliciete verbintenis is aangegaan jegens een onder de overeenkomst vallende investeerder van de andere partij met betrekking tot diens investering of ten aanzien van een dergelijke onder de overeenkomst vallende investering, mag door middel van uitoefening van haar overheidsgezag de uitvoering van deze verbintenis niet verhinderen of ondermijnen21):

    • a. hetzij opzettelijk,

    • b. hetzij op zodanige wijze dat daardoor het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen in de op schrift vastgelegde contractuele verplichting substantieel wordt aangetast, tenzij zij een redelijke schadeloosstelling toekent om ervoor te zorgen dat de onder de overeenkomst vallende investeerder of investering in dezelfde positie komt te verkeren als wanneer de uitvoering van de verbintenis niet zou zijn verhinderd of ondermijnd.

  • 7. Noch een schending van een andere bepaling van deze overeenkomst, noch een schending van een afzonderlijke internationale overeenkomst, houdt een schending van dit artikel in.

Artikel 2.5 Compensatie van verliezen
  • 1. Onder de overeenkomst vallende investeerders van de ene partij die met betrekking tot hun onder de overeenkomst vallende investeringen op het grondgebied van de andere partij verliezen lijden wegens oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een noodtoestand, opstand of oproer, worden door de laatstbedoelde partij wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere vorm van vergelijk betreft niet minder gunstig behandeld dan de eigen investeerders of de investeerders van een derde land, naar gelang welke behandeling voor de betrokken onder de overeenkomst vallende investeerders gunstiger is.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 wordt onder de overeenkomst vallende investeerders van de ene partij die in een van de in lid 1 bedoelde situaties op het grondgebied van de andere partij verliezen lijden als gevolg van:

    • a. de vordering van hun onder de overeenkomst vallende investering of een deel daarvan door de strijdkrachten of de overheid van de andere partij, of

    • b. de vernietiging van hun onder de overeenkomst vallende investering of een deel daarvan door de strijdkrachten of de overheid van de andere partij, anders dan onder dwang van de omstandigheden,

    door de andere partij restitutie of schadeloosstelling toegekend.

Artikel 2.6 Onteigening22)
  • 1. Geen van beide partijen mag, rechtstreeks of onrechtstreeks, onder de overeenkomst vallende investeringen van onder de overeenkomst vallende investeerders van de andere partij nationaliseren, onteigenen of onderwerpen aan maatregelen met een soortgelijk effect als nationalisatie of onteigening (hierna „onteigening” genoemd), behalve wanneer de onteigening:

    • a. geschiedt ten algemenen nutte;

    • b. geschiedt met inachtneming van een eerlijke rechtsgang;

    • c. niet discriminerend is, en

    • d. geschiedt tegen betaling van snelle, adequate en doeltreffende schadeloosstelling overeenkomstig lid 2.

  • 2. De hoogte van de schadeloosstelling is gelijk aan de billijke marktwaarde die de onder de overeenkomst vallende investering onmiddellijk vóór de publieke bekendmaking van de onteigening of de op handen zijnde onteigening vertegenwoordigt, vermeerderd met rente over de periode tussen de onteigenings- en de betalingsdatum, welke berekend wordt tegen een commercieel, op marktbasis vastgesteld redelijk tarief. Deze schadeloosstelling moet daadwerkelijk uitvoerbaar zijn, vrij kunnen worden overgemaakt overeenkomstig artikel 2.7 (Overmaking) en onverwijld worden uitbetaald.

    De waarderingscriteria voor de bepaling van de billijke marktwaarde kunnen de goingconcernwaarde, de waarde van de activa, inclusief de aangegeven fiscale waarde van lichamelijke zaken, alsmede, in voorkomend geval, andere criteria omvatten.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op de afgifte van dwanglicenties die worden verleend in verband met intellectuele-eigendomsrechten, voor zover die afgifte in overeenstemming is met de TRIPs-overeenkomst.

  • 4. Elke maatregel van onteigening of waardebepaling wordt op verzoek van de onder de overeenkomst vallende investeerders die schade hebben geleden, getoetst door een rechterlijke instantie of andere onafhankelijke autoriteit van de partij die de maatregel neemt.

Artikel 2.7

Overmaking

  • 1. Elk van beide partijen staat toe dat alle overmakingen met betrekking tot een onder de overeenkomst vallende investering zonder beperking of vertraging worden verricht in vrij converteerbare valuta. Die overmakingen omvatten:

    • a. kapitaalinbreng, zoals aanvangskapitaal en extra middelen voor het aanhouden, uitbreiden of verhogen van de onder de overeenkomst vallende investering;

    • b. winsten, dividenden, kapitaalwinsten en ander rendement, opbrengsten uit de verkoop van de onder de overeenkomst vallende investering of een deel daarvan, of opbrengsten uit de gedeeltelijke of gehele liquidatie van de onder de overeenkomst vallende investering;

    • c. uitkeringen van rente en royalty’s, vergoedingen voor beheer en technische steun alsmede andere vormen van vergoedingen;

    • d. betalingen in het kader van een door de onder de overeenkomst vallende investeerder gesloten contract of van zijn onder de overeenkomst vallende investering, met inbegrip van betalingen uit hoofde van een leningsovereenkomst;

    • e. inkomsten en andere bezoldigingen van uit het buitenland aangeworven personeel dat werkzaam is in verband met een onder de overeenkomst vallende investering;

    • f. betalingen op grond van artikel 2.6 (Onteigening) en artikel 2.5 (Compensatie van verliezen);

    • g. betalingen voortvloeiend uit artikel 3.18 (Uitspraken).

  • 2. Niets in dit artikel mag zodanig worden uitgelegd dat een partij wordt belet op billijke en niet-discriminerende wijze toepassing te geven aan haar wettelijke regeling betreffende:

    • a. faillissement, insolventie of crediteurenbescherming;

    • b. de uitgifte van, de handel in of de verhandeling van effecten, futures, opties of derivaten;

    • c. de financiële verslaglegging of registratie met betrekking tot overmakingen, wanneer dat noodzakelijk is ter ondersteuning van de met de rechtshandhaving of financiële regelgeving belaste instanties;

    • d. strafbare feiten;

    • e. waarborgen dat wordt voldaan aan beschikkingen of uitspraken in gerechtelijke of administratieve procedures;

    • f. socialezekerheidsregelingen, wettelijke pensioenregelingen of verplichte spaarregelingen, of

    • g. belastingheffing.

  • 3. Wanneer in uitzonderlijke omstandigheden sprake is van ernstige moeilijkheden of de dreiging daarvan voor het monetaire beleid of het wisselkoersbeleid van een partij, mag de betrokken partij tijdelijk vrijwaringsmaatregelen met betrekking tot overmakingen nemen. Die maatregelen moeten strikt noodzakelijk zijn, zijn in geen geval langer dan zes maanden geldig23) en vormen geen middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen een partij en een derde land in vergelijkbare situaties.

    Een partij die vrijwaringsmaatregelen neemt, stelt de andere partij daarvan onmiddellijk in kennis en legt zo spoedig mogelijk een tijdschema voor de opheffing van deze maatregelen voor.

  • 4. In geval van ernstige problemen of dreigende ernstige problemen op het gebied van de betalingsbalans en de buitenlandse financiële positie kan een partij beperkende maatregelen ten aanzien van overdrachten in verband met investeringen instellen of handhaven.

  • 5. De partijen vermijden de toepassing van beperkende maatregelen als bedoeld in lid 4 zoveel mogelijk. Beperkende maatregelen die krachtens lid 4 worden ingesteld of gehandhaafd, mogen geen discriminerend karakter hebben, zijn van beperkte duur en mogen niet verder gaan dan noodzakelijk is om de moeilijkheden betreffende de betalingsbalans en de buitenlandse financiële positie op te lossen. Zij moeten, naar gelang van het geval, in overeenstemming zijn met de voorwaarden van de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, gedaan te Marrakesh op 15 april 1994 (hierna „WTO-Overeenkomst” genoemd) en de Statuten van het Internationaal Monetair Fonds.

  • 6. Wanneer een partij beperkende maatregelen in de zin van lid 4 instelt of handhaaft of dergelijke maatregelen wijzigt, stelt zij de andere partij daarvan onmiddellijk in kennis.

  • 7. Wanneer beperkingen in de zin van lid 4 worden ingesteld of gehandhaafd, wordt hierover onmiddellijk overleg gevoerd in het Comité. Tijdens dit overleg worden de betalingsbalanspositie van de betrokken partij en de in het kader van lid 4 ingestelde of gehandhaafde beperkingen beoordeeld, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de volgende factoren:

    • a. de aard en omvang van de betalingsbalansmoeilijkheden en de moeilijkheden met betrekking tot de buitenlandse financiële positie;

    • b. de economische positie en de handelssituatie ten opzichte van het buitenland, of

    • c. andere corrigerende maatregelen die genomen kunnen worden.

    Het overleg heeft betrekking op de verenigbaarheid van de beperkende maatregelen met de leden 4 en 5. Alle bevindingen van statistische en andere aard met betrekking tot deviezen, monetaire reserves en de betalingsbalans die van het Internationaal Monetair Fonds (hierna de „IMF” genoemd) afkomstig zijn, worden aanvaard, en de conclusies worden gebaseerd op het oordeel van het IMF over de betalingsbalans en de externe financiële positie van de betrokken partij.

Artikel 2.8 Subrogatie

Indien een partij, of een namens die partij optredende instantie, ten gunste van een van haar investeerders een betaling verricht uit hoofde van een borgstelling, een verzekeringsovereenkomst of een andere vorm van schadevergoeding waartoe zij zich heeft verplicht of die zij heeft toegekend met betrekking tot een investering, erkent de andere partij dat die partij of instantie ten aanzien van die investering in alle rechten treedt, dat alle desbetreffende rechten of titels op die partij of instantie overgaan en dat alle desbetreffende vorderingen aan die partij of instantie worden gecedeerd. De partij of de instantie mag het recht waarin zij is getreden of de vordering die aan haar is gecedeerd, op dezelfde wijze als het oorspronkelijke recht of de oorspronkelijke vordering van de investeerder geldend maken. Dergelijke rechten waarin de partij of een instantie is getreden, mogen met toestemming van de partij of de instantie ook door de investeerder geldend worden gemaakt.

HOOFDSTUK DRIE GESCHILLENBESLECHTING

AFDELING A BESLECHTING VAN GESCHILLEN TUSSEN INVESTEERDERS EN PARTIJEN BIJ OVEREENKOMST
Artikel 3.1 Toepassingsgebied en definities
  • 1. Deze afdeling is van toepassing op geschillen tussen een eiser van de ene partij bij de overeenkomst en de andere partij bij de overeenkomst betreffende een behandeling24) waarvan wordt gesteld dat zij een schending van de bepalingen van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen) vormt die verlies of schade voor de eiser of zijn plaatselijk gevestigde onderneming meebrengt.

  • 2. Voor de toepassing van deze afdeling wordt, tenzij anders aangegeven, verstaan onder:

    a. „partijen bij het geschil”:

    de eiser en de verweerder;

    b. „eiser”:

    een investeerder van een partij bij de overeenkomst die een verzoek overeenkomstig deze afdeling wil indienen of heeft ingediend:

    • i. namens zichzelf; of

    • ii. namens een plaatselijk gevestigde onderneming, zoals gedefinieerd onder c), waarvan hij de eigenaar is of waarover hij zeggenschap heeft25);

    c. „plaatselijk gevestigde onderneming”:

    een rechtspersoon die eigendom is van of onder zeggenschap26) staat van een investeerder van de ene partij bij de overeenkomst en is gevestigd op het grondgebied van de andere partij bij de overeenkomst;

    d. „niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst”:

    hetzij Singapore, wanneer de Unie of een lidstaat van de Unie de verweerder is; hetzij de Unie, wanneer Singapore de verweerder is;

    e. „verweerder”:

    hetzij Singapore; hetzij, voor de EU-partij, de Unie of de lidstaat van de Unie zoals meegedeeld overeenkomstig artikel 3.5 (Bericht van voornemen om geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen); en

    f. „financiering door derden”:

    financiering door een natuurlijke of rechtspersoon die geen partij bij het geschil is maar die een overeenkomst sluit met een partij bij het geschil met het oog op de financiering van alle of een deel van de kosten van de procedure, in ruil voor een aandeel of ander belang in de opbrengst of mogelijke opbrengst van de procedure waarop de partij bij het geschil eventueel aanspraak zal kunnen maken, dan wel bij wijze van donatie of de verstrekking van financiële steun.

Artikel 3.2 Minnelijke schikking

Alle geschillen dienen voor zover mogelijk in der minne te worden geschikt via onderhandelingen en, indien mogelijk, vóór de indiening van een verzoek om overleg overeenkomstig artikel 3.3 (Overleg). Een minnelijke schikking kan te allen tijde worden overeengekomen, ook nadat een geschillenbeslechtingsprocedure op grond van deze afdeling is gestart.

Artikel 3.3 Overleg
  • 1. Wanneer een geschil niet kan worden beslecht overeenkomstig artikel 3.2 (Minnelijke schikking), kan een eiser van de ene partij bij de overeenkomst die schending van de bepalingen van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen) stelt, bij de andere partij bij de overeenkomst een verzoek om overleg indienen.

  • 2. Het verzoek om overleg bevat de volgende informatie:

    • a. de naam en het adres van de eiser en, indien het verzoek wordt ingediend namens een plaatselijk gevestigde onderneming, de naam, het adres en de plaats van oprichting van de plaatselijk gevestigde onderneming;

    • b. de bepalingen van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen) die zouden zijn geschonden;

    • c. de wettelijke en feitelijke basis van het geschil, met inbegrip van de behandeling waarvan wordt gesteld dat zij een schending van de bepalingen van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen) vormt; en

    • d. de gevraagde maatregel(en) en het geraamde verlies of de geraamde schade die de eiser of zijn plaatselijk gevestigde onderneming door die schending zou hebben geleden.

  • 3. Het verzoek om overleg wordt ingediend:

    • a. binnen dertig maanden na de datum waarop de eiser of in voorkomend geval de plaatselijk gevestigde onderneming voor het eerst kennis kreeg of had moeten krijgen van de behandeling waarvan wordt gesteld dat zij een schending van de bepalingen van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen) vormt; of

    • b. indien bij het verstrijken van de onder a) bedoelde termijn nationale rechtsmiddelen zijn aangewend, binnen een jaar na de datum waarop de eiser of in voorkomend geval de plaatselijk gevestigde onderneming de aanwending van die nationale rechtsmiddelen stopzet; en hoe dan ook niet later dan tien jaar na de datum waarop de eiser of in voorkomend geval zijn plaatselijk gevestigde onderneming voor het eerst kennis kreeg of had moeten krijgen van de behandeling waarvan wordt gesteld dat zij een schending van de bepalingen van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen) vormt.

  • 4. Ingeval de eiser binnen achttien maanden na de indiening van het verzoek om overleg geen verzoek overeenkomstig artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht) heeft ingediend, wordt hij geacht zijn verzoek om overleg en een eventueel bericht van het voornemen om het geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen te hebben ingetrokken en afstand te hebben gedaan van zijn recht om het geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen. De bij het overleg betrokken partijen kunnen overeenkomen deze termijn te verlengen.

  • 5. De niet-inachtneming van de in de leden 3 en 4 bedoelde termijnen leidt niet tot de niet-ontvankelijkheid van een verzoek indien de eiser kan aantonen dat hij als gevolg van een opzettelijke handeling van de andere partij bij de overeenkomst niet in staat was een verzoek om overleg in te dienen of het geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen, mits de eiser handelt zodra dit redelijkerwijs mogelijk is.

  • 6. Wanneer het verzoek om overleg betrekking heeft op een vermeende schending van deze overeenkomst door de Unie of door een lidstaat van de Unie, wordt het aan de Unie gezonden.

  • 7. De partijen bij het geschil kunnen in voorkomend geval overleg plegen per videoconferentie of met gebruikmaking van andere hulpmiddelen, zoals in het geval van een eiser die een kleine of middelgrote onderneming is.

Artikel 3.4 Bemiddeling en alternatieve geschillenbeslechting
  • 1. De partijen bij het geschil kunnen te allen tijde, ook vóór de ontvangst van een bericht van het voornemen om het geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen, overeenkomen een beroep te doen op bemiddeling.

  • 2. Beroep op bemiddeling is vrijwillig en laat de rechtspositie van de partijen bij het geschil onverlet.

  • 3. Op het beroep op bemiddeling kunnen de regels van bijlage 6 (Bemiddelingsmechanisme voor geschillen tussen investeerders en partijen) of andere door de partijen bij het geschil overeengekomen regels van toepassing zijn. Alle in bijlage 6 (Bemiddelingsmechanisme voor geschillen tussen investeerders en partijen) vermelde termijnen kunnen met wederzijdse instemming van de partijen bij het geschil worden gewijzigd.

  • 4. De bemiddelaar wordt aangewezen met instemming van de partijen bij het geschil of overeenkomstig artikel 3 (Selectie van de bemiddelaar) van bijlage 6 (Bemiddelingsmechanisme voor geschillen tussen investeerders en partijen). De bemiddelaars voldoen aan de voorschriften van bijlage 7 (Gedragscode voor leden van het Gerecht, leden van de Beroepsinstantie en bemiddelaars).

  • 5. De partijen bij het geschil streven ernaar binnen 60 dagen na de aanwijzing van de bemiddelaar onderling een oplossing overeen te komen.

  • 6. Wanneer de partijen bij het geschil overeenkomen een beroep te doen op bemiddeling, is artikel 3.3 (Overleg), leden 3 en 4, niet van toepassing tussen de datum waarop is overeengekomen een beroep te doen op bemiddeling, en 30 dagen na de datum waarop een van de partijen bij het geschil beslist de bemiddeling te beëindigen via een brief aan de bemiddelaar en de andere partij bij het geschil.

  • 7. Niets in dit artikel belet de partijen bij het geschil een beroep te doen op andere vormen van alternatieve geschillenbeslechting.

Artikel 3.5 Bericht van voornemen om geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen
  • 1. Indien het geschil niet binnen drie maanden na de indiening van het verzoek om overleg kan worden beslecht, kan de eiser een schriftelijk bericht sturen van zijn voornemen om het geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen, met vermelding van de volgende informatie:

    • a. de naam en het adres van de eiser en, indien het verzoek wordt ingediend namens een plaatselijk gevestigde onderneming, de naam, het adres en de plaats van oprichting van de plaatselijk gevestigde onderneming;

    • b. de bepalingen van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen) die zouden zijn geschonden;

    • c. de wettelijke en feitelijke basis van het geschil, met inbegrip van de behandeling waarvan wordt gesteld dat zij een schending van de bepalingen van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen) vormt; en

    • d. de gevraagde maatregel(en) en het geraamde verlies of de geraamde schade die de eiser of zijn plaatselijk gevestigde onderneming door die schending zou hebben geleden.

    Het bericht van het voornemen om het geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen wordt gezonden aan de Unie of aan Singapore, naar gelang het geval.

  • 2. Wanneer een bericht van het voornemen om het geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen aan de Unie is gezonden, bepaalt deze binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het bericht wie de verweerder is. De Unie brengt de eiser onverwijld op de hoogte van haar beslissing dienaangaande, op basis waarvan de eiser een verzoek overeenkomstig artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht) kan indienen.

  • 3. Wanneer geen verweerder is bepaald overeenkomstig lid 2, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    • a. ingeval het bericht van het voornemen om het geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen uitsluitend betrekking heeft op de behandeling door een lidstaat van de Unie, treedt die lidstaat als verweerder op;

    • b. ingeval het bericht van het voornemen om het geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen betrekking heeft op de behandeling door een instelling, orgaan of agentschap van de Unie, treedt de Unie als verweerder op.

  • 4. Wanneer de Unie of een lidstaat als verweerder optreedt, stelt de Unie noch de betrokken lidstaat dat een geschil niet-ontvankelijk is of anderszins dat een geschil ongegrond of een uitspraak ongeldig is, op grond dat de verweerder eigenlijk de Unie en niet de lidstaat moet of had moeten zijn, of omgekeerd.

  • 5. Voor alle duidelijkheid: niets in deze overeenkomst of de toepasselijke geschillenbeslechtingsregels vormt een beletsel voor de uitwisseling van alle op een geschil betrekking hebbende informatie tussen de Unie en de betrokken lidstaat.

Artikel 3.6 Indiening van verzoeken bij het Gerecht
  • 1. Ten vroegste drie maanden na de datum van het overeenkomstig artikel 3.5 (Bericht van voornemen om geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen) toegezonden bericht kan de eiser op grond van een van de volgende geschillenbeslechtingsregels een verzoek indienen bij het Gerecht27):

    • a. het op 18 maart 1965 tot stand gekomen Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten (hierna „Icsid-Verdrag” genoemd), mits zowel de verweerder als de staat van de eiser partij zijn bij het Icsid-Verdrag;

    • b. het Icsid-Verdrag in overeenstemming met de Bepalingen betreffende de opening van aanvullende mogelijkheden voor het verlenen van administratieve diensten bij geschillen door het secretariaat van het Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen (hierna „Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden” genoemd), mits de verweerder of de staat van de eiser partij is bij het Icsid-Verdrag28);

    • c. de arbitragevoorschriften van de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht (Uncitral), of

    • d. enige andere regeling indien de partijen bij het geschil zulks overeenkomen.

  • 2. Lid 1 van dit artikel geldt als instemming van de verweerder om een verzoek in te dienen overeenkomstig deze afdeling. De instemming krachtens lid 1 en de indiening van een verzoek overeenkomstig deze afdeling worden geacht te voldoen aan de voorschriften van:

    • a. hoofdstuk II van het Icsid-Verdrag en de Icsid-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden, wat de schriftelijke instemming van de partijen bij het geschil betreft; en

    • b. artikel II van het op 10 juni 1958 te New York ondertekende Verdrag van de Verenigde Naties over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken (hierna „Verdrag van New York” genoemd) wat een „schriftelijke overeenkomst” betreft.

Artikel 3.7 Voorwaarden voor indiening van verzoek
  • 1. Een verzoek op grond van deze afdeling kan alleen worden ingediend indien:

    • a. de eiser bij het desbetreffende verzoek een schriftelijke verklaring voegt dat hij instemt met geschillenbeslechting overeenkomstig de procedures van deze afdeling en de eiser een van de regels als bedoeld in artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht), lid 1, aanwijst als de regel voor de geschillenbeslechting;

    • b. ten minste zes maanden zijn verstreken sinds de indiening van het verzoek om overleg overeenkomstig artikel 3.3 (Overleg) en ten minste drie maanden zijn verstreken sinds de indiening van het bericht van het voornemen om het geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen overeenkomstig artikel 3.5 (Bericht van voornemen om geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen);

    • c. het door de eiser ingediende verzoek om overleg en het door hem ingediende bericht van het voornemen om het geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen voldoen aan de voorschriften van artikel 3.3 (Overleg), lid 2, respectievelijk artikel 3.5 (Bericht van voornemen om geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen), lid 1;

    • d. over de wettelijke en feitelijke basis van het geschil voorafgaand overleg is gepleegd overeenkomstig artikel 3.3 (Overleg);

    • e. alle maatregelen gevraagd in het verzoek om onderwerping van het geschil aan geschillenbeslechting in de zin van artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht) zijn gebaseerd op de behandeling bedoeld in het bericht van het voornemen om het geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen in de zin van artikel 3.5 (Bericht van voornemen om geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen);

    • f. de eiser:

      • i. elke bij het Gerecht of enige andere nationale of internationale rechter op grond van nationaal of internationaal recht aanhangig gemaakte zaak met betrekking tot dezelfde behandeling als die waarvan wordt gesteld dat zij een schending van de bepalingen van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen) vormt, intrekt,

      • ii. verklaart dat hij in de toekomst geen dergelijke zaak aanhangig zal maken, en

      • iii. verklaart dat hij een uitspraak op grond van deze afdeling niet ten uitvoer zal leggen alvorens die definitief is geworden, en bij een nationale of internationale rechter niet in hoger beroep zal gaan tegen of niet zal verzoeken om toetsing van, vernietiging van, nietigverklaring van, herziening van of inleiding van een andere soortgelijke procedure met betrekking tot een uitspraak op grond van deze afdeling.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1, onder f), wordt met het begrip „eiser” de investeerder en in voorkomend geval de plaatselijk gevestigde onderneming bedoeld. Voorts heeft het begrip „eiser” voor de toepassing van lid 1, onder f), i), ook betrekking op alle personen die rechtstreeks of onrechtstreeks een eigendomsbelang hebben in de investeerder of in voorkomend geval de plaatselijk gevestigde onderneming dan wel onder zeggenschap staan van de investeerder of in voorkomend geval de plaatselijk gevestigde onderneming.

  • 3. Op verzoek van de verweerder verklaart het Gerecht zich onbevoegd indien de eiser de in de leden 1 en 2 bedoelde voorschriften niet in acht neemt of de daarin bedoelde verklaringen niet verstrekt.

  • 4. Lid 1, onder f), belet de eiser niet om vóór de inleiding van een procedure bij of gedurende de behandeling van een zaak door een van de fora voor geschillenbeslechting als bedoeld in artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht) de gerechtelijke of administratieve instanties van de verweerder om voorlopige beschermingsmaatregelen te verzoeken. Voor de toepassing van dit artikel hebben de voorlopige beschermingsmaatregelen uitsluitend ten doel de rechten en belangen van de eiser te beschermen en houden zij geen betaling van schadevergoeding of een oplossing met betrekking tot de grond van het geschil in.

