Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2018, 41 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2018, 41 | Verdrag |
24 (2017) Nr. 1
Brede en versterkte Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds (met Bijlagen, Protocollen en Gezamenlijke Verklaring);
Brussel, 24 november 2017
Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 013343 in de Verdragenbank.
het Koninkrijk België,
de Republiek Bulgarije,
de Tsjechische Republiek,
het Koninkrijk Denemarken,
de Bondsrepubliek Duitsland,
de Republiek Estland,
Ierland,
de Helleense Republiek,
het Koninkrijk Spanje,
de Franse Republiek,
de Republiek Kroatië,
de Italiaanse Republiek,
de Republiek Cyprus,
de Republiek Letland,
de Republiek Litouwen,
het Groothertogdom Luxemburg,
Hongarije,
de Republiek Malta,
het Koninkrijk der Nederlanden,
de Republiek Oostenrijk,
de Republiek Polen,
de Portugese Republiek,
Roemenië,
de Republiek Slovenië,
de Slowaakse Republiek,
de Republiek Finland,
het Koninkrijk Zweden,
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittanië en Noord-Ierland,
Verdragsluitende partijen bij het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, hierna „de lidstaten” genoemd,
De Europese Unie, en
De Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, hierna „Euratom” genoemd,
enerzijds, en
de Republiek Armenië
anderzijds,
hierna gezamenlijk „de partijen” genoemd
Rekening houdend met de sterke banden tussen de partijen en de waarden die zij delen, en met hun wens om de banden die in het verleden tot stand zijn gebracht door de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, verder te ontwikkelen tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds, dat op 22 april 1996 te Luxemburg is ondertekend en op 1 juli 1999 in werking is getreden (PSO) en nauwe en intensieve samenwerking te bevorderen die is gebaseerd op gelijk partnerschap in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) en het Oostelijk Partnerschap, alsook op grond van deze overeenkomst;
Erkennend de bijdrage van het gezamenlijke ENB-actieplan EU-Armenië, met inbegrip van zijn inleidende bepalingen, en het belang van de partnerschapsprioriteiten voor het versterken van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië en voor het bevorderen van het proces van hervormingen en de aanpassing van de wetgeving, zoals hierna vermeld, in de Republiek Armenië, aldus bijdragend tot grotere politieke en economische samenwerking;
Zich verbindend tot de verdere versterking van de eerbiediging van de fundamentele vrijheden, de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, de democratische beginselen, de rechtsstaat en behoorlijk bestuur;
Erkennend het feit dat interne hervormingen voor meer democratie en markteconomie, enerzijds, en de duurzame beslechting van conflicten, anderzijds, met elkaar verbonden zijn. Om die reden zullen duurzame processen voor democratische hervormingen in de Republiek Armenië een steun zijn voor de opbouw van vertrouwen en stabiliteit in de hele regio;
Zich verbindend tot verdere bevordering van de politieke, sociaal-economische en institutionele ontwikkeling van de Republiek Armenië, onder meer door de ontwikkeling van de civiele samenleving, de opbouw van instellingen, de hervorming van het openbare bestuur en het ambtenarenapparaat, de bestrijding van corruptie, meer handel en economische samenwerking, inclusief goed bestuur op het gebied van belastingen, de vermindering van de armoede en verregaande samenwerking over een breed spectrum van gebieden van gemeenschappelijk belang, zoals justitie, vrijheid en veiligheid;
Zich verbindend tot volledige tenuitvoerlegging van de doelstellingen, beginselen en bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties van 1948, het Europees Verdrag betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 1950 en de Slotakte van Helsinki van 1975 van de OVSE;
Herinnerend aan de wil van de partijen om de internationale vrede en veiligheid te bevorderen en te streven naar efficiënt multilateralisme en de vreedzame oplossing van conflicten binnen overeengekomen vormen, in het bijzonder door nauw samen te werken in het kader van de Verenigde Naties (VN) en de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE);
Zich verbindend tot de internationale verplichtingen tot bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor en tot samenwerking inzake ontwapening en non-proliferatie, alsook nucleaire veiligheid en beveiliging;
Erkennend dat de actieve deelname van de Republiek Armenië aan regionale samenwerkingsvormen van belang is, met inbegrip van de regionale samenwerkingsvormen die door de Europese Unie worden ondersteund; erkennend het belang dat de Republiek Armenië hecht aan haar deelname aan internationale organisaties en samenwerkingsvormen, en aan haar bestaande verplichtingen op grond daarvan;
Ernaar strevend de regelmatige politieke dialoog over bilaterale en internationale vraagstukken van wederzijds belang verder te ontwikkelen, met inbegrip van regionale aspecten, rekening houdend met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de Europese Unie en de relevante beleidspunten van de Republiek Armenië; erkennend het belang dat de Republiek Armenië hecht aan haar deelname aan internationale organisaties en samenwerkingsvormen, en aan haar bestaande verplichtingen op grond daarvan;
Erkennend het belang van de verbintenis van de Republiek Armenië tot een vreedzame en duurzame oplossing van het conflict in Nagorno-Karabakh te komen, en de noodzaak om een dergelijke oplossing zo spoedig mogelijk te bereiken, in het kader van de onderhandelingen die worden geleid door de voorzitters van de Minsk-groep van de OVSE; tevens erkennend de noodzaak om deze oplossing te bereiken op basis van de doelstellingen en beginselen die zijn vervat in het Handvest van de Verenigde Naties en in de Slotakte van Helsinki van de OVSE, meer bepaald die betrekking hebben op het afzien van de dreiging met of het gebruik van geweld, op de territoriale integriteit van staten, en op gelijke rechten voor en zelfbeschikking van de volkeren, en die zijn weerspiegeld in alle verklaringen die zijn uitgegeven in het kader van het dubbele voorzitterschap van de Minsk-groep van de OVSE sinds de 16e OVSE-ministerraad van 2008; tevens nota nemend van de duidelijke verbintenis van de Europese Unie om dit proces voor een oplossing te steunen;
Zich inzettend voor het voorkomen en bestrijden van corruptie, het bestrijden van georganiseerde misdaad, en meer samenwerking bij terrorismebestrijding;
Zich inzettend voor een verdieping van hun dialoog en samenwerking op het gebied van migratie, asiel en grensbeheer, via een integrale aanpak met aandacht voor reguliere migratie, en voor samenwerking gericht op het aanpakken van irreguliere migratie, mensenhandel en de doeltreffende uitvoering van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië betreffende de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven, die op 1 januari 2014 in werking is getreden (de overnameovereenkomst);
Opnieuw bevestigend dat de toegenomen mobiliteit van de burgers van de partijen in een veilige en goed beheerde omgeving een elementaire doelstelling blijft, en overwegend te zijner tijd een visumdialoog in te stellen met de Republiek Armenië, mits aan alle voorwaarden voor een goed beheerde en veilige mobiliteit is voldaan, met inbegrip van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de versoepeling van de afgifte van visa, die op 1 januari 2014 in werking is getreden (de visumversoepelingsovereenkomst) en de overnameovereenkomst;
Zich inzettend voor de beginselen van de vrijemarkteconomie en de bereidheid van de Europese Unie bevestigend om bij te dragen tot de economische hervormingen in de Republiek Armenië;
Erkennend de bereidheid van de partijen om de economische samenwerking te verdiepen, met inbegrip van handelsgerelateerde kwesties, met inachtneming van de rechten en plichten die voortvloeien uit het lidmaatschap van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van de partijen, en door de transparante en niet-discriminatoire toepassing van deze rechten en plichten;
Ervan overtuigd dat deze overeenkomst een nieuw klimaat zal scheppen voor de economische betrekkingen tussen de partijen en vooral ook voor de ontwikkeling van handel, investeringen en de stimulering van concurrentie, factoren die essentieel zijn voor de economische herstructurering en modernisering;
Zich inzettend voor de eerbiediging van de beginselen van duurzame ontwikkeling,
Zich inzettend voor de inachtneming van milieubescherming met inbegrip van grensoverschrijdende samenwerking en tenuitvoerlegging van multilaterale internationale overeenkomsten;
Zich inzettend voor de verbetering van de zekerheid en veiligheid van de energievoorziening, door de ontwikkeling van geschikte infrastructuur te vergemakkelijken, door betere marktintegratie en geleidelijke aanpassing aan kernaspecten van het EU-acquis, waarnaar hierna wordt verwezen, onder meer door de stimulering van energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, rekening houdend met de verbintenissen van de Republiek Armenië tot naleving van de beginselen van gelijke behandeling van energie leverende, energie doorvoerende en energie verbruikende landen;
Zich inzettend voor een hoge mate van nucleaire veiligheid en beveiliging, zoals hieronder uiteengezet;
Erkennend dat meer samenwerking op energiegebied nodig is, en dat de partijen het engagement zijn aangegaan om de bepalingen van het Verdrag inzake het Europees Energiehandvest volledig te respecteren;
Ernaar strevend het niveau van de volksgezondheid en veiligheid en de bescherming van de menselijke gezondheid te verhogen, met respect voor de beginselen van duurzame ontwikkeling, ecologische behoeften en klimaatverandering;
Zich inzettend voor meer contacten van mens tot mens, onder meer door samenwerking en uitwisselingen op het gebied van wetenschap en technologie, onderwijs en cultuur, jongeren en sport;
Zich inzettend voor de bevordering van grensoverschrijdende en interregionale samenwerking;
Erkennend de verbintenis van de Republiek Armenië om de wetgeving van het land in de relevante sectoren geleidelijk aan te passen aan die van de Europese Unie, dezelve doeltreffend uit te voeren in het kader van de ruimere hervormingspogingen, en de bestuurlijke en institutionele capaciteit te ontwikkelen in de mate die nodig is voor de toepassing van deze overeenkomst, alsook erkennend de voortdurende steun van de Europese Unie, overeenkomstig alle beschikbare samenwerkingsinstrumenten, met inbegrip van technische, financiële en economische bijstand in samenhang met die verbintenis, rekening houdend met het ritme van de hervormingen en de economische behoeften van de Republiek Armenië;
Wijzend op het feit dat, als de partijen in het kader van deze overeenkomst specifieke overeenkomsten sluiten op het gebied van vrijheid, veiligheid en justitie, die door de EU zouden worden gesloten krachtens titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de bepalingen van dergelijke toekomstige overeenkomsten niet bindend zouden zijn voor het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland, tenzij de Europese Unie, samen met het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland wat betreft hun respectieve bilaterale betrekkingen, de Republiek Armenië ervan in kennis heeft gesteld dat het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland gebonden is/zijn door dergelijke overeenkomsten als deel van de Europese Unie, overeenkomstig protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht. Evenzo zouden mogelijke latere interne maatregelen van de Europese Unie die met het oog op de uitvoering van deze overeenkomst krachtens titel V van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden genomen, niet bindend zijn voor het Verenigd Koninkrijk en/of Ierland, tenzij zij te kennen hebben gegeven deel te willen nemen aan deze maatregelen of deze te aanvaarden overeenkomstig protocol nr. 21; voorts nota nemend van het feit dat dergelijke toekomstige overeenkomsten of dergelijke latere interne maatregelen van de Europese Unie zouden komen te vallen onder protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken dat gehecht is aan voornoemde Verdragen,
Zijn als volgt overeengekomen:
De doelstellingen van deze overeenkomst zijn:
a. het brede politieke en economische partnerschap en de samenwerking tussen de partijen te bevorderen, gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en nauwe banden, met inbegrip van een toenemende betrokkenheid van de Republiek Armenië bij het beleid, de programma’s en de agentschappen van de Europese Unie;
b. het kader voor een politieke dialoog te versterken op alle terreinen van wederzijds belang, om nauwe politieke betrekkingen tussen de partijen te bevorderen;
c. bij te dragen tot de versterking van de democratie en de politieke, economische en institutionele stabiliteit in de Republiek Armenië;
d. vrede en stabiliteit te bevorderen, te bewaren en te versterken, zowel op regionaal als op internationaal niveau, onder meer door de inspanningen te bundelen om bronnen van spanning weg te nemen, de grensbeveiliging op te schroeven en grensoverschrijdende samenwerking en betrekkingen van goed nabuurschap te bevorderen;
e. de samenwerking te verbeteren op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, om zo de rechtsstaat en het respect voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te versterken;
f. mobiliteit en contacten van persoon tot persoon te bevorderen;
g. steun te verlenen aan de inspanningen van de Republiek Armenië voor de ontwikkeling van haar economische potentieel via internationale samenwerking, ook door de aanpassing van de wetgeving aan die van het EU-acquis, zoals hieronder uiteengezet;
h. een nauwere handelssamenwerking op te zetten met blijvende samenwerking op het gebied van regelgeving op relevante terreinen, overeenkomstig de rechten en plichten die voortvloeien uit het WTO-lidmaatschap; alsmede
i. de voorwaarden te scheppen voor steeds nauwere samenwerking op andere terreinen van wederzijds belang.
1. De eerbiediging van de democratische beginselen, de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, inzonderheid als vastgelegd in het Handvest van de Verenigde Naties, de Slotakte van Helsinki van de OVSE en het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa van 1990, alsmede andere relevante mensenrechteninstrumenten, waaronder de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties en het Europees Verdrag betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, vormen de grondslag van het binnenlandse en buitenlandse beleid van de partijen en zijn een essentieel onderdeel van deze overeenkomst.
2. De partijen wijzen er nogmaals op dat zij vasthouden aan de beginselen van een vrije markteconomie, duurzame ontwikkeling, regionale samenwerking en effectief multilateralisme.
3. De partijen herbevestigen dat zij de beginselen van goed bestuur, alsmede hun internationale verplichtingen, met name in het kader van de VN, de Raad van Europa en de OVSE zullen eerbiedigen.
4. De partijen zetten zich in voor corruptiebestrijding, de strijd tegen de verschillende vormen van transnationale georganiseerde misdaad en terrorisme, de bevordering van duurzame ontwikkeling, effectief multilateralisme en de bestrijding van de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor, onder meer via het EU-initiatief betreffende de kenniscentra op het gebied van chemische, biologische, radiologische en nucleaire risicobestrijding. Deze verbintenis is van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van de betrekkingen en de samenwerking tussen de partijen en draagt bij tot de regionale vrede en stabiliteit.
1. De politieke dialoog tussen de partijen over alle gebieden van wederzijds belang, met inbegrip van het buitenlands en veiligheidsbeleid en binnenlandse hervormingen, wordt verder ontwikkeld en versterkt. Deze dialoog zal de doeltreffendheid versterken van de politieke samenwerking op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid, met erkenning van het belang dat de Republiek Armenië hecht aan haar deelname aan internationale organisaties en samenwerkingsvormen, en aan haar bestaande verplichtingen op grond daarvan.
2. De doelstellingen van de politieke dialoog zijn:
a. het verder ontwikkelen en versterken van een politieke dialoog over alle zaken van wederzijds belang;
b. het politieke partnerschap versterken en de doeltreffendheid van de samenwerking op buitenlands en veiligheidsbeleid vergroten;
c. de bevordering van internationale vrede, stabiliteit en veiligheid, op basis van effectief multilateralisme;
d. meer samenwerking en dialoog tussen de partijen over internationale veiligheid en crisisbeheer, met name om wereldwijde en regionale problemen en daarmee samenhangende bedreigingen aan te pakken;
e. versterking van de samenwerking in de strijd tegen de proliferatie van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor;
f. meer resultaatgerichte en praktische samenwerking tussen de partijen om te komen tot vrede, veiligheid en stabiliteit op het Europese continent;
g. meer respect voor de democratische beginselen, de rechtsstaat en goed bestuur, de mensenrechten en fundamentele vrijheden, alsook de persvrijheid en de rechten van personen die behoren tot nationale minderheden, en consolidering van binnenlandse politieke hervormingen;
h. verdere ontwikkeling van dialoog en meer samenwerking tussen de partijen op het vlak van veiligheid en defensie;
i. de bevordering van een vreedzame oplossing van conflicten;
j. de bevordering van de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties, als neergelegd in het VN-Handvest, en van de beginselen die aan de grondslag liggen van de betrekkingen tussen deelnemende staten, zoals neergelegd in de Slotakte van Helsinki van de OVSE; alsmede
k. de bevordering van regionale samenwerking, de ontwikkeling van betrekkingen van goed nabuurschap en de verhoging van de regionale veiligheid, ook door stappen te nemen om de grenzen te openen ter bevordering van regionale handel en grensverkeer.
De partijen werken samen op de volgende terreinen:
a. de ontwikkeling, consolidatie en verhoging van de stabiliteit en doeltreffendheid van de democratische instellingen en de rechtsstaat;
b. de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden;
c. verdere vooruitgang met de hervorming van de rechterlijke macht en de wetgeving, om de onafhankelijkheid, kwaliteit en doeltreffendheid van de rechterlijke macht, de openbare aanklager en de rechtshandhaving te garanderen;
d. versterking van de bestuurlijke capaciteit en waarborging van de onpartijdigheid en doeltreffendheid van de organen voor rechtshandhaving;
e. voortzetting van de hervormingen van de overheidsdiensten en opbouw van een verantwoordelijk, efficiënt, transparant en professioneel overheidsapparaat; alsmede
f. een doeltreffende corruptiebestrijding, in het bijzonder met het oog op de versterking van de internationale samenwerking inzake corruptiebestrijding en een doeltreffende tenuitvoerlegging van de desbetreffende internationale rechtsinstrumenten, zoals het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie van 2003.
1. De partijen intensiveren hun dialoog en samenwerking op het vlak van het buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, met erkenning van het belang dat de Republiek Armenië hecht aan haar deelname aan internationale organisaties en samenwerkingsvormen, en aan haar bestaande verplichtingen op grond daarvan, en zij besteden bijzondere aandacht aan conflictpreventie en crisisbeheer, risicobeperking, cyberveiligheid, de hervorming van de veiligheidssector, regionale stabiliteit, ontwapening, non-proliferatie, wapenbeheersing en wapenuitvoercontrole. De samenwerking wordt gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en gezamenlijke belangen en is gericht op meer doeltreffendheid van het beleid, waarbij gebruik wordt gemaakt van bilaterale, internationale en regionale fora, meer bepaald de OVSE.
2. De partijen bevestigen opnieuw hun eerbiediging van de beginselen en normen van het internationaal recht, zoals onder meer neergelegd in het Handvest van de Verenigde Naties en de Slotakte van Helsinki van de OVSE, en verbinden zich ertoe deze beginselen te ondersteunen in hun bilaterale en multilaterale betrekkingen.
1. De partijen bevestigen opnieuw dat de ernstigste misdrijven die de gehele internationale gemeenschap aangaan, niet ongestraft mogen blijven en dat de effectieve vervolging ervan moet worden gewaarborgd door maatregelen te nemen op nationaal en internationaal niveau, onder meer op het niveau van het Internationaal Strafhof.
2. De partijen zijn van oordeel dat de oprichting en doeltreffende werking van het Internationaal Strafhof een belangrijke ontwikkeling is voor de internationale vrede en gerechtigheid. De partijen streven naar meer samenwerking ter bevordering van vrede en internationale gerechtigheid door het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof en de bijhorende instrumenten te ratificeren en ten uitvoer te leggen, rekening houdend met hun wettelijke en constitutionele kaders.
3. De partijen komen overeen nauw samen te werken om volkerenmoord, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden te voorkomen, door gebruik te maken van de passende bilaterale en multilaterale kaders.
De partijen intensiveren per geval de praktische samenwerking op het vlak van conflictpreventie en crisisbeheersing, in het bijzonder met het oog op de mogelijke deelname van de Republiek Armenië aan civiele en militaire operaties inzake crisisbeheersing onder leiding van de EU en aan oefeningen en opleidingen.
1. De partijen voeren hun gezamenlijke inspanningen op om betere voorwaarden te creëren voor verdere regionale samenwerking door het bevorderen van open grenzen via grensoverschrijdend verkeer, betrekkingen van goed nabuurschap en democratische ontwikkeling, aldus bijdragend tot stabiliteit en veiligheid, en zij werken samen voor een vreedzame beslechting van conflicten.
2. De in lid 1 genoemde inspanningen verlopen volgen de gezamenlijke beginselen voor handhaving van internationale vrede en veiligheid als bepaald in het Handvest van de VN, de Slotakte van Helsinki van de OVSE en andere relevante multilaterale documenten waartoe de partijen zich hebben verbonden. De partijen onderstrepen het belang van bestaande overeengekomen vormen voor de vreedzame beslechting van conflicten.
3. De partijen wijzen erop dat wapencontrole en vertrouwenwekkende en veiligheidsbevorderende maatregelen van groot belang blijven voor de veiligheid, voorspelbaarheid en stabiliteit in Europa.
1. De partijen zijn van oordeel dat de verspreiding van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen daarvoor, onder zowel staten als niet-statelijke actoren, zoals terroristen en andere criminele groepen, een van de ernstigste bedreigingen voor de internationale vrede en stabiliteit vormt. De partijen komen daarom overeen samen te werken en bij te dragen tot de bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor, door volledige naleving en nationale tenuitvoerlegging van hun bestaande verplichtingen op grond van de internationale ontwapenings- en non-proliferatieverdragen en -overeenkomsten en andere relevante internationale verplichtingen op dit gebied. De partijen komen overeen dat deze bepaling een essentieel onderdeel van deze overeenkomst vormt.
2. De partijen komen overeen samen te werken en bij te dragen aan de strijd tegen de verspreiding van massavernietigingswapens en de overbrengingsmiddelen daarvoor:
a. door maatregelen te nemen, gericht op de ondertekening of de ratificatie van alle andere relevante internationale instrumenten, of, in voorkomend geval, op aansluiting daarbij, en op de volledige tenuitvoerlegging daarvan; alsmede
b. door verder een doeltreffend systeem van nationale uitvoercontroles op te zetten, met inbegrip van controles op de uitvoer en de doorvoer van goederen die verband houden met massavernietigingswapens, alsook controles op het eindgebruik van technologieën voor tweeërlei gebruik in het kader van massavernietigingswapens.
3. De partijen komen overeen een regelmatige politieke dialoog op te zetten ter begeleiding en consolidatie van de in dit artikel genoemde elementen.
1. De partijen erkennen dat de illegale productie en handel in handvuurwapens en lichte wapens en de munitie daarvoor, alsmede buitensporige accumulatie, slecht beheer, inadequaat beveiligde voorraden en ongecontroleerde verspreiding ervan een ernstige bedreiging voor de vrede en de internationale veiligheid blijven vormen.
2. De partijen komen overeen hun verplichtingen met betrekking tot de aanpak van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens en de munitie daarvoor na te komen en volledig ten uitvoer te leggen, overeenkomstig de bestaande internationale verdragen waarbij zij partij zijn, en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad, evenals hun verbintenissen in het kader van andere internationale instrumenten op dit gebied, zoals het VN-actieprogramma ter voorkoming, bestrijding en uitbanning van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens in al zijn aspecten.
3. De partijen verbinden zich ertoe samen te werken en te zorgen voor coördinatie, complementariteit en synergie bij de aanpak van de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens en de munitie daarvoor, en de vernietiging van excessieve voorraden, op mondiaal, regionaal, subregionaal en nationaal niveau.
4. Voorts komen de partijen overeen hun samenwerking voort te zetten op het vlak van de controle op conventionele wapens, overeenkomstig het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie en overeenkomstig de relevante nationale wetgeving van de Republiek Armenië.
5. De partijen komen overeen een regelmatige politieke dialoog op te zetten ter begeleiding en consolidatie van de in dit artikel genoemde elementen.
1. De partijen bevestigen opnieuw het belang van de strijd tegen en het voorkomen van terrorisme en komen overeen samen te werken op bilateraal, regionaal en internationaal niveau om terrorisme in al zijn vormen en uitingen te voorkomen en te bestrijden.
2. De partijen komen overeen dat het essentieel is dat het terrorisme wordt bestreden met volledige eerbiediging van de rechtsstaat en in volledige overeenstemming met het internationale recht, met inbegrip van het internationale recht inzake de mensenrechten, het internationale vluchtelingenrecht en het internationaal humanitair recht en de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, en alle relevante internationale instrumenten in verband met terrorismebestrijding.
3. De partijen benadrukken het belang van de universele ratificatie en de volledige tenuitvoerlegging van alle VN-verdragen en protocollen die verband houden met terrorismebestrijding. De partijen komen overeen de dialoog te blijven bevorderen over het ontwerp voor een Alomvattend Verdrag betreffende internationaal terrorisme en samen te werken bij de tenuitvoerlegging van de mondiale strategie voor terrorismebestrijding van de Verenigde Naties, alsmede bij alle relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad en verdragen van de Raad van Europa. De partijen komen tevens overeen samen te werken met het oog op een internationale consensus over de preventie en bestrijding van terrorisme.
1. Bij hun samenwerking op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht hechten de partijen bijzonder belang aan de versterking van de rechtsstaat, met inbegrip van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de toegang tot het gerecht en het recht op een eerlijk proces, als gegarandeerd door het Europees Verdrag betreffende de bescherming van de rechten van de mens, alsook procedurele waarborgen in strafzaken en met betrekking tot de rechten van slachtoffers.
2. De partijen werken ten volle samen voor een doeltreffend functioneren van de instellingen op het gebied van de rechtshandhaving, de bestrijding van corruptie en de rechtsbedeling.
3. Respect voor de mensenrechten, niet-discriminatie en de fundamentele vrijheden is de leidraad voor alle samenwerking inzake vrijheid, veiligheid en recht.
De partijen komen overeen samen te werken om een hoog niveau van bescherming van persoonsgegevens te waarborgen overeenkomstig de internationale rechtsinstrumenten en -normen van de Europese Unie, de Raad van Europa en andere internationale organen.
1. De partijen herbevestigen het belang van een gezamenlijk beheer van migratiestromen tussen hun grondgebieden en brengen een brede dialoog tot stand over alle kwesties in verband met migratie, waaronder reguliere migratie, internationale bescherming en de strijd tegen irreguliere migratie, mensensmokkel en mensenhandel.
2. Op basis van een specifieke analyse van de behoeften, die plaatsvindt via onderling overleg tussen de partijen, werken de partijen samen overeenkomstig hun desbetreffende wetgeving. De samenwerking richt zich met name op:
a. de aanpak van de grondoorzaken van migratie;
b. de ontwikkeling en uitvoering van nationale wetgeving en werkwijzen met betrekking tot internationale bescherming, teneinde te voldoen aan de bepalingen van het verdrag van Genève van 1951 inzake de status van vluchtelingen en het protocol inzake de status van vluchtelingen van 1967 en andere relevante internationale instrumenten, zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en teneinde ervoor te zorgen dat het beginsel van non-refoulement gerespecteerd wordt;
c. de toelatingscriteria, alsmede de rechten en de status van toegelaten personen, de eerlijke behandeling en integratie van legale buitenlandse ingezetenen, onderwijs en opleiding en maatregelen tegen racisme en vreemdelingenhaat;
d. de opzet van een doelmatige en preventieve aanpak van irreguliere migratie, smokkel van migranten en mensenhandel, onder meer door netwerken en criminele organisaties van handelaren en smokkelaars te bestrijden en de slachtoffers van deze praktijken te beschermen, binnen het kader van de relevante internationale instrumenten;
e. kwesties als de organisatie, opleiding, beste werkwijzen en andere operationele maatregelen op het gebied van migratiebeheer, de beveiliging van documenten, visumbeleid, grensbeheer en informatiesystemen over migratie.
3. Samenwerking kan ook de circulaire migratie vergemakkelijken en komt ten goede aan de ontwikkeling.
1. De partijen die door de volgende overeenkomsten zijn gebonden, verzekeren de volledige tenuitvoerlegging van:
a. de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven; alsmede
b. de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de versoepeling van de afgifte van visa.
2. De partijen blijven de mobiliteit van de burgers bevorderen via de visumversoepelingsovereenkomst en overwegen te zijner tijd een dialoog over visumliberalisering in te stellen, mits aan alle voorwaarden voor een goed beheerde en veilige mobiliteit is voldaan. De partijen werken samen om irreguliere migratie te bestrijden, onder meer door de overname-overeenkomst uit te voeren, en het beleid inzake grensbeheer alsook wettelijke en operationele kaders te bevorderen.
1. De partijen werken samen aan de voorkoming en bestrijding van al dan niet georganiseerde criminele en illegale activiteiten, met inbegrip van transnationale activiteiten, zoals:
a. migrantensmokkel en mensenhandel;
b. smokkel van en illegale handel in vuurwapens, inclusief in handvuurwapens en lichte wapens;
c. smokkel van en illegale handel in drugs;
d. smokkel van en illegale handel in goederen;
e. illegale economische en financiële activiteiten zoals namaak, fiscale fraude en fraude bij openbare aanbestedingen;
f. verduistering van middelen van door internationale donoren gefinancierde projecten;
g. actieve en passieve corruptie, zowel in de openbare als in de particuliere sector;
h. het vervalsen van documenten en het afleggen van onjuiste verklaringen; alsmede
i. cybercriminaliteit.
2. De partijen verbeteren de bilaterale, regionale en internationale samenwerking tussen rechtshandhavingsinstanties, met inbegrip van de mogelijke ontwikkeling van samenwerking tussen het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving („Europol”) en de desbetreffende autoriteiten van de Republiek Armenië. De partijen verbinden zich tot de effectieve tenuitvoerlegging van de relevante internationale normen, met name die welke in het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad van 2000 en de drie protocollen daarbij, zijn opgenomen. De partijen werken samen aan het voorkomen en bestrijden van corruptie overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie van 2003, de aanbevelingen van de Groep van Staten tegen corruptie („GRECO”) van de Raad van Europa, en van de OESO, voor transparantie inzake vermogensverklaringen, de bescherming van klokkenluiders, en de openbaarmaking van informatie over uiteindelijke begunstigden van juridische entiteiten.
1. Binnen het kader van hun respectieve bevoegdheden werken de partijen samen met het oog op een evenwichtige en geïntegreerde aanpak van het voorkomen en bestrijden van drugs en nieuwe psychoactieve stoffen. Het beleid en de maatregelen met betrekking tot drugs zijn gericht op het versterken van de structuren om drugs te voorkomen en te bestrijden, het beperken van het aanbod aan, de handel in en de vraag naar drugs, waarbij de schadelijke gevolgen voor de gezondheid en de maatschappelijke consequenties van drugsgebruik worden aangepakt met het oog op een beperking van de schade, en op het doeltreffender voorkomen dat chemische precursoren onrechtmatig worden gebruikt voor de illegale productie van verdovende middelen en psychotrope of psychoactieve stoffen.
2. De partijen komen overeen welke samenwerkingsmethoden nodig zijn om de in lid 1 genoemde doelstellingen te bereiken. De maatregelen worden gebaseerd op gezamenlijk overeengekomen beginselen die in de relevante internationale verdragen zijn uiteengezet, en beogen de aanbevelingen ten uitvoer te leggen die zijn vervat in het slotdocument van de speciale zitting van de Algemene Vergadering van de VN over het mondiale drugsprobleem in april 2016.
1. De partijen werken samen om te voorkomen dat hun financiële systemen en relevante niet-financiële systemen worden gebruikt voor het witwassen van de opbrengsten uit criminele activiteiten in het algemeen en drugsmisdrijven in het bijzonder, of voor de financiering van terrorisme. Deze samenwerking strekt zich uit tot inbeslagneming van vermogensbestanddelen of gelden die uit de opbrengsten van criminele activiteiten zijn verkregen.
2. Door samenwerking op dit gebied moet het mogelijk worden relevante informatie uit te wisselen in het kader van de respectieve wetgeving van de partijen en relevante internationale instrumenten en passende normen vast te stellen voor de voorkoming en bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, die vergelijkbaar zijn met die van de relevante internationale instanties op dit gebied, zoals de Financial Action Task Force inzake het witwassen van geld.
1. In overeenstemming met de beginselen die ten grondslag liggen aan de strijd tegen het terrorisme als beschreven in artikel 11, bevestigen de partijen opnieuw het belang van rechtshandhaving en een justitiële aanpak in de strijd tegen het terrorisme en komen zij overeen samen te werken bij de voorkoming en bestrijding van terrorisme, in het bijzonder door:
a. informatie uit te wisselen over terroristische groepen en personen en de hen ondersteunende netwerken, overeenkomstig het nationale en internationale recht, in het bijzonder ten aanzien van gegevensbescherming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
b. ervaringen uit te wisselen inzake de voorkoming en bestrijding van terrorisme, inzake middelen en methoden en de technische aspecten ervan, en inzake opleiding, in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving;
c. van gedachten te wisselen over radicalisering en rekrutering, en over middelen om radicalisering tegen te gaan en rehabilitatie te bevorderen;
d. standpunten en ervaringen uit te wisselen met betrekking tot grensoverschrijdend verkeer en reizen van terrorismeverdachten en met betrekking tot terroristische dreigingen;
e. beste werkwijzen te delen ten aanzien van de bescherming van de mensenrechten bij de strijd tegen terrorisme, in het bijzonder met betrekking tot strafrechtelijke procedures;
f. de strafbaarstelling van terroristische misdrijven te waarborgen; alsmede
g. maatregelen te nemen tegen de dreiging van chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair terrorisme en de nodige maatregelen te treffen om te voorkomen dat chemische, biologische, radiologische en nucleaire materialen worden verworven, overgedragen en gebruikt voor terroristische doeleinden en dat illegale handelingen worden verricht tegen risicovolle chemische, biologische, radiologische en nucleaire faciliteiten.
2. De samenwerking is gebaseerd op de relevante beschikbare beoordelingen, in wederzijds overleg tussen de partijen.
1. De partijen komen overeen de juridische samenwerking in burgerlijke en handelszaken uit te bouwen, met name wat betreft de onderhandelingen over, en de ratificatie en tenuitvoerlegging van multilaterale verdragen inzake juridische samenwerking in burgerlijke zaken, in het bijzonder de verdragen van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht op het gebied van internationale juridische samenwerking en procesvoering alsmede de bescherming van kinderen.
2. Wat de juridische samenwerking in strafzaken betreft, streven de partijen naar verbetering van de samenwerking op het gebied van wederzijdse juridische bijstand op basis van de multilaterale overeenkomsten ter zake. Waar nodig impliceert dit de toetreding tot en uitvoering van de relevante internationale instrumenten van de VN en de Raad van Europa, en nauwere samenwerking tussen Eurojust en de bevoegde autoriteiten van de Republiek Armenië.
De Republiek Armenië stemt ermee in dat de consulaire en diplomatieke autoriteiten van alle vertegenwoordigde lidstaten bescherming bieden aan alle onderdanen van een lidstaat die niet over een permanente vertegenwoordiging in de Republiek Armenië beschikt die effectief in staat is in een concreet geval consulaire bescherming te bieden, op dezelfde voorwaarden als aan de onderdanen van de betrokken lidstaat.
1. De Europese Unie en de Republiek Armenië vergemakkelijken het proces van economische hervormingen door het inzicht in de basiselementen van hun economieën en het formuleren en uitvoeren van economisch beleid te verbeteren.
2. De Republiek Armenië zet verdere stappen voor de ontwikkeling van een goed functionerende markteconomie en voor de geleidelijke aanpassing van haar economische en financiële regelgeving en beleidsmaatregelen aan die van de Europese Unie, zoals goedgekeurd door deze overeenkomst. De Europese Unie ondersteunt de Republiek Armenië bij het garanderen van gezond macro-economisch beleid, met inbegrip van de onafhankelijkheid van de centrale bank en prijsstabiliteit, gezonde overheidsfinanciën, een houdbaar stelsel van wisselkoersen en een houdbare betalingsbalans.
De partijen komen daartoe overeen een regelmatige economische dialoog te voeren om:
a. informatie uit te wisselen over macro-economische trends en beleid, evenals over structurele hervormingen, met inbegrip van strategieën voor economische ontwikkeling;
b. deskundigheid en beste werkwijzen uit te wisselen op gebieden als overheidsfinanciën, monetair en wisselkoersbeleid, beleid in de financiële sector en economische statistieken;
c. informatie en ervaringen uit te wisselen over regionale economische integratie, met inbegrip van de werking van de Europese economische en monetaire unie;
d. de stand van zaken te bekijken van de bilaterale samenwerking op het gebied van economie, financiën en statistiek.
De partijen werken samen op het gebied van de interne controle bij de overheid en externe audit, met de volgende doelstellingen:
a. het ontwikkelen en uitvoeren van het stelsel voor interne controle bij de overheid overeenkomstig het beginsel van gedecentraliseerde verantwoordingsplicht, met inbegrip van een onafhankelijke interne auditfunctie in de gehele overheidssector van de Republiek Armenië, door middel van aanpassing aan algemeen aanvaarde internationale normen en methoden en goede parktijken van de Europese Unie, op basis van het hervormingsprogramma voor interne controle van de overheidsfinanciën dat de regering van de Republiek Armenië heeft goedgekeurd;
b. de ontwikkeling van een adequaat financieel inspectiesysteem in de Republiek Armenië ter aanvulling op de interne auditfunctie (zonder deze te overlappen);
c. steunverlening aan de centrale harmonisatie-eenheid voor interne controle van de overheidsfinanciën in de Republiek Armenië en versterking van de capaciteit ervan om het hervormingsproces te sturen;
d. verdere versterking van de Rekenkamer als de hoogste audit-instantie in de Republiek Armenië, met name wat betreft de financiële, organisatorische en operationele onafhankelijkheid ervan in overeenstemming met internationaal aanvaarde normen voor de externe audit („INTOSAI”); alsmede
e. de uitwisseling van gegevens, ervaring en goede praktijk.
De partijen werken samen ter versterking van goed bestuur op fiscaal gebied, teneinde de economische betrekkingen, handel, investeringen en eerlijke concurrentie verder te verbeteren.
Ten aanzien van artikel 25 erkennen de partijen de beginselen van goed bestuur op fiscaal gebied, dat wil zeggen de beginselen van transparantie, uitwisseling van inlichtingen en eerlijke belastingconcurrentie, zoals de lidstaten die op het niveau van de Europese Unie onderschrijven, en verbinden de partijen zich tot tenuitvoerlegging van deze beginselen. De partijen streven daartoe naar betere internationale samenwerking op fiscaal gebied, vergemakkelijking van het innen van belastingen en het opzetten van maatregelen voor de doelmatige uitvoering van deze beginselen van goed bestuur, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de Europese Unie en de lidstaten.
De partijen intensiveren en versterken hun samenwerking bij de verbetering en ontwikkeling van het belastingstelsel en de belastingdienst van de Republiek Armenië, met inbegrip van de verbetering van de capaciteit voor belastinginning en -controle, de verzekering van doeltreffende belastinginning en de intensivering van de strijd tegen belastingfraude en belastingontwijking. De partijen maken geen onderscheid tussen ingevoerde producten en gelijkaardige binnenlandse producten, overeenkomstig de artikelen I en III van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 („GATT 1994”). De partijen streven ernaar beter samen te werken en ervaringen uit te wisselen ter bestrijding van belastingfraude en belastingontwijking, in het bijzonder carrouselfraude, alsook met betrekking tot verrekenprijzen en regelingen tegen offshore-activiteiten.
De partijen ontwikkelen hun samenwerking om tot gezamenlijke beleidsmaatregelen te komenter voorkoming en bestrijding van fraude met en smokkel van accijnsproducten. De samenwerking omvat de uitwisseling van informatie. Met het oog daarop streven de partijen naar meer onderlinge samenwerking binnen de regionale context en overeenkomstig de Kadervovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatieinzake tabaksontmoediging van 2003.
Over de vraagstukken die door dit hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.
De partijen ontwikkelen en versterken hun samenwerking inzake statistieken en dragen zo bij tot de lange-termijndoelstelling tijdig internationaal vergelijkbare en betrouwbare statistische gegevens te verstrekken. De verwachting is dat een duurzaam, efficiënt en professioneel onafhankelijk nationaal statistisch stelsel informatie oplevert die relevant is voor burgers, bedrijven en besluitvormers in de Europese Unie en in de Republiek Armenië en hen in staat stelt op basis hiervan gefundeerde besluiten te nemen. Het nationale statistische stelsel dient de grondbeginselen van de officiële statistiek van de Verenigde Naties te respecteren en rekening te houden met het EU-acquis inzake statistiek, waaronder de Praktijkcode Europese statistieken, teneinde de nationale statistische productie af te stemmen op de Europese normen en standaarden.
De samenwerking op statistisch gebied is gericht op:
a. verdere versterking van de capaciteit van het nationale stelsel voor statistiek, inclusief de wettelijke grondslag, de productie van gegevens en metagegevens van goede kwaliteit, verspreidingsbeleid en gebruiksvriendelijkheid, en rekening houdend met gebruikers in de publieke en private sector, de academische wereld en de maatschappij in het algemeen;
b. verdere aanpassing van het statistisch stelsel van de Republiek Armenië aan de normen en praktijk die worden gehanteerd in het Europees Statistisch Stelsel;
c. verfijning van de gegevensverstrekking aan de Europese Unie, rekening houdend met de toepassing van de relevante internationale en Europese methodologiën, waaronder statistische classificaties;
d. verbetering van de professionele capaciteit en de bestuurscapaciteit van de medewerkers van het nationale bureau voor de statistiek, om de toepassing van de statistieknormen van de Europese Unie te vergemakkelijken en bij te dragen tot de ontwikkeling van het statistisch stelsel van de Republiek Armenië;
e. uitwisseling van ervaringen betreffende de ontwikkeling van statistische kennis; alsmede
f. bevordering van kwaliteitszorg en kwaliteitsbeheer in alle statistische productieprocessen en de verspreiding van statistische gegevens.
De partijen werken samen in het kader van het Europees Statistisch Stelsel, waarbinnen Eurostat het bureau voor de statistiek van de Europese Unie is. Deze samenwerking moet de professionele onafhankelijkheid van het bureau voor de statistiek en de toepassing van de beginselen van de Praktijkcode Europese statistieken verzekeren, alsook de aandacht richten op de volgende punten:
a. demografische statistieken, met inbegrip van tellingen en sociale statistieken;
b. landbouwstatistieken, met inbegrip van landbouwtellingen;
c. bedrijfsstatistieken, met inbegrip van handelsregisters en het gebruik van administratieve bronnen voor statistische doeleinden;
d. macro-economische statistieken, met inbegrip van nationale rekeningen, statistieken in verband met buitenlandse handel, statistieken in verband met de betalingsbalans en statistieken in verband met buitenlandse directe investeringen;
e. energiestatistieken, met inbegrip van energiebalansen;
f. milieustatistieken;
g. regionale statistieken; alsmede
h. horizontale activiteiten, met inbegrip van kwaliteitszorg en -beheer, statistische classificaties, opleiding, verspreiding en gebruik van moderne informatietechnologieën.
De partijen wisselen onder meer informatie en deskundigheid uit en zien toe op de verdere ontwikkeling van hun samenwerking, waarbij zij rekening houden met de in het kader van de diverse bijstandsprogramma's reeds opgebouwde ervaring met de hervorming van het statistische stelsel. Zij richten hun inspanningen op de verdere afstemming met het EU-acquis inzake statistiek, op basis van de nationale strategie voor de ontwikkeling van het statistisch stelsel van de Republiek Armenië, waarbij zij rekening houden met de ontwikkeling van het Europees Statistisch Stelsel. Bij de productie van statistische gegevens ligt de nadruk op een groter gebruik van administratieve gegevens en het verder stroomlijnen van statistische enquêtes, rekening houdend met de noodzaak om de responslast te verminderen. De geproduceerde gegevens moeten relevant zijn voor de opzet van en het toezicht op het beleid op de belangrijkste gebieden van het sociale en economische leven.
De partijen:
a. vergroten en versterken hun samenwerking inzake vervoer, teneinde bij te dragen tot de ontwikkeling van duurzame vervoerssystemen;
b. bevorderen efficiënt, veilig en betrouwbaar vervoer, alsmede de intermodaliteit en de interoperabiliteit van de vervoerssystemen; en
c. streven naar verbetering van de belangrijkste vervoersverbindingen tussen hun grondgebieden.
De samenwerking inzake vervoer omvat de volgende gebieden:
a. de ontwikkeling van een duurzaam nationaal vervoersbeleid dat alle vervoerswijzen bestrijkt, met name om milieuvriendelijke, efficiënte, veilige en betrouwbare vervoerssystemen te waarborgen en de integratie van vervoersgerelateerde overwegingen in andere beleidsgebieden te bevorderen;
b. de ontwikkeling van sectorspecifieke strategieën in het licht van het nationale beleid voor het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren, over zee, door de lucht en intermodaal (met inbegrip van de wettelijke vereisten voor de modernisering van technische uitrusting en vervoersvloten om aan de strengste internationale normen te voldoen); dit omvat tevens tijdschema's en mijlpalen voor de tenuitvoerlegging, administratieve taken en financieringsplannen;
c. de verbetering van het infrastructuurbeleid, zodat infrastructuurprojecten voor de diverse vervoerswijzen beter kunnen worden geïdentificeerd en geëvalueerd;
d. de uitwerking van financieringsstrategieën voor onderhoud, capaciteitsbeperkingen en ontbrekende infrastructuurverbindingen, alsmede aansporing en bevordering van de deelname van de private sector aan vervoersprojecten;
e. de toetreding tot relevante internationale vervoersorganisaties en -overeenkomsten, met inbegrip van de procedures om de strikte tenuitvoerlegging en doeltreffende handhaving van internationale vervoersovereenkomsten en -verdragen te waarborgen;
f. de samenwerking en uitwisseling van informatie met het oog op de ontwikkeling en verbetering van vervoerstechnologieën zoals intelligente vervoerssystemen; alsmede
g. de bevordering van het gebruik van intelligente vervoerssystemen en informatietechnologie bij het beheer en het gebruik van alle vervoerswijzen, alsmede ondersteuning van intermodaliteit en samenwerking bij het gebruik van ruimtevaartsystemen en commerciële toepassingen ter vergemakkelijking van het vervoer.
1. Met de samenwerking wordt tevens gestreefd naar verbetering van het verkeer van personen en goederen en de doorstroming van het vervoer tussen de Republiek Armenië, de Europese Unie en derde landen in de regio, de bevordering van open grenzen met grensoverschrijdend verkeer, door administratieve en technische en andere belemmeringen weg te nemen, de bestaande vervoersnetwerken te verbeteren en de infrastructuur te moderniseren, in het bijzonder van de belangrijkste verkeersnetwerken tussen de partijen.
2. De samenwerking omvat maatregelen om grensoverschrijdend verkeer te faciliteren, rekening houdend met de specifieke kenmerken van niet aan zee gelegen landen, zoals vermeld in de relevante internationale instrumenten.
3. De samenwerking omvat informatie-uitwisseling en gezamenlijke activiteiten:
a. op regionaal niveau, in het bijzonder met inachtneming van de vooruitgang die is geboekt in het kader van regionale regelingen voor vervoerssamenwerking, zoals de Transportcorridor Europa-Kaukasus-Azië („TRACECA”) en andere vervoersinitiatieven op internationaal niveau, met inbegrip van internationale vervoersorganisaties en internationale overeenkomsten en verdragen die door de partijen zijn geratificeerd; alsmede
b. in het kader van de diverse vervoersagentschappen van de Europese Unie, en het Oostelijk Partnerschap.
1. Met het oog op een gecoördineerde ontwikkeling en een geleidelijke liberalisering van het luchtvervoer tussen de partijen in overeenstemming met hun wederzijdse commerciële behoeften, moeten de voorwaarden betreffende de wederzijdse toegang tot elkaars markten voor het luchtvervoer worden geregeld volgens de overeenkomst betreffende de gemeenschappelijke luchtvaartruimte tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië.
2. Alvorens de overeenkomst betreffende de gemeenschappelijke luchtvaartruimte te sluiten, nemen de partijen geen maatregelen die meer beperkingen of discriminatie tot gevolg hebben dan het geval was op de dag die voorafgaat aan de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.
Over de vraagstukken die door dit hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.
1. De Republiek Armenië past haar wetgeving aan die van de Europese Unie aan als bedoeld in bijlage I bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.
2. De aanpassing kan ook geschieden via sectorale overeenkomsten.
1. De partijen werken samen op energiegebied op basis van de beginselen van partnerschap, wederzijdse belangen, transparantie en voorspelbaarheid. De samenwerking beoogt aanpassing van de regelgeving in de energiesector op de hierna genoemde gebieden, rekening houdend met de noodzaak van toegang tot veilige, milieuvriendelijke en betaalbare energie.
2. De samenwerking richt zich onder meer op de volgende gebieden:
a. energiestrategieën en -beleidsmaatregelen, inclusief de bevordering van energiezekerheid en de diversiteit in energievoorziening en stroomopwekking;
b. vergroting van de energiezekerheid, inclusief door de diversificatie van energiebronnen en -routes te stimuleren;
c. de ontwikkeling van concurrerende energiemarkten;
d. de bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, energie-efficiëntie en energiebesparing;
e. de bevordering van regionale samenwerking inzake energie en inzake de integratie binnen regionale markten;
f. de bevordering van gemeenschappelijke regelgevende kaders om de handel te vergemakkelijken in olieproducten, elektriciteit en eventueel in andere energiegrondstoffen, alsook van gelijke marktvoorwaarden in termen van nucleaire veiligheid, met het oog op een hoog niveau van veiligheid en beveiliging;
g. de civiele nucleaire sector, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de Republiek Armenië, en met specifieke aandacht voor een hoog niveau van nucleaire veiligheid, op basis van de normen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) en de normen en praktijken van de Europese Unie als hierna vernoemd, alsook voor een hoog niveau van nucleaire beveiliging, op basis van internationale richtsnoeren en praktijken. De samenwerking op dat gebied omvat het volgende:
i. de uitwisseling van technologieën, beste praktijken en opleiding op het gebied van veiligheid, beveiliging en afvalbeheer, teneinde de veilige werking van kerncentrales te garanderen;
ii. de sluiting en veilige ontmanteling van de kerncentrale van Medzamor en de spoedige goedkeuring van een routekaart of actieplan daartoe, rekening houdend met de noodzaak van de vervanging van deze kerncentrale door nieuwe capaciteit om de energiezekerheid en de voorwaarden voor duurzame ontwikkeling van de Republiek Armenië te garanderen;
h. prijsbeleid, doorvoer en vervoer, met name een algemeen kostengebaseerd systeem voor de transmissie van energiebronnen, indien en wanneer dat passend is, en, voorkomend geval, verdere preciseringen met betrekking tot de toegang tot koolwaterstoffen;
i. de bevordering van regelgevingsaspecten die de grondbeginselen van de regulering van de energiemarkt en van niet-discriminatoire toegang tot energienetwerken en -infrastructuren tegen een concurrerende, transparante en kosteneffectieve prijs, en een adequaat en onafhankelijk toezicht weerspiegelen;
j. wetenschappelijke en technische samenwerking, met inbegrip van de uitwisseling van informatie voor de ontwikkeling en verbetering van technologieën voor de productie, het vervoer, de levering en het eindgebruik van energie, met bijzondere aandacht voor energie-efficiënte en milieuvriendelijke technologieën.
Over de vraagstukken die door dit hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.
De Republiek Armenië past haar wetgeving aan de instrumenten aan als bedoeld in bijlage II en volgens de bepalingen van die bijlage.
De partijen ontwikkelen en versterken hun samenwerking inzake milieu-aangelegenheden en dragen zo bij tot de langetermijndoelstelling van duurzame ontwikkeling en een groenere economie. Verwacht wordt dat betere bescherming van het milieu voordelen zal bieden voor burgers en bedrijven in de Europese Unie en in de Republiek Armenië, onder meer door verbetering van de volksgezondheid, het behoud van natuurlijke hulpbronnen, grotere economische en milieu-efficiëntie en door het gebruik van moderne, schonere technologieën die bijdragen aan duurzamere productiepatronen. De partijen werken samen en houden rekening met hun beider belang op basis van gelijkheid en wederzijds voordeel, waarbij zij rekening houden met hun onderlinge afhankelijkheid op het gebied van milieubescherming en de multilaterale overeenkomsten op dat gebied.
