Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2019, 153 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2019, 153 | Verdrag |
12 (2019) Nr. 2
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Ierland tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en vermogenswinsten en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, met Protocol;
Dublin, 13 juni 2019
Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 012626 in de Verdragenbank.
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden
en
de Regering van Ierland,
Geleid door de wens hun economische betrekkingen verder te ontwikkelen en hun samenwerking op het gebied van belastingzaken te verbeteren,
Voornemens een nieuw verdrag te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en vermogenswinsten zonder mogelijkheden te scheppen voor niet-heffing of verminderde heffing van belasting door het ontduiken of ontwijken van belasting (onder andere door treaty-shopping-constructies met het oog op het indirect ten voordele van inwoners van derde staten verkrijgen van de in dit Verdrag voorziene voordelen),
Zijn het volgende overeengekomen:
1. Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.
2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt inkomen dat is verkregen door of met behulp van een entiteit of een constructie die op grond van de belastingwetgeving van een verdragsluitende staat als geheel of gedeeltelijk fiscaal transparant behandeld wordt, aangemerkt als inkomen van een inwoner van een verdragsluitende staat, maar uitsluitend voor zover dat inkomen door die verdragsluitende staat voor de belastingheffing behandeld wordt als inkomen van een inwoner van die verdragsluitende staat. In geen geval mogen de bepalingen van dit lid aldus worden uitgelegd dat ze afbreuk doen aan het recht van een verdragsluitende staat om de inwoners van die verdragsluitende staat te belasten.
1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en vermogenswinsten die worden geheven ten behoeve van een verdragsluitende staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, ongeacht de wijze van heffing.
2. Als belastingen naar het inkomen en vermogenswinsten worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
a. wat Nederland betreft:
i. de inkomstenbelasting;
ii. de loonbelasting;
iii. de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet; en
iv. de dividendbelasting;
(hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);
b. wat Ierland betreft:
i. de inkomstenbelasting;
ii. de universele sociale bijdrage (the Universal Social Charge);
iii. de vennootschapsbelasting; en
iv. de vermogenswinstbelasting;
(hierna te noemen: „Ierse belasting”).
4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun belastingwetgeving zijn aangebracht.
1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
a. betekenen de uitdrukkingen „een verdragsluitende staat” en „de andere verdragsluitende staat” het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Nederland, of Ierland, al naargelang de context vereist en betekent de uitdrukking „verdragsluitende staten” het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Nederland, en Ierland;
b. betekent de uitdrukking „Nederland” het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten en grenzend aan zijn territoriale zee waarbinnen het Koninkrijk der Nederlanden, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent;
c. omvat de uitdrukking „Ierland” elk gebied buiten de territoriale wateren van Ierland dat, ingevolgde de wetten van Ierland inzake de exclusieve economische zone en het continentaal plat, is, of op een later tijdstip kan worden, aangewezen als een gebied waarbinnen Ierland de soevereine rechten en rechtsmacht kan uitoefenen die in overeenstemming zijn met het internationale recht.
d. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;
e. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke entiteit die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
f. heeft de uitdrukking „onderneming” betrekking op elke uitoefening van een bedrijf;
g. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een verdragsluitende staat” en „onderneming van de andere verdragsluitende staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een verdragsluitende staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere verdragsluitende staat;
h. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een verdragsluitende staat, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere verdragsluitende staat zijn gelegen;
i. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
i. wat Nederland betreft, de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
ii. wat Ierland betreft, de Revenue Commissioners of hun bevoegde vertegenwoordiger;
j. betekent de uitdrukking „onderdaan”:
i. wat Nederland betreft, elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van het Koninkrijk der Nederlanden bezit en elke rechtspersoon die, elk samenwerkingsverband dat of elke vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in Nederland van kracht is;
ii. wat Ierland betreft, elke natuurlijke persoon die de Ierse nationaliteit bezit en elke rechtspersoon die, elk samenwerkingsverband dat of elke vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in Ierland van kracht is;
k. omvat de uitdrukking „bedrijfsuitoefening” mede de uitoefening van een vrij beroep en van andere werkzaamheden van zelfstandige aard;
l. betekent de uitdrukking „een pensioenfonds” een lichaam, plan, regeling, fonds, trust of andere constructie ingesteld in een verdragsluitende staat dat of die:
i. in het algemeen is vrijgesteld van belastingen naar het inkomen in die staat; en
ii. uitsluitend wordt geëxploiteerd (in het geval van een in Ierland gevestigd pensioenfonds) of uitsluitend of nagenoeg uitsluitend wordt geëxploiteerd (in het geval van een in Nederland gevestigd pensioenfonds) ten behoeve van het beheren of verstrekken van pensioenen of pensioenuitkeringen.
2. Voor de toepassing van het Verdrag op enig moment door een verdragsluitende staat heeft elke daarin niet omschreven uitdrukking, tenzij de context anders vereist, de betekenis welke deze op dat moment heeft volgens de wetgeving van die staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die staat aan die uitdrukking wordt gegeven.
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een verdragsluitende staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of elke andere soortgelijke omstandigheid en omvat tevens de staat zelf en elk staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomen uit bronnen in die staat.
2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide verdragsluitende staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:
a. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien niet kan worden bepaald in welke staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
c. indien hij in beide staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de staat waarvan hij onderdaan is;
d. indien hij onderdaan is van beide staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten de aangelegenheid in onderling overleg.
3. Indien een persoon, niet zijnde een natuurlijke persoon, ingevolge de bepalingen van het eerste lid, inwoner is van beide verdragsluitende staten, trachten de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten in onderlinge overeenstemming te bepalen van welk verdragsluitende staat die persoon geacht wordt een inwoner te zijn voor de toepassing van het Verdrag, daarbij rekening houdend met zijn plaats van werkelijke leiding, de plaats waar hij opgericht of anderszins tot stand gekomen is en alle andere relevante factoren. Wanneer dergelijke overeenstemming ontbreekt, is die persoon niet gerechtigd tot enige belastingvermindering of -vrijstelling waarin dit Verdrag voorziet, behalve in de mate waarin en de wijze waarop de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten daarover overeengekomen zijn.
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden verricht.
2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
a. een plaats waar leiding wordt gegeven;
b. een filiaal;
c. een kantoor;
d. een fabriek;
e. een werkplaats, en
f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of elke andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.
3. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.
4. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid wordt een onderneming van een verdragsluitende staat, die werkzaamheden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de zeebodem en de ondergrond en de natuurlijke rijkdommen daarvan in de territoriale zee en in elk gebied buiten en grenzend aan de territoriale zee, waarbinnen de andere verdragsluitende staat in overeenstemming met het internationale recht rechtsmacht heeft of soevereine rechten uitoefent (werkzaamheden buitengaats), geacht ter zake van die werkzaamheden in de andere staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, tenzij de werkzaamheden in kwestie in de andere staat worden verricht gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden in totaal minder dan 30 dagen voortduurt of voortduren.
5. Voor de toepassing van het vierde lid wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats” evenwel geacht niet te omvatten:
a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan waarop het zevende lid van toepassing is;
b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;
c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.
6. Uitsluitend teneinde vast te stellen:
a. of het in het derde lid bedoelde tijdvak van twaalf maanden is overschreden,
i. wanneer een onderneming van een verdragsluitende staat werkzaamheden uitoefent in de andere verdragsluitende staat op de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden en die werkzaamheden worden verricht gedurende een of meer tijdvakken die in totaal langer duren dan dertig dagen zonder een termijn van twaalf maanden te overschrijden, en
ii. op diezelfde plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden gedurende verschillende tijdvakken, die elk langer duren dan 30 dagen, daarmee verband houdende werkzaamheden worden uitgeoefend door een of meer ondernemingen die nauw verbonden zijn met eerstgenoemde onderneming,
worden die verschillende tijdvakken bij het totale tijdvak gevoegd gedurende welke de eerstgenoemde onderneming werkzaamheden heeft uitgeoefend op die plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden;
b. wat de duur van de werkzaamheden buitengaats ingevolge het vierde lid is, wanneer een onderneming in de andere verdragsluitende staat werkzaamheden buitengaats verricht en daarmee verband houdende werkzaamheden worden uitgeoefend door een of meer ondernemingen die nauw verbonden zijn met eerstgenoemde onderneming en deze werkzaamheden van de eerstgenoemde onderneming en de nauw daarmee verbonden onderneming(en) een tijdvak van in totaal ten minste 30 dagen beslaan, wordt iedere onderneming geacht haar werkzaamheden te verrichten gedurende een tijdvak van ten minste 30 dagen in een tijdvak van twaalf maanden.
7. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en derde lid, wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
a. het gebruikmaken van inrichtingen uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of informatie in te winnen;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid te verrichten die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.