  • 5. Voor alle duidelijkheid: het Gerecht verklaart zich onbevoegd wanneer het geschil is gerezen, of het zeer aannemelijk was dat het zou rijzen, op het tijdstip waarop de eiser de eigendom van of de zeggenschap over de in geschil zijnde investering verkreeg, en het Gerecht op basis van de feiten vaststelt dat de eiser de eigendom van of de zeggenschap over de investering heeft verkregen met als hoofddoel overeenkomstig deze afdeling een verzoek in te dienen. Dit laat eventuele andere voor het Gerecht aangevoerde bezwaren ten aanzien van de bevoegdheid onverlet.

Artikel 3.8 Financiering door derden
  • 1. Een bij het geschil betrokken partij die van derden financiering ontvangt, deelt aan de andere bij het geschil betrokken partij en het Gerecht de naam en het adres van de derde financier mee.

  • 2. Die mededeling geschiedt ten tijde van de indiening van een verzoek of zodra de financiering door derden, naar gelang van het geval, is overeengekomen, gedoneerd of verstrekt.

Artikel 3.9 Gerecht van eerste aanleg
  • 1. Er wordt een Gerecht van eerste aanleg („Gerecht”) ingesteld voor de behandeling van overeenkomstig artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht) ingediende verzoeken.

  • 2. Het Comité wijst bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst zes leden van het Gerecht aan. Met het oog op die aanwijzing:

    • a. draagt de EU-partij twee leden voor;

    • b. draagt Singapore twee leden voor; en

    • c. dragen de EU-partij en Singapore gezamenlijk twee leden voor, die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Unie of van Singapore.

  • 3. Het Comité kan besluiten het aantal leden van het Gerecht met een veelvoud van drie te verhogen of te verlagen. Voor de aanwijzing van extra leden geldt het bepaalde in lid 2.

  • 4. De leden voldoen aan alle gestelde eisen om in hun onderscheiden landen rechterlijke ambten te bekleden of staan bekend als kundige rechtsgeleerden. Zij beschikken over gespecialiseerde kennis of ervaring op het gebied van het internationaal publiekrecht. Het is wenselijk dat zij met name op het gebied van internationaal investeringsrecht, internationaal handelsrecht of geschillenbeslechting in het kader van internationale investerings- of internationale handelsovereenkomsten over deskundigheid beschikken.

  • 5. De leden worden benoemd voor een ambtstermijn van acht jaar. De eerste ambtstermijn van drie van de zes leden die onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze overeenkomst door middel van loting worden aangewezen, bedraagt evenwel twaalf jaar. De ambtstermijn van een lid kan bij het verstrijken ervan bij een besluit van het Comité worden verlengd. Vacatures worden opgevuld zodra zij ontstaan. Een persoon die wordt aangewezen ter vervanging van een persoon wiens ambtstermijn nog niet is geëindigd, oefent het ambt uit voor het resterende gedeelte van de ambtstermijn van zijn of haar voorganger. Een persoon die bij het verstrijken van zijn ambtstermijn zitting heeft in een formatie van het Gerecht kan met toestemming van de president van het Gerecht aanblijven als lid van die formatie totdat de procedures bij die formatie beëindigd zijn, en wordt uitsluitend met het oog daarop geacht lid te blijven van het Gerecht.

  • 6. Een president en een vicepresident van het Gerecht zijn verantwoordelijk voor organisatorische aangelegenheden. Zij worden door middel van loting voor vier jaar aangewezen uit de leden die zijn aangewezen overeenkomstig lid 2, onder c). Zij oefenen het ambt beurtelings uit, aangewezen door middel van loting door de voorzitter van het Comité. De vicepresident vervangt de president bij diens verhindering.

  • 7. Het Gerecht behandelt de zaken in formaties bestaande uit drie leden, van wie telkens één is aangewezen overeenkomstig lid 2, onder a), b) en c). De formatie wordt voorgezeten door het lid dat is aangewezen overeenkomstig lid 2, onder c).

  • 8. Binnen negentig dagen na de indiening van een verzoek overeenkomstig artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht) wijst de president van het Gerecht beurtelings de leden aan die deel uitmaken van de formatie van het Gerecht die de zaak behandelt, waarbij hij erop toeziet dat de samenstelling van elke formatie willekeurig en niet voorspelbaar is, en dat alle leden gelijke kansen hebben om als lid van een formatie te fungeren.

  • 9. Onverminderd lid 7 kunnen de partijen bij het geschil overeenkomen dat een zaak wordt behandeld door één lid. Dat lid wordt door de president van het Gerecht gekozen uit de leden die zijn aangewezen overeenkomstig lid 2, onder c). De verweerder neemt een daartoe strekkend verzoek van de eiser in welwillende overweging, in het bijzonder wanneer de eiser een kleine of middelgrote onderneming is of wanneer de gevorderde schadeloosstelling of schadevergoeding betrekkelijk gering is. Een dergelijk verzoek wordt tegelijk met het verzoek overeenkomstig artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht) ingediend.

  • 10. Het Gerecht stelt zijn eigen werkmethoden vast.

  • 11. De leden van het Gerecht zorgen ervoor dat zij beschikbaar zijn en in staat zijn om de in deze afdeling beschreven taken uit te voeren.

  • 12. Om hun beschikbaarheid te waarborgen, ontvangen de leden een maandelijks voorschot waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij besluit van het Comité. De president van het Gerecht en in voorkomend geval de vicepresident ontvangen voor elke dag dat zij overeenkomstig deze afdeling de functie van president van het Gerecht uitoefenen een dagvergoeding die gelijk is aan de dagvergoeding die krachtens artikel 3.10 (Beroepsinstantie), lid 11, wordt vastgesteld.

  • 13. Het voorschot en de dagvergoedingen die de president en de vicepresident van het Gerecht ontvangen wanneer zij overeenkomstig deze afdeling de functie van president van het Gerecht vervullen, worden door beide partijen bij de overeenkomst voor gelijke delen gestort op een rekening die wordt beheerd door het secretariaat van het Icsid. Betaalt één van de partijen bij de overeenkomst het voorschot of de dagvergoedingen niet, dan kan de andere partij bij de overeenkomst ervoor kiezen die te betalen. Dergelijke achterstallige betalingen door een partij bij de overeenkomst blijven verschuldigd, met passende rentevergoeding.

  • 14. Tenzij het Comité een besluit neemt op grond van lid 15, worden de andere honoraria en kostenvergoedingen van de leden van het Gerecht die zitting hebben in een formatie vastgesteld overeenkomstig artikel 14, lid 1, van het administratief en financieel reglement van het Icsid-Verdrag zoals dit geldt op de datum van indiening van het verzoek en door het Gerecht overeenkomstig artikel 3.21 (Kosten) verdeeld over de partijen bij het geschil.

  • 15. Bij besluit van het Comité kunnen het voorschot en andere honoraria en kostenvergoedingen permanent worden omgezet in een reguliere bezoldiging. In dat geval fungeren de leden voltijds en stelt het Comité hun salaris en daarmee verband houdende organisatorische maatregelen vast. In dat geval mogen de leden geen andere beroepswerkzaamheid verrichten, al dan niet tegen beloning, tenzij de president van het Gerecht dit bij uitzondering toestaat.

  • 16. Het secretariaat van het Icsid treedt op als secretariaat voor het Gerecht en verleent het passende ondersteuning. De kosten voor die ondersteuning worden door het Gerecht overeenkomstig artikel 3.21 (Kosten) verdeeld over de partijen bij het geschil.

Artikel 3.10 Beroepsinstantie
  • 1. Er wordt een permanente Beroepsinstantie ingesteld die hogere beroepen tegen voorlopige uitspraken van het Gerecht behandelt.

  • 2. Het Comité wijst bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst zes leden van de Beroepsinstantie aan. Met het oog op die aanwijzing:

    • a. draagt de EU-partij twee leden voor;

    • b. draagt Singapore twee leden voor; en

    • c. dragen de EU-partij en Singapore gezamenlijk twee leden voor, die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Unie of van Singapore.

  • 3. Het Comité kan besluiten het aantal leden van de Beroepsinstantie met een veelvoud van drie te verhogen of te verlagen. Voor de aanwijzing van extra leden geldt het bepaalde in lid 2.

  • 4. De leden van de Beroepsinstantie voldoen aan alle gestelde eisen om in hun onderscheiden landen de hoogste rechterlijke ambten te bekleden of staan bekend als kundige rechtsgeleerden. Zij beschikken over gespecialiseerde kennis of ervaring op het gebied van het internationaal publiekrecht. Het is wenselijk dat zij met name op het gebied van internationaal investeringsrecht, internationaal handelsrecht of geschillenbeslechting in het kader van internationale investerings- of internationale handelsovereenkomsten over deskundigheid beschikken.

  • 5. De leden van de Beroepsinstantie worden benoemd voor een ambtstermijn van acht jaar. De eerste ambtstermijn van drie van de zes leden die onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze overeenkomst door middel van loting worden aangewezen, bedraagt evenwel twaalf jaar. De ambtstermijn van een lid kan bij het verstrijken ervan bij besluit van het Comité worden verlengd. Vacatures worden opgevuld zodra zij ontstaan. Een persoon die wordt aangewezen ter vervanging van een persoon wiens ambtstermijn nog niet is geëindigd, oefent het ambt uit voor het resterende gedeelte van de ambtstermijn van zijn of haar voorganger. Een persoon die bij het verstrijken van zijn ambtstermijn zitting heeft in een formatie van de Beroepsinstantie kan met toestemming van de president van de Beroepsinstantie aanblijven als lid van die formatie totdat de procedures bij die formatie beëindigd zijn, en wordt uitsluitend met het oog daarop geacht lid te blijven van de Beroepsinstantie.

  • 6. Een president en een vicepresident van de Beroepsinstantie zijn verantwoordelijk voor organisatorische aangelegenheden. Zij worden door middel van loting voor vier jaar aangewezen uit de leden van de Beroepsinstantie die zijn aangewezen overeenkomstig lid 2, onder c). Zij oefenen het ambt beurtelings uit, aangewezen door middel van loting door de voorzitter van het Comité. De vicepresident vervangt de president bij diens verhindering.

  • 7. De Beroepsinstantie behandelt de zaken in formaties bestaande uit drie leden, van wie telkens één is aangewezen overeenkomstig lid 2, onder a), b) en c). De formatie wordt voorgezeten door het lid dat is aangewezen overeenkomstig lid 2, onder c).

  • 8. De president van de Beroepsinstantie wijst beurtelings de leden aan die deel uitmaken van de formatie van de Beroepsinstantie die het hoger beroep behandelt, waarbij hij erop toeziet dat de samenstelling van elke formatie willekeurig en niet voorspelbaar is, en dat alle leden gelijke kansen hebben om als lid van een formatie te fungeren.

  • 9. De Beroepsinstantie stelt zijn eigen werkmethoden vast.

  • 10. De leden van de Beroepsinstantie zorgen ervoor dat zij beschikbaar zijn en in staat zijn om de in deze afdeling beschreven taken uit te voeren.

  • 11. Om hun beschikbaarheid te waarborgen, ontvangen de leden een maandelijks voorschot en een dagvergoeding voor elke dag dat zij als lid fungeren; de hoogte daarvan wordt vastgesteld bij besluit van het Comité. De president van de Beroepsinstantie en in voorkomend geval de vicepresident ontvangen voor elke dag dat zij overeenkomstig deze afdeling de functie van president van de Beroepsinstantie uitoefenen een dagvergoeding.

  • 12. Het voorschot en de dagvergoedingen die de president en de vicepresident van de Beroepsinstantie ontvangen wanneer zij overeenkomstig deze afdeling de functie van president van de Beroepsinstantie vervullen, worden door beide partijen bij de overeenkomst voor gelijke delen gestort op een rekening die wordt beheerd door het secretariaat van het Icsid. Betaalt één van de partijen bij de overeenkomst het voorschot of de dagvergoedingen niet, dan kan de andere partij bij de overeenkomst ervoor kiezen die te betalen. Dergelijke achterstallige betalingen door een partij bij de overeenkomst blijven verschuldigd, met passende rentevergoeding.

  • 13. Bij besluit van het Comité kunnen het voorschot en de dagvergoedingen permanent worden omgezet in een reguliere bezoldiging. In dat geval fungeren de leden van de Beroepsinstantie voltijds en stelt het Comité hun salaris en daarmee verband houdende organisatorische maatregelen vast. In dat geval mogen de leden van de Beroepsinstantie geen andere beroepswerkzaamheid verrichten, al dan niet tegen beloning, tenzij van deze bepaling door de president van de Beroepsinstantie bij uitzondering afwijking is toegestaan.

  • 14. Het secretariaat van het Icsid treedt op als secretariaat voor de Beroepsinstantie en verleent het passende ondersteuning. De kosten voor die ondersteuning worden door het Gerecht overeenkomstig artikel 3.21 (Kosten) verdeeld over de partijen bij het geschil.

Artikel 3.11 Ethische code
  • 1. De leden van het Gerecht en van de Beroepsinstantie worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden. Zij zijn niet verbonden aan enige overheid29) en zij nemen inzonderheid geen instructies van enige overheid of organisatie aan met betrekking tot het voorwerp van het geschil. Zij nemen niet deel aan de behandeling van geschillen die rechtstreeks of onrechtstreeks tot een belangenconflict zouden kunnen leiden. Daarbij voldoen zij aan de voorschriften van bijlage 7 (Gedragscode voor leden van het Gerecht, leden van de Beroepsinstantie en bemiddelaars). Daarnaast treden zij na hun aanwijzing niet op als raadsman of als door een partij bij het geschil aangewezen deskundige of getuige in het kader van lopende of nieuwe investeringsgeschillen uit hoofde van deze of enige andere internationale overeenkomst of nationaal recht.

  • 2. Wanneer een partij bij het geschil van mening is dat een lid in een belangenconflict verkeert, zendt zij de president van het Gerecht of de president van de Beroepsinstantie, naar gelang van het geval, een bericht van wraking van dat lid. Het bericht van wraking wordt verzonden binnen vijftien dagen na de datum waarop de samenstelling van de formatie van het Gerecht of de Beroepsinstantie is meegedeeld aan de partij bij het geschil, dan wel binnen vijftien dagen na de datum waarop de partij bij het geschil kennis heeft gekregen van de relevante feiten, indien die redelijkerwijs niet bekend konden zijn geweest op het tijdstip van de samenstelling van de formatie. In het bericht van wraking worden de gronden voor wraking vermeld.

  • 3. Indien het gewraakte lid er binnen vijftien dertig dagen na de datum van het bericht van wraking voor kiest zijn functie in de formatie niet neer te leggen, neemt de president van het Gerecht, respectievelijk de president van de Beroepsinstantie, na de partijen bij het geschil te hebben gehoord en na het lid in de gelegenheid te hebben gesteld opmerkingen in te dienen, binnen 45 dagen na ontvangst van het bericht van wraking een besluit en stelt hij de partijen bij het geschil en de andere leden van de formatie daarvan onverwijld in kennis.

  • 4. Over de wraking van de president van het Gerecht als lid van een formatie beslist de president van de Beroepsinstantie, en omgekeerd.

  • 5. De partijen bij de overeenkomst kunnen op grond van een met redenen omklede aanbeveling van de president van de Beroepsinstantie, bij besluit van het Comité, een lid van het Gerecht of van de Beroepsinstantie van zijn mandaat ontheffen wanneer zijn of haar gedrag in strijd is met de in lid 1 bedoelde verplichtingen en onverenigbaar is met de voortzetting van het mandaat van lid van het Gerecht of van de Beroepsinstantie. Indien wordt gesteld dat het gedrag in kwestie dat is van de president van de Beroepsinstantie, doet de president van het Gerecht de met redenen omklede aanbeveling. Artikel 3.9 (Gerecht van eerste aanleg), lid 5, en artikel 3.10 (Beroepsinstantie), lid 5, zijn van overeenkomstige toepassing voor het opvullen van vacatures die op grond van dit lid ontstaan.

Artikel 3.12 Multilateraal geschillenbeslechtingsmechanisme

De partijen bij de overeenkomst streven onderling en samen met andere belanghebbende handelspartners naar de oprichting van een multilateraal investeringsgerecht en de instelling van een multilaterale beroepsmogelijkheid voor de beslechting van internationale investeringsgeschillen. Bij de instelling van een dergelijke multilaterale beroepsmogelijkheid neemt het Comité in overweging of een besluit moet worden genomen waarin wordt bepaald dat investeringsgeschillen in het kader van deze afdeling zullen worden beslecht met toepassing van die multilaterale beroepsmogelijkheid, en waarin wordt voorzien in passende overgangsregelingen.

Artikel 3.13 Toepasselijk recht en regels voor uitlegging
  • 1. Het Gerecht beslist of de in geschil zijnde behandeling een schending van een verplichting uit hoofde van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen) vormt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 3 past het Gerecht deze overeenkomst toe zoals uitgelegd overeenkomstig het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht en andere regels en beginselen van internationaal recht die in de betrekkingen tussen de partijen bij de overeenkomst van toepassing zijn30).

  • 3. Wanneer ernstige bezorgdheid rijst over uitleggingskwesties die van invloed kunnen zijn op aangelegenheden in verband met deze overeenkomst, kan het Comité overeenkomstig artikel 4.1 (Comité), lid 4, onder f), uitleggingen van bepalingen van deze overeenkomst geven. Een door het Comité gegeven uitlegging is bindend voor het Gerecht en de Beroepsinstantie; uitspraken stroken met het desbetreffende besluit. Het Comité kan beslissen dat een uitlegging met ingang van een specifieke datum bindend karakter heeft.

Artikel 3.14 Kennelijk oneigenlijke verzoeken
  • 1. De verweerder kan, uiterlijk 30 dagen na de instelling van een formatie van het Gerecht overeenkomstig artikel 3.9 (Gerecht van eerste aanleg) en in elk geval vóór de eerste zitting van de formatie van het Gerecht, de exceptie opwerpen dat een verzoek kennelijk oneigenlijk is.

  • 2. De verweerder geeft de gronden voor de exceptie zo nauwkeurig mogelijk aan.

  • 3. Nadat het Gerecht de partijen bij het geschil in de gelegenheid heeft gesteld om hun opmerkingen over de exceptie te maken, neemt het op de eerste zitting van de formatie van het Gerecht of snel daarna een besluit over de exceptie of doet het voorlopig uitspraak op de exceptie.

  • 4. Deze procedure en elke beslissing van het Gerecht laten het recht van een verweerder om overeenkomstig artikel 3.15 (Rechtens ongegronde verzoeken) of tijdens de procedure aan te voeren dat een verzoek rechtens ongegrond is alsook de bevoegdheid van het Gerecht om vóór de behandeling ten principale andere excepties te onderzoeken, onverlet.

Artikel 3.15 Rechtens ongegronde verzoeken
  • 1. Onverminderd de bevoegdheid van het Gerecht om vóór de behandeling ten principale andere excepties te onderzoeken en onverminderd het recht van de verweerder om op elk gepast tijdstip andere excepties op te werpen, onderzoekt het Gerecht vóór de behandeling ten principale en doet het vóór de behandeling ten principale uitspraak op elke door de verweerder opgeworpen exceptie dat ten aanzien van een overeekomstig artikel 3.6 (indiending van verzoeken bij het Gerecht) ingediend verzoek, of enig onderdeel daarvan, rechtens geen voor de eiser gunstige uitspraak krachtens deze afdeling kan worden gedaan, ook indien de vermeende feiten geacht worden juist te zijn. Het Gerecht kan ook andere relevante, niet in geschil zijnde feiten in aanmerking nemen.

  • 2. Een exceptie in de zin van lid 1 wordt zo snel mogelijk na de instelling van de formatie van het Gerecht bij het Gerecht opgeworpen, en in ieder geval niet later dan de door het Gerecht vastgestelde datum waarop de verweerder zijn contramemorie of verweerschrift moet indienen dan wel, in geval van een wijziging van het verzoek, de door het Gerecht vastgestelde datum waarop de verweerder zijn antwoord op de wijziging moet indienen. Een exceptie in de zin van lid 1 kan niet worden opgeworpen zolang de procedure uit hoofde van artikel 3.14 (Kennelijk oneigenlijke verzoeken) aanhangig is, tenzij het Gerecht toestemming verleent een exceptie krachtens dit artikel op te werpen, na terdege rekening te hebben gehouden met de omstandigheden van het geval.

  • 3. Na ontvangst van een exceptie in de zin van lid 1 en tenzij het van oordeel is dat de exceptie kennelijk ongegrond is, schorst het Gerecht de procedure ten gronde, stelt het een tijdschema voor het onderzoek van de exceptie op dat is afgestemd op de tijdschema's die het voor het onderzoek van eventuele andere preliminaire kwesties heeft opgesteld, en neemt het een besluit over of doet het voorlopig uitspraak op de exceptie, met opgave van redenen.

Artikel 3.16 Transparantie van procedure

Bijlage 8 (Regels inzake de toegang van het publiek tot documenten en zittingen en de mogelijkheid voor derden om opmerkingen in te dienen) is van toepassing op onder deze afdeling vallende geschillen.

Artikel 3.17 Niet bij geschil betrokken partij bij overeenkomst
  • 1. Het Gerecht aanvaardt mondelinge of schriftelijke opmerkingen van de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst over kwesties in verband met verdragsuitlegging, of kan deze partij na overleg met de partijen bij het geschil om haar mondelinge of schriftelijke opmerkingen daarover verzoeken.

  • 2. Het Gerecht verbindt geen conclusies aan het feit dat geen opmerkingen zijn ingediend of geen gevolg is gegeven aan een verzoek overeenkomstig lid 1.

  • 3. Het Gerecht ziet erop toe dat eventuele opmerkingen de procedure niet verstoren of onnodig bemoeilijken dan wel een van de partijen bij het geschil op onbillijke wijze benadelen.

  • 4. Het Gerecht ziet er tevens op toe dat de partijen bij het geschil een redelijke termijn wordt gegeven om hun opmerkingen in te dienen over eventuele opmerkingen van de niet bij het geschil betrokken partij.

Artikel 3.18 Uitspraken
  • 1. Wanneer het Gerecht beslist dat de behandeling die in geschil is, een verplichting op grond van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen) schendt, kan het uitsluitend, afzonderlijk dan wel in combinatie31):

    • a. een financiële schadevergoeding, vermeerderd met eventueel toepasselijke rente, toekennen; en

    • b. de teruggave van eigendom gelasten, op voorwaarde dat de verweerder over de mogelijkheid beschikt om in plaats daarvan een financiële schadevergoeding, vermeerderd met eventueel toepasselijke rente, zoals door het Gerecht overeenkomstig hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen) bepaald, te betalen.

  • 2. De financiële schadevergoeding mag niet meer bedragen dan het verlies dat de eiser of, in voorkomend geval, de plaatselijk gevestigde onderneming van de eiser heeft geleden door de schending van de betrokken bepalingen van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen), verminderd met de eventueel reeds door de betrokken partij bij de overeenkomst betaalde schadevergoeding of compensatie. Het Gerecht kent geen punitieve schadevergoeding toe.

  • 3. Wanneer het geschil namens een plaatselijk gevestigde onderneming aanhangig is gemaakt, is de uitspraak tot deze onderneming gericht.

  • 4. In de regel geeft het Gerecht een voorlopige uitspraak binnen 18 maanden na de datum waarop het verzoek is ingediend. Als het Gerecht van oordeel is dat het zijn voorlopige uitspraak niet binnen 18 maanden kan geven, deelt het de partijen bij het geschil schriftelijk de redenen voor de vertraging mee, alsmede een raming van de termijn waarbinnen het zijn voorlopige uitspraak zal geven. Een voorlopige uitspraak wordt definitief indien 90 dagen zijn verstreken en geen van de partijen bij het geschil tegen de uitspraak hoger beroep heeft ingesteld bij de Beroepsinstantie.

Artikel 3.19 Beroepsprocedure
  • 1. Elke partij bij het geschil kan binnen 90 dagen na de datum van een voorlopige uitspraak hoger beroep daartegen instellen bij de Beroepsinstantie. De gronden voor hoger beroep zijn:

    • a. dat het Gerecht het toepasselijke recht onjuist heeft uitgelegd of toegepast;

    • b. dat het Gerecht de feiten, met inbegrip van het desbetreffende interne recht, kennelijk onjuist heeft beoordeeld; of

    • c. de in artikel 52 van het Icsid-Verdrag genoemde gronden voor zover zij niet onder a) of b) vallen.

  • 2. Indien de beroepsinstantie het hoger beroep afwijst, wordt de voorlopige uitspraak definitief. De Beroepsinstantie kan het hoger beroep ook versneld afwijzen wanneer duidelijk is dat het beroep kennelijk ongegrond is; in dat geval wordt de voorlopige uitspraak definitief.

  • 3. Als het hoger beroep gegrond is, wijzigt of vernietigt de beroepsinstantie de juridische bevindingen en conclusies in de voorlopige uitspraak geheel of ten dele. De Beroepsinstantie verwijst de zaak terug naar het Gerecht, waarbij zij preciseert hoe zij de desbetreffende bevindingen en conclusies van het Gerecht heeft gewijzigd of vernietigd. Het Gerecht is gebonden aan de bevindingen en conclusies van de Beroepsinstantie en herziet, na in voorkomend geval de partijen bij het geschil te hebben gehoord, dienovereenkomstig zijn voorlopige uitspraak. Het Gerecht tracht zijn herziene uitspraak te geven binnen 90 dagen nadat de zaak ernaar terugverwezen is.