1. De samenwerking is gericht op het behoud, de bescherming, de verbetering en het herstel van de kwaliteit van het milieu, de bescherming van de menselijke gezondheid, het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de bevordering van maatregelen op internationaal niveau voor het aanpakken van regionale of mondiale milieuproblemen, onder andere op het gebied van:
a. goed bestuur op milieugebied en horizontale kwesties, onder meer strategische planning, milieueffectbeoordeling en strategische milieueffectbeoordeling, onderwijs en opleiding, systemen voor toezicht en milieu-informatie, inspectie en handhaving, milieu-aansprakelijkheid, bestrijding van milieumisdrijven, grensoverschrijdende samenwerking, publieke toegang tot milieu-informatie, besluitvormingsprocedures en doeltreffende administratieve en gerechtelijke beroepsprocedures;
b. luchtkwaliteit;
c. waterkwaliteit en bronnenbeheer, met inbegrip van de beheersing van overstromingsrisico's, waterschaarste en droogten;
d. afvalbeheer;
e. natuurbescherming, met inbegrip van bosbouw en behoud van biodiversiteit;
f. industriële verontreiniging en industriële gevaren;
g. beheer van chemicaliën.
2. Samenwerking is ook gericht op de integratie van het milieu in andere beleidsdomeinen dan het milieubeleid.
De partijen zorgen onder voor:
a. uitwisseling van informatie en deskundigheid;
b. samenwerking op regionaal en internationaal niveau, in het bijzonder met betrekking tot de multilaterale milieu-overeenkomsten die de partijen hebben geratificeerd; alsmede
c. waar gepast, samenwerking in het kader van de relevante agentschappen.
De samenwerking bestrijkt onder meer de volgende doelstellingen:
a. de ontwikkeling van een algemene nationale milieustrategie voor de Republiek Armenië, die bestrijkt:
i. geplande institutionele hervormingen (voorzien van tijdschema's) om de tenuitvoerlegging en handhaving van milieuwetgeving te waarborgen;
ii. de verdeling van de bevoegdheden voor het milieubeheer over de nationale, regionale en gemeentelijke overheden;
iii. procedures voor de besluitvorming en uitvoering van besluiten;
iv. procedures voor het bevorderen van de integratie van milieuzaken in andere beleidsterreinen;
v. de bevordering van maatregelen voor een groene economie en eco-innovatie, de vaststelling van de nodige personele en financiële middelen en een herzieningsmechanisme; alsmede
b. de ontwikkeling van sectorspecifieke strategieën voor de Republiek Armenië, met vaststelling van duidelijke tijdschema’s en mijlpalen voor de tenuitvoerlegging, administratieve taken en financieringsstrategieën voor investeringen in infrastructuur en technologie, betreffende:
i. luchtkwaliteit;
ii. beheer van waterkwaliteit en watervoorraden;
iii. afvalbeheer;
iv. biodiversiteit, natuurbescherming en bosbeheer;
v. industriële verontreiniging en industriële risico’s; alsmede
vi. chemicaliën.
Over de vraagstukken die door dit hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.
De Republiek Armenië past haar wetgeving aan die van de Europese Unie en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage III bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.
De partijen ontwikkelen en versterken hun samenwerking om de klimaatverandering te bestrijden. De partijen werken samen en houden rekening met hun beider belang op basis van gelijkheid en wederzijds voordeel, alsook met hun onderlinge afhankelijkheid tussen bilaterale en multilaterale verbintenissen op dat gebied.
Met de samenwerking worden maatregelen bevorderd op nationaal, regionaal en internationaal niveau, onder meer inzake:
a. matiging van de klimaatverandering;
b. aanpassing aan de klimaatverandering;
c. markt- en niet-marktmechanismen voor de aanpak van de klimaatverandering;
d. onderzoek, ontwikkeling, demonstratie, exploitatie, overdracht en verspreiding van nieuwe, innovatieve, veilige en duurzame koolstofarme en aanpassingstechnologieën;
e. geleidelijke opname van klimaataspecten in het algemene en sectorale beleid; alsmede
f. bewustmaking, voorlichting en opleiding.
1. De partijen zorgen voor onder meer het volgende:
a. uitwisseling van informatie en deskundigheid;
b. uitvoering van gezamenlijke onderzoeksactiviteiten en uitwisseling van informatie over schonere en milieuvriendelijkere technologieën;
c. uitvoering van gezamenlijke activiteiten op regionaal en internationaal niveau, onder meer met betrekking tot multilaterale milieu-overeenkomsten die door de partijen zijn geratificeerd, zoals het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering van 1992 („UNFCCC”) en de Overeenkomst van Parijs van 2015, en in voorkomend geval uitvoering van gezamenlijke activiteiten in het kader van de relevante instanties.
2. De partijen schenken bijzondere aandacht aan grensoverschrijdende vraagstukken en regionale samenwerking.
De samenwerking bestrijkt onder meer de volgende doelstellingen:
a. maatregelen ter uitvoering van de Overeenkomst van Parijs overeenkomstig de beginselen als neergelegd in de onderhavige overeenkomst;
b. maatregelen ter vergroting van de capaciteit om doeltreffende klimaatactie te ondernemen;
c. de ontwikkeling van een algemene klimaatstrategie en een actieplan op de lange termijn voor verzachting van en aanpassing aan de klimaatverandering;
d. de ontwikkeling van kwetsbaarheids- en aanpassingsevaluaties;
e. de ontwikkeling van een koolstofarm ontwikkelingsplan;
f. de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van langetermijnmaatregelen ter verzachting van de klimaatverandering door vermindering van de uitstoot van broeikasgassen;
g. maatregelen ter voorbereiding van emissiehandel;
h. maatregelen ter bevordering van technologieoverdracht;
i. maatregelen voor de geleidelijke opname van klimaataspecten in sectorale beleidsdomeinen; alsmede
j. maatregelen inzake de ozonlaagafbrekende stoffen en gefluoreerde gassen.
Over de vraagstukken die door dit hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.
De Republiek Armenië past haar wetgeving aan die van de Europese Unie en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage IV bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.
De partijen ontwikkelen en versterken hun samenwerking inzake het industrie- en ondernemingsbeleid en verbeteren zo het ondernemingsklimaat voor alle marktdeelnemers, maar met bijzondere nadruk op kleine en middelgrote ondernemingen. De versterkte samenwerking moet leiden tot een beter administratief en regelgevingskader voor bedrijven uit de Europese Unie en de Republiek Armenië die in de Europese Unie en in de Republiek Armenië actief zijn en moet gebaseerd zijn op het industriebeleid en het beleid van de Europese Unie inzake kleine en middelgrote ondernemingen, rekening houdend met internationaal erkende beginselen en praktijken op dit gebied.
De partijen werken samen om:
a. strategieën voor de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen uit te voeren, op basis van de beginselen van de Small Business Act voor Europa, en toe te zien op het uitvoeringsproces door regelmatige rapportage en dialoog. Deze samenwerking zal tevens aandacht hebben voor micro-ondernemingen en ambachtelijke bedrijven die van zeer groot belang zijn voor zowel de economie van de Europese Unie als die van de Republiek Armenië;
b. betere randvoorwaarden voor vergroting van het concurrentievermogen door uitwisseling van informatie en goede praktijken tot stand te brengen. Deze samenwerking omvat het beheer van structuurwijzigingen (herstructureringen) en milieu- en energievraagstukken, zoals energie-efficiëntie en schonere productie;
c. regelgeving en praktijk te vereenvoudigen en rationaliseren, met specifieke aandacht voor de uitwisseling van goede praktijken inzake regelgevingstechniek, ook wat de beginselen van de Europese Unie betreft;
d. de ontwikkeling van een innovatiebeleid aan te moedigen door middel van uitwisseling van informatie en goede praktijken over de commercialisering van onderzoek en ontwikkeling (waaronder instrumenten ter ondersteuning van startende technologiebedrijven), ontwikkeling van clusters en toegang tot financiering;
e. meer contacten tussen bedrijven uit de Europese Unie en bedrijven uit de Republiek Armenië en tussen deze bedrijven en de autoriteiten van de Europese Unie en de Republiek Armenië aan te moedigen;
f. activiteiten op het gebied van exportpromotie in de Republiek Armenië te ondersteunen;
g. een bedrijfsvriendelijker klimaat, met het oog op een groter groeipotentieel en meer investeringsmogelijkheden te bevorderen; alsmede
h. de modernisering en herstructurering van de industrie van de Republiek Armenië in bepaalde sectoren te ondersteunen.
Over de vraagstukken die door dit hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd. Hierbij zullen ook vertegenwoordigers worden betrokken van bedrijven uit de Europese Unie en bedrijven uit de Republiek Armenië.
1. De partijen erkennen dat voor een goed functionerende markteconomie met een voorspelbaar en transparant ondernemingsklimaat doeltreffende voorschriften en werkwijzen op het gebied van vennootschapsrecht en corporate governance noodzakelijk zijn, alsook op het gebied van boekhouding en audit, en benadrukken het belang van convergentie van de regelgeving op dit gebied.
2. De partijen werken samen op de volgende gebieden:
a. uitwisseling van beste praktijken die ervoor zorgen dat informatie over de organisatie en vertegenwoordiging van geregistreerde ondernemingen beschikbaar is en kan worden geraadpleegd op een transparante en makkelijk toegankelijke manier;
b. verdere ontwikkeling van het beleid voor corporate governance, in overeenstemming met de internationale normen, met name die van de OESO;
c. uitvoering en consistente toepassing van de internationale standaarden voor financiële verslaglegging („IFRS”) voor de geconsolideerde jaarrekeningen van beursgenoteerde vennootschappen;
d. reglementering van en toezicht op het beroep van auditor en accountant;
e. internationale controlenormen en de gedragscode van de Internationale Federatie van Accountants („IFAC”); de samenwerking op dit gebied heeft tot doel het professionele niveau van auditors te verhogen door beroepsorganisaties, auditorganisaties en auditors de regels en gedragscodes te doen volgen.
De partijen zijn het eens over het belang van doeltreffende wetgeving en praktijken en over samenwerking op het gebied van financiële diensten, met het oog op:
a. betere regelgeving inzake financiële diensten;
b. passende en doeltreffende bescherming van investeerders en consumenten van financiële diensten;
c. bevordering van de integriteit en de stabiliteit van het mondiale financiële stelsel;
d. betere samenwerking tussen de verschillende actoren van het financiële stelsel, waaronder regelgevende en toezichthoudende instanties;
e. bevordering van onafhankelijk en doeltreffend toezicht.
De partijen stimuleren de samenwerking inzake de ontwikkeling van de informatiemaatschappij ten behoeve van burgers en bedrijven door de brede beschikbaarheid van informatie- en communicatietechnologie („ICT”) en betere kwaliteit van dienstverlening tegen betaalbare prijzen. Deze samenwerking dient de toegang tot de elektronische-communicatiemarkt te vereenvoudigen en concurrentie en investeringen in de sector aan te moedigen.
De samenwerking strekt zich met name uit tot de volgende onderwerpen:
a. uitwisseling van informatie en beste praktijken over de uitvoering van nationale informatie-maatschappijstrategieën, onder meer met initiatieven ter bevordering van breedbandtoegang, ter verbetering van de netwerkbeveiliging en tot ontwikkeling van openbare onlinediensten;
b. uitwisseling van informatie, beste praktijken en ervaringen ter bevordering van een omvattend regelgevingskader voor elektronische communicatie, en meer bepaald ter versterking van de bestuurlijke capaciteit van de nationale onafhankelijke regelgevende instantie, voor een beter gebruik van spectrumcapaciteit en ter bevordering van de interoperabiliteit van netwerken in de Republiek Armenië en met de Europese Unie.
De partijen bevorderen de samenwerking tussen de regelgevende instanties van de Europese Unie en de nationale regelgevende instantie van de Republiek Armenië op het gebied van elektronische communicatie.
De Republiek Armenië past haar wetgeving aan die van de Europese Unie en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage V bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.
De partijen werken samen op het gebied van het toerisme, met het oog op de verdere ontwikkeling van een concurrerende en duurzame toerismebedrijfstak die economische groei en empowerment bevordert en werkgelegenheid en buitenlandse deviezen genereert.
De samenwerking op bilateraal, regionaal en Europees niveau wordt gebaseerd op de volgende beginselen:
a. respect voor de integriteit en de belangen van plaatselijke gemeenschappen, in het bijzonder in plattelandsgebieden;
b. het belang van het culturele erfgoed; alsmede
c. positieve interactie tussen toerisme en milieubehoud.
De samenwerking richt zich in het bijzonder op de volgende onderwerpen:
a. uitwisseling van informatie, beste praktijken, ervaring en kennis, onder meer inzake innovatieve technologieën;
b. totstandbrenging van een strategisch partnerschap tussen openbare, particuliere en gemeenschapsbelangen, teneinde de duurzame ontwikkeling van het toerisme te waarborgen;
c. bevordering en ontwikkeling van toerismeproducten en -markten, infrastructuur, personele middelen en institutionele structuren, alsook identificatie en eliminatie van belemmeringen voor reisdiensten;
d. ontwikkeling en uitvoering van een efficiënt beleid en efficiënte strategieën, met inbegrip van de juridische, administratieve en financiële aspecten;
e. opleiding en capaciteitsopbouw op het gebied van toerisme, teneinde de dienstverlening te verbeteren; alsmede
f. ontwikkeling en promotie van op de gemeenschap gebaseerd toerisme.
Over de vraagstukken die door dit hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.
De partijen werken samen om de ontwikkeling van de landbouw en het platteland te bevorderen, met name door hun beleid en wetgeving geleidelijk op elkaar af te stemmen.
De samenwerking tussen de partijen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling omvat onder andere de volgende doelstellingen:
a. vergroten van het wederzijds begrip van het beleid inzake landbouw en plattelandsontwikkeling;
b. versterken van de bestuurlijke capaciteit op centraal en lokaal niveau voor het plannen, evalueren en tenuitvoerleggen van beleid overeenkomstig de regelgeving van de Europese Unie en beste praktijken;
c. bevorderen van de modernisering en duurzaamheid van de landbouwproductie;
d. delen van kennis en beste praktijken in verband met het beleid inzake plattelandsontwikkeling, ter bevordering van het sociale en economische welzijn van plattelandsbewoners;
e. verbeteren van de concurrentiepositie van de landbouwsector en van de efficiëntie en transparantie van de markten;
f. bevorderen van een kwalitatief beleid en controlemechanismen daarvoor, met name geografische aanduidingen en biologische landbouw;
g. verspreiden van kennis en bevorderen van voorlichtingsdiensten aan landbouwproducenten; alsmede
h. verbeteren van de harmonisering van kwesties binnen het kader van internationale organisaties waarvan de partijen lid zijn.
De partijen werken samen ten aanzien van kwesties van wederzijds belang in verband met visserij en maritiem beheer, waarbij zij inzetten op een nauwere bilaterale, multilaterale en internationale samenwerking in de visserijsector.
De partijen ondernemen gezamenlijke acties, wisselen informatie uit en helpen elkaar ter bevordering van:
a. verantwoorde visvangst en verantwoord visserijbeheer in overeenstemming met de beginselen van duurzame ontwikkeling, om de visbestanden en ecosystemen gezond te houden; alsmede
b. samenwerking binnen de relevante multilaterale en internationale organisaties die verantwoordelijk zijn voor het beheer en het behoud van levende aquatische hulpbronnen, met name door het passende internationale toezicht en de instrumenten ter rechtshandhaving te versterken.
De partijen ondersteunen initiatieven zoals de uitwisseling van ervaringen en het verlenen van steun om te zorgen voor de uitvoering van een duurzaam visserijbeleid, te weten:
a. beheer van visserij en aquacultuurhulpbronnen;
b. inspectie en controle van visserij-activiteiten;
c. inzameling van gegevens over de vangst en de aanvoer, en biologische en economische gegevens;
d. efficiëntere markten, met name door organisaties van producenten aan te moedigen, informatie aan consumenten te verstrekken, en door handelsnormen en traceerbaarheid;
e. de duurzame ontwikkeling van gebieden aan een meeroever of met vijvers of een riviermonding, en met een significante werkgelegenheid in de visserijsector; alsmede
f. institutionele uitwisseling van ervaringen inzake wetgeving voor duurzame aquacultuur en de praktische uitvoering ervan in natuurlijke bassins en kunstmatige meren.
Rekening houdend met hun samenwerking op het gebied van visserij, vervoer, milieu en andere maritieme beleidsgebieden, werken de partijen tevens samen en verlenen onderlinge bijstand, waar nodig, inzake maritieme kwesties, met name door actief steun te verlenen aan een geïntegreerde benadering van maritieme zaken en goed bestuur in de relevante regionale en internationale fora.
De partijen ontwikkelen en versterken hun samenwerking inzake de mijnbouw en de productie van grondstoffen om het wederzijds begrip te bevorderen, het ondernemingsklimaat te verbeteren en informatie-uitwisseling en samenwerking inzake vraagstukken op andere gebieden dan het energiegebied te bevorderen, in het bijzonder wat betreft de winning van metaalertsen en industriële mineralen.
De partijen werken samen om de volgende punten te verwezenlijken:
a. onderlinge uitwisseling van informatie over de ontwikkelingen in de mijnbouw- en grondstoffensectoren;
b. uitwisseling van informatie over kwesties in verband met grondstoffenhandel met het oog op de bevordering van bilaterale uitwisselingen;
c. uitwisseling van informatie en beste praktijken in verband met duurzame ontwikkeling in de mijnbouw; alsmede
d. uitwisseling van informatie en beste werkwijzen in verband met opleiding, vaardigheden en veiligheid in de mijnbouw.
De partijen bevorderen samenwerking op alle gebieden van civiel wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling en innovatie op basis van wederzijds voordeel en afhankelijk van geschikte en doeltreffende bescherming van intellectuele-eigendomsrechten.
De in artikel 78 bedoelde samenwerking bestrijkt:
a. een beleidsdialoog en uitwisseling van wetenschappelijke en technologische informatie;
b. de facilitering van adequate toegang tot de respectievelijke programma's van elke partij;
c. initiatieven voor meer onderzoekscapaciteit en de deelname van onderzoeksinstellingen van de Republiek Armenië aan het kaderprogramma van de Europese Unie voor onderzoek;
d. het stimuleren van gezamenlijke onderzoeksprojecten op alle gebieden van onderzoek en innovatie;
e. opleidingsactiviteiten en mobiliteitsprogramma’s voor wetenschappers, onderzoekers en ander onderzoekspersoneel betrokken bij activiteiten inzake onderzoek en innovatie van de partijen;
f. de vergemakkelijking, in het kader van de geldende wetgeving, van het vrije verkeer van onderzoekspersoneel dat deelneemt aan de activiteiten krachtens deze overeenkomst en het grensoverschrijdende verkeer van goederen die voor deze activiteiten worden gebruikt; alsmede
g. andere vormen van samenwerking voor onderzoek en innovatie op basis van onderlinge overeenstemming.
Bij het uitvoeren van dergelijke samenwerkingsactiviteiten moet worden gestreefd naar synergieën met activiteiten die worden gefinancierd door het Internationaal Centrum voor Wetenschap en Technologie („ISTC”) en andere activiteiten in het kader van de financiële samenwerking tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië, als bedoeld in titel VII, hoofdstuk 1.
De partijen werken samen aan een hoog niveau van consumentenbescherming en aan verenigbaarheid van hun systemen voor consumentenbescherming.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk kan de samenwerking omvatten:
a. het streven naar aanpassing van de consumentenwetgeving van de Republiek Armenië aan die van de Europese Unie, met vermijding van handelsbelemmeringen;
b. de bevordering van de uitwisseling van informatie over systemen voor consumentenbescherming, met inbegrip van consumentenwetgeving en de handhaving daarvan, de veiligheid van consumentenproducten, systemen voor de uitwisseling van informatie, consumentenopvoeding en empowerment, en schadeloosstelling van consumenten;
c. opleidingsactiviteiten voor overheidsambtenaren en andere vertegenwoordigers van consumentenbelangen; alsmede
d. de bevordering van de oprichting van onafhankelijke consumentenorganisaties en contacten tussen vertegenwoordigers van consumenten.
De Republiek Armenië past haar wetgeving aan die van de Europese Unie en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage VI bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.
De partijen versterken hun dialoog en samenwerking ter bevordering van de Agenda voor waardig werk van de Internationale Arbeidsorganisatie („ILO”), het werkgelegenheidsbeleid, gezondheid en veiligheid op het werk, de sociale dialoog, de sociale bescherming, sociale integratie, gelijke kansen en antidiscriminatie, en dragen aldus bij tot de bevordering van meer en betere banen, armoedebestrijding, betere sociale samenhang, duurzame ontwikkeling en betere levenskwaliteit.
De samenwerking die is gebaseerd op de uitwisseling van informatie en beste praktijken, kan een aantal kwesties bestrijken op een van de volgende gebieden:
a. armoedebestrijding en grotere sociale samenhang;
b. het werkgelegenheidsbeleid, met het oog op meer en betere banen met correcte arbeidsvoorwaarden, onder meer om de informele economie en informele werkgelegenheid terug te dringen;
c. de bevordering van actieve arbeidsmarktmaatregelen en van doeltreffende arbeidsbemiddelingsdiensten ter modernisering van de arbeidsmarkt en tot aanpassing aan de behoeften van de arbeidsmarkt;
d. de bevordering van een meer inclusieve arbeidsmarkt en meer inclusieve sociale-opvangsystemen ter integratie van benadeelde bevolkingsgroepen, zoals personen met een handicap en personen uit minderheidsgroepen;
e. gelijke kansen en antidiscriminatie, ter bevordering van de gelijkheid tussen de geslachten en gelijke kansen voor mannen en vrouwen, alsook ter bestrijding van discriminatie op grond van geslacht, ras of ethnische afkomst, godsdienst of geloof, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid;
f. sociaal beleid gericht op betere sociale bescherming en de modernisering van socialebeschermingsstelsels in termen van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid;
g. de bevordering van de deelname van de sociale partners en van de sociale dialoog, onder meer door een versterking van de capaciteit van alle relevante belanghebbenden;
h. de bevordering van gezondheid en veiligheid op het werk; alsmede
i. de bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
De partijen moedigen de participatie aan van alle relevante belanghebbenden, in het bijzonder maatschappelijke organisaties en de sociale partners, in de beleidsontwikkeling en de beleidshervormingen in de Republiek Armenië en in de samenwerking tussen de partijen in het kader van deze overeenkomst.
De partijen streven naar meer samenwerking op het gebied van werkgelegenheid en sociaal beleid binnen alle relevante regionale, multilaterale en internationale fora en organisaties.
De partijen bevorderen maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoordingsplicht en moedigen verantwoorde zakelijke praktijken aan, zoals bepleit in de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, het Global Compact van de Verenigde Naties, de tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van de ILO, en ISO 26000.
Over de vraagstukken die door dit hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.
De Republiek Armenië past haar wetgeving aan die van de Europese Unie en aan de internationale instrumenten aan als bedoeld in bijlage VII bij deze overeenkomst en volgens de bepalingen van die bijlage.
De partijen ontwikkelen hun samenwerking op het gebied van de volksgezondheid om het niveau ervan te verhogen, overeenkomstig gemeenschappelijke waarden en beginselen, en als basisvoorwaarde voor duurzame ontwikkeling en economische groei.
De samenwerking heeft betrekking op de preventie en controle van overdraagbare en niet-overdraagbare ziekten, onder meer door de uitwisseling van gezondheidsinformatie, de bevordering van de integratie van gezondheid in alle beleidsterreinen, samenwerking met internationale organisaties, met name de Wereldgezondheidsorganisatie, evenals door het bevorderen van de uitvoering van internationale gezondheidsovereenkomsten, zoals het Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging van de Wereldgezondheidsorganisatie van 2003 en de Internationale Gezondheidsregeling.
De partijen werken samen inzake onderwijs en opleiding om de samenwerking en de beleidsdialoog te versterken, teneinde de onderwijs- en opleidingsstelsels van de Republiek Armenië op één lijn te brengen met het beleid en de praktijken van de Europese Unie. De partijen werken samen ter bevordering van een leven lang leren en moedigen samenwerking en transparantie aan op alle niveaus van onderwijs en opleiding, met speciale aandacht voor beroepsonderwijs en hoger onderwijs.
De samenwerking op het vlak van onderwijs en opleiding wordt onder meer op de volgende terreinen gericht:
a. bevordering van een leven lang leren, dat essentieel is voor groei en werkgelegenheid en volledige participatie van de burger in de maatschappij mogelijk maakt;
b. modernisering van het onderwijs en de opleidingssystemen, met inbegrip van opleidingsstelsels voor ambtenaren en een verbetering van de kwaliteit, de relevantie en de toegang tijdens de hele opleidingsloopbaan, vanaf de vroegschoolse educatie en opvang tot het hoger onderwijs;
c. bevordering van convergentie en gecoördineerde hervormingen in het hoger onderwijs op een manier die strookt met de agenda van de Europese Unie voor hoger onderwijs en de Europese ruimte voor hoger onderwijs (Bologna-proces);
d. versterking van de internationale academische samenwerking, meer deelname aan de samenwerkingsprogramma's van de Europese Unie en de toename van de mobiliteit van studenten en docenten;
e. aanmoediging van het leren van vreemde talen;
f. ontwikkeling van het nationale kader voor kwalificaties ter verbetering van de transparantie en de erkenning van kwalificaties en competenties binnen het Europees netwerk van informatiecentra en de nationale informatiecentra inzake de academische erkenning („ENIC-NARIC”), binnen het Europees kwalificatiekader;
g. meer samenwerking voor de verdere ontwikkeling van beroepsonderwijs en opleiding, rekening houdend met goede praktijken in de Europese Unie; alsmede
h. verbetering van het begrip van en de kennis over het Europese integratieproces, de academische dialoog over de betrekkingen tussen de EU en het Oostelijk Partnerschap, en de deelname aan alle relevante programma’s van de Europese Unie, met inbegrip van de overheidsdiensten.
De partijen komen overeen samen te werken op het gebied van jongeren met het oog op:
a. versterkte samenwerking en uitwisselingen op het gebied van jongeren en niet-formeel onderwijs voor jongeren en jeugdwerkers;
b. de vergemakkelijking van de actieve deelname van alle jongeren aan het maatschappelijke leven;
c. steun voor de mobiliteit van jongeren en jeugdwerkers ter bevordering van de interculturele dialoog en de verwerving van kennis, vaardigheden en bevoegdheden buiten de formele onderwijssystemen, ook door vrijwilligerswerk; alsmede
d. bevordering van de samenwerking tussen jongerenorganisaties ter ondersteuning van maatschappelijke organisaties.
De partijen bevorderen de samenwerking op cultureel gebied en houden terdege rekening met de beginselen die zijn opgenomen in het verdrag van de organisatie van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur („UNESCO”) betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van 2005. De partijen streven naar een regelmatige beleidsdialoog over gebieden van wederzijds belang, zoals de ontwikkeling van de cultuurindustrie in de Europese Unie en de Republiek Armenië. De samenwerking tussen de partijen stimuleert de interculturele dialoog, ook via deelname van de cultuursector en maatschappelijke organisaties van de Europese Unie en de Republiek Armenië.
Deze samenwerking richt zich onder meer op:
a. samenwerking en uitwisseling op cultureel gebied;
b. mobiliteit van kunst en kunstenaars en versterking van de capaciteit van de culturele sector;
c. interculturele dialoog;
d. cultuurbeleidsdialoog;
e. het programma Creatief Europa; alsmede
f. samenwerking in internationale fora zoals de UNESCO en de Raad van Europa, om de culturele diversiteit te ontwikkelen en te behouden en het culturele en historische erfgoed beter te benutten.
De partijen bevorderen samenwerking op audiovisueel gebied. De samenwerking biedt versterking aan de audiovisuele sector in de Europese Unie en de Republiek Armenië, meer bepaald door de opleiding van beroepsbeoefenaars en de uitwisseling van informatie.
1. De partijen ontwikkelen een regelmatige dialoog over audiovisueel en mediabeleid en werken samen voor meer onafhankelijkheid en professionalisme van de media en voor meer banden met media in de Europese Unie overeenkomstig de relevante Europese normen, met inbegrip van de normen van de Raad van Europa en het UNESCO-verdrag van 2005 betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen.
2. Samenwerking kan onder meer betrekking hebben op de opleiding van journalisten en andere mediaberoepen, alsook steun voor de media.
Deze samenwerking richt zich onder meer op:
a. een dialoog over audiovisueel en mediabeleid;
b. samenwerking in internationale fora (zoals UNESCO en de WTO); alsmede
c. samenwerking op audiovisueel en mediagebied, waaronder samenwerking op het gebied van de cinema.
De partijen bevorderen de samenwerking op het gebied van sport en beweging, meer bepaald door de uitwisseling van informatie en goede praktijken ten behoeve van een gezonde levensstijl, goed bestuur en de sociale en educatieve waarden van sport, om bedreigingen voor de sport zoals doping, wedstrijdvervalsing, racisme en geweld tegen te gaan, binnen de Europese Unie en de Republiek Armenië.
De partijen voeren een dialoog over maatschappelijke samenwerking, met de volgende doelstellingen:
a. het intensiveren van de contacten en de uitwisseling van informatie en ervaringen tussen alle maatschappelijke sectoren in de Europese Unie en de Republiek Armenië;
b. het verzekeren van een betere kennis en begrip van de Republiek Armenië, ook van haar geschiedenis en cultuur, in de Europese Unie en meer bepaald bij maatschappelijke organisaties die in de lidstaten zijn gevestigd, waardoor mogelijkheden en uitdagingen van toekomstige betrekkingen beter worden begrepen; alsmede
c. het verkrijgen van meer kennis van en inzicht in de Republiek Armenië over de Europese Unie, en in het bijzonder bij de maatschappelijke organisaties in de Republiek Armenië, met onder meer aandacht voor de waarden waarop de Europese Unie is gebaseerd, haar beleid en haar werking.
1. De partijen bevorderen de dialoog en samenwerking tussen belanghebbenden van maatschappelijke organisaties van beide partijen als integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië.
2. Deze dialoog en samenwerking beogen:
a. de betrokkenheid van de maatschappelijke organisaties te garanderen bij de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië;
b. de deelname van maatschappelijke organisaties aan het openbare besluitvormingsproces te bevorderen, met name door een open, transparante, en regelmatige dialoog op te zetten tussen enerzijds openbare instellingen en anderzijds representatieve maatschappelijke organisaties;
c. de facilitering van een proces van institutionele opbouw en consolidatie van de maatschappelijke organisaties op diverse manieren, met inbegrip van: lobbying, informele en formele netwerken, wederzijdse bezoeken en werkplaatsen, in het bijzonder met het oog op een beter wettelijk kader voor de maatschappelijke organisaties; alsmede
d. de vertegenwoordigers van de maatschappelijke organisaties van beide partijen vertrouwd te maken met het proces van overleg en dialoog tussen het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van de sociale partners, en de overheden, in het bijzonder met het oog op de versterking van het maatschappelijk middenveld in het beleidsvormingsproces van de Republiek Armenië.
Over de vraagstukken die door dit hoofdstuk worden bestreken, wordt door de partijen een regelmatige dialoog gevoerd.
1. De partijen bevorderen wederzijds begrip en bilaterale samenwerking op het gebied van het regionaal ontwikkelingsbeleid, inclusief methoden om regionaal beleid en bestuur en partnerschap op verschillende niveaus te formuleren en uit te voeren, met bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van kansarme gebieden en territoriale samenwerking, teneinde communicatiekanalen tot stand te brengen en de uitwisseling van informatie en ervaringen te bevorderen tussen nationale, regionale en lokale overheden, sociaal-economische actoren en het maatschappelijk middenveld.
2. Partijen werken met name samen met het oog op een aanpassing van de praktijk van de Republiek Armenië aan de volgende beginselen:
a. versterking van goed bestuur op meerdere niveaus voor zover het centrale, regionale en lokale niveau is betroffen, met bijzondere aandacht voor manieren om de betrokkenheid van regionale en lokale belanghebbenden te vergroten;
b. consolidering van het partnerschap tussen alle belanghebbenden van de regionale ontwikkeling; alsmede
c. medefinanciering via de financiële bijdrage van de partijen die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van programma's en projecten voor regionale ontwikkeling.
1. De partijen ondersteunen en versterken de betrokkenheid van lokale en regionale overheden bij regionale samenwerking, inclusief grensoverschrijdende samenwerking en de daarmee verband houdende beheersstructuren, bevorderen de samenwerking door een passend wetgevend kader tot stand te brengen, ondersteunen en ontwikkelen maatregelen voor capaciteitsopbouw en bevorderen de versterking van grensoverschrijdende en regionale economische en zakelijke netwerken.
2. De partijen werken samen om de institutionele en operationele capaciteit van instellingen van de Republiek Armenië op het gebied van regionale ontwikkeling en ruimtelijke ordening te consolideren, onder meer door:
a. verbetering van interinstitutionele coördinatie en in het bijzonder het mechanisme van verticale en horizontale interactie van centraal en lokaal bestuur met het oog op de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van regionaal beleid;
b. ontwikkeling van de capaciteit van regionale en lokale overheden om grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen, rekening houdend met de regelgeving en de praktijk van de Europese Unie; alsmede
c. uitwisseling van kennis, informatie en beste praktijken inzake het beleid voor regionale ontwikkeling met het oog op grotere economische welstand voor lokale gemeenschappen en de eenvormige ontwikkeling van regio’s.
1. De partijen versterken en stimuleren de ontwikkeling van de grensoverschrijdende samenwerking op andere terreinen die onder deze overeenkomst vallen, onder meer vervoer, energie, milieu, communicatienetwerken, cultuur, onderwijs, toerisme en gezondheid.
2. De partijen versterken de samenwerking tussen hun regio’s in de vorm van transnationale en interregionale programma’s, ter ondersteuning van de deelname van de regio's van de Republiek Armenië aan Europese regionale structuren en organisaties en ter bevordering van hun economische en institutionele ontwikkeling door het uitvoeren van projecten van gezamenlijk belang.
3. De in lid 2 genoemde activiteiten vinden plaats in de context van:
a. voortdurende territoriale samenwerking met Europese regio’s, met inbegrip van transnationale en grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s;
b. samenwerking in het kader van het Oostelijk Partnerschap, met organen van de Europese Unie, waaronder het Comité van de Regio’s, en deelname aan diverse Europese regionale projecten en initiatieven; alsmede
c. samenwerking met onder meer het Europees Economisch en Sociaal Comité („EESC”) en de Waarnemingspost voor de ruimtelijke ordening van het Europees grondgebied („ESPON”).
Over de vraagstukken die door dit hoofdstuk worden bestreken, wordt een regelmatige dialoog gevoerd.
De partijen ontwikkelen en versterken hun samenwerking inzake natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen. De partijen werken samen in hun beider belang op basis van gelijkheid en wederzijds voordeel, waarbij zij rekening houden met hun onderlinge afhankelijkheid en de multilaterale activiteiten op dat gebied.
De samenwerking is gericht op een betere preventie van, en voorbereiding en respons op natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen.
De partijen wisselen onder meer informatie en deskundigheid uit en voeren gezamenlijke activiteiten uit op bilaterale basis en/of in het kader van multilaterale programma's. De samenwerking kan onder meer verlopen via de tenuitvoerlegging van specifieke overeenkomsten en/of administratieve regelingen die de partijen op het gebied van civiele bescherming met elkaar hebben gesloten. De partijen kunnen gezamenlijk specifieke richtsnoeren en/of werkplannen overeenkomen voor de overwogen of geplande activiteiten in het kader van deze overeenkomst.
De samenwerking kan onder meer de volgende doelstellingen bestrijken:
a. de uitwisseling van contactgegevens en de regelmatige bijwerking ervan om de continuïteit van de dialoog te waarborgen en om elkaar 24 uur per dag te kunnen bereiken;
b. vergemakkelijking van wederzijdse bijstand bij ernstige noodsituaties, waar nodig en afhankelijk van de beschikbaarheid van voldoende middelen;
c. de uitwisseling, 24 uur per dag, van vroegtijdige waarschuwingen en geactualiseerde informatie over grootschalige noodsituaties die de Europese Unie of de Republiek Armenië treffen, alsmede verzoeken om en aanbiedingen van bijstand;
d. de uitwisseling van informatie over het verstrekken van bijstand door de partijen aan derde landen voor noodsituaties waarvoor het mechanisme voor civiele bescherming van de EU wordt geactiveerd;
e. samenwerking inzake gastlandsteun bij verzoeken om en aanbiedingen van bijstand;
f. uitwisseling van beste praktijken en richtlijnen inzake de preventie van, paraatheid voor en respons op rampen;
g. samenwerking inzake rampenrisicovermindering door onder meer: verbanden tussen instellingen en belangenbehartiging; informatie, onderwijs en communicatie; beste praktijken ter voorkoming of verzachting van de gevolgen van natuurrampen;
h. samenwerking om de kennis over rampen en risico’s en risicobeoordeling voor rampenbeheer te verbeteren;
i. samenwerking ten aanzien van de beoordeling van de gevolgen van rampen voor het milieu en de volksgezondheid;
j. de uitnodiging van deskundigen voor specifieke technische werkgroepen en symposia over civiele-beschermingsvraagstukken;
k. de uitnodiging, per geval, van waarnemers voor specifieke oefeningen en opleidingsactiviteiten die door de Europese Unie en/of de Republiek Armenië worden georganiseerd; alsmede
l. de versterking van de samenwerking inzake de doeltreffendste wijze om de beschikbare civiele beschermingscapaciteit in te zetten.
1. Elke partij behandelt goederen van de andere partij volgens het meestbegunstigingsbeginsel, in overeenstemming met artikel I van GATT 1994, opgenomen in bijlage 1A van de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie („WTO-Overeenkomst”) van 15 april 1994, met inbegrip van de aantekeningen daarop, die mutatis mutandis in deze overeenkomst zijn opgenomen en daarvan deel uitmaken.
2. Lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op goederen van een ander land waaraan een partij preferentiële behandeling heeft toegekend overeenkomstig GATT 1994.
Elke partij behandelt goederen van de andere partij als nationale goederen, in overeenstemming met artikel III van GATT 1994, met inbegrip van de aantekeningen daarop, die mutatis mutandis in deze overeenkomst zijn opgenomen en daarvan deel uitmaken.
Elke partij past invoerrechten en -heffingen toe overeenkomstig de verplichtingen van de WTO-Overeenkomst.
Geen van beide partijen stelt douanerechten, belastingen of andere heffingen vast of handhaaft deze, ter zake van of in verband met de uitvoer van voor het grondgebied van de andere partij bestemde goederen, die hoger zijn dan deze welke op soortgelijke, voor verkoop in het binnenland bestemde goederen worden geheven.
1. Geen van de partijen mag verboden of beperkingen, andere dan rechten, belastingen en andere heffingen, invoeren of handhaven, in de vorm van contingenten, invoer- of uitvoervergunningen of andere maatregelen, ter zake van de invoer van een goed van de andere partij of de uitvoer of verkoop ten uitvoer van een goed dat voor het grondgebied van de andere partij is bestemd, in overeenstemming met artikel XI van GATT 1994, met inbegrip van de aantekeningen daarop. Hiertoe worden artikel XI van GATT 1994 en de aantekeningen erop mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen.
2. De partijen wisselen informatie en beste praktijken uit in verband met uitvoercontroles op goederen voor tweeërlei gebruik, met als doel de convergentie van de uitvoercontroles van de Europese Unie en de Republiek Armenië te bevorderen.
1. De partijen behandelen gereviseerde goederen op dezelfde manier als gelijkaardige nieuwe goederen. Een partij kan eisen dat gereviseerde goederen van een specifiek etiket worden voorzien om misleiding van de consument te voorkomen.
2. Voor alle duidelijkheid: artikel 117, lid 1, is van toepassing op verboden en beperkingen op gereviseerde goederen.
3. In overeenstemming met haar verplichtingen in het kader van deze overeenkomst en de WTO-overeenkomst kan een partij eisen dat gereviseerde goederen:
a. als zodanig worden geïdentificeerd voor distributie of verkoop op haar grondgebied; alsmede
b. voldoen aan alle toepasselijke technische vereisten die van toepassing zijn op gelijkaardige nieuwe goederen.
4. Indien een partij verboden of beperkingen invoert of handhaaft op gebruikte goederen, worden deze maatregelen niet toegepast op gereviseerde goederen.
5. In de zin van dit artikel wordt onder „gereviseerd goed” verstaan:
a. een goed dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit onderdelen die zijn verkregen uit goederen die reeds gebruikt werden; alsmede
b. een goed dat vergelijkbare prestaties en werkingsvoorwaarden vertoont als het originele nieuwe goed en waarvoor dezelfde garantie wordt gegeven als aan het nieuwe goed.
De partijen verlenen elkaar ontheffing van invoerheffingen en -rechten op tijdelijk ingevoerde goederen, in de gevallen en volgens de procedures die zijn vastgesteld in voor hen bindende internationale overeenkomsten op dit gebied. Deze ontheffing wordt toegepast volgens de wet- en regelgeving van elke partij.
De partijen achten het beginsel van de vrije doorvoer een essentiële voorwaarde voor het bereiken van de doelstellingen van deze overeenkomst. In dat verband verlenen de partijen vrije doorvoer over hun douanegebied aan goederen die zijn verzonden uit of zijn bestemd voor het douanegebied van de andere partij, in overeenstemming met artikel V van GATT 1994, met inbegrip van de aantekeningen daarop, die mutatis mutandis in deze overeenkomst zijn opgenomen en daarvan deel uitmaken.
1. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst heeft gevolgen voor de rechten en verplichtingen van de partijen uit hoofde van:
a. artikel XIX van GATT 1994 en de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen als opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
b. artikel 5 van de Overeenkomst inzake de landbouw als opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst aangaande speciale vrijwaringsmaatregelen; alsmede
c. artikel VI van GATT 1994, de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van GATT 1994 als opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst en de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen als opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst.
2. De bestaande rechten en plichten als genoemd in lid 1, en de maatregelen die daaruit voortvloeien, vallen niet onder de bepalingen in deze overeenkomst over geschillenbeslechting.
1. De partijen bevestigen dat hun bestaande rechten en plichten in het kader van artikel XX van GATT 1994 en de aantekeningen daarbij van toepassing zijn op de handel in goederen waarop deze overeenkomst van toepassing is. Daartoe worden artikel XX van GATT 1994 en de aantekeningen daarop mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en maken zij deel uit van deze overeenkomst.
2. De partijen komen overeen dat alvorens een onder i) en j) van artikel XX van GATT 1994 bedoelde maatregel te nemen, de partij die voornemens is maatregelen te nemen de andere partij alle relevante informatie verstrekt, teneinde een oplossing te zoeken die voor beide partijen aanvaardbaar is. De partijen kunnen besluiten tot elke maatregel die aan de moeilijkheden een einde maakt. Indien binnen 30 dagen na het verstrekken van dergelijke informatie geen overeenstemming is bereikt, kan de partij krachtens dit artikel ten aanzien van het betrokken goed maatregelen toepassen. Wanneer door uitzonderlijke, kritieke omstandigheden die onmiddellijk handelen vereisen, voorafgaande informatieverstrekking of voorafgaand onderzoek niet mogelijk is, kan de partij die voornemens is de maatregelen te nemen, onmiddellijk de voorzorgsmaatregelen nemen die nodig zijn om de situatie aan te pakken, en stelt zij de andere partij hiervan onmiddellijk in kennis.
1. De partijen intensiveren hun samenwerking op douanegebied met het oog op de facilitering van handel, de waarborging van een transparant handelsklimaat, de bevordering van de continuïteit van de toeleveringsketen en van de consumentenveiligheid, het tegenhouden van goederenstromen waarmee inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten wordt gemaakt en bestrijding van smokkel en fraude.
2. Om de in lid 1 genoemde doelstellingen te bereiken, en binnen de beschikbare middelen, werken de partijen samen met onder meer als doel:
a. de douanewet- en regelgeving, -praktijken en daarmee verband houdende bindende besluiten te verbeteren en de douaneprocedures te vereenvoudigen, overeenkomstig de internationale verdragen en normen die van toepassing zijn op douanegebied en op het gebied van handelsfacilitering, met inbegrip van de normen van de Wereldhandelsorganisatie, de Werelddouaneorganisatie, meer bepaald de internationale overeenkomst inzake de vereenvoudiging en harmonisatie van douaneprocedures, als gewijzigd (herziene Overeenkomst van Kyoto), en rekening houdend met de instrumenten en beste praktijken van de Europese Unie, zoals douaneblauwdrukken;
b. de instelling van moderne douanesystemen, waaronder moderne technologieën voor de afhandeling van douaneformaliteiten, regelingen voor geautoriseerde marktdeelnemers, geautomatiseerde op risico gebaseerde analyse en controles, vereenvoudigde procedures voor de vrijgave van goederen, controles na douaneafhandeling, transparante vaststelling van de douanewaarde en regelingen voor partnerschappen tussen de douane en ondernemingen;
c. de hoogste integriteitsnormen op het gebied van douane te bevorderen, meer bepaald aan de grenzen, door toepassing van maatregelen die de beginselen weerspiegelen als neergelegd in de verklaring van de Internationale Douaneraad betreffende goed bestuur en integriteit van de douanedienst, als laatstelijk herzien in 2003 („herziene verklaring van Arusha van de Werelddouaneorganisatie”);
d. de uitwisseling van beste praktijken en de verstrekking van opleiding en technische ondersteuning voor planning en capaciteitsopbouw en voor het waarborgen van de strengste integriteitsnormen;
e. in voorkomend geval informatie en gegevens uit te wisselen, met inachtneming van de wettelijke voorschriften van elke partij inzake de vertrouwelijkheid van gevoelige gegevens en de bescherming van persoonsgegevens;
f. waar nodig en passend gecoördineerde douaneacties te ondernemen tussen de douane-autoriteiten van de partijen;
g. waar nodig en passend wederzijdse erkenning van programma's inzake geautoriseerde marktdeelnemers en douanecontroles, met inbegrip van gelijkwaardige maatregelen voor handelsbevordering;
h. waar nodig en passend koppeling van de respectievelijke douanedoorvoerregelingen; alsmede
i. de uitvoering te verbeteren van douanegerelateerde verplichtingen in de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië, met inbegrip van samenwerking inzake de oorsprong van goederen.
Onverminderd andere vormen van samenwerking waarin deze overeenkomst voorziet, met name in artikel 123, verlenen de partijen elkaar wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden, overeenkomstig de bepalingen van Protocol II inzake wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden bij deze overeenkomst.
1. De partijen passen de bepalingen toe van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van GATT 1994, met inbegrip van de daaropvolgende wijzigingen, op de vaststelling van de douanewaarde van de goederen in de handel tussen de partijen. Deze bepalingen worden hierbij in deze overeenkomst opgenomen en maken daarvan deel uit.
2. De partijen werken samen aan een gemeenschappelijke aanpak van kwesties met betrekking tot de douanewaarde.
1. Hierbij wordt het subcomité douane opgericht.
2. De taken van het subcomité douane omvatten regelmatig overleg en toezicht op de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk, waaronder aangelegenheden op het gebied van de douanesamenwerking, handelsbevordering, grensoverschrijdende douanesamenwerking en grensoverschrijdend beheer inzake douaneaangelegenheden, technische bijstand in douaneaangelegenheden, oorsprongsregels, handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane, alsmede wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden.
3. Het subcomité douane heeft onder meer de volgende taken:
a. toezien op de goede werking van dit hoofdstuk en Protocol II inzake wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden bij deze overeenkomst;
b. praktische regelingen en maatregelen aannemen voor de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk en Protocol II inzake wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden bij deze overeenkomst, met inbegrip van de uitwisseling van informatie en gegevens, wederzijdse erkenning van douanecontroles en partnerschapsprogramma's op handelsgebied, en wederzijds overeengekomen voordelen;
c. van gedachten wisselen over punten van gezamenlijk belang, met inbegrip van toekomstige maatregelen en de voor de uitvoering en toepassing daarvan benodigde middelen; alsmede
d. aanbevelingen doen aan het Partnerschapscomité, in voorkomend geval.
Dit hoofdstuk heeft tot doel de handel in goederen tussen de partijen te faciliteren, door een kader te bieden voor de preventie, identificatie en wegwerking van onnodige handelsbelemmeringen binnen het toepassingsgebied van de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, die in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst is opgenomen.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing op het opstellen, het aannemen en de toepassing door elke partij van normen, technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures zoals omschreven in de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, die de handel in goederen tussen de partijen kunnen beïnvloeden.
2. Onverminderd lid 1 is dit hoofdstuk noch op sanitaire en fytosanitaire maatregelen zoals omschreven in bijlage A bij de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, die in bijlage 1A bij de WTO-overeenkomst is opgenomen, noch op de aankoopspecificaties die door overheidsinstanties zijn opgesteld om in hun eigen productie- of verbruiksbehoeften te voorzien, van toepassing.
3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de definities van bijlage 1 bij de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen.
De partijen bevestigen hun bestaande wederzijdse rechten en verplichtingen ingevolge de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, die hierbij in de onderhavige overeenkomst wordt opgenomen en hier deel van uitmaakt.
1. De partijen versterken hun samenwerking op het gebied van normen, technische voorschriften, metrologie, markttoezicht, accreditatie en conformiteitsbeoordelingsprocedures, teneinde het wederzijdse begrip van hun respectievelijke systemen te verbeteren en de toegang tot hun respectievelijke markten te vergemakkelijken. Tot dit doel streven de partijen ernaar om samenwerkingsmechanismen en -initiatieven op regelgevingsgebied in kaart te brengen en te ontwikkelen die geschikt zijn voor de specifieke onderwerpen of sectoren en die kunnen bestaan uit, maar niet beperkt zijn tot:
a. de uitwisseling van informatie en ervaringen over het opstellen en de toepassing van hun respectievelijke technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures;
b. de samenwerking tot de mogelijke convergentie of aanpassing van de technische regelgeving en de conformiteitsbeoordelingsprocedures;
c. de aanmoediging van samenwerking tussen hun respectievelijke organisaties voor metrologie, normalisatie, conformiteitsbeoordeling en accreditatie; alsmede
d. de uitwisseling van informatie over ontwikkelingen in de bevoegde regionale en multilaterale fora die verband houden met normen, technische voorschriften, conformiteitsbeoordelingsprocedures en accreditatie.
2. De partijen bevorderen de wederzijdse handel door:
a. te trachten de verschillen te verkleinen die tussen hen bestaan met betrekking tot technische voorschriften, metrologie, normalisatie, markttoezicht, accreditatie en conformiteitsbeoordelingsprocedures, onder andere door de toepassing van internationaal overeengekomen instrumenten op dit gebied aan te moedigen;
b. het gebruik van accreditatie te bevorderen, overeenkomstig de internationale regelgeving, ter ondersteuning van de evaluatie van de technische competentie van de conformiteitsbeoordelingsorganen en hun activiteiten; alsmede
c. de Republiek Armenië en haar relevante nationale instanties te stimuleren deel te nemen aan en waar mogelijk lid te worden van Europese en internationale organisaties die zich bezighouden met normen, conformiteitsbeoordeling, accreditatie, metrologie en daarmee samenhangende taken.
3. De partijen streven ernaar een proces op te starten en te handhaven voor een effectieve geleidelijke aanpassing van de technische regelgeving, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures van de Republiek Armenië aan die van de Europese Unie.
4. Voor gebieden waarop deze aanpassing is voltooid, kunnen de partijen onderhandelingen openen over overeenkomsten inzake conformiteitsbeoordelingsprocedures en aanvaarding van industrieproducten.
