Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2017, 71 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2017, 71 | Verdrag |
2 (2017) Nr. 2
Verdrag van de Raad van Europa inzake cinematografische coproductie (herzien), (met Aanhangsels);
Rotterdam, 30 januari 2017
Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 013364 in de Verdragenbank.
De lidstaten van de Raad van Europa en de andere staten die partij zijn bij het Europees Cultureel Verdrag (ETS nr. 18) die dit Verdrag hebben ondertekend,
Overwegende dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden teneinde met name de idealen en beginselen die hun gemeenschappelijk erfgoed vormen te beschermen en te bevorderen;
Overwegende dat de vrijheid van vormgeving en de vrijheid van meningsuiting fundamentele elementen van deze beginselen vormen;
Overwegende dat het bevorderen van de culturele diversiteit van de verschillende Europese landen één van de doelstellingen van het Europees Cultureel Verdrag is;
Gelet op de UNESCO-Overeenkomst betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen (Parijs, 20 oktober 2005) waarin erkend wordt dat culturele diversiteit inherent is aan de mensheid en gestreefd wordt het scheppen, produceren, verspreiden, distribueren en genieten van cultuuruitingen te versterken;
Overwegende dat de cinematografische coproductie, als middel voor vormgeving en expressie van de culturele diversiteit op mondiale schaal, dient te worden versterkt;
Zich ervan bewust dat film een belangrijk middel is voor culturele en artistieke expressie met een essentiële rol bij het ondersteunen van de vrijheid van meningsuiting, diversiteit en creativiteit, alsmede het democratisch burgerschap;
Vastbesloten deze beginselen te ontwikkelen en in herinnering roepend de aanbevelingen van het Comité van Ministers aan lidstaten inzake cinema en het audiovisuele gebied, en met name Aanbeveling Rec(86)3 inzake het bevorderen van de audiovisuele producties in Europa en Aanbeveling CM/Rec(2009)7 inzake nationaal filmbeleid en de diversiteit van culturele expressie;
Erkennend dat Resolutie Res(88)15 tot oprichting van een Europees fonds voor de ondersteuning van coproductie en distributie van oorspronkelijke cinematografische en audiovisuele werken “Eurimages” gewijzigd is zodat ook niet-lidstaten kunnen toetreden;
Vastbesloten deze doelstellingen te verwezenlijken door een gemeenschappelijke inspanning om samenwerking te bevorderen en regels op te stellen die toegesneden kunnen worden op cinematografische coproducties als geheel;
Overwegende dat het aannemen van gemeenschappelijke regels bijdraagt tot het verminderen van beperkingen en het bevorderen van de samenwerking op het gebied van cinematografische coproducties;
Gelet op de technologische, economische en financiële ontwikkeling van de filmindustrie sinds het Europees Verdrag inzake cinematografische coproduktie (ETS nr. 147) in 1992 werd opengesteld voor ondertekening;
Ervan overtuigd dat deze ontwikkeling noopt tot herziening van het Verdrag van 1992 teneinde te waarborgen dat de relevantie en effectiviteit van dit kader voor cinematografische coproductie behouden blijven;
Erkennend dat het huidige Verdrag het Europees Verdrag inzake cinematografische coproductie dient te vervangen;
Zijn het volgende overeengekomen:
De partijen bij dit Verdrag verbinden zich ertoe de ontwikkeling van internationale cinematografische coproducties te bevorderen in overeenstemming met de volgende bepalingen.
1. Dit Verdrag regelt de betrekkingen tussen de partijen op het gebied van multilaterale coproducties die hun oorsprong vinden op het grondgebied van de partijen.
2. Dit Verdrag is van toepassing op:
a. coproducties waarbij ten minste drie coproducenten zijn betrokken die zijn gevestigd in drie verschillende partijen bij het Verdrag; en
b. coproducties waarbij ten minste drie coproducenten zijn betrokken die zijn gevestigd in drie verschillende partijen bij het Verdrag en één of meer coproducenten die niet in deze partijen zijn gevestigd. De totale inbreng van de coproducenten die niet in de partijen bij het Verdrag zijn gevestigd mag echter niet meer bedragen dan 30% van de totale kosten van de productie.
In alle gevallen is dit Verdrag slechts van toepassing op voorwaarde dat het werk voldoet aan de omschrijving van een officiële coproductie van een cinematografisch werk als omschreven in artikel 3, onderdeel c, van dit Verdrag.
3. De bepalingen van bilaterale verdragen gesloten tussen de partijen bij dit Verdrag blijven van toepassing op bilaterale coproducties.
In het geval van multilaterale coproducties hebben de bepalingen van dit Verdrag voorrang boven die van bilaterale verdragen tussen de partijen bij het Verdrag. De bepalingen betreffende bilaterale coproducties blijven van kracht indien zij niet in strijd zijn met de bepalingen van dit Verdrag.
4. Bij gebreke van een verdrag waarin de bilaterale betrekkingen ter zake van coproducties tussen twee partijen bij dit Verdrag zijn geregeld, is het Verdrag ook van toepassing op bilaterale coproducties, tenzij door één van de betrokken partijen een voorbehoud is gemaakt ingevolge artikel 22.