  • 4. In de regel duurt de procedure in hoger beroep niet langer dan 180 dagen vanaf de datum waarop een partij bij het geschil formeel kennis geeft van haar besluit om hoger beroep in te stellen tot de datum waarop de Beroepsinstantie haar beslissing bekendmaakt. Als de Beroepsinstantie van oordeel is dat zij haar beslissing niet binnen 180 dagen kan nemen, deelt zij de partijen bij het geschil schriftelijk de redenen voor de vertraging mee, alsmede een raming van de termijn waarbinnen zij haar beslissing zal nemen. De procedure duurt in geen geval langer dan 270 dagen.

  • 5. Een partij bij het geschil die hoger beroep instelt, stelt zekerheid voor de kosten van het hoger beroep. De partij bij het geschil stelt ook enige andere zekerheid die de Beroepsinstantie gelast.

  • 6. Artikel 3.8 (Financiering door derden), Bijlage 8 (Regels inzake de toegang van het publiek tot documenten en zittingen en de mogelijkheid voor derden om opmerkingen in te dienen), artikel 3.17 (Niet bij geschil betrokken partij bij overeenkomst) en artikel 3.21 (Kosten) zijn van overeenkomstige toepassing op de procedure in hoger beroep.

Artikel 3.20 Schadeloosstelling of andere vorm van compensatie

De verweerder mag niet bij wijze van verweer, tegenvordering of compensatierecht dan wel om enige andere reden aanvoeren, en het Gerecht mag niet als zodanig aanvaarden, dat de eiser met betrekking tot de volledige of een deel van de schadevergoeding die in een in het kader van deze afdeling voorgelegd geschil wordt gevorderd, uit hoofde van een verzekerings- of borgstellingsovereenkomst een schadeloosstelling of andere vorm van compensatie heeft of zal ontvangen.

Artikel 3.21 Kosten
  • 1. Het Gerecht verwijst de in het ongelijk gestelde partij bij het geschil in de kosten van de procedure. In uitzonderlijke omstandigheden kan het Gerecht, indien het zulks in de omstandigheden van het geval passend acht, de kosten over de partijen bij het geschil verdelen.

  • 2. Andere redelijke kosten, met inbegrip van de kosten in verband met vertegenwoordiging in rechte en rechtsbijstand, worden gedragen door de in het ongelijk gestelde partij, tenzij het Gerecht zulks in de omstandigheden van het geval niet passend acht.

  • 3. Wordt het verzoek slechts op bepaalde onderdelen toegewezen, dan vindt de verwijzing in de kosten plaats naar evenredigheid van het aantal of de omvang van de onderdelen waarop het verzoek is toegewezen.

  • 4. Wordt een verzoek in zijn geheel dan wel op een of meer onderdelen afgewezen op grond van artikel 3.14 (Kennelijk oneigenlijke verzoeken) of artikel 3.15 (Rechtens ongegronde verzoeken), dan verwijst het Gerecht de in het ongelijk gestelde partij bij het geschil in alle kosten in verband met (die onderdelen van) het verzoek, waaronder de kosten van de procedure en andere redelijke kosten, met inbegrip van de kosten in verband met vertegenwoordiging in rechte en rechtsbijstand.

  • 5. Het Comité neemt de vaststelling van aanvullende voorschriften inzake honoraria in overweging teneinde een maximum te bepalen van de kosten in verband met vertegenwoordiging in rechte en rechtsbijstand die moeten worden gedragen door bepaalde categorieën in het ongelijk gestelde partijen. In het kader van dergelijke aanvullende voorschriften worden de financiële middelen van eisers die natuurlijke personen of kleine of middelgrote ondernemingen zijn in aanmerking genomen. Het Comité streeft ernaar die aanvullende voorschriften uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst vast te stellen.

Artikel 3.22 Tenuitvoerlegging van uitspraken
  • 1. Een uitspraak op grond van deze afdeling is slechts afdwingbaar als zij definitief is geworden overeenkomstig artikel 3.18 (Uitspraak), lid 4, artikel 3.19 (Beroepsprocedure), lid 2, of artikel 3.19 (Beroepsprocedure), lid 3. Een overeenkomstig deze afdeling gedane definitieve uitspraak is bindend voor de partijen bij het geschil en is niet vatbaar voor hoger beroep, toetsing, vernietiging, nietigverklaring of enig ander rechtsmiddel32).

  • 2. Elke partij bij de overeenkomst erkent een op grond van deze overeenkomst gegeven uitspraak als bindend en legt de geldelijke verplichting op haar grondgebied ten uitvoer alsof het een definitieve beslissing van een rechterlijke instantie in die partij was.

  • 3. De tenuitvoerlegging van de uitspraak is onderworpen aan de wettelijke regeling betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen of uitspraken die geldt op de plaats waar om de tenuitvoerlegging wordt verzocht.

  • 4. Voor alle duidelijkheid: artikel 4.11 (Geen rechtstreekse werking) van hoofdstuk vier (Institutionele, algemene en slotbepalingen) belet niet dat uitspraken op grond van deze afdeling worden erkend, ten uitvoer gelegd of afgedwongen.

  • 5. Voor de toepassing van artikel I van het Verdrag van New York is een definitieve uitspraak overeenkomstig deze afdeling een arbitrale uitspraak die verband houdt met een geschil dat geacht wordt voort te vloeien uit een handelsrechtelijke betrekking of een handelstransactie.

  • 6. Voor alle duidelijkheid en behoudens lid 1: wanneer een geschil overeenkomstig artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht), lid 1, onder a), aan geschillenbeslechting is onderworpen, geldt een definitieve uitspraak op grond van deze afdeling als een uitspraak in de zin van afdeling 6 van hoofdstuk IV van het Icsid-Verdrag.

Artikel 3.23 Rol van partijen bij overeenkomst
  • 1. Geen van beide partijen bij de overeenkomst mag diplomatieke bescherming verlenen of een internationale vordering instellen met betrekking tot een geschil dat door een van haar investeerders en de andere partij bij de overeenkomst in onderlinge overeenstemming aan geschillenbeslechting in het kader van deze afdeling zal worden onderworpen of is onderworpen, tenzij de andere partij bij de overeenkomst de in dat geschil gedane uitspraak niet heeft geëerbiedigd of daaraan niet heeft voldaan. Voor de toepassing van dit lid omvat „diplomatieke bescherming” geen informele diplomatieke uitwisselingen die uitsluitend tot doel hebben de beslechting van het geschil te vergemakkelijken.

  • 2. Voor alle duidelijkheid: lid 1 sluit niet uit dat een partij bij de overeenkomst in verband met een algemeen toepasselijke maatregel een beroep kan doen op geschillenbeslechtingsprocedures krachtens hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst) ook indien wordt gesteld dat die maatregel de overeenkomst heeft geschonden met betrekking tot een specifieke investering ten aanzien waarvan een procedure is ingeleid overeenkomstig artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht) laat artikel 3.17 (Niet bij geschil betrokken partij bij overeenkomst) onverlet.

Artikel 3.24 Voeging
  • 1. Wanneer in twee of meer overeenkomstig artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht) afzonderlijk ingediende verzoeken dezelfde rechtsvraag of feitelijke vraag aan de orde is en die verzoeken uit dezelfde gebeurtenissen of omstandigheden voortvloeien, kan een partij bij het geschil verzoeken om de samenstelling van een afzonderlijke formatie van het Gerecht („formatie die uitspraak over de voeging doet”) en vragen dat die formatie een voegingsbeschikking geeft, op voorwaarde dat:

    • a. alle partijen bij het geschil tot wie de voegingsbeschikking gericht zal zijn, toestemming verlenen voor de voeging; in dit geval dienen de partijen bij het geschil een gemeenschappelijk verzoek in overeenkomstig lid 3, of of

    • b. de leden 2 tot en met 12 worden nageleefd, indien de voegingsbeschikking tot slechts één verweerder gericht zal zijn.

  • 2. Een partij bij het geschil die om voeging verzoekt, zendt eerst een kennisgeving aan de andere partijen bij het geschil tot wie de voegingsbeschikking gericht zal zijn. In deze kennisgeving wordt het volgende vermeld:

    • a. de naam en het adres van alle partijen bij het geschil tot wie de voegingsbeschikking gericht zal zijn;

    • b. de verzoeken, of onderdelen daarvan, waarop de voegingsbeschikking betrekking zal hebben, en

    • c. de gronden voor het verzoek om voeging.

    De partijen bij het geschil streven ernaar overeenstemming te bereiken over de gevraagde voegingsbeschikking en over de toepasselijke geschillenbeslechtingsregels.

  • 3. Indien de in lid 2 bedoelde partijen bij het geschil niet binnen 30 dagen na de kennisgeving overeenstemming bereiken over de voeging, kan een van de partijen bij het geschil op grond van de leden 3 tot en met 7 verzoeken om een voegingsbeschikking. Het verzoek wordt schriftelijk meegedeeld aan de president van het Gerecht en aan alle partijen bij het geschil tot wie de voegingsbeschikking gericht zal zijn. In dat verzoek wordt het volgende vermeld:

    • a. de naam en het adres van alle partijen bij het geschil tot wie de voegingsbeschikking gericht zal zijn;

    • b. de verzoeken, of onderdelen daarvan, waarop de voegingsbeschikking betrekking zal hebben, en

    • c. de gronden voor het verzoek om voeging.

    Wanneer de partijen bij het geschil overeenstemming hebben bereikt over de voeging van de verzoeken, dienen zij een gemeenschappelijk verzoek bij de president van het Gerecht in overeenkomstig dit lid.

  • 4. Tenzij de president van het Gerecht binnen 30 dagen na ontvangst van een verzoek krachtens lid 3 vaststelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is, wordt overeenkomstig artikel 3.9 (Gerecht van eerste aanleg), lid 8, een formatie van het Gerecht ingesteld die uitspraak over de voeging doet.

  • 5. De procedure bij de formatie van het Gerecht die uitspraak over de voeging doet, verloopt als volgt:

    • a. wanneer alle verzoeken waarvoor om voeging wordt verzocht, zijn ingediend uit hoofde van dezelfde geschillenbeslechtingsregels, verloopt de procedure bij de formatie die uitspraak over de voeging doet overeenkomstig de betrokken geschillenbeslechtingsregels, tenzij alle partijen bij het geschil anders overeenkomen;

    • b. wanneer de verzoeken waarvoor om voeging wordt verzocht, niet zijn ingediend uit hoofde van dezelfde geschillenbeslechtingsregels:

      • i. kunnen de partijen bij het geschil overeenstemming bereiken over de in artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht) bedoelde geschillenbeslechtingsregels die op de gevoegde procedures van toepassing zullen zijn; of

      • ii. indien de partijen bij het geschil niet binnen 30 dagen na het krachtens lid 3 ingediende verzoek overeenstemming bereiken over de geschillenbeslechtingsregels, zijn de arbitragevoorschriften van Uncitral op de gevoegde procedures van toepassing.

  • 6. Wanneer de formatie die uitspraak over de voeging doet, vaststelt dat in twee of meer overeenkomstig artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht) ingediende verzoeken dezelfde rechtsvraag of feitelijke vraag aan de orde is en die verzoeken uit dezelfde gebeurtenissen of omstandigheden voortvloeien, kan die formatie in het belang van een eerlijke en doeltreffende afhandeling van de verzoeken, mede met het oog op de consistentie van de uitspraken, en nadat de partijen bij het geschil zijn gehoord, zich bij beschikking:

    • a. bevoegd verklaren om kennis te nemen van alle of een deel van de verzoeken ter fine van de gelijktijdige afhandeling daarvan, of

    • b. bevoegd verklaren om kennis te nemen van een of meer verzoeken ter fine van de afhandeling daarvan, wanneer zij van oordeel is dat de afhandeling daarvan de afhandeling van de overige verzoeken zal vergemakkelijken.

  • 7. Wanneer een formatie is ingesteld die uitspraak over de voeging doet, kan een eiser die een verzoek op grond van artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht) heeft ingediend en niet met naam wordt genoemd in een verzoek krachtens lid 3, die formatie schriftelijk verzoeken dat elke krachtens lid 6 gegeven beschikking ook tot hem gericht zal zijn. Dat verzoek dient te voldoen aan de voorschriften van lid 3.

  • 8. Op verzoek van een partij bij het geschil kan de formatie die uitspraak over de voeging doet, alvorens haar beschikking krachtens lid 6 te geven, gelasten dat de behandeling door een op grond van artikel 3.9 (Gerecht van eerste aanleg) ingestelde formatie wordt geschorst, tenzij laatstbedoelde formatie haar zitting reeds heeft verdaagd.

  • 9. Een op grond van artikel 3.9 (Gerecht van eerste aanleg) ingestelde formatie van het Gerecht is niet langer bevoegd uitspraak te doen over een verzoek, of onderdelen daarvan, ten aanzien waarvan een formatie die uitspraak over de voeging doet, zich bevoegd heeft verklaard, en de behandeling door een op grond van artikel 3.9 (Gerecht van eerste aanleg) ingestelde formatie wordt geschorst dan wel de zitting van die formatie wordt verdaagd.

  • 10. De uitspraak van de formatie die uitspraak over de voeging doet, over verzoeken, of onderdelen daarvan, ten aanzien waarvan zij zich bevoegd heeft verklaard, is voor de op grond van artikel 3.9 (Gerecht van eerste aanleg) ingestelde formaties met betrekking tot die verzoeken bindend vanaf de dag waarop de uitspraak overeenkomstig artikel 3.18 (Uitspraak), lid 4, artikel 3.19 (Beroepsprocedure), lid 2, of artikel 3.19 (Beroepsprocedure), lid 3, definitief wordt.

  • 11. Een eiser kan een in het kader van een voegingsprocedure behandeld verzoek, of onderdeel daarvan, onttrekken aan de geschillenbeslechting krachtens dit artikel, op voorwaarde dat dit verzoek, of onderdeel daarvan, daarna niet opnieuw wordt ingediend overeenkomstig artikel 3.6 (Indiening van verzoeken bij het Gerecht).

  • 12. Op verzoek van een van de partijen bij het geschil kan de formatie die uitspraak over de voeging doet, alle maatregelen nemen die zij geschikt acht om het vertrouwelijke karakter van beschermde informatie van deze partij bij het geschil ten opzichte van andere partijen bij het geschil te waarborgen. Die maatregelen kunnen onder meer inhouden dat bewerkte versies van documenten die beschermde informatie bevatten, worden overgelegd aan de andere partijen bij het geschil, of dat de zitting gedeeltelijk achter gesloten deuren plaatsvindt.

AFDELING B BESLECHTING VAN GESCHILLEN TUSSEN PARTIJEN BIJ OVEREENKOMST
Artikel 3.25 Toepassingsgebied

Deze afdeling is van toepassing op alle meningsverschillen tussen de partijen over de interpretatie en toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 3.26 Overleg
  • 1. De partijen streven ernaar alle meningsverschillen over de interpretatie en toepassing van de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen op te lossen door te goeder trouw overleg te voeren, teneinde tot een onderling overeengekomen oplossing te komen.

  • 2. De partij die overleg wenst te voeren dient daartoe bij de andere partij een schriftelijk verzoek in, van welk verzoek een afschrift aan het Comité wordt gezonden, en vermeldt daarbij de redenen voor het verzoek to overleg, alsmede de maatregelen waarom het gaat, de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde toepasselijke bepalingen en de redenen waarom de maatregelen worden beschouwd als onvernigbaar met deze bepalingen.

  • 3. Het overleg wordt binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek geopend en vindt, tenzij de partijen anders overeenkomen, plaats op het grondgebied van de partij waartegen de klacht gericht is. Het overleg wordt 60 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek geacht te zijn afgesloten, tenzij de partijen anders overeenkomen. Het overleg is vertrouwelijk en laat de rechten van elk van beide partijen in latere procedures onverlet.

  • 4. Overleg over dringende aangelegenheden wordt binnen 15 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek geopend en wordt 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek geacht te zijn afgesloten, tenzij de partijen anders overeenkomen.

  • 5. Indien de partij waaraan het verzoek om overleg gericht is niet binnen tien dagen na de datum van ontvangst van het verzoek hierop reageert, of indien het overleg niet binnen de in lid 3 respectievelijk lid 4 genoemde termijn wordt geopend of indien het overleg is afgesloten zonder dat een onderling overeengekomen oplossing is bereikt, kan de klagende partij verzoeken om de instelling van een arbitragepanel overeenkomstig artikel 3.28 (Inleiding van arbitrageprocedure).

Artikel 3.27 Bemiddeling

Overeenkomstig bijlage 10 (Bemiddelingsprocedure voor geschillen tussen partijen) kan elke partij de andere partij verzoeken om aan een bemiddelingsprocedure deel te nemen met betrekking tot een maatregel die de investeringen tussen de partijen ongunstig beïnvloedt.

Artikel 3.28 Inleiding van arbitrageprocedure
  • 1. Wanneer de partijen er niet in zijn geslaagd het geschil door middel van het in artikel 3.26 (Overleg) bedoelde overleg op te lossen, kan de klagende partij verzoeken om de instelling van een arbitragepanel in overeenstemming met dit artikel.

  • 2. Het verzoek om instelling van een arbitragepanel wordt schriftelijk gedaan bij de partij waartegen de klacht gericht is en bij het Comité. De klagende partij vermeldt in haar verzoek welke specifieke maatregel in het geding is en legt uit, op zodanige wijze dat de rechtsgrond van de klacht duidelijk is, waarom die maatregel een inbreuk kan vormen op de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen.

Artikel 3.29 Instelling van arbitragepanel
  • 1. Een arbitragepanel bestaat uit drie arbiters.

  • 2. De partijen treden binnen vijf dagen na de datum waarop de partij waartegen de klacht gericht is het in artikel 3.28 (Inleiding van arbitrageprocedure), lid 1, bedoelde verzoek heeft ontvangen, met elkaar in overleg om overeenstemming te bereiken over de samenstelling van het arbitragepanel.

  • 3. Wanneer de partijen binnen tien dagen na aanvang van het in lid 2 bedoelde overleg geen overeenstemming over de voorzitter van het arbitragepanel bereiken, wijst de voorzitter van het Comité of diens vertegenwoordiger binnen 20 dagen na aanvang van het in lid 2 bedoelde overleg door middel van loting uit de in artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 1, bedoelde lijst een arbiter aan die zal fungeren als voorzitter.

  • 4. Wanneer de partijen binnen tien dagen na aanvang van het in lid 2 bedoelde overleg geen overeenstemming over de arbiters bereiken,

    • a. kan elk van beide partijen binnen 15 dagen na aanvang van het in lid 2 bedoelde overleg uit de in artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 2, bedoelde lijst een arbiter aanwijzen, die niet zal fungeren als voorzitter, en

    • b. ingeval een van beide partijen verzuimt een arbiter aan te wijzen op grond van lid 4, onder a), wijst de voorzitter van het Comité of diens vertegenwoordiger binnen 20 dagen na aanvang van het in lid 2 bedoelde overleg door middel van loting de overige arbiter(s) aan uit de personen die door deze partij zijn voorgedragen overeenkomstig artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 2.

  • 5. Indien de in artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 2, bedoelde lijst op het in lid 4 voorgeschreven tijdstip niet is opgesteld

    • a. en hetzij beide partijen overeenkomstig artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 2, personen hebben voorgedragen, kan elk van beide partijen binnen 15 dagen na aanvang van het in lid 2 bedoelde overleg uit de voorgedragen personen een arbiter aanwijzen, die niet zal fungeren als voorzitter. Indien een partij verzuimt een arbiter aan te wijzen, wijst de voorzitter van het Comité of diens vertegenwoordiger door middel van loting de arbiter aan uit de personen die zijn voorgedragen door de partij die verzuimd heeft haar arbiter aan te wijzen; hetzij

    • b. slechts één partij overeenkomstig artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 2, personen heeft voorgedragen, kan elk van beide partijen binnen 15 dagen na aanvang van het in lid 2 bedoelde overleg uit de voorgedragen personen een arbiter aanwijzen, die niet zal fungeren als voorzitter. Indien een partij verzuimt een arbiter aan te wijzen, wijst de voorzitter van het Comité of diens vertegenwoordiger door middel van loting de arbiter aan uit de personen die zijn voorgedragen.

  • 6. Indien de in artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 1, bedoelde lijst op het in lid 3 voorgeschreven tijdstip niet is opgesteld, wordt de voorzitter door middel van loting aangewezen uit de voormalige leden van de Beroepsinstantie van de WTO, die geen onderdaan van een van beide partijen mogen zijn.

  • 7. De datum van instelling van het arbitragepanel is de datum waarop de laatste van de drie arbiters wordt aangewezen.

  • 8. De arbiters mogen uitsluitend om de in de punten 19 tot en met 25 van bijlage 9 (Procedureregels voor arbitrage) vermelde redenen en overeenkomstig de daarin vastgestelde procedures worden vervangen.

Artikel 3.30 Voorlopige uitspraak inzake dringende aard

Indien een partij daarom verzoekt, doet het arbitragepanel binnen tien dagen na zijn instelling een voorlopige uitspraak over de vraag of het een zaak dringend acht.

Artikel 3.31 Tussentijds panelverslag
  • 1. Het arbitragepanel legt uiterlijk 90 dagen na de datum van zijn instelling een tussentijds verslag aan de partijen voor, dat de resultaten van het feitenonderzoek, de toepasselijkheid van de desbetreffende bepalingen van deze overeenkomst, alsmede de aan zijn bevindingen en aanbevelingen ten grondslag liggende beweegredenen vermeldt. Wanneer het arbitragepanel van oordeel is dat deze termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het arbitragepanel de partijen en het Comité hiervan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het panel zijn tussentijds verslag denkt te kunnen voorleggen. In geen geval mag het tussentijds verslag later dan honderdtwintig dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel worden voorgelegd.

  • 2. Elk van beide partijen kan binnen 30 dagen nadat zij van het verslag in kennis is gesteld het arbitragepanel schriftelijk verzoeken bepaalde aspecten van het tussentijdse verslag te heroverwegen.

  • 3. In dringende gevallen stelt het arbitragepanel alles in het werk om zijn tussentijds verslag voor te leggen binnen de helft van de in lid 1 respectievelijk lid 2 genoemde termijn en kan elk van beide partijen het arbitragepanel schriftelijk verzoeken bepaalde aspecten van het tussentijds verslag te heroverwegen binnen15 dagen na de kennisgeving.

  • 4. Het arbitragepanel kan het tussentijds verslag naar aanleiding van schriftelijk commentaar van de partijen wijzigen en, wanneer het dat zinvol acht, de zaak nader onderzoeken. In de definitieve uitspraak van het panel worden de in de tussentijdse fase naar voren gebrachte argumenten afdoende besproken en wordt duidelijk ingegaan op het schriftelijk commentaar van beide partijen.

Artikel 3.32 Uitspraak van arbitragepanel
  • 1. Het arbitragepanel maakt zijn uitspraak binnen 150 dagen na zijn instelling aan de partijen en aan het Comité bekend. Wanneer het van oordeel is dat deze termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het arbitragepanel de partijen en het Comité hiervan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het panel zijn uitspraak denkt te kunnen bekendmaken. In geen geval mag de uitspraak later dan 180 dagen na de instelling van het arbitragepanel plaatsvinden.

  • 2. In dringende gevallen stelt het arbitragepanel alles in het werk om zijn uitspraak binnen 75 dagen na zijn instelling bekend te maken. In geen geval mag de uitspraak later dan 90 dagen na de instelling van het arbitragepanel plaatsvinden.

Artikel 3.33 Naleving van uitspraak van arbitragepanel

Elk van beide partijen neemt de maatregelen die noodzakelijk zijn om de uitspraak van het arbitragepanel te goeder trouw na te leven en beide partijen streven ernaar overeenstemming te bereiken over de termijn waarbinnen zij de uitspraak zullen naleven.

Artikel 3.34 Redelijke termijn voor naleving
  • 1. Uiterlijk 30 dagen na ontvangst van de kennisgeving van de uitspraak van het arbitragepanel aan de partijen stelt de partij waartegen de klacht gericht is de klagende partij en het Comité in kennis van de tijd die zij nodig heeft om de uitspraak van het arbitragepanel na te kunnen leven (hierna „redelijke termijn” genoemd) indien onmiddellijke naleving niet mogelijk is.

  • 2. Indien de partijen het niet eens zijn over een redelijke termijn voor naleving van de uitspraak van het arbitragepanel, verzoekt de klagende partij binnen 20 dagen na ontvangst van de kennisgeving als bedoeld in lid 1 door de partij waartegen de klacht gericht is, het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk om een redelijke termijn vast te stellen. Dit verzoek wordt tegelijkertijd medegedeeld aan de andere partij en aan het Comité. Binnen 20 dagen na de indiening van het verzoek maakt het oorspronkelijke arbitragepanel zijn uitspraak aan de partijen bekend en stelt het het Comité hiervan in kennis.

  • 3. Wanneer een van de leden van het oorspronkelijke arbitragepanel niet meer beschikbaar is, zijn de in artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel) beschreven procedures van toepassing. De termijn voor de bekendmaking van de uitspraak bedraagt 35 dagen na de datum van indiening van het in lid 2 bedoelde verzoek.

  • 4. De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende partij ten minste een maand voor afloop van de redelijke termijn schriftelijk in kennis van de vorderingen die zij maakt bij de naleving van de uitspraak van het arbitragepanel.

  • 5. De partijen kunnen de redelijke termijn in onderling overleg verlengen.

Artikel 3.35 Onderzoek van maatregelen tot naleving van uitspraak van arbitragepanel
  • 1. De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende partij en het Comité voor afloop van de redelijke termijn in kennis van de maatregelen die zij heeft getroffen om de uitspraak van het arbitragepanel na te leven.