1. Onverminderd artikel 129 van deze overeenkomst bevestigen de partijen met betrekking tot de technische voorschriften voor de etikettering of merktekens opnieuw de beginselen van artikel 2, lid 2, van de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, dat die voorschriften niet moeten worden opgesteld, vastgesteld of toegepast met het oogmerk of gevolg dat er onnodige belemmeringen voor de internationale handel ontstaan. Daartoe mogen dergelijke voorschriften voor de etikettering of merktekens de handel niet meer beperken dan voor het bereiken van een legitieme doelstelling noodzakelijk is, waarbij acht moet worden geslagen op de risico’s die zouden ontstaan wanneer niet aan die voorschriften wordt voldaan. De partijen bevorderen het gebruik van internationaal geharmoniseerde voorschriften voor merktekens. In voorkomend geval streven de partijen naar het gebruik van afneembare, niet-permanente etikettering.
2. Meer bepaald geldt voor de partijen in verband met verplichte voorschriften voor de etikettering of merktekens het volgende:
a. zij streven ernaar hun respectievelijke vereisten inzake etikettering of merktekens in de wederzijdse handel tot een minimum te beperken, behalve waar het om de bescherming van de gezondheid, de veiligheid of het milieu, of om andere redelijke doelstellingen van overheidsbeleid gaat; alsmede
b. zij blijven gerechtigd te verlangen dat de informatie op het etiket of merkteken in een bepaalde door hen vastgestelde taal wordt gesteld.
1. Onverminderd hoofdstuk 12 zorgt elke partij ervoor dat tijdens de procedures voor de ontwikkeling van technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures belanghebbenden worden geraadpleegd in een vroeg en passend stadium, wanneer het nog mogelijk is om rekening te houden met hun opmerkingen en deze te verwerken, behalve als dit niet mogelijk is in geval van een noodsituatie of een dreigende noodsituatie in verband met veiligheid, volksgezondheid, milieubescherming of nationale veiligheid.
2. Overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen voorziet elke partij in een periode voor het indienen van opmerkingen in een vroeg en passend stadium na de kennisgeving van de voorgestelde technische voorschriften of conformiteitsbeoordelingsprocedures. Indien een overlegproces plaatsvindt over voorgestelde technische voorschriften of conformiteitsbeoordelingsprocedures dat openstaat voor het publiek, stelt elke partij de andere partij, of natuurlijke personen of rechtspersonen van de andere partij, in staat deel te nemen aan het openbare overleg onder dezelfde voorwaarden als die gelden voor de eigen natuurlijke personen of rechtspersonen.
3. Elke partij zorgt ervoor dat goedgekeurde technische voorschriften en conformiteitsbeoordelingsprocedures openbaar worden gemaakt.
Dit hoofdstuk heeft tot doel de beginselen uiteen te zetten die van toepassing zijn op sanitaire en fytosanitaire maatregelen in de handel tussen de partijen, alsook op de samenwerking op het gebied van dierenwelzijn. Deze beginselen worden door de partijen toegepast op een wijze die de handel faciliteert en tegelijk het beschermingsniveau van elke partij op het gebied van het leven of de gezondheid van mensen, dieren en planten garandeert.
De partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen.
1. De partijen garanderen dat sanitaire en fytosanitaire maatregelen worden ontwikkeld en toegepast op basis van de beginselen van evenredigheid, transparantie, niet-discriminatie en wetenschappelijke rechtvaardiging, rekening houdend met internationale normen als neergelegd in het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten van 1951, de Wereldorganisatie voor diergezondheid en de Commissie van de Codex alimentarius.
2. Elke partij ziet erop toe dat sanitaire en fytosanitaire maatregelen niet leiden tot een willekeurig of ongerechtvaardigd onderscheid tussen het eigen grondgebied en dat van de andere partij bij gelijke of gelijkaardige omstandigheden. Sanitaire en fytosanitaire maatregelen mogen niet worden toegepast op een manier die een verkapte beperking van het handelsverkeer zou betekenen.
3. Elke partij draagt er zorg voor dat sanitaire en fytosanitaire maatregelen, procedures en controles ten uitvoer worden gelegd.
4. Elke partij antwoordt op een verzoek om informatie van de bevoegde autoriteit van de andere partij uiterlijk twee maanden na ontvangst van het verzoek en op een wijze die niet minder gunstig is voor ingevoerde producten dan voor soortgelijke binnenlandse producten.
1. De invoervereisten van de partij van invoer gelden voor het hele grondgebied van de partij van uitvoer, met inachtneming van artikel 137.
2. De invoervereisten die in certificaten worden vastgesteld, worden gebaseerd op de beginselen van de Codex alimentarius, de Wereldorganisatie voor diergezondheid en het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten, tenzij de invoervereisten stoelen op een wetenschappelijk verantwoorde risico-evaluatie die in overeenstemming met de bepalingen van de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen is uitgevoerd.
3. De in invoervergunningen vastgelegde vereisten mogen niet strenger zijn dan de sanitaire en veterinaire vereisten die zijn vastgesteld in de in lid 2 bedoelde certificaten.
1. De partijen aanvaarden het concept van ziekte- en plagenvrije gebieden en gebieden met een lage prevalentie van ziekten en plagen overeenkomstig de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen en de normen, richtsnoeren en aanbevelingen van de Codex alimentarius, de Wereldorganisatie voor diergezondheid en het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten.
2. Bij de vaststelling van ziekte- of plagenvrije gebieden en gebieden met een lage prevalentie van ziekten of plagen, wordt rekening gehouden met factoren als geografische ligging, ecosystemen, epidemiologisch toezicht en de doeltreffendheid van sanitaire of fytosanitaire controles in die gebieden.
De partij van invoer kan op eigen kosten inspecties en audits uitvoeren op het grondgebied van de partij van uitvoer om de inspectie- en certificatiesystemen van deze laatste te evalueren. Deze inspecties en audits worden uitgevoerd overeenkomstig de relevante internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen.
1. De partijen bespreken en wisselen informatie uit over bestaande sanitaire en fytosanitaire maatregelen en maatregelen met betrekking tot dierenwelzijn en de ontwikkeling en tenuitvoerlegging daarvan. Dergelijke besprekingen en uitwisselingen van informatie zijn gebaseerd op de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen en de normen, richtsnoeren en aanbevelingen van de Codex alimentarius, de Wereldorganisatie voor diergezondheid en het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten, naargelang.
2. De partijen werken samen inzake kwesties van diergezondheid, dierenwelzijn en plantengezondheid, door de uitwisseling van informatie, deskundigheid en ervaringen, met als doel capaciteit op deze gebieden op te bouwen.
3. De partijen stellen op verzoek van de andere partij tijdig een dialoog over sanitaire en fytosanitaire kwesties in verband met sanitaire, fytosanitaire en andere urgente kwesties die door dit hoofdstuk worden bestreken. Het Partnerschapscomité kan voor het voeren van deze dialoog een reglement van orde opstellen.
4. De partijen wijzen contactpunten aan voor de communicatie over zaken die onder dit hoofdstuk vallen, en houden de lijst van contactpunten actueel.
Elke partij zal:
a. streven naar transparantie met betrekking tot sanitaire en fytosanitaire maatregelen die op de handel van toepassing zijn en in het bijzonder met betrekking tot de sanitaire en fytosanitaire voorschriften die gelden voor invoer van de andere partij;
b. kennisgeving op verzoek van de andere partij, binnen twee maanden na de datum van een daartoe strekkend verzoek, van de sanitaire en fytosanitaire vereisten voor de invoer van specifieke producten en of een risicobeoordeling nodig is; alsmede
c. kennisgeving aan de andere partij van elk ernstig of significant openbaar risico in verband met dieren- of plantengezondheid, met inbegrip van voedselnoodsituaties. Deze kennisgeving geschiedt schriftelijk binnen twee werkdagen na de datum waarop dat risico is vastgesteld.
1. De partijen herbevestigen hun respectievelijke verbintenissen ingevolge de WTO-overeenkomst, en leggen hierbij de noodzakelijke regels vast voor de geleidelijke wederzijdse liberalisering van het recht van vestiging en van de handel in diensten, alsmede voor samenwerking op het gebied van elektronische handel.
2. Niets in dit hoofdstuk kan zodanig worden uitgelegd dat een verplichting wordt opgelegd met betrekking tot overheidsopdrachten, die voorwerp zijn van hoofdstuk 8.
3. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op door een partij verleende subsidies, die in hoofdstuk 10 worden behandeld.
4. Overeenkomstig dit hoofdstuk behoudt elke partij het recht nieuwe regelingen in te voeren en te handhaven om legitieme beleidsdoelstellingen te bereiken.
5. Dit hoofdstuk is noch van toepassing op maatregelen betreffende natuurlijke personen die toegang tot de arbeidsmarkt van een partij zoeken, noch op maatregelen inzake staatsburgerschap, verblijf of werk op permanente basis.
6. Geen enkele bepaling van dit hoofdstuk belet een partij maatregelen toe te passen tot regeling van de toelating tot of het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen op haar grondgebied, daarbij inbegrepen de maatregelen die nodig zijn voor het beschermen van de integriteit van haar grenzen of voor het verzekeren van het ordelijke verkeer van natuurlijke personen over haar grenzen, mits die maatregelen niet zodanig worden toegepast dat de voordelen die een partij op grond van een specifieke verbintenis uit dit hoofdstuk en de bijlagen bij deze overeenkomst toekomen, daardoor worden tenietgedaan of uitgehold.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
elke maatregel van een partij, in de vorm van een wet, regeling, voorschrift, procedure, besluit, administratief optreden of in enige andere vorm;
maatregelen genomen door:
i. een centrale, regionale of lokale overheid of autoriteit van een partij; alsmede
ii. een niet-gouvernementele organisatie van een partij bij de uitoefening van bevoegdheden die zijn gedelegeerd door centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten van die partij;
een onderdaan van een lidstaat of van de Republiek Armenië volgens hun respectievelijke wetgeving;
elke juridische entiteit, naar toepasselijk recht opgericht of anderszins georganiseerd, met winst- of andere oogmerken, in eigendom van particulieren of van de overheid, met inbegrip van kapitaalvennootschappen, trusts, personenvennootschappen, joint ventures, eenmanszaken of verenigingen;
een rechtspersoon die overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat en van de Europese Unie respectievelijk de Republiek Armenië is opgericht, en die op het grondgebied waarop het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing is, respectievelijk op dat van de Republiek Armenië, zijn statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging heeft;
een rechtspersoon die alleen zijn statutaire zetel of hoofdbestuur heeft op het grondgebied waarop het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing is, of op dat van de Republiek Armenië, wordt niet als rechtspersoon van de Europese Unie respectievelijk van de Republiek Armenië beschouwd, tenzij zijn handelingen een daadwerkelijke en duurzame band met de economie van de Europese Unie respectievelijk de Republiek Armenië hebben;
niettegenstaande de vorige leden, geldt dat buiten de Europese Unie of de Republiek Armenië gevestigde scheepvaartondernemingen waarover onderdanen van een lidstaat respectievelijk de Republiek Armenië zeggenschap hebben, ook worden beschouwd als begunstigden van de bepalingen van deze overeenkomst, indien hun schepen overeenkomstig hun respectievelijke wetgeving in een lidstaat of de Republiek Armenië zijn geregistreerd en zij de vlag van een lidstaat of van de Republiek Armenië voeren;
een rechtspersoon waarover een andere rechtspersoon uit die partij daadwerkelijk zeggenschap heeft2);
een handelszaak zonder rechtspersoonlijkheid die kennelijk een permanent karakter bezit, zoals een agentschap van een moedermaatschappij, met een eigen managementstructuur en de nodige materiële voorzieningen om zaken te doen met derden, zodanig dat laatstgenoemden, hoewel zij ervan op de hoogte zijn dat er indien nodig een rechtsverhouding is met de moedermaatschappij waarvan het hoofdkantoor zich in het buitenland bevindt, geen rechtstreeks contact met deze moedermaatschappij hoeven te hebben, maar hun transacties kunnen afhandelen met de handelszaak die het agentschap vormt;
i. betekent, wat rechtspersonen van een partij betreft, rechtspersonen die economische activiteiten opnemen en uitoefenen door oprichting, met inbegrip van verwerving, van een rechtspersoon of van een filiaal of een vertegenwoordigingskantoor in de Europese Unie respectievelijk de Republiek Armenië;
ii. betekent, wat natuurlijke personen van een partij betreft, natuurlijke personen die economische activiteiten opnemen en uitoefenen als zelfstandige, alsmede door de oprichting van ondernemingen, met name vennootschappen, waarover zij daadwerkelijk zeggenschap hebben;
omvatten activiteiten met een industrieel, commercieel en professioneel karakter, alsmede activiteiten van ambachtslieden, behoudens activiteiten die worden uitgevoerd bij de uitoefening van overheidsgezag;
het verrichten van economische activiteiten;
alle diensten in elke sector, behalve diensten die worden verleend in het kader van de uitoefening van overheidsgezag;
elke dienst of activiteit die noch op commerciële basis, noch in concurrentie met een of meer marktdeelnemers wordt verleend;
het verlenen van een dienst:
i. vanaf het grondgebied van een partij op het grondgebied van de andere partij; of
ii. op het grondgebied van een partij ten behoeve van de gebruiker van de dienst van de andere partij;
een natuurlijke persoon of rechtspersoon van een partij die een dienst verleent of wenst te verlenen; alsmede
een natuurlijke persoon of rechtspersoon van een partij die door middel van het opzetten van een vestiging een economische activiteit uitoefent of wenst uit te oefenen.
Deze afdeling is van toepassing op maatregelen die door de partijen zijn vastgesteld of worden gehandhaafd en die van invloed zijn op vestiging met betrekking tot alle economische activiteiten, met uitzondering van:
a. de winning, vervaardiging en verwerking3) van nucleair materiaal;
b. de productie van en handel in wapens, munitie en oorlogsmaterieel;
c. audiovisuele diensten;
d. nationale maritieme cabotage4), alsmede
e. binnenlandse en internationale luchtvervoerdiensten5), ongeacht of het gaat om lijndiensten, en diensten die rechtstreeks verband houden met de uitoefening van verkeersrechten, andere dan:
i. reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen die daarvoor uit de dienst worden genomen;
ii. verkoop en marketing van luchtvervoersdiensten;
iii. geautomatiseerde boekingssystemen (CRS);
iv. grondafhandelingsdiensten; alsmede
v. exploitatie van luchthavens.
1. Behoudens de in bijlage VIII-E vermelde voorbehouden kent de Republiek Armenië vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst het volgende toe:
a. voor de vestiging van dochterondernemingen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van natuurlijke personen of rechtspersonen van de Europese Unie, geen behandeling die minder gunstig is dan die welke aan de eigen rechtspersonen, filialen en vertegenwoordigingskantoren of aan die uit derde landen wordt toegekend, indien deze behandeling gunstiger is; alsmede
b. voor het exploiteren van dochterondernemingen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen van de Europese Unie in de Republiek Armenië na vestiging ervan, een niet minder gunstige behandeling dan die welke aan de eigen rechtspersonen, filialen en vertegenwoordigingskantoren of aan rechtspersonen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen uit derde landen wordt toegekend, indien deze behandeling gunstiger is6).
2. Behoudens de in bijlage VIII-A vermelde voorbehouden kent de Europese Unie vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst het volgende toe:
a. voor de vestiging van dochterondernemingen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van natuurlijke personen of rechtspersonen van de Republiek Armenië, geen behandeling die minder gunstig is dan die welke aan de eigen rechtspersonen, filialen en vertegenwoordigingskantoren of aan die uit derde landen wordt toegekend, indien deze behandeling gunstiger is; alsmede
b. voor het exploiteren van dochterondernemingen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van natuurlijke personen of rechtspersonen van de Republiek Armenië in de Europese Unie na vestiging ervan, een niet minder gunstige behandeling dan die welke aan de eigen rechtspersonen, filialen en vertegenwoordigingskantoren, of aan rechtspersonen, filialen en vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen uit derde landen wordt toegekend, indien deze behandeling gunstiger is.7)
3. Behoudens de in de bijlagen VIII-A en VIII-E vermelde voorbehouden stellen de partijen geen nieuwe maatregelen vast die met betrekking tot de vestiging van rechtspersonen van de andere partij op hun grondgebied, dan wel de handelingen van die rechtspersonen na vestiging, discrimineren ten opzichte van wat voor de eigen rechtspersonen geldt.
Met het oog op de geleidelijke liberalisering van de voorwaarden voor vestiging evalueert het Partnerschapscomité, in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, regelmatig het juridische kader voor vestiging8) en het vestigingsklimaat.
Geen enkele bepaling van dit hoofdstuk kan zodanig worden uitgelegd dat de rechten van investeerders van de partijen op een gunstigere behandeling waarin is voorzien in een bestaande of toekomstige internationale overeenkomst inzake investeringen waarbij een lidstaat en de Republiek Armenië partij zijn, worden beperkt.
1. Het bepaalde in artikel 144 vormt geen beletsel voor de toepassing door een partij van bijzondere maatregelen met betrekking tot de vestiging en exploitatie op haar grondgebied van filialen en vertegenwoordigingskantoren van rechtspersonen van de andere partij die op het grondgebied van eerstgenoemde partij niet als rechtspersoon zijn erkend, wanneer deze bijzondere regels op grond van juridische of technische verschillen tussen bedoelde filialen en vertegenwoordigingskantoren en filialen en vertegenwoordigingskantoren van op het grondgebied van eerstgenoemde partij erkende rechtspersonen of, voor wat financiële diensten betreft, om prudentiële redenen gerechtvaardigd zijn.
2. Het verschil in behandeling blijft beperkt tot hetgeen als gevolg van dergelijke juridische of technische verschillen strikt noodzakelijk is of, wat financiële diensten betreft, tot hetgeen om prudentiële redenen noodzakelijk is.
Deze afdeling is van toepassing op maatregelen van de partijen die van invloed zijn op alle grensoverschrijdende dienstverlening, met uitzondering van:
a. audiovisuele diensten;
b. nationale maritieme cabotage9); alsmede
c. binnenlandse en internationale luchtvervoerdiensten10), ongeacht of het gaat om lijndiensten, en diensten die rechtstreeks verband houden met de uitoefening van verkeersrechten, andere dan:
i. reparatie en onderhoud van luchtvaartuigen die daarvoor uit de dienst worden genomen;
ii. verkoop en marketing van luchtvervoersdiensten;
iii. geautomatiseerde boekingssystemen („CRS”);
iv. grondafhandelingsdiensten; alsmede
v. exploitatie van luchthavens.
1. Ten aanzien van de markttoegang via grensoverschrijdende dienstverlening behandelt elke partij diensten en dienstverleners van de andere partij niet minder gunstig dan waarin is voorzien in de specifieke verbintenissen die zijn neergelegd in de bijlagen VIII-B en VIII-F.
2. Voor sectoren waarvoor verbintenissen betreffende markttoegang worden aangegaan, worden de maatregelen die een partij niet mag vaststellen of handhaven voor een bepaalde regio of voor haar gehele grondgebied, tenzij anderszins bepaald in de bijlagen VIII-B en VIII-F, omschreven als:
a. beperkingen van het aantal dienstverleners in de vorm van numerieke quota, monopolies, exclusieve dienstverleners of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte;
b. beperkingen van de totale waarde van transacties of activa in verband met diensten in de vorm van numerieke quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte; of
c. beperkingen van het totale aantal dienstentransacties of het totale volume van de dienstenoutput, in bepaalde numerieke eenheden uitgedrukt in de vorm van quota of de eis van een onderzoek naar de economische behoefte.
1. Elk van de partijen behandelt in de sectoren waarvoor verbintenissen inzake de markttoegang in de bijlagen VIII-B en VIII-F zijn opgenomen, met inachtneming van de daarin vermelde voorwaarden en kwalificaties, diensten en dienstverleners van de andere partij in het kader van alle maatregelen die op de grensoverschrijdende dienstverlening van invloed zijn, niet minder gunstig dan haar eigen soortgelijke diensten en dienstverleners.
2. Een partij kan aan het bepaalde in lid 1 voldoen door aan diensten en dienstverleners van de andere partij een behandeling toe te kennen die naar de vorm identiek is dan wel naar de vorm afwijkt van de behandeling die zij aan haar eigen soortgelijke diensten en dienstverleners toekent.
3. Een naar de vorm identieke of naar de vorm afwijkende behandeling wordt geacht minder gunstig te zijn indien zij de mededingingsvoorwaarden wijzigt ten gunste van diensten of dienstverleners van de betrokken partij, in vergelijking met soortgelijke diensten of dienstverleners van de andere partij.
4. De op grond van dit artikel aangegane specifieke verbintenissen worden niet zodanig uitgelegd dat een partij verplicht is tot compensatie van concurrentienadelen die inherent zijn aan het buitenlandse karakter van de desbetreffende diensten of dienstverleners.
1. De door elk van beide partijen ingevolge dit hoofdstuk geliberaliseerde sectoren en de beperkingen, door middel van voorbehouden, van de markttoegang en van de nationale behandeling voor diensten en dienstverleners van de andere partij in die sectoren, worden in de lijsten van verbintenissen in de bijlagen VIII-B en VIII-F vermeld.
2. Onverminderd de bestaande of toekomstige rechten en verplichtingen van de partijen uit hoofde van het Europees Verdrag inzake grensoverschrijdende televisie van 1989 en het Europees Verdrag inzake cinematografische coproductie van 1992, omvatten de lijsten van verbintenissen in de bijlagen VIII-B en VIII-F geen verbintenissen inzake audiovisuele diensten.
Met het oog op de geleidelijke liberalisering van de grensoverschrijdende dienstverlening tussen de partijen herziet het Partnerschapscomité, in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken, regelmatig de in de artikelen 149 tot en met 151 bedoelde lijsten van verbintenissen. Bij deze evaluatie wordt onder meer rekening gehouden met het proces van geleidelijke aanpassing, als bedoeld in de artikelen 169, 180 en 192, en de impact daarvan op de afschaffing van resterende belemmeringen voor de grensoverschrijdende dienstverlening tussen de partijen.
1. Deze afdeling is van toepassing op maatregelen van de partijen betreffende de toelating tot en het tijdelijke verblijf op hun grondgebied van stafpersoneel, trainees, handelsvertegenwoordigers, dienstverleners op contractbasis en beoefenaren van een vrij beroep, onverminderd het bepaalde in artikel 141, lid 5.
2. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
natuurlijke personen die bij een rechtspersoon van een partij, niet zijnde een organisatie zonder winstoogmerk11), in dienst zijn en verantwoordelijk zijn voor het opzetten van, dan wel voor een goed toezicht op, en een goede administratie en exploitatie van een vestiging, en die hetzij „zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden”, hetzij „binnen een onderneming overgeplaatste personen” zijn;
natuurlijke personen met een staffunctie die verantwoordelijk zijn voor het opzetten van een vestiging, die geen diensten aanbieden noch verlenen en evenmin enige andere economische activiteit verrichten dan vereist is voor het opzetten van een vestiging, en die geen beloning ontvangen uit een in de gastpartij gevestigde bron;
natuurlijke personen die ten minste één jaar in dienst of partner van een rechtspersoon van een partij zijn en die tijdelijk naar een vestiging op het grondgebied van de andere partij worden overgeplaatst, welke vestiging een dochteronderneming, filiaal of moedervennootschap van de rechtspersoon op het grondgebied van de andere partij kan zijn, en die hetzij „managers” of „specialisten” zijn;
natuurlijke personen die deel uitmaken van het hoger leidinggevend personeel van een rechtspersoon, die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het management van de vestiging, onder het algemene toezicht of de leiding van de raad van bestuur of de aandeelhouders of daarmee gelijkgestelde personen, en die ten minste:
i. leiding geven aan een vestiging of een afdeling of onderafdeling daarvan;
ii. belast zijn met toezicht en controle op de werkzaamheden van andere toezichthoudende, gespecialiseerde of leidinggevende werknemers; alsmede
iii. persoonlijk bevoegd zijn werknemers in dienst te nemen en te ontslaan of de indienstneming of het ontslag van werknemers of andere maatregelen in het kader van het personeelsbeleid aan te bevelen;
binnen een rechtspersoon van een partij werkzame personen die beschikken over uitzonderlijke kennis die van wezenlijk belang is voor de productie, de onderzoeksuitrusting, de technische werkzaamheden, de processen, de procedures of het management van de vestiging;
voor de beoordeling van die kennis wordt niet alleen specifiek met de vestiging verband houdende kennis in aanmerking genomen, maar ook of de persoon in hoge mate gekwalificeerd is, met inbegrip van passende beroepservaring, voor een type werk of handel waarvoor specifieke technische kennis vereist is, evenals het lidmaatschap van een erkende beroepsgroep;
natuurlijke personen die ten minste één jaar in dienst zijn van een rechtspersoon van een partij of een filiaal van die rechtspersoon, die universitair afgestudeerd zijn en die voor hun loopbaanontwikkeling of een opleiding in bedrijfskundige technieken of -methoden tijdelijk naar een vestiging van die rechtspersoon op het grondgebied van de andere partij worden overgeplaatst12);
natuurlijke personen die vertegenwoordiger zijn van een dienstverlener of een aanbieder van goederen van een partij en die toegang tot en tijdelijk verblijf op het grondgebied van de andere partij beogen om over de verkoop van diensten of goederen te onderhandelen of voor die dienstverlener of aanbieder overeenkomsten voor de verkoop van diensten of goederen te sluiten, en die geen directe transacties met het publiek verrichten en geen beloning ontvangen uit een in de gastpartij gevestigde bron, en evenmin commissionairs zijn;
natuurlijke personen in dienst bij een rechtspersoon van een partij, welke rechtspersoon zelf geen agentschap voor arbeidsbemiddeling en personeelsvoorziening is en welke evenmin via een dergelijk agentschap optreedt, die geen vestiging op het grondgebied van de andere partij heeft en die een bonafide contract voor de verlening van diensten aan een eindverbruiker in die andere partij heeft gesloten, zodat de tijdelijke aanwezigheid van zijn werknemers in die partij vereist is voor de uitvoering van het dienstverleningscontract14);
natuurlijke personen die als zelfstandige dienstverlener op het grondgebied van een partij zijn gevestigd, geen vestiging op het grondgebied van de andere partij hebben en een bonafide contract (anders dan via een agentschap voor arbeidsbemiddeling en personeelsvoorziening) voor de verlening van diensten aan een eindverbruiker in die andere partij hebben gesloten, zodat hun tijdelijke aanwezigheid op het grondgebied van die partij vereist is voor de uitvoering van het dienstverleningscontract15);
diploma’s, certificaten en andere bewijsstukken van een formele kwalificatie, afgegeven door een in de wet- of regelgeving of in administratieve bepalingen aangewezen autoriteit, waarbij de succesvolle afsluiting van een beroepsopleiding wordt geattesteerd.
1. Voor elke sector waarvoor verbintenissen overeenkomstig afdeling B worden aangegaan, staat elk van beide partijen, behoudens de in bijlage VIII-C opgenomen voorbehouden, ondernemers van de andere partij toe natuurlijke personen uit die andere partij naar hun vestiging over te plaatsen, mits die werknemers behoren tot het stafpersoneel dan wel trainee als bedoeld in artikel 153 zijn. De toegang en het tijdelijke verblijf van stafpersoneel en trainees vinden plaats voor een periode van ten hoogste drie jaar voor binnen de onderneming overgeplaatste personen, van ten hoogste negentig dagen binnen een periode van twaalf maanden voor zakelijke bezoekers voor vestigingsdoeleinden, en van ten hoogste één jaar voor trainees.
2. Voor elke sector waarvoor verbintenissen overeenkomstig afdeling B worden aangegaan, worden de maatregelen die een partij niet mag handhaven of vaststellen voor een bepaalde regio of voor haar gehele grondgebied, tenzij anders bepaald in bijlage VIII-C, omschreven als beperkingen van het totale aantal natuurlijke personen dat een ondernemer als stafpersoneel of als trainees in een bepaalde sector in dienst mag nemen, in de vorm van numerieke quota of van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte, en als discriminerende beperkingen.
Voor elke sector waarvoor verbintenissen overeenkomstig afdeling B of C worden aangegaan, staat elk van beide partijen, behoudens de in bijlage VIII-C opgenomen voorbehouden, de toegang en het tijdelijke verblijf van handelsvertegenwoordigers toe voor een periode van ten hoogste negentig dagen gedurende een periode van twaalf maanden.
1. De partijen herbevestigen hun respectieve verplichtingen ingevolge de door hen in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten van de WTO aangegane verbintenissen ten aanzien van de toegang en het tijdelijke verblijf van dienstverleners op contractbasis.
2. Overeenkomstig de bijlagen VIII-D en VIII-G staat elke partij toe dat dienstverleners op contractbasis van de andere partij op haar grondgebied diensten verlenen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. de natuurlijke personen worden voor het verlenen van een dienst tijdelijk aangetrokken als werknemer van een rechtspersoon die een dienstencontract heeft gesloten voor een periode van maximaal twaalf maanden;
b. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, bieden die diensten aan in de hoedanigheid van werknemer van de rechtspersoon die de diensten ten minste gedurende het jaar dat onmiddellijk aan de datum van indiening van de aanvraag voor toegang tot de andere partij voorafging, heeft verleend, en voorts beschikken zij op de datum van indiening van een verzoek om toegang tot de andere partij over ten minste drie jaar beroepservaring16) in de activiteitensector waarop de opdracht betrekking heeft;
c. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, zijn in het bezit van:
i. een universitaire graad of een kwalificatie waaruit kennis van een gelijkwaardig niveau blijkt17); alsmede
ii. de beroepskwalificaties die de wet- of regelgeving of andere maatregelen van de partij waar de dienst wordt verleend, voorschrijven voor het uitoefenen van een activiteit;
d. de natuurlijke persoon ontvangt op het grondgebied van de andere partij voor de dienstverlening geen andere beloning dan die welke wordt betaald door de rechtspersoon waarbij de natuurlijke persoon in dienst is;
e. de toelating tot en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen op het grondgebied van de betrokken partij vinden plaats voor een periode van bij elkaar opgeteld maximaal zes maanden, dan wel, wat Luxemburg aangaat, vijfentwintig weken, gedurende een periode van twaalf maanden dan wel voor de duur van de opdracht indien deze een kortere looptijd heeft;
f. de krachtens dit artikel verleende toegang betreft uitsluitend de dienstenactiviteit waarop de opdracht betrekking heeft en geeft geen recht op het voeren van de beroepstitel van de partij waar de dienst wordt verleend; alsmede
g. het aantal personen dat onder het dienstencontract valt, mag niet hoger zijn dan voor de uitvoering van de opdracht noodzakelijk is, zoals vereist kan zijn op grond van de wet- en regelgeving of andere maatregelen van de partij waar de dienst wordt verleend.
Overeenkomstig de bijlagen VIII-D en VIII-G staat elke partij toe dat beoefenaren van een vrij beroep van de andere partij op haar grondgebied diensten verlenen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. de natuurlijke personen leveren voor het verlenen van een dienst tijdelijk arbeidsprestaties als op het grondgebied van de andere partij gevestigde zelfstandige, en hebben een dienstencontract gesloten voor een periode van maximaal twaalf maanden;
b. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, hebben op de datum van indiening van het verzoek om toegang tot dat grondgebied ten minste zes jaar beroepservaring in de economische sector waarop de opdracht betrekking heeft;
c. de natuurlijke personen die het grondgebied van de andere partij binnenkomen, zijn in het bezit van:
i. een universitaire graad of een kwalificatie waaruit kennis van een gelijkwaardig niveau blijkt18); alsmede
ii. de beroepskwalificaties die de wet- of regelgeving of andere maatregelen van de partij waar de dienst wordt verleend, voorschrijven voor het uitoefenen van een activiteit;
d. de toelating tot en het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen op het grondgebied van de betrokken partij vinden plaats voor een periode van bij elkaar opgeteld maximaal zes maanden, dan wel, wat Luxemburg aangaat, vijfentwintig weken, gedurende een periode van twaalf maanden dan wel voor de duur van de opdracht indien deze een kortere looptijd heeft; alsmede
e. de krachtens dit artikel verleende toegang betreft uitsluitend de dienstenactiviteit waarop de opdracht betrekking heeft, en geeft geen recht op het voeren van de beroepstitel van de partij waar de dienst wordt verleend.
1. Deze afdeling geldt voor maatregelen van de partijen die betrekking hebben op vergunningsvereisten en -procedures alsmede kwalificatievereisten en -procedures die van invloed zijn op:
a. grensoverschrijdende dienstverlening;
b. de vestiging op hun grondgebied van natuurlijke personen of rechtspersonen van een partij; alsmede
c. het tijdelijke verblijf op hun grondgebied van de categorieën natuurlijke personen die zijn genoemd in artikel 153.
2. Wat grensoverschrijdende dienstverlening aangaat, is deze afdeling alleen van toepassing op sectoren waarvoor de partij specifieke verbintenissen is aangegaan, en voor zover die specifieke verbintenissen van toepassing zijn. Wat vestiging aangaat, is deze afdeling niet van toepassing op sectoren voor zover een voorbehoud is gemaakt overeenkomstig de bijlagen VIII-A en VIII-E. Wat het tijdelijke verblijf van natuurlijke personen aangaat, is deze afdeling niet van toepassing op sectoren voor zover een voorbehoud is gemaakt overeenkomstig de bijlagen VIII-C, VIII-D en VIII-G.
3. Deze afdeling is niet van toepassing op maatregelen voor zover zij beperkingen vormen waarvoor lijsten worden opgesteld.
4. Voor de toepassing van deze afdeling gelden de volgende definities:
andere materiële eisen dan kwalificatievereisten, waaraan een natuurlijke persoon of rechtspersoon moet voldoen om een vergunning voor het verrichten van de in lid 1 omschreven activiteiten te verkrijgen, te wijzigen of te verlengen;
administratieve of procedureregels waaraan een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die verzoekt om een vergunning voor het verrichten van de in lid 1 omschreven activiteiten, met inbegrip van de wijziging of verlenging van een vergunning, moet voldoen om aan te tonen dat is voldaan aan de vergunningsvereisten;
materiële eisen met betrekking tot de bevoegdheid van een natuurlijke persoon om een dienst te verlenen, die moeten worden aangetoond om een vergunning voor het verlenen van een dienst te kunnen krijgen;
administratieve of procedureregels waaraan een natuurlijke persoon moet voldoen om aan te tonen dat is voldaan aan de kwalificatievereisten om een vergunning voor het verlenen van een dienst te kunnen krijgen; alsmede
alle centrale, regionale of lokale overheden en autoriteiten of niet-gouvernementele organisaties die door centrale, regionale of lokale overheden of autoriteiten gedelegeerde bevoegdheden uitoefenen, die een besluit nemen betreffende de afgifte van een vergunning voor het verlenen van een dienst, ook als dat vestiging inhoudt, of betreffende afgifte van een vergunning om zich te vestigen teneinde een andere economische activiteit dan dienstverlening uit te oefenen.
1. Elke partij draagt er zorg voor dat maatregelen inzake vergunningsvereisten en -procedures en kwalificatievereisten en -procedures gebaseerd zijn op criteria die de bevoegde autoriteiten beletten hun beoordelingsbevoegdheid op een willekeurige wijze uit te oefenen.
2. De in lid 1 bedoelde criteria zijn:
a. evenredig met een doelstelling van het overheidsbeleid;
b. duidelijk en ondubbelzinnig;
c. objectief;
d. vooraf vastgesteld;
e. vooraf openbaar gemaakt; alsmede
f. transparant en toegankelijk.
3. Een vergunning wordt verleend zodra bij een passend onderzoek is vastgesteld dat aan de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning is voldaan.
4. Elke partij houdt gerechtelijke, scheidsrechterlijke of administratieve instanties of procedures in stand, of stelt deze in, waar of waarmee op verzoek van een betrokken ondernemer of dienstverlener administratieve besluiten met betrekking tot vestiging, grensoverschrijdende dienstverlening of de tijdelijke aanwezigheid van natuurlijke personen voor zaken onverwijld kunnen worden onderzocht en, indien gerechtvaardigd, door passende maatregelen kunnen worden herzien. Wanneer deze procedures niet onafhankelijk zijn van het orgaan dat bevoegd is het betrokken administratieve besluit te nemen, ziet elke partij erop toe dat de procedures daadwerkelijk in een objectief en onpartijdig onderzoek voorzien.
5. Indien het aantal voor een bepaalde activiteit beschikbare vergunningen beperkt is vanwege de schaarste aan beschikbare natuurlijke hulpbronnen of de gebrekkige technische capaciteit, zorgt elke partij ten aanzien van potentiële kandidaten voor een selectieprocedure die alle waarborgen voor onpartijdigheid en transparantie biedt, met inbegrip van in het bijzonder een passende bekendmaking wat de aanvang, het verloop en de afronding van de procedure betreft.
6. Onverminderd de in dit artikel genoemde vereisten, kan elke partij bij het opstellen van de voorschriften voor de selectieprocedure rekening houden met legitieme doelstellingen van overheidsbeleid, met inbegrip van overwegingen inzake gezondheid, veiligheid, milieubescherming en de instandhouding van cultureel erfgoed.
1. Vergunnings- en kwalificatieprocedures en -formaliteiten zijn duidelijk, worden vooraf bekendgemaakt en waarborgen voor aanvragers dat hun aanvraag op objectieve en onpartijdige wijze wordt behandeld.
2. Vergunnings- en kwalificatieprocedures en -formaliteiten zijn zo eenvoudig mogelijk en bemoeilijken of vertragen het verlenen van de dienst niet onnodig. Voor de vergunning verschuldigde vergoedingen19) die de aanvragers eventueel in het kader van hun aanvraag moeten betalen, zijn redelijk en evenredig met de kosten van de desbetreffende vergunningsprocedures.
3. Elke partij zorgt ervoor dat de door de bevoegde autoriteit gevolgde procedures van de bevoegde autoriteit bij het verlenen van vergunningen en het nemen van besluiten onpartijdig zijn ten aanzien van alle aanvragers. De bevoegde autoriteit is bij haar besluitvorming onafhankelijk en is geen verantwoording verschuldigd aan verleners van de diensten waarvoor de vergunning vereist is.
4. Wanneer voor aanvragen specifieke termijnen bestaan, krijgt een aanvrager de beschikking over een redelijke termijn voor het indienen van een aanvraag. De bevoegde autoriteit behandelt een aanvraag onverwijld. Waar mogelijk worden aanvragen in elektronische vorm geaccepteerd onder dezelfde voorwaarden inzake echtheid als aanvragen op papier.
5. Elke partij ziet erop toe dat de behandeling van een aanvraag, inclusief het definitieve besluit, wordt voltooid binnen een redelijke termijn na de indiening van een volledige aanvraag. Elke partij streeft ernaar voor het behandelen van een aanvraag het normale tijdsbestek vast te stellen.
6. De bevoegde autoriteit stelt binnen een redelijke termijn na ontvangst van een aanvraag die haars inziens onvolledig is, de aanvrager daarvan in kennis, vermeldt, voor zover dit haalbaar is, welke aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te vervolledigen en biedt de mogelijkheid om tekortkomingen te corrigeren.
7. Waar mogelijk worden in plaats van originele documenten gewaarmerkte kopieën aanvaard.
8. Indien de bevoegde autoriteit een aanvraag afwijst, wordt dat de aanvrager schriftelijk en zonder onnodige vertraging meegedeeld. In beginsel wordt de aanvrager desgevraagd ook in kennis gesteld van de redenen voor de afwijzing van de aanvraag en van de termijn waarbinnen tegen het besluit beroep kan worden ingesteld.
9. Elke partij zorgt ervoor dat zodra een vergunning of licentie is verleend, deze overeenkomstig de daarin gestelde voorwaarden zo spoedig mogelijk in werking treedt.
1. Geen enkele bepaling van dit hoofdstuk belet een partij te eisen dat natuurlijke personen de kwalificaties en de beroepservaring hebben die op het grondgebied waar de dienst wordt verleend, voor de betrokken sector van activiteit zijn voorgeschreven.
2. Elke partij moedigt de desbetreffende beroepsorganisaties op haar respectievelijk grondgebied aan aanbevelingen over wederzijdse erkenning van kwalificaties en beroepservaring aan het Partnerschapscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken voor te leggen, opdat ondernemers en dienstverleners volledig of gedeeltelijk voldoen aan de door elke partij toegepaste criteria voor het verlenen van vergunningen aan en voor de werkzaamheden en de certificering van ondernemers en dienstverleners, in het bijzonder beoefenaren van een vrij beroep.
3. Wanneer het Partnerschapscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken een aanbeveling als bedoeld in lid 2 ontvangt, onderzoekt het deze binnen een redelijke termijn om vast te stellen of zij met deze overeenkomst in overeenstemming is, en op basis van de daarin vervatte informatie beoordeelt het met name:
a. de mate waarin de normen en de criteria die elke partij hanteert voor het verlenen van vergunningen aan en voor de werkzaamheden en de certificering van dienstverleners en ondernemers, met elkaar verenigbaar zijn; alsmede
b. de mogelijke economische waarde van een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van kwalificaties en beroepservaring.
4. Indien aan de vereisten van lid 3 is voldaan, neemt het Partnerschapscomité in zijn samenstelling voor handelsvraagstukken de nodige maatregelen om tot onderhandelingen te komen over de wederzijdse erkenning en beveelt het vervolgens aan dat de bevoegde autoriteiten van de partijen de onderhandelingen opstarten.
5. Dergelijke overeenkomsten zijn in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van de WTO-overeenkomst en in het bijzonder met artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten, als opgenomen in bijlage 1B bij de WTO-Overeenkomst (“GATS“).
1. Elke partij beantwoordt zo spoedig mogelijk verzoeken van de andere partij om specifieke algemene informatie over algemene maatregelen of internationale overeenkomsten die op deze overeenkomst betrekking hebben of daarvoor gevolgen hebben. Elke partij richt ook één of meer informatiepunten op, die over al deze aangelegenheden op verzoek specifieke informatie verstrekken aan ondernemers en dienstverleners van de andere partij. De partijen stellen elkaar binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst in kennis van hun informatiepunten. Het is niet nodig dat de informatiepunten depositaris zijn van wet- en regelgeving.
2. Geen enkele bepaling van deze overeenkomst verplicht een partij tot verstrekking van vertrouwelijke informatie waarvan bekendmaking de rechtshandhaving zou belemmeren of anderszins in strijd zou zijn met het openbaar belang of schadelijk zou zijn voor de rechtmatige handelsbelangen van bepaalde openbare of particuliere ondernemingen.
1. Bij de liberalisering van de handel in diensten in verband met computers overeenkomstig de afdelingen B, C, en D, gelden voor de partijen de bepalingen van de leden 2 tot en met 4.
2. De centrale productenclassificatie („CPC”20)) 84, de VN-code die wordt gebruikt voor het beschrijven van diensten in verband met computers, heeft betrekking op de basisfuncties voor alle diensten in verband met computers: computerprogramma’s, gedefinieerd als de instructies waardoor computers kunnen werken en met elkaar kunnen communiceren (met inbegrip van de ontwikkeling en implementatie ervan), gegevensverwerking en -opslag, en aanverwante diensten, zoals het geven van adviezen en opleidingen aan het personeel van klanten. De technologische ontwikkeling heeft geleid tot een toename van het aanbod van deze diensten als een pakket aanverwante diensten die alle of een deel van die basisfuncties kunnen omvatten. Zo bestaan diensten als web- of domeinhosting, datamining en gridcomputing allemaal uit een combinatie van basisfuncties van diensten in verband met computers.
3. Ongeacht of zij via een netwerk, zoals internet, worden geleverd, omvatten de diensten in verband met computers alle diensten op het gebied van:
a. advies, strategie, analyse, planning, specificatie, ontwerp, ontwikkeling, installatie, implementatie, integratie, testen, debuggen, updaten, ondersteuning, technische hulp of beheer van of voor computers of computersystemen;
b. computerprogramma’s, gedefinieerd als de instructies waardoor computers zelfstandig kunnen werken en met elkaar kunnen communiceren, plus advies, strategie, analyse, planning, specificatie, ontwerp, ontwikkeling, installatie, implementatie, integratie, testen, debuggen, updaten, aanpassen, onderhoud, ondersteuning, technische hulp, beheer of gebruik van of voor computerprogramma’s;
c. de verwerking, opslag en hosting van gegevens of diensten in verband met databanken;
d. onderhoud en reparatie van kantoormachines en toebehoren, met inbegrip van computers; of,
e. opleidingen voor het personeel van klanten in verband met computerprogramma’s, computers of computersystemen die niet elders zijn ingedeeld.
4. Diensten in verband met computers maken het verlenen van andere diensten, zoals bankieren, elektronisch of anderszins, mogelijk. In dergelijke gevallen is het van belang een onderscheid te maken tussen ondersteunende diensten, zoals webhosting of applicatiehosting, en inhouds- of hoofddiensten, zoals bankieren, die elektronisch worden geleverd. In dergelijke gevallen valt de inhouds- of hoofddienst niet onder CPC 84.
1. Deze onderafdeling bevat de beginselen van het regelgevingskader voor alle postdiensten.
2. Voor de toepassing van deze onderafdeling en van de afdelingen B, C, en D, gelden de volgende definities:
een vergunning die door een regelgevende autoriteit aan een individuele aanbieder moet worden verleend alvorens deze een bepaalde activiteit mag uitvoeren of een bepaalde dienst mag verlenen; alsmede
het op permanente basis verlenen van een minimale postdienst met een specifieke hoedanigheid, op het hele grondgebied van een partij.
Elke partij garandeert dat een verstrekker van postdiensten die tot universele dienst verplicht is, of een postmonopolie heeft, geen marktverstorende praktijken opzet, zoals:
a. het gebruik van inkomsten die zijn verkregen uit dergelijke diensten, om de levering van expresbesteldiensten of enige andere niet-universele besteldienst te kruissubsidiëren; alsmede
b. bonrechtmatig differentiëren tussen consumenten, zoals bedrijven, aanbieders van grote partijen post of tussenpersonen, met betrekking tot tarieven of andere voorwaarden voor de levering van een dienst waarvoor een verplichting tot universele dienst of een postmonopolie geldt.
1. Elke partij heeft het recht vast te stellen welke universele-dienstverplichtingen zij in stand wenst te houden. Dergelijke verplichtingen worden niet per se concurrentiebeperkend geacht, mits zij op een transparante, niet-discriminerende en uit mededingingsoogpunt neutrale wijze worden uitgevoerd en voor de door de partij vastgestelde soort universele dienst geen grotere last vertegenwoordigen dan nodig is.
2. De tarieven voor de universele dienst moeten betaalbaar zijn om aan de behoeften van de gebruikers tegemoet te komen.
1. Elke partij streeft ernaar alle vergunningen voor diensten die niet onder de universele dienst vallen, te vervangen door een eenvoudige registratie.
2. Wanneer een vergunning vereist is:
a. zijn de voorwaarden voor een vergunning niet belastender dan nodig is voor het bereiken van het doel ervan en worden zij algemeen bekendgemaakt;
b. worden de redenen voor weigering van een vergunning de aanvrager desgevraagd meegedeeld; alsmede
c. voorziet elke partij in een beroepsprocedure bij een onafhankelijk orgaan, op een transparante, niet-discriminatoire en op objectieve criteria gebaseerde manier.
De regelgevende instantie is juridisch gescheiden van en niet aansprakelijk jegens verleners van post- en koeriersdiensten. De besluiten die de regelgevende instantie neemt en de procedures die zij volgt, zijn ten aanzien van alle marktdeelnemers onpartijdig.
1. Deze onderafdeling bevat de beginselen van het regelgevingskader voor de verstrekking van elektronische-communicatienetwerken en -diensten die ingevolge de afdelingen B, C en D zijn geliberaliseerd.
2. Voor de toepassing van deze onderafdeling gelden de volgende definities:
de transmissiesystemen en in voorkomend geval de schakel- of routeringsapparatuur en andere middelen, met inbegrip van netwerkelementen die niet actief zijn, die het mogelijk maken signalen over te brengen via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische middelen;
alle diensten die volledig of voornamelijk bestaan uit de verzending van signalen via elektronische-communicatienetwerken, met inbegrip van telecommunicatiediensten en transmissiediensten met behulp van netwerken die voor de omroep worden gebruikt; deze diensten hebben geen betrekking op diensten die met behulp van elektronische-communicatienetwerken en elektronische-communicatiediensten doorgezonden inhoud aanbieden of hierover redactionele controle hebben;
elke elektronische-communicatiedienst ten aanzien waarvan een partij, uitdrukkelijk of feitelijk, eist dat deze aan het algemene publiek wordt aangeboden;
een elektronische-communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om voor het publiek beschikbare elektronische-communicatiediensten aan te bieden ter ondersteuning van de overdracht van informatie tussen netwerkaansluitpunten;
elke telecommunicatie-vervoersdienst ten aanzien waarvan een partij, uitdrukkelijk of feitelijk, eist dat deze aan het algemene publiek wordt aangeboden, zoals telegraaf, telefoon, telex en gegevensoverdracht waarbij transmissie geschiedt van in werkelijke tijd door de klant tussen twee of meer punten verzonden informatie zonder dat de vorm of inhoud van die informatie van eindpunt tot eindpunt wordt gewijzigd;
de instantie of instanties die door een partij belast is/zijn met de regelgeving inzake de in deze onderafdeling bedoelde elektronische communicatie;
faciliteiten in het kader van een openbaar elektronische-communicatienetwerk en -dienst die:
i. uitsluitend of voornamelijk ter beschikking worden gesteld door één of een beperkt aantal dienstverleners; alsmede
ii. bij het verlenen van een dienst niet op haalbare wijze economisch of technisch kunnen worden vervangen;
de bij een elektronische-communicatienetwerk en/of een elektronische-communicatiedienst behorende diensten, fysieke infrastructuren en andere faciliteiten of elementen die het aanbieden van diensten via dat netwerk en/of die dienst mogelijk maken en/of ondersteunen of het potentieel hiertoe bezitten, en die onder meer gebouwen of toegangen tot gebouwen, bekabeling van gebouwen, antennes, torens en andere ondersteunende constructies, kabelgoten, kabelbuizen, masten, mangaten en straatkasten omvatten;
in de elektronische-telecommunicatiesector, een aanbieder die de voorwaarden voor deelname (wat prijs en aanbod betreft) in de desbetreffende markt voor elektronische-communicatiediensten door zijn controle over essentiële faciliteiten of door zijn marktpositie te gebruiken, in belangrijke mate kan beïnvloeden;
het beschikbaar stellen van faciliteiten of diensten aan een andere dienstverlener, onder vastgestelde voorwaarden, met het doel elektronische-communicatiediensten te verlenen, en onder meer de toegang omvat tot:
i. netwerkelementen en bijbehorende faciliteiten waarbij eventueel apparatuur kan worden verbonden met vaste of niet-vaste middelen (dit houdt met name toegang in tot het aansluitnet en tot faciliteiten en diensten die noodzakelijk zijn om diensten te kunnen aanbieden via het aansluitnet);
ii. materiële infrastructuur waaronder gebouwen, goten en masten;
iii. relevante programmatuursystemen waaronder operationele ondersteuningssystemen,
iv. informatiesystemen of databanken voor reservering, levering, bestelling, onderhouds- en herstelverzoeken en facturering;
v. nummervertaling of systemen met vergelijkbare functionaliteit;
vi. toegang tot vaste en mobiele netwerken, met name voor roaming; alsmede
vii. toegang tot virtuele netwerkdiensten;
de fysieke en logische koppeling van openbare elektronische-communicatienetwerken die door dezelfde of een andere dienstverlener worden benut om gebruikers van een dienstverlener in staat te stellen te communiceren met gebruikers van dezelfde of van een andere dienstverlener, of toegang te hebben tot diensten van een andere dienstverlener, diensten die kunnen worden verstrekt door de betrokken partijen of door andere partijen die toegang hebben tot het netwerk;
het minimale pakket van diensten van een bepaalde kwaliteit dat op het grondgebied van een partij tegen een betaalbare prijs beschikbaar is voor alle gebruikers, ongeacht hun geografische locatie; elke partij beslist over het toepassingsgebied en de uitvoering van de universele dienst; alsmede
de mogelijkheid voor eindgebruikers van openbare elektronische-communicatiediensten om op dezelfde locatie dezelfde telefoonnummers te houden zonder dat de kwaliteit, de betrouwbaarheid of het gemak eronder lijdt wanneer binnen dezelfde categorie aanbieders van openbare elektronische-communicatiediensten van aanbieder wordt veranderd.