8. Het zevende lid is niet van toepassing op een vaste bedrijfsinrichting die door een onderneming gebruikt of aangehouden wordt indien dezelfde onderneming of een nauw daarmee verbonden onderneming op dezelfde plaats of op een andere plaats in dezelfde verdragsluitende staat bedrijfsactiviteiten verricht, en
a. die plaats of die andere plaats voor de onderneming of voor de nauw daarmee verbonden onderneming een vaste inrichting is op grond van de bepalingen van dit artikel; of
b. het geheel van de activiteiten dat resulteert uit de combinatie van de activiteiten die door de twee ondernemingen op dezelfde plaats, of door dezelfde onderneming of nauw daarmee verbonden ondernemingen op de twee plaatsen worden uitgeoefend, niet van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
op voorwaarde dat de bedrijfsactiviteiten die door de twee ondernemingen op dezelfde plaats, of door dezelfde onderneming of nauw daarmee verbonden ondernemingen op de twee plaatsen, worden uitgeoefend aanvullende taken zijn die deel uitmaken van een samenhangende bedrijfsvoering.
9. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en vierde lid, indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie het tiende lid van toepassing is – namens een onderneming optreedt, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een verdragsluitende staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming geacht in die staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de werkzaamheden genoemd in het zevende lid, die, indien zij worden verricht door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
10. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een verdragsluitende staat te hebben alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die staat werkzaamheden verricht door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
11. Ten behoeve van de toepassing van dit artikel, wordt een persoon geacht nauw te zijn verbonden met een onderneming indien uit alle relevante feiten en omstandigheden blijkt dat de ene zeggenschap heeft over de andere of dat beide onder zeggenschap staan van dezelfde personen of ondernemingen. In elk geval wordt een persoon geacht nauw verbonden te zijn met een onderneming indien de ene direct of indirect meer dan 50 percent bezit van het uiteindelijke belang in de andere (of, in het geval van een lichaam, meer dan 50 percent bezit van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen van het lichaam of van het uiteindelijke belang in het vermogen van het lichaam) of indien een andere persoon direct of indirect meer dan 50 percent bezit van het uiteindelijke belang (of, in het geval van een lichaam, meer dan 50 percent bezit van het totale aantal stemmen en de waarde van de aandelen van het lichaam of van het uiteindelijke belang in het vermogen van het lichaam) in de persoon en in de onderneming.
12. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat of dat in die andere staat zijn bedrijf uitoefent (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), bestempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.
1. Inkomen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen inkomen uit landbouw- of bosbedrijven) gelegen in de andere verdragsluitende staat, mag in die andere staat worden belast.
2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de verdragsluitende staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op variabele of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of concessie tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomen verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toepassing op inkomen uit onroerende zaken van een onderneming.
1. De winst van een onderneming van een verdragsluitende staat is slechts in die staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere verdragsluitende staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mag de winst die in overeenstemming met de bepalingen van het tweede lid aan de vaste inrichting kan worden toegerekend in die andere staat worden belast.
2. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 21 is de winst die in elk van de verdragsluitende staten kan worden toegerekend aan de vaste inrichting bedoeld in het eerste lid de winst die zij naar verwachting zou behalen, in het bijzonder via haar handelen met andere onderdelen van de onderneming, indien zij een afzonderlijke en onafhankelijke onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou verrichten onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden, rekening houdend met de door de onderneming via de vaste inrichting en andere onderdelen van de onderneming uitgeoefende functies, gebruikte vermogensbestanddelen en genomen risico’s.
3. Indien een verdragsluitende staat, in overeenstemming met het tweede lid, de winst corrigeert die kan worden toegerekend aan een vaste inrichting van een onderneming van een van de verdragsluitende staten en de winst van de onderneming die in de andere staat is belast, dienovereenkomstig belast, brengt de andere staat, voor zover nodig om dubbele belastingheffing over deze winst te vermijden, een passende correctie aan indien hij instemt met de door de eerstbedoelde staat uitgevoerde correctie; indien de andere verdragsluitende staat daarmee niet instemt, sluiten de verdragsluitende staten in onderlinge overeenstemming elke daaruit voortvloeiende dubbele belasting uit.
4. Indien in de winst bestanddelen van het inkomen of voordelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.
1. Winst van een onderneming van een verdragsluitende staat uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer is slechts in die verdragsluitende staat belastbaar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op winst uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.
1. Indien
a. een onderneming van een verdragsluitende staat direct of indirect deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere verdragsluitende staat;
of
b. dezelfde personen direct of indirect deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een verdragsluitende staat en een onderneming van de andere verdragsluitende staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mag alle winst die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de winst van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.
2. Indien een verdragsluitende staat in de winst van een onderneming van die staat winst begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere verdragsluitende staat in die andere staat in de belastingheffing is betrokken en deze winst bestaat uit voordelen welke de onderneming van de eerstbedoelde staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere staat het bedrag aan belasting dat in die staat over die winst is geheven, dienovereenkomstig aan. Bij de vaststelling van een dergelijke aanpassing worden de overige bepalingen van dit Verdrag naar behoren in acht genomen en plegen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten zo nodig met elkaar overleg.
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat mogen in die andere staat worden belast.
2. Dergelijke dividenden mogen echter ook in de verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner van de andere verdragsluitende staat is, overschrijdt de aldus geheven belasting 15 percent van het brutobedrag van de dividenden niet.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, stelt de verdragsluitende staat waarvan het lichaam inwoner is door dat lichaam betaalde dividenden vrij van belasting, indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden:
a. een lichaam is (niet zijnde een samenwerkingsverband) dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat en direct ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt gedurende een tijdvak van 365 dagen waarin de dag valt waarop de dividenden betaald worden (voor het berekenen van dat tijdvak wordt geen rekening gehouden met veranderingen van eigenaar die rechtstreeks voortvloeien uit een bedrijfsreorganisatie zoals een fusie of een splitsing van het lichaam dat de aandelen bezit of de dividenden betaalt); of
b. een pensioenfonds is.
4. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing regelen van het tweede en derde lid.
5. De bepalingen van het tweede en derde lid laten de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald onverlet.
6. De uitdrukking „dividenden” zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomen uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomen uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomen uit aandelen.
7. De bepalingen van het eerste, tweede, derde en negende lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
8. Indien een lichaam dat inwoner is van een verdragsluitende staat winst of inkomen verkrijgt uit de andere verdragsluitende staat, mag die andere staat geen belasting heffen over de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover dergelijke dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het vermogen van een in die andere staat gelegen vaste inrichting behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit winst of inkomen dat uit die andere staat afkomstig is.
9. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en achtste lid, mogen dividenden betaald door een lichaam dat krachtens de wetgeving van een verdragsluitende staat inwoner van die staat is, aan een natuurlijke persoon die een inwoner van de andere verdragsluitende staat is en die, op het tijdstip waarop hij ophield inwoner te zijn van de eerstgenoemde staat, wordt belast over de waardevermeerdering van vermogen als bedoeld in artikel 13, zesde lid, in overeenstemming met de wetgeving van die staat ook in die staat worden belast, evenwel uitsluitend gedurende een tijdvak van tien jaar na de emigratie van de natuurlijke persoon en voor zover er van de aanslag ter zake van de waardevermeerdering nog een bedrag openstaat.
1. Interest afkomstig uit een verdragsluitende staat en verkregen door een inwoner van de andere verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is, is slechts in die andere staat belastbaar.
2. De uitdrukking „interest” zoals gebezigd in dit artikel betekent inkomen uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomen uit overheidsleningen en inkomen uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan dergelijke leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. Opgelegde boetes voor te late betaling worden voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het vermogen van een dergelijke vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met zorgvuldige inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
1. Royalty’s afkomstig uit een verdragsluitende staat en verkregen door een inwoner van de andere verdragsluitende staat die de uiteindelijk gerechtigde is, zijn slechts in die andere staat belastbaar.
2. De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor informatie omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
3. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald, tot het vermogen van die vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
4. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de informatie waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder een dergelijke verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de verdragsluitende staten, zulks met zorgvuldige inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
1. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende zaken die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderneming), mogen in die andere staat worden belast.
3. Voordelen verkregen door een onderneming van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende zaken die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen zijn slechts in die staat belastbaar.
4. Voordelen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit de vervreemding van aandelen in een lichaam, niet zijnde aandelen die worden verhandeld aan een erkende effectenbeurs, of andere daarmee vergelijkbare belangen die op enig moment gedurende de 365 dagen voorafgaand aan de vervreemding meer dan 75 percent van hun waarde direct of indirect ontlenen aan onroerende zaken gelegen in de andere verdragsluitende staat, niet zijnde onroerende zaken waarin dat lichaam of de houders van die belangen hun bedrijf uitoefenen, mogen in die andere verdragsluitende staat worden belast. Deze voordelen zijn echter uitsluitend belastbaar in de eerstgenoemde staat indien:
a. de inwoner vóór de eerste vervreemding minder dan 50 percent van de aandelen of daarmee vergelijkbare belangen bezat;
b. de voordelen voortvloeien uit een reorganisatie, fusie, splitsing of soortgelijke transactie; of
c. de inwoner een pensioenfonds is, mits de voordelen niet voortvloeien uit de, directe of indirecte, uitoefening van een bedrijf door dat pensioenfonds.
5. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, zijn slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de vervreemder inwoner is.
6. Indien een natuurlijke persoon inwoner was van een verdragsluitende staat en inwoner is geworden van de andere verdragsluitende staat, belet het vijfde lid de eerstgenoemde staat niet uit hoofde van zijn nationale recht een bedrag dat feitelijk wordt vastgesteld op basis van de waardevermeerdering van aandelen, winstbewijzen, koopopties en het vruchtgebruik op aandelen en winstbewijzen van en schuldvorderingen op een lichaam te belasten ter zake van het tijdvak waarin die natuurlijke persoon inwoner van de eerstgenoemde staat was. In dat geval wordt de waardevermeerdering van vermogen belast in de eerstgenoemde staat niet begrepen in de belastinggrondslag bij de vaststelling van de daaropvolgende waardevermeerdering van het vermogen door de andere staat.
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 15, 17 en 18 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere verdragsluitende staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een in de andere verdragsluitende staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en
b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere staat is, en
c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de andere staat heeft.
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, slechts in die staat belastbaar.
Directeursbeloningen en andere beloningen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer van een lichaam dat inwoner is van de andere verdragsluitende staat, mogen in die andere staat worden belast.
1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 14 mag inkomen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere verdragsluitende staat, worden belast in die andere staat.
2. Indien inkomen ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar toekomt, maar aan een andere persoon, mag dat inkomen, niettegenstaande de bepalingen van artikel 14, worden belast in de verdragsluitende staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.
3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op inkomen dat wordt verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat uit werkzaamheden die worden verricht in de andere verdragsluitende staat, indien het bezoek aan die andere staat geheel of grotendeels wordt bekostigd uit de openbare middelen van een of beide verdragsluitende staten, staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, of plaatsvindt in het kader van een culturele overeenkomst tussen de regeringen van de verdragsluitende staten. In een zodanig geval is het inkomen slechts belastbaar in de verdragsluitende staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 18, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen, alsmede lijfrenten, verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat slechts in die staat belastbaar. Pensioenen en andere uitkeringen krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een verdragsluitende staat (socialezekerheidspensioen) aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat zijn slechts in die andere staat belastbaar.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, mag een pensioen of andere soortgelijke beloning, alsmede lijfrenten of socialezekerheidspensioenen, met inbegrip van pensioenen en andere soortgelijke beloningen bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel b, die afkomstig zijn uit een verdragsluitende staat ook in die staat worden belast, in overeenstemming met de wetgeving van die staat, indien het totale brutobedrag van de pensioenen en andere soortgelijke beloningen, lijfrenten en socialezekerheidspensioenen, met inbegrip van pensioenen en andere soortgelijke beloningen bedoeld in artikel 18, tweede lid, in het desbetreffende belastingjaar het totaalbedrag van 25.000 euro te boven gaat.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, indien het pensioen, de andere soortgelijke beloning, lijfrente of socialezekerheidspensioen geen periodiek karakter draagt, mag dit inkomen ook worden belast in de verdragsluitende staat waaruit het afkomstig is.
4. Een pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een verdragsluitende staat voor zover de met het pensioen of een andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen of een andere soortgelijke beloning of lijfrente, in die staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale tegemoetkoming. De overdracht van een pensioen, andere soortgelijke beloning of lijfrente van een in die verdragsluitende staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij beperkt op geen enkele wijze de ingevolge dit artikel aan een verdragsluitende staat toegekende heffingsrechten.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder „lijfrente”:
a. wat lijfrente afkomstig uit Nederland betreft: lijfrente zoals bedoeld in de Nederlandse Wet inkomstenbelasting 2001 of latere daaraan gelijke of grotendeels daaraan gelijke wetgeving die deze wet vervangt, waarvan de uitkeringen deel uitmaken van het belastbaar inkomen uit werk en woning;
b. wat lijfrente afkomstig uit Ierland betreft: een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat indien een dergelijke tegenprestatie in Ierland in aanmerking kwam voor een fiscale tegemoetkoming.
6. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderling overleg de wijze van toepassing van het tweede lid. Zij beslissen tevens over de informatie die de inwoner van een verdragsluitende staat ten behoeve van de juiste toepassing van het Verdrag in de andere verdragsluitende staat moet overleggen, met name om te kunnen vaststellen of al dan niet voldaan is aan de voorwaarde als bedoeld in het tweede lid.
1.
a. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van het verlenen van diensten aan die staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam in de uitoefening van overheidsfuncties, zijn slechts in die staat belastbaar.
b. Dergelijke salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn echter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar indien de diensten in die staat worden verleend en de natuurlijke persoon inwoner is van die staat en:
i. onderdaan is van die staat; of
ii. niet uitsluitend voor het verlenen van de diensten inwoner van die staat is geworden.
2.
a. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een verdragsluitende staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van het verlenen van diensten aan die staat of dat onderdeel of dat lichaam in de uitoefening van overheidsfuncties, slechts in die staat belastbaar.
b. Deze pensioenen en andere soortgelijke beloningen zijn, onder voorbehoud van artikel 17, tweede lid, echter slechts in de andere verdragsluitende staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die staat.
3. De bepalingen van de artikelen 14, 15 en 16 zijn van toepassing op salarissen, lonen, pensioenen en andere soortgelijke beloningen ter zake van diensten verleend in het kader van een bedrijf, uitgeoefend door een verdragsluitende staat, een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
Betalingen die een student of een stagiair die inwoner is, of onmiddellijk voorafgaand aan zijn bezoek aan een verdragsluitende staat inwoner was, van de andere verdragsluitende staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die staat niet belastbaar, mits dergelijke betalingen afkomstig zijn uit bronnen buiten die staat.
1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een verdragsluitende staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die staat belastbaar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomen, niet zijnde inkomen uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van dat inkomen, die inwoner is van een verdragsluitende staat, in de andere verdragsluitende staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gelegen vaste inrichting, en het recht of de zaak ter zake waarvan het inkomen wordt betaald tot het vermogen van een dergelijke vaste inrichting behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Ierland mogen worden belast of slechts in Ierland belastbaar zijn.
2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde en vierde lid, artikel 7, eerste lid, artikel 10, zevende lid, artikel 11, derde lid, artikel 12, derde lid, artikel 13, eerste, tweede en vierde lid, artikel 14, eerste lid, artikel 17, tweede lid, artikel 18, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, en artikel 20, tweede lid, van het Verdrag en artikel III van het Protocol bij het Verdrag in Ierland mogen worden belast of slechts in Ierland belastbaar zijn en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Daartoe worden de bedoelde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
3. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 10, tweede en negende lid, artikel 13, zesde lid, de bepalingen van artikel 15, artikel 16, eerste en tweede lid, en artikel 17, derde lid, van het Verdrag in Ierland mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Ierland over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de aftrek die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest waarvoor Nederland een aftrek verleent uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting.
Dit lid beperkt een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting niet, echter uitsluitend voor zover het de berekening van het bedrag van de aftrek van de Nederlandse belasting betreft met betrekking tot de som van inkomen afkomstig uit meer dan een land en de voortwenteling van de belasting betaald in Ierland op bedoelde bestanddelen van het inkomen naar de volgende jaren.
4. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid verleent Nederland een aftrek op de Nederlandse belasting voor de in Ierland betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, eerste lid, artikel 10, zevende lid, artikel 11, derde lid, artikel 12, derde lid, artikel 13, vierde lid, en artikel 20, tweede lid, van dit Verdrag in Ierland mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander rechtsgebied over die bestanddelen van het inkomen geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepalingen van het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
5. De bepalingen van het tweede lid zijn niet van toepassing op bestanddelen van het inkomen verkregen door een inwoner van een verdragsluitende staat wanneer de andere verdragsluitende staat de bepalingen van dit Verdrag toepast om dit inkomen vrij te stellen van belasting.