  • 2. Wanneer er tussen de partijen onenigheid bestaat over het bestaan van een maatregel waarvan overeenkomstig lid 1 is kennisgegeven of over de verenigbaarheid van die maatregel met de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen, kan de klagende partij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk verzoeken hierover uitspraak te doen. In dat verzoek geeft de klagende partij, op zodanige wijze dat de rechtsgrond van de klacht duidelijk is, aan om welke specifieke maatregel het gaat en met welke in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen deze maatregel volgens haar onverenigbaar is. In dat verzoek wordt ook uitgelegd waarom deze maatregel onverenigbaar is met de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen. Het oorspronkelijke arbitragepanel deelt zijn uitspraak binnen 45 dagen na de datum van indiening van het verzoek mede.

  • 3. Wanneer een van de leden van het oorspronkelijke arbitragepanel niet meer beschikbaar is, zijn de in artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel) beschreven procedures van toepassing. De termijn voor de bekendmaking van de uitspraak bedraagt 60 dagen na de datum van indiening van het in lid 2 bedoelde verzoek.

Artikel 3.36 Tijdelijke maatregelen bij niet-naleving
  • 1. Indien de partij waartegen de klacht gericht is niet voor afloop van de redelijke termijn kennis geeft van een maatregel die zij heeft getroffen om de uitspraak van het arbitragepanel na te leven, of indien het arbitragepanel oordeelt dat er geen maatregel is getroffen om aan de uitspraak te voldoen of dat de maatregel waarvan overeenkomstig artikel 3.35 (Onderzoek van maatregelen tot naleving van uitspraak van arbitragepanel), lid 1, is kennisgegeven, niet verenigbaar is met de verplichtingen van de partij krachtens de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen, treedt de partij waartegen de klacht gericht is met de klagende partij in onderhandeling, teneinde tot een wederzijds aanvaardbaar akkoord over compensatie te komen.

  • 2. Indien de partijen geen akkoord over compensatie bereiken binnen 30 dagen na afloop van de redelijke termijn of de bekendmaking van de uitspraak van het arbitragepanel op grond van artikel 3.35 (Onderzoek van maatregelen tot naleving van uitspraak van arbitragepanel) dat er geen maatregel is getroffen om aan de uitspraak te voldoen of dat een maatregel tot naleving daarvan niet verenigbaar is met de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen, is de klagende partij gerechtigd om, na de andere partij en het Comité hiervan in kennis te hebben gesteld, passende maatregelen te treffen in een mate die overeenstemt met de mate waarin de schending de voordelen voor de klagende partij tenietdoet of beperkt. In de kennisgeving moeten dergelijke maatregelen worden gespecificeerd. De klagende partij kan die maatregelen treffen vanaf tien dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de partij waartegen de klacht gericht is op elk gewenst tijdstip laten ingaan, tenzij de partij waartegen de klacht gericht is overeenkomstig lid 3 om arbitrage heeft verzocht.

  • 3. Indien de partij waartegen de klacht gericht is van oordeel is dat de door de klagende partij getroffen maatregelen niet overeenstemmen met de mate waarin de schending de voordelen voor de andere partij tenietdoet of beperkt, kan zij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk verzoeken hierover uitspraak te doen. Dit verzoek wordt voor het verstrijken van de in lid 2 bedoelde periode van tien dagen medegedeeld aan de klagende partij en aan het Comité. Het oorspronkelijke arbitragepanel wint zo nodig advies in bij deskundigen en deelt zijn uitspraak over de mate van opschorting van de verplichtingen binnen 30 dagen na de datum van indiening van het verzoek aan de partijen en aan het Comité mede. De maatregelen worden niet getroffen voordat het oorspronkelijke arbitragepanel zijn uitspraak heeft medegedeeld, en de eventuele maatregel dient in overeenstemming te zijn met de uitspraak van het arbitragepanel.

  • 4. Wanneer een van de leden van het oorspronkelijke arbitragepanel niet meer beschikbaar is, zijn de in artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel) beschreven procedures van toepassing. De termijn voor de bekendmaking van de uitspraak bedraagt 45 dagen na de indiening van het in lid 3 bedoelde verzoek.

  • 5. De in dit artikel bedoelde maatregelen zijn van tijdelijke aard en mogen niet meer worden toegepast nadat:

    • a. de partijen ingevolge artikel 3.39 (Onderling overeengekomen oplossing) tot een onderling overeengekomen oplossing zijn gekomen, of

    • b. de partijen overeenstemming hebben bereikt over de vraag of de maatregel waarvan overeenkomstig artikel 3.37 (Onderzoek van nalevingsmaatregelen getroffen na vaststelling van tijdelijke maatregelen tegen niet-naleving), lid 1, is kennisgegeven, ertoe leidt dat de partij waartegen de klacht gericht is in overeenstemming met de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen handelt, of

    • c. de maatregel waarvan is vastgesteld dat deze niet verenigbaar is met de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen, is ingetrokken of gewijzigd en overeenkomstig artikel 3.37 (Onderzoek van nalevingsmaatregelen getroffen na vaststelling van tijdelijke maatregelen tegen niet-naleving), lid 2, met die bepalingen in overeenstemming is gebracht.

Artikel 3.37 Onderzoek van nalevingsmaatregelen getroffen na vaststelling van tijdelijke maatregelen tegen niet-naleving
  • 1. De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende partij en het Comité in kennis van alle maatregelen die zij heeft getroffen om de uitspraak van het arbitragepanel na te leven, alsmede van haar verzoek om beëindiging van de maatregelen door de klagende partij.

  • 2. Indien de partijen binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving geen overeenstemming bereiken over de vraag of de maatregel waarvan is kennisgegeven, ertoe leidt dat de partij waartegen de klacht gericht is in overeenstemming met de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen handelt, verzoekt de klagende partij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk hierover uitspraak te doen. Dit verzoek wordt tegelijkertijd medegedeeld aan de andere partij en aan het Comité. Het arbitragepanel stelt de partijen en het Comité binnen 45 dagen na de indiening van het verzoek in kennis van zijn uitspraak. Indien het arbitragepanel oordeelt dat een maatregel die is getroffen om de uitspraak na te leven in overeenstemming is met de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen, worden de in artikel 3.36 (Tijdelijke maatregelen bij niet-naleving) bedoelde maatregelen beëindigd.

Artikel 3.38 Opschorting en beëindiging van arbitrageprocedures
  • 1. Op schriftelijk verzoek van beide partijen schort het arbitragepanel te allen tijde zijn werkzaamheden op gedurende een door de partijen overeengekomen periode, die echter niet meer dan twaalf maanden mag bedragen. Op schriftelijk verzoek van de klagende partij respectievelijk beide partijen hervat het arbitragepanel zijn werkzaamheden aan respectievelijk voor het einde van de overeengekomen periode. Indien de klagende partij niet voor het verstrijken van de overeengekomen opschortingsperiode het arbitragepanel verzoekt zijn werkzaamheden te hervatten, worden de krachtens deze afdeling ingeleide geschillenbeslechtingsprocedures geacht te zijn beëindigd. Behoudens het bepaalde in artikel 3.45 (Verhouding tot WTO-verplichtingen) laten de opschorting en de beëindiging van de werkzaamheden van het arbitragepanel de rechten van elk van beide partijen in andere procedures onverlet.

  • 2. De partijen kunnen te allen tijde schriftelijk overeenkomen de krachtens deze afdeling ingeleide geschillenbeslechtingsprocedures te beëindigen.

Artikel 3.39 Onderling overeengekomen oplossing

De partijen kunnen te allen tijde onderling een oplossing voor een onder deze afdeling vallend geschil overeenkomen. Zij stellen het Comité en in voorkomend geval het arbitragepanel van die oplossing in kennis. Indien ingevolge de desbetreffende interne procedures van een van beide partijen voor de oplossing goedkeuring vereist is, wordt in de kennisgeving naar dit vereiste verwezen en worden de krachtens deze afdeling ingeleide geschillenbeslechtingsprocedures opgeschort. Indien dergelijke goedkeuring niet vereist is, of nadat is kennisgegeven van de voltooiing van die interne procedures, wordt de procedure beëindigd.

Artikel 3.40 Procedureregels
  • 1. Op de procedures voor de beslechting van geschillen in het kader van deze afdeling is bijlage 9 (Procedureregels voor arbitrage) van toepassing.

  • 2. Alle bijeenkomsten van het arbitragepanel zijn overeenkomstig bijlage 9 (Procedureregels voor arbitrage) openbaar.

Artikel 3.41 Indiening van informatie
  • 1. Het arbitragepanel kan op verzoek van een partij of op eigen initiatief bij alle bronnen, met inbegrip van de bij het geschil betrokken partijen, alle informatie inwinnen die het voor de arbitrageprocedure nuttig acht. Het arbitragepanel heeft tevens het recht deskundigen om advies te vragen wanneer het dat nuttig acht. Voordat het deskundigen kiest, raadpleegt het arbitragepanel de partijen. Alle op deze manier verkregen informatie moet voor commentaar aan de partijen worden voorgelegd.

  • 2. Belanghebbende natuurlijke of rechtspersonen van de partijen hebben het recht overeenkomstig bijlage 9 (Procedureregels voor arbitrage) als amicus curiae opmerkingen bij het arbitragepanel in te dienen.

Artikel 3.42 Interpretatieregels

Het arbitragepanel legt de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen uit volgens de gebruikelijke regels voor de interpretatie van het internationaal publiekrecht, met inbegrip van die welke in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht zijn neergelegd. Wanneer een verplichting uit hoofde van deze overeenkomst identiek is aan een verplichting uit hoofde van de WTO-Overeenkomst, neemt het arbitragepanel alle relevante interpretaties die zijn vastgesteld in uitspraken van het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO (Dispute Settlement Body, hierna de „DSB” genoemd) in aanmerking. De uitspraken van het arbitragepanel kunnen de rechten en verplichtingen uit hoofde van de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen niet verruimen of beperken.

Artikel 3.43 Besluiten en uitspraken van arbitragepanel
  • 1. Het arbitragepanel stelt alles in het werk om elk besluit bij consensus te nemen. Wanneer het evenwel niet mogelijk is bij consensus tot een besluit te komen, wordt een besluit bij meerderheid van stemmen genomen.

  • 2. De uitspraken van het arbitragepanel zijn bindend voor de partijen en scheppen geen rechten of verplichtingen voor natuurlijke of rechtspersonen. De uitspraak vermeldt de resultaten van het feitenonderzoek, de toepasselijkheid van de desbetreffende bepalingen bedoeld in artikel 3.25 (Toepassingsgebied), alsmede de aan de bevindingen en conclusies van het panel ten grondslag liggende beweegredenen. Het Comité maakt de volledige uitspraak van het arbitragepanel openbaar, maar kan besluiten dat niet te doen met het oog op waarborging van de geheimhouding van alle informatie die door een van beide partijen als vertrouwelijk is aangemerkt.

Artikel 3.44 Lijsten van arbiters
  • 1. De partijen stellen bij de inwerkintreding van deze overeenkomst een lijst op van vijf personen die bereid en in staat zijn om het voorzitterschap van een arbitragepanel als bedoeld in artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel) te bekleden.

  • 2. Het Comité stelt uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst een lijst op van ten minste tien personen die bereid en in staat zijn om als arbiter op te treden. Elk van de partijen draagt bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst ten minste vijf personen voor als arbiter.

  • 3. Het Comité ziet erop toe dat de ingevolge lid 1 respectievelijk lid 2 opgestelde lijst van personen die als voorzitter respectievelijk arbiter in aanmerking komen, bijgewerkt zijn.

  • 4. De arbiters beschikken over gespecialiseerde kennis of ervaring op het gebied van recht en internationale handel of investeringen, of beslechting van geschillen in het kader van internationale handelsovereenkomsten. Zij dienen onafhankelijk te zijn, op persoonlijke titel op te treden en niet verbonden te zijn aan de regering van een van de partijen, en dienen te voldoen aan de voorschriften van bijlage 11 (Gedragscode voor arbiters en bemiddelaars).

Artikel 3.45 Verhouding tot WTO-verplichtingen
  • 1. Een beroep op de bepalingen van deze afdeling over de beslechting van geschillen doet geen afbreuk aan enige maatregel in het kader van de WTO, waaronder geschillenbeslechtingsprocedures.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan een partij, wanneer zij in verband met een specifieke maatregel een procedure voor de beslechting van een geschil heeft ingeleid, hetzij krachtens deze afdeling, hetzij krachtens de WTO-Overeenkomst, in verband met dezelfde maatregel geen procedure voor geschillenbeslechting in het andere forum inleiden totdat de eerste procedure is afgesloten. Bovendien mag een partij enkel een procedure voor de beslechting van een geschil krachtens deze afdeling en krachtens de WTO-Overeenkomst inleiden wanneer het geschil betrekking heeft op fundamenteel verschillende verplichtingen uit hoofde van beide overeenkomsten of wanneer het gekozen forum om procedurele of bevoegdheidsredenen geen uitspraak kan doen in de procedure ten aanzien van de schending van die verplichting, voor zover de onmogelijkheid van het forum om uitspraak te doen niet het gevolg is van het verzuim van een partij bij het geschil om zorgvuldig te handelen.

  • 3. Voor de toepassing van lid 2 worden:

    • a. procedures voor de geschillenbeslechting krachtens de WTO-Overeenkomst geacht te zijn ingeleid wanneer een partij overeenkomstig artikel 6 van het Memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen, dat is neergelegd in bijlage 2 bij de WTO-Overeenkomst (hierna „DSU” genoemd), een verzoek om instelling van een panel indient en worden zij geacht te zijn beëindigd wanneer het DSB overeenkomstig artikel 16 en artikel 17, lid 14, van het DSU het verslag van het panel respectievelijk, in voorkomend geval, het verslag van de Beroepsinstantie goedkeurt, en

    • b. procedures voor de geschillenbeslechting krachtens deze afdeling geacht te zijn ingeleid wanneer een partij overeenkomstig artikel 3.28 (Inleiding van arbitrageprocedure), lid 1, een verzoek om instelling van een arbitragepanel indient en worden zij geacht te zijn beëindigd wanneer het arbitragepanel overeenkomstig artikel 3.32 (Uitspraak van arbitragepanel), lid 2, zijn uitspraak aan de partijen en aan het Comité bekendmaakt of wanneer de partijen overeenkomstig artikel 3.39 (Onderling overeengekomen oplossing) een onderling overeengekomen oplossing hebben bereikt.

  • 4. Geen enkele bepaling in deze afdeling belet dat een partij de opschorting van de verplichtingen die is toegestaan door het DSB, ten uitvoer legt. Er kan geen beroep worden gedaan op de WTO-Overeenkomst of de EUSFTA om te beletten dat een partij passende maatregelen treft krachtens artikel 3.36 (Tijdelijke maatregelen bij niet-naleving) van deze afdeling.

Artikel 3.46 Termijnen
  • 1. Alle in deze afdeling vastgestelde termijnen, met inbegrip van die waarbinnen arbitragepanels hun uitspraken moeten mededelen, worden gerekend in kalenderdagen waarbij de eerste dag de dag is volgende op die waarop de betrokken handelingen of feiten plaatsvonden, tenzij anders wordt bepaald.

  • 2. Alle in deze afdeling vermelde termijnen kunnen met wederzijdse instemming van de partijen worden gewijzigd.

HOOFDSTUK VIER INSTITUTIONELE, ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.1 Comité
  • 1. De partijen richten een Comité op, bestaande uit vertegenwoordigers van de EU-partij en van Singapore (het „Comité”).

  • 2. Het Comité vergadert in de regel om de twee jaar, beurtelings in de Unie en in Singapore, of zo spoedig mogelijk op verzoek van een van de partijen. Het voorzitterschap van het Comité wordt bekleed door het lid van de Europese Commissie dat bevoegd is voor handel en de minister van Handel en Industrie van Singapore en, of door hun respectieve vertegenwoordigers. Het Comité stelt zelf zijn vergaderrooster en -agenda vast en kan zijn eigen reglement van orde vaststellen.

  • 3. Het Comité:

    • a. ziet toe op de goede werking van deze overeenkomst;

    • b. houdt toezicht op en vergemakkelijkt de tenuitvoerlegging en toepassing van deze overeenkomst, en bevordert de algemene doelstellingen ervan;

    • c. zoekt naar wegen om de investeringsbetrekkingen tussen de partijen te verbeteren;

    • d. onderzoekt de moeilijkheden die zich kunnen voordoen bij de uitvoering van de bepalingen van hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), en neemt mogelijke verbeteringen daarvan in overweging, in het bijzonder in het licht van de opgedane ervaring en de ontwikkelingen in andere internationale fora;

    • e. evalueert in het algemeen de werking van hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), waarbij het mede rekening houdt met kwesties die het gevolg kunnen zijn van de inspanningen om het in artikel 3.12 (Multilateraal geschillenbeslechtingsmechanisme) bedoelde multilateraal geschillenbeslechtingsmechanisme in te stellen;

    • f. tracht, onverminderd hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), een oplossing te vinden voor eventuele problemen op de door deze overeenkomst bestreken gebieden of eventuele geschillen in verband met de interpretatie of de toepassing van deze overeenkomst op te lossen, en

    • g. buigt zich over alle andere aangelegenheden die van belang zijn met betrekking tot de door deze overeenkomst bestreken gebieden.

  • 4. Het Comité kan na overleg met de partijen bij de overeenkomst en nadat de respectieve wettelijke vereisten van de partijen bij de overeenkomst zijn vervuld en hun respectieve wettelijke procedures zijn afgesloten, beslissen om:

    • a. overeenkomstig artikel 3.9 (Gerecht van eerste aanleg), lid 2, en artikel 3.10 (Beroepsinstantie), lid 2, de leden van het Gerecht en van de Beroepsinstantie aan te wijzen, overeenkomstig artikel 3.9, lid 3, en artikel 3.10, lid 3, het aantal leden te verhogen of te verlagen, of overeenkomstig artikel 3.11 (Ethische code), lid 5, een lid van het Gerecht of van de Beroepsinstantie van zijn mandaat te ontheffen;

    • b. het maandelijkse voorschot voor de leden van het Gerecht en van de Beroepsinstantie overeenkomstig artikel 3.9, lid 12, en artikel 3.10, lid 11, alsmede de dagvergoeding voor de leden die zitting hebben in een formatie van de Beroepsinstantie en voor de president van het Gerecht en van de Beroepsinstantie overeenkomstig artikel 3.10, lid 12, en artikel 3.9, lid 13, vast te stellen;

    • c. overeenkomstig artikel 3.9, lid 15, en artikel 3.10, lid 13, het voorschot en andere honoraria en kostenvergoedingen voor de leden van het Gerecht en van de Beroepsinstantie om te zetten in een reguliere bezoldiging;

    • d. overeenkomstig artikel 3.12 (Multilateraal geschillenbeslechtingsmechanisme) de nodige overgangsregelingen vast te stellen;

    • e. overeenkomstig artikel 3.21 (Kosten), lid 5, aanvullende voorschriften inzake honoraria vast te stellen;

    • f. interpretaties van de bepalingen van deze overeenkomst aan te nemen, die bindend zijn voor de partijen en alle krachtens deze overeenkomst opgerichte organen, met inbegrip van het Gerecht en de Beroepsinstantie bedoeld in hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), en de arbitragepanels bedoeld in hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst); en

    • g. regels ter aanvulling van de toepasselijke geschillenbeslechtingsregels of de in de bijlagen opgenomen regels vast te stellen. Die regels zijn bindend voor het Gerecht en de Beroepsinstantie bedoeld in hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), en de arbitragepanels bedoeld in hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst).

Artikel 4.2 Besluitvorming
  • 1. De partijen kunnen, in de in deze overeenkomst bedoelde gevallen, besluiten in het Comité nemen. De in het Comité genomen besluiten zijn bindend voor de partijen, die de maatregelen treffen die noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging ervan.

  • 2. Het Comité kan, in de in deze overeenkomst bedoelde gevallen, passende aanbevelingen doen.

  • 3. De besluiten en aanbevelingen van het Comité worden vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen de partijen.

Artikel 4.3 Wijzigingen
  • 1. De partijen kunnen overeenkomen deze overeenkomst te wijzigen. Een wijziging van deze overeenkomst treedt in werking nadat de partijen schriftelijke kennisgevingen hebben uitgewisseld waarin zij verklaren dat zij volledig aan hun respectieve toepasselijke wettelijke vereisten en procedures hebben voldaan, zoals bepaald in de akte van wijziging.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 kunnen de partijen, in de in deze overeenkomst bedoelde gevallen, in het Comité een besluit tot wijziging van deze overeenkomst nemen.

Artikel 4.4 Prudentiële uitzonderingsbepaling
  • 1. Niets in deze overeenkomst mag op zodanige wijze worden geïnterpreteerd dat het belet dat een partij redelijke maatregelen handhaaft of vaststelt om prudentiële redenen, zoals:

    • a. de bescherming van investeerders, spaarders, polishouders of personen aan wie een verlener van financiële diensten een fiduciair recht verschuldigd is;

    • b. het handhaven van de veiligheid, de solvabiliteit, de integriteit of de financiële aansprakelijkheid van financiële dienstverleners; of

    • c. het verzekeren van de integriteit en de stabiliteit van het financiële stelsel van de partij.

  • 2. Deze maatregelen zijn niet belastender dan noodzakelijk is voor het bereiken van het doel ervan en vormen geen middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie van verleners van financiële diensten uit de andere partij in vergelijking met de verleners van financiële diensten van de partij in kwestie, noch een verkapte beperking van de handel in diensten.

  • 3. Niets in deze overeenkomst mag op zodanige wijze worden geïnterpreteerd dat het een partij verplicht tot het verstrekken van informatie betreffende de zaken en de rekeningen van individuele consumenten, dan wel vertrouwelijke of gepatenteerde informatie die in het bezit is van openbare entiteiten.

Artikel 4.5 Uitzonderingen op grond van veiligheidsoverwegingen

Geen enkele bepaling in deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat:

  • a. een van de partijen verplicht wordt informatie te verstrekken waarvan zij openbaarmaking in strijd acht met haar wezenlijke veiligheidsbelangen;

  • b. een van de partijen belet wordt gelijk welke actie te ondernemen die zij ter bescherming van haar wezenlijke veiligheidsbelangen noodzakelijk acht en die:

    • i. verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie en oorlogstuig dan wel met de handel in andere goederen en materialen en economische activiteiten die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting ten doel hebben;

    • ii. verband houden met de verlening van diensten die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting ten doel hebben;

    • iii. betrekking hebben op splijt- of fusiestoffen of op grondstoffen waaruit deze kunnen worden vervaardigd, of

    • iv. in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen worden genomen dan wel ter bescherming van kritieke publieke infrastructuur (dit betreft de infrastructuur voor communicatie en voor elektriciteits- en watervoorziening, waarmee de bevolking wordt voorzien van goederen of diensten die aan de eerste levensbehoeften voldoen) tegen opzettelijke pogingen om die onbruikbaar te maken of te ontwrichten;

  • c. een van de partijen belet wordt maatregelen te nemen met het oog op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid.

Artikel 4.6 Belastingen
  • 1. Deze overeenkomst is uitsluitend van toepassing op belastingmaatregelen wanneer dat noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen van deze overeenkomst33).

  • 2. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst doet afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de Unie of een van haar lidstaten of de rechten van Singapore uit hoofde van belastingverdragen tussen de Unie en Singapore of tussen een van de lidstaten van de Unie en Singapore. In geval van strijdigheid tussen deze overeenkomst en een dergelijk verdrag heeft dat verdrag voorrang voor zover het de strijdige bepalingen betreft. Wanneer er een belastingverdrag tussen de Unie en Singapore of tussen een van de lidstaten van de Unie en Singapore bestaat, zijn alleen de krachtens dat verdrag bevoegde autoriteiten bevoegd om vast te stellen of deze overeenkomst strijdig is met dat verdrag.

  • 3. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst staat eraan in de weg dat een van beide partijen belastingmaatregelen vaststelt of handhaaft waarbij op basis van rationele criteria onderscheid wordt gemaakt tussen belastingbetalers, zoals belastingbetalers die niet in dezelfde situatie verkeren, in het bijzonder met betrekking tot hun verblijfplaats of de plaats waar hun kapitaal is geïnvesteerd34).

  • 4. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst staat in de weg aan de vaststelling of handhaving van maatregelen ter voorkoming van belastingontwijking of -ontduiking in overeenstemming met de fiscale bepalingen van overeenkomsten inzake voorkoming van dubbele belastingheffing, andere belastingregelingen of interne belastingwetgeving.

  • 5. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst staat eraan in de weg dat Singapore belastingmaatregelen vaststelt of handhaaft die noodzakelijk zijn ter bescherming van de hogere belangen van het overheidsbeleid van Singapore die voortvloeien uit de specifieke ruimtelijke beperkingen.

Artikel 4.7 Specifieke uitzondering

Geen enkele bepaling in deze overeenkomst is van toepassing op de activiteiten van een centrale bank of een monetaire autoriteit of van enige andere overheidsinstantie die bevoegd is voor het monetaire beleid of het wisselkoersbeleid.

Artikel 4.8 Staatsinvesteringsfondsen

Elk van beide partijen moedigt haar staatsinvesteringsfondsen aan, de Algemeen aanvaarde beginselen en praktijken – Beginselen van Santiago – te eerbiedigen.

Artikel 4.9 Openbaarmaking van informatie
  • 1. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat een van de partijen verplicht wordt vertrouwelijke informatie beschikbaar te stellen waarvan openbaarmaking de rechtshandhaving zou belemmeren of anderszins in strijd zou zijn met het openbaar belang of schadelijk zou zijn voor de rechtmatige handelsbelangen van specifieke openbare of particuliere bedrijven.

  • 2. Wanneer een partij aan het Comité informatie voorlegt die zij ingevolge haar wet- en regelgeving als vertrouwelijk beschouwt, wordt die informatie door de andere partij vertrouwelijk behandeld, tenzij de partij die de informatie voorlegt anders beslist.