1. Elke partij draagt er zorg voor dat de regelgevende autoriteiten voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten juridisch gescheiden en functioneel onafhankelijk zijn van de aanbieders van elektronische-communicatienetwerken, -diensten of -uitrusting.
2. Lidstaten die de eigendom van of de zeggenschap over aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten behouden, zorgen voor een daadwerkelijke structurele scheiding tussen de regelgevende taken en de met eigendom of zeggenschap verband houdende activiteiten. De regelgevende autoriteit handelt onafhankelijk en vraagt noch ontvangt aanwijzingen van enig ander orgaan in verband met de uitoefening van de taken die op grond van interne wetgeving aan haar zijn toegewezen.
3. Elke partij draagt er zorg voor dat de regelgevende autoriteiten voldoende bevoegd zijn om de sector te reguleren, en beschikken over passende financiële en personele middelen om de taken die hun zijn toegewezen, uit te voeren. Alleen beroepsinstanties als bedoeld in lid 7 hebben de bevoegdheid om besluiten van de regelgevende autoriteiten op te schorten of te vernietigen.
De taken van een regelgevende autoriteit worden duidelijk en in een gemakkelijk toegankelijke vorm bekendgemaakt, in het bijzonder wanneer meer dan één instantie met die taken belast is. Elke partij draagt er zorg voor dat de regelgevende autoriteiten een afzonderlijke jaarlijkse begroting hebben. De begrotingen worden openbaar gemaakt.
4. De beslissingen die de regelgevende instanties nemen en de procedures die zij toepassen, zijn voor alle marktdeelnemers gelijk.
5. De bevoegdheden van de regelgevende autoriteiten worden op een transparante en tijdige manier uitgeoefend.
6. De regelgevende autoriteiten hebben de bevoegdheid ervoor te zorgen dat aanbieders van elektronische-communicatienetwerken en elektronische-communicatiediensten hun op verzoek onverwijld alle informatie, met inbegrip van financiële informatie, verstrekken die zij nodig hebben om hun taken overeenkomstig deze onderafdeling uit te oefenen. De gevraagde informatie staat in verhouding tot de uitoefening van de taken van de regelgevende autoriteiten en wordt overeenkomstig de vereisten van vertrouwelijkheid behandeld.
7. Een door de beslissing van de regelgevende instantie getroffen gebruiker of aanbieder kan beroep tegen die beslissing aantekenen bij een beroepsinstantie die onafhankelijk van de betrokken partijen is. Dit lichaam, bijvoorbeeld een rechtbank, bezit de nodige deskundigheid om zijn taken effectief te kunnen uitoefenen. Alle aspecten van de zaak worden terdege in rekening gebracht en er wordt een doeltreffend beroepsmechanisme ingesteld. Wat betreft beroepsinstanties die geen rechterlijke instantie zijn, draagt elke partij er zorg voor dat hun beslissingen altijd schriftelijk met redenen worden omkleed en tevens door een onpartijdige en onafhankelijke rechterlijke instantie kunnen worden getoetst. Beslissingen van beroepsinstanties worden op doeltreffende wijze ten uitvoer gelegd. In afwachting van de uitkomst van het beroep wordt de beslissing van de regelgevende autoriteit gehandhaafd, behalve wanneer overeenkomstig nationaal recht voorlopige maatregelen worden verleend.
8. Elke partij draagt er zorg voor dat het hoofd van de regelgevende autoriteit, of, in voorkomend geval, de leden van het collegiale orgaan dat die functie binnen een regelgevend orgaan vervult, of hun plaatsvervangers, alleen kunnen worden ontslagen indien zij niet langer voldoen aan de voorwaarden om hun taken te vervullen zoals die vooraf in interne wetgeving zijn vastgelegd. Elke beslissing tot ontslag wordt op het ogenblik van het ontslag openbaar gemaakt. Het ontslagen hoofd van de regelgevende autoriteit, of, in voorkomend geval, de ontslagen leden van het collegiale orgaan dat die functie vervult, ontvangen een motivering en hebben het recht de openbaarmaking daarvan te verlangen, indien zulks anders niet zou geschieden; in dat geval wordt zij openbaar gemaakt.
1. Elke partij staat het verlenen van elektronische-communicatienetwerken of -diensten toe, waar mogelijk, bij gewone kennisgeving. Na kennisgeving wordt van de betrokken dienstenverlener niet verlangd dat hij een expliciet besluit of andere bestuurshandeling van de regelgevende instantie moet verkrijgen alvorens de uit de machtiging voortvloeiende rechten te kunnen uitoefenen. De rechten en plichten die uit een dergelijke machtiging voortvloeien, worden in een gemakkelijk toegankelijke vorm bekendgemaakt. De plichten moeten evenredig zijn met de betrokken dienstverlening.
2. Waar nodig kan een partij een vergunning eisen voor het recht om gebruik te maken van radiofrequenties en nummers, teneinde:
a. schadelijke inmenging te vermijden;
b. de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;
c. een efficiënt spectrumgebruik te waarborgen; of
d. andere doelstellingen van algemeen belang te vervullen.
3. Indien een partij een vergunning eist, geldt het volgende:
a. alle vergunningscriteria en de periode die normaal gezien nodig is om een beslissing over de aanvraag van een vergunning te nemen, worden openbaar gemaakt;
b. de redenen voor afwijzing van een vergunning worden de aanvrager op diens verzoek schriftelijk bekend gemaakt; alsmede
c. de aanvrager van een vergunning kan zich ingeval een vergunning wordt geweigerd, tot een beroepsinstantie wenden.
4. Eventuele administratieve kosten worden op een objectieve, transparante, proportionele en kostendrukkende wijze op de aanbieders verhaald. Administratieve kosten die door een partij worden verhaald op aanbieders die een dienst of een netwerk verlenen op grond van een machtiging als bedoeld in lid 1, of een vergunning als bedoeld in lid 2, blijven beperkt tot de feitelijke administratieve kosten die normaal worden gedaan bij het beheer, de controle en de afdwinging van de toepasselijke machtiging en vergunning. Dergelijke administratieve kosten kunnen de kosten omvatten voor internationale samenwerking, harmonisatie en normalisatie, marktanalyse, toezicht op de naleving en andere marktcontroles, alsook voor regelgevende werkzaamheden voor de voorbereiding en afdwinging van wetgeving en administratieve besluiten, zoals besluiten over toegang en interconnecties.
Administratieve kosten als bedoeld in de eerste alinea omvatten geen veiling- of aanbestedingskosten of kosten van andere niet-discriminatoire middelen om concessies te verlenen, of verplichte bijdragen voor het verlenen van een universele dienst.
1. Alle procedures voor de toewijzing en het gunnen van rechten voor het gebruik van schaarse middelen, zoals radiospectra, nummers en doorgangsrechten, worden toegepast op open, objectieve, tijdige, transparante, niet-discriminerende en proportionele wijze. Elke partij baseert haar procedures op objectieve, transparante, niet-discriminatoire en proportionele criteria.
2. De stand van zaken met betrekking tot toegewezen frequentiebanden wordt algemeen bekendgemaakt, maar een gedetailleerde vermelding van radiospectra die voor specifiek gebruik door de overheid zijn toegewezen, is niet vereist.
3. Elke partij behoudt het recht maatregelen voor het vaststellen en toepassen van spectra en frequenties te treffen die tot gevolg kunnen hebben dat het aantal aanbieders van elektronische-communicatiediensten wordt beperkt, op voorwaarde dat dit geschiedt op een manier die overeenstemt met deze overeenkomst. Dit recht omvat de mogelijkheid om frequentiebanden toe te wijzen rekening houdend met bestaande en toekomstige behoeften en spectrumbeschikbaarheid. De maatregelen die een partij treft voor de toewijzing en toekenning van spectra en voor het beheer van de frequenties, worden niet beschouwd als maatregelen die op zich in strijd zijn met de artikelen 144, 149 en 150.
1. In beginsel worden afspraken over toegang en interconnectie gemaakt op basis van commerciële onderhandelingen tussen de betrokken aanbieders.
2. Elke partij zorgt ervoor dat elke verlener van elektronische-communicatiediensten, gerechtigd is en, indien hij daartoe wordt verzocht door een andere aanbieder, verplicht is tot het bedingen van interconnectie met andere aanbieders van openbare elektronische-communicatienetwerken en -diensten. Geen enkele partij handhaaft wettelijke of administratieve maatregelen die de aanbieders die toegang of interconnectie verlenen, ertoe verplichten voor gelijke diensten verschillende voorwaarden te hanteren voor verschillende aanbieders, of verplichtingen op te leggen die geen verband houden met de verleende diensten.
3. Elke partij ziet erop toe dat dienstverleners die bij onderhandelingen over interconnectieregelingen informatie van een andere dienstverlener ontvangen, die informatie uitsluitend gebruiken voor het doel waarvoor die werd verstrekt en dat zij de vertrouwelijkheid van de verstrekte of opgeslagen informatie te allen tijde respecteren.
4. Elke partij ziet erop toe dat een grote aanbieder op zijn grondgebied aan verleners van elektronische-communicatiediensten toegang verleent tot zijn essentiële faciliteiten, zoals netwerkelementen, bijbehorende faciliteiten en aanverwante diensten, op redelijke en niet-discriminatoire23) voorwaarden.
5. Voor publieke telecommunicatiediensten wordt een interconnectie met een grote aanbieder verzekerd op elk technisch haalbaar punt in het netwerk. Deze interconnectie wordt geleverd:
a. op niet-discriminatoire voorwaarden, voorwaarden en tarieven (ook wat betreft technische normen, specificaties, kwaliteit en onderhoud), en met een kwaliteit die niet lager is dan die welke wordt geboden voor de eigen soortgelijke diensten van een dergelijke grote aanbieder, voor soortgelijke diensten van niet-gelieerde dienstverleners of voor soortgelijke diensten van dochterondernemingen of andere gelieerde ondernemingen;
b. binnen een redelijke termijn, op voorwaarden (ook wat betreft technische normen, specificaties, kwaliteit en onderhoud) en tegen op de kosten gebaseerde tarieven die transparant, economisch redelijk en voldoende gescheiden zijn, zodat de aanbieder niet hoeft te betalen voor netwerkonderdelen of -faciliteiten die hij voor de levering van zijn diensten niet nodig heeft; alsmede
c. op verzoek via extra aansluitpunten, in aanvulling op de aan de meeste gebruikers aangeboden netwerkaansluitpunten, tegen een vergoeding die gebaseerd is op de kosten voor het aanleggen van de noodzakelijke aanvullende faciliteiten.
6. Elke partij draagt er zorg voor dat de procedures die van toepassing zijn op interconnectie met een grote aanbieder openbaar zijn en dat de grote aanbieders hun interconnectie-overeenkomsten of, in voorkomend geval, hun referentie-aanbiedingen voor interconnectie openbaar maken.
Elke partij neemt of handhaaft passende maatregelen om te voorkomen dat aanbieders die alleen of met anderen gezamenlijk een grote aanbieder zijn, concurrentiebeperkende praktijken toepassen of blijven toepassen. In dit verband wordt onder meer onder concurrentiebeperkende praktijken verstaan:
a. het op concurrentiebeperkende wijze toepassen van kruissubsidiëring;
b. het op concurrentiebeperkende wijze gebruiken van informatie van concurrenten; alsmede
c. het niet tijdig aan andere aanbieders beschikbaar stellen van technische informatie over essentiële faciliteiten en van commercieel relevante informatie die deze aanbieders voor het leveren van hun diensten nodig hebben.
1. Elke partij heeft het recht vast te stellen welke universele-dienstverplichtingen zij in stand wenst te houden.
2. Deze verplichtingen worden niet per se concurrentiebeperkend geacht, mits zij op een evenredige, transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd. De uitvoering van dergelijke verplichtingen is ook neutraal met betrekking tot de mededinging en niet belastender dan nodig is voor de soort universele dienst die door de partij wordt vastgesteld.
3. Alle aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of -diensten komen in aanmerking om een universele dienst te verlenen. De aanwijzing van aanbieders van universele diensten geschiedt door middel van een efficiënt, transparant, objectief en niet-discriminerend mechanisme. Indien nodig beoordeelt elke partij of het verlenen van universele diensten een onbillijke last vormt voor de aanbieder die is aangewezen om de universele diensten te verlenen. Wanneer dit op grond van een dergelijke berekening gerechtvaardigd is, bepalen de regelgevende autoriteiten, rekening houdend met het eventuele marktvoordeel voor een aanbieder die de universele dienst verleent, of er een mechanisme nodig is om de betrokken aanbieder te compenseren of de nettokosten van de universele-dienstverplichtingen te delen.
Elke partij draagt er zorg voor dat aanbieders van openbare elektronische-communicatiediensten nummerportabiliteit aanbieden tegen redelijke voorwaarden.
Elke partij waarborgt het vertrouwelijke karakter van elektronische communicatie die via een openbaar elektronische-communicatienetwerk en via openbare elektronische-communicatiediensten plaatsvindt, alsmede van de gegevens over dat verkeer, zonder daardoor de handel in diensten te beperken.
1. Elke partij draagt er zorg voor dat wanneer er in verband met de in deze onderafdeling bedoelde rechten en verplichtingen een geschil rijst tussen aanbieders van elektronische-communicatienetwerken of verleners van elektronische-communicatiediensten, de regelgevende autoriteit op verzoek van een van de betrokken partijen een bindende beslissing neemt om het geschil op zo kort mogelijke termijn, maar uiterlijk binnen vier maanden, tot een oplossing te brengen, behalve in uitzonderlijke omstandigheden.
2. Indien een dergelijk geschil betrekking heeft op grensoverschrijdende dienstverlening, coördineren de regelgevende autoriteiten hun inspanningen om het geschil tot een oplossing te brengen.
3. De beslissing van de regelgevende autoriteit wordt openbaar gemaakt, met inachtneming van de vereisten inzake vertrouwelijke bedrijfsgegevens. De betrokken partijen krijgen een volledig verslag van de redenen waarop het besluit is gebaseerd, en hebben het recht ertegen in beroep te gaan, overeenkomstig artikel 171, lid 7.
4. De procedure van dit artikel laat het recht van elk van de betrokken partijen om bij de rechterlijke instanties een procedure in te leiden, onverlet.
1. Deze onderafdeling heeft betrekking op maatregelen inzake de verlening van financiële diensten, waar financiële diensten geliberaliseerd worden krachtens de afdelingen B, C en D.
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk betekent „financiële dienst” elke dienst van financiële aard, aangeboden door een verlener van financiële diensten van een partij. Financiële diensten omvatten verzekeringen en verzekeringgerelateerde diensten, alsook bank- en andere financiële diensten.
3. Verzekeringen en verzekeringgerelateerde diensten als bedoeld in lid 2 omvatten:
a. directe verzekering (met inbegrip van medeverzekering):
i. levensverzekering; alsmede
ii. schadeverzekering;
b. herverzekering en retrocessie;
c. verzekeringsbemiddeling, zoals makelaardij en agentschap; alsmede
d. hulpdiensten in de verzekeringssector, zoals adviesverstrekking, actuariaat, risicobeoordeling en regeling van schade-eisen.
4. Bank- en andere financiële diensten (met uitzondering van verzekeringen en verzekeringgerelateerde diensten) als bedoeld in lid 2 omvatten:
a. aanvaarding van deposito’s en andere terugbetaalbare fondsen van het publiek;
b. alle soorten leningen, waaronder consumentenkrediet en hypotheken, factoring en financiering van commerciële transacties;
c. financiële leasing;
d. alle diensten in verband met het betalingsverkeer en de overmaking van geld, waaronder krediet-, betaal- en debetkaarten, reischeques en bankwissels;
e. garanties en verbintenissen;
f. transacties voor eigen rekening of voor rekening van cliënten op de beurs, de onderhandse markt of anderszins, ten aanzien van:
i. geldmarktinstrumenten (met inbegrip van cheques, effecten en depositocertificaten);
ii. deviezen;
iii. afgeleide producten, zoals bijvoorbeeld termijnen en opties;
iv. wisselkoers- en rentetariefinstrumenten, waaronder producten als swaps en rentetermijncontracten;
v. verhandelbare effecten; alsmede
vi. andere verhandelbare stukken en financiële activa, met inbegrip van ongemunt goud en zilver;
g. deelname aan de uitgifte van diverse soorten effecten, met inbegrip van het garanderen en plaatsen van effecten als (openbaar of particulier) agent en het verlenen van daarmee verband houdende diensten;
h. financiële bemiddeling;
i. beheer van activa, zoals beheer van contanten of portefeuillebeheer, alle vormen van beheer van collectieve investeringen, beheer van pensioenfondsen, diensten aangaande bewaarneming, depositodiensten en fiduciaire diensten;
j. betalings- en compensatiediensten in verband met financiële activa, met inbegrip van effecten, derivaten en andere verhandelbare instrumenten;
k. verstrekking en doorgifte van financiële informatie en verwerking van financiële gegevens en daarop betrekking hebbende software; alsmede
l. advies en bemiddeling en andere ondersteunende financiële diensten in verband met de in dit lid genoemde activiteiten, met inbegrip van kredietreferenties en -analyse, onderzoek en advies in verband met investeringen en beleggingsportefeuilles, alsmede advies over aankopen en over bedrijfsreorganisatie en -strategie.
5. Voor de toepassing van deze onderafdeling gelden de volgende definities:
een natuurlijke persoon of een rechtspersoon van een partij die financiële diensten verleent of aanbiedt, met uitzondering van openbare instanties;
i. een overheid, centrale bank of monetaire autoriteit van een partij, of een instantie die eigendom is van een partij of onder zeggenschap staat van een partij en die zich in hoofdzaak bezighoudt met de uitvoering van overheidstaken of activiteiten voor overheidsdoeleinden, met uitzondering van instanties die zich in hoofdzaak bezighouden met het verlenen van financiële diensten op commerciële basis; of
ii. een particuliere instantie, wanneer deze taken vervult die normalerwijze door een centrale bank of monetaire autoriteit worden vervuld; alsmede
een dienst van financiële aard, zoals diensten in verband met bestaande of nieuwe producten of de wijze waarop een product wordt geleverd, die niet wordt verleend door verleners van financiële diensten op het grondgebied van een partij, maar die op het grondgebied van de andere partij wel wordt verleend.
1. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst staat eraan in de weg dat een van beide partijen prudentiële maatregelen vaststelt of handhaaft, zoals:
a. de bescherming van investeerders, spaarders, polishouders of personen aan wie een verlener van financiële diensten een fiduciair recht verschuldigd is; of
b. het verzekeren van de integriteit en stabiliteit van haar financiële stelsel.
2. Deze maatregelen zijn niet belastender dan nodig is voor het bereiken van het doel ervan.
3. Geen van de bepalingen van deze overeenkomst mag op zodanige wijze worden geïnterpreteerd dat zij een partij verplicht tot het verstrekken van informatie betreffende de zaken en de boekhouding van individuele consumenten, dan wel vertrouwelijke of geheime informatie die in het bezit is van overheidsinstanties.
1. Elke partij stelt alles in het werk om alle belanghebbenden vooraf kennis te geven van elke door haar beoogde algemene maatregel, zodat die belanghebbenden opmerkingen over die maatregel kunnen maken. Dergelijke maatregelen worden bekendgemaakt:
a. door officiële publicatie, of
b. in enige andere vorm, schriftelijk of elektronisch.
2. Elke partij stelt de belanghebbenden in kennis van haar voorschriften voor het indienen van aanvragen met betrekking tot de verlening van financiële diensten.
Op verzoek van een aanvrager stelt de desbetreffende partij deze in kennis van de status van zijn aanvraag. Indien de desbetreffende partij aanvullende informatie van de aanvrager verlangt, stelt zij deze daarvan onverwijld in kennis.
3. Elke partij stelt alles in het werk opdat internationaal overeengekomen normen voor de regelgeving en het toezicht in de financiëledienstensector en voor de strijd tegen belastingontduiking en -ontwijking op haar grondgebied ten uitvoer worden gelegd en worden toegepast. Dergelijke internationaal overeengekomen normen zijn onder meer:
a. de „Core Principles for Effective Banking Supervision” van het Bazels Comité voor het bankentoezicht;
b. de „Insurance Core Principles” van de International Association of Insurance Supervisors;
c. de „Objectives and Principles of Securities Regulation” van de International Organisation of Securities Commissions;
d. de „Agreement on Exchange of Information on Tax Matters” van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO);
e. het „Statement on Transparency and exchange of information for tax purposes” van de G20; alsmede
f. de „Veertig aanbevelingen inzake het witwassen van geld” en de „Negen bijzondere aanbevelingen inzake terrorismefinanciering” van de Financial Action Task Force.
4. De partijen nemen nota van de „Ten Key Principles for Information Exchange” die door de ministers van Financiën van de G7-landen zijn aangenomen en zullen alles doen wat nodig is opdat deze beginselen onderling worden toegepast.
Elke partij staat verleners van financiële diensten uit de andere partij toe nieuwe financiële diensten te verlenen die soortgelijk zijn aan diensten voor het verlenen waarvan zij krachtens haar interne wetgeving onder vergelijkbare omstandigheden aan haar eigen verleners van financiële diensten toestemming zou verlenen. De betrokken partij kan de rechtsvorm vaststellen waarin de dienst kan worden verleend en kan de verlening van de betrokken dienst aan een vergunningsplicht onderwerpen. Wanneer een vergunning vereist is, wordt hieromtrent binnen een redelijke termijn een besluit genomen en de vergunning kan uitsluitend worden geweigerd om prudentiële redenen, overeenkomstig artikel 182.
1. Elke partij staat verleners van financiële diensten van de andere partij toe gegevens in elektronische of in andere vorm met het oog op gegevensverwerking van en naar haar grondgebied te verzenden, wanneer de verwerking van deze gegevens noodzakelijk is in het kader van de normale transacties van de betrokken verleners van financiële diensten.
2. Lid 1 doet op generlei wijze afbreuk aan het recht van de partijen om persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer te beschermen, zolang dit recht niet wordt misbruikt om deze overeenkomst te omzeilen.
3. Elke partij zorgt voor de vaststelling of handhaving van passende waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de grondrechten en de vrijheid van natuurlijke personen, in het bijzonder met betrekking tot de overdracht van persoonsgegevens.
1. Geen enkele bepaling van dit hoofdstuk kan zodanig worden uitgelegd dat zij voor een partij, met inbegrip van haar openbare instanties, een beletsel vormt om op haar grondgebied exclusief activiteiten of diensten aan te bieden in het kader van een pensioenregeling van de overheid of een wettelijk stelsel van sociale zekerheid, tenzij verleners van financiële diensten deze activiteiten krachtens de interne regelgeving van die partij in concurrentie met openbare instanties of particuliere instellingen kunnen aanbieden.
2. Geen enkele bepaling van deze overeenkomst is van toepassing op de activiteiten van een centrale bank of een monetaire autoriteit of van enige andere openbare instantie die bevoegd is voor het monetaire beleid of het wisselkoersbeleid.
3. Geen enkele bepaling van dit hoofdstuk kan zodanig worden uitgelegd dat zij voor een partij, met inbegrip van haar openbare instanties, een beletsel vormt om op haar grondgebied exclusief activiteiten of diensten aan te bieden voor rekening van of met garantiestelling door of gebruikmaking van de financiële middelen van de partij of haar openbare instanties.
Wanneer een partij het lidmaatschap van of deelname aan dan wel toegang tot een zelfregulerend lichaam, effecten- of termijnbeurs of effecten- of termijnmarkt, clearinmaatschappijen of een andere organisatie of vereniging als voorwaarde stelt voor verleners van financiële diensten uit de andere partij om op voet van gelijkheid met haar eigen verleners van financiële diensten financiële diensten te kunnen verlenen, of wanneer zij dergelijke entiteiten direct of indirect voorrechten of voordelen voor de verlening van financiële diensten toekent, waarborgt zij dat de verplichtingen van de artikelen 144 en 150 worden nageleefd.
Onder de voorwaarden voor toekenning van nationale behandeling als bedoeld in de artikelen 144 en 150, verschaft elke partij aan op haar grondgebied gevestigde verleners van financiële diensten van de andere partij toegang tot betalings- en clearingsystemen van openbare instanties, alsmede tot voor de normale bedrijfsvoering beschikbare officiële financierings- en herfinancieringsfaciliteiten. Dit artikel beoogt geen toegang te verschaffen tot de faciliteiten van kredietverstrekker in laatste instantie van een partij.
De partijen erkennen het belang van een adequate regulering van de financiële diensten om de financiële stabiliteit, eerlijke en efficiënte markten en de bescherming van investeerders, depositohouders, polishouders of personen jegens wie door verleners van financiële diensten een fiduciaire verplichting is aangegaan, te garanderen. Voor deze regulering van de financiële diensten bieden de internationale normen voor beste praktijkstandaarden het algemene ijkpunt, met name de manier waarop zij worden toegepast in de Europese Unie. In die context past de Republiek Armenië haar regulering van de financiële diensten in voorkomend geval aan de wetgeving van de Europese Unie aan.
Deze onderafdeling bevat de beginselen voor de liberalisering, op grond van met de afdelingen B, C en D, van internationale vervoersdiensten.
1. Voor de toepassing van deze onderafdeling en van de afdelingen B, C, en D, gelden de volgende definities:
vervoer van deur tot deur en multimodaal vervoer, zijnde het vervoer van goederen met behulp van meer dan één wijze van vervoer, waaronder vervoer over zee, met een enkel vervoersdocument, en in verband daarmee ook het recht om rechtstreeks met dienstverleners voor andere wijzen van vervoer contracten te sluiten;
activiteiten van stuwadoorsbedrijven en terminalexploitanten, maar zonder de directe activiteiten van dokwerkers, wanneer dezen niet door de stuwadoorsbedrijven of terminalexploitanten zelf in dienst zijn genomen. De hier bedoelde activiteiten omvatten de organisatie van en het toezicht op:
i. het laden of lossen van schepen;
ii. het sjorren of losmaken van vracht;
iii. het in ontvangst nemen of afleveren en bewaken van vracht vóór verscheping of na lossing;
de afhandeling van douaneformaliteiten namens een derde partij met betrekking tot in-, uit- of doorvoer van vracht, ongeacht of deze dienst de hoofdactiviteit is van de dienstverlener of een gebruikelijke aanvulling op de hoofdactiviteit;
de opslag van containers op haventerreinen of verder landinwaarts, om deze te laden of te lossen, te repareren en gereed te maken voor verscheping;
activiteiten waarbij de zakelijke belangen van een of meer scheepvaartlijnen of scheepvaartmaatschappijen binnen een bepaald geografisch gebied door een agent worden behartigd voor de volgende doeleinden:
i. marketing en verkoop van diensten van zeevervoer en aanverwante diensten, van de prijsopgave tot de facturering, alsmede het afgeven van vrachtbrieven namens de maatschappijen, het kopen en weer verkopen van de nodige aanverwante diensten, het opstellen van documenten en het verschaffen van bedrijfsinformatie; alsmede
ii. het optreden namens maatschappijen, het organiseren van de afroep van aanvragen om scheepsruimte of, indien nodig, het overnemen van vracht;
de activiteit waarbij namens een verzender de verscheping wordt georganiseerd en gevolgd, door vervoersdiensten en aanverwante diensten te contracteren, documenten op te stellen en bedrijfsinformatie te verschaffen; alsmede
het vervoer voorafgaand aan en na het internationale vrachtvervoer over zee, met name in containers, tussen in een partij gelegen havens.
2. Aangaande het internationale zeevervoer dragen de partijen zorg voor de effectieve toepassing van het beginsel van onbeperkte toegang tot lading op commerciële basis, van het vrij verrichten van diensten op het gebied van het internationale zeevervoer, en van nationale behandeling bij de levering van deze diensten.
3. Gezien het huidige niveau van de liberalisering tussen de partijen op het gebied van het internationale zeevervoer:
a. past elke partij het beginsel van onbeperkte toegang tot de internationale markten voor zeevervoer op commerciële en niet-discriminerende grondslag daadwerkelijk toe; alsmede
b. kent elke partij aan vaartuigen die de vlag voeren van de andere partij of worden geëxploiteerd door dienstverleners uit de andere partij, een niet minder gunstige behandeling toe dan die welke zij aan haar eigen vaartuigen of aan die van een derde land toekent indien deze behandeling gunstiger is, voor, onder meer, de toegang tot havens, het gebruik van infrastructuur en havendiensten, het gebruik van hulpdiensten voor zeevervoer, evenals de daarmee verband houdende vergoedingen en heffingen, douanediensten en de toewijzing van aanlegplaatsen en laad- en losinstallaties.
4. Bij het toepassen van de in lid 3 beschreven beginselen geldt het volgende:
a. elke partij neemt in toekomstige overeenkomsten met derde landen geen vrachtverdelingsregelingen op met betrekking tot internationale zeevervoerdiensten, met inbegrip van het vervoer van droge en vloeibare bulkladingen en het lijnverkeer, en zij beëindigt binnen een redelijke termijn dergelijke vrachtverdelingsregelingen wanneer deze in eerdere overeenkomsten voorkomen; alsmede
b. de partijen heffen bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst alle unilaterale maatregelen en administratieve, technische en andere belemmeringen op die een verkapte beperking kunnen zijn van of een discriminatoir effect kunnen hebben op het vrij verrichten van diensten in het internationale zeevervoer, en zij zien af van invoering ervan.
5. Elke partij staat toe dat verleners van diensten voor internationaal zeevervoer uit de andere partij een vestiging op haar grondgebied hebben, onder voorwaarden van vestiging en exploitatie die niet minder gunstig zijn dan die welke zij aan haar eigen dienstverleners of aan dienstverleners van derde landen toekent, indien deze laatste betere voorwaarden genieten.
6. Elke partij staat verleners van diensten voor internationaal zeevervoer uit de andere partij op redelijke en niet-discriminerende voorwaarden toe gebruik te maken van de volgende havendiensten: loodsen, hulp van duw- en sleepboten, bevoorrading, brandstof- en waterlevering, ophalen en verwerking van afval, kapiteinsdiensten, navigatiehulp, faciliteiten voor noodreparaties, verankering en aan- en afmeren, diensten vanaf de wal die essentieel zijn voor het functioneren van een schip, waaronder communicatie, water- en elektriciteitsvoorzieningen.
7. Elke partij staat het verplaatsen van materiaal zoals lege containers die niet worden vervoerd als vracht tegen betaling, toe tussen havens van de Republiek Armenië of tussen havens van een lidstaat.
8. Elke partij staat, mits de bevoegde autoriteit daarvoor toestemming heeft verleend, verleners van diensten voor internationaal zeevervoer uit de andere partij toe om “feederdiensten“ tussen haar interne havens te verlenen.
1. De partijen erkennen dat de elektronische handel de handelsmogelijkheden in veel sectoren verruimt en zij streven ernaar de ontwikkeling van hun onderlinge elektronische handelsverkeer te bevorderen, in het bijzonder door samenwerking op het gebied van de vraagstukken die elektronische handel in het kader van dit hoofdstuk met zich meebrengt.
2. De partijen zijn het erover eens dat de ontwikkeling van de elektronische handel volledig in overeenstemming moet zijn met de strengste internationale normen inzake gegevensbescherming, teneinde ervoor te zorgen dat de gebruikers vertrouwen in de elektronische handel hebben.
3. De partijen komen overeen dat elektronische transmissies worden beschouwd als dienstverlening in de zin van afdeling C, die niet aan douanerechten kan worden onderworpen.
1. De partijen onderhouden een dialoog over regelgevingskwesties in verband met de elektronische handel. De dialoog betreft onder meer de volgende kwesties:
a. de erkenning van aan het publiek afgegeven certificaten voor elektronische handtekeningen en de facilitering van grensoverschrijdende certificeringsdiensten;
b. de aansprakelijkheid van de aanbieders van intermediaire diensten bij de doorgifte of opslag van informatie:
i. de behandeling van ongevraagde elektronische commerciële communicatie; alsmede
ii. consumentenbescherming op het gebied van de elektronische handel; alsmede
c. andere kwesties die voor de ontwikkeling van de elektronische handel van belang zijn.
2. Deze dialoog kan worden gevoerd door middel van een uitwisseling van informatie over de wetgeving van elke partij inzake de aangelegenheden als bedoeld in lid 1 en ook inzake de tenuitvoerlegging van dit soort wetgeving.
Beide partijen erkennen dat derde partijen voor activiteiten die een inbreuk vormen op hun binnenlandse wetgeving, gebruik kunnen maken van de diensten van intermediairs. Om rekening te houden met deze mogelijkheid keurt elke partij de in deze onderafdeling genoemde aansprakelijkheidsmaatregelen voor de aanbieders van diensten van intermediairs goed of handhaaft deze.
1. Elke partij zorgt ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in het doorgeven in een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, of in het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk, de aanbieder van de dienst niet aansprakelijk is voor de doorgegeven informatie, op voorwaarde dat deze aanbieder:
a. niet het initiatief tot doorgifte neemt;
b. de ontvanger van de doorgegeven informatie niet selecteert; alsmede
c. de doorgegeven informatie niet selecteert of wijzigt.
2. Het doorgeven van informatie en het verschaffen van toegang in de zin van lid 1 omvatten de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van de doorgegeven informatie, voor zover deze uitsluitend dient om de doorgifte in het communicatienetwerk te bewerkstelligen en niet langer duurt dan redelijkerwijs voor die doorgifte nodig is.
3. Dit artikel belet niet dat een rechtbank of administratieve instantie in overeenstemming met het rechtsstelsel van elke partij kan verlangen dat de aanbieder van de dienst een inbreuk beëindigt of verhindert.
1. Elke partij zorgt ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in het doorgeven in een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de aanbieder van de dienst niet aansprakelijk is voor de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van die informatie, wanneer deze opslag enkel geschiedt om latere doorgifte van die informatie aan andere afnemers van de dienst op hun verzoek doeltreffender te maken, op voorwaarde dat de aanbieder van de dienst:
a. de informatie niet wijzigt;
b. de toegangsvoorwaarden voor de informatie in acht neemt;
c. de alom erkende en in de bedrijfstak gangbare regels betreffende de bijwerking van de informatie naleeft;
d. niets wijzigt aan het alom erkende en in de bedrijfstak gangbare rechtmatige gebruik van technologie voor het verkrijgen van gegevens over het gebruik van de informatie; alsmede
e. prompt handelt om de door de aanbieder opgeslagen informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken, zodra hij er daadwerkelijk kennis van heeft dat de informatie verwijderd werd van de plaats waar zij zich oorspronkelijk in het net bevond of de toegang ertoe onmogelijk werd gemaakt, of dat een rechtbank of administratieve autoriteit heeft gelast de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.
2. Dit artikel belet niet dat een rechtbank of administratieve instantie in overeenstemming met het rechtsstelsel van elke partij kan verlangen dat de aanbieder van de dienst een inbreuk beëindigt of voorkomt.
1. De partijen zorgen ervoor dat, wanneer een dienst van de informatiemaatschappij bestaat in de opslag van de door een afnemer van de dienst verstrekte informatie, de aanbieder van de dienst niet aansprakelijk is voor de op verzoek van de afnemer van de dienst opgeslagen informatie, op voorwaarde dat de aanbieder van de dienst:
a. niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of informatie en, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteit of informatie duidelijk blijkt; of,
b. zodra hij van het bovenbedoelde daadwerkelijk kennis heeft of besef krijgt, prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.
2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer de afnemer van de dienst op gezag of onder toezicht van de aanbieder van de dienst handelt.
3. Dit artikel belet niet dat een rechtbank of administratieve instantie in overeenstemming met het rechtsstelsel van elke partij kan verlangen dat de aanbieder van een dienst een inbreuk beëindigt of voorkomt, en evenmin dat een partij procedures kan vaststellen om informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.
1. De partijen leggen de aanbieders van de diensten geen algemene verplichting op om bij het aanbieden van de in de artikelen 196, 197 en 198 bedoelde diensten toezicht te houden op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te gaan zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden.
2. Elke partij kan aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij verplichten om de bevoegde overheidsautoriteiten onverwijld in kennis te stellen van vermeende onwettige activiteiten of informatie van de afnemers van hun dienst, of verplichten om de bevoegde autoriteiten op hun verzoek informatie te verstrekken die kan dienen tot het achterhalen van afnemers van hun dienst waarmee zij een opslagovereenkomst hebben.
1. Onverminderd de algemene uitzonderingen waarin deze overeenkomst voorziet, gelden voor dit hoofdstuk de uitzonderingen die in de leden 2 en 3 worden gespecificeerd.
2. Mits de hieronder bedoelde maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen landen bij soortgelijke omstandigheden, of een verkapte beperking van het recht van vestiging of van grensoverschrijdende dienstverlening vormen, kan geen enkele bepaling van dit hoofdstuk zodanig worden uitgelegd dat zij een beletsel vormt voor het vaststellen of toepassen door een partij van maatregelen die:
a. noodzakelijk zijn voor de bescherming van de openbare veiligheid of de openbare zeden of voor de handhaving van de openbare orde;
b. noodzakelijk zijn voor de bescherming van het leven en de gezondheid van mensen, dieren of planten;
c. betrekking hebben op de instandhouding van niet-duurzame natuurlijke hulpbronnen, mits die maatregelen met beperkingen voor binnenlandse ondernemers of met beperkingen van het interne aanbod of verbruik van diensten gepaard gaan;
d. noodzakelijk zijn voor de bescherming van nationaal artistiek, historisch of archeologisch erfgoed;
e. noodzakelijk zijn om de naleving te waarborgen van wetten of voorschriften die niet strijdig zijn met dit hoofdstuk, met inbegrip van wetten of voorschriften die betrekking hebben op:
i. het voorkómen van misleidende of frauduleuze praktijken of op middelen om de gevolgen van de niet-nakoming van contracten te compenseren;
ii. de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met de verwerking en verspreiding van persoonsgegevens en op de bescherming van de vertrouwelijke aard van persoonlijke dossiers en rekeningen; of
iii. de veiligheid; of
f. strijdig zijn met de artikelen 144 en 150, mits het verschil in behandeling bedoeld is om directe belastingen op doeltreffende of billijke wijze te kunnen opleggen of innen ten aanzien van economische activiteiten, ondernemers of dienstverleners uit de andere partij24).
3. Dit hoofdstuk en bijlage VIII bij deze overeenkomst zijn niet van toepassing op de sociale-zekerheidsstelsels van de partijen of op activiteiten op het grondgebied van de partijen die, al dan niet incidenteel, verband houden met de uitoefening van het overheidsgezag.
De meestbegunstigingsbehandeling die ingevolge dit hoofdstuk wordt toegekend, is niet van toepassing op de belastingbehandeling die de partijen geven of in de toekomst zullen geven op basis van overeenkomsten tussen hen ter voorkoming van dubbele belasting.
Geen enkele bepaling in deze overeenkomst wordt zodanig uitgelegd dat zij:
a. een partij verplicht wordt gegevens te verstrekken, wanneer zij meent dat openbaarmaking van die gegevens in strijd is met haar wezenlijke veiligheidsbelangen;
b. een partij belet wordt maatregelen te nemen die zij ter bescherming van haar wezenlijke veiligheidsbelangen nodig acht en die:
i. verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie of oorlogstuig;
ii. betrekking hebben op economische activiteiten die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting als doel hebben;
iii. betrekking hebben op splijt- of fusiestoffen of grondstoffen waaruit deze kunnen worden vervaardigd; of
iv. in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen worden genomen; of
c. een partij belet wordt maatregelen te nemen tot uitvoering van de verplichtingen die zij op zich heeft genomen met het oog op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid.
Om bilaterale investeringen te vergemakkelijken, evalueren de partijen gezamenlijk het klimaat en het wettelijke kader voor investeringen, uiterlijk binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst en met regelmatige tussenpozen daarna. Op basis van die evaluatie overwegen de partijen of het mogelijk is onderhandelingen te openen over een aanvulling van deze overeenkomst met bepalingen inzake investeringen, met inbegrip van de bescherming van investeringen.
De partijen staan overeenkomstig de artikelen van de Overeenkomst betreffende het Internationale Monetaire Fonds toe dat alle betalingen en overboekingen op de lopende rekening van de betalingsbalans tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië worden verricht in vrij converteerbare valuta, en stellen geen beperkingen dienaangaande vast.
1. Met betrekking tot verrichtingen op de kapitaalrekening en de financiële rekening van de betalingsbalans waarborgen de partijen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst het vrije verkeer van kapitaal dat verband houdt met directe investeringen25) die volgens het recht van het gastland zijn gedaan en die in overeenstemming zijn met de bepalingen van hoofdstuk 5, alsmede de liquidatie of repatriëring van dergelijk geïnvesteerd kapitaal en van alle opbrengsten daarvan.
2. Wat niet door lid 1 bestreken verrichtingen op de kapitaalrekening en de financiële rekening van de betalingsbalans betreft, waarborgen de partijen vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst en onverminderd de overige bepalingen van deze overeenkomst het vrije verkeer van kapitaal dat verband houdt met:
a. kredieten in verband met commerciële transacties, waaronder het verlenen van diensten waaraan een ingezetene van een van de partijen deelneemt;
b. leningen en kredieten van de investeerders uit de andere partij; alsmede
c. kapitaalparticipatie in een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 142, zonder de intentie duurzame economische banden aan te knopen of te handhaven.
3. Onverminderd hetgeen elders in deze overeenkomst is bepaald, voeren de partijen geen nieuwe beperkingen in op het kapitaalverkeer en op lopende betalingen tussen ingezetenen van de Europese Unie en van de Republiek Armenië en brengen zij in de bestaande regelingen geen verdere beperkingen aan.
Mits de hieronder bedoelde maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen landen bij soortgelijke omstandigheden, of een verkapte beperking van het kapitaalverkeer vormen, wordt geen bepaling van dit hoofdstuk uitgelegd als beletsel voor het vaststellen of toepassen door een van de partijen van maatregelen die:
a. noodzakelijk zijn ter bescherming van de openbare veiligheid of de openbare zeden of voor het handhaven van de openbare orde; of
b. noodzakelijk zijn om de naleving te waarborgen van wetten of voorschriften die niet strijdig zijn met de bepalingen van deze titel, met inbegrip van wetten of voorschriften die betrekking hebben op:
i. het voorkomen van overtredingen of misdrijven, misleidende of frauduleuze praktijken, of noodzakelijk zijn om de gevolgen van de niet-nakoming van contracten te compenseren (faillissement, insolventie en crediteurenbescherming);
ii. maatregelen vastgesteld of gehandhaafd ter waarborging van de integriteit en de stabiliteit van het financiële stelsel van een partij;
iii. de uitgifte van, de handel in of de verhandeling van effecten, opties, futures of andere derivaten;
iv. financiële verslaglegging of registratie van overdrachten, wanneer die registratie nodig is ter ondersteuning van met de rechtshandhaving of financiële regelgeving belaste instanties; of
v. waarborging van naleving van beschikkingen of uitspraken in gerechtelijke of administratieve procedures.
Wanneer in uitzonderlijke omstandigheden ernstige moeilijkheden bestaan met betrekking tot, in het geval van de Republiek Armenië, het wisselkoersbeleid of het monetaire beleid, of, in het geval van de Europese Unie, de werking van de economische en monetaire unie, of wanneer een partij ernstige moeilijkheden ervaart met betrekking tot de betalingsbalans en de buitenlandse financiële positie, of dergelijke moeilijkheden dreigen te ontstaan, kan de betrokken partij voor een periode van ten hoogste één jaar strikt noodzakelijke vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van kapitaalbewegingen, betalingen of overdrachten tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië treffen. De partij die de vrijwaringsmaatregelen neemt, stelt de andere partij daarvan onmiddellijk in kennis en legt zo spoedig mogelijk een tijdschema voor de intrekking van deze maatregelen voor.
De partijen plegen overleg teneinde hun onderlinge kapitaalverkeer te vergemakkelijken met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst.
De doelstellingen van dit hoofdstuk zijn:
a. de productie en commercialisering van vernieuwende en creatieve producten tussen de partijen vergemakkelijken en daardoor bijdragen tot een duurzamere en meer inclusieve economie voor elke partij; alsmede
b. het bereiken van een adequaat en doeltreffend beschermings- en handhavingsniveau voor intellectuele-eigendomsrechten.
1. De partijen waarborgen een adequate en doeltreffende tenuitvoerlegging van de internationale verdragen inzake intellectuele eigendom waarbij zij partij zijn, met inbegrip van de WTO-Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, die is opgenomen in bijlage 1C bij de WTO-Overeenkomst („TRIPS-Overeenkomst”). Dit hoofdstuk vormt een aanvulling op en specificatie van de tussen de partijen geldende rechten en verplichtingen uit hoofde van de TRIPS-Overeenkomst en andere internationale verdragen op het gebied van intellectuele eigendom.
2. Voor de toepassing van deze overeenkomst omvat de term „intellectuele eigendom” onder meer alle categorieën intellectuele eigendom die vermeld worden in afdeling B van dit hoofdstuk.
3. De bescherming van intellectuele eigendom omvat ook de bescherming tegen oneerlijke concurrentie zoals bedoeld in artikel 10 bis van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom van 1883, laatstelijk herzien bij de Akte van Stockholm van 1967 („Verdrag van Parijs (1967)”).
Elke partij voorziet in een regeling voor de nationale of regionale uitputting van intellectuele-eigendomsrechten.
1. De partijen nemen de rechten en verplichtingen in acht die zijn neergelegd in:
a. de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst („Berner Conventie”);
b. het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van uitvoerend kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties („Verdrag van Rome”);
c. de TRIPS-Overeenkomst;
d. het WIPO-Verdrag inzake auteursrecht („WCT”); alsmede
e. het WIPO-Verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen („WPPT”).
2. De partijen stellen alles in het werk wat redelijkerwijs in hun vermogen ligt om toe te treden tot het Verdrag van Peking inzake audiovisuele uitvoeringen.
Elke partij voorziet voor auteurs in het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:
a. de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van hun werken, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook;
b. elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of van kopieën daarvan, door verkoop of anderszins;
c. de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken aan het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk kunnen zijn; alsmede
d. de huur en de uitlening van het origineel en van kopieën van hun werken.
Elke partij voorziet voor uitvoerend kunstenaars in het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:
a. de vastlegging26) van hun uitvoeringen;
b. de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van vastleggingen van hun uitvoeringen, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook;
c. de distributie onder het publiek van vastleggingen van hun uitvoeringen, door verkoop of anderszins;
d. het openbaar maken van vastleggingen van hun uitvoeringen per draad of draadloos, op zodanige manier dat leden van het publiek deze kunnen beluisteren op een door hen individueel gekozen plaats;
e. de draadloze uitzending en mededeling van hun uitvoeringen aan het publiek, behalve wanneer de uitvoering zelf al een uitgezonden uitvoering is of op basis van een vastlegging is gemaakt; en
f. de huur en de uitlening van vastleggingen van hun uitvoeringen.
Elke partij voorziet voor producenten van fonogrammen in het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:
a. de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van hun fonogrammen, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook;
b. hun fonogrammen, met inbegrip van kopieën daarvan, ter beschikking te stellen van het publiek, door verkoop of anderszins;
c. de beschikbaarstelling van hun fonogrammen aan het publiek, per draad of draadloos, op zodanige wijze dat de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegang ertoe hebben; alsmede
d. de huur en de uitlening van hun fonogrammen.
Elke partij voorziet voor omroeporganisaties in het exclusieve recht het volgende toe te staan of te verbieden:
a. de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen al dan niet via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen;
b. de directe of indirecte, tijdelijke of permanente reproductie van vastleggingen van hun uitvoeringen, geheel of gedeeltelijk, met welk middel en in welke vorm dan ook, ongeacht of deze uitzendingen al dan niet via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen;
c. de beschikbaarstelling van vastleggingen van hun uitzendingen aan het publiek, per draad of draadloos, op zodanige wijze dat de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegang ertoe hebben;
d. de distributie onder het publiek van vastleggingen van hun uitzendingen, door verkoop of anderszins; alsmede
e. de draadloze heruitzending van hun uitzendingen, alsmede de mededeling aan het publiek van hun uitzendingen indien die mededeling geschiedt op plaatsen die tegen betaling van een entreeprijs voor het publiek toegankelijk zijn.
Elke partij voorziet in een recht op grond waarvan een enkele billijke vergoeding wordt uitgekeerd door de gebruiker aan de uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen, wanneer een voor handelsdoeleinden uitgegeven fonogram of reproductie daarvan wordt gebruikt voor draadloze uitzending of voor enigerlei mededeling aan het publiek. Elke partij garandeert dat deze vergoeding wordt verdeeld tussen de desbetreffende uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen. Elke partij kan bij gebreke van overeenstemming tussen uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen bepalen volgens welke voorwaarden deze vergoeding tussen hen wordt verdeeld.
1. Het vermogensrecht op werken van letterkunde en kunst in de zin van artikel 2 van de Berner Conventie geldt gedurende het leven van de auteur en tot 70 jaar na zijn dood, ongeacht op welk tijdstip het werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt.
2. In geval van een gemeenschappelijk auteursschap op hetzelfde werk wordt de in lid 1 vastgestelde termijn berekend vanaf de dag van overlijden van de langstlevende auteur.
3. Voor anonieme of pseudonieme werken bedraagt de beschermingstermijn 70 jaar vanaf het tijdstip waarop het werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt. Indien evenwel de door de auteur aangenomen schuilnaam geen enkele twijfel aan zijn identiteit laat of de auteur zijn identiteit tijdens de in de eerste zin aangegeven termijn openbaart, geldt de in lid 1 vastgestelde termijn.
4. Indien een partij voorziet in bijzondere rechten betreffende collectieve werken of bepaalt dat een rechtspersoon als rechthebbende aangewezen moet worden, wordt de beschermingstermijn overeenkomstig lid 3 berekend, tenzij de natuurlijke personen die het werk als zodanig hebben gecreëerd, als auteur worden geïdentificeerd in de versies van het werk die voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt. Dit lid laat onverlet de rechten van geïdentificeerde auteurs wier identificeerbare bijdragen in dergelijk werk zijn opgenomen; lid 1 of lid 2 is op die bijdragen van toepassing.
5. Voor werken die in verschillende banden, delen, afleveringen, nummers of episoden gepubliceerd zijn en waarvoor de beschermingstermijn ingaat op het tijdstip waarop het werk op geoorloofde wijze voor het publiek openbaar is gemaakt, loopt de beschermingstermijn voor elk onderdeel afzonderlijk.
6. Voor werken waarvan de beschermingstermijn niet berekend is vanaf de dood van de auteur of auteurs en die niet binnen 70 jaar na hun totstandkoming op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk zijn gemaakt, vervalt de bescherming.
7. De beschermingstermijn van een cinematografisch of audiovisueel werk bedraagt 70 jaar na de dood van de langstlevende van de volgende personen, ongeacht of zij al dan niet als coauteur zijn aangewezen: de hoofdregisseur, de scenarioschrijver, de auteur van de dialogen en de componist van de muziek die specifiek voor gebruik in het cinematografische of audiovisuele werk is gemaakt.
8. Elke partij garandeert dat hij die na het verstrijken van de auteursrechtelijke bescherming een niet eerder gepubliceerd werk voor het eerst op geoorloofde wijze publiceert of op geoorloofde wijze aan het publiek meedeelt, een bescherming geniet die gelijkwaardig is met de vermogensrechten van de auteur. De beschermingstermijn van deze rechten bedraagt 25 jaar vanaf het tijdstip waarop het werk voor het eerst op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is.