6. Onder voorbehoud van de bepalingen van de wetgeving van Ierland betreffende het in aftrek toestaan op de Ierse belasting van belasting die verschuldigd is op een grondgebied buiten Ierland (hetgeen het algemeen beginsel hiervan onverlet laat) wordt in Ierland dubbele belasting als volgt vermeden:
a. Nederlandse belasting over winsten, inkomen of voordelen afkomstig uit bronnen in Nederland die hetzij direct, hetzij door middel van aftrek verschuldigd is krachtens de wetgeving van Nederland en in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag (met uitzondering van, in het geval van dividenden, belasting verschuldigd ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald), wordt in aftrek toegestaan op elke Ierse belasting berekend met betrekking tot dezelfde winsten, hetzelfde inkomen of dezelfde voordelen als die met betrekking tot welke de Nederlandse belasting is berekend;
b. wordt in het geval van dividend betaald door een lichaam dat inwoner is van Nederland aan een lichaam dat inwoner is van Ierland en dat direct of indirect ten minste vijf percent of meer van de stemmen beheerst in het lichaam dat het dividend betaalt, bij de aftrek (naast de ingevolge de bepalingen van onderdeel a van dit lid eventueel verrekenbare Nederlandse belasting), mede in aanmerking genomen de door het lichaam in Nederland verschuldigde belasting ter zake van de winst waaruit dat dividend wordt betaald.
7. Voor de toepassing van het zesde lid, worden winsten, inkomen en vermogenswinsten die toekomen aan een inwoner van Ierland en die in overeenstemming met dit Verdrag in Nederland mogen worden belast of uitsluitend in Nederland mogen worden belast, geacht afkomstig te zijn uit bronnen in Nederland.
8. Indien inkomen verkregen door een inwoner van Ierland overeenkomstig een bepaling van het Verdrag in Ierland van belasting is vrijgesteld, mag Ierland niettemin bij de berekening van het bedrag van de belasting naar het resterende inkomen van die inwoner, het vrijgestelde inkomen in aanmerking nemen.
1. Niettegenstaande de overige bepalingen van dit Verdrag, wordt een voordeel uit hoofde van dit Verdrag niet toegekend ten aanzien van een bestanddeel van het inkomen indien, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat het verkrijgen van dit voordeel een van de voornaamste redenen was voor een constructie of transactie die direct of indirect tot dat voordeel heeft geleid, tenzij wordt vastgesteld dat toekenning van dit voordeel onder deze omstandigheden in overeenstemming zou zijn met het voorwerp en doel van de relevante bepalingen van dit Verdrag.
2. Indien een persoon een voordeel uit hoofde van dit Verdrag wordt geweigerd ingevolge het eerste lid, dient de bevoegde autoriteit van de verdragsluitende staat die het voordeel anderszins zou hebben toegekend deze persoon desalniettemin te behandelen alsof deze recht heeft op dit voordeel of op andere voordelen ter zake van een specifiek bestanddeel van het inkomen, indien deze bevoegde autoriteit, op verzoek van deze persoon en na bestudering van de relevante feiten en omstandigheden, vaststelt dat deze voordelen zouden zijn verleend bij het ontbreken van de transactie of constructie bedoeld in het eerste lid.
3. De bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat raadpleegt de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat alvorens een voordeel uit hoofde van het eerste lid te weigeren of een verzoek uit hoofde van het tweede lid te weigeren.
4. Indien ingevolge een bepaling van dit Verdrag hetzij volledig hetzij gedeeltelijk vermindering moet worden verleend van belasting in een verdragsluitende staat over inkomen of voordelen en een persoon ingevolge de in de andere verdragsluitende staat geldende wetgeving ter zake van dat inkomen of die voordelen niet voor het volle bedrag aan belasting onderworpen is maar slechts voor zover het bedrag daarvan naar de andere verdragsluitende staat is overgemaakt of aldaar is ontvangen, vindt de vermindering die de eerstbedoelde verdragsluitende staat ingevolge dit Verdrag moet verlenen slechts toepassing op het deel van het inkomen dat of de voordelen die naar de andere staat is of zijn overgemaakt of aldaar is of zijn ontvangen.
1. Onderdanen van een verdragsluitende staat worden in de andere verdragsluitende staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande de bepalingen van artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende staten.
2. Staatlozen die inwoner zijn van een verdragsluitende staat worden in geen van de verdragsluitende staten aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van de desbetreffende staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.
3. De belastingheffing ter zake van een vaste inrichting die een onderneming van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat heeft, is in die andere staat niet ongunstiger dan de belastingheffing over ondernemingen van die andere staat die dezelfde werkzaamheden verrichten. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat verplicht aan inwoners van de andere verdragsluitende staat bij de belastingheffing alle persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de burgerlijke staat, de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde verdragsluitende staat aan zijn eigen inwoners verleent.
4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, vierde lid, of artikel 12, vierde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven betaald door een onderneming van een verdragsluitende staat aan een inwoner van de andere verdragsluitende staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde staat.
5. Ondernemingen van een verdragsluitende staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere verdragsluitende staat, worden in de eerstbedoelde staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde staat zijn of kunnen worden onderworpen.
6. Bijdragen die zijn betaald door of namens een natuurlijke persoon die een dienstbetrekking uitoefent of als zelfstandige werkzaam is in een verdragsluitende staat, aan een voor de belastingheffing in de andere verdragsluitende staat erkend pensioenfonds, worden voor de belastingheffing in de eerstbedoelde staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde staat voor de belastingheffing erkend pensioenfonds, mits:
a. die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan het pensioenfonds voordat hij inwoner van de eerstbedoelde staat werd; en
b. de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde staat van oordeel is dat het pensioenfonds in het algemeen overeenkomt met een door die staat voor de belastingheffing erkend pensioenfonds.
7. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan deze persoon, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die staten voorziet, de zaak voorleggen aan de bevoegde autoriteit van een van de verdragsluitende staten. De zaak dient te worden voorgelegd binnen drie jaar na de eerste kennisgeving omtrent de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de zaak in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat op te lossen teneinde belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. Elke bereikte overeenstemming wordt ten uitvoer gelegd niettegenstaande eventuele termijnen in de nationale wetgeving van de verdragsluitende staten.
3. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten trachten alle moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitleg of de toepassing van het Verdrag in onderling overleg op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting te vermijden in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
4. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
1. Indien:
a. een persoon uit hoofde van artikel 24, eerste lid, een zaak heeft voorgelegd aan een bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat omdat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten ertoe hebben geleid dat de belastingheffing voor die persoon niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, en
b. de bevoegde autoriteiten er niet in slagen overeenstemming te bereiken om die zaak op te lossen overeenkomstig artikel 24, tweede lid, binnen twee jaar na de datum waarop de door de bevoegde autoriteiten benodigde informatie om de zaak te beoordelen aan beide bevoegde autoriteiten is verstrekt;
worden onopgeloste kwesties die uit de zaak voortvloeien op schriftelijk verzoek van de persoon aan arbitrage onderworpen. Deze onopgeloste kwesties worden evenwel niet aan arbitrage onderworpen indien een rechterlijke instantie of administratieve rechtbank van een van beide staten reeds over deze kwesties heeft beslist. Tenzij een rechtstreeks bij de zaak betrokken persoon de overeengekomen regeling voor de tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak niet aanvaardt of de bevoegde autoriteiten binnen 90 dagen nadat de beslissing aan hen bekend is gemaakt tot een andere oplossing komen van alle onopgeloste kwesties die uit de zaak voortvloeien, is de arbitrale uitspraak bindend voor beide verdragsluitende staten en wordt deze ten uitvoer gelegd ongeacht eventuele termijnen in de nationale wetgeving van deze staten. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit artikel regelen.
2. Wanneer een bevoegde autoriteit de in het eerste lid bedoelde procedure voor onderling overleg geschorst heeft omdat een zaak nog aanhangig is voor een rechterlijke instantie of een administratieve rechtbank met betrekking tot een of meer soortgelijke kwesties, houdt de in het eerste lid, onderdeel b, vastgestelde termijn op te lopen, hetzij tot de rechterlijke instantie of de administratieve rechtbank tot een definitieve uitspraak is gekomen, hetzij tot de zaak geschorst of ingetrokken wordt. Ook wanneer een persoon die een zaak heeft voorgelegd en een bevoegde autoriteit zijn overeengekomen om de procedure voor onderling overleg te schorsen, houdt de in het eerste lid, onderdeel b vastgestelde termijn op te lopen tot de schorsing wordt opgeheven.
3. Wanneer beide bevoegde autoriteiten het erover eens zijn dat een rechtstreeks bij de zaak betrokken persoon niet tijdig alle aanvullende materiële informatie heeft verstrekt die door een van beide bevoegde autoriteiten gevraagd werd na aanvang van de termijn van twee jaar zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt de in onderdeel b vastgestelde termijn verlengd met een tijdsduur die gelijk is aan de termijn die aanvangt op de datum waarop de informatie werd gevraagd en die afloopt op de datum waarop die informatie werd verstrekt.
4. Indien een rechterlijke instantie of een administratieve rechtbank van een van de verdragsluitende staten op enig tijdstip nadat een verzoek om arbitrage werd ingediend, en voordat het arbitragepanel zijn uitspraak heeft doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten, uitspraak ter zake van de kwestie heeft gedaan, wordt de arbitrageprocedure beëindigd.