Artikel 4.10 Voldoen aan verplichtingen

Elk van beide partijen treft alle algemene en bijzondere maatregelen die nodig zijn om aan haar verplichtingen krachtens deze overeenkomst te voldoen. Zij ziet erop toe dat de in deze overeenkomst genoemde doelstellingen worden bereikt.

Artikel 4.11 Geen rechtstreekse werking

Het is wel verstaan dat geen enkele bepaling in deze overeenkomst aldus mag worden uitgelegd dat daaraan rechten kunnen worden ontleend door of daarmee verplichtingen worden opgelegd aan personen, anders dan die welke de partijen krachtens internationaal publiekrecht hebben vastgesteld.

Artikel 4.12 Verhouding tot andere overeenkomsten
  • 1. Deze overeenkomst vormt een integrerend onderdeel van de algemene betrekkingen tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Singapore, anderzijds waarop de Parnterschaps- en samenwerkingsovereenkomst van toepassing is en maakt deel uit van een gemeenschappelijk institutioneel kader. Deze overeenkomst is een specifieke overeenkomst waarmee uitvoering wordt gegeven aan de handels- en investeringsbepalingen van de de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst.

  • 2. Het is wel verstaan dat de partijen overeenkomen dat geen enkele bepaling in deze overeenkomst hen verplicht te handelen op een wijze die in strijd is met hun verplichtingen uit hoofde van de WTO-Overeenkomst.

  • 3.

    • a. Zodra deze overeenkomst in werking treedt, worden de in bijlage 5 (Overeenkomsten als bedoeld in artikel 4.12) genoemde tussen de lidstaten van de Unie en Singapore gesloten overeenkomsten, met inbegrip van de uit die overeenkomsten voortvloeiende rechten en verplichtingen, beëindigd en zijn zij niet langer van kracht; zij komen te vervallen en worden door deze overeenkomst vervangen.

    • b. Ingeval van voorlopige toepassing van deze overeenkomst overeenkomstig artikel 4.15 (Inwerkingtreding), lid 4, wordt de toepassing van de bepalingen van de in bijlage 5 (Overeenkomsten als bedoeld in artikel 4.12) genoemde overeenkomsten, alsmede van de uit die overeenkomsten voortvloeiende rechten en verplichtingen, opgeschort met ingang van de datum van voorlopige toepassing. Ingeval de voorlopige toepassing van deze overeenkomst wordt beëindigd en deze overeenkomst niet in werking treedt, wordt de opschorting opgeheven en worden de in bijlage 5 (Overeenkomsten als bedoeld in artikel 4.12) genoemde overeenkomsten van kracht.

    • c. Onverminderd het bepaalde in lid 3, onder a) en b), kan overeenkomstig de bepalingen van een in bijlage 5 (Overeenkomsten als bedoeld in artikel 4.12) genoemde overeenkomst een vordering worden ingesteld betreffende een behandeling die uit hoofde van de in die overeenkomst vastgestelde voorschriften en procedures is toegekend terwijl die overeenkomst van kracht was, op voorwaarde dat niet meer dan drie jaar zijn verstreken sinds de datum van opschorting van die overeenkomst op grond van lid 3, onder b), of, indien die overeenkomst niet is opgeschort op grond van lid 3, onder b), de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.

    • d. Onverminderd het bepaalde in lid 3, onder a) en b), kan, wanneer de voorlopige toepassing van deze overeenkomst wordt beëindigd en deze overeenkomst niet in werking treedt, overeenkomstig hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), een verzoek worden ingediend betreffende een behandeling die is toegekend tijdens de periode van de voorlopige toepassing van deze overeenkomst, op voorwaarde dat niet meer dan drie jaar zijn verstreken sinds de datum van beëindiging van de voorlopige toepassing.

    De definitie van „inwerkingtreding van deze overeenkomst” in artikel 4.15 (Inwerkingtreding), lid 4, onder d), geldt voor de toepassing van dit artikel niet.

Artikel 4.13 Territoriale toepassing

Deze overeenkomst is van toepassing:

  • a. wat de EU-partij betreft, op elk grondgebied waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn, onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden, en

  • b. wat Singapore betreft, op zijn grondgebied.

Verwijzingen naar „grondgebied” in deze overeenkomst worden in deze zin begrepen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 4.14 Bijlagen, en memoranda van overeenstemming

De bijlagen en memoranda van overeenstemming bij deze overeenkomst vormen een integrerend onderdeel daarvan.

Artikel 4.15 Inwerkingtreding
  • 1. Deze overeenkomst wordt door de partijen goedgekeurd volgens hun eigen procedures.

  • 2. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de maand waarin de partijen schriftelijke kennisgevingen hebben uitgewisseld waarin zij verklaren dat zij volledig aan hun respectieve toepasselijke wettelijke vereisten en procedures voor de inwerkingtreding van deze overeenkomst hebben voldaan. De partijen kunnen in onderlinge overeenstemming een andere datum vaststellen.

  • 3. De kennisgevingen worden respectievelijk aan de secretaris-generaal van de Raad van de Unie en de directeur Noord-Amerika en Europa van het ministerie van Handel en Industrie van Singapore, dan wel aan hun respectieve opvolgers, gericht.

  • 4.

    • a. Deze overeenkomst kan voorlopig worden toegepast indien de partijen dit onderling overeenkomen. In dat geval wordt de overeenkomst toegepast vanaf de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de Unie en Singapore elkaar kennis hebben gegeven van de voltooiing van hun respectieve procedures ter zake. De partijen kunnen in onderlinge overeenstemming een andere datum vaststellen.

    • b. Wanneer een partij sommige bepalingen van deze overeenkomst niet voorlopig kan toepassen, stelt zij de andere partij in kennis van de bepalingen die niet voorlopig kunnen worden toegepast.

      Onverminderd het bepaalde in lid 4, onder a), worden, mits de andere partij de noodzakelijke procedures heeft voltooid en zij niet binnen tien dagen na de kennisgeving dat sommige bepalingen niet voorlopig kunnen worden toegepast, bezwaar tegen de voorlopige toepassing heeft gemaakt, de bepalingen van deze overeenkomst die niet het voorwerp van de kennisgeving waren voorlopig toegepast vanaf de eerste dag van de maand volgende op de kennisgeving.

    • c. De Unie of Singapore kan de voorlopige toepassing beëindigen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij. Die beëindiging treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op die van de kennisgeving.

    • d. Wanneer deze overeenkomst of sommige bepalingen ervan voorlopig worden toegepast, wordt onder „inwerkingtreding van deze overeenkomst” verstaan de datum van voorlopige toepassing. Het Comité kan zijn taken gedurende de voorlopige toepassing van deze overeenkomst uitoefenen. Alle in de uitoefening van deze taken genomen besluiten houden alleen op gevolgen te hebben wanneer de voorlopige toepassing van deze overeenkomst wordt beëindigd en deze overeenkomst niet in werking treedt.

Artikel 4.16 Duur
  • 1. Deze overeenkomst geldt voor onbepaalde tijd.

  • 2. De EU-partij of Singapore kan de andere partij schriftelijk in kennis stellen van zijn voornemen deze overeenkomst op te zeggen.

  • 3. Onverminderd het in artikel 4.17 (Opzegging) bepaalde, treedt deze overeenkomst zes maanden na de datum van de in lid 2 bedoelde kennisgeving buiten werking.

  • 4. Binnen 30 dagen na de in lid 2 bedoelde kennisgeving kan elk van beide partijen verzoeken om overleg over de vraag of een bepaling van deze overeenkomst op een later tijdstip dan bedoeld in lid 3 moet komen te vervallen. Dit overleg begint binnen 30 dagen nadat een partij een dergelijk verzoek heeft ingediend.

Artikel 4.17 Opzegging

Ingeval deze overeenkomst wordt opgezegd overeenkomstig artikel 4.16 (Duur), blijft deze overeenkomst ten aanzien van onder de overeenkomst vallende investeringen die vóór de datum van opzegging van deze overeenkomst zijn verricht, van kracht gedurende een periode van 20 jaar te rekenen vanaf die datum. Dit artikel is niet van toepassing wanneer de voorlopige toepassing van deze overeenkomst wordt beëindigd en deze overeenkomst niet in werking treedt.

Artikel 4.18 Toetreding van nieuwe lidstaten tot de Unie
  • 1. De Unie stelt Singapore onverwijld in kennis van elk verzoek van een derde land om toe te treden tot de Unie.

  • 2. Tijdens de onderhandelingen tussen de Unie en het kandidaat-land dat tot de Unie wenst toe te treden streeft de Unie ernaar:

    • a. op verzoek van Singapore en voor zover mogelijk alle informatie te verstrekken betreffende aangelegenheden waarop deze overeenkomst van toepassing is, en

    • b. rekening te houden met alle punten van zorg die door Singapore zijn geuit.

  • 3. De Unie deelt Singapore zo spoedig mogelijk het resultaat mee van de toetredingsonderhandelingen met een kandidaat-land dat tot de Unie wenst toe te treden, en stelt Singapore in kennis van de inwerkingtreding van elke toetreding tot de Unie.

  • 4. Ruim vóór de datum van de toetreding van een derde land tot de Unie, onderzoeken de partijen, in het kader van het Comité, de mogelijke gevolgen van de toetreding voor deze overeenkomst. De partijen kunnne bij besluit van het Comité alle noodzakelijke wijzingen of overgangsregelingen vaststellen.

  • 5. Elke nieuwe lidstaat van de Unie treedt tot deze overeenkomst toe door nederlegging van een akte van toetreding tot deze overeenkomst bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Unie en de directeur Noord-Amerika en Europa van het ministerie van Handel en Industrie van Singapore, dan wel aan hun opvolgers.

Artikel 4.19 Authentieke teksten

Deze overeenkomst is opgesteld in tweevoud in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

GEDAAN te Brussel, negentien oktober tweeduizend achttien.


Bijlage 1
Onteigening

De partijen bij de overeenkomst bevestigen hun gedeelde opvatting dat:

  • 1. artikel 2.6 (Onteigening) betrekking heeft op twee situaties. De eerste is rechtstreekse onteigening, waarbij een onder de overeenkomst vallende investering wordt genationaliseerd of anderszins direct wordt onteigend door formele overdracht van het eigendomsrecht of directe inbeslagneming. De tweede is onrechtstreekse onteigening, waarbij de uitwerking van een maatregel of reeks maatregelen van een partij gelijkwaardig is aan die van rechtstreekse onteigening, in die zin dat zij voor de onder de overeenkomst vallende investeerder een wezenlijke aantasting inhoudt van de fundamentele attributen van het eigendomsrecht met betrekking tot de onder de overeenkomst vallende investering, met inbegrip van het recht van gebruik, van genot en van beschikking, zonder formele overdracht van het eigendomsrecht of directe inbeslagneming;

  • 2. om vast te stellen of een maatregel of reeks maatregelen van een partij in een specifieke situatie onrechtstreekse onteigening inhoudt, een onderzoek per geval en op basis van feiten vereist is, waarbij rekening wordt gehouden met onder meer de volgende factoren:

    • a. de economische gevolgen van de maatregel of van de reeks maatregelen en de duur daarvan, evenwel met dien verstande dat er geen sprake kan zijn van onrechtstreekse onteigening louter doordat een maatregel of een reeks maatregelen van een partij negatieve gevolgen heeft voor de economische waarde van een investering;

    • b. de mate waarin het recht om het eigendom te gebruiken, ervan te genieten en erover te beschikken, wordt aangetast door de maatregel of door de reeks maatregelen, en

    • c. de aard van de maatregel of de reeks maatregelen, met name het voorwerp, de context en het doel ervan.

    Omwille van de duidelijkheid zij opgemerkt dat, behoudens in het zeldzame geval waarin de gevolgen van een maatregel of een reeks maatregelen zo ernstig zijn dat zij duidelijk buitensporig blijken ten opzichte van het doel daarvan, een niet-discriminerende maatregel of reeks maatregelen van een partij die wordt ontworpen en toegepast met het oog op legitieme doelstellingen van overheidsbeleid zoals de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu, geen onrechtstreekse onteigening inhoudt.


Bijlage 2
Grondonteigening

  • 1. Onverminderd artikel 2.6 (Onteigening) moet in geval van onteigening met betrekking tot grond, zoals omschreven in de wet inzake grondverwerving (hoofdstuk 152)1), waarbij Singapore de onteigenende partij is, een vergoeding tegen marktwaarde worden betaald overeenkomstig bovengenoemde wet.

  • 2. Voor de toepassing van deze overeenkomst moeten alle onteigeningsmaatregelen in het kader van de wet inzake grondverwerving (hoofdstuk 152) ten algemenen nutte zijn of verbonden zijn met een doelstelling ten algemenen nutte.


Bijlage 3
Onteigening en intellectuele-eigendomsrechten

Omwille van de duidelijkheid zij opgemerkt dat de intrekking, beperking of invoering van intellectuele-eigendomsrechten geen onteigening inhoudt voor zover de maatregel in overeenstemming is met de TRIPs-Overeenkomst en met hoofdstuk tien (Intellectuele eigendom) van de EUSFTA. Indien zou worden vastgesteld dat de maatregel niet in overeenstemming is met de TRIPS-Overeenkomst of met hoofdstuk tien (Intellectuele eigendom) van de EUSFTA, blijkt daaruit niet dat er sprake is van onteigening.


Bijlage 4
Overheidsschulden

  • 1. Er mag geen verzoek worden ingediend op grond dat de herstructurering van de schulden van een partij bij de overeenkomst in strijd is met een verplichting uit hoofde van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen), en evenmin mag een reeds ingediend verzoek verder in behandeling worden genomen in het kader van hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), wanneer de herstructurering op het tijdstip van indiening van het verzoek een overeengekomen herstructurering is dan wel na het tijdstip van indiening van het verzoek een overeengekomen herstructurering wordt, met uitzondering van een verzoek op grond dat de herstructurering in strijd is met artikel 2.3 (Nationale behandeling)1).

  • 2. Ongeacht het bepaalde in artikel 3.6 (Indiening van verzoek bij Gerecht) van hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), en onder voorbehoud van het bepaalde in punt 1 van deze bijlage, mag een investeerder geen verzoek als bedoeld in hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), indienen op grond dat de herstructurering van de schulden van een partij bij de overeenkomst in strijd is met een verplichting uit hoofde van hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen) anders dan uit hoofde van artikel 2.3 (Nationale behandeling), tenzij 270 dagen zijn verstreken na de datum waarop de eiser het schriftelijk verzoek om overleg op grond van artikel 3.3 (Overleg) van hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), heeft ingediend.

  • 3. Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

    „overeengekomen herstructurering”: de herstructurering of reorganisatie van de schulden van een partij die heeft plaatsgevonden door middel van i) een wijziging of aanpassing van schuldinstrumenten overeenkomstig de voorwaarden ervan, met inbegrip van de daarop toepasselijke wetgeving, of ii) een schuldenruil of een andere, soortgelijke procedure waarin de houders van niet minder dan 75% van de totale hoofdsom van de uitstaande schulden die worden geherstructureerd, hebben ingestemd met een dergelijke schuldenruil of andere procedure;

    op een schuldinstrument „toepasselijke wetgeving”: het wet- en regelgevingskader van een jurisdictie dat op dat schuldinstrument van toepassing is.

  • 4. Voor alle duidelijkheid: de „schulden van een partij” omvatten in het geval van de Unie de schulden van een overheid van een lidstaat of van een centrale, regionale of lokale overheidsinstantie in een lidstaat van de Unie.


Bijlage 5
Overeenkomsten als bedoeld in artikel 4.12

De overeenkomsten tussen de lidstaten van de Unie en Singapore zijn de volgende:

  • 1. Overeenkomst tussen de regering van de Republiek Singapore en de regering van de Republiek Bulgarije inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, opgesteld te Singapore op 15 september 2003;

  • 2. Overeenkomst tussen de regering van de Republiek Singapore en de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie inzake de bevordering en bescherming van investeringen, opgesteld te Brussel op 17 november 1978;

  • 3. Overeenkomst tussen de regering van de Republiek Singapore en de regering van de Tsjechische Republiek inzake de bevordering en bescherming van investeringen, opgesteld te Singapore op 8 april 1995;

  • 4. Overeenkomst tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Singapore inzake de bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen, opgesteld te Singapore op 3 oktober 1973;

  • 5. Overeenkomst tussen de regering van de Republiek Singapore en de regering van de Franse Republiek inzake de bevordering en bescherming van investeringen, opgesteld te Parijs op 8 september 1975;

  • 6. Overeenkomst tussen de regering van de Republiek Singapore en de regering van de Republiek Letland inzake de bevordering en bescherming van investeringen, opgesteld te Singapore op 7 juli 1998;

  • 7. Overeenkomst tussen de Republiek Singapore en Hongarije inzake de bevordering en bescherming van investeringen, opgesteld te Singapore op 17 april 1997;

  • 8. Overeenkomst inzake economische samenwerking tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Republiek Singapore, opgesteld te Singapore op 16 mei 1972;

  • 9. Overeenkomst tussen de regering van de Republiek Singapore en de regering van de Republiek Polen inzake de bevordering en bescherming van investeringen, opgesteld te Warschau (Polen) op 3 juni 1993;

  • 10. Overeenkomst tussen de regering van de Republiek Singapore en de regering van de Republiek Slovenië inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, opgesteld te Singapore op 25 januari 1999;

  • 11. Overeenkomst tussen de Republiek Singapore en de Slowaakse Republiek inzake de bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen, opgesteld te Singapore op 13 oktober 2006, en

  • 12. Overeenkomst tussen de regering van de Republiek Singapore en de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake de bevordering en bescherming van investeringen, opgesteld te Singapore op 22 juli 1975.


Bijlage 6
Bemiddelingsmechanisme voor geschillen tussen investeerders en partijen

Artikel 1 Doel

Dit bemiddelingsmechanisme heeft tot doel te bevorderen dat door middel van een alomvattende en snelle procedure en met behulp van een bemiddelaar een onderling overeengekomen oplossing wordt bereikt.

AFDELING A PROCEDURE IN KADER VAN BEMIDDELINGSMECHANISME

Artikel 2 Inleiding van procedure
  • 1. Een partij bij een geschil kan te allen tijde verzoeken om inleiding van een bemiddelingsprocedure. Een dergelijk verzoek wordt aan de andere partij schriftelijk gedaan.

  • 2. De partij waaraan het verzoek gericht is, neemt dit in welwillende overweging en antwoordt binnen tien dagen na ontvangst ervan met een schriftelijke inwilliging of afwijzing.

  • 3. Indien het verzoek betrekking heeft op een behandeling door een instelling, orgaan of agentschap van de Unie of door een lidstaat van de Unie en geen verweerder is vastgesteld uit hoofde van artikel 3.5 (Bericht van voornemen om geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen), lid 2, dan wordt het verzoek gericht aan de Unie. Wordt het verzoek door de Unie aanvaard, dan wordt in het antwoord vermeld of de Unie dan wel de betrokken lidstaat partij zal zijn bij de bemiddelingsprocedure1).

Artikel 3 Keuze van bemiddelaar
  • 1. De partijen bij het geschil streven ernaar uiterlijk 15 dagen na ontvangst van het in artikel 2 (Inleiding van procedure), lid 2, van deze bijlage bedoelde antwoord op het verzoek overeenstemming over een bemiddelaar te bereiken. Deze overeenstemming kan inhouden dat een bemiddelaar wordt aangewezen uit de leden van het overeenkomstig artikel 3.9 (Gerecht van eerste aanleg) ingestelde Gerecht.

  • 2. Indien de partijen bij het geschil geen overeenstemming over een bemiddelaar kunnen bereiken overeenkomstig lid 1, kan een van beide partijen bij het geschil de president van het Gerecht verzoeken de bemiddelaar door middel van loting aan te wijzen uit de leden van het overeenkomstig artikel 3.9 (Gerecht van eerste aanleg) ingestelde Gerecht. De president van het Gerecht wijst binnen tien werkdagen na het verzoek door een van beide partijen bij het geschil de bemiddelaar aan.

  • 3. Een bemiddelaar mag geen onderdaan van een van beide partijen bij de overeenkomst zijn, tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen.

  • 4. De bemiddelaar is de partijen bij het geschil op onpartijdige en transparante wijze behulpzaam bij het scheppen van duidelijkheid over de maatregel en de mogelijke negatieve gevolgen ervan voor de investeringen, en bij het bereiken van een onderling overeengekomen oplossing.

Artikel 4 Regels voor bemiddelingsprocedure
  • 1. Binnen tien dagen na de aanwijzing van de bemiddelaar legt de partij bij het geschil die om de bemiddelingsprocedure heeft verzocht, de bemiddelaar en de andere partij bij het geschil schriftelijk een gedetailleerde schriftelijke beschrijving van het probleem voor, in het bijzonder van de werking van de maatregel in kwestie en van de negatieve gevolgen ervan voor de investeringen. Binnen 20 dagen na toezending van deze beschrijving van het probleem kan de andere partij bij het geschil daarover schriftelijk opmerkingen kenbaar maken. Elk van beide partijen bij het geschil mag in haar beschrijving van het probleem of haar opmerkingen daarover alle door haar relevant geachte informatie opnemen.

  • 2. De bemiddelaar kan bepalen wat de meest geschikte wijze is om duidelijkheid over de betrokken maatregel en de mogelijke negatieve gevolgen ervan voor de investeringen te scheppen. Hij kan met name bijeenkomsten tussen de partijen bij het geschil organiseren, de partijen bij het geschil gezamenlijk of afzonderlijk raadplegen, verzoeken om bijstand van of overleg plegen met deskundigen en belanghebbenden op het betrokken gebied alsmede aanvullende ondersteuning bieden waarom de partijen bij het geschil hebben verzocht. Alvorens om bijstand van deskundigen en belanghebbenden op het betrokken gebied te verzoeken of overleg met hen te plegen, overlegt de bemiddelaar evenwel met de partijen bij het geschil.

  • 3. De bemiddelaar kan advies aanbieden en een oplossing voorstellen ter overweging door de partijen bij het geschil, die de voorgestelde oplossing kunnen aanvaarden of afwijzen dan wel het over een andere oplossing eens kunnen worden. De bemiddelaar onthoudt zich evenwel van advies of opmerkingen over de verenigbaarheid van de maatregel in kwestie met hoofdstuk twee (Bescherming van investeringen).

  • 4. De bemiddelingsprocedure vindt plaats op het grondgebied van de partij bij het geschil waaraan het verzoek gericht is, of op enige andere locatie of op enige andere wijze waarover onderling overeenstemming is bereikt.

  • 5. De partijen bij het geschil streven ernaar binnen 60 dagen na de aanwijzing van de bemiddelaar tot een onderling overeengekomen oplossing te komen. Zolang geen definitieve overeenstemming is bereikt, kunnen de partijen bij het geschil eventuele tussentijdse oplossingen overwegen.

  • 6. Onderling overeengekomen oplossingen worden openbaar gemaakt. De openbaar gemaakte versie mag evenwel geen informatie bevatten die door een partij bij het geschil als vertrouwelijk is aangemerkt.

  • 7. De bemiddelingsprocedure wordt beëindigd:

    • a. door goedkeuring van een door de partijen bij het geschil onderling overeengekomen oplossing, op de datum van goedkeuring;

    • b. door onderlinge overeenstemming van de partijen bij het geschil in de loop van de bemiddelingsprocedure, op de datum van die overeenstemming;

    • c. door een schriftelijke verklaring van de bemiddelaar, na overleg met de partijen bij het geschil, dat verdere bemiddelingsinspanningen geen nut hebben, op de datum van die verklaring; of

    • d. door een schriftelijke verklaring van een partij bij het geschil nadat mogelijke onderling overeengekomen oplossingen in de bemiddelingsprocedure zijn onderzocht en adviezen en voorgestelde oplossingen van de bemiddelaar in overweging zijn genomen, op de datum van die verklaring.

AFDELING B TENUITVOERLEGGING

Artikel 5 Tenuitvoerlegging van onderling overeengekomen oplossing
  • 1. Wanneer de partijen bij het geschil overeenstemming over een oplossing hebben bereikt, neemt elke partij bij het geschil de maatregelen die noodzakelijk zijn om de onderling overeengekomen oplossing binnen de overeengekomen termijn ten uitvoer te leggen.

  • 2. De tenuitvoerleggende partij bij het geschil stelt de andere partij bij het geschil schriftelijk in kennis van alle stappen of maatregelen die zij voor de tenuitvoerlegging van de onderling overeengekomen oplossing heeft ondernomen respectievelijk getroffen.

  • 3. Op verzoek van de partijen bij het geschil legt de bemiddelaar de partijen bij het geschil schriftelijk een ontwerp van het feitenverslag voor, dat een korte samenvatting bevat van: i) de maatregel in kwestie waarop de procedure betrekking heeft; ii) de gevolgde procedure, en iii) in voorkomend geval, de onderling overeengekomen oplossing waartoe die procedure uiteindelijk heeft geleid, met inbegrip van eventuele tussentijdse oplossingen. De bemiddelaar biedt de partijen bij het geschil 15 werkdagen de gelegenheid om hun opmerkingen over het ontwerpverslag kenbaar te maken. Na bestudering van de binnen die termijn ingediende opmerkingen van de partijen bij het geschil legt de bemiddelaar de partijen bij het geschil binnen 15 werkdagen schriftelijk een definitief schriftelijk feitenverslag voor. Het definitief schriftelijk feitenverslag mag geen interpretatie van deze overeenkomst bevatten.