9. De rechten van uitvoerend kunstenaars vervallen niet eerder dan 50 jaar na de datum van de uitvoering. Indien echter binnen deze termijn een vastlegging van de uitvoering op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is, vervallen de rechten niet eerder dan 50 jaar na de datum van die eerste publicatie of, ingeval deze eerder valt, die eerste mededeling aan het publiek.
10. De vermogensrechten van uitvoerend kunstenaars en producenten van fonogrammen vervallen 70 jaar na de datum van de eerste publicatie of, ingeval deze eerder valt, de eerste mededeling aan het publiek. Een partij kan doeltreffende maatregelen nemen om te garanderen dat de winst die wordt gemaakt tijdens de 20 jaar durende bescherming volgend op de 50 jaar, billijk worden verdeeld tussen de uitvoerders en producenten.
11. De vermogensrechten van producenten van de eerste vastlegging van een film vervallen niet eerder dan 50 jaar na de vastlegging. Indien de film echter binnen deze termijn op geoorloofde wijze gepubliceerd of op geoorloofde wijze aan het publiek meegedeeld is, vervallen de rechten niet eerder dan 50 jaar na de datum van die eerste publicatie of, ingeval deze eerder valt, die eerste mededeling aan het publiek.
12. De vermogensrechten van omroeporganisaties vervallen niet eerder dan 50 jaar na de eerste uitzending van een programma, ongeacht of deze uitzendingen al dan niet via de ether plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen.
13. De in dit artikel gestelde termijnen worden berekend vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het feit dat de termijn doet ingaan.
1. Elke partij voorziet in een passende rechtsbescherming tegen het omzeilen van doeltreffende technologische maatregelen door een persoon die weet of redelijkerwijs behoort te weten dat hij aldus handelt.
2. Elke partij voorziet in een passende rechtsbescherming tegen de vervaardiging, invoer, distributie, verkoop, verhuur, reclame voor verkoop of verhuur, of het bezit voor commerciële doeleinden van inrichtingen, producten of onderdelen, of het verrichten van diensten die:
a. gestimuleerd, aangeprezen of in de handel gebracht worden om doeltreffende technologische maatregelen te omzeilen;
b. buiten de omzeiling van doeltreffende technologische maatregelen een commercieel doel van slechts beperkt belang dienen; of
c. hoofdzakelijk ontworpen, geproduceerd of aangepast zijn dan wel verricht worden met het doel de omzeiling van doeltreffende technologische maatregelen mogelijk of gemakkelijker te maken.
3. Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder „technologische maatregelen’’ verstaan technologie, toestellen of onderdelen die in het kader van hun normale werking dienen voor het voorkomen of beperken van handelingen ten aanzien van werken of ander beschermd materiaal, die niet zijn toegestaan door de houders van een auteursrecht of naburig recht overeenkomstig de nationale wetgeving. Technologische maatregelen worden geacht „doeltreffend” te zijn indien het gebruik van een beschermd werk of ander beschermd materiaal wordt gecontroleerd door de houders van het recht door toepassing van een controle op de toegang of een beschermingsprocedé zoals versleuteling, codering of een andere transformatie van het werk of ander materiaal of een kopieerbeveiliging die de beoogde bescherming biedt.
1. Elk van beide partijen voorziet in een passende rechtsbescherming tegen eenieder die opzettelijk op ongeoorloofde wijze een van de volgende handelingen verricht:
a. de verwijdering of wijziging van elektronische informatie betreffende het beheer van rechten;
b. de verspreiding, de invoer ter verspreiding, de uitzending, de mededeling aan het publiek of de beschikbaarstelling aan het publiek van werken of ander krachtens dit hoofdstuk beschermd materiaal, waaruit op ongeoorloofde wijze elektronische informatie betreffende het beheer van rechten is verwijderd of waarin op ongeoorloofde wijze dergelijke informatie is gewijzigd,
en deze persoon weet of redelijkerwijs behoort te weten dat hij zodoende aanzet tot een inbreuk op een auteursrecht of naburig recht overeenkomstig de nationale wetgeving, dan wel een dergelijke inbreuk mogelijk maakt, vergemakkelijkt of verbergt.
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „informatie over het beheer van rechten” verstaan alle door de houders van een recht verstrekte informatie die dient ter identificatie van het werk of het andere materiaal bedoeld in dit hoofdstuk, dan wel van de auteur of een andere rechthebbende, of informatie betreffende de voorwaarden voor het gebruik van het werk of het andere materiaal, alsook de cijfers of codes waarin die informatie is vervat.
3. Lid 1 is van toepassing wanneer deze informatie is verbonden met een kopie, of kenbaar wordt bij de mededeling aan het publiek, van een werk of ander materiaal dat uit hoofde van dit hoofdstuk wordt beschermd.
1. Elke partij kan alleen in beperkingen of uitzonderingen op de in de artikelen 213 tot en met 218 bedoelde rechten voorzien in bepaalde bijzondere gevallen die niet in strijd zijn met een normale exploitatie van het beschermde materiaal en die de legitieme belangen van de houders van rechten niet op onredelijke wijze schaden, overeenkomstig de internationale verdragen en overeenkomsten waarbij zij partij zijn.
2. Elke partij voorziet erin dat tijdelijke reproductiehandelingen als bedoeld in de artikelen 213 tot en met 217, die van voorbijgaande of incidentele aard zijn, die een integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch proces en die worden toegepast met als enig doel: a) een doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon, of b) een legitiem gebruik van een werk of ander beschermd materiaal, en die geen zelfstandige economische waarde bezitten, mogelijk te maken, vrijgesteld zijn van het in de artikelen 213 tot en met 217 van deze overeenkomst bedoelde reproductierecht.
1. Elke partij stelt ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk een volgrecht in, dat wordt omschreven als een onvervreemdbaar recht waarvan geen afstand kan worden gedaan, zelfs niet op voorhand, om telkens wanneer het werk na de eerste overdracht door de auteur wordt doorverkocht, een op de verkoopprijs berekend recht te ontvangen.
2. Het in lid 1 bedoelde recht is van toepassing op elke doorverkoop waarbij actoren uit de professionele kunsthandel, zoals veilinghuizen, kunstgalerijen of andere kunsthandelaren, betrokken zijn als verkoper, koper, of tussenpersoon.
3. Elke partij kan bepalen dat het in lid 1 bedoelde recht niet van toepassing is op een doorverkoop waarbij de verkoper het werk minder dan drie jaar vóór de doorverkoop heeft verkregen van de kunstenaar zelf en de doorverkoopprijs niet meer dan een bepaald minimumbedrag bedraagt.
4. Het recht komt ten laste van de verkoper. Elke partij kan bepalen dat een van de in lid 2 bedoelde natuurlijke personen of rechtspersonen, maar niet de verkoper, alleen dan wel samen met de verkoper aansprakelijk is voor de betaling van het recht.
5. De procedure voor inning en de bedragen van het recht worden in de nationale wetgeving vastgelegd.
1. De partijen streven ernaar de samenwerking tussen hun organisaties voor collectief beheer te bevorderen teneinde de beschikbaarheid van werken en ander beschermd materiaal op het grondgebied van de partijen en de overdracht van rechten voor het gebruik van dergelijke werken of ander beschermd materiaal te bevorderen.
2. De partijen bevorderen de transparantie van organisaties voor collectief beheer, meer bepaald wat betreft het innen van rechten, inhoudingen op geïnde rechten, het gebruik van geïnde rechten, het uitkeringsbeleid en hun repertoire.
3. De partijen verbinden zich ertoe te garanderen dat waar een organisatie voor collectief beheer die is gevestigd op het grondgebied van een partij, een andere organisatie voor collectief beheer vertegenwoordigt die is gevestigd op het grondgebied van de andere partij, bij wijze van een vertegenwoordigingsovereenkomst, de representerende organisatie voor collectief beheer de houders van een recht van de gerepresenteerde organisatie voor collectief beheer niet discrimineert.
4. De representerende organisatie voor collectief beheer betaalt de bedragen die zijn verschuldigd aan de gepresenteerde organisatie voor collectief beheer op een accurate, regelmatige en zorgvuldige wijze, en verstrekt tevens de gerepresenteerde organisatie voor collectief beheer informatie over de bedragen van de rechten die namens deze werden geïnd, alsook over eventuele inhoudingen op deze geïnde rechten.
Elke partij draagt zorg voor het volgende:
a. naleving van het Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken;
b. naleving van het Verdrag inzake handelsmerkenrecht en de Overeenkomst van Nice betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken; alsmede
c. alles in het werk te stellen wat redelijkerwijs in hun vermogen ligt om toe te treden tot het Verdrag van Singapore inzake het merkenrecht.
Het geregistreerde handelsmerk geeft de houder een uitsluitend recht. Dit recht staat de houder toe, iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer te verbieden:
a. wanneer dat teken gelijk is aan het handelsmerk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het handelsmerk is geregistreerd; alsmede
b. wanneer dat teken identiek is met of lijkt op het handelsmerk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten die identiek zijn met of lijken op die waarvoor het handelsmerk is geregistreerd, indien dergelijk gebruik zou leiden tot mogelijke verwarring bij het publiek, met inbegrip van het gevaar van associatie tussen het teken en het handelsmerk.
1. Elke partij zorgt voor een systeem voor de registratie van handelsmerken waarbij de definitieve negatieve beslissingen van de desbetreffende handelsmerkinstantie schriftelijk aan de aanvrager worden meegedeeld en naar behoren worden gemotiveerd.
2. Elke partij zorgt voor de mogelijkheid om tegen de registratie van een handelsmerk verzet aan te tekenen en voor de aanvrager van een handelsmerk om daarop te antwoorden.
3. Elke partij voorziet in een openbaar toegankelijke elektronische databank voor aanvragen voor en de inschrijving van handelsmerken. De databank voor aanvragen van handelsmerken is ten minste tijdens de termijn voor het instellen van verzet toegankelijk.
Om uitvoering te geven aan de bescherming van bekende handelsmerken, als bedoeld in artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs van 1967 en in artikel 16, leden 2 en 3, van de TRIPS-Overeenkomst, past elke partij de gezamenlijke aanbeveling betreffende bepalingen inzake de bescherming van bekende handelsmerken van de vergadering van de Unie van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom en de algemene vergadering van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom („WIPO”) tijdens de 34e reeks bijeenkomsten van de vergaderingen van de WIPO-lidstaten van 20 tot en met 29 september 1999 toe.
Elk van beide partijen:
a. voorziet in een eerlijk gebruik van beschrijvende termen, met inbegrip van geografische aanduidingen, als beperkte uitzondering op de rechten die verbonden zijn aan een handelsmerk; alsmede
b. kan voorzien in beperkte uitzonderingen op de aan een handelsmerk verbonden rechten.
Bij het voorzien in dergelijke uitzonderingen wordt door elke partij rekening gehouden met de legitieme belangen van de houder van het handelsmerk en van derden.
1. De partijen zorgen ervoor dat een handelsmerk kan komen te vervallen wanneer het merk in een ononderbroken periode van ten minste drie jaar niet normaal op het desbetreffende grondgebied is gebruikt voor de waren of diensten waarvoor het ingeschreven is en er geen geldige reden is voor niet-gebruik ervan.
Vervallenverklaring van een handelsmerk kan echter door niemand worden gevorderd wanneer het merk in de periode tussen het verstrijken van de minimale driejarige periode en de instelling van de vordering tot vervallenverklaring, voor het eerst of opnieuw normaal is gebruikt.
Begin van gebruik of hernieuwd gebruik binnen drie maanden vóór de instelling van de vordering tot vervallenverklaring, met dien verstande dat de periode van drie maanden ten vroegste na het verstrijken van de ononderbroken periode van ten minste drie jaar van het niet gebruiken is ingegaan, wordt echter niet in aanmerking genomen indien de voorbereiding voor het begin van gebruik of het hernieuwd gebruik pas getroffen wordt nadat de merkhouder er kennis van heeft gekregen dat de vordering tot vervallenverklaring kan worden ingesteld.
2. Een handelsmerk kan eveneens vervallen worden verklaard wanneer het, na de datum waarop het is ingeschreven:
a. door toedoen of nalaten van de merkhouder de in de handel gebruikelijke benaming is geworden van een product of dienst waarvoor het is ingeschreven; of
b. als gevolg van het gebruik dat ervan wordt gemaakt door de merkhouder of met zijn toestemming, voor de waren of diensten waarvoor het geregistreerd is, het publiek kan misleiden, met name over de soort, de kwaliteit of plaats van herkomst van deze waren of diensten.
1. Deze onderafdeling is van toepassing op de bescherming van geografische aanduidingen die hun oorsprong hebben in het grondgebied van de partijen.
2. Geografische aanduidingen van een partij die door de andere partij moeten worden beschermd, vallen enkel onder deze onderafdeling indien zij binnen het toepassingsgebied van de in artikel 231 bedoelde wetgeving vallen.
1. Na bestudering van de in afdeling A van bijlage IX genoemde wetgeving van de Republiek Armenië concludeert de Europese Unie dat die wetgeving in overeenstemming is met de in afdeling B van die bijlage vermelde elementen.
2. Na bestudering van de in afdeling A van bijlage IX genoemde wetgeving van de Europese Unie concludeert de Republiek Armenië dat die wetgeving in overeenstemming is met de in afdeling B van die bijlage vermelde elementen.
3. Na afronding van een bezwaarprocedure en na bestudering van de in bijlage X vermelde geografische aanduidingen van de Europese Unie die in het kader van de in afdeling A van bijlage IX bedoelde wetgeving door de Europese Unie zijn geregistreerd, beschermt de Republiek Armenië deze geografische aanduidingen overeenkomstig het in deze overeenkomst vastgelegde beschermingsniveau.
4. Na afronding van een bezwaarprocedure en na bestudering van de in bijlage X vermelde geografische aanduidingen van de Republiek Armenië die in het kader van de in afdeling A van bijlage IX bedoelde wetgeving door de Republiek Armenië zijn geregistreerd, beschermt de Europese Unie deze geografische aanduidingen overeenkomstig het in deze overeenkomst vastgelegde beschermingsniveau.
1. De partijen kunnen overeenkomstig de procedure van artikel 240, lid 3, nieuwe geografische aanduidingen opnemen in de lijst van beschermde geografische aanduidingen van bijlage X. Dergelijke nieuwe geografische aanduidingen kunnen worden toegevoegd na afronding van de bezwaarprocedure en na bestudering van de geografische aanduidingen ten genoegen van beide partijen, overeenkomstig artikel 231, leden 3 en 4.
2. De partijen zijn niet verplicht een geografische aanduiding toe te voegen aan de lijst als bedoeld in lid 1, wanneer:
a. de geografische aanduiding strijdig is met de naam van een planten- of dierenras en de consument daardoor zou kunnen worden misleid met betrekking tot de werkelijke oorsprong van het product;
b. gezien de reputatie of bekendheid van een handelsmerk de bescherming van de geografische aanduiding de consument kan misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product; of
c. de naam van het begrip een soortnaam is.
1. De in bijlage X vermelde geografische aanduidingen worden door elke partij beschermd tegen:
a. direct of indirect commercieel gebruik van een beschermde naam voor vergelijkbare producten die niet voldoen aan de productspecificatie van de beschermde geografische aanduiding, of wanneer hierbij van de reputatie van een geografische aanduiding wordt geprofiteerd;
b. elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, zelfs indien de werkelijke oorsprong van het product is aangegeven of indien de beschermde benaming in vertaling, in een andere spelling of in een ander schrift wordt gebruikt of vergezeld gaat van een uitdrukking als „soort”, „type”, „methode” „zoals geproduceerd in”, „imitatie”, „smaak”, „-achtig” en dergelijke;
c. elke andere onjuiste of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van het product die aanleiding kan geven tot misverstanden over de oorsprong van het product, op de binnen- of buitenverpakking of in reclamemateriaal of documenten betreffende dat product, alsmede het verpakken in een recipiënt; alsmede
d. elke andere praktijk die de consument ten aanzien van de werkelijke oorsprong van het product kan misleiden.
2. Beschermde geografische aanduidingen worden geen soortnamen op de respectievelijke grondgebieden van de partijen.
3. Indien geografische aanduidingen geheel of gedeeltelijk gelijkluidend zijn, wordt elke dergelijke geografische aanduiding beschermd mits deze te goeder trouw is gebruikt en daarbij naar behoren rekening is gehouden met lokale en traditionele gebruiken en het daadwerkelijke gevaar voor verwarring.
Onverminderd artikel 23 van de TRIPS-Overeenkomst bepalen de partijen onderling de praktische gebruiksvoorwaarden om gelijkluidende geografische aanduidingen van elkaar te onderscheiden, er rekening mee houdend dat de betrokken producenten een billijke behandeling moeten krijgen en de consument niet mag worden misleid.
Een gelijkluidende benaming die bij de consument ten onrechte de indruk wekt dat de producten van oorsprong zijn uit een ander grondgebied, wordt niet geregistreerd, ook al is de benaming juist wat het grondgebied, de regio of de plaats betreft waaruit het betrokken product feitelijk van oorsprong is.
4. Wanneer een partij in het kader van onderhandelingen met een derde land voorstelt om een geografische aanduiding van dat derde land te beschermen, en die benaming gelijkluidend is met een geografische aanduiding van de andere partij die uit hoofde van deze onderafdeling beschermd is, stelt zij deze partij van dit voornemen in kennis en biedt zij haar de gelegenheid opmerkingen te maken voordat de bescherming van de geografische benaming van de derde partij van kracht wordt.
5. Geen enkele bepaling in deze onderafdeling verplicht een partij ertoe een geografische aanduiding van de andere partij te beschermen, indien deze aanduiding in het land van oorsprong niet of niet langer is beschermd.
De partijen stellen elkaar ervan in kennis wanneer een geografische aanduiding in het land van oorsprong niet langer wordt beschermd. Een dergelijke kennisgeving vindt plaats overeenkomstig de procedures van artikel 240, lid 3.
6. Deze overeenkomst doet op generlei wijze afbreuk aan het recht van een persoon om in het handelsverkeer zijn naam of de naam van zijn voorganger in zaken te gebruiken, behalve wanneer deze naam op zodanige wijze wordt gebruikt dat het publiek daardoor wordt misleid.
1. Een in het kader van deze onderafdeling beschermde geografische aanduiding mag worden gebruikt door iedere marktdeelnemer die landbouwproducten, levensmiddelen, wijnen, gearomatiseerde wijnen of gedistilleerde dranken in de handel brengt die aan de desbetreffende specificatie voldoen.
2. Zodra een geografische aanduiding in het kader van deze onderafdeling is beschermd, wordt het gebruik van de beschermde benaming niet afhankelijk gesteld van registratie van de gebruikers of andere verplichtingen.
1. De partijen weigeren de registratie of zorgen voor nietigverklaring van een handelsmerk in een van de in artikel 233, lid 1, bedoelde situaties met betrekking tot een beschermde geografische aanduiding voor soortgelijke producten, mits een aanvraag om het handelsmerk te registreren wordt ingediend na de datum van het verzoek om bescherming van de geografische aanduiding in het desbetreffende grondgebied.
2. Voor de in artikel 231 bedoelde geografische aanduidingen is de datum van de beschermingsaanvraag de datum van inwerkingtreding van de onderhavige overeenkomst.
3. Voor de in artikel 232 bedoelde geografische aanduidingen is de datum van de beschermingsaanvraag de datum waarop een partij de andere partij een verzoek om bescherming van een geografische aanduiding toezendt.
4. Onverminderd artikel 232, lid 2, onder b), beschermen de partijen geografische aanduidingen die zijn genoemd in bijlage X, ook wanneer er een ouder handelsmerk bestaat. Onder een ouder handelsmerk wordt verstaan een handelsmerk dat in één van de situaties als bedoeld in artikel 233, lid 1, is gebruikt en dat vóór de datum waarop de aanvraag voor bescherming van de geografische aanduiding door de andere partij in het kader van deze overeenkomst wordt ingediend, is aangevraagd, geregistreerd of waarvoor, mits de betrokken wetgeving in deze mogelijkheid voorziet, rechten zijn verworven door gebruik, te goeder trouw, op het grondgebied van een van de partijen. Een dergelijk handelsmerk mag verder worden gebruikt en kan worden vernieuwd, niettegenstaande de bescherming van de geografische aanduiding, mits er geen redenen zijn voor nietig- of vervallenverklaring op grond van de wetgeving van een van de partijen inzake handelsmerken.
5. In afwijking van lid 4 worden oudere handelsmerken van de Republiek Armenië die bestaan uit de geografische aanduiding van de Europese Unie „Cognac” of „Champagne”, ook in transcriptie of vertaling, of die deze bevatten, en die zijn geregistreerd voor vergelijkbare producten die niet voldoen aan de relevante specificatie, nietig verklaard, herroepen of gewijzigd, zodat deze naam verdwijnt als element van het hele handelsmerk, uiterlijk 14 jaar voor „Cognac” en 2 jaar voor „Champagne”, na inwerkingtreding van deze overeenkomst.
Elke partij handhaaft de bescherming van de geografische aanduidingen overeenkomstig de artikelen 233 tot en met 235 door middel van passende administratieve maatregelen door de openbare autoriteiten. Elke partij handhaaft tevens die bescherming op verzoek van een belanghebbende.
1. Goederen die vóór de inwerkingtreding van deze overeenkomst in overeenstemming met het interne recht zijn vervaardigd en van een etiket zijn voorzien, maar die niet voldoen aan de vereisten van deze overeenkomst, mogen na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden verkocht totdat de voorraden zijn uitgeput.
2. Gedurende een overgangsperiode van 24 jaar, te rekenen één jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst voor „Cognac”, en gedurende een overgangsperiode van 3 jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst voor „Champagne”, belet de bescherming ingevolge deze overeenkomst van de volgende geografische aanduidingen van de Europese Unie niet dat deze voor bepaalde producten van oorsprong uit de Republiek Armenië worden gebruikt en naar derde landen uitgevoerd, indien de wetgeving van het betrokken derde land dit toestaat, om als aanduiding en presentatie van bepaalde vergelijkbare producten van oorsprong uit de Republiek Armenië te dienen, op voorwaarde dat:
a. de naam op het etiket uitsluitend in niet-Latijns schrift wordt aangebracht;
b. de werkelijke oorsprong van het product duidelijk op het etiket wordt aangebracht in hetzelfde gezichtsveld; alsmede
c. niets in de presentatie van aard is om het publiek te misleiden wat de werkelijke oorsprong van het product betreft.
3. Gedurende een overgangsperiode van 13 jaar, te rekenen één jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst voor „Cognac”, en gedurende een overgangsperiode van 2 jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst voor „Champagne”, belet de bescherming ingevolge deze overeenkomst van deze geografische aanduidingen van de Europese Unie niet dat deze voor bepaalde producten van oorsprong uit de Republiek Armenië worden gebruikt, op voorwaarde dat:
a. de naam op het etiket uitsluitend in niet-Latijns schrift wordt aangebracht;
b. de werkelijke oorsprong van het product duidelijk op het etiket wordt aangebracht in hetzelfde gezichtsveld; alsmede
c. niets in de presentatie van aard is om het publiek te misleiden wat de werkelijke oorsprong van het product betreft.
4. Met het oog op de vergemakkelijking van een vlotte en doeltreffende beëindiging van het gebruik van de geografische aanduiding van de Europese Unie „Cognac” voor producten van oorsprong uit de Republiek Armenië, en om het bedrijfsleven in de Republiek Armenië bij te staan om zijn concurrentiepositie op de exportmarkten te handhaven, verstrekt de Europese Unie de Republiek Armenië technische en financiële steun. Deze steun wordt overeenkomstig de wetgeving van de EU verstrekt, en omvat onder meer acties voor de ontwikkeling van een nieuwe benaming en voor de bevordering, advertering, en marketing van de nieuwe benaming in de binnenlandse en de traditionele exportmarkten.
5. De specifieke bedragen, soorten, mechanismen en tijdskaders voor de EU-steun als bedoeld in lid 4, worden bepaald in een pakket voor financiële en technische steun waarover de partijen uiterlijk binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst een definitief akkoord moeten vinden. De partijen ontwikkelen gezamenlijk de voorwaarden voor zulk een steunpakket, gebaseerd op een grondige analyse van de behoeften die door deze steun moeten worden gedekt. Deze analyse wordt uitgevoerd door een internationaal consultingbedrijf dat door de partijen gezamenlijk wordt geselecteerd.
6. Indien de Europese Unie de financiële en technische steun als bedoeld in lid 4 niet verstrekt, kan de Republiek Armenië een beroep doen op het mechanisme voor geschillenbeslechting waarin is voorzien bij hoofdstuk 13, en kan zij, indien succesvol, de verplichtingen uit hoofde van de leden 2 en 3 opschorten.
7. De financiële en technische steun van de Europese Unie wordt verstrekt niet langer dan acht jaar na de datum van de inwerkingtreding van deze overeenkomst.
1. Invoer, uitvoer en afzet van de in de artikelen 231 en 232 bedoelde producten vinden plaats overeenkomstig de wet- en regelgeving die van toepassing is op het grondgebied van de partij waar de producten op de markt worden gebracht.
2. Het subcomité voor geografische aanduidingen dat is opgericht krachtens artikel 240, behandelt elke aangelegenheid die betrekking heeft op productspecificaties van een geregistreerde geografische aanduiding die door de autoriteiten van een partij waaruit het product van oorsprong is, werden goedgekeurd, met inbegrip van eventuele wijzigingen daarvan.
3. In het kader van deze onderafdeling beschermde geografische aanduidingen kunnen alleen worden ingetrokken door de partij waaruit het product van oorsprong is.
1. De partijen houden rechtstreeks of via het bij artikel 240 ingestelde subcomité voor geografische aanduidingen contact over alle kwesties in verband met de uitvoering en werking van deze onderafdeling. In het bijzonder kan een partij de andere partij verzoeken om informatie betreffende productspecificaties en de wijziging daarvan, alsook betreffende de contactpunten van de nationale controleautoriteiten.
2. Elke partij kan de specificaties van de geografische aanduidingen die krachtens deze onderafdeling beschermd worden, of een samenvatting daarvan, alsmede informatie over de contactpunten van de nationale controleautoriteiten, die betrekking hebben op krachtens deze onderafdeling beschermde geografische aanduidingen uit de andere partij, openbaar maken.
1. De partijen stellen een subcomité voor geografische aanduidingen in dat bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese Unie en van de Republiek Armenië, en dat tot taak heeft toezicht te houden op de toepassing van deze onderafdeling en de samenwerking tussen de partijen en de dialoog over geografische aanduidingen te intensiveren.
2. Het subcomité voor geografische aanduidingen besluit bij consensus. Het subcomité stelt zijn reglement van orde vast. Het subcomité komt bijeen op verzoek van een van beide partijen, afwisselend in de Europese Unie en in de Republiek Armenië, op een tijdstip, plaats en wijze (waaronder eventueel per videoconferentie) die onderling door de partijen worden bepaald, maar uiterlijk binnen 90 dagen nadat het verzoek is gedaan.
3. Het subcomité voor geografische aanduidingen ziet er ook op toe dat deze onderafdeling goed functioneert, en kan aandacht besteden aan elke aangelegenheid met betrekking tot de uitvoering en het functioneren ervan. In het bijzonder is het verantwoordelijk voor:
a. het wijzigen van afdeling A van bijlage IX wat betreft de verwijzingen naar het recht dat op het grondgebied van de partijen geldt;
b. het wijzigen van afdeling B van bijlage IX wat betreft de elementen voor de registratie en controle van geografische aanduidingen;
c. het wijzigen van bijlage X wat betreft de lijst van geografische aanduidingen;
d. de uitwisseling van informatie over ontwikkelingen op wetgevings- en beleidsgebied inzake geografische aanduidingen alsmede over alle andere aangelegenheden van wederzijds belang op het gebied van geografische aanduidingen;
e. de uitwisseling van informatie over geografische aanduidingen met het oog op de bescherming ervan in overeenstemming met deze onderafdeling.
De partijen nemen de Akte van Genève van 1999 bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid in acht.
1. Elke partij voorziet in de bescherming van onafhankelijk gecreëerde modellen die nieuw en oorspronkelijk zijn. In deze bescherming wordt voorzien door registratie, die de houder van het recht uitsluitende rechten overeenkomstig het bepaalde in deze onderafdeling verleent.
Voor de toepassing van deze onderafdeling kan een partij een model dat een eigen karakter heeft, als oorspronkelijk beschouwen.
2. Een model dat is toegepast op of verwerkt in een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, wordt slechts geacht nieuw en oorspronkelijk te zijn:
a. voor zover het onderdeel, wanneer het in het samengestelde voortbrengsel is verwerkt, bij normaal gebruik van dit laatste zichtbaar blijft; alsmede
b. voor zover deze zichtbare kenmerken van het onderdeel als zodanig aan de voorwaarden inzake nieuwheid en oorspronkelijkheid voldoen.
3. Onder „normaal gebruik” in de zin van lid 2, onder a), wordt verstaan het gebruik door de eindgebruiker, met uitzondering van handelingen in verband met onderhoud, service of reparatie.
4. De eigenaar van een geregistreerd model heeft het recht derden die daartoe niet zijn toestemming hebben, te beletten om ten minste producten te vervaardigen, te koop aan te bieden, te verkopen, in te voeren, uit te voeren, op te slaan of te gebruiken die het beschermde model vertonen of incorporeren, wanneer dit om commerciële redenen gebeurt, en daarbij zonder noodzaak afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van het model of dit niet in overeenstemming is met eerlijke handelspraktijken.
5. De duur van de bescherming beloopt 25 jaar.
1. De Europese Unie en de Republiek Armenië voorzien in rechtsmiddelen ter voorkoming van het gebruik van niet-geregistreerde verschijningsvormen van een product, mits het omstreden gebruik voortvloeit uit het kopiëren van de niet-geregistreerde verschijningsvorm van het product. Dergelijk gebruik bestrijkt ten minste het te koop aanbieden, in de handel brengen, invoeren of uitvoeren van het product.
2. De beschermingsduur voor niet-geregistreerde verschijningsvormen van een product bedraagt ten minste drie jaar vanaf de datum waarop het model in een van de partijen ter beschikking van het publiek werd gesteld.
1. Elke partij kan beperkte uitzonderingen op de bescherming van modellen vaststellen, mits deze uitzonderingen niet op onredelijke wijze strijdig zijn met de normale exploitatie van beschermde modellen en niet op onredelijke wijze de legitieme belangen van de eigenaar van het beschermde model schaden, rekening houdend met de legitieme belangen van derden.
2. De bescherming van modellen strekt zich niet uit tot modellen waarvoor hoofdzakelijk technische of functionele overwegingen bepalend zijn. In het bijzonder geldt een modelrecht niet voor de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel dat noodzakelijkerwijs in precies dezelfde vorm en afmetingen gereproduceerd moet worden om het voortbrengsel waarin het model verwerkt is of waarop het toegepast is, mechanisch met een ander voortbrengsel te kunnen verbinden of om het in, rond of tegen een ander voortbrengsel te kunnen plaatsen, zodat elk van beide voortbrengselen zijn functie kan vervullen.
Een model kan vanaf de datum waarop het is gecreëerd of in een vorm is vastgelegd, tevens beschermd worden krachtens het auteursrecht van een partij. De mate waarin en de voorwaarden waaronder een dergelijke bescherming wordt verleend, met inbegrip van het vereiste oorspronkelijkheidsgehalte, worden door elke partij overeenkomstig haar eigen wet- en regelgeving vastgesteld.
De partijen nemen het Verdrag inzake samenwerking bij octrooien in acht en stellen alles in het werk wat redelijkerwijs in hun vermogen ligt om het Verdrag inzake octrooirecht na te leven.
1. De partijen erkennen het belang van de Verklaring inzake de TRIPS-Overeenkomst en de volksgezondheid, die op 14 november 2001 te Doha werd aangenomen door de ministeriële conferentie van de WTO. Voor de interpretatie en uitvoering van de rechten en verplichtingen uit hoofde van deze onderafdeling waarborgen de partijen de consistentie met deze verklaring.
2. De partijen dragen bij aan de uitvoering van het Besluit van de Algemene Raad van de WTO van 30 augustus 2003 over de uitvoering van punt 6 van de Verklaring van de Doha inzake de TRIPS-Overeenkomst en de volksgezondheid en nemen dit in acht.
1. De partijen erkennen dat geneesmiddelen en gewasbeschermingsmiddelen die op hun respectievelijk grondgebied door een octrooi worden beschermd, aan een administratieve vergunningsprocedure kunnen worden onderworpen voordat zij er in de handel mogen worden gebracht. De partijen erkennen dat de termijn tussen de indiening van de octrooiaanvraag en de eerste toestemming om het product op hun respectievelijk grondgebied in de handel te brengen, zoals voor dat doel door de desbetreffende wetgeving omschreven, de termijn van daadwerkelijke bescherming uit hoofde van het octrooi kan bekorten.
2. Elke partij zorgt voor een verdere periode van bescherming voor geneesmiddelen of gewasbeschermingsmiddelen die door een octrooi worden beschermd en die aan een administratieve vergunningsprocedure waren onderworpen, waarbij die periode gelijk moet zijn aan de in lid 1, tweede zin, bedoelde periode, verminderd met vijf jaar.
3. Onverminderd lid 2 mag de duur van de verdere periode van bescherming niet meer dan vijf jaar bedragen.
Met betrekking tot geneesmiddelen waarvoor kindergeneeskundige studies zijn verricht, en mits de resultaten van deze studies in de productinformatie worden weerspiegeld, is in de Unie een verdere verlenging met zes maanden mogelijk.
1. De partijen bevestigen opnieuw hun verbintenissen uit hoofde van artikel 39, leden 1 en 2, van de TRIPS-Overeenkomst. Elke partij voorziet in passende civielrechtelijke procedures en maatregelen zodat de houder van een bedrijfsgeheim het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim, wanneer dit geschiedt in strijd met eerlijke handelsgebruiken, kan voorkomen en er schadeloosstelling voor kan krijgen.
2. Voor de toepassing van deze onderafdeling gelden de volgende definities:
a. „bedrijfsgeheim”: informatie die:
i. geheim is in die zin dat zij, in haar geheel dan wel in de juiste samenstelling en ordening van haar bestanddelen, niet algemeen bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk is voor personen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met de desbetreffende soort informatie;
ii. handelswaarde bezit omdat zij geheim is; alsmede
iii. door de persoon die rechtmatig daarover beschikt, onderworpen is aan redelijke maatregelen, gezien de omstandigheden, om deze geheim te houden; alsmede
b. „houder van het bedrijfsgeheim”: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtmatig over een bedrijfsgeheim beschikt.
3. Voor de toepassing van deze onderafdeling worden ten minste de volgende activiteiten beschouwd als in strijd met eerlijke handelsgebruiken:
a. het verkrijgen van een bedrijfsgeheim zonder de instemming van de houder van een bedrijfsgeheim, wanneer dit geschiedt door ongeoorloofde toegang tot, toeëigening van, of vermenigvuldiging van documenten, voorwerpen, materialen, stoffen of elektronische bestanden waarover de houder van het bedrijfsgeheim rechtmatig beschikt en die het bedrijfsgeheim bevatten of waaruit het bedrijfsgeheim kan worden afgeleid;
b. het gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim, wanneer dit geschiedt, zonder de instemming van de houder van het bedrijfsgeheim, door een persoon die blijkt:
i. het bedrijfsgeheim te hebben verworven op een manier als bedoeld onder a);
ii. inbreuk te plegen op een geheimhoudingsovereenkomst of een andere verplichting tot het niet openbaar maken van het bedrijfsgeheim; of
iii. inbreuk te plegen op een contractuele of andere verplichting tot beperking van het gebruik van het bedrijfsgeheim; alsmede
c. het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim, wanneer dit geschiedt door een persoon die op het ogenblik van het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken ervan wist, of gezien de omstandigheden, had moeten weten dat het bedrijfsgeheim direct of indirect werd verkregen van een persoon die het bedrijfsgeheim onrechtmatig gebruikte of openbaar maakte in de zin van punt b), ook indien deze persoon een andere persoon ertoe heeft gebracht om de handelingen die in dat punt worden genoemd, te verrichten.
4. Geen van de bepalingen van deze onderafdeling mag op zodanige wijze worden geïnterpreteerd dat zij een partij ertoe verplicht een van de volgende activiteiten te beschouwen als in strijd met eerlijke handelsgebruiken:
a. ontdekking of creatie op onafhankelijke wijze van de relevante informatie door een persoon;
b. het nabouwen van een product door een persoon die er rechtmatig in het bezit van is en die niet gebonden is aan een rechtsgeldige verplichting de verkrijging van de relevante informatie te beperken;
c. het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van informatie die is vereist of toegestaan door de relevante binnenlandse wetgeving; alsmede
d. het gebruik door werknemers van ervaringen en vaardigheden die zij op eerlijke wijze tijdens de normale uitoefening van hun functie hebben opgedaan.
5. Geen van de bepalingen van deze onderafdeling mag op zodanige wijze worden geïnterpreteerd dat zij een beperking vormt van de vrijheid van meningsuiting en informatie, met inbegrip van de mediavrijheid zoals die wordt beschermd in de rechtspraak van elk van de partijen.
1. Elke partij zorgt ervoor dat eenieder die deelneemt aan de civielrechtelijke procedures als bedoeld in artikel 249, of die toegang heeft tot documenten die deel uitmaken van deze gerechtelijke procedures, een bedrijfsgeheim of vermeend bedrijfsgeheim niet mag gebruiken of openbaar maken, voor zover de bevoegde autoriteiten dit bedrijfsgeheim als reactie op een voldoende verantwoorde aanvraag van een belanghebbende hebben aangemerkt als vertrouwelijk en waarop zij zijn geattendeerd door dergelijke deelname of toegang.
2. In de civielrechtelijke procedures als bedoeld in artikel 249 zorgt elke partij ervoor dat haar gerechtelijke autoriteiten ten minste de bevoegdheid hebben om:
a. voorlopige maatregelen te treffen om het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim op een manier die in strijd is met eerlijke handelsgebruiken, te voorkomen;
b. dwangmiddelen in te stellen om het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim op een manier die in strijd is met eerlijke handelsgebruiken, te voorkomen;
c. aan eenieder die wist of had moeten weten dat hij doende was een bedrijfsgeheim te verkrijgen, te gebruiken of openbaar te maken op een manier die in strijd is met eerlijke handelsgebruiken, een schadevergoeding op te leggen, te betalen aan de houder van het bedrijfsgeheim, die passend is voor de werkelijke schade die deze wegens het verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van het bedrijfsgeheim heeft geleden;
d. specifieke maatregelen te treffen om de vertrouwelijkheid te garanderen van elk bedrijfsgeheim of vermeend bedrijfsgeheim dat in een civielrechtelijke procedure in verband met het vermeende verkrijgen, gebruiken of openbaar maken van een bedrijfsgeheim op een manier die in strijd is met eerlijke handelsgebruiken, wordt overgelegd; dergelijke specifieke maatregelen kunnen overeenkomstig de binnenlandse wetgeving van de relevante partij, de mogelijkheid omvatten om:
i. geheel of gedeeltelijk de toegang tot bepaalde documenten te beperken;
ii. de toegang te beperken tot hoorzittingen en hun respectievelijke opnamen of transcripties; alsmede
iii. een niet-vertrouwelijke versie ter beschikking te stellen van een vonnis waarin de passages die bedrijfsgeheimen bevatten zijn verwijderd of aangepast; alsmede
e. sancties op te leggen aan de partijen of aan andere personen die onder de bevoegdheid van de rechtbank vallen, voor niet-toepassing van maatregelen die door de rechtbank krachtens lid 1 of punt d) van dit lid zijn getroffen, betreffende de bescherming van een bedrijfsgeheim of vermeend bedrijfsgeheim dat tijdens de rechtsprocedure is overgelegd.
3. Van de partijen wordt niet vereist dat zij instaan voor de gerechtelijke procedures en maatregelen als bedoeld in artikel 249, indien de activiteit in strijd met eerlijke handelsgebruiken geschiedt, overeenkomstig hun eigen binnenlandse wetgeving, met de bedoeling een fout, wangedrag, of illegale activiteiten te onthullen, of om een rechtmatig belang te beschermen dat door de wet is erkend.
1. Elke partij zorgt ervoor dat commerciële vertrouwelijke informatie die is ingediend ter verkrijging van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel vertrouwelijk blijft en niet aan derden wordt meegedeeld tenzij dringende redenen van volksgezondheid daartoe verplichten. Ook alle vertrouwelijke bedrijfsinformatie geniet bescherming tegen oneerlijk commercieel gebruik.
2. Elke partij zorgt ervoor dat gedurende een periode van acht jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de vergunning voor het in de handel brengen in de betrokken partij voor het eerst is verleend, de openbare instantie die verantwoordelijk is voor het verlenen van de vergunning voor het in de handel brengen, geen rekening houdt met vertrouwelijke bedrijfsinformatie of met de resultaten van pre-klinische of klinische tests, die zijn overgelegd in het eerste verzoek voor het in de handel brengen, en die vervolgens worden ingediend door een persoon of entiteit, hetzij particulier of openbaar, ter onderbouwing van een andere aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel, zonder dat de persoon of entiteit die dergelijke gegevens heeft ingediend, hiermee uitdrukkelijk heeft ingestemd, tenzij internationale overeenkomsten die door beide partijen worden erkend, anders bepalen.
3. Gedurende een periode van tien jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de vergunning voor het in de handel brengen in de betrokken partij voor het eerst is verleend, leidt het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen van enige volgende toepassing die is gebaseerd op de resultaten van pre-klinische of klinische tests die zijn overgelegd in het eerste verzoek voor het in de handel brengen, niet tot een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel, tenzij de volgende aanvrager zijn eigen resultaten van pre-klinische of klinische tests overlegt (of de resultaten van pre-klinische of klinische tests die zijn gebruikt met de instemming van de partij die deze informatie eerst had verstrekt), en aan dezelfde vereisten voldoet als de eerste aanvrager.
Producten die niet voldoen aan de vereisten van dit lid, mogen niet in de handel worden gebracht.
4. Voorts wordt de in lid 3 bedoelde periode van tien jaar verlengd tot maximaal 11 jaar, indien de houder van de aanvankelijke vergunning gedurende de eerste acht jaar na het verkrijgen van deze vergunning een vergunning verkrijgt voor een of meer nieuwe therapeutische indicaties die worden beschouwd als een belangrijk klinisch voordeel ten opzichte van de bestaande behandelingen.
1. Elke partij kent een tijdelijk recht toe aan de eigenaar van een test- of studieverslag dat voor het eerst is ingediend ter verkrijging van een vergunning voor het in de handel brengen van een gewasbeschermingsmiddel. Gedurende die periode wordt het test- of studieverslag niet gebruikt ten behoeve van een andere persoon die een vergunning voor het in de handel brengen van een gewasbeschermingsmiddel tracht te verkrijgen, tenzij de eerste eigenaar hiermee uitdrukkelijk instemt. In deze onderafdeling wordt dit recht betiteld als „gegevensbescherming”.
2. Het in lid 1 bedoelde test- of studieverslag voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. het is noodzakelijk voor de toelating of een wijziging van de toelating om toepassing op een ander gewas mogelijk te maken; alsmede
b. het is in overeenstemming verklaard met de beginselen van goede laboratoriumpraktijken of goede experimentele praktijken.
3. De gegevensbescherming geldt voor een termijn van ten minste tien jaar vanaf de eerste vergunning door de bevoegde autoriteit in de desbetreffende partij. Voor gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico mag de termijn worden verlengd tot 13 jaar.
4. De in lid 3 bedoelde termijnen worden met drie maanden verlengd bij elke verlenging van de vergunning voor beperkte toepassingen, indien deze vergunningen door de houder van de vergunning worden aangevraagd uiterlijk vijf jaar na de datum van verlening van de eerste vergunning door de bevoegde autoriteit. De totale termijn voor gegevensbescherming mag in geen geval meer dan 13 jaar bedragen. Voor gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico mag de totale termijn voor gegevensbescherming in geen geval meer dan 15 jaar bedragen.
Onder „beperkte toepassing” wordt verstaan de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel in een partij voor planten of plantaardige producten die niet op ruime schaal worden geteeld in die partij of die op ruime schaal worden geteeld om aan een uitzonderlijke behoefte op het gebied van gewasbescherming te voldoen.
5. Een test of studie wordt eveneens beschermd wanneer deze voor de verlenging of de herziening van een vergunning noodzakelijk was. In die gevallen bedraagt de periode voor gegevensbescherming 30 maanden.
6. Elke partij stelt maatregelen vast om de aanvrager en houders van eerdere vergunningen die op de respectieve grondgebieden van de partijen zijn gevestigd, ertoe te verplichten geheime informatie te delen, om herhaling van proeven op gewervelde dieren te voorkomen.
1. Elke partij beschermt kwekersrechten overeenkomstig het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten (UPOV), met inbegrip van de uitzondering op het kwekersrecht als bedoeld in artikel 15 van dat verdrag, en werkt samen om deze rechten te bevorderen en te handhaven.
2. Voor de Republiek Armenië is dit artikel niet later van toepassing dan drie jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst.
1. De partijen herbevestigen hun verbintenissen in het kader van de TRIPS-Overeenkomst, in het bijzonder deel III daarvan. Elke partij voorziet in de in deze afdeling uiteengezette aanvullende maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, die nodig zijn om te zorgen voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. Deze maatregelen, procedures en rechtsmiddelen zijn eerlijk en billijk, niet onnodig ingewikkeld of duur, of met onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen.
2. De in lid 1 bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen zijn tevens doeltreffend, evenredig en afschrikkend; zij worden zodanig toegepast dat het scheppen van belemmeringen voor legitiem handelsverkeer wordt vermeden en dat wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik van deze procedures.
3. Voor de toepassing van onderafdeling II van deze afdeling worden onder het begrip „intellectuele-eigendomsrechten” ten minste de volgende rechten verstaan:
a. auteursrecht;
b. naburige rechten;
c. sui generis recht van de samensteller van een databank;
d. rechten van de ontwerper van topografieën van halfgeleiderproducten;
e. rechten op handelsmerken;
f. rechten inzake modellen;
g. octrooirechten, met inbegrip van rechten die voortvloeien uit aanvullende beschermingscertificaten;
h. geografische aanduidingen;
i. rechten op gebruiksmodellen;
j. kwekersrechten; alsmede
k. handelsnamen voor zover deze beschermd worden als exclusieve eigendomsrechten in de desbetreffende interne wetgeving.
Bedrijfsgeheimen vallen niet onder het toepassingsgebied van deze afdeling. De handhaving van bedrijfsgeheimen wordt in artikel 250 behandeld.
Elke partij erkent dat de volgende personen gerechtigd zijn te verzoeken om toepassing van de in deze afdeling en in deel III van de TRIPS-Overeenkomst bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen:
a. houders van intellectuele-eigendomsrechten in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving;
b. alle andere personen die gemachtigd zijn deze rechten te gebruiken, in het bijzonder licentiehouders, voor zover toegestaan door en in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving;
c. instanties voor het collectieve beheer van intellectuele-eigendomsrechten die officieel erkend zijn als gerechtigd tot het vertegenwoordigen van houders van intellectuele-eigendomsrechten, voor zover toegestaan door en in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving; alsmede
d. beroepsorganisaties die officieel erkend zijn als gerechtigd tot het vertegenwoordigen van houders van intellectuele-eigendomsrechten, voor zover toegestaan door en in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving.
1. Elke partij zorgt ervoor dat de bevoegde rechterlijke instanties, al voordat een bodemprocedure is begonnen, op verzoek van een partij die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd tot staving van de stelling dat er inbreuk op haar intellectuele-eigendomsrecht is gemaakt of zal worden gemaakt, onmiddellijk afdoende voorlopige maatregelen kunnen gelasten om het relevante bewijsmateriaal in verband met de vermeende inbreuk te beschermen, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie wordt gewaarborgd.
2. De in lid 1 bedoelde voorlopige maatregelen kunnen de gedetailleerde beschrijving, met of zonder monsterneming, dan wel de fysieke inbeslagname van de vermeende inbreuk makende goederen en, in voorkomend geval, de bij de productie of distributie daarvan gebruikte materialen en werktuigen en de desbetreffende documenten omvatten. Die maatregelen worden met name genomen, zo nodig zonder dat de tegenpartij wordt gehoord, wanneer het aannemelijk is dat uitstel de houder van het recht onherstelbare schade zal berokkenen, of indien er een aantoonbaar gevaar bestaat dat bewijsmateriaal wordt vernietigd. De andere partij heeft het recht te worden gehoord binnen een redelijke termijn.
1. Elk van beide partijen ziet erop toe dat de bevoegde rechterlijke instanties in het kader van civiele procedures wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht naar aanleiding van een met redenen omkleed en proportioneel verzoek van de eiser kunnen gelasten dat de inbreukmaker of iedere andere persoon die partij of getuige bij een geschil is, informatie verstrekt over de oorsprong en het distributienetwerk van de goederen of diensten die een inbreuk op het intellectuele-eigendomsrecht vormen.
Voor de toepassing van dit lid betekent „iedere andere persoon” een persoon die:
a. de inbreukmakende goederen op commerciële schaal in zijn bezit blijkt te hebben;
b. de inbreukmakende diensten op commerciële schaal blijkt te gebruiken;
c. op commerciële schaal diensten blijkt te verlenen die bij inbreukmakende activiteiten worden gebruikt; of
d. door een in dit lid bedoelde persoon is aangewezen als zijnde betrokken bij de productie, de vervaardiging of de distributie van de goederen of bij het verlenen van de diensten.
De in dit lid bedoelde informatie omvat, naargelang van het geval:
a. de naam en het adres van de producenten, fabrikanten, distributeurs, aanbieders en andere eerdere houders van de goederen of diensten, alsmede van de beoogde groot- en detailhandelaren; alsmede
b. informatie over de geproduceerde, vervaardigde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, en over de voor de desbetreffende goederen of diensten verkregen prijs.
2. Dit artikel geldt onverminderd voor andere wettelijke bepalingen waarbij:
a. de houder van het recht ruimere rechten op informatie worden toegekend;
b. het gebruik van de krachtens dit artikel meegedeelde informatie in civiele of strafzaken wordt geregeld;
c. de aansprakelijkheid wegens misbruik van het recht op informatie wordt geregeld;
d. de mogelijkheid wordt geboden te weigeren gegevens te verstrekken die de in lid 1 bedoelde persoon zouden dwingen deelname door hemzelf of door naaste verwanten aan een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht toe te geven; of
e. de bescherming van de vertrouwelijkheid van informatiebronnen of de verwerking van persoonsgegevens wordt geregeld.
1. Elke partij ziet erop toe dat de rechterlijke instanties, op verzoek van de aanvrager, een voorlopig bevel kunnen uitvaardigen tegen de vermeende inbreukmaker dat bedoeld is om een dreigende inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te voorkomen. De rechterlijke instanties kunnen ook, indien wenselijk en indien het interne recht hierin voorziet op straffe van een dwangsom, tijdelijk voortzetting van de vermeende inbreuk op dat intellectuele-eigendomsrecht verbieden, dan wel aan deze voortzetting de voorwaarde verbinden dat voor schadeloosstelling van de rechthebbende zekerheid wordt gesteld. Onder dezelfde voorwaarden kan een voorlopig bevel worden uitgevaardigd tegen een tussenpersoon wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op een intellectuele-eigendomsrecht.
2. Een voorlopig bevel kan ook worden uitgevaardigd om de inbeslagname of afgifte te kunnen gelasten van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, teneinde te voorkomen dat zij in het handelsverkeer worden gebracht of zich daarin bevinden.