5. Alvorens de arbitrageprocedure begint, dienen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten zich ervan te vergewissen dat elk van de personen die de zaak hebben voorgelegd, met inbegrip van hun adviseurs, zich schriftelijk akkoord verklaren geen informatie die zij in de loop van de arbitrageprocedure hetzij van de bevoegde autoriteiten, hetzij van het arbitragepanel ontvangen, ter kennis van derden te brengen. De procedure voor onderling overleg ingevolge artikel 24, eerste lid, en de arbitrageprocedure worden met betrekking tot de zaak beëindigd wanneer een persoon die de zaak heeft voorgelegd, of een van diens adviseurs, die overeenkomst niet nakomt op enig tijdstip nadat een verzoek om arbitrage werd ingediend en voordat het arbitragepanel zijn uitspraak heeft doen toekomen aan de bevoegde autoriteiten.
6. Voor de toepassing van het eerste lid:
a. wordt de overeengekomen regeling waardoor de arbitrale uitspraak met betrekking tot de zaak ten uitvoer wordt gelegd, geacht niet te zijn aanvaard door een rechtstreeks bij de zaak betrokken persoon indien een persoon die rechtstreeks bij de zaak betrokken is niet binnen 60 dagen na de datum waarop de kennisgeving met betrekking tot de overeengekomen regeling aan de persoon werd toegezonden alle kwesties die in de overeengekomen regeling tot tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak opgelost werden, uit het beraad door een rechterlijke instantie of een administratieve rechtbank terugtrekt of anderszins elke nog lopende gerechtelijke of administratieve procedure met betrekking tot die kwesties beëindigt op een wijze die in overeenstemming is met die overeengekomen regeling; en
b. is de uitspraak niet bindend voor de verdragsluitende staten indien:
i. een definitieve uitspraak van de rechterlijke instanties van een van de verdragsluitende staten inhoudt dat de arbitrale uitspraak ongeldig is. In dat geval wordt het in het eerste lid bedoelde verzoek om arbitrage geacht niet te zijn ingediend en wordt de arbitrageprocedure geacht niet te hebben plaatsgevonden (behalve voor de toepassing van het twaalfde, dertiende en zestiende lid). In dat geval mag binnen 90 dagen na de uitspraak van de rechterlijke instantie een nieuw verzoek om arbitrage worden ingediend tenzij de bevoegde autoriteiten het erover eens zijn dat een dergelijk nieuw verzoek niet mag worden toegestaan; of
ii. een rechtstreeks bij de zaak betrokken persoon bij enigerlei rechterlijke instantie of administratieve rechtbank een rechtszaak aanspant met betrekking tot de kwesties die in de overeengekomen regeling tot tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak opgelost werden.
7. Een verzoek uit hoofde van het eerste lid (het “verzoek om arbitrage”) om onopgeloste kwesties voortvloeiend uit een onderlinge overlegprocedure aan arbitrage te onderwerpen wordt schriftelijk gedaan en gezonden aan een van de bevoegde autoriteiten of aan beide. Het verzoek bevat voldoende gegevens ter duiding van de zaak. Het verzoek gaat tevens vergezeld van een schriftelijke verklaring van elk van de personen die hetzij het verzoek hebben ingediend, hetzij er rechtstreeks bij betrokken zijn, dat met betrekking tot dezelfde kwesties niet reeds uitspraak is gedaan door een rechterlijke instantie of administratieve rechtbank. Binnen 10 dagen na ontvangst van het verzoek zendt een bevoegde autoriteit die het heeft ontvangen zonder enige indicatie dat het tevens naar de andere bevoegde autoriteit is verzonden, een afschrift van het verzoek en de begeleidende verklaringen toe aan de andere bevoegde autoriteit.
8. Een verzoek om arbitrage mag uitsluitend worden gedaan binnen twee jaar vanaf de datum waarop alle door de bevoegde autoriteiten benodigde informatie om de zaak te beoordelen aan beide bevoegde autoriteiten is verstrekt (hierna te noemen de “aanvangsdatum”). De door de bevoegde autoriteiten benodigde informatie om de zaak te beoordelen dient derhalve het volgende te omvatten:
a. de identiteit van de belastingplichtige(n) die in het verzoek om een procedure voor onderling overleg genoemd worden;
b. de grondslag voor het verzoek;
c. de feiten van de zaak;
d. een analyse van de kwestie of de kwesties die in de procedure voor onderling overleg opgelost dienen te worden;
e. of het verzoek tevens is ingediend bij de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat;
f. of het verzoek tevens is ingediend bij een andere autoriteit in overeenstemming met een bilateraal of multilateraal verdrag dat voorziet in een mechanisme voor het oplossen van de kwestie of de kwesties die binnen de reikwijdte van de zaak vallen;
g. een verklaring waarin wordt bevestigd dat alle bij het verzoek geleverde informatie en documentatie juist is en dat de belastingplichtige de bevoegde autoriteit zal helpen bij het oplossen van de kwestie of de kwesties vervat in het verzoek door op verzoek van de bevoegde autoriteit tijdig alle aanvullende informatie of documentatie te verstrekken; en
h. of de kwestie of kwesties eerder is of zijn behandeld.
9. De volgende regels zijn van toepassing om de aanvangsdatum te bepalen:
a. De bevoegde autoriteit die het aanvankelijke verzoek voor een procedure voor onderling overleg ingevolge artikel 24, eerste lid, heeft ontvangen stuurt binnen 60 dagen na ontvangst van het verzoek:
i. aan de persoon die de zaak voorgelegd heeft een kennisgeving toe ter bevestiging van de ontvangst van het verzoek; en
ii. aan de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat een kennisgeving toe van dat verzoek, samen met een afschrift van het verzoek.
b. Binnen 90 dagen na ontvangst van het verzoek voor een procedure voor onderling overleg (of een afschrift daarvan afkomstig van de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat), dient elke bevoegde autoriteit hetzij:
i. de persoon die de zaak voorgelegd heeft en de andere bevoegde autoriteit ervan in kennis te stellen dat zij de informatie heeft ontvangen die nodig is voor een grondig onderzoek van de zaak; hetzij
ii. deze persoon te verzoeken daartoe aanvullende informatie te verstrekken.
c. Wanneer een bevoegde autoriteit overeenkomstig punt ii van het bovenstaande onderdeel b aan de persoon die de zaak voorgelegd heeft aanvullende informatie heeft gevraagd die nodig is voor een grondig onderzoek van de zaak, of wanneer beide bevoegde autoriteiten dat hebben gedaan, stelt de bevoegde autoriteit die de aanvullende informatie heeft gevraagd binnen 90 dagen nadat ze deze aanvullende informatie van die persoon ontvangen heeft die persoon en de andere bevoegde autoriteit ervan in kennis:
i. dat zij de gevraagde informatie heeft ontvangen; of
ii. dat een deel van de gevraagde informatie nog ontbreekt.
d. Wanneer geen van beide bevoegde autoriteiten aanvullende informatie heeft gevraagd overeenkomstig punt ii van het bovenstaande onderdeel b, wordt de aanvangsdatum vastgesteld op de eerste van de volgende data:
i. de datum waarop beide bevoegde autoriteiten aan de persoon die de zaak voorgelegd heeft een kennisgeving hebben gedaan overeenkomstig punt i van het bovenstaande onderdeel b; en
ii. de datum die 90 dagen later valt dan de datum waarop de kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat overeenkomstig punt ii van het bovenstaande onderdeel a werd gedaan.
e. Wanneer aanvullende informatie is gevraagd overeenkomstig punt ii van het bovenstaande onderdeel b, wordt de aanvangsdatum vastgesteld op de eerste van de volgende data:
i. de laatste datum waarop de bevoegde autoriteiten die aanvullende informatie hebben gevraagd aan de persoon die de zaak heeft voorgelegd alsmede aan de andere bevoegde autoriteit een kennisgeving hebben gedaan overeenkomstig punt i van het bovenstaande onderdeel c; en
ii. de datum die 90 dagen later valt dan de datum waarop beide bevoegde autoriteiten van de persoon die de zaak heeft voorgelegd alle informatie hebben gekregen die door een van beide bevoegde autoriteiten gevraagd werd.
Indien evenwel een van beide bevoegde autoriteiten de in het punt ii van het bovenstaande onderdeel c bedoelde kennisgeving toezendt of beide bevoegde autoriteiten dit doen, wordt die kennisgeving behandeld als een verzoek om aanvullende informatie als bedoeld in punt ii van het bovenstaande onderdeel b.