AFDELING C ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 6 Verhouding tot beslechting van geschillen
  • 1. De bemiddelingsprocedure is niet bedoeld om als basis voor procedures voor geschillenbeslechting ingevolge deze of enige andere overeenkomst te dienen. Een partij bij het geschil mag zich in dergelijke geschillenbeslechtingsprocedures niet beroepen op of niet als bewijs gebruiken en een arbitrageorgaan, -gerecht of -panel mag geen rekening houden met:

    • a. door een partij bij het geschil in de bemiddelingsprocedure ingenomen standpunten;

    • b. het feit dat een partij bij het geschil zich bereid heeft verklaard een oplossing te aanvaarden voor de maatregel waarop de bemiddeling betrekking had, of

    • c. door de bemiddelaar gegeven adviezen of gedane voorstellen.

  • 2. Het bemiddelingsmechanisme laat de rechtsposities van de partijen bij de overeenkomst en de partijen bij het geschil op grond van hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst) of afdeling B (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst) onverlet.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 4 (Regels voor bemiddelingsprocedure), lid 6, van deze bijlage en tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen, zijn alle fasen van de bemiddelingsprocedure, met inbegrip van adviezen of voorgestelde oplossingen, vertrouwelijk. Elke partij bij het geschil mag echter openbaar maken dat bemiddeling plaatsvindt.

Artikel 7 Termijnen

Alle in deze bijlage vermelde termijnen kunnen met wederzijdse instemming van de partijen bij het geschil worden gewijzigd.

Artikel 8 Kosten
  • 1. Elke partij bij het geschil draagt haar eigen kosten in verband met deelname aan de bemiddelingsprocedure.

  • 2. De partijen bij het geschil dragen elk voor een gelijk deel de kosten voor organisatorische aangelegenheden, met inbegrip van de honoraria en de kosten van de bemiddelaar. De honoraria en de kosten van bemiddelaars zijn in overeenstemming met die welke op grond van bepaling 14(1) van het administratief en financieel reglement van het Icsid-Verdrag worden vastgesteld en op de datum van inleiding van de bemiddelingsprocedure gelden.


Bijlage 7
Gedragscode voor leden van gerecht en beroepsinstantie en voor bemiddelaars

Definities

  • 1. In deze gedragscode wordt verstaan onder:

    „lid”: een lid van het op grond van hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), ingestelde Gerecht of een lid van de op grond van hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), ingestelde Beroepsinstantie;

    „bemiddelaar”: een persoon die overeenkomstig hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling A (Beslechting van geschillen tussen investeerders en partijen bij overeenkomst), bemiddeling verricht;

    „kandidaat”: een persoon wiens aanwijzing als lid wordt overwogen;

    „assistent”: een persoon die binnen het kader van het mandaat van een lid voor dat lid onderzoek verricht of ondersteunende taken uitvoert; en

    „personeel”: met betrekking tot een lid, andere personen dan assistenten die onder de leiding en het toezicht van dat lid werkzaam zijn.

Verantwoordelijkheden in het kader van de procedure

  • 2. De kandidaten en de leden vermijden laakbaar gedrag en de schijn van laakbaar gedrag, zijn onafhankelijk en onpartijdig, vermijden directe en indirecte belangenconflicten en nemen bij hun gedrag de hoogste normen in acht, teneinde de integriteit en onpartijdigheid van het mechanisme van geschillenbeslechting te garanderen. De leden nemen geen instructies van enige organisatie of regering aan met betrekking tot de aan het Gerecht of de Beroepsinstantie voorgelegde aangelegenheden. Voormalige leden leven de verplichtingen in de punten 15 tot en met 21 van deze gedragscode na.

Openbaarmakingsplicht

  • 3. Voorafgaand aan hun aanwijzing als lid geven de kandidaten aan de partijen bij de overeenkomst opening van zaken over alle tegenwoordige of vroegere belangen, relaties of aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid zouden kunnen wekken. Daartoe stellen de kandidaten alles in het werk wat redelijkerwijs in hun vermogen ligt om na te gaan of er sprake is van dergelijke belangen, relaties of aangelegenheden.

  • 4. De leden richten mededelingen betreffende feitelijke of mogelijke schendingen van deze gedragscode aan de partijen bij het geschil en de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst.

  • 5. De leden blijven te allen tijde alles in het werk stellen wat redelijkerwijs in hun vermogen ligt om na te gaan of er sprake is van de in punt 3 van deze gedragscode bedoelde belangen, relaties of aangelegenheden en zij geven in voorkomend geval opening van zaken. Op grond van de verplichting tot openbaarmaking zijn de leden voortdurend gehouden opening van zaken te geven over dergelijke belangen, relaties of aangelegenheden die zich tijdens elke fase van de procedure voordoen, zodra zij daarvan kennis hebben. De leden geven opening van zaken over dergelijke belangen, relaties en aangelegenheden door daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de partijen bij het geschil en de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst, ter overweging door al deze partijen.

Taken van leden

  • 6. De leden oefenen hun taken gedurende de gehele procedure nauwgezet, snel en naar billijkheid uit.

  • 7. De leden onderzoeken uitsluitend vraagstukken die in de procedure aan de orde worden gesteld en voor de uitspraak noodzakelijk zijn en delegeren deze taak niet aan een andere persoon.

  • 8. De leden nemen alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat hun assistenten en personeel bekend zijn met de punten 2, 3, 4, 5, 19, 20 en 21 van deze gedragscode en deze naleven.

  • 9. De leden onthouden zich van eenzijdige contacten in verband met de procedure.

Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van leden

  • 10. De leden zijn onafhankelijk en onpartijdig, vermijden de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid en laten zich niet leiden door eigenbelang, druk van buitenaf, politieke overwegingen, publieke protesten, loyaliteit aan een partij bij het geschil of niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst of vrees voor kritiek.

  • 11. De leden mogen direct noch indirect verplichtingen aangaan of voordelen aanvaarden die op welke wijze dan ook de goede uitoefening van hun taken verstoren of lijken te verstoren.

  • 12. De leden gebruiken hun positie als lid van het Gerecht niet om persoonlijke of particuliere belangen te dienen en onthouden zich van handelingen die de indruk kunnen wekken dat anderen in een bijzondere positie verkeren waardoor zij invloed op hen kunnen uitoefenen.

  • 13. De leden laten hun gedrag of oordeel niet beïnvloeden door financiële, zakelijke, professionele, familiale of sociale relaties of verantwoordelijkheden.

  • 14. De leden gaan geen relaties aan en verwerven geen financiële belangen wanneer daardoor hun onpartijdigheid in het gedrang kan komen of wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daardoor de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid wordt gewekt.

Verplichtingen van voormalige leden

  • 15. Alle voormalige leden onthouden zich van handelingen die de schijn kunnen wekken dat zij bij de uitoefening van hun taken niet onpartijdig waren of dat zij voordeel hebben ontleend aan de beslissing of de uitspraak van het Gerecht of van de Beroepsinstantie.

  • 16. Onverminderd artikel 3.9 (Gerecht van eerste aanleg), lid 5, en artikel 3.10 (Beroepsinstantie), lid 4, verbinden de leden zich ertoe om na afloop van hun mandaat op geen enkele wijze deel te nemen aan

    • a. investeringsgeschillen die vóór afloop van hun mandaat aanhangig waren bij het Gerecht of bij de Beroepsinstantie;

    • b. investeringsgeschillen die direct en duidelijk verband houden met geschillen die zij als lid van het Gerecht of van de Beroepsinstantie hebben behandeld, ook wanneer die afgesloten zijn.

  • 17. De leden verbinden zich ertoe om gedurende een periode van drie jaar na afloop van hun mandaat niet op te treden als vertegenwoordiger van een van de partijen bij investeringsgeschillen die aanhangig zijn bij het Gerecht of bij de Beroepsinstantie.

  • 18. Indien de president van het Gerecht of de president van de Beroepsinstantie ervan in kennis wordt gesteld of anderszins verneemt dat een voormalig lid van het Gerecht of van de Beroepsinstantie zou hebben gehandeld in strijd met de verplichtingen als bedoeld in de punten 15 tot en met 17, onderzoekt de president de aangelegenheid en stelt hij het voormalige lid in de gelegenheid te worden gehoord. Indien hij na afloop van het onderzoek van oordeel is dat het voormalige lid daadwerkelijk heeft gehandeld in strijd met die verplichtingen, stelt hij

    • a. de beroepsorde of een vergelijkbare instantie waarbij het voormalige lid is aangesloten;

    • b. de partijen bij de overeenkomst, en

    • c. de president van elk ander gerecht dat of elke andere beroepsinstantie die bevoegd is ter zake van investeringsgeschillen, daarvan in kennis.

    De president van het Gerecht of de president van de Beroepsinstantie maakt zijn bevindingen uit hoofde van dit punt openbaar.

Vertrouwelijkheid

  • 19. De leden of voormalige leden mogen op geen enkel tijdstip niet-openbare informatie over of verkregen tijdens een procedure openbaar maken of gebruiken, behalve voor de doeleinden van die procedure, en mogen deze informatie in het bijzonder niet openbaar maken of gebruiken om persoonlijk voordeel te behalen, anderen voordeel te verschaffen of de belangen van anderen te schaden.

  • 20. De leden mogen beslissingen of uitspraken dan wel delen daarvan niet openbaar maken voordat zij overeenkomstig bijlage 8 worden bekendgemaakt.

  • 21. De leden of voormalige leden mogen op geen enkel tijdstip informatie over de beraadslagingen van het Gerecht of de Beroepsinstantie of over het standpunt van een lid met betrekking tot de beraadslagingen openbaar maken.

Kosten

  • 22. De leden houden de aan de procedure bestede tijd en de hiervoor gedane uitgaven bij en leggen hiervan een eindafrekening over.

Bemiddelaars

  • 23. De in deze gedragscode beschreven voorschriften voor leden of voormalige leden zijn mutatis mutandis van toepassing op bemiddelaars.

Raadgevend Comité

  • 24. De president van het Gerecht en de president van de Beroepsinstantie worden elk bijgestaan door een Raadgevend Comité, bestaande uit de vicepresident en het naar leeftijd oudste lid van het Gerecht respectievelijk de Beroepsinstantie, ter waarborging van de juiste toepassing van deze gedragscode en artikel 3.11 (Ethische code) en met het oog op de uitvoering van enige andere taak, indien hierin wordt voorzien.


Bijlage 8
Regels inzake toegang van publiek tot documenten en zittingen en mogelijkheid voor derden om opmerkingen in te dienen

Artikel 1

  • 1. Onverminderd de artikelen 2 en 4 van deze bijlage geeft de verweerder de volgende documenten na ontvangst onverwijld door aan de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst en, met het oog op beschikbaarstelling aan het publiek, aan de in artikel 5 van deze bijlage genoemde depositaris:

    • a. het in artikel 3.3 (Overleg), lid 1, bedoelde verzoek om overleg;

    • b. het in artikel 3.5 (Bericht van voornemen om geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen), lid 1, bedoelde bericht van voornemen;

    • c. de in artikel 3.5 (Bericht van voornemen om geschil aan geschillenbeslechting te onderwerpen), lid 2, bedoelde bepaling van de verweerder;

    • d. het in artikel 3.6 (Indiening van verzoek bij Gerecht) bedoelde ingediende verzoek;

    • e. uiteenzettingen, memories en opmerkingen die door een partij bij het geschil bij het Gerecht zijn ingediend, deskundigenverslagen en eventuele schriftelijke opmerkingen die uit hoofde van artikel 3.17 (Niet bij geschil betrokken partij bij overeenkomst) en artikel 3 van deze bijlage zijn ingediend;

    • f. processen-verbaal of verslagen van de zittingen van het Gerecht, indien beschikbaar, en

    • g. vonnissen, uitspraken en beslissingen van het Gerecht of, in voorkomend geval, van de president of de vicepresident van het Gerecht.

  • 2. Behoudens de uitzonderingen van artikel 4 van deze bijlage kan het Gerecht op eigen initiatief of op verzoek van een persoon besluiten, na overleg met de partijen bij het geschil, of en hoe eventuele andere documenten die aan het Gerecht zijn verstrekt of door het Gerecht zijn afgegeven en niet vallen onder lid 1, openbaar worden gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat deze documenten op een gespecificeerde locatie of via de in artikel 5 van deze bijlage genoemde depositaris beschikbaar worden gesteld.

Artikel 2

Het Gerecht houdt openbare zittingen en stelt in overleg met de partijen bij het geschil de nodige logistieke regelingen vast. Elke partij bij het geschil die voornemens is in een zitting informatie te gebruiken die zij als beschermd aanduidt, stelt het Gerecht hiervan evenwel in kennis. Het Gerecht stelt de nodige regelingen vast om deze informatie te beschermen tegen openbaarmaking.

Artikel 3

  • 1. Het Gerecht kan na overleg met de partijen bij het geschil een persoon die noch een partij bij het geschil, noch een niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst is (hierna „derde” genoemd), toestaan schriftelijke opmerkingen bij het Gerecht in te dienen met betrekking tot een aangelegenheid binnen het kader van het geschil.

  • 2. Een derde die opmerkingen wenst in te dienen, richt zich tot het Gerecht en verstrekt de volgende schriftelijke informatie in een proceduretaal, op beknopte wijze, en zonder het maximumaantal bladzijden te overschrijden dat door het Gerecht kan worden vastgesteld:

    • a. beschrijving van de derde, met inbegrip van, in voorkomend geval, samenstelling en rechtsvorm (bijvoorbeeld handelsvereniging of andere niet-gouvernementele organisatie), zijn algemene doelstellingen, de aard van zijn activiteiten, en eventuele moederorganisatie, met inbegrip van elke organisatie die direct of indirect zeggenschap heeft over de derde;

    • b. openbaarmaking van alle directe of indirecte banden van de derde met een partij bij het geschil;

    • c. informatie over elke regering, persoon of organisatie die financiële of andere ondersteuning heeft verstrekt bij het opstellen van de opmerkingen of die de derde aanzienlijke steun heeft verleend in de loop van de twee jaren vóór het verzoek van de derde uit hoofde van dit artikel (bijvoorbeeld jaarlijkse financiering van ongeveer 20 procent van zijn globale activiteiten);

    • d. beschrijving van de aard van het belang dat de derde bij de procedure heeft, en

    • e. vermelding van de specifieke feitelijke of juridische kwesties in het kader van de procedure waarop de derde in zijn schriftelijke opmerkingen wenst in te gaan.

  • 3. Om vast te stellen of opmerkingen kunnen worden ingediend, houdt het Gerecht rekening met onder meer het volgende:

    • a. of de derde een aanzienlijk belang bij de procedure heeft, en

    • b. de mate waarin de opmerkingen het Gerecht zouden helpen bij de beoordeling van een met de procedure verband houdende feitelijke of juridische kwestie door middel van een andere zienswijze of andere specifieke kennis of inzichten dan die van de partijen bij het geschil.

  • 4. De ingediende opmerkingen van de derde:

    • a. zijn gedateerd en ondertekend door de persoon die de opmerkingen namens de derde indient;

    • b. zijn beknopt en in geen geval langer dan het Gerecht toestaat;

    • c. bevatten een nauwkeurige omschrijving van het standpunt van de derde inzake de desbetreffende kwesties, en

    • d. houden uitsluitend verband met aangelegenheden binnen het kader van het geschil.

  • 5. Het Gerecht ziet erop toe dat deze opmerkingen de procedure niet verstoren of onnodig bemoeilijken dan wel een van de partijen bij het geschil op onbillijke wijze benadelen. In voorkomend geval kan het Gerecht passende procedures vaststellen voor het verwerken van meervoudige indieningen.

  • 6. Het Gerecht ziet erop toe dat de partijen bij het geschil een redelijke termijn wordt gegeven om hun opmerkingen in te dienen over eventuele opmerkingen van een derde.

Artikel 4

  • 1. Vertrouwelijke of beschermde informatie zoals omschreven in lid 2 en zoals aangeduid overeenkomstig dit artikel, wordt niet openbaar gemaakt.

  • 2. Onder vertrouwelijke of beschermde informatie wordt verstaan:

    • a. vertrouwelijke bedrijfsinformatie;

    • b. informatie die uit hoofde van deze overeenkomst tegen openbaarmaking wordt beschermd;

    • c. informatie die tegen openbaarmaking wordt beschermd, hetzij uit hoofde van het voor de verweerder geldende recht, hetzij uit hoofde van het recht of de regels die door het Gerecht toepasselijk zijn verklaard inzake openbaarmaking van die informatie, met betrekking tot respectievelijk informatie van de verweerder hetzij andere informatie.

  • 3. Wanneer een ander document dan een vonnis of beslissing van het Gerecht openbaar moet worden gemaakt uit hoofde van artikel 1, lid 1, van deze bijlage, moet de partij bij het geschil, de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst of de derde die het document indient, op het tijdstip van indiening van het document:

    • a. aangeven of zij/hij van oordeel is dat het document informatie bevat die tegen openbaarmaking moet worden beschermd;

    • b. deze informatie duidelijk aanwijzen wanneer deze bij het Gerecht wordt ingediend, en

    • c. onverwijld of binnen de door het Gerecht vastgestelde termijn een bewerkte versie van het document indienen die de bedoelde informatie niet bevat.

  • 4. Wanneer een ander document dan een vonnis of beslissing van het Gerecht openbaar moet worden gemaakt op grond van een beslissing van het Gerecht uit hoofde van artikel 1, lid 2, van deze bijlage, moet de partij bij het geschil, de niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst of de derde die het document heeft ingediend, binnen 30 dagen nadat het Gerecht heeft beslist dat het document openbaar moet worden gemaakt, aangeven of zij/hij van oordeel is dat het document informatie bevat die tegen openbaarmaking moet worden beschermd en een bewerkte versie van het document indienen die de bedoelde informatie niet bevat.

  • 5. Wanneer een bewerking wordt voorgesteld uit hoofde van lid 4 kan elke andere partij bij het geschil dan de indiener van het document in kwestie bezwaar maken tegen de voorgestelde bewerking of voorstellen dat het document op andere wijze wordt bewerkt. Dergelijke bezwaren of tegenvoorstellen worden ingediend binnen 30 dagen na ontvangst van het voorgestelde bewerkte document.

  • 6. Wanneer een vonnis, beslissing of uitspraak van het Gerecht openbaar moet worden gemaakt uit hoofde van artikel 1, lid 1, van deze bijlage, biedt het Gerecht alle partijen bij het geschil de gelegenheid om opmerkingen in te dienen over de mate waarin het document informatie bevat die tegen openbaarmaking moet worden beschermd en om een bewerking van het document voor te stellen waarmee wordt voorkomen dat de bedoelde informatie openbaar wordt.

  • 7. Het Gerecht beslist over alle vraagstukken in verband met de voorgestelde bewerking van documenten uit hoofde van de leden 3 tot en met 6, en bepaalt bij de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid in welke mate informatie in documenten die openbaar moeten worden gemaakt, moet worden bewerkt.

  • 8. Indien het Gerecht bepaalt dat informatie uit een document niet moet worden bewerkt uit hoofde van de leden 3 tot en met 6, of dat openbaarmaking van een document niet moet worden voorkomen, kan elke partij bij het geschil, elke niet bij het geschil betrokken partij bij de overeenkomst of elke derde die het document vrijwillig in het dossier heeft laten opnemen, binnen 30 dagen na de beslissing van het Gerecht:

    • a. het document dat die informatie bevat geheel of gedeeltelijk laten verwijderen uit het dossier van de procedure, of

    • b. het document opnieuw indienen in een vorm die voldoet aan de beslissing van het Gerecht.

  • 9. Elke partij bij het geschil die voornemens is in een zitting informatie te gebruiken die naar haar oordeel vertrouwelijk of beschermd is, stelt het Gerecht hiervan in kennis. Het Gerecht beslist, na overleg met de partijen bij het geschil, of die informatie moet worden beschermd en stelt overeenkomstig artikel 2 van deze bijlage regelingen vast om te voorkomen dat beschermde informatie openbaar wordt gemaakt.

  • 10. Informatie waarvan openbaarmaking de integriteit van de geschillenbeslechtingsprocedure in het gedrang zou brengen in de zin van lid 11, wordt niet openbaar gemaakt.

  • 11. Het Gerecht kan op eigen initiatief of op verzoek van een partij bij het geschil, voor zover mogelijk na overleg met de partijen bij het geschil, passende maatregelen nemen om de openbaarmaking van informatie, wanneer die de integriteit van de geschillenbeslechtingsprocedure in het gedrang zou brengen, te beletten of te vertragen:

    • a. omdat het vergaren of overleggen van bewijsmateriaal hierdoor zou kunnen worden belemmerd, of

    • b. omdat intimidatie van getuigen, van advocaten die een partij bij het geschil vertegenwoordigen, of van leden van het Gerecht hiervan het gevolg zou kunnen zijn, of

    • c. in vergelijkbare uitzonderlijke omstandigheden.

Artikel 5

De secretaris-generaal van de Verenigde Naties treedt via het secretariaat van de Uncitral op als depositaris en maakt de informatie openbaar uit hoofde van deze bijlage.

Artikel 6

Het Gerecht oefent zijn beoordelingsbevoegdheid uit voor zover dat in deze bijlage is bepaald en houdt daarbij rekening met:

  • a. het openbaar belang bij transparantie van de op een overeenkomst gebaseerde investeringsgeschillenbeslechting en van de specifieke procedure, en

  • b. het belang van de partijen bij het geschil bij een billijke en efficiënte beslechting van hun geschil.


Bijlage 9
Procedureregels voor arbitrage

Algemene bepalingen

  • 1. In hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst), en in het kader van deze bijlage wordt verstaan onder:

    „adviseur”: een persoon die door een partij is aangesteld om haar in verband met de procedure voor het arbitragepanel te adviseren of bij te staan;

    „arbiter”: een lid van een krachtens artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel) ingesteld arbitragepanel;

    „assistent”: een persoon die binnen het kader van het mandaat van een arbiter voor die arbiter onderzoek verricht of ondersteunende taken uitvoert;

    „klagende partij”: iedere partij die krachtens artikel 3.28 (Inleiding van arbitrageprocedure) om de instelling van een arbitragepanel verzoekt;

    „partij waartegen de klacht gericht is”: de partij ten aanzien waarvan wordt gesteld dat zij de in artikel 3.25 (Toepassingsgebied) bedoelde bepalingen heeft geschonden;

    „arbitragepanel”: een krachtens artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel) ingesteld panel;

    „vertegenwoordiger van een partij”: een persoon in dienst van of aangewezen door een ministerie, een overheidsdienst of een ander overheidsorgaan van een partij, die de partij met betrekking tot een geschil op het gebied van deze overeenkomst vertegenwoordigt.

  • 2. Deze bijlage is van toepassing op procedures voor geschillenbeslechting krachtens hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst), tenzij de partijen anders overeenkomen.

  • 3. De partij waartegen de klacht gericht is, is belast met de logistieke organisatie van de geschillenbeslechtingsprocedures, in het bijzonder met de organisatie van de hoorzittingen, tenzij anders wordt overeengekomen. De partijen dragen elk voor een gelijk deel de kosten voor organisatorische aangelegenheden, met inbegrip van de kosten van de arbiters.

Kennisgevingen

  • 4. De partijen en het arbitragepanel versturen alle verzoeken, mededelingen, schriftelijke stukken of andere documenten per e-mail; op dezelfde dag wordt een kopie daarvan per fax, aangetekende post of koeriersdienst verzonden, dan wel tegen ontvangstbewijs afgegeven, of ingediend met een ander telecommunicatiemiddel waarbij de verzending wordt geregistreerd. Een e-mailbericht wordt geacht te zijn ontvangen op de datum van verzending, behoudens bewijs van het tegendeel.

  • 5. Elke partij verstrekt een elektronische kopie van haar schriftelijk ingediende stukken aan elk van de arbiters en tegelijkertijd aan de andere partij. Er wordt eveneens een papieren kopie van het document verstrekt.

  • 6. Kennisgevingen worden respectievelijk gericht aan de directeur-generaal, het directoraat Handel van de Europese Commissie en de directeur Noord-Amerika en Europa van het Ministerie van Handel en Industrie van Singapore.

  • 7. Kleine verschrijvingen in verzoeken, mededelingen, schriftelijke stukken of andere documenten in verband met de procedure voor het arbitragepanel kunnen worden hersteld door de indiening van een nieuw document waarin de wijzigingen duidelijk zijn aangegeven, tenzij de andere partij hiertegen bezwaar maakt.

  • 8. Indien de laatste dag waarop een document kan worden ingediend, op een officiële feest- of rustdag van Singapore of van de Unie valt, kan het document op de volgende werkdag worden ingediend.

Aanvang van arbitrage

  • 9.

    • a. Indien de arbiters overeenkomstig artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel) of de punten 21, 23 of 50 van deze bijlage door middel van loting worden aangewezen, hebben vertegenwoordigers van beide partijen het recht om bij de aanwijzing door middel van loting aanwezig te zijn.

    • b. Tenzij de partijen anders overeenkomen, komen zij binnen zeven dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel met dat panel bijeen om te beslissen over aangelegenheden die de partijen of het arbitragepanel passend achten, met inbegrip van de aan de arbiters verschuldigde honoraria en onkostenvergoedingen. De arbiters en de vertegenwoordigers van de partijen kunnen per telefoon of per videoconferentie aan deze bijeenkomst deelnemen.

  • 10.

    • a. Tenzij de partijen binnen zeven dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel anders overeenkomen, luidt de taakomschrijving van dit panel als volgt:

      „in het licht van de desbetreffende bepalingen van de overeenkomst de aangelegenheid onderzoeken die is beschreven in het ingevolge artikel 3.28 ingediende verzoek om instelling van het arbitragepanel, zich uitspreken over de verenigbaarheid van de maatregel in kwestie met de in artikel 3.25 bedoelde bepalingen door middel van juridische en/of feitelijke vaststellingen, met vermelding van de redenen daarvoor, en een uitspraak doen overeenkomstig de artikelen 3.31 en 3.32.”