3. De partijen zorgen ervoor dat, in geval van vermeende inbreuk op commerciële schaal en indien de indiener van het verzoek omstandigheden aantoont die de schadevergoeding in gevaar dreigen te brengen, de rechterlijke instanties conservatoir beslag kunnen laten leggen op de roerende en onroerende goederen van de vermeende inbreukmaker, met inbegrip van het blokkeren van zijn bankrekeningen en andere tegoeden. Met het oog daarop kunnen de bevoegde instanties overlegging van bancaire, financiële of commerciële documenten of passende inzage van de desbetreffende informatie gelasten.
1. Elke partij ziet erop toe dat de bevoegde rechterlijke instanties op verzoek van de eiser, onverminderd de aan de houder van het betrokken recht wegens de inbreuk verschuldigde schadevergoeding en zonder schadeloosstelling van welke aard ook, op zijn minst de definitieve onttrekking aan het handelsverkeer of de vernietiging kunnen gelasten van de goederen waarvan zij hebben vastgesteld dat zij inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht maken. In voorkomend geval kunnen de bevoegde rechterlijke instanties ook de vernietiging gelasten van materialen en werktuigen die hoofdzakelijk zijn gebruikt voor het ontwerpen of vervaardigen van die goederen.
2. De rechterlijke instanties van de partijen hebben de bevoegdheid te gelasten dat de in lid 1 bedoelde maatregelen op kosten van de inbreukmaker worden uitgevoerd, tenzij bijzondere redenen dit beletten.
Elke partij zorgt ervoor dat de rechterlijke instanties, wanneer een inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht wordt vastgesteld, een bevel tot staking van de inbreuk tegen de inbreukmaker en tegen een tussenpersoon van wie de diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op een intellectuele-eigendomsrecht, kunnen uitvaardigen.
Een partij kan bepalen dat de bevoegde rechterlijke instanties, in voorkomend geval en op verzoek van de persoon aan wie de in de artikelen 259 of 260 vastgelegde maatregelen kunnen worden opgelegd, kunnen gelasten dat de maatregelen van deze artikelen niet worden toegepast, maar in plaats daarvan aan de benadeelde partij een geldelijke schadeloosstelling wordt betaald. Dergelijke geldelijke schadeloosstelling wordt betaald wanneer de persoon aan wie de maatregelen kunnen worden opgelegd, zonder opzet en zonder nalatigheid heeft gehandeld, wanneer uitvoering van de maatregelen van de artikelen 259 en 260 de betrokkene onevenredige schade zou berokkenen en wanneer geldelijke schadeloosstelling van de benadeelde partij redelijkerwijs toereikend lijkt.
1. Elke partij zorgt ervoor dat de rechterlijke instanties, op verzoek van de benadeelde partij, de inbreukmaker die wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegde, gelasten aan de houder van het recht een schadevergoeding te betalen die passend is voor de werkelijke schade die deze wegens de inbreuk heeft geleden. De rechterlijke instanties die de schadevergoeding vaststellen:
a. houden rekening met alle passende aspecten, zoals de negatieve economische gevolgen, waaronder winstderving, die de benadeelde partij heeft ondervonden, de onrechtmatige winst die de inbreukmaker heeft genoten en, in voorkomend geval, andere elementen dan economische factoren, onder meer de morele schade die de houder van het recht door de inbreuk heeft geleden; of
b. kunnen als alternatief voor het bepaalde onder a) in voorkomend geval de schadevergoeding vaststellen als een eenmalige vergoeding, op basis van elementen zoals ten minste het bedrag aan royalty's of vergoedingen dat verschuldigd was geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het intellectuele-eigendomsrecht in kwestie te gebruiken.
2. De partijen kunnen ten behoeve van de benadeelde partij bepalen dat de rechterlijke instanties invordering van winsten of betaling van een, eventueel vooraf vastgestelde, schadevergoeding kunnen gelasten, indien de inbreukmaker niet wist of niet redelijkerwijs had moeten weten dat hij inbreuk pleegde.
Elke partij draagt er zorg voor dat, als algemene regel, redelijke en proportionele gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, door de in het ongelijk gestelde partij worden gedragen, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.
Elke partij draagt er zorg voor dat de rechterlijke instanties in rechtszaken wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht op verzoek van de eiser kunnen gelasten dat op kosten van de inbreukmaker passende maatregelen tot verspreiding van de informatie over de uitspraak worden getroffen, met inbegrip van bekendmaking en publicatie van de volledige of gedeeltelijke uitspraak.
De partijen erkennen dat het voor de toepassing van de in deze afdeling bedoelde maatregelen, procedures en rechtsmiddelen volstaat voor de auteur van een werk van letterkunde of kunst, om als zodanig te worden beschouwd en derhalve het recht te hebben om een rechtsvordering wegens inbreuk in te stellen, dat zijn naam op de gebruikelijke wijze op het werk is vermeld, totdat bewijs van het tegendeel is geleverd.
1. Bij de tenuitvoerlegging van maatregelen aan de grens in verband met de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten zorgt elke partij voor consistentie met de verplichtingen in het kader van de GATT 1994 en de TRIPS-Overeenkomst.
2. Om de doeltreffende bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten op het douanegebied van de partijen te waarborgen, stellen de respectievelijke douaneautoriteiten een reeks methoden vast om zendingen te identificeren die goederen bevatten waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, overeenkomstig de leden 3 en 4. Tot deze methoden behoren risicoanalysetechnieken die onder andere zijn gebaseerd op door de houder van een recht verstrekte informatie, verzamelde informatie en vrachtinspecties.
3. De douaneautoriteiten van elke partij treffen op verzoek van de houders van een recht maatregelen om het in het vrije verkeer brengen van goederen onder douanetoezicht op te schorten of goederen vast te houden, wanneer een inbreuk wordt vermoed op handelsmerken, auteursrechten en naburige rechten, geografische aanduidingen, octrooien, gebruiksmodellen, industriële modellen, topografieën van geïntegreerde schakelingen en kwekersrechten.
4. Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst vatten de partijen gesprekken aan over het recht van hun respectievelijke douaneautoriteiten om op eigen initiatief het in het vrije verkeer brengen van goederen onder douanetoezicht op te schorten of goederen vast te houden, wanneer een inbreuk wordt vermoed op handelsmerken, auteursrechten en naburige rechten, geografische aanduidingen, octrooien, gebruiksmodellen, industriële modellen, topografieën van geïntegreerde schakelingen en kwekersrechten.
5. Onverminderd lid 3 heeft een partij de vrijheid maar geen verplichting om deze procedures toe te passen op de invoer van goederen die door de rechthebbende of met diens toestemming in een ander land in de handel worden gebracht.
6. De partijen komen overeen samen te werken met betrekking tot de internationale handel in goederen waarvoor een vermoeden bestaat dat zij inbreuk maken op intellectuele-eigendomsrechten. Tot dat doel stelt elke partij een contactpunt binnen zijn douanedienst in en stelt de andere partij daarvan in kennis. Dergelijke samenwerking heeft betrekking op de uitwisseling van informatie over mechanismen om informatie te verzamelen van de houders van rechten, over beste werkwijzen en ervaringen op het gebied van risicobeheerstrategieën, alsmede over methoden om zendingen te identificeren waarvan wordt vermoed dat zij inbreukmakende goederen bevatten. Elke informatie wordt verstrekt op een manier die de bepalingen van de bescherming van persoonsgegevens die op het grondgebied van elke partij gelden, ten volle eerbiedigt.
7. Zonder afbreuk te doen aan andere manieren van samenwerking is Protocol II inzake wederzijdse administratieve bijstand in douaneaangelegenheden van toepassing op de grenshandhaving met betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten.
8. Zonder afbreuk te doen aan de algemene bevoegdheden van het Partnerschapscomité is het subcomité douane als bedoeld in artikel 126 bevoegd om de correcte werking en de uitvoering van deze afdeling te garanderen, door prioriteiten vast te stellen en te voorzien in passende procedures voor samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van beide partijen.
1. De partijen stimuleren:
a. de ontwikkeling door handels- of beroepsverenigingen of -organisaties van gedragscodes die ten doel hebben bij te dragen tot de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten; alsmede
b. de indiening bij de bevoegde autoriteiten van de partijen van ontwerp-gedragscodes en van evaluaties van de toepassing van deze gedragscodes.
1. De partijen werken samen ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de verbintenissen en verplichtingen in dit hoofdstuk.
2. De samenwerking tussen de partijen strekt zich uit, maar is niet beperkt tot de volgende activiteiten:
a. uitwisseling van informatie over het rechtskader met betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten en de relevante regels om deze te beschermen en te handhaven; uitwisseling van ervaringen met betrekking tot de voortgang op wetgevingsgebied op die terreinen in de Europese Unie en de Republiek Armenië;
b. uitwisseling van ervaringen en informatie over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten;
c. uitwisseling van ervaringen met betrekking tot de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten op centraal en subcentraal niveau door de douane, de politie en administratieve en gerechtelijke instanties;
d. coördinatie ter voorkoming van de uitvoer van nagemaakte goederen, ook met derde landen;
e. capaciteitsopbouw en uitwisseling en opleiding van personeel;
f. bevordering en verspreiding van informatie over intellectuele-eigendomsrechten, onder meer in zakenkringen en het maatschappelijk middenveld; voorlichting over intellectuele-eigendomsrechten van consumenten en houders van een recht;
g. uitbreiding van institutionele samenwerking, bijvoorbeeld tussen bureaus voor intellectuele eigendom van beide partijen;
h. actieve bevordering van voorlichting aan en scholing van het grote publiek over het beleid inzake intellectuele-eigendomsrechten, onder meer door formulering van doeltreffende strategieën om te bepalen wat de belangrijkste doelgroepen zijn en door vormgeving van communicatieprogramma's ter vergroting van het bewustzijn van de consument en de media over de impact van inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van het gevaar voor de gezondheid en de veiligheid en het verband met de georganiseerde misdaad.
3. Onverminderd de leden 1 en 2, en als aanvulling daarop houden de partijen in voorkomend geval een effectieve dialoog over intellectuele-eigendomskwesties (IE-dialoog) en behandelen daar onderwerpen die van belang zijn voor de bescherming en de handhaving van de onder dit hoofdstuk vallende intellectuele-eigendomsrechten, alsmede alle andere relevante onderwerpen.
De partijen bevestigen hun wederzijdse rechten en verplichtingen in het kader van de herziene Overeenkomst inzake overheidsopdrachten van 201227) (WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten). Deze rechten en verplichtingen die zijn opgesteld bij de WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, met inbegrip van de specificaties voor elke partij zoals uiteengezet in de respectievelijke bijlagen bij aanhangsel I, worden in deze overeenkomst opgenomen en vallen onder de bepalingen voor de bilaterale regeling voor geschillenbeslechting van hoofdstuk 13.
1. De partijen passen mutatis mutandis de bepalingen toe van de artikelen I tot en met IV, VI tot en met XV, XVI.1 tot en met XVI.3, XVII en XVIII van de WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten op de overheidsopdrachten die worden bestreken door bijlage XI bij deze overeenkomst.
2. Het Partnerschapscomité kan besluiten bijlage XI bij deze overeenkomst te wijzigen. Wat de procedure betreft voor wijzigingen en rectificaties van deze bijlage door een partij, passen de partijen mutatis mutandis de bepalingen toe van artikel XIX van de WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, mits de kennisgevingen direct geschieden aan de andere partij en de verwijzing naar geschillenbeslechting wordt begrepen als een verwijzing naar hoofdstuk 13.
De partijen passen op de aanbestedingen die worden bestreken respectievelijk door de bijlage bij aanhangsel I van de WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten en door bijlage XI bij deze overeenkomst, de volgende aanvullende voorschriften toe:
Elektronische publicatie van kennisgevingen van aanbestedingen
1. Elke partij garandeert dat alle kennisgevingen van geplande aanbestedingen direct op elektronische wijze gratis toegankelijk worden gemaakt via een enkel toegangspunt op internet. Voorts kunnen de kennisgevingen ook worden gepubliceerd in een gepaste papieren vorm. Dergelijke media worden op ruime schaal verspreid en blijven gemakkelijk toegankelijk voor het publiek, ten minste tot het verstrijken van de in het bericht vermelde termijn.
Voorschriften voor de beroepsprocedures
2. Elke partij zorgt ervoor dat met de maatregelen die worden getroffen in verband met de beroepsprocedures als bedoeld in artikel XVIII van de WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, de noodzakelijke bevoegdheden worden verleend om:
a. zo snel mogelijk en in kort geding voorlopige maatregelen te nemen om de beweerde inbreuk ongedaan te maken of te voorkomen dat de betrokken belangen verder worden geschaad, met inbegrip van maatregelen om de gunningsprocedure van een contract voor een overheidsopdracht of de tenuitvoerlegging van enig door de aanbestedende diensten genomen besluit, op te schorten dan wel te doen opschorten;
b. onwettig genomen besluiten nietig te verklaren dan wel nietig te doen verklaren, met inbegrip van het verwijderen van discriminerende technische, economische of financiële specificaties in oproepen tot voorgenomen of geplande inschrijving, bestekken dan wel in enig ander stuk dat verband houdt met de gunningsprocedure; alsmede
c. schadevergoeding toe te kennen aan degenen die door een inbreuk schade hebben geleden.
3. In geval van de herziening van een gunningsbesluit zorgt elke partij ervoor dat de aanbestedende autoriteit de opdracht niet kan sluiten vooraleer het beroepsorgaan een besluit heeft getroffen over de aanvraag of besloten heeft tot voorlopige maatregelen of tot herziening. De opschorting eindigt niet vroeger dan de afloop van de opschortende termijn als bedoeld in lid 6.
4. Elke partij zorgt ervoor dat de besluiten van de beroepsinstanties op doeltreffende wijze kunnen worden gehandhaafd.
5. De leden van de onafhankelijke beroepsinstanties zijn niet de vertegenwoordigers van een van de aanbestedende autoriteiten.
Wat betreft beroepsinstanties die geen rechterlijke instantie zijn, draagt elke partij er zorg voor dat:
a. hun beslissingen altijd schriftelijk met redenen worden omkleed;
b. elke vermeende onwettige maatregel van de onafhankelijke beroepsinstantie of elke vermeende fout in de uitoefening van de bevoegdheden van de beroepsinstantie onderworpen is aan rechterlijke toetsing of toetsing door een ander onafhankelijk orgaan dat een rechtbank of tribunaal is en onafhankelijk is van zowel de aanbestedende autoriteit als de beroepsinstantie;
c. voor de benoeming en de beëindiging van het mandaat van de leden van deze onafhankelijke instantie dezelfde voorwaarden gelden als voor rechters, wat betreft de voor de benoeming bevoegde autoriteit, de duur van hun mandaat en hun afzetbaarheid;
d. ten minste de voorzitter van deze onafhankelijke instantie dezelfde juridische en beroepskwalificaties heeft als een rechter; alsmede
e. de onafhankelijke instantie haar besluiten neemt na een procedure op tegenspraak en deze besluiten, met middelen die door elke lidstaat worden vastgesteld, juridisch bindend zijn.
Opschortende termijn
6. De aanbestedende autoriteit kan na het besluit tot gunning van een opdracht binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk geen opdracht sluiten vooraleer:
a. de opschortende termijn van ten minste 10 kalenderdagen is verstreken, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht per faxbericht of met elektronische middelen aan de betrokken inschrijvers is gezonden; of
b. een termijn van hetzij ten minste 15 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht aan de betrokken inschrijvers en gegadigden is gezonden, hetzij ten minste 10 kalenderdagen, ingaande op de dag na de datum waarop het besluit tot gunning van de opdracht is ontvangen, is verstreken, indien andere communicatiemiddelen worden gebruikt.
Een partij kan anderzijds ook erin voorzien dat de opschortende termijn ingaat door de publicatie van het gunningsbesluit in een gratis beschikbaar elektronisch medium, uit hoofde van artikel XVI.2 van de WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten.
Inschrijvers worden geacht bij de procedure betrokken te zijn zolang zij niet definitief zijn uitgesloten. De uitsluiting is definitief wanneer de betrokken inschrijvers daarvan in kennis zijn gesteld en wanneer de uitsluiting wettig is bevonden door een onafhankelijke beroepsinstantie, dan wel er niet langer beroep tegen de uitsluiting kan worden ingesteld. Kandidaten worden geacht bij de procedure betrokken te zijn zolang de aanbestedende autoriteit aan de betrokken inschrijvers geen mededeling heeft gedaan van de afwijzing van hun aanvraag vóór kennisgeving van het gunningsbesluit van de opdracht.
7. Een partij kan besluiten dat de opschortende termijnen als bedoeld in lid 6, eerste alinea, onder a), en b), niet van toepassing zijn in de volgende gevallen:
a. indien de enige inschrijver als bedoeld in lid 6, derde alinea, degene is wie de opdracht wordt gegund en er geen andere betrokken kandidaten zijn;
b. indien een contract is gebaseerd op een kaderovereenkomst; alsmede
c. indien een specifiek contract is gebaseerd op een dynamisch aankoopsysteem.
Onverbindendheid
8. Elke partij zorgt ervoor dat, indien de aanbestedende autoriteit een opdracht heeft gegund zonder voorafgaande publicatie waar dit niet is toegestaan, de betrokken opdracht door een beroepsorgaan dat onafhankelijk is van de aanbestedende autoriteit, of door een gerechtelijk orgaan, als onverbindend wordt verklaard, of dat de onverbindendheid het resultaat is van het besluit van een dergelijk orgaan.
De wetgeving van elke partij stelt de gevolgen vast van een opdracht die als onverbindend wordt verklaard, door te voorzien in vernietiging met terugwerkende kracht van alle contractuele verbintenissen of in nietigverklaring van de verbintenissen die nog moeten worden uitgevoerd. In dit laatste geval voorziet elke partij in de toepassing van andere sancties.
9. Een partij kan bepalen dat het beroepsorgaan of een gerechtelijk orgaan een opdracht niet als onverbindend kan verklaren, ook als de opdracht onrechtmatig werd gegund, indien het beroepsorgaan of een gerechtelijk orgaan van oordeel is, na onderzoek van alle relevante aspecten, dat dwingende redenen van algemeen belang het noodzakelijk maken dat de overeenkomst verbindend blijft. In dit laatste geval voorziet elke partij in de toepassing van alternatieve sancties.
Niet-discriminatie van bestaande bedrijven
10. Elke partij zorgt ervoor dat de aanbieders van de andere partij die een commerciële aanwezigheid op haar grondgebied hebben gevestigd, door de vestiging, verwerving of handhaving van een rechtspersoon, nationale behandeling wordt toegekend met betrekking tot elke overheidsopdracht van de partij op haar grondgebied. Deze verplichting geldt ongeacht of de opdracht is gedekt door de bijlagen van de partijen bij aanhangsel I van de WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten of door bijlage XI bij deze overeenkomst.
De algemene uitzonderingen waarin is voorzien bij artikel III van de WTO-Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, zijn van toepassing.
1. De partijen herinneren aan Agenda 21 van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake milieu en ontwikkeling van 1992, de Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie („ILO”) over de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk van 1998, het Uitvoeringsplan van Johannesburg over duurzame ontwikkeling van 2002, de Ministeriële Verklaring van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties van 2006 inzake het creëren van een omgeving op nationaal en internationaal niveau die bevorderlijk is voor het genereren van volledige en productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk voor allen en de gevolgen daarvan voor duurzame ontwikkeling, de Verklaring van de ILO over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering van 2008, het slotdocument „The future we want” van de conferentie van de Verenigde Naties over duurzame ontwikkeling van 2012, en de VN-Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, getiteld „Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling”, goedgekeurd in 2015. De partijen herbevestigen hun verbintenis om de ontwikkeling van de internationale handel op zodanige wijze te bevorderen dat deze bijdraagt aan de doelstelling van duurzame ontwikkeling, voor het welzijn van huidige en toekomstige generaties, en om erop toe te zien dat deze doelstelling wordt geïntegreerd in en tot uitdrukking komt op elk niveau van hun handelsbetrekkingen.
2. De partijen herbevestigen hun verbintenis om duurzame ontwikkeling na te streven, waarvan de pijlers – economische en sociale ontwikkeling en milieubescherming – nauw samenhangen en elkaar wederzijds versterkende componenten zijn. Zij benadrukken de voordelen die het inhoudt wanneer handelsgerelateerde vraagstukken op het gebied van arbeid en milieu als onderdeel van een wereldwijde aanpak van handel en duurzame ontwikkeling worden beschouwd.
3. Wanneer in dit hoofdstuk wordt verwezen naar „arbeid”, gaat het om kwesties die betrekking hebben op de in het kader van de Verklaring van de ILO over sociale gerechtigheid voor een eerlijke mondialisering van 2008 overeengekomen strategische doelstellingen van de ILO, door middel waarvan het Programma voor fatsoenlijk werk tot uitdrukking wordt gebracht.
De partijen erkennen het recht van elke partij om haar eigen beleid en prioriteiten voor duurzame ontwikkeling en haar eigen niveaus van interne milieu- en arbeidsbescherming vast te stellen, en dienovereenkomstig haar wetgeving en beleid ter zake vast te stellen of te wijzigen, in overeenstemming met haar verbintenissen op grond van internationaal erkende normen en overeenkomsten als bedoeld in de artikelen 274 en 275, en zij streven ernaar dat hun wetgeving en beleid voorzien in hoge beschermingsniveaus voor milieu en werknemers, en dat deze worden bevorderd, en zij streven naar een voortdurende verbetering van hun wetgeving en beleid en de onderliggende beschermingsniveaus.
1. De partijen erkennen dat volledige en productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk voor allen de hoofdelementen zijn voor het zoeken naar oplossingen voor aangelegenheden in verband met de mondialisering, en herbevestigen hun verbintenis om de ontwikkeling van de internationale handel op zodanige wijze te bevorderen dat deze tot volledige en productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk voor allen leidt. In die context verbinden de partijen zich ertoe waar nodig elkaar te raadplegen en samen te werken bij handelsgerelateerde arbeidsvraagstukken van wederzijds belang.
2. Overeenkomstig hun verplichtingen als ILO-lid en de Verklaring van de ILO over de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk en de follow-up daarvan van 1998 verbinden de partijen zich ertoe in hun wetgeving en praktijk en op hun gehele grondgebied de internationaal erkende fundamentele arbeidsnormen, zoals die zijn vervat in de fundamentele ILO-verdragen en de protocollen bij die verdragen, te eerbiedigen, te bevorderen en te verwezenlijken, en in het bijzonder:
a. de vrijheid van vereniging en de daadwerkelijke erkenning van het recht op collectieve onderhandelingen;
b. de uitbanning van alle vormen van dwangarbeid of verplichte arbeid;
c. de daadwerkelijke afschaffing van kinderarbeid; alsmede
d. de uitbanning van discriminatie met betrekking tot werk en beroep.
3. De partijen herbevestigen hun verbintenis de door de lidstaten respectievelijk de Republiek Armenië geratificeerde fundamentele, prioritaire en andere ILO-verdragen, alsook de protocollen bij die verdragen, op doeltreffende wijze in hun wetgeving en praktijk ten uitvoer te leggen.
4. De partijen overwegen eveneens de resterende prioritaire en andere verdragen die door de ILO als actueel zijn geclassificeerd, te ratificeren. In die context wisselen de partijen regelmatig informatie uit over hun respectievelijke situatie en voortgang in het ratificatieproces.
5. De partijen erkennen dat de schending van de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk niet als legitiem relatief voordeel mag worden ingeroepen of op andere wijze als zodanig mag worden gebruikt, en dat de arbeidsnormen niet voor protectionistische handelsdoeleinden mogen worden gebruikt.
1. De partijen erkennen de waarde van internationaal goed bestuur en overeenkomsten op milieugebied als antwoord van de internationale gemeenschap op mondiale of regionale milieuproblemen en benadrukken de noodzaak de wederzijdse ondersteuning van handel en milieu te versterken. In die context verbinden de partijen zich ertoe waar nodig elkaar te raadplegen en samen te werken met betrekking tot onderhandelingen over handelsgerelateerde milieuvraagstukken en met betrekking tot andere handelsgerelateerde milieuaangelegenheden van wederzijds belang.
2. De partijen herbevestigen hun verbintenis om de multilaterale milieuovereenkomsten waarbij zij partij zijn, op doeltreffende wijze in hun wetgeving en praktijk ten uitvoer te leggen.
3. De partijen wisselen regelmatig informatie uit over hun respectievelijke situatie en voortgang met betrekking tot de ratificatie van multilaterale milieuovereenkomsten of de wijzigingen daarvan.
4. De partijen herbevestigen hun verbintenis ten aanzien van het bereiken van de uiteindelijke doelstelling van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering van 1992 („UNFCCC”) en het bijbehorende protocol van Kyoto van 1998 en de Overeenkomst van Parijs van 2015. Zij verbinden zich ertoe samen te werken aan de versterking van het multilaterale, op regels gebaseerde stelsel uit hoofde van het UNFCCC, alsook samen te werken aan de verdere ontwikkeling en uitvoering van het internationale kader tegen de klimaatverandering uit hoofde van het UNFCCC en de daarmee verband houdende overeenkomsten en besluiten.
5. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst staat eraan in de weg dat de partijen maatregelen vaststellen of handhaven ter tenuitvoerlegging van de multilaterale milieuovereenkomsten waarbij zij partij zijn, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen niet worden toegepast op een manier die een willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen de partijen of een verkapte beperking van het handelsverkeer zou betekenen.
De partijen herbevestigen hun verbintenis om de bijdrage van de handel aan de doelstelling van duurzame ontwikkeling in economisch, sociaal en ecologisch opzicht te versterken. Met het oog daarop verbinden de partijen zich ertoe:
a. te erkennen het positieve effect dat fundamentele arbeidsnormen en fatsoenlijk werk op economische efficiëntie, innovatie en productiviteit kunnen hebben, en zich in te zetten voor een grotere politieke coherentie tussen het handelsbeleid enerzijds en het arbeidsbeleid anderzijds;
b. ernaar te streven de handel en de investeringen in milieugoederen en -diensten te vergemakkelijken en te bevorderen, onder meer door de aanpak van niet-tarifaire belemmeringen ter zake;
c. te streven naar vergemakkelijking van het wegnemen van handels- en investeringsbelemmeringen met betrekking tot goederen en diensten die van bijzonder belang zijn voor de vermindering van de gevolgen van klimaatverandering, zoals duurzame hernieuwbare energie en energiezuinige producten en diensten, onder meer door:
i. de vaststelling van beleidskaders die bevorderlijk zijn voor de toepassing van de beste beschikbare technologieën;
ii. de bevordering van normen die aan de ecologische en economische behoeften beantwoorden; alsmede
iii. de technische handelsbelemmeringen tot een minimum terug te dringen;
d. overeen te komen de handel in goederen die bijdragen tot betere sociale voorwaarden en milieuvriendelijker werkwijzen, waaronder producten die onder vrijwillige duurzaamheidsregelingen vallen, zoals programma's voor eerlijke en ethische handel alsmede milieukeurmerken, te bevorderen; alsmede
e. overeen te komen maatschappelijk verantwoord ondernemen te bevorderen, onder meer door de uitwisseling van informatie en van beste werkwijzen. In dat verband beroepen zij zich op de internationaal erkende beginselen en richtsnoeren ter zake, zoals de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, het „Global Compact”-initiatief van de Verenigde Naties en de Tripartiete beginselverklaring van de ILO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van 1977.
1. De partijen erkennen dat het van belang is zorg te dragen voor de instandhouding en het duurzame gebruik van biologische diversiteit als hoofdelement voor het bereiken van duurzame ontwikkeling, en herbevestigen hun verbintenis tot instandhouding en duurzaam gebruik van biologische diversiteit, uit hoofde van het Verdrag inzake biologische diversiteit van 1992 en de geratificeerde protocollen daarbij, het strategische plan voor biodiversiteit, de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten van 1973 („CITES”) en andere relevante internationale instrumenten waarbij zij partij zijn.
2. Met het oog daarop verbinden de partijen zich ertoe:
a. het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen te bevorderen en bij te dragen tot de instandhouding van de biodiversiteit bij het ondernemen van handelsactiviteiten;
b. informatie uit te wisselen over activiteiten inzake de handel in op natuurlijke hulpbronnen gebaseerde producten die erop gericht zijn het biodiversiteitsverlies een halt toe te roepen en de druk op de biodiversiteit te verminderen, en, in voorkomend geval, samen te werken om het effect van hun respectievelijke beleidsmaatregelen te optimaliseren en de wederzijdse ondersteuning daarvan te waarborgen;
c. de opname te bevorderen in de bijlagen bij CITES van soorten die aan de CITES-criteria voor opname beantwoorden;
d. doeltreffende maatregelen goed te keuren en toe te passen tegen de illegale handel in wilde dieren, met inbegrip van bij CITES beschermde soorten, en samen te werken bij de bestrijding van die illegale handel; alsmede
e. samen te werken op regionaal en mondiaal niveau met het oog op de bevordering van:
i. de instandhouding en het duurzame gebruik van biologische diversiteit in natuurlijke of agrarische ecosystemen, met inbegrip van bedreigde soorten en hun habitat, speciaal beschermde natuurgebieden en genetische diversiteit;
ii. het herstel van de ecosystemen en de eliminatie of de vermindering van de negatieve milieu-effecten als gevolg van het gebruik van levende en niet-levende natuurlijke hulpbronnen of van ecosystemen; alsmede
iii. de toegang tot genetische rijkdommen en een eerlijke en billijke verdeling van de baten die voortvloeien uit het gebruik ervan.
1. De partijen erkennen dat het van belang is zorg te dragen voor het behoud en het duurzame beheer van de bossen en van de bijdrage van de bossen aan de economische, ecologische en sociale doelstellingen van de partijen.
2. Met het oog daarop verbinden de partijen zich ertoe:
a. de handel in hout afkomstig uit op duurzame wijze beheerde bossen, dat is gekapt overeenkomstig de nationale wetgeving van het land van houtkap, te bevorderen;
b. informatie uit te wisselen over maatregelen ter bevordering van het verbruik van hout en houtproducten afkomstig uit op duurzame wijze beheerde bossen, en, in voorkomend geval, samen te werken bij de opstelling van dergelijke maatregelen;
c. in voorkomend geval maatregelen ter bevordering van de instandhouding van de bosbedekking en ter bestrijding van illegale houtkap en de daaraan gerelateerde handel, onder meer ten aanzien van derde landen, vast te stellen;
d. informatie uit te wisselen over activiteiten ter verbetering van goed bestuur op bosbouwgebied en, in voorkomend geval, samen te werken om het effect van hun respectievelijke beleidsmaatregelen die erop gericht zijn illegaal gekapt hout en producten daarvan van de handelsstromen uit te sluiten, te optimaliseren en de wederzijdse ondersteuning daarvan te waarborgen;
e. de opname te bevorderen in de bijlagen bij CITES van houtsoorten die aan de CITES-criteria voor opname beantwoorden; alsmede
f. op regionaal en mondiaal niveau samen te werken met het oog op de bevordering van de instandhouding van de bosbedekking en het duurzame beheer van alle soorten bossen, met toepassing van certificering ter bevordering van het verantwoord beheer van de bossen.
Gelet op het belang van het waarborgen van een verantwoord en duurzaam beheer van de visbestanden, alsmede van het bevorderen van goed bestuur in de handel, verbinden de partijen zich ertoe:
a. beste werkwijzen met betrekking tot visserijbeheer, met het oog op de instandhouding en het duurzame beheer van de visbestanden, op basis van de ecosysteemaanpak, te bevorderen;
b. doeltreffende maatregelen voor de monitoring van en de controle op visserijactiviteiten te treffen;
c. gecoördineerde systemen voor de verzameling van gegevens en bilaterale wetenschappelijke samenwerking te bevorderen ter verbetering van de actuele wetenschappelijke adviezen ten behoeve van het visserijbeheer;
d. samen te werken bij de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde („IOO-”) visserij en visserijgerelateerde activiteiten door middel van uitgebreide, doeltreffende en transparante maatregelen; alsmede
e. beleid en maatregelen ten uitvoer te leggen om IOO-producten uit te sluiten van de handelsstromen en van hun markten, overeenkomstig het Internationaal actieplan van de Voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties („FAO”) om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.
1. De partijen erkennen dat het niet gepast is handel of investeringen aan te moedigen door de beschermingsniveaus waarin hun respectievelijke milieu- en arbeidswetgeving voorziet, te verlagen.
2. De partijen zien niet af of wijken niet af van de toepassing, of bieden niet aan af te zien of af te wijken van de toepassing, van hun milieu- en arbeidswetgeving op zodanige wijze dat dit als aanmoediging werkt voor de handel of de vestiging, de overname, de uitbreiding of de handhaving van een investering of van een investeerder op hun respectievelijk grondgebied.
3. De partijen doen niet zodanig afbreuk aan de daadwerkelijke handhaving van hun respectievelijke milieu- en arbeidswetgeving door een onafgebroken of herhaald handelen of nalaten, dat dit als aanmoediging werkt voor de handel of investeringen.
Bij de opstelling en tenuitvoerlegging van op de bescherming van het milieu of de arbeidsomstandigheden gerichte maatregelen die de handel of de investeringen tussen de partijen negatief kunnen beïnvloeden, houden de partijen rekening met de beschikbare wetenschappelijke en technische informatie alsmede de relevante internationale normen, richtsnoeren en aanbevelingen, indien voorhanden, waaronder het voorzorgsbeginsel.
Elke partij ziet er, in overeenstemming met haar interne wet- en regelgeving en hoofdstuk 12, op toe dat alle op de bescherming van het milieu of de arbeidsomstandigheden gerichte maatregelen die de handel of de investeringen negatief kunnen beïnvloeden, op transparante wijze worden opgesteld, ingevoerd en ten uitvoer gelegd, dat zij tijdig worden aangekondigd, dat hierover een openbare raadpleging wordt gehouden en dat niet-overheidsactoren op passende wijze tijdig worden geïnformeerd en geconsulteerd.
De partijen verbinden zich ertoe het effect van de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst op de duurzame ontwikkeling te beoordelen en te volgen via hun bestaande participatieprocessen en participatieve instellingen en die welke in het kader van deze overeenkomst in het leven zijn geroepen, bijvoorbeeld door handelsgerelateerde beoordelingen van het effect op de duurzaamheid.
1. De partijen erkennen het belang van samenwerking op het gebied van handelsgerelateerde aspecten van het arbeids- en milieubeleid teneinde de doelstellingen van deze overeenkomst te verwezenlijken. Zij kunnen samenwerken op onder meer de volgende gebieden:
a. arbeids- of milieu-aspecten van handel en duurzame ontwikkeling in het kader van internationale fora, waaronder met name de WTO, de ILO, het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties, en multilaterale milieuovereenkomsten;
b. methoden en indicatoren voor handelsgerelateerde duurzaamheidseffectbeoordelingen;
c. effecten van arbeids- en milieuvoorschriften, -normen en -standaarden op handel, evenals effecten van handels- en investeringsvoorschriften op arbeid en milieu, met inbegrip van de opstelling van arbeids- en milieuvoorschriften en arbeids- en milieubeleid;
d. positieve en negatieve effecten van deze overeenkomst op duurzame ontwikkeling en manieren om deze effecten te versterken, te voorkomen of te verzachten, waarbij tevens rekening wordt gehouden met door een van de partijen of beide partijen verrichte duurzaamheidseffectbeoordelingen;
e. bevordering van de ratificatie en de doeltreffende tenuitvoerlegging van de fundamentele, prioritaire en andere bijgewerkte ILO-verdragen en de multilaterale milieuovereenkomsten die in een handelscontext van belang zijn;
f. bevordering van particuliere en openbare certificerings-, traceerbaarheids- en keurmerksystemen, waaronder milieukeuren;
g. bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen, bijvoorbeeld door middel van bewustmakingsacties en onderschrijving, tenuitvoerlegging en follow-up van internationaal erkende richtsnoeren en beginselen;
h. handelsgerelateerde aspecten van het ILO-Programma voor fatsoenlijk werk, daaronder begrepen het verband tussen handel en volledige en productieve werkgelegenheid, het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt, de fundamentele arbeidsnormen, doeltreffende rechtsmiddelensystemen (met inbegrip van arbeidsinspectie) voor het handhaven van arbeidsrechten, arbeidsstatistieken, de ontwikkeling van menselijk potentieel en een leven lang leren, sociale bescherming en sociale integratie, sociale dialoog en gelijke kansen voor mannen en vrouwen;
i. handelsgerelateerde aspecten van multilaterale milieuovereenkomsten, met inbegrip van douanesamenwerking;
j. handelsgerelateerde aspecten van de huidige en toekomstige internationale regeling in verband met klimaatverandering, met inbegrip van middelen om koolstofarme technologieën en energie-efficiëntie te bevorderen;
k. handelsgerelateerde maatregelen ter bevordering van de instandhouding en het duurzame gebruik van biologische diversiteit, met inbegrip van de bestrijding van de illegale handel in wilde dieren en planten;
l. handelsgerelateerde maatregelen ter bevordering van de instandhouding en het duurzame beheer van bossen, om zo ontbossing te verminderen, ook wat illegale houtkap betreft; alsmede
m. handelsgerelateerde maatregelen ter bevordering van duurzame visserijmethoden en de handel in producten afkomstig uit duurzaam beheerde visbestanden.
2. De partijen wisselen informatie en ervaring uit over hun activiteiten ter bevordering van de samenhang en de wederzijdse ondersteuning van doelstellingen op het gebied van handel, milieu en sociale aspecten. Voorts voeren de partijen hun samenwerking en dialoog op inzake kwesties van duurzame ontwikkeling die in de context van hun wederzijdse handelsbetrekkingen aan de orde komen.
3. Bij dergelijke samenwerking en dialoog worden de belanghebbenden betrokken, met name de sociale partners, evenals andere maatschappelijke organisaties, in het kader van het bij artikel 366 ingestelde platform van maatschappelijke organisaties.
4. Het Partnerschapscomité kan regels vaststellen voor dergelijke samenwerking en dialoog.
Hoofdstuk 13, afdeling 3, onderafdeling 2, van deze titel is niet van toepassing op geschillen waarop dit hoofdstuk van toepassing is. Nadat het arbitragepanel zijn eindverslag heeft opgesteld overeenkomstig de artikelen 325 en 326, bespreken de partijen de passende maatregelen die zij zullen nemen, waarbij zij rekening houden met dit verslag. Het Partnerschapscomité ziet toe op de tenuitvoerlegging van dergelijke maatregelen en blijft de zaak volgen, onder andere door middel van het in artikel 284, lid 3, bedoelde mechanisme.
De partijen erkennen het belang van een vrije en onvervalste mededinging voor hun handels- en investeringsbetrekkingen. De partijen erkennen dat concurrentieverstorende praktijken en overheidsmaatregelen de goede werking van de markten kunnen verstoren en de voordelen van de liberalisering van het handelsverkeer kunnen ondergraven.
1. Elke partij keurt haar eigen wetgeving goed en handhaaft deze met betrekking tot alle sectoren van de economie28) en pakt de volgende praktijken op een doeltreffende manier aan:
a. horizontale en verticale overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen die ertoe strekken of die ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst;
b. misbruik van een machtspositie door een of meer ondernemingen; alsmede
c. concentraties van ondernemingen die doeltreffende mededinging aanzienlijk hinderen, meer bepaald als gevolg van de totstandbrenging of versterking van een machtspositie.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt in het vervolg naar deze wet verwezen als de „mededingingswet”29).
2. Alle ondernemingen, openbare of particuliere, zijn onderworpen aan de mededingingswet als bedoeld in lid 1. De toepassing van de mededingingswet mag ondernemingen niet belemmeren in de wettelijke of feitelijke uitvoering van de aan hen opgedragen bijzondere taken van algemeen belang. Uitzonderingen van een partij op de mededingingswet blijven beperkt tot taken van algemeen belang, evenredig met het nagestreefde beleidsdoel en transparant.
1. Elke partij houdt operationeel onafhankelijke autoriteiten in stand die verantwoordelijk zijn voor de volledige tenuitvoerlegging en doeltreffende handhaving van de in artikel 287 bedoelde mededingingswet en die daartoe toereikend met bevoegdheden en middelen zijn uitgerust.
2. De partijen passen hun respectievelijke mededingingswetgeving op transparante en niet-discriminerende wijze toe, met inachtneming van de beginselen van een billijke rechtsgang en van het recht van verweer van de betrokken ondernemingen, ongeacht hun nationaliteit of eigendomsstatus.
1. Om de doelstellingen van deze overeenkomst te bereiken en een doeltreffende versterking van de mededinging te stimuleren erkennen de partijen dat het in hun gezamenlijke belang is om de samenwerking op te voeren met betrekking tot de ontwikkeling van het mededingingsbeleid en het onderzoek naar kartelbestrijding en fusies.
2. Voor dit doel streven de mededingingsautoriteiten van de partijen ernaar om, waar dit mogelijk en passend is, hun handhavingsactiviteiten met betrekking tot dezelfde of verwante zaken te coördineren.
3. Om de samenwerking als bedoeld in lid 1 te vergemakkelijken kunnen de mededingingsautoriteiten van de partijen informatie uitwisselen.
De partijen komen overeen dat een partij subsidies kan toekennen indien dat nodig is voor het bereiken van een openbare beleidsdoelstelling. De partijen erkennen dat bepaalde subsidies de goede werking van de markten kunnen verstoren en de voordelen van de liberalisering van het handelsverkeer kunnen ondergraven. In beginsel verleent een partij geen subsidies aan ondernemingen die goederen of diensten aanbieden, indien dergelijke subsidies een negatief effect hebben op de mededinging of de handel, of dat kunnen hebben.
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk is een „subsidie” een maatregel die beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 1, lid 1, van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst, ongeacht of de subsidie wordt verleend met betrekking tot de productie van goederen dan wel de verlening van diensten.
Alinea 1 doet geen afbreuk aan de uitkomst van toekomstige discussies binnen de WTO over de definitie van subsidies voor diensten. Afhankelijk van de voortgang van dergelijke discussies op WTO-niveau kunnen de partijen een besluit in het Partnerschapscomité vaststellen om deze overeenkomst op dit punt aan te passen.
2. Een subsidie wordt alleen dan door dit hoofdstuk bestreken indien zij als specifiek wordt aangemerkt overeenkomstig artikel 2 van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen. Een subsidie waarop het bepaalde in artikel 295 van deze overeenkomst van toepassing is, wordt geacht specifiek te zijn.
3. Subsidies die aan alle ondernemingen worden verleend, hetzij openbare of particuliere, zijn het voorwerp van dit hoofdstuk. De toepassing van de voorschriften van deze afdeling mag ondernemingen niet belemmeren in de wettelijke of feitelijke uitvoering van de aan hen opgedragen bijzondere taken van algemeen belang. Uitzonderingen op de voorschriften van deze afdeling blijven beperkt tot taken van algemeen belang, evenredig met het nagestreefde beleidsdoel en transparant.
4. Artikel 294 van deze overeenkomst is niet van toepassing op subsidies die betrekking hebben op de handel in goederen die vallen onder de Overeenkomst inzake landbouw, die is neergelegd in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst.
5. De artikelen 294 en 295 zijn niet van toepassing op de audiovisuele sector.
De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van een partij uit hoofde van artikel XV van GATS, artikel XVI van GATT 1994, de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen en de Overeenkomst inzake landbouw.
1. Om de twee jaar geeft elke partij de andere partij kennis van de rechtsgrondslag, de vorm, het bedrag of het begrote bedrag alsmede, zo mogelijk, de ontvanger van de binnen de rapportageperiode verleende subsidies.
2. Deze kennisgeving wordt geacht te zijn uitgebracht wanneer de relevante informatie door of namens de partijen beschikbaar is gesteld op een openbaar toegankelijke website, uiterlijk op 31 december van het volgende kalenderjaar. De eerste kennisgeving moet binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst beschikbaar worden gesteld.
3. Kennisgevingen die in het kader van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen zijn gedaan, gelden als voldaan indien een partij voldoet aan de kennisgevingsverplichtingen krachtens artikel 25 van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, mits daarin alle krachtens lid 1 van dit artikel vereiste informatie is vervat.
1. Indien een partij van oordeel is dat een subsidie die door de andere partij is verleend, en die niet is gedekt door artikel 295, een negatief effect kan hebben op haar belangen, kan deze partij haar bezorgdheid uitspreken bij de partij die de subsidie heeft verleend, en verzoeken om overleg over de aangelegenheid. De partij waaraan het verzoek is gericht, neemt dit in zorgvuldige en welwillende overweging.
2. Onverminderd de transparantievereisten die zijn uiteengezet in artikel 293 en met het oog op de oplossing van het probleem, beoogt het overleg in het bijzonder het beleidsdoel vast te stellen waarvoor de subsidies zijn verleend, alsook het bedrag van de subsidie in kwestie, en gegevens waarmee het negatieve effect van de subsidie op de handel en investeringen kan worden geëvalueerd.
3. Om het overleg te vergemakkelijken verstrekt de partij waaraan het verzoek is gericht, binnen 60 dagen na ontvangst van het verzoek informatie over de betrokken subsidie.
4. Als de partij die het verzoek indient, na ontvangst van de informatie over de betrokken subsidie meent dat de subsidie buitensporige negatieve gevolgen heeft of kan hebben voor haar handels- en investeringsbelangen, doet de partij waaraan het verzoek wordt gericht, haar best om deze negatieve gevolgen van de subsidie op de handels- en investeringsbelangen van de verzoekende partij weg te werken of te verkleinen.
Elke partij past op de volgende subsidies voorwaarden toe in zoverre deze negatieve gevolgen hebben of kunnen hebben op de handel of investeringen van de andere partij:
a. een wettelijke regeling waarbij een regering direct of indirect verantwoordelijk is voor schulden of verplichtingen van bepaalde ondernemingen, is toegestaan, mits deze verantwoordelijkheid voor schulden en verplichtingen geldt voor een beperkt bedrag van die schulden en verplichtingen of voor een beperkte duur van die verantwoordelijkheid; alsmede
b. subsidies aan insolvente of noodlijdende ondernemingen onder diverse vormen (onder meer leningen en garantstellingen, uitkeringen in contanten, kapitaalinjecties, verstrekkingen van activa onder de marktprijs en belastingvrijstellingen), voor een duur van meer dan één jaar, zijn toegestaan, mits er een geloofwaardig herstructureringsprogramma op basis van realistische vooronderstellingen bestaat dat ervoor moet zorgen dat de insolvente of noodlijdende onderneming binnen redelijke tijd weer op lange termijn levensvatbaar wordt, en mits de onderneming zelf op significante wijze bijdraagt aan de kosten van de herstructurering.30) 31)
Elke partij zorgt ervoor dat de bedrijven de verleende subsidies alleen gebruiken voor de beleidsdoelstelling waarvoor zij zijn verleend.
Geen partij maakt gebruik van de geschillenbeslechting waarin is voorzien in hoofdstuk 13 van deze overeenkomst voor een zaak die valt onder afdeling B van dit hoofdstuk of onder artikel 294, lid 4.
1. Bij het uitwisselen van informatie krachtens dit hoofdstuk nemen de partijen de beperkingen in acht die in hun respectieve wetgeving voortvloeien uit het beroeps- of zakengeheim en garanderen zij de bescherming van bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie.
2. Alle informatie die krachtens dit hoofdstuk wordt meegedeeld, wordt door de ontvangende partij als vertrouwelijk behandeld, tenzij de andere partij overeenkomstig haar binnenlandse wetgeving de openbaarmaking ervan heeft toegestaan of deze informatie algemeen bekend heeft gemaakt.
De partijen onderwerpen de aangelegenheden waarnaar in dit hoofdstuk wordt verwezen, aan een voortdurende evaluatie. Elk van beide partijen kan dergelijke aangelegenheden voorleggen aan het Partnerschapscomité. De partijen gaan om de vijf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst na welke vorderingen bij de tenuitvoerlegging van dit hoofdstuk zijn gemaakt, voor zover zij gezamenlijk niet anders besluiten.
Tenzij anderszins bepaald, draagt elke partij er zorg voor dat om het even welk bedrijf, inclusief een overheidsbedrijf, een bedrijf waaraan bijzondere rechten of privileges zijn toegekend, of een aangewezen monopolie, waaraan door haar regelgevende, administratieve dan wel andere overheidsbevoegdheid is gedelegeerd, om het even op welk overheidsniveau, bij de uitoefening van die bevoegdheid in overeenstemming met haar verplichtingen uit hoofde van de onderhavige overeenkomst handelt.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk is:
a. „overheidsbedrijf”: een bedrijf, inclusief een dochteronderneming, waarin een partij, direct of indirect:
i. meer dan 50% van het geplaatste kapitaal van de onderneming in bezit heeft, of meer dan 50% van de stemmen controleert die zijn verbonden met de aandelen die het bedrijf uitgeeft;
ii. meer dan de helft van de leden van de raad van bestuur van het bedrijf of een equivalent orgaan kan benoemen; of
iii. controle op de onderneming kan uitoefenen;
b. „een bedrijf waaraan bijzondere rechten of privileges zijn toegekend”: een bedrijf, inclusief een dochteronderneming, openbaar of particulier, waaraan door een partij in rechte of in feite speciale rechten of privileges zijn toegekend. Speciale rechten en privileges worden door een partij toegekend wanneer zij de onderneming die een goed of dienst mag leveren, aanwijst, of het aantal van dergelijke ondernemingen tot twee of meer beperkt, anders dan op objectieve, evenredige en niet-discriminatoire criteria, en daardoor de mogelijkheid van een ander bedrijf om in hetzelfde geografische gebied en onder substantieel dezelfde voorwaarden hetzelfde goed te leveren of dezelfde dienst te verlenen, ernstig beperkt;
c. „aangewezen monopolie”: een entiteit die betrokken is bij een commerciële activiteit, met inbegrip van een groep entiteiten of een regeringsorgaan, en enige dochteronderneming daarvan, die op de relevante markt op het grondgebied van een partij is aangewezen als enige aanbieder of enige koper van een product of dienst, maar geen entiteit omvat waaraan in dat verband exclusieve intellectuele-eigendomsrechten zijn verleend;
d. „commerciële activiteiten”: activiteiten die uiteindelijk tot doel hebben de productie van een goed of de verlening van een dienst die op de relevante markt zal worden verkocht in hoeveelheden en voor de prijs die door het bedrijf worden bepaald en die worden ondernomen met het oog op het maken van winst, maar die geen activiteiten omvatten die worden ondernomen door een bedrijf dat:
i. werkt zonder winstoogmerk;
ii. werkt op basis van kostendekkendheid; of
iii. openbare diensten verleent;
e. „commerciële overwegingen”: prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, vervoer en andere voorwaarden van aankoop of verkoop, of andere factoren waarmee normaal rekening zou worden gehouden bij de commerciële beslissingen van een bedrijf dat in de relevante sector of industrie werkt volgens de beginselen van de markteconomie;
f. „aanwijzen”: een monopolie instellen of toestaan, of het toepassingsgebied van een monopolie uitbreiden teneinde daaronder een nieuw goed of een nieuwe dienst te laten vallen.
1. De partijen bevestigen hun rechten en verplichtingen ingevolge artikel XVII, leden 1 tot en met 3, van GATT 1994, het Memorandum van overeenstemming betreffende de interpretatie van artikel XVII van GATT 1994, alsook ingevolge artikel VIII, lid 1, lid 2 en lid 5, van GATS.
2. Dit hoofdstuk heeft betrekking op alle bedrijven die in artikel 300 worden bedoeld als betrokken bij een commerciële activiteit. Indien een bedrijf commerciële en niet-commerciële activiteiten combineert32), worden alleen de commerciële activiteiten van dat bedrijf door dit hoofdstuk bestreken.
3. Dit hoofdstuk heeft betrekking op alle bedrijven die in artikel 300 worden bedoeld, op centraal en subcentraal bestuursniveau.
4. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op aanbestedingen door een partij of door de aanbestedende diensten van een partij in de zin als bedoeld in de artikelen 278 en 279.
5. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op enige dienst die wordt verleend in het kader van de uitoefening van bestuursgezag in de zin van GATS.
6. Artikel 304:
a. is niet van toepassing op de sectoren die zijn bedoeld in de artikelen 143 en 148;
b. is niet van toepassing op welke maatregel dan ook van een overheidsbedrijf, een bedrijf waaraan bijzondere rechten of privileges zijn toegekend, of een aangewezen monopolie, indien een voorbehoud van een partij, dat is gemaakt tegen een verplichting van nationale behandeling of van meestbegunstigingsbehandeling in het kader van artikel 144, als uiteengezet in het schema van de partij in bijlage VIII-A voor de Europese Unie of bijlage VIII-E voor de Republiek Armenië, van toepassing zou zijn indien dezelfde maatregel door die partij zou zijn genomen of gehandhaafd; alsmede
c. is van toepassing op commerciële activiteiten van een overheidsbedrijf, een bedrijf waaraan bijzondere rechten of privileges zijn toegekend, of een aangewezen monopolie, indien dezelfde activiteit gevolgen zou hebben voor de handel in diensten met betrekking waartoe een partij in het kader van de artikelen 149 en 150 verbintenissen op zich heeft genomen, met inachtneming van de voorwaarden en kwalificaties als uiteengezet in het schema van die partij in bijlage VIII-B voor de Europese Unie of bijlage VIII-F voor de Republiek Armenië.
1. Zonder afbreuk te doen aan de rechten en plichten van de partijen in het kader van dit hoofdstuk, belet niets in dit hoofdstuk een partij een overheidsbedrijf op te richten of in stand te houden, een monopolie aan te wijzen of in stand te houden of een onderneming bijzondere of exclusieve rechten of voorrechten te verlenen.
2. Geen van de partijen eist van een bedrijf dat binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk valt, om te handelen op een manier die in strijd is met dit hoofdstuk, noch moedigt zij daartoe aan.
1. Elke partij zorgt ervoor dat haar overheidsbedrijven, bedrijven waaraan bijzondere rechten of privileges zijn toegekend, of aangewezen monopolies, wanneer zij commerciële activiteiten aangaan:
a. handelen overeenkomstig commerciële overwegingen wanneer zij goederen of diensten aankopen of verkopen, behalve wanneer zij moeten voldoen aan voorwaarden van hun openbare-dienstopdracht die niet in overeenstemming zijn met punt b);
b. bij het aankopen van goederen of diensten:
i. aan goederen of diensten die worden aangeboden door een bedrijf van de andere partij, een niet minder gunstige behandeling toekennen dan voor soortgelijke goederen of diensten die worden aangeboden door bedrijven van de partij; alsmede
ii. aan goederen of diensten die worden aangeboden door een bedrijf van de andere partij dat is gevestigd op hun grondgebied, een niet minder gunstige behandeling toekennen dan voor soortgelijke goederen of diensten die worden aangeboden door bedrijven op de relevante markt op hun grondgebied die gevestigde bedrijven zijn van die partij; alsmede
c. bij het verkopen van goederen of diensten:
i. aan een bedrijf van de andere partij een niet minder gunstige behandeling toekennen dan aan bedrijven van de partij; alsmede
ii. aan een bedrijf van de andere partij dat is gevestigd op hun grondgebied, een niet minder gunstige behandeling toekennen dan aan bedrijven op de relevante markt op hun grondgebied die gevestigde bedrijven zijn van die partij.
2. Lid 1 belet een overheidsbedrijf, een bedrijf waaraan bijzondere rechten of privileges zijn toegekend, of een aangewezen monopolie, niet om:
a. goederen of diensten te kopen of aan te bieden op verschillende voorwaarden, ook wat betreft prijs, mits dergelijke verschillende voorwaarden overeenstemmen met commerciële overwegingen; alsmede
b. te weigeren goederen of diensten te kopen of aan te bieden, mits dergelijke weigering overeenstemt met commerciële overwegingen.
1. Elke partij streeft ernaar te garanderen dat de bedrijven als bedoeld in artikel 300 de internationaal erkende normen van behoorlijk ondernemingsbestuur naleven.
2. Elke partij zorgt ervoor dat met het oog op een doeltreffende en onpartijdige uitoefening van haar regelgevende opdracht in gelijksoortige omstandigheden met betrekking tot alle bedrijven waarover zij toezicht uitoefent, met inbegrip van overheidsbedrijven, bedrijven waaraan bijzondere rechten of privileges zijn toegekend, of aangewezen monopolies, elk regelgevend orgaan dat door een partij wordt opgericht of gehandhaafd, geen verantwoording verschuldigd is aan een van de bedrijven die het controleert.
De onpartijdigheid waarvan het regelgevende orgaan bij zijn werkzaamheden blijk geeft, wordt geëvalueerd aan de hand van een algemeen model of een algemene praktijk van dat regelgevende orgaan.
Voor die sectoren waarvoor de partijen in andere hoofdstukken specifieke verplichtingen zijn overeengekomen in verband met het regelgevende orgaan, zijn de relevante bepalingen in die andere hoofdstukken van kracht.
3. Elke partij zorgt ervoor dat de wet- en regelgeving op een consistente en niet-discriminatoire wijze wordt gehandhaafd, met inbegrip van de wet- en regelgeving voor ondernemingen als bedoeld in artikel 300.
1. Indien een partij redenen heeft om aan te nemen dat haar belangen in het kader van dit hoofdstuk worden geschaad door de commerciële activiteiten van een bedrijf van de andere partij als bedoeld in artikel 300, en die vallen onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk, kan zij de andere partij schriftelijk verzoeken om informatie over de activiteiten van dat bedrijf die verband houden met de door dit hoofdstuk bestreken activiteiten.
In een verzoek om dergelijke informatie moet worden vermeld om welke ondernemingen, welke producten of diensten en welke markten het gaat en welke aanwijzingen er zijn dat deze onderneming praktijken hanteert die de handel of investeringen tussen de partijen belemmeren.
2. De overeenkomstig lid 1 verstrekte informatie bevat de volgende gegevens:
a. de eigendom en de stemverhoudingen van de onderneming, waarbij het percentage aandelen en het percentage stemrechten die een partij of een in artikel 300 bedoelde onderneming cumulatief in bezit heeft, worden aangegeven;
b. een beschrijving van eventuele speciale aandelen of speciale stem- of andere rechten die een partij of een in artikel 300 bedoelde onderneming in bezit heeft, indien deze rechten verschillen van de rechten die verbonden zijn met de algemene gewone aandelen van zulk een entiteit;
c. de organisatiestructuur van het bedrijf; de samenstelling van de raad van bestuur of van een equivalent orgaan dat directe of indirecte controle uitoefent op zulk een onderneming; en wederzijdse deelname en andere banden met diverse bedrijven of groepen bedrijven, als gespecificeerd in artikel 300;
d. een beschrijving van de ministeries of overheidsorganen die de onderneming beheren en controleren, een beschrijving van de rapportagekanalen33), alsook van de rechten en werkwijzen van de regering of enig ander overheidsorgaan bij de benoeming, het ontslag of de vergoeding van bestuurders;
e. het jaarlijkse inkomen of de totale waarde van activa, of beide; alsmede
f. uitzonderingen, niet-conforme maatregelen, immuniteiten en andere maatregelen, inclusief gunstigere behandeling, die op het grondgebied van de partij waaraan het verzoek wordt gericht, worden toegepast op in artikel 300 bedoelde ondernemingen.
3. De punten a) tot en met e) van lid 2 zijn niet van toepassing op kleine en middelgrote ondernemingen, zoals gedefinieerd in de wet- en regelgeving van de partij.
4. Uit hoofde van de leden 1 en 2 kan een partij niet worden verplicht tot het verstrekken van vertrouwelijke informatie waarvan bekendmaking zou ingaan tegen haar wet- en regelgeving, de rechtshandhaving zou belemmeren of anderszins in strijd zou zijn met het openbaar belang, of schadelijk zou zijn voor de rechtmatige commerciële belangen van bepaalde ondernemingen.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende definities:
a. „maatregelen van algemene strekking”: wetten, regelingen, procedures en administratieve beschikkingen van algemene aard, die gevolgen kunnen hebben voor onder deze overeenkomst vallende aangelegenheden; alsmede
b. „belanghebbende”: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtstreeks door een maatregel van algemene strekking kan worden geraakt.
De partijen erkennen dat de regelgeving gevolgen voor hun onderlinge handel en investeringen kan hebben en zorgen daarom voor voorspelbare regelgeving en efficiënte procedures voor marktdeelnemers, meer bepaald kleine en middelgrote ondernemingen.
1. Elke partij garandeert dat maatregelen van algemene strekking die zijn goedgekeurd na de inwerkingtreding van deze overeenkomst:
a. snel en gemakkelijk toegankelijk zijn via een officieel aangewezen medium, ook langs elektronische weg, zodat ieder zich ermee vertrouwd kan maken;
b. duidelijk melding maken van de mogelijke reikwijdte, het doel en het opzet van dergelijke maatregelen; alsmede
c. voldoende tijd tussen de bekendmaking en de inwerkingtreding van dergelijke maatregelen bieden, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen.
2. Elke partij draagt zorg voor het volgende:
a. zij streeft ernaar voorstellen tot vaststelling of wijziging van algemene maatregelen, met inbegrip van een toelichting op het doel en de motivering van het voorstel, in een voldoende vroeg stadium bekend te maken;
b. zij biedt belanghebbenden redelijke mogelijkheden en met name voldoende tijd om commentaar te leveren op de voorgestelde maatregelen of op de voorgestelde wijziging van maatregelen van algemene strekking; alsmede
c. zij streeft ernaar rekening te houden met de opmerkingen over het voorstel die zij van de belanghebbenden ontvangt.
1. Elke partij wijst na de inwerkingtreding van deze overeenkomst een contactpunt aan om de doeltreffende uitvoering van deze overeenkomst te garanderen en om de communicatie tussen de partijen over alle onder deze overeenkomst vallende aangelegenheden te vergemakkelijken.
2. Op verzoek van een partij geeft het contactpunt van de andere partij aan welke dienst of ambtenaar met het onderwerp is belast en verstrekt het de gevraagde hulp om de communicatie met de verzoekende partij te vergemakkelijken.
3. Elke partij voert passende mechanismen in, of handhaaft deze, om vragen van enige persoon over voorgestelde of van kracht zijnde algemene maatregelen en over de toepassing daarvan te beantwoorden. De vragen kunnen worden ingediend via het krachtens lid 1 opgerichte contactpunt of via een ander geschikt mechanisme, tenzij in deze overeenkomst een specifiek mechanisme is opgericht.
4. Elke partij voorziet in procedures voor personen die een oplossing zoeken voor problemen die zich voordoen wegens de toepassing van maatregelen van algemene strekking in het kader van deze overeenkomst. Deze procedures doen geen afbreuk aan beroeps- of toetsingsprocedures die de partijen invoeren of handhaven in het kader van deze overeenkomst. Ook doen zij geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de partijen uit hoofde van hoofdstuk 13.
5. De partijen erkennen dat de uit hoofde van dit artikel gegeven antwoorden niet altijd definitief en juridisch bindend zijn, maar alleen ter informatie worden gegeven, tenzij in hun wet- en regelgeving anders wordt bepaald.
6. Op verzoek van de ene partij verstrekt de andere partij onverwijld informatie en beantwoordt zij terstond vragen met betrekking tot een algemene maatregel die of een voorstel tot vaststelling of wijziging van een algemene maatregel dat volgens de verzoekende partij van invloed kan zijn op de werking van deze overeenkomst, ongeacht of de verzoekende partij voordien van die maatregel in kennis was gesteld.
Elke partij voert alle algemene maatregelen eenvormig, objectief, onpartijdig en op redelijke wijze uit. Wanneer een partij daartoe in specifieke gevallen dergelijke maatregelen op bepaalde personen, goederen of diensten van de andere partij toepast:
a. streeft zij ernaar belanghebbenden voor wie een procedure rechtstreeks gevolgen heeft, tijdig en overeenkomstig haar interne procedures in kennis te stellen van de inleiding van een procedure, met daarbij een beschrijving van de aard van de procedure, een verklaring over de rechtsgrondslag voor de inleiding van de procedure en een algemene beschrijving van de aangelegenheden waarover het geschil gaat;
b. biedt zij belanghebbenden een redelijke mogelijkheid om feiten en argumenten ter ondersteuning van hun standpunten naar voren te brengen voordat tot een definitief administratief optreden wordt overgegaan, voor zover de tijd, de aard van de procedure en het openbaar belang dit toelaten; alsmede
c. waarborgt zij dat haar procedures gebaseerd zijn op haar interne wetgeving en hiermee in overeenstemming zijn.
1. Elk van beide partijen voert overeenkomstig haar binnenlandse wetgeving rechterlijke, scheidsrechterlijke of administratieve instanties of procedures in of handhaaft deze, met het oog op een onverwijlde herziening en, indien gerechtvaardigd, correctie van het administratieve optreden met betrekking tot aangelegenheden waarop deze overeenkomst van toepassing is. De instanties of procedures zijn onpartijdig en onafhankelijk van de dienst of de autoriteit die belast is met de administratieve handhaving, en de verantwoordelijken ervoor hebben geen materieel belang bij de uitkomst van de aangelegenheid.
2. Elke partij zorgt ervoor dat de procespartijen bij dergelijke instanties of in dergelijke procedures kunnen beschikken over:
a. een redelijke mogelijkheid om hun respectieve standpunten te ondersteunen of te verdedigen; alsmede
b. het recht op een beslissing die is gebaseerd op bewijsmateriaal en ingediende stukken, of, indien de interne wetgeving dat vereist, op het door de administratieve instantie samengestelde dossier.
3. Elk van beide partijen zorgt ervoor dat, behoudens beroep of latere herziening overeenkomstig de binnenlandse wetgeving, de beslissing ten uitvoer wordt gelegd door de dienst of de autoriteit die voor het administratieve optreden ter zake bevoegd is en dat die beslissing ook ten grondslag komt te liggen aan de praktijk van de dienst of autoriteit ter zake.
1. De partijen werken samen aan de bevordering van de kwaliteit en doeltreffendheid van de regelgeving, onder meer door de uitwisseling van informatie en van beste werkwijzen over de bij hen doorgevoerde hervorming van de regelgeving en de effectbeoordeling ter zake.
2. De partijen erkennen de beginselen van behoorlijk bestuurlijk gedrag en komen overeen samen te werken bij de bevordering van die beginselen, onder meer door de uitwisseling van informatie en beste werkwijzen.
De bepalingen van dit hoofdstuk verplichten de partijen er niet toe vertrouwelijke inlichtingen te onthullen waarvan de verspreiding een belemmering zou vormen voor de toepassing van de wetgeving, strijdig zou zijn met het openbaar belang of afbreuk zou doen aan de rechtmatige handelsbelangen van openbare of particuliere ondernemingen.
De bepalingen van dit hoofdstuk gelden onverminderd specifieke regels die in andere hoofdstukken van deze overeenkomst zijn vastgesteld.
Het doel van dit hoofdstuk is een doeltreffend en doelmatig mechanisme ter vermijding en geschillenbeslechting tussen de partijen over de interpretatie en toepassing van deze overeenkomst op te zetten, teneinde waar mogelijk tot een onderling overeengekomen oplossing te komen.
Dit hoofdstuk is van toepassing op alle geschillen over de interpretatie en toepassing van de bepalingen van deze titel, tenzij anders bepaald.
1. De partijen streven ernaar elk geschil op te lossen door te goeder trouw overleg te plegen om tot een onderling overeengekomen oplossing te komen.
2. Wanneer een partij de andere partij om overleg verzoekt, doet zij dat schriftelijk, met kopie aan het Partnerschapscomité, met vermelding van de maatregel waarom het gaat en welke van de bepalingen in deze titel zij van toepassing acht.
3. Het overleg wordt binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek gehouden en vindt, tenzij de partijen anders overeenkomen, plaats op het grondgebied van de partij waaraan het verzoek gericht is. Het overleg wordt 30 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek geacht te zijn afgesloten, tenzij beide partijen overeenkomen het overleg voort te zetten. Het overleg, en in het bijzonder alle tijdens het overleg door de partijen verstrekte informatie en ingenomen standpunten, is vertrouwelijk en laat de rechten van de partijen in latere procedures onverlet.
4. Overleg over dringende aangelegenheden, zoals wanneer het bederfelijke waren, seizoensgebonden goederen of diensten of energie-gerelateerde aangelegenheden betreft, wordt binnen 15 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek door de partij waaraan het gericht is, gehouden en wordt binnen hetzelfde tijdsbestek geacht te zijn afgesloten, tenzij beide partijen overeenkomen het overleg voort te zetten.
5. Een partij die om overleg verzoekt, kan een beroep doen op bemiddeling overeenkomstig artikel 319, indien:
a. de partij waaraan het verzoek om overleg gericht is, niet binnen 10 dagen na de datum van ontvangst van het verzoek hierop reageert;
b. het overleg niet binnen de in lid 3 of 4 van dit artikel genoemde termijn wordt gehouden;
c. de partijen overeenkomen geen overleg te voeren; of
d. het overleg is afgesloten zonder dat een onderling overeengekomen oplossing is bereikt.
6. Tijdens het overleg verstrekt elke partij voldoende feitelijke informatie, zodat een volledig onderzoek mogelijk is naar de wijze waarop de betrokken maatregel van invloed kan zijn op de werking en toepassing van de bepalingen van deze titel. Elke partij streeft ernaar de deelname te garanderen van personeel van hun bevoegde overheidsinstanties die deskundig zijn op het gebied waarover het overleg plaatsvindt.
1. Elke partij kan de andere partij verzoeken om aan een bemiddelingsprocedure deel te nemen met betrekking tot een maatregel die de handel of de investeringen tussen de partijen ongunstig beïnvloedt.
2. De bemiddelingsprocedure wordt ingeleid, uitgevoerd en afgesloten overeenkomstig het bemiddelingsmechanisme.
3. Het Partnerschapscomité keurt op zijn eerste vergadering bij besluit het reglement van orde en de gedragscode van het bemiddelingsmechanisme goed en kan besluiten tot wijzigingen daarvan.
1. Wanneer de partijen er niet in zijn geslaagd het geschil door middel van het in artikel 318 bedoelde overleg op te lossen, kan de partij die om overleg heeft verzocht, overeenkomstig dit artikel om de instelling van een arbitragepanel verzoeken.
2. Het verzoek om instelling van een arbitragepanel wordt schriftelijk gedaan bij de andere partij en bij het Partnerschapscomité. De klagende partij vermeldt in haar verzoek de maatregel die in het geding is, en legt uit waarom die maatregel een inbreuk is op de bepalingen van deze titel, waarbij duidelijk de rechtsgrond voor de klacht wordt aangegeven.
1. Een arbitragepanel bestaat uit drie arbiters.
2. Binnen 14 dagen na de datum waarop het schriftelijke verzoek tot instelling van een arbitragepanel is ingediend bij de partij waartegen de klacht is gericht, voeren de partijen overleg teneinde overeen te komen over de samenstelling van het panel.
3. Wanneer de partijen binnen de in lid 2 van dit artikel genoemde termijn geen overeenstemming over de samenstelling van het arbitragepanel bereiken, kan elke partij binnen vijf dagen na het verstrijken van de in lid 2 vastgestelde termijn een arbiter benoemen uit de overeenkomstig artikel 339 opgestelde sublijst van die partij. Wanneer een van de partijen verzuimt een arbiter te benoemen, wordt deze op verzoek van de andere partij door de voorzitter van het Partnerschapscomité, of door diens vertegenwoordiger, door middel van loting aangewezen uit de overeenkomstig artikel 339 opgestelde sublijst van die partij.
4. Tenzij de partijen binnen de in lid 2 van dit artikel vastgestelde termijn overeenstemming bereiken over de voorzitter van het arbitragepanel, wordt deze op verzoek van een van de partijen door de voorzitter van het Partnerschapscomité, of diens vertegenwoordiger, door middel van loting aangewezen uit de sublijst van voorzitters die is opgenomen in de overeenkomstig artikel 339 opgestelde lijst.
5. De voorzitter van het Partnerschapscomité of diens vertegenwoordiger wijst binnen vijf dagen na het in lid 3 of 4 bedoelde verzoek de arbiters aan.
6. De datum van instelling van het arbitragepanel is die waarop alle drie de aangewezen arbiters hun benoeming hebben aanvaard overeenkomstig het reglement van orde.
7. Indien een of meer van de in artikel 339 bedoelde lijsten niet zijn opgesteld of niet voldoende namen bevatten op het tijdstip van indiening van een verzoek als bedoeld in lid 3 of 4 van dit artikel, worden de arbiters door middel van loting aangewezen uit de personen die door een van de partijen of door beide partijen formeel zijn voorgedragen.
1. Tenzij de partijen binnen vijf dagen na de datum van aanwijzing van de arbiters anders overeenkomen, luidt de taakomschrijving van het arbitragepanel als volgt:
„In het licht van de desbetreffende bepalingen van titel V van deze overeenkomst waarop de partijen bij het geschil zich beroepen, de aangelegenheid onderzoeken die in het verzoek om instelling van het arbitragepanel is beschreven, zich uitspreken over de verenigbaarheid van de maatregel in kwestie met de genoemde relevante bepalingen en een verslag uitbrengen overeenkomstig de artikelen 324, 325, 326 en 338 van deze overeenkomst.”.
2. De partijen stellen het arbitragepanel binnen drie dagen in kennis van de overeengekomen taakomschrijving.
Indien een partij daarom verzoekt, doet het arbitragepanel binnen 10 dagen na zijn instelling uitspraak over de vraag of het een zaak dringend acht. Een dergelijk verzoek aan het arbitragepanel wordt tegelijkertijd aan de andere partij meegedeeld.
1. Het arbitragepanel legt een tussentijds verslag voor aan de partijen over de resultaten van het feitenonderzoek, de toepasselijkheid van de desbetreffende bepalingen en de beweegredenen die aan de bevindingen en aanbevelingen van het panel ten grondslag liggen.
2. Een partij kan binnen 14 dagen na ontvangst van het verslag het arbitragepanel schriftelijk verzoeken bepaalde aspecten van het tussentijdse verslag te heroverwegen. Dit verzoek wordt tegelijkertijd aan de andere partij meegedeeld.
3. Het arbitragepanel kan het tussentijds verslag naar aanleiding van schriftelijke opmerkingen van de partijen wijzigen, en wanneer het dat zinvol acht, de zaak nader onderzoeken.
4. Het eindverslag van het arbitragepanel bevat de resultaten van het feitenonderzoek, de toepasselijkheid van de bepalingen van deze titel en de beweegredenen die aan de bevindingen en conclusies van het panel ten grondslag liggen. Het eindverslag bevat een toereikende bespreking van de argumenten die zijn ingeroepen gedurende de fase van de tussentijdse beoordeling en een duidelijk antwoord op de vragen en opmerkingen van de partijen.
1. Uiterlijk 90 dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel, legt het een tussentijds verslag voor aan de partijen. Wanneer het arbitragepanel van oordeel is dat deze termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het arbitragepanel de partijen en het Partnerschapscomité hiervan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het arbitragepanel zijn tussentijds verslag denkt te kunnen voorleggen. In geen geval mag het tussentijds verslag later dan 120 dagen na de instelling van het arbitragepanel worden uitgebracht.
2. In dringende gevallen, als bedoeld in artikel 323, zoals wanneer het bederfelijke waren, seizoensgebonden goederen of diensten of energie-gerelateerde aangelegenheden betreft, stelt het arbitragepanel alles in het werk om zijn tussentijdse verslag binnen 45, maar in geen geval later dan 60 dagen na de datum van zijn instelling voor te leggen.
3. Een partij kan binnen 14 dagen na ontvangst van het tussentijdse verslag het arbitragepanel schriftelijk verzoeken bepaalde aspecten te heroverwegen, overeenkomstig artikel 324, lid 2. Dit verzoek wordt tegelijkertijd aan de andere partij meegedeeld. Een partij kan binnen 7 dagen na ontvangst van het schriftelijke verzoek van de andere partij aan het arbitragepanel aantekeningen daarbij maken.
1. Uiterlijk 120 dagen na de datum van instelling legt het arbitragepanel een eindverslag voor aan de partijen en het Partnerschapscomité. Wanneer het arbitragepanel van oordeel is dat deze termijn niet kan worden gehaald, stelt de voorzitter van het arbitragepanel de partijen en het Partnerschapscomité hiervan schriftelijk in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging en de datum waarop het arbitragepanel zijn eindverslag denkt te kunnen voorleggen. In geen geval wordt het eindverslag later dan 150 dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel voorgelegd.
2. In dringende gevallen, als bedoeld in artikel 323, zoals wanneer het bederfelijke waren, seizoensgebonden goederen of diensten of energie-gerelateerde aangelegenheden betreft, stelt het arbitragepanel alles in het werk om binnen 60 dagen na de datum van zijn instelling kennis te geven van zijn eindverslag. In geen geval wordt het eindverslag later dan 75 dagen na de datum van instelling van het arbitragepanel voorgelegd.
De partij waartegen de klacht is gericht, neemt de nodige maatregelen om het eindverslag van het arbitragepanel zo spoedig mogelijk en te goeder trouw na te leven, teneinde te voldoen aan de bepalingen van deze titel.
1. Indien onmiddellijke naleving niet mogelijk is, trachten de partijen overeenstemming te bereiken over de termijn waarbinnen het eindverslag moet worden nageleefd. In dat geval stelt de partij waartegen de klacht is gericht, uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het eindverslag de klagende partij en het Partnerschapscomité in kennis van de tijd die zij nodig heeft om het verslag na te kunnen leven („redelijke termijn”).
2. Indien de partijen het niet eens zijn over een redelijke termijn, kan de klagende partij, binnen 20 dagen na ontvangst van de kennisgeving overeenkomstig lid 1, het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk verzoeken om een redelijke termijn vast te stellen. Dit verzoek wordt tegelijkertijd aan de andere partij en aan het Partnerschapscomité meegedeeld. Uiterlijk 20 dagen na ontvangst van het verzoek legt het arbitragepanel zijn besluit over een redelijke termijn voor aan de partijen en aan het Partnerschapscomité.
3. De partij waartegen de klacht is gericht, stelt de klagende partij schriftelijk in kennis van haar vorderingen met betrekking tot de naleving van het eindverslag. Deze kennisgeving geschiedt schriftelijk, ten minste één maand voor afloop van de redelijke termijn.
4. De partijen kunnen de redelijke termijn in onderling overleg verlengen.
1. De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende partij en het Partnerschapscomité in kennis van de maatregelen die zij heeft getroffen tot naleving van het eindverslag. Deze kennisgeving geschiedt voor het einde van de redelijke termijn.
2. Wanneer er tussen de partijen onenigheid bestaat over het bestaan van een maatregel waarvan overeenkomstig lid 1 kennis is gegeven, of over de vraag of die maatregel verenigbaar is met de bepalingen van deze titel, kan de klagende partij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk verzoeken hierover uitspraak te doen. De partij waartegen de klacht gericht is en het Partnerschapscomité worden tegelijkertijd van dit verzoek in kennis gesteld. In dat verzoek wordt aangegeven om welke specifieke maatregel het gaat en waarom deze maatregel onverenigbaar is met de bedoelde bepalingen, op zodanige wijze dat de rechtsgrond van de klacht duidelijk is. Uiterlijk 45 dagen na ontvangst van het verzoek legt het arbitragepanel zijn verslag voor aan de partijen en aan het Partnerschapscomité.
1. Indien de partij waartegen de klacht is gericht, niet voor afloop van de redelijke termijn kennis geeft van een maatregel die zij heeft getroffen om het eindverslag van het arbitragepanel na te leven, of indien het arbitragepanel oordeelt dat er geen dergelijke maatregel is getroffen of dat de maatregel waarvan overeenkomstig artikel 329, lid 1, kennis is gegeven, niet verenigbaar is met de verplichtingen van de partij krachtens de bepalingen van deze titel, biedt de partij waartegen de klacht is gericht de klagende partij, op verzoek van en na overleg met deze laatste, een compensatie aan.
2. Indien de klagende partij besluit niet om een aanbod voor tijdelijke compensatie als bedoeld in lid 1 van dit artikel te verzoeken of, wanneer zij wel daarom verzoekt maar de partijen geen akkoord over compensatie bereiken binnen 30 dagen na afloop van de redelijke termijn of de kennisgeving van de uitspraak van het arbitragepanel op grond van artikel 329, lid 2, heeft de klagende partij het recht, na kennisgeving aan de andere partij en het Partnerschapscomité, de verplichtingen uit hoofde van de bepalingen van deze titel op te schorten. In de kennisgeving wordt gespecificeerd in welke mate de verplichtingen worden opgeschort. Deze mate stemt overeen met de mate waarin de schending de voordelen voor de klagende partij tenietdoet of beperkt. De klagende partij mag de opschorting 10 dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de partij waartegen de klacht gericht is, toepassen, tenzij de partij waartegen de klacht gericht is, uit hoofde van lid 3 van dit artikel een verzoek tot arbitrage heeft ingediend.
3. Indien de partij waartegen de klacht gericht is, van oordeel is dat de geplande mate van opschorting van de verplichtingen niet overeenstemt met de mate waarin de schending de voordelen voor de andere partij tenietdoet of beperkt, kan zij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk verzoeken hierover uitspraak te doen. Dit verzoek wordt voor het verstrijken van de in lid 2 bedoelde periode van 10 dagen meegedeeld aan de klagende partij en aan het Partnerschapscomité. Het oorspronkelijke arbitragepanel maakt zijn verslag over de mate van opschorting van verplichtingen binnen 30 dagen na indiening van het verzoek aan de partijen en het Partnerschapscomité bekend. De verplichtingen worden niet opgeschort voordat het oorspronkelijke arbitragepanel zijn verslag heeft bekendgemaakt. De opschorting stemt overeen met de mate van opschorting die in het verslag van het arbitragepanel wordt aangegeven.
4. De opschorting van de verplichtingen en de in dit artikel voorziene compensatie zijn van tijdelijke aard en mogen niet meer worden toegepast nadat:
a. de partijen ingevolge artikel 334 tot een onderling overeengekomen oplossing zijn gekomen;
b. de partijen zijn overeengekomen dat de maatregel waarvan overeenkomstig artikel 329, lid 1, is kennis gegeven, ertoe leidt dat de partij waartegen de klacht is gericht, in overeenstemming is met de bepalingen van deze titel; of
c. de maatregel waarvan het arbitragepanel overeenkomstig artikel 329, lid 2, heeft vastgesteld dat deze niet verenigbaar is met de bepalingen van deze titel, is ingetrokken of gewijzigd zodat de maatregel met die bepalingen in overeenstemming is gebracht.
1. De partij waartegen de klacht gericht is, stelt de klagende partij en het Partnerschapscomité in kennis van de maatregelen die zij heeft getroffen om na de schorsing van concessies of na de toepassing van tijdelijke compensatie, naargelang het geval, het verslag van het arbitragepanel na te leven. Behalve in de in lid 2 bedoelde gevallen beëindigt de klagende partij de schorsing van concessies binnen 30 dagen na ontvangst van de kennisgeving. In de gevallen waarin compensatie is geboden, met uitzondering van de in lid 2 bedoelde gevallen, kan de partij waartegen de klacht gericht is, binnen 30 dagen na haar kennisgeving dat zij heeft voldaan aan het verslag van het arbitragepanel, die compensatie beëindigen.
2. Indien de partijen binnen 30 dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving geen overeenstemming bereiken over de vraag of de maatregel waarvan is kennisgegeven, ertoe leidt dat de partij waartegen de klacht gericht is, in overeenstemming met de bedoelde bepalingen handelt, verzoekt de klagende partij het oorspronkelijke arbitragepanel schriftelijk hierover uitspraak te doen. Dit verzoek wordt tegelijkertijd aan de andere partij en aan het Partnerschapscomité meegedeeld. Het arbitragepanel legt zijn verslag binnen 45 dagen na de indiening van het verzoek voor aan de partijen en aan het Partnerschapscomité. Indien het arbitragepanel oordeelt dat de maatregel die is getroffen om de uitspraak na te leven in overeenstemming is met de bepalingen van deze titel, wordt de opschorting van de verplichtingen of de compensatie, naargelang het geval, beëindigd. Indien het arbitragepanel oordeelt dat de maatregel waarvan de partij waartegen de klacht gericht is, kennis heeft gegeven uit hoofde van lid 1, niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze titel, wordt de mate van opschorting van de verplichtingen of van de compensatie, naargelang het geval, aangepast in het licht van het verslag van het arbitragepanel.
Indien in een in het kader van dit hoofdstuk gevoerde arbitrageprocedure het oorspronkelijke arbitragepanel niet in staat is of een of meer leden ervan niet in staat zijn om aan de werkzaamheden van het panel deel te nemen, zich terugtrekken of moeten worden vervangen wegens schending van de gedragscode, is de procedure van artikel 321 van toepassing. De termijn voor kennisgeving van het verslag kan worden verlengd met de tijd die nodig is om een nieuwe arbiter te benoemen, maar in geen geval met meer dan 20 dagen.
Het arbitragepanel kan op verzoek van beide partijen te allen tijde zijn werkzaamheden schorsen gedurende een door de partijen overeengekomen periode, die echter niet meer dan 12 opeenvolgende maanden mag bedragen. Op schriftelijk verzoek van alle partijen respectievelijk een van de partijen hervat het zijn werkzaamheden vóór respectievelijk aan het einde van deze periode. De partij die het verzoek indient, stelt de voorzitter van het Partnerschapscomité en de andere partij hiervan in kennis. Indien een partij bij het verstrijken van de overeengekomen schorsingsperiode het arbitragepanel niet verzoekt zijn werkzaamheden te hervatten, wordt de procedure beëindigd. Indien de werkzaamheden van het arbitragepanel worden geschorst, worden de relevante termijnen in dit hoofdstuk verlengd met hetzelfde aantal dagen als de opschorting van de werkzaamheden heeft geduurd.
1. De partijen kunnen te allen tijde onderling een oplossing voor een onder dit hoofdstuk vallend geschil overeenkomen.
2. Indien een onderling overeengekomen oplossing wordt bereikt tijdens de procedures van het arbitragepanel of tijdens een bemiddelingsprocedure, stellen de partijen gezamenlijk het Partnerschapscomité en de voorzitter van het arbitragepanel of de bemiddelaar daarvan in kennis, naargelang het geval. Na deze kennisgeving worden de procedures van het arbitragepanel of de bemiddelingsprocedure stopgezet.
3. Elke partij neemt de maatregelen die nodig zijn om de onderling overeengekomen oplossing binnen de overeengekomen termijn ten uitvoer te leggen. Niet later dan na afloop van de overeengekomen termijn stelt de uitvoerende partij de andere partij schriftelijk in kennis van alle maatregelen die zij heeft genomen om de onderling overeengekomen oplossing ten uitvoer te leggen.
1. Op de procedures voor de geschillenbeslechting in het kader van dit hoofdstuk zijn dit hoofdstuk, het reglement van orde en de gedragscode van toepassing.
2. Het Partnerschapscomité keurt op zijn eerste vergadering bij besluit het reglement van orde en de gedragscode goed en kan besluiten tot wijzigingen daarvan.
3. Alle hoorzittingen van het arbitragepanel zijn voor het publiek toegankelijk, tenzij in het reglement van orde anders wordt bepaald.
1. Het arbitragepanel kan op verzoek van een partij, dat tegelijk aan het arbitragepanel en aan de andere partij is meegedeeld, of op eigen initiatief, alle inlichtingen inwinnen die het voor de uitoefening van zijn taken nuttig acht, met inbegrip van de bij het geschil betrokken partijen. De partijen antwoorden onverwijld en volledig op elk verzoek om informatie van het arbitragepanel.
2. Het arbitragepanel kan op verzoek van een partij, dat tegelijk aan het arbitragepanel en aan de andere partij is meegedeeld, of op eigen initiatief, alle inlichtingen inwinnen die het voor de uitoefening van zijn taken nuttig acht. Het arbitragepanel heeft tevens het recht deskundigen om advies te vragen wanneer het dat nuttig acht. Voordat het deskundigen kiest, raadpleegt het arbitragepanel de partijen.
3. Op het grondgebied van een partij gevestigde natuurlijke personen of rechtspersonen kunnen overeenkomstig het reglement van orde als amicus curiae opmerkingen bij het arbitragepanel indienen.
4. Alle in het kader van dit artikel verkregen informatie moet voor commentaar aan elk van de partijen worden voorgelegd.
Het arbitragepanel legt de bepalingen van deze titel uit volgens de gebruikelijke regels voor de interpretatie van het internationaal publiekrecht, met inbegrip van die welke in het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 1969 zijn neergelegd. Het arbitragepanel neemt tevens de relevante interpretaties in aanmerking uit de WTO-panelverslagen en de verslagen van de Beroepsinstantie die zijn goedgekeurd door het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO. De verslagen van het arbitragepanel kunnen de rechten en plichten van de partijen uit hoofde van deze overeenkomst niet verruimen of beperken.
1. Het arbitragepanel stelt alles in het werk om besluiten bij consensus te nemen. Wanneer het evenwel niet mogelijk is bij consensus tot een besluit te komen, wordt een besluit bij meerderheid van stemmen genomen. In geen geval worden afwijkende meningen van arbiters openbaar gemaakt.
2. Het eindverslag van het arbitragepanel bevat de resultaten van het feitenonderzoek, de toepasselijkheid van de relevante bepalingen en de beweegredenen die aan de bevindingen en conclusies van het panel ten grondslag liggen.
3. De uitspraken en verslagen van het arbitragepanel zijn onvoorwaardelijk bindend voor de partijen en scheppen geen rechten of verplichtingen voor natuurlijke personen of rechtspersonen.
4. Het Partnerschapscomité maakt de verslagen van het arbitragepanel openbaar, waarbij vertrouwelijke informatie moet worden beschermd, zoals bepaald in het reglement van orde.
1. Het Partnerschapscomité stelt op basis van voorstellen van de partijen uiterlijk 6 maanden na de inwerkingtreding van deze overeenkomst een lijst op van ten minste 15 personen die bereid en geschikt zijn om als arbiter op te treden. Deze lijst bestaat uit 3 sublijsten: één sublijst voor elke partij en een sublijst van personen die geen onderdaan van een van de partijen zijn en als voorzitter van het arbitragepanel optreden. Elke sublijst bevat ten minste 5 personen. Het Partnerschapscomité ziet erop toe dat de lijst te allen tijde uit dit aantal personen blijft bestaan.
2. De arbiters beschikken over aantoonbare deskundigheid op het gebied van het recht, de internationale handel en andere onderwerpen waarop de bepalingen van deze titel betrekking hebben. Zij zijn onafhankelijk, treden op persoonlijke titel op, nemen geen instructies aan van enige organisatie of regering, zijn niet verbonden aan de regering van een van de partijen en houden zich aan de gedragscode. De voorzitter beschikt ook over ervaring met procedures voor geschillenbeslechting.
3. Het Partnerschapscomité kan aanvullende lijsten van 15 personen met kennis van en ervaring in specifieke, onder de bepalingen van deze titel vallende sectoren opstellen. Met instemming van de partijen worden die aanvullende lijsten gebruikt voor de samenstelling van het arbitragepanel overeenkomstig de procedure van artikel 321.
1. Indien in verband met een specifieke maatregel een geschil ontstaat over een mogelijke inbreuk op een verplichting in het kader van deze overeenkomst, en een in wezen gelijkwaardige verplichting uit hoofde van een andere internationale overeenkomst waarbij beide partijen partij zijn, met inbegrip van de WTO-Overeenkomst, kiest de partij die de procedure inleidt, het forum om het geschil bij te leggen.
2. Zodra een partij het forum heeft gekozen en de procedures voor de geschillenbeslechting uit hoofde van dit hoofdstuk of uit hoofde van een andere internationale overeenkomst heeft ingeleid, stelt deze partij met betrekking tot de specifieke maatregel als bedoeld in lid 1, niet ook een procedure in voor de geschillenbeslechting uit hoofde van de andere overeenkomst, tenzij het eerst gekozen forum om procedurele of bevoegdheidsredenen geen uitspraak kan doen.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt:
a. een procedure voor geschillenbeslechting krachtens dit hoofdstuk geacht te zijn ingeleid wanneer een partij overeenkomstig artikel 320 een verzoek tot instelling van een arbitragepanel indient;
b. een procedure voor geschillenbeslechting krachtens de WTO-overeenkomst geacht te zijn ingeleid wanneer een partij overeenkomstig artikel 6 van het WTO-memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de geschillenbeslechting een verzoek om instelling van een panel indient; alsmede
c. een procedure voor geschillenbeslechting krachtens enige andere overeenkomst geacht te zijn ingeleid overeenkomstig de relevante bepalingen van die overeenkomst.
4. Onverlet het bepaalde in lid 2, belet deze overeenkomst een partij niet een schorsing van verplichtingen die is toegestaan door het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO, ten uitvoer te leggen. Er kan geen beroep op de WTO-overeenkomst worden gedaan om te beletten dat een partij de verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk opschort.
1. Alle in dit hoofdstuk vastgestelde termijnen, met inbegrip van die waarbinnen arbitragepanels hun verslagen moeten voorleggen, worden gerekend in kalenderdagen vanaf de dag volgende op die waarop het desbetreffende besluit werd genomen of het desbetreffende feit plaatsvond, tenzij anders bepaald.
2. De partijen bij het geschil kunnen in onderling overleg alle in dit hoofdstuk vermelde termijnen wijzigen. Het arbitragepanel kan de partijen te allen tijde voorstellen alle in dit hoofdstuk vermelde termijnen te wijzigen, met opgave van de redenen daarvoor.
1. De procedure als bedoeld in lid 2 is van toepassing op geschillen die vragen opwerpen over de interpretatie van de bepalingen inzake aanpassing van de artikelen 169, 180, 189 en 192.
2. Indien een geschil als bedoeld in lid 1 een vraag opwerpt over de interpretatie van een bepaling van recht van de Europese Unie, verzoekt het arbitragepanel het Hof van Justitie van de Europese Unie daarover uitspraak te doen, mits deze vraag noodzakelijk is voor het besluit van het arbitragepanel. In die gevallen worden de termijnen voor het doen van een uitspraak door het arbitragepanel opgeschort totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak heeft gedaan. De uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is bindend voor het arbitragepanel.
De Republiek Armenië komt in aanmerking voor financiële bijstand via de relevante mechanismen en -instrumenten voor financiering van de Europese Unie. De Republiek Armenië kan ook een beroep doen op leningen van de Europese Investeringsbank (EIB), de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) en andere internationale financiële instellingen. De financiële bijstand moet bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst en wordt verstrekt overeenkomstig dit hoofdstuk.
1. De voornaamste beginselen van de financiële bijstand zijn in overeenstemming met de relevante regelgeving betreffende de financiële instrumenten van de Europese Unie.
2. De prioritaire gebieden voor de financiële bijstand van de Europese Unie worden door de partijen bepaald en vastgelegd in jaarlijkse actieprogramma’s, die, voor zover van toepassing, gebaseerd zijn op meerjarige kaderregelingen waarin de overeengekomen beleidsprioriteiten tot uiting komen. Bij de vaststelling van de bedragen van de bijstand in deze programma's wordt rekening gehouden met de behoeften van de Republiek Armenië, de sectorale capaciteit en de vorderingen met betrekking tot de hervormingen, in het bijzonder op de werkterreinen die vallen onder deze overeenkomst.
3. Om de beschikbare middelen optimaal te benutten streven de partijen ernaar de bijstand van de Europese Unie uit te voeren in nauwe samenwerking en coördinatie met andere donorlanden, donororganisaties en internationale financiële instellingen en overeenkomstig de internationale beginselen inzake doeltreffendheid van hulp.
4. Op verzoek van de Republiek Armenië en afhankelijk van de toepasselijke voorwaarden kan de Europese Unie macro-financiële steun verstrekken aan de Republiek Armenië.
De fundamentele juridische, administratieve en technische grondslag van de financiële bijstand wordt vastgelegd in specifieke overeenkomsten tussen de partijen.
De Partnerschapsraad wordt op de hoogte gehouden van de voortgang en de uitvoering van de financiële bijstand en de impact op de verwezenlijking van de doelstellingen van de overeenkomst. Daartoe zorgen de relevante organen van de partijen op passende wijze en op wederzijdse en permanente basis voor toezicht en evaluatie van informatie.
De partijen voeren de financiële steun uit volgens de beginselen van goed financieel beheer en werken samen om de financiële belangen van de Europese Unie en de Republiek Armenië te beschermen, overeenkomstig hoofdstuk 2 van deze titel.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de definities bepaald in Protocol I bij deze overeenkomst.
Dit hoofdstuk is van toepassing op alle verdere overeenkomsten en financieringsinstrumenten die worden gesloten tussen de partijen en op alle EU-financieringsinstrumenten waarmee de Republiek Armenië, of andere entiteiten of personen die onder haar rechtsmacht vallen, zich eventueel associëren, zonder afbreuk te doen aan andere aanvullende bepalingen inzake audits, verificaties ter plaatse, inspecties, controles en fraudebestrijdingsmaatregelen, onder andere die van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer.
De partijen nemen doeltreffende maatregelen om fraude, corruptie en andere illegale activiteiten in verband met de besteding van EU-middelen, te voorkomen en te bestrijden, onder andere door middel van wederzijdse administratieve en juridische bijstand op de terreinen waarop de overeenkomst van toepassing is.
1. Met het oog op een goede uitvoering van dit hoofdstuk wisselen de bevoegde autoriteiten van de Europese Unie en de Republiek Armenië regelmatig informatie uit en plegen zij op verzoek van een van de partijen overleg.
2. Het Europees Bureau voor Fraudebestrijding kan met de instanties voor fraudebestrijding van de Republiek Armenië afspraken maken over verdere samenwerking op het vlak van fraudebestrijding met inbegrip van operationele regelingen met de autoriteiten van de Republiek Armenië.
3. Voor de overdracht en de verwerking van persoonsgegevens is artikel 13 van toepassing.
De bevoegde autoriteiten van de Europese Unie en de Republiek Armenië werken samen met het oog op een doeltreffende bescherming van de euro en de dram tegen valsemunterij. Deze samenwerking omvat de bijstand die nodig is om valsemunterij van de euro en de dram te voorkomen en te bestrijden, met inbegrip van de uitwisseling van informatie.
1. Indien de besteding van EU-middelen hun is toevertrouwd, vergewissen de autoriteiten van de Republiek Armenië zich er regelmatig van dat de met EU-middelen gefinancierde acties correct zijn uitgevoerd. Zij nemen passende maatregelen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en ongedaan te maken.
2. De autoriteiten van de Republiek Armenië nemen passende maatregelen om praktijken van actieve of passieve corruptie te voorkomen en ongedaan te maken en elk belangenconflict te voorkomen in elke fase van de procedure die betrekking heeft op de besteding van EU-middelen.
3. De autoriteiten van de Republiek Armenië stellen de Europese Commissie in kennis van elke preventief genomen maatregel.
4. Hiertoe verstrekken de bevoegde autoriteiten van de Republiek Armenië aan de Europese Commissie alle informatie met betrekking tot de besteding van EU-middelen en stellen zij de Europese Commissie onverwijld van elke wezenlijke wijziging van hun procedures of systemen in kennis.
De autoriteiten van de Republiek Armenië zien erop toe dat naar aanleiding van nationale of EU-controles alle vermoedelijke en effectieve gevallen van fraude of corruptie of elke andere onregelmatigheid met inbegrip van belangenconflicten worden onderzocht en vervolgd. In voorkomend geval kan het Europees Bureau voor Fraudebestrijding de bevoegde autoriteiten van de Republiek Armenië bijstaan bij het vervullen van deze opdracht.
1. De autoriteiten van de Republiek Armenië stellen de Europese Commissie onverwijld in kennis van ieder onder hun aandacht gebracht feit inzake vermoede en bewezen gevallen van fraude, corruptie of elke andere onregelmatigheid, met inbegrip van belangenconflicten, die verband houden met de besteding van EU-middelen. Bij vermoeden van fraude of corruptie wordt het Europees Bureau voor Fraudebestrijding hiervan ook in kennis gesteld.
2. De autoriteiten van de Republiek Armenië brengen ook verslag uit over alle maatregelen die zijn genomen met betrekking tot de in het kader van dit artikel meegedeelde feiten. Indien geen melding moet worden gemaakt van vermoede of bewezen gevallen van fraude, corruptie of elke andere onregelmatigheid, dan stellen de autoriteiten van de Republiek Armenië de Europese Commissie hiervan in kennis tijdens de jaarlijkse vergadering van het relevante subcomité.
1. De Europese Commissie en de Europese Rekenkamer kunnen de wettigheid en de regelmatigheid onderzoeken van alle uitgaven met betrekking tot de besteding van EU-middelen en gaan tevens na of een goed financieel beheer werd gevoerd.
2. De audits geschieden aan de hand van aangegane betalingsverplichtingen en van gedane betalingen. De audits geschieden aan de hand van stukken en, zo nodig, ter plaatse in de gebouwen van elke entiteit die EU-middelen beheert of betrokken is bij de besteding van deze middelen, met inbegrip van alle begunstigden, contractanten en subcontractanten die direct of indirect EU-middelen hebben ontvangen. De audits kunnen worden uitgevoerd vóór de indiening van de rekeningen van het desbetreffende begrotingsjaar en gedurende een termijn van vijf jaar na de datum van betaling van het saldo.
3. Inspecteurs van de Europese Commissie of andere door de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer gemachtigde personen kunnen overgaan tot controles van documenten of tot controles ter plaatse en audits in de lokalen van elke entiteit die de besteding van EU-middelen beheert of hierbij betrokken is, en van hun subcontractanten in de Republiek Armenië.
4. De Europese Commissie of andere door de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer gemachtigde personen krijgen passende toegang tot locaties, werkzaamheden en documenten, alsmede tot alle nodige informatie, met inbegrip van informatie in elektronische vorm, om deze audits naar behoren te kunnen uitvoeren. Dit recht van toegang wordt meegedeeld aan alle openbare instellingen van de Republiek Armenië en wordt uitdrukkelijk vermeld in de contracten die worden gesloten in uitvoering van de instrumenten waarnaar in deze overeenkomst wordt verwezen.
5. Bij de uitvoering van hun taken werken de Europese Rekenkamer en de auditinstanties van de Republiek Armenië samen in onderling vertrouwen en met behoud van hun onafhankelijkheid.
1. In het kader van deze overeenkomst is het Europees Bureau voor Fraudebestrijding gemachtigd om controles en verificaties ter plaatse uit te voeren ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie.
2. Controles en verificaties ter plaatse worden voorbereid en uitgevoerd door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding in nauwe samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de Republiek Armenië.
3. De autoriteiten van de Republiek Armenië worden tijdig in kennis gesteld van voorwerp, doel en rechtsgrondslag van de controles en verificaties teneinde alle nodige hulp te kunnen verstrekken. Te dien einde kunnen ambtenaren van de bevoegde autoriteiten van de Republiek Armenië aan de controles en verificaties ter plaatse deelnemen.
4. Wanneer de betrokken instanties van de Republiek Armenië dat verlangen, worden de controles en verificaties ter plaatse gezamenlijk door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding en henzelf uitgevoerd.
5. Wanneer een marktdeelnemer zich verzet tegen een controle of verificatie ter plaatse, verlenen de autoriteiten van de Republiek Armenië het Europees Bureau voor Fraudebestrijding overeenkomstig de wetgeving van de Republiek Armenië de nodige assistentie om de aan het Bureau opgedragen controles en verificaties ter plaatse tot een goed einde te kunnen brengen.