10. De volgende regels zijn van toepassing op de keuze en benoeming van de arbiters:
a. Het arbitragepanel bestaat uit drie afzonderlijke arbiters met deskundigheid of ervaring op het gebied van internationale belastingaangelegenheden. Elke arbiter die tot het arbitragepanel toetreedt dient, op het tijdstip waarop hij zijn benoeming aanvaardt, onpartijdig te zijn en onafhankelijk van de bevoegde autoriteiten, belastingadministraties en ministeries van Financiën van de verdragsluitende staten en van alle rechtstreeks bij de zaak betrokken personen (inclusief hun adviseurs). De arbiter dient tevens gedurende de hele procedure zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid te bewaren en gedurende een redelijke periode volgend op die procedure elk gedrag te vermijden dat afbreuk kan doen aan de schijn van onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de arbiters met betrekking tot de procedure.
b. Binnen 60 dagen nadat het verzoek om arbitrage (of een afschrift daarvan) is ontvangen door beide bevoegde autoriteiten, benoemen de bevoegde autoriteiten elk een arbiter. Binnen 60 dagen na de laatste van deze benoemingen, benoemen de twee aldus benoemde arbiters een derde arbiter die als voorzitter zal optreden. De voorzitter mag geen onderdaan of inwoner zijn van een van de verdragsluitende staten.
c. Indien een benoeming niet binnen de vereiste termijn geschiedt, wordt (worden) de ontbrekende arbiter(s) binnen 10 dagen na ontvangst van een verzoek daartoe van de persoon die het verzoek om arbitrage heeft ingediend benoemd door de hoogstgeplaatste functionaris van het Centre for Tax Policy and Administration van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling die geen onderdaan is van een van de verdragsluitende staten. Dezelfde procedure is met de noodzakelijke aanpassingen van toepassing indien het na aanvang van de arbitrageprocedure noodzakelijk blijkt een arbiter te vervangen, ongeacht de redenen daarvoor.
d. Een arbiter wordt geacht te zijn benoemd wanneer een brief ter bevestiging van die benoeming ondertekend door zowel de arbiter zelf als de persoon of personen die bevoegd is of zijn tot benoeming van die arbiter, aan beide bevoegde autoriteiten is medegedeeld.
11. Behalve voor zover de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten onderling andere regels overeenkomen, gelden de volgende regels voor een arbitrageprocedure overeenkomstig dit artikel:
a. Binnen 60 dagen na de benoeming van de voorzitter van het arbitragepanel (tenzij voor het einde van dit tijdvak de bevoegde autoriteiten een ander tijdvak overeenkomen) legt de bevoegde autoriteit van elke verdragsluitende staat elke arbiter en de andere bevoegde autoriteit een voorgestelde oplossing voor waarin alle onopgeloste kwesties van de zaak worden behandeld (rekening houdend met alle overeenkomsten die voordien rond die zaak werden bereikt tussen de bevoegde autoriteiten). De voorgestelde oplossing blijft beperkt tot een vermelding van de specifieke geldbedragen uitgedrukt in munteenheden (bijvoorbeeld van inkomen) of, waar gespecificeerd, van het maximale tarief van de belasting die overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag mag worden geheven, en dit voor elke aanpassing of soortgelijke kwestie bij de zaak. In een zaak waarin de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten er niet in geslaagd zijn om tot overeenstemming te komen over een kwestie met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van een bepaling van het Verdrag (hierna “drempelkwestie” genoemd) – zoals de vraag of een natuurlijke persoon al dan niet een inwoner is, of de vraag of er al dan niet sprake is van een vaste inrichting – kunnen de bevoegde autoriteiten andere voorgestelde oplossingen voorleggen met betrekking tot kwesties waarvan de beslissing afhangt van de oplossing van dergelijke drempelkwesties.
b. De bevoegde autoriteit van elke verdragsluitende staat kan bij de arbiters en de andere bevoegde autoriteit, binnen de in onderdeel a voorziene termijn, een ondersteunende standpuntnota indienen, ter overweging door de arbiters.
c. Elke bevoegde autoriteit kan tevens binnen 120 dagen na de benoeming van de voorzitter van het arbitragepanel, de arbiters en de andere bevoegde autoriteit een reactie voorleggen in antwoord op de voorgestelde oplossing en de ondersteunende standpuntnota die door de andere bevoegde autoriteit werden ingediend.
d. Voor zover mogelijk maken de arbiters gebruik van tele- en videoconferencing om onderling en met beide bevoegde autoriteiten te communiceren. Indien een persoonlijke ontmoeting die aanvullende kosten met zich meebrengt noodzakelijk is, neemt de voorzitter contact op met de bevoegde autoriteiten, die beslissen wanneer en waar deze bijeenkomst dient plaats te vinden en deze informatie aan de arbiters mededelen.
e. Het arbitragepanel kiest als zijn uitspraak een van de door de bevoegde autoriteiten, met betrekking tot elke kwestie en alle drempelkwesties, ingediende voorgestelde oplossingen voor de zaak, zonder een redenering achteraf of andere uitleg van de uitspraak bij te voegen. De arbitrale uitspraak wordt met een gewone meerderheid van de arbiters aangenomen. Tenzij de bevoegde autoriteiten anderszins overeenkomen, wordt de arbitrale uitspraak schriftelijk bezorgd bij de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten binnen 60 dagen na de ontvangst door de arbiters van de laatste reactie of, indien er geen reactie is ingediend, binnen 150 dagen na de benoeming van de voorzitter van het arbitragepanel. De arbitrale uitspraak heeft geen precedentwerking.
12. Uitsluitend voor de toepassing van de bepalingen van de artikelen 26 en 27, de bepalingen van dit artikel en de nationale wetgeving van de verdragsluitende staten inzake de uitwisseling en vertrouwelijkheid van de informatie, alsmede ten behoeve van administratieve bijstand met betrekking tot de zaak die tot arbitrage leidt, worden alle arbiters en ten hoogste drie medewerkers per arbiter (en aangezochte arbiters, evenwel uitsluitend voor zover nodig is om na te gaan of zij kunnen voldoen aan de vereisten die aan arbiters gesteld worden) aangewezen als gevolmachtigde vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteit die de arbiter heeft benoemd, of indien de arbiter niet door een bevoegde autoriteit is benoemd, van beide bevoegde autoriteiten.
13. Bij het aanwijzen van een persoon als haar gevolmachtigde vertegenwoordiger ingevolge het twaalfde lid, waarborgt de bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat dat de persoon er schriftelijk mee akkoord gaat alle informatie met betrekking tot de arbitrageprocedure consequent te behandelen in overeenstemming met de bepalingen inzake vertrouwelijkheid van het Verdrag en van de van toepassing zijnde wetgeving van die verdragsluitende staat.
14. In het geval dat de uitspraak niet binnen de in onderdeel e van het elfde lid voorziene termijn, of een andere termijn die de bevoegde autoriteiten overeen zijn gekomen, aan de bevoegde autoriteiten is medegedeeld, kunnen de bevoegde autoriteiten overeenkomen nieuwe arbiters te benoemen in overeenstemming met het tiende lid. De datum van een dergelijke overeenkomst wordt voor de daaropvolgende toepassing van het tiende lid, geacht de datum te zijn waarop het verzoek om arbitrage door beide bevoegde autoriteiten is ontvangen.
15. Indien op enig moment nadat een verzoek om arbitrage is gedaan en voordat de arbiters een uitspraak aan de bevoegde autoriteiten hebben doen toekomen, de bevoegde autoriteiten de arbiters schriftelijk ervan in kennis stellen dat:
a. zij alle onopgeloste kwesties die aan arbitrage zijn onderworpen hebben opgelost; of
b. de persoon die de zaak heeft voorgelegd het verzoek om arbitrage of het verzoek om een procedure voor onderling overleg heeft ingetrokken;
wordt er geen arbitrale uitspraak gedaan en wordt de procedure voor onderling overleg als voltooid beschouwd.
16. Tenzij anders overeengekomen door de bevoegde autoriteiten:
a. draagt elke bevoegde autoriteit en de persoon die om de arbitrage heeft verzocht de kosten die verband houden met haar of zijn deelname aan de arbitrageprocedure (met inbegrip van reiskosten en kosten die verband houden met de voorbereiding en presentatie van haar of zijn standpunten);
b. draagt elke bevoegde autoriteit de kosten van de beloning van de uitsluitend door die bevoegde autoriteit benoemde arbiter, of, indien die bevoegde autoriteit verzuimd heeft een arbiter te benoemen, de arbiter benoemd door de hoogstgeplaatste functionaris van het Centre for Tax Policy and Administration van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) die geen onderdaan is van een van de verdragsluitende staten, alsmede de door die arbiter gemaakte reis- en telecommunicatiekosten en secretariële kosten;
c. worden de beloning van de voorzitter van het arbitragepanel en zijn reis- en telecommunicatiekosten en secretariële kosten gelijkelijk door de twee verdragsluitende staten gedragen;
d. worden overige kosten die verband houden met de vergaderingen van het arbitragepanel gedragen door de bevoegde autoriteit die deze vergadering organiseert;
e. worden kosten die verband houden met uitgaven waarover beide bevoegde autoriteiten overeenstemming hebben bereikt, gelijkelijk gedragen door beide bevoegde autoriteiten.