    • b. Wanneer de partijen overeenstemming hebben bereikt over de taakomschrijving van het arbitragepanel, stellen zij het arbitragepanel daarvan onverwijld in kennis.

Eerste stukken

  • 11. Uiterlijk 20 dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel dient de klagende partij haar schriftelijke eis in. Uiterlijk 20 dagen na de datum van indiening van de schriftelijke eis dient de partij waartegen de klacht gericht is haar schriftelijke verweer in.

Werkwijze van arbitragepanels

  • 12. De voorzitter van het arbitragepanel zit alle bijeenkomsten van het panel voor. Het arbitragepanel kan aan de voorzitter de bevoegdheid tot het nemen van administratieve en procedurele besluiten delegeren.

  • 13. Tenzij in hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst), anders is bepaald, kan het arbitragepanel bij zijn werkzaamheden alle communicatiemiddelen gebruiken, waaronder telefoon-, fax- en computerverbindingen.

  • 14. Hoewel alleen arbiters aan de beraadslagingen van het arbitragepanel mogen deelnemen, kan het panel toestaan dat de assistenten de beraadslagingen van het panel bijwonen.

  • 15. Het opstellen van uitspraken is een exclusieve bevoegdheid van het arbitragepanel, die niet mag worden gedelegeerd.

  • 16. Wanneer zich een procedureel vraagstuk voordoet dat niet door de bepalingen van hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst), en de bijlagen daarbij wordt bestreken, kan het arbitragepanel na overleg met de partijen een passende, met die bepalingen verenigbare procedure vaststellen.

  • 17. Wanneer het arbitragepanel van oordeel is dat een procedurele termijn moet worden gewijzigd of dat een andere procedurele of administratieve aanpassing nodig is, stelt het de partijen schriftelijk in kennis van de redenen voor de wijziging of aanpassing onder vermelding van de vereiste termijn of aanpassing.

Vervanging

  • 18. Indien een arbiter niet aan de procedure kan deelnemen, zich terugtrekt of moet worden vervangen, wordt overeenkomstig artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel) een vervanger aangewezen.

  • 19. Wanneer een partij van oordeel is dat een arbiter de gedragscode van bijlage 11 (hierna „gedragscode” genoemd) schendt en om die reden moet worden vervangen, deelt zij dit de andere partij mee binnen 15 dagen nadat zij kennis heeft genomen van de omstandigheden die aan de schending van de gedragscode door de arbiter ten grondslag liggen.

  • 20. Wanneer een partij van oordeel is dat een arbiter die niet de voorzitter is, de gedragscode schendt, treden de partijen met elkaar in overleg en besluiten zij in voorkomend geval de arbiter te vervangen en overeenkomstig de procedure van artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel) een vervanger aan te wijzen.

  • 21. Indien de partijen het niet eens worden over de vraag of een arbiter moet worden vervangen, kan elke partij verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan de voorzitter van het arbitragepanel, wiens beslissing definitief is.

    Indien de voorzitter naar aanleiding van een dergelijk verzoek vaststelt dat een arbiter de gedragscode heeft geschonden, wordt een nieuwe arbiter aangewezen.

    De partij die de arbiter die moet worden vervangen heeft aangewezen, wijst een arbiter aan uit de overige in aanmerking komende personen op de overeenkomstig artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 2, opgestelde lijst. Indien de partij niet binnen vijf dagen na de vaststelling door de voorzitter van het arbitragepanel een arbiter aanwijst, wijst de voorzitter van het Comité of diens vertegenwoordiger binnen tien dagen na de vaststelling door de voorzitter van het arbitragepanel door middel van loting een arbiter aan uit de overige in aanmerking komende personen op de overeenkomstig artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 2, opgestelde lijst.

    Indien de in artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 2, bedoelde lijst op het in artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel), lid 4, voorgeschreven tijdstip niet is opgesteld, wijst de partij die de arbiter die moet worden vervangen heeft aangewezen of, wanneer zij zulks verzuimt, de voorzitter van het Comité of diens vertegenwoordiger binnen vijf dagen na de vaststelling door de voorzitter van het arbitragepanel een arbiter aan:

    • a. ingeval de partij geen personen heeft voorgedragen, uit de overige personen die overeenkomstig artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 2, door de andere partij zijn voorgedragen; of

    • b. ingeval de partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over een lijst van namen overeenkomstig artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 2, uit de personen die de partij overeenkomstig artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 2, heeft voorgedragen.

  • 22. Wanneer een partij van oordeel is dat de voorzitter van het arbitragepanel de gedragscode schendt, treden de partijen met elkaar in overleg en besluiten zij in voorkomend geval de voorzitter te vervangen en overeenkomstig de procedure van artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel) een vervanger aan te wijzen.

  • 23. Indien de partijen het niet eens worden over de vraag of de voorzitter van het arbitragepanel moet worden vervangen, kan elke partij verzoeken de aangelegenheid voor te leggen aan een neutrale derde. Indien de partijen het niet eens kunnen worden over een neutrale derde, wordt de aangelegenheid voorgelegd aan een van de overige personen op de in artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 1, bedoelde lijst. Welke persoon dit is, wordt door middel van loting bepaald door de voorzitter van het Comité of diens vertegenwoordiger. Het besluit van deze persoon over de noodzaak tot vervanging van de voorzitter is definitief.

    Indien deze persoon vaststelt dat de oorspronkelijke voorzitter van het arbitragepanel de gedragscode heeft geschonden, stemmen de partijen in met de vervanging. Indien de partijen het niet eens worden over een nieuwe voorzitter van het arbitragepanel, wijst de voorzitter van het Comité of diens vertegenwoordiger door middel van loting een nieuwe voorzitter aan uit de overige personen op de in artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 1, bedoelde lijst. De naam van de persoon die heeft vastgesteld dat de oorspronkelijke voorzitter de gedragscode heeft geschonden, mag, in voorkomend geval, niet op de lijst van overige personen voorkomen. De nieuwe voorzitter wordt aangewezen binnen vijf dagen na de vaststelling dat de voorzitter moet worden vervangen.

  • 24. De procedure voor het arbitragepanel wordt geschorst zolang de procedures bedoeld in de punten 19, 20, 21, 22, 23 en 24 van deze bijlage niet zijn voltooid.

Hoorzittingen

  • 25. De voorzitter stelt in overleg met de partijen en de overige arbiters de datum en het tijdstip van de hoorzitting vast en zendt de partijen hiervan een schriftelijke bevestiging. Tenzij de hoorzitting achter gesloten deuren plaatsvindt, wordt deze informatie door de partij die met de logistieke organisatie van de procedure is belast, tevens openbaar gemaakt. Tenzij een van de partijen hier bezwaar tegen heeft, kan het arbitragepanel besluiten geen hoorzitting te organiseren.

  • 26. Tenzij de partijen anders overeenkomen, wordt de hoorzitting in Brussel gehouden als Singapore de klagende partij is en in Singapore als de Unie de klagende partij is.

  • 27. Het arbitragepanel kan aanvullende hoorzittingen organiseren indien de partijen zulks overeenkomen.

  • 28. Gedurende de hoorzittingen zijn alle arbiters aanwezig.

  • 29. De volgende personen kunnen een hoorzitting bijwonen, ongeacht of de procedure openstaat voor het publiek:

    • a. vertegenwoordigers van de partijen;

    • b. adviseurs van de partijen;

    • c. administratief personeel, tolken, vertalers en notulisten, en

    • d. assistenten van de arbiters.

    Alleen de vertegenwoordigers en de adviseurs van de partijen mogen het woord tot het arbitragepanel richten.

  • 30. Uiterlijk vijf dagen voor de datum van de hoorzitting verstrekt elk van beide partijen het arbitragepanel en tegelijkertijd de andere partij een lijst met de namen van de personen die namens die partij op de hoorzitting pleidooien of uiteenzettingen zullen houden en van andere vertegenwoordigers of adviseurs die de hoorzitting zullen bijwonen.

  • 31. De hoorzittingen van het arbitragepanel zijn voor het publiek toegankelijk, tenzij de partijen besluiten dat de hoorzittingen gedeeltelijk of geheel achter gesloten deuren zullen plaatsvinden. Wanneer de hoorzittingen voor het publiek toegankelijk zijn en voor zover de partijen niet anders overeenkomen, is het volgende van toepassing:

    • a. wordt de hoorzitting gelijktijdig via een gesloten televisiecircuit voor het publiek uitgezonden in een afzonderlijke videoruimte in de nabijheid van de zaal waar de hoorzitting plaatsvindt;

    • b. is registratie voor het bijwonen van de openbare uitzending van de hoorzitting vereist;

    • c. is het niet toegestaan in de videoruimte beeld- of geluidopnamen dan wel foto's te maken;

    • d. heeft het panel te allen tijde het recht om voor de behandeling van aangelegenheden die op vertrouwelijke informatie betrekking hebben, te vragen dat de hoorzitting achter gesloten deuren wordt gehouden.

    Het arbitragepanel komt achter gesloten deuren bijeen wanneer de stukken en pleidooien van een partij vertrouwelijke informatie bevatten. Het panel heeft het recht, bij wijze van uitzondering, de hoorzittingen te allen tijde op eigen initiatief dan wel op verzoek van een van beide partijen achter gesloten deuren te houden.

  • 32. De hoorzitting wordt door het arbitragepanel op de volgende wijze gevoerd, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de klagende partij en de partij waartegen de klacht gericht is evenveel tijd krijgen toegewezen:

    pleidooien

    • a. eis van de klagende partij;

    • b. verweer van de partij waartegen de klacht gericht is;

    weerleggingen

    • a. weerlegging door de klagende partij;

    • b. antwoord van de partij waartegen de klacht gericht is op de weerlegging.

  • 33. Het arbitragepanel kan op elk moment van de hoorzitting aan een van beide partijen vragen stellen.

  • 34. Het arbitragepanel ziet erop toe dat van elke hoorzitting een proces-verbaal wordt opgemaakt, dat zo spoedig mogelijk aan de partijen wordt verstrekt.

  • 35. Elk van beide partijen kan binnen tien dagen na de datum van de hoorzitting bij het arbitragepanel en tegelijkertijd bij de andere partij een aanvullend schriftelijk stuk indienen over alle aspecten die tijdens de hoorzitting aan de orde zijn gekomen.

Schriftelijke vragen

  • 36. Het arbitragepanel kan op elk moment van de procedure aan een partij of aan beide partijen schriftelijk vragen stellen. Elk van beide partijen ontvangt een kopie van de schriftelijke vragen van het arbitragepanel.

  • 37. Elk van beide partijen verstrekt het arbitragepanel en tegelijkertijd de andere partij een kopie van haar schriftelijke antwoord op de vragen van het arbitragepanel. Elk van beide partijen krijgt de gelegenheid om binnen vijf dagen na de datum van ontvangst van de kopie schriftelijke opmerkingen over het antwoord van de andere partij te maken.

Vertrouwelijkheid

  • 38. Wanneer een hoorzitting van het arbitragepanel overeenkomstig punt 31 van deze bijlage achter gesloten deuren plaatsvindt, respecteren de partijen en hun adviseurs de vertrouwelijke aard van de zitting, van de beraadslagingen, van het tussentijdse verslag van het panel, van alle aan het panel voorgelegde schriftelijke stukken en van de contacten met het panel. Elk van beide partijen en hun adviseurs behandelen informatie die door de andere partij aan het arbitragepanel is verstrekt en als vertrouwelijk is aangemerkt, vertrouwelijk. Wanneer een door een partij aan het arbitragepanel voorgelegd schriftelijk stuk vertrouwelijke informatie bevat, verstrekt zij op verzoek van de andere partij binnen 15 dagen tevens een niet-vertrouwelijke versie van het schriftelijke stuk, die openbaar mag worden gemaakt. Niets in deze bijlage belet dat een partij haar eigen standpunten openbaar maakt voor zover zij, wanneer zij naar door de andere partij verstrekte informatie verwijst, geen informatie openbaar maakt die door de andere partij als vertrouwelijk is aangemerkt.

Eenzijdige contacten

  • 39. Het arbitragepanel ontmoet of hoort een partij niet en contacteert een partij evenmin anderszins in afwezigheid van de andere partij.

  • 40. Een arbiter mag inhoudelijke aspecten van de procedure niet met een of beide partijen bespreken in afwezigheid van de andere arbiters.

Stukken amicus curiae

  • 41. Tenzij de partijen binnen drie dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel anders overeenkomen, kan het arbitragepanel ongevraagde schriftelijke stukken van belanghebbende natuurlijke of rechtspersonen van de partijen in ontvangst nemen, op voorwaarde dat deze stukken binnen tien dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel worden ingediend, beknopt zijn, met inbegrip van eventuele bijlagen in elk geval niet meer dan vijftien getypte bladzijden tellen en direct van belang zijn voor de feitelijke vragen die door het arbitragepanel worden onderzocht.

  • 42. Deze schriftelijke stukken bevatten een beschrijving van de natuurlijke of rechtspersoon die het stuk indient, met inbegrip van zijn nationaliteit of plaats van vestiging, en de aard van zijn activiteiten en zijn financieringsbron, en vermelden nadere gegevens over het belang dat de persoon bij de arbitrageprocedure heeft. De stukken worden opgesteld in de talen die de partijen overeenkomstig punt 45 van deze bijlage hebben gekozen.

  • 43. Het arbitragepanel vermeldt in zijn uitspraak alle stukken die het overeenkomstig de punten 41 en 42 van deze bijlage heeft ontvangen. Het is niet verplicht in zijn uitspraak op de in die stukken naar voren gebrachte argumenten in te gaan. Alle stukken die het arbitragepanel overeenkomstig deze bijlage heeft ontvangen, worden aan de partijen verstrekt zodat zij hierover opmerkingen kunnen maken.

Dringende gevallen

  • 44. In dringende gevallen als bedoeld in hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst), kan het arbitragepanel de in deze bijlage vastgestelde termijnen na raadpleging van de partijen zo nodig aanpassen, in welk geval het de partijen hiervan in kennis stelt.

Vertaling en interpretatie

  • 45. Tijdens het in artikel 3.26 (Overleg) bedoelde overleg, en uiterlijk op de in punt 9, onder b), van deze bijlage bedoelde bijeenkomst, proberen de partijen tot overeenstemming te komen over een gemeenschappelijke werktaal voor de procedure voor het arbitragepanel.

  • 46. Elk van beide partijen kan opmerkingen maken over een overeenkomstig deze bijlage gemaakte vertaling van een document.

  • 47. In geval van onenigheid over de interpretatie van deze overeenkomst houdt het arbitragepanel rekening met het feit dat de onderhandelingen over deze overeenkomst in het Engels zijn gevoerd.

Berekening van termijnen

  • 48. Wanneer de partijen een document ingevolge de toepassing van punt 8 van deze bijlage niet op dezelfde datum ontvangen, worden termijnen die ingaan vanaf de datum van ontvangst van dat document vanaf de laatste datum van ontvangst berekend.

Andere procedures

  • 49. Deze bijlage is tevens van toepassing op de procedures die overeenkomstig artikel 3.34 (Redelijke termijn voor naleving), lid 2, artikel 3.35 (Onderzoek van maatregelen tot naleving van uitspraak van arbitragepanel), lid 2, artikel 3.36 (Tijdelijke maatregelen bij niet-naleving), lid 3, en artikel 3.37 (Onderzoek van nalevingsmaatregelen getroffen na vaststelling van tijdelijke maatregelen tegen niet-naleving), lid 2, worden ingesteld. De in deze bijlage vermelde termijnen worden in dat geval vervangen door de bijzondere termijnen die voor de vaststelling van een uitspraak door het arbitragepanel in die andere procedures zijn vastgelegd.

  • 50. Indien het voor het oorspronkelijke panel, of een of meer leden ervan, niet mogelijk is opnieuw bijeen te komen met het oog op de overeenkomstig artikel 3.34 (Redelijke termijn voor naleving), lid 2, artikel 3.35 (Onderzoek van maatregelen tot naleving van uitspraak van arbitragepanel), lid 2, artikel 3.36 (Tijdelijke maatregelen bij niet-naleving), lid 3, en artikel 3.37 (Onderzoek van nalevingsmaatregelen getroffen na vaststelling van tijdelijke maatregelen tegen niet-naleving), lid 2, ingestelde procedures, zijn de procedures van artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel) van toepassing. De termijn voor de kennisgeving van de uitspraak wordt in dat geval met vijftien dagen verlengd.


Bijlage 10
Bemiddelingsprocedure voor geschillen tussen partijen

Artikel 1 Doelstelling en toepassingsgebied

  • 1. Deze bijlage heeft tot doel te bevorderen dat door middel van een alomvattende en snelle procedure en met behulp van een bemiddelaar een onderling overeengekomen oplossing wordt bereikt.

  • 2. Deze bijlage is van toepassing op alle binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst vallende maatregelen die de investeringen tussen de partijen ongunstig beïnvloeden, tenzij anders wordt bepaald.

Artikel 2 Verzoek om informatie

  • 1. Vóór de inleiding van de bemiddelingsprocedure kan een partij te allen tijde schriftelijk om informatie verzoeken over een maatregel die de investeringen tussen de partijen ongunstig beïnvloedt. De partij waaraan het verzoek gericht is, verstrekt binnen 20 dagen een schriftelijk antwoord.

  • 2. Wanneer de partij waaraan het verzoek gericht is van mening is dat een antwoord binnen 20 dagen niet haalbaar is, brengt zij de verzoekende partij op de hoogte van de redenen waarom een antwoord binnen deze termijn niet haalbaar is, en geeft zij haar een inschatting van de kortst mogelijke termijn waarbinnen zij zal kunnen antwoorden.

Artikel 3 Inleiding van procedure

  • 1. Een partij kan te allen tijde verzoeken dat de andere partij deelneemt aan een bemiddelingsprocedure. Een dergelijk verzoek wordt aan de andere partij schriftelijk gedaan. Het verzoek moet nauwkeurig genoeg zijn om de zorgen van de verzoekende partij duidelijk tot uitdrukking te laten komen en in het verzoek moet:

    • a. worden aangegeven om welke specifieke maatregel het gaat;

    • b. worden uiteengezet wat volgens de verzoekende partij de negatieve gevolgen van de maatregel voor de investeringen tussen de partijen zijn of zullen zijn, en

    • c. worden toegelicht wat volgens de verzoekende partij het verband tussen die gevolgen en de maatregel is.

  • 2. De partij waaraan het verzoek gericht is, neemt dit in welwillende overweging en antwoordt binnen tien dagen na ontvangst ervan met een schriftelijke inwilliging of afwijzing.

Artikel 4 Keuze van bemiddelaar

  • 1. De partijen streven ernaar uiterlijk 15 dagen na ontvangst van het in artikel 3 (Inleiding van procedure), lid 2, van deze bijlage bedoelde antwoord op het verzoek overeenstemming over een bemiddelaar te bereiken.

  • 2. Indien de partijen binnen de vastgestelde termijn geen overeenstemming over een bemiddelaar kunnen bereiken, kan een van beide partijen de voorzitter van het Comité of diens vertegenwoordiger verzoeken de bemiddelaar door middel van loting aan te wijzen uit de overeenkomstig artikel 3.44 (Lijsten van arbiters), lid 2, opgestelde lijst. De vertegenwoordigers van beide partijen hebben het recht om bij de loting aanwezig te zijn.

  • 3. De voorzitter van het Comité of diens vertegenwoordiger wijst binnen vijf werkdagen na het in lid 2 bedoelde verzoek de bemiddelaar aan.

  • 4. Een bemiddelaar mag geen onderdaan van een van beide partijen zijn, tenzij de partijen anders overeenkomen.

  • 5. De bemiddelaar is de partijen op onpartijdige en transparante wijze behulpzaam bij het scheppen van duidelijkheid over de maatregel en de mogelijke negatieve gevolgen ervan voor de investeringen, en bij het bereiken van een onderling overeengekomen oplossing. Bijlage 11 is mutatis mutandis van toepassing op bemiddelaars. De punten 4 tot en met 9 en 46 tot en met 49 van bijlage 9 zijn eveneens mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 5 Regels voor bemiddelingsprocedure

  • 1. Binnen tien dagen na de aanwijzing van de bemiddelaar legt de partij die om de bemiddelingsprocedure heeft verzocht, de bemiddelaar en de andere partij schriftelijk een gedetailleerde beschrijving van het probleem voor, in het bijzonder van de werking van de maatregel in kwestie en van de negatieve gevolgen ervan voor de investeringen. Binnen 20 dagen na toezending van deze beschrijving van het probleem kan de andere partij daarover schriftelijk opmerkingen kenbaar maken. Elk van beide partijen mag in haar beschrijving of opmerkingen daarover alle door haar relevant geachte informatie opnemen.

  • 2. De bemiddelaar kan bepalen wat de meest geschikte wijze is om duidelijkheid over de betrokken maatregel en de mogelijke negatieve gevolgen ervan voor de investeringen te scheppen. Hij kan met name bijeenkomsten tussen de partijen organiseren, de partijen gezamenlijk of afzonderlijk raadplegen, verzoeken om bijstand van of overleg plegen met deskundigen en belanghebbenden op het betrokken gebied alsmede aanvullende ondersteuning bieden waarom de partijen hebben verzocht. Alvorens om bijstand van deskundigen en belanghebbenden op het betrokken gebied te verzoeken of overleg met hen te plegen, overlegt de bemiddelaar evenwel met de partijen.

  • 3. De bemiddelaar kan advies aanbieden en een oplossing voorstellen ter overweging door de partijen, die de voorgestelde oplossing kunnen aanvaarden of afwijzen dan wel het over een andere oplossing eens kunnen worden. De bemiddelaar onthoudt zich evenwel van advies of opmerkingen over de verenigbaarheid van de maatregel in kwestie met deze overeenkomst.

  • 4. De bemiddelingsprocedure vindt plaats op het grondgebied van de partij waaraan het verzoek gericht is, of op enige andere locatie of op enige andere wijze waarover onderling overeenstemming is bereikt.

  • 5. De partijen streven ernaar binnen zestig dagen na de aanwijzing van de bemiddelaar tot een onderling overeengekomen oplossing te komen. Zolang geen definitieve overeenstemming is bereikt, kunnen de partijen eventuele tussentijdse oplossingen overwegen.

  • 6. De oplossing kan worden goedgekeurd door middel van een besluit van het Comité. Elk van beide partijen kan een dergelijke oplossing afhankelijk maken van de voltooiing van de nodige interne procedures. Onderling overeengekomen oplossingen worden openbaar gemaakt. De openbaar gemaakte versie mag evenwel geen informatie bevatten die door een partij als vertrouwelijk is aangemerkt.

  • 7. De procedure wordt beëindigd:

    • a. door goedkeuring van een door de partijen onderling overeengekomen oplossing, op de datum van goedkeuring;

    • b. door onderlinge overeenstemming van de partijen in de loop van de bemiddelingsprocedure, op de datum van die overeenstemming;

    • c. door een schriftelijke verklaring van de bemiddelaar, na overleg met de partijen, dat verdere bemiddelingsinspanningen geen nut hebben, op de datum van die verklaring, of

    • d. door een schriftelijke verklaring van een partij nadat mogelijke onderling overeengekomen oplossingen in de bemiddelingsprocedure zijn onderzocht en adviezen en voorgestelde oplossingen van de bemiddelaar in overweging zijn genomen, op de datum van die verklaring.

Artikel 6 Tenuitvoerlegging van onderling overeengekomen oplossing

  • 1. Wanneer de partijen overeenstemming over een oplossing hebben bereikt, neemt elk van beide partijen de maatregelen die noodzakelijk zijn om de onderling overeengekomen oplossing binnen de overeengekomen termijn ten uitvoer te leggen.

  • 2. De tenuitvoerleggende partij stelt de andere partij schriftelijk in kennis van alle stappen of maatregelen die zij voor de tenuitvoerlegging van de onderling overeengekomen oplossing heeft ondernomen respectievelijk getroffen.

  • 3. Op verzoek van de partijen legt de bemiddelaar de partijen een ontwerp van het schriftelijk feitenverslag voor, dat een korte samenvatting bevat van i) de maatregel in kwestie waarop de procedure betrekking heeft, ii) de gevolgde procedure en iii) in voorkomend geval, de onderling overeengekomen oplossing waartoe die procedure uiteindelijk heeft geleid, met inbegrip van eventuele tussentijdse oplossingen. De bemiddelaar biedt de partijen 15 dagen de gelegenheid om hun opmerkingen over het ontwerpverslag kenbaar te maken. Na bestudering van de binnen die termijn ingediende opmerkingen van de partijen legt de bemiddelaar de partijen binnen 15 dagen een definitief schriftelijk feitenverslag voor. Het definitief schriftelijk feitenverslag mag geen interpretatie van deze overeenkomst bevatten.

Artikel 7 Verhouding tot beslechting van geschillen

  • 1. De bemiddelingsprocedure laat de rechten en verplichtingen van de partijen uit hoofde van hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst), onverlet.

  • 2. De bemiddelingsprocedure is niet bedoeld om als basis voor procedures voor geschillenbeslechting ingevolge deze of enige andere overeenkomst te dienen. Een partij mag zich in dergelijke geschillenbeslechtingsprocedures niet beroepen op of niet als bewijs gebruiken en een arbitragepanel mag geen rekening houden met:

    • a. door de andere partij in de bemiddelingsprocedure ingenomen standpunten;

    • b. het feit dat de andere partij zich bereid heeft verklaard een oplossing te aanvaarden voor de maatregel waarop de bemiddeling betrekking had, of

    • c. door de bemiddelaar gegeven adviezen of gedane voorstellen.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 5 (Regels voor bemiddelingsprocedure), lid 6, van deze bijlage en tenzij de partijen anders overeenkomen, zijn alle fasen van de bemiddelingsprocedure, met inbegrip van mogelijke adviezen of voorgestelde oplossingen, vertrouwelijk. Elk van beide partijen mag echter openbaar maken dat bemiddeling plaatsvindt.