Er kunnen door de Europese Commissie administratieve maatregelen en sancties worden opgelegd aan marktdeelnemers overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie. Ter aanvulling van de in de eerste zin vermelde maatregelen en sancties kunnen de autoriteiten van de Republiek Armenië overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving aanvullende maatregelen en sancties opleggen.
1. Daar waar de besteding van EU-middelen aan de autoriteiten van de Republiek Armenië wordt toevertrouwd, is de Europese Commissie gemachtigd ten onrechte betaalde EU-middelen terug te vorderen, in het bijzonder door middel van financiële correcties. De autoriteiten van de Republiek Armenië nemen passende maatregelen om ten onrechte betaalde EU-middelen terug te vorderen. De Europese Commissie houdt hierbij rekening met de door de autoriteiten van de Republiek Armenië genomen maatregelen om het verlies van de desbetreffende EU-middelen te voorkomen.
2. In de gevallen als bedoeld in lid 1 raadpleegt de Europese Commissie de Republiek Armenië over de aangelegenheid alvorens een terugvorderingsbesluit te nemen. Betwistingen over terugvordering komen in de Partnerschapsraad aan de orde.
3. De bepalingen van deze titel die voor personen, met uitzondering van staten, een geldelijke verplichting inhouden, vormen in de Republiek Armenië een executoriale titel overeenkomstig de volgende beginselen:
a. de tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de Republiek Armenië. De executoriale titel wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de beslissing tot tenuitvoerlegging, afgegeven door de nationale autoriteit die daartoe door de regering van de Republiek Armenië wordt aangewezen. De regering van de Republiek Armenië stelt de Europese Commissie en het Hof van Justitie van de Europese Unie in kennis van de identiteit van die nationale autoriteit;
b. nadat de in punt a) bedoelde formaliteiten op verzoek van de Europese Commissie zijn vervuld, kan de Europese Commissie de tenuitvoerlegging volgens de nationale wetgeving van de Republiek Armenië voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde autoriteit;
c. het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd voor de controle van de rechtsgeldigheid van de executoriale titel. De tenuitvoerlegging kan uitsluitend worden geschorst door een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Europese Commissie stelt de autoriteiten van de Republiek Armenië in kennis van elk besluit van het Hof van Justitie van de Europese Unie om de tenuitvoerlegging op te schorten. De behandeling van klachten met betrekking tot de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging behoort tot de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de Republiek Armenië.
4. Arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie die worden gewezen ingevolge een arbitrageclausule binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vormen onder dezelfde voorwaarden een executoriale titel.
Ingevolge dit hoofdstuk meegedeelde of verkregen informatie, in eender welke vorm, valt onder het beroepsgeheim en wordt beschermd op dezelfde wijze als soortgelijke informatie wordt beschermd krachtens het recht van de Republiek Armenië en de overeenkomstige bepalingen die gelden voor de instellingen van de Europese Unie. Deze informatie mag niet worden meegedeeld aan andere personen dan die welke binnen de instellingen van de Europese Unie, in de lidstaten of in de Republiek Armenië op grond van hun functie van deze informatie op de hoogte moeten zijn, en mag niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan het waarborgen van een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de partijen.
1. Er wordt een Partnerschapsraad opgericht. De Partnerschapsraad houdt toezicht op en toetst regelmatig de uitvoering van deze overeenkomst.
2. De Partnerschapsraad is samengesteld uit vertegenwoordigers van de partijen op ministerieel niveau en komt regelmatig bijeen, ten minste eenmaal per jaar en verder wanneer de omstandigheden zulks vereisen. De Partnerschapsraad komt bijeen in een samenstelling die in onderling overleg wordt bepaald.
3. De Partnerschapsraad behandelt alle belangrijke vraagstukken die zich in het kader van deze overeenkomst voordoen en alle andere bilaterale of internationale vraagstukken van gemeenschappelijk belang, teneinde de doelstellingen van deze overeenkomst te verwezenlijken.
4. De Partnerschapsraad stelt zijn eigen reglement van orde vast.
5. De Partnerschapsraad wordt beurtelings voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Europese Unie en een vertegenwoordiger van de Republiek Armenië.
6. Om de doelstellingen van de overeenkomst te bereiken, heeft de Partnerschapsraad de bevoegdheid besluiten te nemen binnen de toepassingssfeer van deze overeenkomst voor de in de overeenkomst vermelde gevallen. De besluiten zijn bindend voor de partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering ervan. De Partnerschapsraad kan tevens aanbevelingen doen. De Partnerschapsraad stelt zijn besluiten en aanbevelingen vast in overleg tussen de partijen, mits deze hun respectievelijke interne procedures hebben voltooid.
7. De Partnerschapsraad is een forum voor uitwisseling van informatie over de wetgeving van de Europese Unie en de Republiek Armenië, zowel wetgeving die in voorbereiding is als wetgeving die van kracht is, en over de maatregelen ter uitvoering, afdwinging en naleving ervan.
8. De Partnerschapsraad is bevoegd om de bijlagen bij te werken of te wijzigen, zonder afbreuk te doen aan eventuele specifieke bepalingen uit hoofde van titel VI.
1. Er wordt een Partnerschapscomité opgericht. Het Partnerschapscomité staat de Partnerschapsraad bij in de uitvoering van zijn taken en werking.
2. Het Partnerschapscomité bestaat uit vertegenwoordigers van de partijen, gewoonlijk op het niveau van hoge ambtenaren.
3. Het Partnerschapscomité wordt beurtelings voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Europese Unie en een vertegenwoordiger van de Republiek Armenië.
4. De Partnerschapsraad stelt in zijn reglement van orde de taken en de werking van het Partnerschapscomité vast; in ieder geval behoort de voorbereiding van de vergaderingen van de Partnerschapsraad tot de taken van het Partnerschapscomité. Het Partnerschapscomité komt ten minste eenmaal per jaar bijeen.
5. De Partnerschapsraad kan bevoegdheden overdragen aan het Partnerschapscomité, waaronder de bevoegdheid om bindende besluiten te nemen.
6. Het Partnerschapscomité kan besluiten vaststellen op gebieden waar de Partnerschapsraad bevoegdheden aan het comité heeft gedelegeerd en in de gevallen waarin deze overeenkomst voorziet. Die besluiten zijn bindend voor de partijen, die de nodige maatregelen treffen voor de uitvoering ervan. Het Partnerschapscomité stelt zijn besluiten vast in overleg tussen de partijen, met gepaste eerbiediging voor de voltooiing van de respectievelijke interne procedures van de partijen.
7. Het Partnerschapscomité komt in een specifieke samenstelling bijeen voor de bespreking van alle onderwerpen met betrekking tot titel VI. Het Partnerschapscomité komt in deze samenstelling ten minste eenmaal per jaar bijeen.
1. Het Partnerschapscomité wordt bijgestaan door de in het kader van deze overeenkomst opgerichte subcomités en andere organen.
2. De Partnerschapsraad kan besluiten op specifieke terreinen subcomités of andere organen in te stellen wanneer dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomst, en hij bepaalt de samenstelling, taken en werking van die organen.
3. De subcomités brengen regelmatig verslag uit over hun activiteiten aan het Partnerschapscomité.
4. Het bestaan van subcomités belet de partijen niet een aangelegenheid rechtstreeks aan het Partnerschapscomité voor te leggen, ook in zijn specifieke samenstelling voor handel.
1. Er wordt een Parlementair Partnerschapscomité ingesteld. Het bestaat uit leden van het Europees Parlement, enerzijds, en leden van de Nationale Vergadering van de Republiek Armenië, anderzijds, en dient als forum waar die leden elkaar kunnen ontmoeten en van gedachten kunnen wisselen. Het komt met zelf te bepalen tussenpozen bijeen.
2. Het Parlementair Partnerschapscomité stelt zijn reglement van orde vast.
3. Het voorzitterschap van het Parlementair Partnerschapscomité wordt bij toerbeurt bekleed door een vertegenwoordiger van het Europees Parlement en een vertegenwoordiger van de Armeense Nationale Vergadering, overeenkomstig de in het reglement van orde vast te stellen bepalingen.
4. Het Parlementair Partnerschapscomité kan bij de Partnerschapsraad inlichtingen inwinnen over de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst; de Partnerschapsraad verstrekt het Parlementair Partnerschapscomité de verlangde informatie.
5. Het Parlementair Partnerschapscomité wordt ingelicht over de besluiten en aanbevelingen van de Partnerschapsraad.
6. Het Parlementair Partnerschapscomité kan aanbevelingen doen aan de Partnerschapsraad.
7. Het Parlementair Partnerschapscomité kan Parlementaire partnerschapssubcomités instellen.
1. De partijen moedigen regelmatige bijeenkomsten tussen vertegenwoordigers van hun maatschappelijke organisaties aan om hen te informeren over of hun inbreng te verzamelen voor de uitvoering van deze overeenkomst.
2. Er wordt een platform van maatschappelijke organisaties opgericht. Het platform dient als forum om elkaar te ontmoeten en van gedachten te wisselen en bestaat uit vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties van de Europese Unie, met onder meer leden van het Europees Economisch en Sociaal Comité, en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, netwerken en platformen van Armenië, inclusief het nationale platform van het Oostelijk Partnerschap. Het komt met zelf te bepalen tussenpozen bijeen.
3. Het platform van maatschappelijke organisaties stelt zijn eigen reglement van orde vast. Dit reglement van orde omvat onder meer de beginselen van transparantie, inclusiviteit en roulatie.
4. Het voorzitterschap van het platform van maatschappelijke organisaties wordt bij toerbeurt bekleed door een vertegenwoordiger van de Europese Unie en een vertegenwoordiger van de maatschappelijke organisaties van de Republiek Armenië, overeenkomstig de in het reglement van orde vast te stellen bepalingen.
5. Het platform van maatschappelijke organisaties wordt ingelicht over de besluiten en aanbevelingen van de Partnerschapsraad.
6. Het platform van maatschappelijke organisaties kan aanbevelingen doen aan de Partnerschapsraad, het Partnerschapscomité en het Parlementair partnerschapscomité.
7. Het Partnerschapscomité en het Parlementair partnerschapscomité organiseren regelmatige contacten met de vertegenwoordigers van het platform van maatschappelijke organisaties om hun standpunten inzake de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst te vernemen.
Binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst zorgt elke partij ervoor dat natuurlijke personen en rechtspersonen van de andere partij, zonder discriminatie ten opzichte van haar eigen onderdanen, toegang hebben tot de bevoegde gerechtelijke en administratieve instanties, ter verdediging van hun individuele rechten en eigendomsrechten.
Niets in deze overeenkomst wordt zodanig uitgelegd dat:
a. een partij verplicht wordt gegevens te verstrekken wanneer zij meent dat openbaarmaking van deze gegevens in strijd is met haar wezenlijke veiligheidsbelangen;
b. een van de partijen belet wordt maatregelen te nemen die zij ter bescherming van haar wezenlijke veiligheidsbelangen nodig acht en die:
i. verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie of oorlogstuig;
ii. betrekking hebben op economische activiteiten die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting als doel hebben;
iii. betrekking hebben op splijt- of fusiestoffen of grondstoffen waaruit deze kunnen worden vervaardigd; of
iv. in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen worden genomen,
c. een partij belet wordt maatregelen te nemen tot uitvoering van haar verplichtingen in het kader van de VN-Handvest met het oog op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid.
1. Op de door deze overeenkomst bestreken gebieden en onverminderd eventueel daarin neergelegde bijzondere bepalingen mogen:
a. de regelingen die de Republiek Armenië ten opzichte van de Europese Unie of haar lidstaten toepast, geen aanleiding geven tot discriminatie tussen de lidstaten of hun natuurlijke personen of hun rechtspersonen; alsmede
b. de regelingen die de Europese Unie of haar lidstaten ten opzichte van de Republiek Armenië toepassen, geen aanleiding geven tot discriminatie tussen natuurlijke personen of rechtspersonen van de Republiek Armenië.
2. Lid 1 doet geen afbreuk aan het recht van de partijen om de desbetreffende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen op belastingplichtigen die niet in een identieke situatie verkeren wat hun woonplaats betreft.
De Republiek Armenië brengt haar wetgeving geleidelijk in overeenstemming met de in de bijlagen beschreven EU-wetgeving, op basis van de verbintenissen die zijn beschreven in deze overeenkomst en de bepalingen van de genoemde bijlagen. Dit artikel doet geen afbreuk aan eventuele bepalingen uit hoofde van titel VI.
In overeenstemming met de doelstelling van de geleidelijke aanpassing van de wetgeving van Armenië aan de EU-wetgeving, zal de Partnerschapsraad de bijlagen bij deze overeenkomst regelmatig herzien en bijwerken, onder meer om rekening te houden met de ontwikkeling van de EU-wetgeving en toepasselijke normen die worden vastgesteld in internationale instrumenten die de partijen relevant achten, rekening houdend met de voltooiing van de respectievelijke interne procedures van de partijen. Dit artikel doet geen afbreuk aan eventuele bepalingen uit hoofde van titel VI.
1. Toezicht houdt in dat de vorderingen met betrekking tot de uitvoering en handhaving van alle maatregelen in het kader van de overeenkomst voortdurend worden geëvalueerd. De partijen werken samen om het toezicht te bevorderen in het kader van de bij deze overeenkomst opgerichte institutionele organen.
2. De Europese Unie toetst de mate waarin van de wetgeving van de Republiek Armenië is aangepast aan die van de EU, zoals bepaald in deze overeenkomst. Deze toetsing heeft ook betrekking op uitvoering en handhaving. De Europese Unie kan dergelijke toetsingen hetzij individueel hetzij in overleg met de Republiek Armenië doorvoeren. Om de toetsing te vergemakkelijken, brengt de Republiek Armenië aan de Europese Unie verslag uit over de geboekte vooruitgang bij de aanpassing, waar nodig vóór het einde van de overgangsperioden die in deze overeenkomst zijn vastgesteld. Bij de verslaglegging en toetsing, onder andere ook wat betreft de wijze van uitvoering en de frequentie van de toetsingen, wordt rekening gehouden met de specifieke bepalingen van deze overeenkomst of met besluiten van institutionele organen die op grond van deze overeenkomst zijn opgericht.
3. De toetsing van de aanpassing kan missies ter plaatse omvatten, waaraan de instellingen, organen en agentschappen van de Europese Unie deelnemen, evenals indien nodig niet-gouvernementele organisaties, toezichthoudende autoriteiten, onafhankelijke deskundigen en anderen.
1. De resultaten van de toezichtactiviteiten, waaronder de toetsingen van de aanpassing als bedoeld in artikel 372, worden besproken in alle relevante krachtens deze overeenkomst opgerichte organen. Deze organen kunnen gezamenlijke aanbevelingen goedkeuren die worden voorgelegd aan de Partnerschapsraad.
2. Als de partijen menen dat de maatregelen die noodzakelijk zijn op grond van titel VI, zijn uitgevoerd en worden nageleefd, kan de Partnerschapsraad volgens de hem bij artikel 319, lid 3, en artikel 335, lid 2, verleende bevoegdheden besluiten tot verdere marktopenstelling zoals gedefinieerd in titel VI.
3. Een gezamenlijke aanbeveling als bedoeld in lid 1 van dit artikel die is voorgelegd aan de Partnerschapsraad, of het feit dat er geen overeenstemming is bereikt over een dergelijke aanbeveling, valt niet onder de geschillenbeslechtingsprocedure zoals vastgesteld in titel VI. Een besluit van het subcomité voor geografische aanduidingen, of het feit dat een dergelijk besluit niet is genomen, valt niet onder de geschillenbeslechtingsprocedure zoals vastgesteld in titel VI.
1. Indien een partij ernstige problemen ondervindt, of dreigt te ondervinden, op het gebied van de betalingsbalans of de buitenlandse financiële positie, mag die partij vrijwarings- of beperkende maatregelen vaststellen of handhaven die gevolgen hebben voor het kapitaalverkeer, betalingen of overdrachten.
2. De in lid 1 bedoelde maatregelen:
a. zijn in soortgelijke situaties niet minder gunstig voor een partij dan voor een niet-partij;
b. zijn in overeenstemming met de Statuten van het Internationaal Monetair Fonds van 1944, in voorkomend geval;
c. brengen geen onnodig nadeel toe aan de commerciële, economische en financiële belangen van de andere partij;
d. zijn tijdelijk en worden geleidelijk opgeheven naarmate de in lid 1 omschreven situatie verbetert.
3. In geval van handel in goederen kan een partij beperkende maatregelen vaststellen of handhaven ter bescherming van haar betalingsbalans of buitenlandse financiële positie. Deze maatregelen zijn in overeenstemming met GATT 1994 en het Memorandum van overeenstemming betreffende de betalingsbalansbepalingen van GATT 1994.
4. In geval van handel in diensten kan een partij beperkende maatregelen vaststellen ter bescherming van zijn betalingsbalans of buitenlandse financiële positie. Deze maatregelen moeten in overeenstemming zijn met GATS.
5. Wanneer een partij beperkende maatregelen als bedoeld in lid 1 vaststelt of handhaaft, stelt zij de andere partij daarvan onverwijld in kennis en verstrekt zij haar zo spoedig mogelijk een tijdschema voor de opheffing van die maatregelen.
6. Wanneer op grond van dit artikel beperkingen worden vastgesteld of gehandhaafd, wordt spoedig overleg gepleegd in het Partnerschapscomité, indien dat overleg niet plaatsvindt buiten het kader van deze overeenkomst.
7. Tijdens het overleg worden de problemen op het gebied van de betalingsbalans en de buitenlandse financiële positie die tot de respectievelijke maatregelen hebben geleid, beoordeeld, rekening houdend met onder meer de volgende factoren:
a. de aard en de omvang van de problemen;
b. de buitenlandse economische positie en handelssituatie; of
c. andere corrigerende maatregelen die genomen kunnen worden.
8. Tijdens het overleg wordt bekeken of de beperkende maatregelen verenigbaar zijn met de leden 1 en 2.
9. Tijdens het overleg aanvaarden de partijen alle statistische bevindingen en andere gegevens die door het Internationaal Monetair Fonds worden gepresenteerd met betrekking tot deviezen, monetaire reserves en de betalingsbalans, en de conclusies worden gebaseerd op het oordeel van het Internationaal Monetair Fonds over de betalingsbalans- en de buitenlandse financiële positie van de betrokken partij.
1. Deze overeenkomst is alleen van toepassing op belastingmaatregelen wanneer dat nodig is om de bepalingen van deze overeenkomst uit te voeren.
2. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst wordt uitgelegd als beletsel voor het vaststellen of toepassen van maatregelen ter voorkoming van belastingontwijking of -ontduiking in overeenstemming met de bepalingen inzake belastingen van overeenkomsten inzake voorkoming van dubbele belastingheffing, andere belastingregelingen of interne belastingwetten.
Tenzij anderszins bepaald in deze overeenkomst, draagt elke partij er zorg voor dat om het even welke persoon, inclusief een overheidsbedrijf, een bedrijf waaraan bijzondere rechten of privileges zijn toegekend, of een aangewezen monopolie, waaraan door haar regelgevende, administratieve dan wel andere overheidsbevoegdheid is gedelegeerd, om het even op welk overheidsniveau, bij de uitoefening van die bevoegdheid in overeenstemming met haar verplichtingen uit hoofde van de onderhavige overeenkomst handelt.
1. De partijen treffen alle maatregelen die nodig zijn om aan hun verplichtingen krachtens deze overeenkomst te voldoen. Zij zorgen ervoor dat de in deze overeenkomst vastgelegde doelstellingen worden bereikt.
2. De partijen komen overeen om op verzoek van een partij onmiddellijk via passende kanalen overleg te plegen over kwesties met betrekking tot de interpretatie of uitvoering van deze overeenkomst en andere relevante aspecten van de betrekkingen tussen de partijen.
3. Elke partij legt geschillen over de interpretatie of de uitvoering van deze overeenkomst voor aan de Partnerschapsraad, overeenkomstig artikel 378.
4. De Partnerschapsraad kan een bindend besluit vaststellen om het geschil te beslechten, overeenkomstig artikel 378.
1. Wanneer tussen de partijen een geschil ontstaat over de interpretatie of de uitvoering van deze overeenkomst, dient de ene partij bij de andere partij en bij de Partnerschapsraad een formeel verzoek tot geschillenbeslechting in. In afwijking daarvan worden geschillen die betrekking hebben op de interpretatie en uitvoering van titel VI, uitsluitend opgelost op grond van titel VI, hoofdstuk 13.
2. De partijen streven ernaar geschillen op te lossen via overleg te goeder trouw binnen de Partnerschapsraad, teneinde zo snel mogelijk tot een wederzijds aanvaardbare oplossing te komen.
3. In overleg tussen de partijen of op verzoek van een van de partijen kan een geschil ook worden besproken tijdens een vergadering van het Partnerschapscomité of een ander relevant orgaan als bedoeld in artikel 364. Overleg kan ook schriftelijk plaatsvinden.
4. De partijen verstrekken de Partnerschapsraad, het Partnerschapscomité of enig ander relevant subcomité of orgaan alle relevante informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie.
5. Een geschil wordt geacht te zijn beslecht wanneer de Partnerschapsraad een bindend besluit heeft genomen waarbij het geschil wordt beslecht, overeenkomstig artikel 377, lid 4, of wanneer hij heeft verklaard dat het geschil is beëindigd.
6. Alle tijdens het overleg verstrekte informatie blijft vertrouwelijk.
1. Een partij kan passende maatregelen treffen als een geschil niet is opgelost binnen drie maanden na indiening van een formeel verzoek tot geschillenbeslechting overeenkomstig artikel 378 en als de klagende partij van mening is dat de andere partij een verplichting uit hoofde van de overeenkomst niet nakomt. De overlegperiode van drie maanden is niet verplicht in uitzonderlijke gevallen als beschreven in lid 3 van dit artikel.
2. Bij voorrang moeten passende maatregelen worden gekozen die de werking van de overeenkomst het minst verstoren. Behalve de in lid 3 van dit artikel beschreven gevallen mogen dergelijke maatregelen niet de opschorting behelzen van rechten of plichten in het kader van deze overeenkomst die worden genoemd in titel VI. De in lid 1 van dit artikel genoemde maatregelen moeten onverwijld aan de Partnerschapsraad worden gemeld en vallen onder de overlegprocedure van artikel 377, lid 2, en de geschillenbeslechtingsprocedure van artikel 378, leden 2 en 3.
3. De in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde uitzonderingen betreffen:
a. een verwerping van deze overeenkomst die in strijd is met de algemene regels van het internationaal recht, of
b. schending door de andere partij van de essentiële elementen van de overeenkomst als bedoeld in artikel 2, lid 1, en artikel 9, lid 1.
1. Deze overeenkomst vervangt de PSO. Verwijzingen naar de PSO in alle andere overeenkomsten tussen de partijen worden gelezen als verwijzingen naar deze overeenkomst.
2. Zolang onder deze overeenkomst geen gelijkwaardige rechten zijn verworven voor personen en ondernemers, doet de overeenkomst geen afbreuk aan de rechten die hun worden verleend bij bestaande overeenkomsten tussen een of meer lidstaten, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds.
3. Bestaande overeenkomsten die betrekking hebben op specifieke samenwerkingsgebieden die binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst vallen, worden geacht onderdeel te zijn van de algemene bilaterale betrekkingen zoals die worden geregeld bij deze overeenkomst, en deel uit te maken van een gemeenschappelijk institutioneel kader.
4. De partijen kunnen deze overeenkomst aanvullen door sluiting van specifieke overeenkomsten op alle samenwerkingsgebieden die binnen het toepassingsgebied van deze overeenkomst vallen. Dergelijke specifieke overeenkomsten vormen een integraal onderdeel van de algemene bilaterale betrekkingen zoals die worden geregeld bij deze overeenkomst en maken deel uit van een gemeenschappelijk institutioneel kader.
5. Onverminderd de desbetreffende bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie doet deze overeenkomst of in het kader daarvan ondernomen actie op generlei wijze afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om bilaterale samenwerkingsactiviteiten met de Republiek Armenië te ondernemen of desgewenst nieuwe samenwerkingsovereenkomsten met de Republiek Armenië te sluiten.
1. Deze overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten.
2. De partijen kunnen de overeenkomst beëindigen door een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij langs diplomatieke weg. De overeenkomst verstrijkt zes maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving.
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder „partijen” verstaan de Europese Unie, of haar lidstaten, of de Europese Unie en haar lidstaten, overeenkomstig hun respectievelijke bevoegdheden krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en in voorkomend geval, ook Euratom, overeenkomstig zijn bevoegdheden krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en de Republiek Armenië, anderzijds.
Deze overeenkomst is van toepassing, enerzijds, op elk grondgebied waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing zijn, onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden, en, anderzijds, op het grondgebied van de Republiek Armenië.
Het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie is de depositaris van deze overeenkomst.
1. Deze overeenkomst wordt door de partijen volgens hun eigen procedures geratificeerd of goedgekeurd. Akten van bekrachtiging of goedkeuring worden neergelegd bij de depositaris.
2. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de laatste akte van ratificatie of van goedkeuring is neergelegd.
3. Deze overeenkomst kan met wederzijdse instemming van de partijen schriftelijk worden gewijzigd. De aldus aangenomen wijzigingen treden in werking overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.
4. De bijlagen, protocollen en de verklaring vormen een integraal deel van deze overeenkomst.
5. Niettegenstaande lid 2 kunnen de Europese Unie en de Republiek Armenië deze overeenkomst op voorlopige basis gedeeltelijk of volledig toepassen, overeenkomstig hun toepasselijke interne procedures, waar van toepassing.
6. De voorlopige toepassing is van kracht vanaf de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de depositaris het volgende heeft ontvangen:
a. de kennisgeving van de Unie dat de voor de voorlopige toepassing vereiste procedures zijn voltooid, waarin wordt vermeld welke delen van de overeenkomst op voorlopige basis worden toegepast; alsmede
b. de indiening door de Republiek Armenië van zijn ratificatie-instrument, overeenkomstig haar interne procedures.
7. Voor de toepassing van de relevante bepalingen van deze overeenkomst, en de bijlagen en protocollen daarbij, worden verwijzingen in die bepalingen naar „de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst” geacht eveneens betrekking te hebben op „de datum van voorlopige toepassing van deze overeenkomst” overeenkomstig lid 5.
8. Gedurende de periode waarin de overeenkomst voorlopig wordt toegepast, blijven de bepalingen van de PSO van toepassing, voor zover zij niet vallen onder de voorlopige toepassing van deze overeenkomst.
9. Elke partij kan door middel van een schriftelijke kennisgeving de depositaris in kennis stellen van het voornemen om de voorlopige toepassing van de overeenkomst te beëindigen. De beëindiging van de voorlopige toepassing wordt zes maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving door de depositaris van kracht.
Deze overeenkomst is in tweevoud opgesteld in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische, de Zweedse en de Armeense taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.
GEDAAN te Brussel, vierentwintig november tweeduizend zeventien.
Financiële bijstand en fraudebestrijdings- en controlebepalingen
1. Onder „onregelmatigheid” wordt verstaan elke inbreuk op een bepaling van het EU-recht, deze overeenkomst, of hieruit voortvloeiende overeenkomsten en contracten, die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Europese Unie of de door de Europese Unie beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Europese Unie worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave.
2. Onder „fraude” wordt verstaan:
a. wat de uitgaven betreft, elke opzettelijke handeling of elk opzettelijk nalaten waarbij:
– valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat middelen afkomstig van de algemene begroting van de Europese Unie of van de door of voor de Europese Unie beheerde begrotingen, wederrechtelijk worden ontvangen of achtergehouden,
– met hetzelfde gevolg als in het eerste streepje van dit punt, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden,
– de in het eerste streepje van dit punt bedoelde middelen worden misbruikt door deze voor andere doeleinden aan te wenden dan die waarvoor zij oorspronkelijk waren toegekend;
b. wat de inkomsten betreft, elke opzettelijke handeling of elk opzettelijk nalaten waarbij:
– valse, onjuiste of onvolledige verklaringen of documenten worden gebruikt of overgelegd, met als gevolg dat de middelen van de algemene begroting van de Europese Unie of van de door of voor de Europese Unie beheerde begrotingen wederrechtelijk worden verminderd,
– met hetzelfde gevolg, in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden,
– met hetzelfde gevolg, van een rechtmatig verkregen voordeel misbruik wordt gemaakt.
3. Onder „actieve corruptie” wordt verstaan het feit dat iemand opzettelijk een ambtenaar onmiddellijk of middellijk een voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor hemzelf of voor een ander belooft of verstrekt, om in strijd met zijn ambtsplicht een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten, waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden of kunnen worden geschaad.
4. Onder „passieve corruptie” wordt verstaan het feit dat een ambtenaar opzettelijk, onmiddellijk of middellijk, voordelen, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een ander aanneemt of vraagt, dan wel ingaat op een desbetreffende toezegging teneinde in strijd met zijn ambtsplicht, een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten, waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden of kunnen worden geschaad.
5. Onder „belangenconflict” wordt verstaan een situatie waarbij twijfels kunnen rijzen of personeelsleden in staat zijn onpartijdig en objectief op te treden, om de redenen die worden gedefinieerd in artikel 57 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad.
6. Onder „ten onrechte betaald” wordt verstaan een betaling waarbij de regels inzake EU-middelen niet in acht zijn genomen.
7. Onder het „Europees Bureau voor Fraudebestrijding” (OLAF) wordt verstaan de gespecialiseerde fraudebestrijdingsdienst van de Europese Commissie. OLAF geniet op operationeel gebied onafhankelijkheid en is belast met het verrichten van administratieve onderzoeken, gericht op de bestrijding van fraude, corruptie en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Europese Unie worden geschaad, zoals bepaald in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad, en in Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden.
Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:
de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op het grondgebied van de partijen van toepassing zijn betreffende de invoer, de uitvoer en de doorvoer van goederen en de plaatsing van goederen onder een andere douaneregeling, met inbegrip van verboden, beperkingen en controlemaatregelen;
een tot dit doel door een partij aangewezen bevoegde administratieve autoriteit die op grond van dit protocol verzoeken om bijstand indient;
een tot dit doel door een partij aangewezen bevoegde administratieve autoriteit die op grond van dit protocol een verzoek om bijstand ontvangt;
alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; alsmede
elke overtreding of poging tot overtreding van de douanewetgeving.
1. De partijen verlenen elkaar bijstand, op de onder hun bevoegdheid vallende gebieden, en op de wijze en op de voorwaarden als bij dit protocol vastgesteld, om ervoor te zorgen dat de douanewetgeving correct wordt toegepast, in het bijzonder bij de preventie, de opsporing en het onderzoek van handelingen in strijd met deze wetgeving.
2. De bijstand in douanezaken waarin dit protocol voorziet, geldt voor elke administratieve autoriteit van een partij die bevoegd is voor de toepassing van dit protocol. Deze bijstand laat de bepalingen inzake wederzijdse bijstand in strafzaken onverlet en geldt niet voor informatie die is verkregen krachtens bevoegdheden die op verzoek van een rechterlijke instantie worden uitgeoefend, tenzij deze ermee instemt dat die informatie wordt verstrekt.
3. Bijstand bij de invordering van rechten, heffingen en boeten valt niet onder dit protocol.
1. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit eerstgenoemde alle ter zake dienende informatie die deze nodig heeft om erop toe te zien dat de douanewetgeving correct wordt toegepast, met inbegrip van informatie betreffende voorgenomen of vastgestelde activiteiten die met deze wetgeving strijdige handelingen zijn of kunnen zijn.
2. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit deelt de aangezochte autoriteit haar mede:
a. of goederen die uit het gebied van de ene partij zijn uitgevoerd, op regelmatige wijze in het gebied van de andere partij zijn ingevoerd, in voorkomend geval onder vermelding van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst; of
b. of goederen die op het grondgebied van een van de partijen zijn ingevoerd, op regelmatige wijze uit het grondgebied van de andere partij zijn uitgevoerd, in voorkomend geval onder vermelding van de op deze goederen toegepaste douaneregeling.
3. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit treft de aangezochte autoriteit in het kader van haar wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat toezicht wordt uitgeoefend op:
a. natuurlijke personen of rechtspersonen van wie redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij betrokken zijn of zijn geweest bij met de douanewetgeving strijdige handelingen;
b. plaatsen waar op zodanige wijze voorraden goederen zijn of kunnen worden aangelegd dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze goederen bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen;
c. goederen die op zodanige wijze worden of kunnen worden vervoerd dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen; en
d. vervoermiddelen die op zodanige wijze worden of kunnen worden gebruikt dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen.
De partijen verlenen elkaar, in overeenstemming met hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, op eigen initiatief bijstand indien zij dit noodzakelijk achten voor de correcte toepassing van de douanewetgeving, in het bijzonder indien zij informatie hebben verkregen over:
a. activiteiten die met de douanewetgeving strijdige handelingen zijn of lijken te zijn en die van belang kunnen zijn voor de andere partij;
b. nieuwe middelen of methoden die worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen;
c. goederen waarvan bekend is dat zij het voorwerp vormen van met de douanewetgeving strijdige handelingen;
d. natuurlijke personen of rechtspersonen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij betrokken zijn of waren bij met de douanewetgeving strijdige handelingen;
e. vervoermiddelen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij voor het verrichten van met de douanewetgeving strijdige handelingen zijn gebruikt, worden gebruikt of kunnen worden gebruikt.
1. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit, in overeenstemming met haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, alle maatregelen die nodig zijn voor de verstrekking van documenten of de kennisgeving van besluiten van de verzoekende autoriteit in verband met de toepassing van dit protocol aan adressaten die op het grondgebied van de aangezochte autoriteit verblijven of gevestigd zijn.
2. De verzoeken om verstrekking van documenten en om kennisgeving van besluiten worden schriftelijk ingediend in een officiële taal van de aangezochte autoriteit of in een voor deze autoriteit aanvaardbare taal.
1. Verzoeken in het kader van dit protocol worden schriftelijk gedaan. Zij gaan vergezeld van de documenten die voor de behandeling van het verzoek noodzakelijk zijn. In spoedeisende gevallen kan de aangezochte autoriteit ook mondelinge verzoeken aanvaarden, mits zij door de verzoekende autoriteit onmiddellijk schriftelijk worden bevestigd.
2. De overeenkomstig lid 1 ingediende verzoeken bevatten de volgende gegevens:
a. de naam van de verzoekende autoriteit;
b. de bijstand waarom wordt gevraagd;
c. het doel en de reden van het verzoek;
d. de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en andere juridische aspecten;
e. zo nauwkeurige en volledig mogelijke informatie betreffende de natuurlijke personen of rechtspersonen waarop het onderzoek betrekking heeft; alsmede
f. een overzicht van de relevante feiten en het reeds verrichte onderzoek.
3. De verzoeken worden ingediend in een officiële taal van de aangezochte autoriteit of in een voor deze autoriteit aanvaardbare taal. Deze eis geldt niet voor de in lid 1 bedoelde documenten bij het verzoek.
4. Indien een verzoek niet aan de in de leden 1 tot en met 3 vermelde vormvereisten voldoet, kan de aangezochte autoriteit om correctie of aanvulling verzoeken. Ondertussen kunnen de autoriteiten van elke partij voorzorgsmaatregelen treffen.
1. Binnen de grenzen van haar bevoegdheden en de haar beschikbare middelen behandelt de aangezochte autoriteit een verzoek om bijstand alsof zij voor eigen rekening of in opdracht van een andere autoriteit van dezelfde partij handelt, en verstrekt zij de al beschikbare informatie en verricht zij het nodige onderzoek of laat zij dit verrichten. Deze bepaling is eveneens van toepassing op autoriteiten waaraan de aangezochte autoriteit het verzoek doorstuurt wanneer zij dit niet zelf kan afhandelen.
2. Verzoeken om bijstand worden behandeld overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de aangezochte partij.
3. Daartoe gemachtigde ambtenaren van een partij kunnen met instemming van de andere partij en op de door deze gestelde voorwaarden, aanwezig zijn in de kantoren van de aangezochte autoriteit of van een andere betrokken instantie als bedoeld in lid 1, om informatie te verzamelen over handelingen die met de douanewetgeving in strijd zijn of kunnen zijn, die de verzoekende autoriteit voor de toepassing van dit protocol nodig heeft.
4. Daartoe gemachtigde ambtenaren van een partij kunnen, met instemming van de andere partij en op de door deze gestelde voorwaarden, aanwezig zijn bij onderzoek dat op het grondgebied van laatstgenoemde wordt verricht.
1. De aangezochte autoriteit deelt de uitslag van het ingestelde onderzoek schriftelijk aan de verzoekende autoriteit mede en voegt daarbij de relevante documenten, gewaarmerkte afschriften of andere stukken.
2. Deze informatie mag in de vorm van elektronische bestanden worden verstrekt.
3. De aangezochte autoriteit kan de toezending van originele documenten alleen verlangen in die gevallen waarin gewaarmerkte afschriften onvoldoende zouden zijn. Deze originelen worden zo spoedig mogelijk geretourneerd.
1. Bijstand kan worden geweigerd of van bepaalde voorwaarden of eisen afhankelijk worden gesteld, wanneer een partij van oordeel is dat bijstand op grond van dit protocol:
a. de soevereiniteit zou kunnen aantasten van de Republiek Armenië of van een lidstaat die in het kader van dit protocol om bijstand is verzocht;
b. de openbare orde, de veiligheid of andere wezenlijke belangen in gevaar zou kunnen brengen, in het bijzonder in de in artikel 10, lid 2, bedoelde gevallen; of
c. tot schending van een industrieel geheim, een handelsgeheim of een beroepsgeheim leidt.
2. De aangezochte autoriteit kan de bijstand uitstellen indien deze een lopend onderzoek, een lopende strafvervolging of procedure zou verstoren. In dat geval pleegt de aangezochte autoriteit overleg met de verzoekende autoriteit om na te gaan of de bijstand kan worden verleend onder door de aangezochte autoriteit te stellen voorwaarden.
3. Wanneer de verzoekende autoriteit om een vorm van bijstand vraagt die zij desgevraagd zelf niet zou kunnen verlenen, vermeldt zij dit in haar verzoek. De aangezochte autoriteit is dan vrij om te beslissen hoe zij op een dergelijk verzoek reageert.
4. Indien de in de leden 1 en 2 bedoelde bijstand wordt geweigerd, dient dit besluit en de redenen ervan terstond aan de verzoekende autoriteit te worden medegedeeld.
1. Alle informatie, ongeacht de vorm ervan, die op grond van dit protocol wordt verstrekt, is vertrouwelijk of is alleen bestemd voor beperkte verspreiding, in overeenstemming met de toepasselijke wet- en regelgeving van elk van de partijen. Deze informatie valt onder de officiële geheimhoudingsplicht en wordt beschermd overeenkomstig de wet- en regelgeving voor dergelijke informatie op het grondgebied van de ontvangende partij.
2. Persoonsgegevens mogen uitsluitend worden doorgegeven indien de ontvangende partij zich ertoe verbindt deze te beschermen op een wijze die passend wordt geacht door de partij die de gegevens verstrekt.
3. Het gebruik van op grond van dit protocol verkregen informatie in administratieve of gerechtelijke procedures betreffende met de douanewetgeving strijdige handelingen wordt beschouwd als gebruik voor de toepassing van dit protocol. De partijen kunnen derhalve bij de bewijsvoering, in verslagen en getuigenissen en bij procedures die bij rechtbanken aanhangig worden gemaakt, gebruik maken van de informatie die zij op grond van dit protocol hebben verkregen en van de documenten waarin zij op grond van dit protocol inzage hebben gekregen. De verzoekende autoriteit die de informatie heeft verstrekt of die inzage heeft gegeven in de documenten, kan eisen van dergelijk gebruik in kennis te worden gesteld.
4. De verkregen informatie wordt uitsluitend voor de toepassing van dit protocol gebruikt. Indien een van de partijen de informatie voor andere doeleinden wenst te gebruiken, vraagt zij de autoriteit die de informatie heeft verstrekt, vooraf om schriftelijke toestemming. Voor dit gebruik gelden dan de eventueel door deze autoriteit vastgestelde beperkingen.
Een ambtenaar van de andere partij kan door de aangezochte autoriteit worden gemachtigd om, binnen de grenzen van de hem verleende machtiging, als deskundige of getuige te verschijnen in gerechtelijke of administratieve procedures betreffende onder dit protocol vallende aangelegenheden en daarbij de voor de procedure noodzakelijke voorwerpen, documenten of gewaarmerkte afschriften over te leggen. In de oproeping dient uitdrukkelijk te worden vermeld voor welke rechterlijke instantie of overheidsinstantie de ambtenaar moet verschijnen en over welke aangelegenheid en in welke functie of hoedanigheid hij zal worden ondervraagd.
De partijen brengen elkaar geen kosten in rekening voor uitgaven die op grond van dit protocol worden gedaan, met uitzondering van eventuele uitgaven voor deskundigen en getuigen en voor tolken en vertalers die niet in overheidsdienst zijn.
1. Met de tenuitvoerlegging van dit protocol zijn enerzijds de douaneautoriteiten van de Republiek Armenië en anderzijds de bevoegde diensten van de Europese Commissie en, in voorkomend geval, de douaneautoriteiten van de lidstaten belast. Zij stellen alle voor de toepassing van dit protocol noodzakelijke praktische maatregelen en regelingen vast, rekening houdend met de geldende wet- en regelgeving, met name op het gebied van de gegevensbescherming.
2. De partijen plegen onderling overleg en lichten elkaar in over de uitvoeringsbepalingen die zij op grond van dit protocol vaststellen.
3. In de Europese Unie doen de bepalingen van dit protocol geen afbreuk aan de doorgifte, tussen de bevoegde diensten van de Europese Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten, van gegevens die op grond van dit protocol zijn verkregen. In de Republiek Armenië doen de bepalingen van dit protocol geen afbreuk aan de doorgifte, tussen de douane- autoriteiten van Armenië, van gegevens die op grond van dit protocol zijn verkregen.
De bepalingen van dit protocol prevaleren boven bilaterale overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand die tussen afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie en de Republiek Armenië zijn of kunnen worden gesloten, indien de bepalingen van die overeenkomsten strijdig zijn met die van dit protocol.
De verplichting tot het nemen van passende maatregelen om alle onregelmatigheden, fraude of praktijken van actieve of passieve corruptie ongedaan te maken en elk belangenconflict te voorkomen in elke fase van de besteding van EU-middelen als bedoeld in hoofdstuk 2 van titel VII, doet geen financiële verplichting ontstaan voor de Republiek Armenië met betrekking tot verplichtingen die zijn aangegaan door entiteiten en personen die onder haar rechtsmacht vallen.
De Europese Unie oefent haar toetsingsrecht uit overeenkomstig hoofdstuk 2 van titel VII en respecteert daarbij de nationale regelgeving inzake het bankgeheim.
De Overeenkomst kan door de Europese Unie en Armenië ingevolge artikel 385, vijfde en zesde lid van de Overeenkomst, voorlopig worden toegepast vanaf de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de kennisgeving van de Unie dat de voor de voorlopige toepassing vereiste procedures zijn voltooid, waarin wordt vermeld welke delen van de Overeenkomst op voorlopige basis worden toegepast, alsmede de indiening door Armenië van zijn ratificatie-instrument, overeenkomstig de procedures en wetgeving van Armenië, zijn ontvangen.
De bepalingen van de Overeenkomst zullen ingevolge artikel 385, tweede lid van de Overeenkomst op de eerste dag van de tweede maand volgende op de datum waarop de laatste akte van ratificatie of van goedkeuring is neergelegd in werking treden.
Uitgegeven de zesentwintigste maart 2018.
De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. BLOK
De Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Tsjechische, de Spaanse en de Zweedse tekst, alsook de Armeense tekst zijn niet opgenomen. De Nederlandse tekst van Bijlagen I t/m XII ligt ter inzage bij de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De tekst van de Partnerschapsovereenkomst is tevens gepubliceerd in PbEU 2018, L 23.
Een rechtspersoon heeft zeggenschap over een andere rechtspersoon wanneer eerstgenoemde rechtspersoon bevoegd is een meerderheid van de bestuurders van die andere rechtspersoon te benoemen of de handelingen van die andere rechtspersoon anderszins te sturen.
Voor alle duidelijkheid: de verwerking van nucleair materiaal omvat alle activiteiten van code 2330 van de herziene versie 3.1 van de VN ISIC classificatie.
Behoudens de activiteiten die onder de betreffende nationale wetgeving als cabotage kunnen worden beschouwd, heeft nationale maritieme cabotage in de zin van dit hoofdstuk betrekking op het vervoer van passagiers of goederen tussen een haven of een locatie in de Republiek Armenië of een lidstaat, en een andere haven of locatie in de Republiek Armenië of een lidstaat, met inbegrip van het continentale plat ervan, zoals voorzien in het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, en op verkeer dat begint en eindigt in dezelfde haven of op dezelfde locatie in de Republiek Armenië of een lidstaat.
De voorwaarden voor wederzijdse toegang tot de markt op het gebied van luchtvervoer worden geregeld door de overeenkomst tussen de partijen betreffende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke luchtvaartruimte.
Deze verplichting geldt niet voor niet onder deze afdeling vallende bepalingen inzake de bescherming van investeringen, bepalingen inzake procedures voor de geschillenbeslechting tussen investeerders en de staat daaronder begrepen, uit andere overeenkomsten.
Deze verplichting geldt niet voor niet voor niet onder deze afdeling vallende bepalingen inzake de bescherming van investeringen, bepalingen inzake procedures voor de geschillenbeslechting tussen investeerders en de staat daaronder begrepen, uit andere overeenkomsten.
Behoudens de activiteiten die volgens de relevante nationale wetgeving als cabotage kunnen worden beschouwd, omvat nationale maritieme cabotage in het kader van dit hoofdstuk het vervoer van passagiers of goederen tussen een haven of een plaats in de Republiek Armenië of een lidstaat en een andere haven of plaats in de Republiek Armenië of een lidstaat, met inbegrip van het continentaal plat zoals gedefinieerd in het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties, en verkeer dat vertrekt uit en aankomt in dezelfde haven of plaats in de Republiek Armenië of een lidstaat.
De voorwaarden voor wederzijdse toegang tot de markt op het gebied van luchtvervoer worden geregeld door de overeenkomst tussen de partijen betreffende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke luchtvaartruimte.
De verwijzing naar „niet zijnde een organisatie zonder winstoogmerk” is alleen van toepassing voor België, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Ierland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Cyprus, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Finland en het Verenigd Koninkrijk.
Van de ontvangende vestiging kan worden verlangd dat zij vooraf ter goedkeuring een opleidingsprogramma voor de volledige duur van het verblijf voorlegt, om aan te tonen dat het verblijf bedoeld is voor opleiding. Voor Tsjechië, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Litouwen, Hongarije en Oostenrijk moet de opleiding aansluiten bij de behaalde universitaire graad.
Verenigd Koninkrijk: de categorie handelsvertegenwoordigers is enkel erkend voor verkopers van diensten.
Het in de punten h) en i) bedoelde dienstencontract moet in overeenstemming zijn met de wet- en regelgeving en andere eisen van de partij waar de opdracht wordt uitgevoerd.
Het in de punten h) en i) bedoelde dienstencontract moet in overeenstemming zijn met de wet- en regelgeving en andere eisen van de partij waar de opdracht wordt uitgevoerd.
Wanneer de graad of kwalificatie niet is verkregen in de partij waar de dienst wordt verleend, kan die partij beoordelen of deze gelijkwaardig is aan een op haar grondgebied vereiste universitaire graad.
Wanneer de graad of kwalificatie niet is verkregen in de partij waar de dienst wordt verleend, kan die partij beoordelen of deze gelijkwaardig is aan een op haar grondgebied vereiste universitaire graad.
Vergoedingen voor het verlenen van vergunningen omvatten niet betalingen in verband met veiling, aanbesteding of andere niet-discriminerende middelen om concessies te verlenen, of verplichte bijdragen voor het verlenen van een universele dienst.
De centrale productenclassificatie, zoals vastgesteld in „Statistical Office of the United Nations, Statistical Papers, Series M, N° 77, CPC prov, 1991”.
De partijen komen overeen dat een „grote aanbieder” een dienstverlener is met een aanzienlijke marktmacht.
Voor de toepassing van deze onderafdeling verwijst de uitdrukking „niet-discriminatoir” naar de nationale behandeling als gedefinieerd in artikel 150, en ook naar het sectorspecifieke gebruik van de term in de zin van „voorwaarden die niet ongunstiger zijn dan die onder soortgelijke omstandigheden aan andere gebruikers van soortgelijke openbare elektronische-communicatienetwerken en -diensten worden opgelegd”.
Maatregelen die bedoeld zijn om directe belastingen op doeltreffende of billijke wijze te kunnen opleggen of innen, omvatten maatregelen die een partij op grond van haar belastingstelsel neemt en die:
i. van toepassing zijn op ondernemers en dienstverleners die geen ingezetenen zijn, gezien het feit dat de fiscale verplichtingen van niet-ingezetenen worden vastgesteld op grond van belastbare feiten die hun oorsprong vinden of geschieden op het grondgebied van de partij;
ii. van toepassing zijn op niet-ingezetenen om ervoor te zorgen dat belastingen op het grondgebied van de partij kunnen worden opgelegd of geïnd;
iii. van toepassing zijn op niet-ingezetenen of ingezetenen ter voorkoming van belastingontwijking of -ontduiking, inclusief handhavingsbepalingen;
iv. van toepassing zijn op gebruikers van diensten die op of vanaf het grondgebied van de andere partij worden verleend, om ervoor te zorgen dat door die gebruikers verschuldigde belastingen die hun bron op het grondgebied van de partij hebben, kunnen worden opgelegd of geïnd;
v. een onderscheid maken tussen enerzijds ondernemers en dienstverleners die belastingplichtig zijn ter zake van wereldwijd belastbare feiten, en anderzijds andere ondernemers en dienstverleners, gezien het verschil in de aard van de heffingsgrondslag tussen hen; of
vi. inkomen, winst, voordeel, verlies, aftrek of krediet van ingezeten personen of filialen, dan wel tussen gelieerde personen of filialen van dezelfde persoon vaststellen, toewijzen of omslaan, om de belastinggrondslag van de partij te behouden.
De belastingvoorwaarden of -concepten onder f) en in deze voetnoot worden vastgesteld volgens de belastingdefinities en -concepten, dan wel gelijkwaardige of soortgelijke definities en concepten van het interne recht van de partij die de maatregel neemt.
Onder „vastlegging” wordt verstaan de opname van geluiden of beelden van hun uitvoeringen, of van de weergave daarvan, door middel waarvan deze kunnen worden waargenomen, gereproduceerd of meegedeeld door middel van een toestel.
Bijlage bij het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA/113).
In de Europese Unie zijn mededingingsregels van kracht voor de landbouwsector overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten, en daarop volgende wijzigingen of vervangingen, indien voorhanden (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).
Voor de toepassing van deze afdeling beschouwt Armenië elke verwijzing naar de „mededingingswet” als een verwijzing naar het geheel van zijn regelgeving inzake mededinging, op het gebied van kartelbestrijding en fusies.
Dit hindert een partij niet om tijdelijk financiële steun te verlenen in de vorm van leninggaranties of leningen die beperkt blijven tot het bedrag dat nodig is om een noodlijdend bedrijf in leven te houden tot het een herstructurerings- of afwikkelingsplan heeft goedgekeurd.
Kleine en middelgrote ondernemingen zijn niet verplicht bij te dragen aan de kosten van de herstructurering.
Voor alle duidelijkheid wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk de verlening van openbare diensten niet beschouwd als een commerciële activiteit in de zin van artikel 301, onder d).
Voor alle duidelijkheid: een partij is niet gehouden verslagen te publiceren of de inhoud van enig verslag bekend te maken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2018-41.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.