17. Niettegenstaande het eerste lid mag een zaak niet aan arbitrage worden onderworpen indien:
a. de zaak verband houdt met handelingen ten aanzien waarvan de belastingplichtige of een daarmee verbonden persoon (of een persoon die optreedt namens de belastingplichtige of een daarmee verbonden persoon) door een rechter schuldig is bevonden of ten aanzien waarvan hij een aanzienlijke straf heeft gekregen wegens belastingfraude of het ontduiken of ontwijken van belasting;
b. de zaak de toepassing van de nationale Ierse regels ter bestrijding van het ontwijken van belasting, vervat in de artikelen 811 en 811A van de Taxes Consolidation Act 1997, behelst. Eventuele volgende bepalingen ter vervanging, aanpassing of actualisering van deze regels ter bestrijding van het ontwijken van belasting vallen hier tevens onder. Ierland stelt Nederland langs diplomatieke weg in kennis van deze eventuele volgende bepalingen;
c. de kwestie valt onder de reikwijdte van een zaak ten aanzien waarvan een arbitragepanel of soortgelijk lichaam eerder is ingesteld in overeenstemming met een bilateraal of multilateraal verdrag dat voorziet in verplichte en bindende arbitrage bij onopgeloste kwesties die voortvloeien uit een zaak die in een procedure voor onderling overleg wordt behandeld.
18. De bevoegde autoriteiten leggen de arbitrale uitspraak binnen 180 dagen na toezending van de uitspraak ten uitvoer door een onderlinge regeling vast te stellen voor de zaak die tot de arbitrage heeft geleid.
1. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten wisselen de informatie uit die naar verwachting van belang is voor de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag of voor de toepassing of handhaving van de nationale wetgeving betreffende belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten, of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing ingevolge die wetgeving niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van informatie wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een verdragsluitende staat ontvangen informatie wordt op dezelfde wijze geheim gehouden als informatie die volgens de nationale wetgeving van die staat is verkregen en wordt alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke en bestuursrechtelijke instanties) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de handhaving of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen alleen voor deze doeleinden van de informatie gebruikmaken. Zij mogen de informatie bekendmaken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen. Niettegenstaande het voorgaande mag de informatie voor andere doeleinden worden gebruikt, indien zij ingevolge de wetgeving van beide staten voor deze andere doeleinden mag worden gebruikt en de bevoegde autoriteit van de staat die haar heeft verstrekt met dit gebruik instemt.
3. De verdragsluitende staten kunnen aan het arbitragepanel, ingesteld volgens de bepalingen van artikel 25, tiende lid, de informatie verstrekken die nodig is om de arbitrageprocedure uit te voeren. De leden van het arbitragepanel zijn met betrekking tot de aldus verstrekte informatie onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het tweede lid van dit artikel.
4. In geen geval worden de bepalingen van de voorgaande leden zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:
a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;
b. informatie te verstrekken die niet verkrijgbaar is volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere verdragsluitende staat;
c. informatie te verstrekken die een handelsgeheim, zakelijk geheim, industrieel geheim, commercieel geheim of beroepsgeheim of een handelsproces zou onthullen, dan wel informatie waarvan openbaarmaking in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).
5. Indien informatie wordt verzocht door een verdragsluitende staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere verdragsluitende staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van informatie aan om de verzochte informatie te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke informatie behoeft te beschikken. Op de in de vorige volzin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het vierde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke informatie te weigeren informatie te verstrekken.
6. De bepalingen van het vierde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is het verstrekken van informatie te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de informatie berust bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking heeft op eigendomsbelangen in een persoon.
1. De verdragsluitende staten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van belastingvorderingen. Deze bijstand wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit artikel regelen.
2. Onder de uitdrukking „belastingvordering” als gebezigd in dit artikel wordt verstaan een bedrag verschuldigd in verband met belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de verdragsluitende staten of van de staatkundige onderdelen of van de plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de belastingheffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met dit Verdrag of met een ander instrument waarbij de verdragsluitende staten partij zijn, alsmede interest, bestuurlijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen die verband houden met een dergelijk bedrag.
3. De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing op een belastingvordering die onderwerp is van een executoriale titel in de verzoekende staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, niet wordt bestreden. Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende staat is, is dit artikel slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten. De belastingvordering wordt door die andere staat ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging en invordering van zijn eigen belastingen als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere staat.
4. Indien een belastingvordering van een verdragsluitende staat een vordering is ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen teneinde de invordering te waarborgen, kan die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die staat worden aanvaard ten behoeve van het nemen van conservatoire maatregelen door de bevoegde autoriteit van die andere verdragsluitende staat. Die andere staat neemt ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving, als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere staat, ook wanneer de belastingvordering op het tijdstip waarop dergelijke maatregelen worden genomen niet invorderbaar is in de eerstbedoelde staat of is verschuldigd door een persoon die gerechtigd is de invordering ervan te beletten.
5. Niettegenstaande de bepalingen van het derde en vierde lid zijn op een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat niet de termijnen van toepassing noch wordt er uit hoofde van de wetgeving van die staat op grond van haar aard als zodanig voorrang aan verleend. Voorts wordt aan een door een verdragsluitende staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die staat geen voorrang verleend die uit hoofde van de wetgeving van de andere verdragsluitende staat op die belastingvordering van toepassing is.
6. Procedures inzake het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een verdragsluitende staat worden niet aanhangig gemaakt bij de rechterlijke of bestuursrechtelijke instanties van de andere verdragsluitende staat.
7. Indien te eniger tijd nadat uit hoofde van het derde of vierde lid een verzoek is gedaan door een verdragsluitende staat en voordat de andere verdragsluitende staat de desbetreffende belastingvordering heeft ingevorderd en overgemaakt aan de eerstgenoemde staat, de desbetreffende belastingvordering:
a. in het geval van een verzoek uit hoofde van het derde lid, ophoudt een belastingvordering van de eerstgenoemde staat te zijn die invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die staat en die verschuldigd is door een persoon die op dat tijdstip uit hoofde van de wetgeving van die staat de invordering ervan niet kan beletten; of
b. in het geval van een verzoek uit hoofde van het vierde lid, ophoudt een belastingvordering van de eerstbedoelde staat te zijn ter zake waarvan die staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan treffen teneinde de invordering ervan te waarborgen;
stelt de bevoegde autoriteit van de eerstgenoemde staat de bevoegde autoriteit van de andere staat onverwijld daarvan in kennis en wordt, naar keuze van de andere staat, het verzoek door de eerstbedoelde staat uitgesteld of ingetrokken.
8. In geen geval worden de bepalingen van dit artikel zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:
a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;
b. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde (ordre public);
c. bijstand te verlenen indien de andere verdragsluitende staat niet alle redelijke invorderings- of conservatoire maatregelen heeft aangewend die hem naargelang van het geval uit hoofde van zijn wetgeving of bestuurlijke praktijk, ter beschikking staan;
d. bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die staat duidelijk onevenredig is ten opzichte van het door de andere verdragsluitende staat te behalen voordeel.
1. Niets in dit Verdrag tast de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een verdragsluitende staat in de andere verdragsluitende staat of in een derde staat en die een onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderworpen als inwoners van die staat.
3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde staat, die in een verdragsluitende staat verblijven, indien zij in die staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die staat.
1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot elk van de delen van het Koninkrijk der Nederlanden die niet in Europa zijn gelegen en belastingen heffen die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Een dergelijke uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.
2. Tenzij anders is overeengekomen, brengt de beëindiging van dit Verdrag niet met zich dat het Verdrag tevens voor het deel of de delen van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, eindigt.
1. Dit Verdrag treedt in werking op de laatste dag van de maand die volgt op de maand waarin de laatste van de kennisgevingen is ontvangen waarin de onderscheiden regeringen elkaar schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat de in hun onderscheiden staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld. De bepalingen ervan zijn van toepassing:
a. in Nederland:
voor belastingjaren en -tijdvakken beginnend en belastbare gebeurtenissen die zich voordoen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het Verdrag in werking treedt;
b. in Ierland:
i. ter zake van de inkomstenbelasting, de universele sociale bijdrage en de vermogenswinstbelasting, voor elk aanslagjaar dat begint op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin het Verdrag in werking treedt;
ii. ter zake van de vennootschapsbelasting voor elk financieel jaar dat begint op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het Verdrag in werking treedt.
2. De Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen, ondertekend te ’s-Gravenhage op 11 februari 1969 (hierna te noemen „de Overeenkomst van 1969”) houdt op van toepassing te zijn op de data waarop dit Verdrag van kracht wordt in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, indien een persoon die recht heeft op de voordelen uit de Overeenkomst van 1969 recht zou hebben op grotere voordelen dan uit hoofde van dit Verdrag, blijft de Overeenkomst van 1969, naar keuze van deze persoon, in zijn geheel op deze persoon van toepassing gedurende een tijdvak van twaalf maanden na de datum waarop de bepalingen van dit Verdrag anders van toepassing zouden zijn in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel.
4. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede en derde lid, wanneer vóór de datum waarop dit Verdrag in werking treedt een inwoner van een van de verdragsluitende staten pensioenen of andere soortgelijke beloningen ontvangt, met inbegrip van pensioenen en soortgelijke beloningen bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Overeenkomst van 1969, of lijfrenten afkomstig uit de andere staat of pensioenen of andere uitkeringen krachtens de socialezekerheidswetgeving van de andere staat, en die na die datum dit pensioen, die beloning, lijfrente of socialezekerheidsuitkering blijft ontvangen, blijven de bepalingen van de artikelen 17, 18, 19 en 20 van de Overeenkomst van 1969 van toepassing tot na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag, tenzij de persoon die het pensioen, de beloning, lijfrente of socialezekerheidsuitkering ontvangt, kiest voor toepassing van de bepalingen van dit Verdrag. Deze keuze dient kenbaar gemaakt te worden bij de belastingautoriteiten van beide staten binnen twee jaar na de datum waarop dit Verdrag van toepassing wordt en is onherroepelijk.
Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een verdragsluitende staat wordt beëindigd. Elk van de verdragsluitende staten kan dit Verdrag op elk tijdstip na het verstrijken van vijf jaar nadat het Verdrag in werking is getreden beëindigen mits ten minste zes maanden van tevoren langs diplomatieke weg een kennisgeving van beëindiging is ontvangen.
In dat geval houdt dit Verdrag op van toepassing te zijn:
a. in Nederland:
voor belastingjaren en -tijdvakken beginnend en belastbare gebeurtenissen die zich voordoen op of na 1 januari volgend op de datum waarop de in voornoemde kennisgeving van de beëindiging gespecificeerde termijn verstrijkt;
b. in Ierland:
i. ter zake van de inkomstenbelasting, de universele sociale bijdrage en de vermogenswinstbelasting, voor elk aanslagjaar dat begint op of na 1 januari volgend op de datum waarop de in voornoemde kennisgeving van de beëindiging gespecificeerde termijn verstrijkt;
ii. ter zake van de vennootschapsbelasting voor elk financieel jaar dat begint op of na 1 januari volgend op de datum waarop de in voornoemde kennisgeving van de beëindiging gespecificeerde termijn verstrijkt.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Dublin op 13 juni 2019, in de Engelse taal.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, STEF BLOK
Voor de Regering van Ierland, PATRICK O’DONOVAN
Bij de ondertekening van het tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Ierland gesloten Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en vermogenswinsten en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen:
Rekening houdend met fiscale tegemoetkoming voor bijdragen of premies betaald ten behoeve van pensioenplannen, oudedagslijfrentecontracten of andere pensioenproducten in overeenstemming met Deel 30 van de Ierse Taxes Consolidation Act van 1997 (in deze paragraaf „de Wet” genoemd) en de vrijstelling van belasting over het inkomen en de winsten van een fonds (in deze paragraaf een „pensioenfonds” genoemd) dat is opgebouwd uit dergelijke bijdragen of premies,
a. zijn uitdelingen in de zin van artikel 784A van de Wet uit een Approved Retirement Fund (in de zin van het artikel) of uit een Approved Minimum Retirement Fund (in de zin van artikel 784C van de Wet) dat is gecreëerd door de overdracht van opgebouwde rechten of vermogensbestanddelen uit een pensioenfonds, en
b. ter zake van een Personal Retirement Savings Account (PRSA) in de zin van artikel 787A van de Wet, het bedrag of de waarde van vermogensbestanddelen die een PRSA-beheerder (in de zin van dat artikel) beschikbaar stelt of uitbetaalt aan een deelnemer (in de zin van dat artikel) of aan een andere persoon,
slechts in Ierland belastbaar.
Niettegenstaande de bepalingen van artikel 1 is een persoon die voor de toepassing van de Nederlandse vennootschapsbelasting een vrijgestelde beleggingsinstelling is, niet gerechtigd tot de voordelen van dit Verdrag.
Het is wel te verstaan dat een Common Contractual Fund (CCF) dat in Ierland is opgericht en een besloten fonds voor gemene rekening (gesloten FGR) dat in Nederland is opgericht niet worden beschouwd als zijnde inwoner van Ierland respectievelijk Nederland en als fiscaal transparant worden behandeld voor de toepassing van voordelen uit hoofde van het belastingverdrag.
Het is wel te verstaan dat in het geval van Ierland de vennootschapsbelasting mede de profit resource rent tax en de petroleum production tax omvat.
Het is wel te verstaan dat in het geval van een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont „elke andere soortgelijke omstandigheid” mede omvat de thuishaven van dat schip.
Het is wel te verstaan dat onder werkzaamheden buitengaats mede werkzaamheden in verband met windparken wordt verstaan.
Het is wel te verstaan dat
a. rechten tot de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen; en
b. aandelen (of vergelijkbare instrumenten) die meer dan 50 percent van hun waarde direct of indirect ontlenen aan dergelijke rechten,
worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de verdragsluitende staat op wiens territoriale zee, en elk gebied buiten en grenzend aan zijn territoriale zee waarin deze staat, in overeenstemming met het internationaal recht, rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent, met inbegrip van de zeebodem en ondergrond daarvan, deze rechten van toepassing zijn en dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.
1. Inkomen en voordelen uit collectieve beleggingen via een Common Contractual Fund (CCF), besloten fonds voor gemene rekening (besloten FGR) of paraplufonds bestaande uit diverse CCF's of besloten FGR's worden toegewezen aan de deelnemers die via het CCF, besloten FGR of paraplufonds beleggen en wel naar rato van de omvang van hun deelneming in het fonds.
2. Een CCF of besloten FGR die in een van de verdragsluitende staten gevestigd is en inkomen of voordelen ontvangt afkomstig uit de andere verdragsluitende staat kan zelf, via vertegenwoordiging door de manager van het fonds of diens depositaris in plaats van de deelnemers in het CCF of besloten FGR aanspraak maken op de voordelen uit een overeenkomst ter vermijding van dubbele belasting waarbij de andere staat partij is en die specifiek van toepassing is op ieder van de betrokken deelnemers, namens die deelnemers in het CCF of besloten FGR.
Dergelijke vorderingen kunnen voorwerp zijn van een onderzoek en desgevraagd verstrekt een manager van het fonds of diens depositaris relevante informatie, die een overzicht van deelnemers en het respectievelijk de voor een vordering relevante toegewezen inkomen of voordelen, alsmede specifieke overeenkomsten ter vermijding van dubbele belasting uit hoofde waarvan door het CCF of FGR aanspraak wordt gemaakt op voordelen, kan omvatten.
3. Niettegenstaande het tweede lid, mag een CCF of besloten FGR geen aanspraak maken op voordelen uit het Verdrag namens een deelnemer van het CCF of besloten FGR, indien de deelnemer zelf aanspraak heeft gemaakt op voordelen ter zake van hetzelfde inkomen of dezelfde voordelen.
Het is wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben gesloten, zoals cost-sharing-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in artikel 9, eerste lid.
De bepalingen van artikel 10, derde lid, zijn niet van toepassing op een persoon die voor de toepassing van de Nederlandse vennootschapsbelasting een fiscale beleggingsinstelling is.
Verzoeken om vrijstelling aan de bron of teruggaaf van te veel betaalde belasting moeten worden ingediend in overeenstemming met de wetten en voorschriften van de verdragsluitende staat die de belasting heft of heeft geheven.
Het is wel te verstaan dat, wat Nederland betreft, inkomen ontvangen in verband met de liquidatie van een lichaam of de inkoop door een lichaam van zijn eigen aandelen of andere rechten zoals bedoeld in artikel 10, zesde lid, wordt behandeld als dividend.
Het is wel te verstaan dat indien een lichaam inwoner is van Nederland, de uitdrukking „lid van de raad van beheer” zowel een bestuurder als een commissaris omvat. De uitdrukkingen „bestuurder” en „commissaris” betekenen respectievelijk personen die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam en personen die zijn belast met het toezicht daarop.
De bepalingen van artikel 27 zijn van dienovereenkomstige toepassing op bijstand bij de invordering van de inkomensgerelateerde voorschriften krachtens de wetgeving van Nederland door de belastingautoriteiten van Nederland die belast zijn met de implementatie, toepassing of handhaving van deze inkomensgerelateerde voorschriften, na raadpleging en overeenstemming tussen de bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk der Nederlanden en Ierland bij diplomatieke notawisseling. Deze bepaling wordt pas van toepassing op de datum vermeld in de diplomatieke notawisseling.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Dublin op 13 juni 2019, in de Engelse taal.
Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, STEF BLOK
Voor de Regering van Ierland, PATRICK O’DONOVAN
Uitgegeven de elfde oktober 2019.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. BLOK
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2019-153.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.