Artikel 8 Termijnen

Alle in deze bijlage vermelde termijnen kunnen met wederzijdse instemming van de partijen worden gewijzigd.

Artikel 9 Kosten

  • 1. Elk van beide partijen draagt haar eigen kosten in verband met deelname aan de bemiddelingsprocedure.

  • 2. De partijen dragen elk voor een gelijk deel de kosten voor organisatorische aangelegenheden, met inbegrip van de honoraria en de kosten van de bemiddelaar. De honoraria van de bemiddelaar zijn in overeenstemming met die welke zijn voorzien in punt 9, onder b), van bijlage 9.

Artikel 10 Evaluatie

De partijen treden vijf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst met elkaar in overleg over de eventuele noodzaak tot wijziging van de bemiddelingsprocedure tegen de achtergrond van de opgedane ervaringen in het gebruik van de bemiddelingsprocedure en in het licht van de ontwikkeling van een overeenkomstig mechanisme in de WTO.


Bijlage 11
Gedragscode voor arbiters en bemiddelaars

Definities

  • 1. In deze gedragscode wordt verstaan onder:

    „arbiter”: een lid van een krachtens artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel) ingesteld arbitragepanel;

    „kandidaat”: een persoon wiens naam voorkomt op de in artikel 3.44 (Lijsten van arbiters) bedoelde lijst van arbiters en wiens aanwijzing als arbiter overeenkomstig artikel 3.29 (Instelling van arbitragepanel) wordt overwogen;

    „assistent”: een persoon die binnen het kader van het mandaat van een arbiter voor die arbiter onderzoek verricht of ondersteunende taken uitvoert;

    „procedure”: tenzij anders gespecificeerd, een procedure voor een arbitragepanel uit hoofde van hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst);

    „personeel”: met betrekking tot een arbiter, andere personen dan assistenten die onder de leiding en het toezicht van die arbiter werkzaam zijn.

Verantwoordelijkheden in het kader van de procedure

  • 2. Gedurende de procedure vermijden de kandidaten en de arbiters laakbaar gedrag en de schijn van laakbaar gedrag, zijn zij onafhankelijk en onpartijdig, vermijden zij directe en indirecte belangenconflicten en nemen zij bij hun gedrag de hoogste normen in acht, teneinde de integriteit en onpartijdigheid van het mechanisme van geschillenbeslechting te garanderen. De arbiters nemen geen instructies van enige organisatie of regering aan met betrekking tot de aan een panel voorgelegde aangelegenheden. Voormalige arbiters leven de verplichtingen in de punten 15, 16, 17 en 18 van deze gedragscode na.

Openbaarmakingsplicht

  • 3. Voorafgaand aan de bevestiging van hun aanwijzing als arbiter op grond van hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst), geven de kandidaten opening van zaken over alle belangen, relaties of aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij tijdens de procedure de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid zouden kunnen wekken. Daartoe stellen de kandidaten alles in het werk wat redelijkerwijs in hun vermogen ligt om na te gaan of er sprake is van dergelijke belangen, relaties of aangelegenheden.

  • 4. De kandidaten of de arbiters richten mededelingen betreffende feitelijke of mogelijke schendingen van deze gedragscode uitsluitend aan het Comité, ter overweging door de partijen.

  • 5. Na hun aanwijzing blijven de arbiters alles in het werk stellen wat redelijkerwijs in hun vermogen ligt om na te gaan of er sprake is van de in punt 3 van deze gedragscode bedoelde belangen, relaties of aangelegenheden en geven zij in voorkomend geval opening van zaken. Op grond van de verplichting tot openbaarmaking zijn de arbiters voortdurend gehouden opening van zaken te geven over dergelijke belangen, relaties of aangelegenheden die zich tijdens elke fase van de procedure voordoen, zodra zij daarvan kennis hebben. De arbiters geven opening van zaken over dergelijke belangen, relaties of aangelegenheden door daarvan schriftelijk mededeling te doen aan het Comité, ter overweging door de partijen.

Taken van arbiters

  • 6. Na hun aanwijzing oefenen de arbiters hun taken gedurende de gehele procedure nauwgezet, snel en naar billijkheid uit.

  • 7. De arbiters onderzoeken uitsluitend vraagstukken die in de procedure aan de orde worden gesteld en voor de uitspraak noodzakelijk zijn en delegeren deze taak niet aan een andere persoon.

  • 8. De arbiters nemen alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat hun assistenten en personeel bekend zijn met de punten 2, 3, 4, 5, 16, 17 en 18 van deze gedragscode en deze naleven.

  • 9. De arbiters onthouden zich van eenzijdige contacten in verband met de procedure.

Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van arbiters

  • 10. De arbiters zijn onafhankelijk en onpartijdig, vermijden de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid en laten zich niet leiden door eigenbelang, druk van buitenaf, politieke overwegingen, publieke protesten, loyaliteit aan een partij of vrees voor kritiek.

  • 11. De arbiters mogen direct noch indirect verplichtingen aangaan of voordelen aanvaarden die op welke wijze dan ook de goede uitoefening van hun taken verstoren of lijken te verstoren.

  • 12. De arbiters gebruiken hun positie als lid van het arbitragepanel niet om persoonlijke of particuliere belangen te dienen en onthouden zich van handelingen die de indruk kunnen wekken dat anderen in een bijzondere positie verkeren waardoor zij invloed op hen kunnen uitoefenen.

  • 13. De arbiters laten hun gedrag of oordeel niet beïnvloeden door financiële, zakelijke, professionele, familiale of sociale relaties of verantwoordelijkheden.

  • 14. De arbiters gaan geen relaties aan en verwerven geen financiële belangen wanneer daardoor hun onpartijdigheid in het gedrang kan komen of wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daardoor de schijn van laakbaar gedrag of partijdigheid wordt gewekt.

Verplichtingen van voormalige arbiters

  • 15. Alle voormalige arbiters onthouden zich van handelingen die de schijn kunnen wekken dat zij bij de uitoefening van hun taken niet onpartijdig waren of dat zij voordeel hebben ontleend aan het besluit of de uitspraak van het arbitragepanel.

Vertrouwelijkheid

  • 16. De arbiters of voormalige arbiters mogen op geen enkel tijdstip niet-openbare informatie over of verkregen tijdens een procedure openbaar maken of gebruiken, behalve voor de doeleinden van die procedure, en mogen deze informatie in het bijzonder niet openbaar maken of gebruiken om persoonlijk voordeel te behalen, anderen voordeel te verschaffen of de belangen van anderen te schaden.

  • 17. De arbiters mogen uitspraken van het arbitragepanel of delen daarvan niet openbaar maken voordat zij overeenkomstig hoofdstuk drie (Geschillenbeslechting), afdeling B (Beslechting van geschillen tussen partijen bij overeenkomst), worden bekendgemaakt.

  • 18. De arbiters of voormalige arbiters mogen op geen enkel tijdstip informatie over de beraadslagingen van het arbitragepanel of over het standpunt van een arbiter met betrekking tot de beraadslagingen openbaar maken.

Kosten

  • 19. De arbiters houden de aan de procedure bestede tijd en de hiervoor gedane uitgaven, alsmede de door hun assistenten hieraan bestede tijd en hiervoor gedane uitgaven, bij en overleggen hiervan een eindafrekening.

Bemiddelaars

  • 20. De in deze gedragscode beschreven voorschriften voor arbiters of voormalige arbiters zijn mutatis mutandis van toepassing op bemiddelaars.



Memorandum van overeenstemming 1

Over de specifieke ruimtelijke beperkingen van Singapore of de toegang van Singapore tot natuurlijke hulpbronnen

  • 1. Artikel 2.3 (Nationale behandeling) is niet van toepassing op maatregelen met betrekking tot:

    • a. de drinkwatervoorziening in Singapore;

    • b. de eigendom, de aankoop, de ontwikkeling, het beheer, het onderhoud, het gebruik, het genot, de verkoop of andere vorm van vervreemding van niet-zakelijk onroerend goed1) dan wel met betrekking tot de sociale woningbouw in Singapore.

  • 2. Het Comité toetst drie jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst en daarna om de twee jaar, voor zover het Additional Buyer's Stamp Duty (extra koperszegelrecht – ABSD) nog van toepassing is, of het ABSD moet worden gehandhaafd ter verbetering van de stabiliteit van de markt voor niet-zakelijk onroerend goed. In het kader hiervan verstrekt Singapore statistieken en gegevens die relevant zijn voor de situatie op de markt voor niet-zakelijk onroerend goed.



Memorandum van overeenstemming 2

Over het honorarium van arbiters

Beide partijen bevestigen met betrekking tot punt 9 van bijlage 9 dat er tussen hen overeenstemming over bestaat dat:

  • 1. de aan de arbiters verschuldigde honoraria en onkostenvergoedingen worden gebaseerd op normen van vergelijkbare internationale geschillenbeslechtingsmechanismen in bilaterale of multilaterale overeenkomsten;

  • 2. zij het precieze bedrag van de honoraria en onkostenvergoedingen overeenkomen vóór hun bijeenkomst met het arbitragepanel overeenkomstig punt 9 van bijlage 9, en

  • 3. zij dit memorandum van overeenstemming te goeder trouw toepassen teneinde het functioneren van het arbitragepanel te vergemakkelijken.


D. PARLEMENT

De overeenkomst behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan de overeenkomst kan worden gebonden.

F. VOORLOPIGE TOEPASSING

Onderling overeengekomen bepalingen van de overeenkomst kunnen door de Europese Unie en Singapore ingevolge artikel 4.15, vierde lid, van de overeenkomst voorlopig worden toegepast.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van de overeenkomst zullen ingevolge artikel 4.15, tweede lid, van de overeenkomst in werking treden op de eerste dag van de tweede maand volgende op de maand waarin de partijen schriftelijke kennisgevingen hebben uitgewisseld waarin zij verklaren dat zij volledig aan hun interne vereisten en procedures voor de inwerkingtreding hebben voldaan. Ingevolge datzelfde lid, laatste volzin, kunnen de partijen in onderlinge overeenstemming een andere datum vaststellen.

Uitgegeven de vijfentwintigste februari 2019.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. BLOK


X Noot
1)

De Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse tekst zijn niet opgenomen.

X Noot
2)

Voor alle duidelijkheid: investeringen „op het grondgebied van de andere partij” omvatten ook investeringen in een exclusieve economische zone of op het continentaal plat als bedoeld in het op 10 december 1982 tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee.

X Noot
3)

Onder „intellectuele-eigendomsrechten” wordt verstaan:

  • a. alle categorieën intellectuele eigendom die vallen onder deel II, titels 1 tot en met 7, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom die is vervat in Bijlage 1C van de WTO-Overeenkomst (hierna „TRIPs-Overeenkomst” genoemd), namelijk:

    • i. auteursrecht en naburige rechten;

    • ii. octrooien (waartoe in het geval van de Unie ook rechten behoren die van aanvullende beschermingscertificaten zijn afgeleid);

    • iii. handelsmerken;

    • iv. modellen;

    • v. ontwerpen voor schakelpatronen (topografieën) van geïntegreerde schakelingen;

    • vi. geografische aanduidingen;

    • vii. bescherming van niet-openbaargemaakte informatie; en

  • b. kwekersrechten.

X Noot
4)

Voor alle duidelijkheid: een beschikking of uitspraak in het kader van een gerechtelijke of administratieve procedure vormt als zodanig geen investering.

X Noot
5)

De term „natuurlijke persoon” omvat ook natuurlijke personen met vaste woon- of verblijfplaats in Letland die geen burger van Letland of van een andere staat zijn, maar die op grond van de wet- en regelgeving van Letland recht hebben op een paspoort voor niet-staatsburgers (vreemdelingenpaspoort).

X Noot
6)

Onder „hoofdbestuur” wordt verstaan het hoofdkantoor waar de uiteindelijke besluitvorming plaatsvindt.

X Noot
7)

Naar de opvatting van de EU-partij komt het begrip „daadwerkelijke en duurzame band” met de economie van een lidstaat van de Unie, dat is verankerd in artikel 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, overeen met het begrip „omvangrijke zakelijke transacties”. Dienovereenkomstig breidt de EU-partij de uit deze overeenkomst voortvloeiende voordelen enkel uit naar een naar het recht van Singapore opgerichte rechtspersoon die alleen zijn statutaire zetel of zijn hoofdbestuur op het grondgebied van Singapore heeft, indien die rechtspersoon een daadwerkelijke en duurzame economische band met de economie van Singapore heeft.

X Noot
8)

Voor alle duidelijkheid: de partijen zijn het erover eens dat het begrip „behandeling” of „maatregel” ook niet-handelen omvat.

X Noot
9)

Voor alle duidelijkheid: dit hoofdstuk is niet van toepassing op de behandeling door een partij van onder de overeenkomst vallende investeerders of onder de overeenkomst vallende investeringen vóór de inwerkingtreding van deze overeenkomst.

X Noot
10)

In het geval van de EU-partij omvat „subsidie” ook „staatssteun” zoals gedefinieerd in het EU-recht.

X Noot
11)

In het geval van de EU-partij zijn de autoriteiten die bevoegd zijn om de in artikel 2.2, lid 4, bedoelde maatregelen te gelasten de Europese Commissie of een rechter van een lidstaat die het EU-recht inzake staatssteun toepast.

X Noot
12)

Er bestaat overeenstemming dat maatregelen „die niet strijdig zijn met de verbintenissen die zijn opgenomen in de Lijst van specifieke verbintenissen van een partij in bijlage 8-A respectievelijk bijlage 8-B bij hoofdstuk 8 (Diensten, vestiging en elektronische handel) van de EUSFTA” alle maatregelen met betrekking tot alle sectoren omvatten die niet in die lijst zijn opgenomen alsmede alle maatregelen die niet strijdig zijn met enige voorwaarde of beperking die of enig voorbehoud dat met betrekking tot enige sector in de respectieve lijsten is opgenomen, ongeacht of een dergelijke maatregel gevolgen heeft voor de „vestiging” zoals omschreven in artikel 8.8 (Definities), onder d), van de EUSFTA.

X Noot
13)

Voor de toepassing van lid 2, onder c), bestaat er overeenstemming dat bij de beoordeling van de vraag of uit een maatregel schade of nadeel voortvloeit voor onder de overeenkomst vallende investeringen die worden verricht vóórdat die maatregel van kracht wordt, rekening moet worden gehouden met factoren zoals het feit dat een partij heeft voorzien in een redelijke periode voor de geleidelijke invoering van de maatregel of dat een partij andere pogingen heeft ondernomen om de gevolgen van de maatregel voor de onder de overeenkomst vallende investeringen verricht vóórdat die maatregel van kracht wordt, op te vangen.

X Noot
14)

De uitzondering betreffende de openbare orde mag slechts worden ingeroepen in geval van een daadwerkelijke en voldoende ernstige bedreiging van de fundamentele belangen van de samenleving.

X Noot
15)

Maatregelen die bedoeld zijn om directe belastingen op doeltreffende of billijke wijze te kunnen opleggen of innen omvatten maatregelen die een partij op grond van haar belastingstelsel neemt en die:

  • a. van toepassing zijn op niet-ingezeten investeerders of door hen verrichte investeringen, gezien het feit dat de fiscale verplichtingen van niet-ingezetenen worden vastgesteld op grond van belastbare feiten die hun oorsprong vinden of geschieden op het grondgebied van de partij;

  • b. van toepassing zijn op niet-ingezetenen om ervoor te zorgen dat belastingen op het grondgebied van de partij kunnen worden opgelegd of geïnd;

  • c. van toepassing zijn op niet-ingezetenen of ingezetenen ter voorkoming van belastingontwijking of -ontduiking, handhavingsbepalingen daaronder begrepen;

  • d. van toepassing zijn investeringen die op of vanaf het grondgebied van de andere partij worden verricht, om ervoor te zorgen dat door die gebruikers verschuldigde belastingen die hun bron op het grondgebied van de partij hebben, kunnen worden opgelegd of geïnd;

  • e. een onderscheid maken tussen enerzijds investeerders of investeringen die aan belasting onderworpen zijn ter zake van wereldwijd belastbare feiten, en anderzijds andere investeerders of investeringen, gezien het verschil in de aard van de heffingsgrondslag tussen hen; of

  • f. inkomen, winst, voordeel, verlies, aftrek of krediet van ingezeten personen of filialen, dan wel tussen gelieerde personen of filialen van dezelfde persoon vaststellen, toewijzen of omslaan, om de belastinggrondslag van de partij te behouden.

De onder f) en in deze voetnoot bedoelde belastingvoorwaarden of -concepten moeten worden vastgesteld volgens de belastingdefinities en -concepten, dan wel gelijkwaardige of soortgelijke definities en concepten van het interne recht van de partij die de maatregel neemt.

X Noot
16)

Behandeling in de zin van dit artikel omvat ook de behandeling van onder de overeenkomst vallende investeerders die rechtstreeks of onrechtstreeks ingrijpt in de verrichting, het beheer, de uitvoering, het aanhouden, het gebruik, het genot en de verkoop of een andere wijze van vervreemding door de onder de overeenkomst vallende investeerders van hun onder de overeenkomst vallende investeringen.

X Noot
17)

Voor alle duidelijkheid: het enkele feit dat de vordering van een onder de overeenkomst vallende investeerder niet-ontvankelijk is verklaard dan wel is afgewezen, vormt op zich geen rechtsweigering.

X Noot
18)

Voor alle duidelijkheid: bij verklaringen om de investeerder ertoe aanzetten een investering te verrichten, gaat het ook om verklaringen om de investeerder ervan te overtuigen met een investering door te gaan, een investering niet te liquideren of verdere investeringen te verrichten.

X Noot
19)

Voor alle duidelijkheid: de in dit lid omschreven schending van het gewettigd vertrouwen vormt op zich geen schending van lid 2 en een dergelijke schending van het gewettigd vertrouwen moet voortvloeien uit dezelfde gebeurtenissen of omstandigheden die leiden tot de schending van lid 2.

X Noot
20)

Voor de toepassing van dit lid wordt onder „op schrift vastgelegde contractuele verplichting” verstaan een schriftelijke overeenkomst die door een partij, rechtstreeks of via een in artikel 1.2 (Definities), lid 8, bedoelde entiteit, wordt gesloten met een onder de overeenkomst vallende investeerder of een onder de overeenkomst vallende investering, door middel van één instrument of een combinatie van instrumenten, die voor beide partijen bindend is en over en weer rechten en verplichtingen doet ontstaan.

X Noot
21)

Voor de toepassing van dit artikel wordt een partij geacht door middel van uitoefening van haar overheidsgezag de uitvoering van een verbintenis te verhinderen of te ondermijnen, wanneer zij de uitvoering van die verbintenis verhindert of ondermijnt door maatregelen te nemen, te handhaven of achterwege te laten die naar intern recht verplicht of afdwingbaar zijn.

X Noot
22)

Voor alle duidelijkheid: dit artikel moet worden uitgelegd overeenkomstig de bijlagen 1 tot en met 3.

X Noot
23)

De geldigheidsduur van vrijwaringsmaatregelen kan in aanhoudende uitzonderlijke omstandigheden worden verlengd door deze formeel opnieuw vast te stellen en na de andere partij hiervan in kennis te hebben gesteld.

X Noot
24)

De partijen bij de overeenkomst zijn het erover eens dat het begrip „behandeling” ook niet-handelen kan omvatten.

X Noot
25)

Duidelijkheidshalve zij erop gewezen dat lid 2, onder b), moet worden uitgelegd als de instemming van de partijen bij de overeenkomst om een plaatselijk gevestigde onderneming te behandelen als een onderdaan van een andere verdragsluitende staat voor de toepassing van artikel 25, lid 2, onder b), van het op 18 maart 1965 tot stand gekomen Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten.

X Noot
26)

Een rechtspersoon:

  • a. is eigendom van natuurlijke of rechtspersonen van de andere partij bij de overeenkomst indien meer dan 50% van het aandelenkapitaal in handen is van natuurlijke of rechtspersonen van die partij die volledig over hun aandeel kunnen beschikken;

  • b. staat onder zeggenschap van natuurlijke of rechtspersonen van de andere partij bij de overeenkomst indien deze personen bevoegd zijn een meerderheid van de bestuurders te benoemen of anderszins de handelingen van de rechtspersoon rechtens te sturen.

X Noot
27)

Voor alle duidelijkheid:

  • a. de regels van de betrokken geschillenbeslechtingsmechanismen zijn van toepassing onverminderd de specifieke regels in deze afdeling, en aangevuld door de overeenkomstig artikel 4.1 (Comité), lid 4, onder g), genomen besluiten, en

  • b. geschillen die namens een uit een onbepaald aantal niet-geïdentificeerde eisers bestaande groep worden voorgelegd door een vertegenwoordiger die voornemens is de belangen van die eisers tijdens de procedure te behartigen en alle beslissingen betreffende het geschil namens hen te nemen, zijn niet-ontvankelijk.

X Noot
28)

Voor de toepassing van het bepaalde onder a) en b) wordt het woord „staat“, indien de Unie toetreedt tot het Icsid-Verdrag, geacht mede de Unie te omvatten.

X Noot
29)

Voor alle duidelijkheid: het feit dat een persoon van een overheid een inkomen ontvangt, vroeger voor de overheid werkte of familiebanden heeft met een persoon die van een overheid een inkomen ontvangt, betekent op zichzelf niet dat hij niet als lid van het Gerecht of de Beroepsinstantie in aanmerking komt.

X Noot
30)

Voor alle duidelijkheid: het interne recht van de partijen bij de overeenkomst maakt geen deel uit van het toepasselijke recht. Wanneer het Gerecht moet uitmaken welke betekenis een bepaling van het interne recht van een partij bij de overeenkomst heeft, volgt het de heersende uitlegging van die bepaling door de rechterlijke instanties of de autoriteiten van die partij bij de overeenkomst, en de rechterlijke instanties of de autoriteiten van de partijen bij de overeenkomst zijn niet gebonden aan de uitlegging die het Gerecht aan de interne wetgeving in kwestie geeft. Het Gerecht is niet bevoegd de wettigheid van een maatregel waarvan wordt gesteld dat hij een schending van deze overeenkomst vormt, te toetsen aan het interne recht van de partij bij het geschil.

X Noot
31)

Voor alle duidelijkheid: de uitspraak wordt gedaan op basis van een verzoek van de eiser en nadat eventuele opmerkingen van de partijen bij het geschil in aanmerking zijn genomen.

X Noot
32)

Voor alle duidelijkheid: dit belet een partij bij het geschil niet om het Gerecht te verzoeken om de revisie, correctie of interpretatie van een uitspraak overeenkomstig de artikelen 50 en 51 van het Icsid-Verdrag of de artikelen 37 en 38 van de arbitragevoorschriften van Uncitral, dan wel soortgelijke bepalingen van andere regelingen als die op de betrokken procedure van toepassing zijn.

X Noot
33)

Onder „bepalingen van deze overeenkomst” worden bepalingen verstaan waarbij

  • a. aan investeerders een niet-discriminerende behandeling wordt toegekend op de wijze en in de mate als bepaald in artikel 2.3 (Nationale behandeling); en

  • b. aan investeerders en hun investeringen bescherming tegen onteigening wordt toegekend op de wijze en in de mate als bepaald in artikel 2.6 (Onteigening).

X Noot
34)

Voor alle duidelijkheid: beide partijen zijn het erover eens dat geen enkele bepaling in deze overeenkomst in de weg staat aan belastingmaatregelen waarmee doelstellingen van maatschappelijk welzijn of volksgezondheid dan wel andere sociaal-communautaire doelstellingen worden nagestreefd, of die gericht zijn op macro-economische stabiliteit, of aan belastingvoordelen die gekoppeld zijn aan de plaats van oprichting en niet aan de nationaliteit van de eigenaar van de onderneming. Belastingmaatregelen gericht op macro-economische stabiliteit zijn maatregelen die worden genomen als reactie op fluctuaties en trends in de nationale economie, met het doel om systemische onevenwichtigheden aan te pakken of te voorkomen die een ernstige bedreiging vormen voor de stabiliteit van de nationale economie.

X Noot
1)

Wet inzake grondverwerving (hoofdstuk 152) op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.

X Noot
1)

Voor de toepassing van deze bijlage houdt het loutere feit dat in het kader van een schuldencrisis of dreigende schuldencrisis investeerders of investeringen verschillend worden behandeld op basis van legitieme doelstellingen van overheidsbeleid, geen schending van artikel 2.3 (Nationale behandeling) in.

X Noot
1)

Voor alle duidelijkheid: wanneer het verzoek betrekking heeft op behandeling door de Unie, is de Unie partij bij de bemiddelingsprocedure en wordt elke betrokken lidstaat van de Unie volledig bij de bemiddelingsprocedure betrokken. Wanneer het verzoek uitsluitend betrekking heeft op behandeling door een lidstaat van de Unie, is de betrokken lidstaat van de Unie partij bij de bemiddelingsprocedure, tenzij deze de Unie verzoekt partij bij de bemiddelingsprocedure te zijn.

X Noot
1)

Onder „niet-zakelijk onroerend goed” wordt verstaan onroerend goed dat op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst als zodanig is gedefinieerd in hoofdstuk 274 van de Residential Property Act (Wet op het niet-zakelijk onroerend goed).

Naar boven