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:
een werk, ongeacht lengte of drager, in het bijzonder cinematografische fictiewerken, animatie en documentaires, dat voldoet aan de bepalingen die van kracht zijn voor de filmindustrie in elk van de betrokken partijen en dat is bestemd voor bioscoopvertoning;
filmproductie-ondernemingen of filmproducenten die zijn gevestigd in de partijen bij dit Verdrag en die zijn gebonden door een coproductie-overeenkomst;
een cinematografisch werk dat voldoet aan de voorwaarden gesteld in Aanhangsel II, die een integrerend onderdeel van dit Verdrag vormt;
een cinematografisch werk geproduceerd door ten minste drie coproducenten als omschreven in artikel 2, tweede lid, hierboven
1. Voor cinematografische werken die als multilaterale coproducties zijn vervaardigd en binnen de reikwijdte van dit Verdrag vallen, kan aanspraak worden gemaakt op de voordelen die aan nationale films worden toegekend door de wet- en regelgeving die van kracht is in elk van de partijen bij dit Verdrag die aan de desbetreffende coproductie deelnemen.
2. De voordelen worden aan elke coproducent toegekend door de partij waarin de coproducent is gevestigd, onder de voorwaarden en binnen de grenzen bepaald in de wet- en regelgeving die in die partij van kracht is en in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag.
1. Elke cinematografische coproductie dient te worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten van de partijen waarin de coproducenten zijn gevestigd, na overleg tussen de bevoegde autoriteiten en in overeenstemming met de procedures vervat in Aanhangsel I. Deze bijlage vormt een integrerend onderdeel van dit Verdrag.
2. Aanvragen voor het verkrijgen van de coproductiestatus dienen ter goedkeuring bij de bevoegde autoriteiten te worden ingediend overeenkomstig de aanvraagprocedure vervat in Aanhangsel I. Deze goedkeuring is onherroepelijk, behalve indien de aanvankelijk aangegane verplichtingen op artistiek, financieel en technisch gebied niet worden nagekomen.
3. Aan projecten van duidelijk pornografische aard of projecten die aanzetten tot discriminatie, haat of geweld of waarin de menselijke waardigheid openlijk wordt aangetast, kan geen coproductiestatus worden verleend.
4. De voordelen van de coproductiestatus worden toegekend aan coproducenten die worden geacht te beschikken over toereikende technische en financiële middelen en voldoende vakbekwaamheid.
5. Elke verdragsluitende staat wijst de in het tweede lid van dit artikel genoemde bevoegde autoriteiten aan door middel van een verklaring, afgelegd bij de ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding. Deze verklaring kan daarna te allen tijde worden gewijzigd.
1. In het geval van een multilaterale coproductie mag de kleinste inbreng niet minder dan 5% en de grootste inbreng niet meer dan 80% bedragen van de totale productiekosten van een cinematografisch werk. Wanneer de kleinste inbreng minder dan 20% bedraagt of de coproductie louter financieel van aard is, kan de betrokken partij stappen ondernemen om de toegang tot nationale steunmaatregelen voor producties te beperken of te blokkeren.
2. Wanneer dit Verdrag ingevolge de bepalingen van artikel 2, vierde lid, tussen twee partijen als bilateraal verdrag geldt, mag de kleinste inbreng niet minder dan 10% en de grootste inbreng niet meer dan 90% bedragen van de totale productiekosten van het cinematografische werk. Wanneer de kleinste inbreng minder dan 20% bedraagt of de coproductie louter financieel van aard is, kan de betrokken partij stappen ondernemen om de toegang tot nationale steunmaatregelen voor producties te beperken of te blokkeren.
1. De coproductie-overeenkomst dient te waarborgen dat elke coproducent de gezamenlijke eigendom verkrijgt van alle materiële en immateriële eigendomsrechten van de film. De overeenkomst dient een bepaling te bevatten dat de master van de film (eerste gemonteerde versie) wordt bewaard op een door beide coproducenten gezamenlijk overeen te komen locatie, waartoe zij vrije toegang dienen te hebben.
2. De coproductie-overeenkomst dient tevens te waarborgen dat elke coproducent tevens recht krijgt op toegang tot het materiaal en de master van de film voor gebruik als medium voor het maken van duplicaten.
1. De inbreng van elke coproducent dient een wezenlijke technische en artistieke bijdrage te omvatten. In beginsel, en in overeenstemming met internationale verplichtingen die de partijen binden, dient de inbreng van de coproducenten in de vorm van creatief, technisch en artistiek personeel, acteurs en faciliteiten, evenredig te zijn aan hun investering.
2. Met inachtneming van de internationale verplichtingen die de partijen binden en de eisen van het scenario, dient de filmploeg te bestaan uit onderdanen van de staten die in de coproductie deelnemen en dient de post-productie in beginsel in die staten plaats te vinden.
1. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 8 en met inachtneming van de specifieke voorwaarden en grenzen vastgesteld in de wet- en regelgeving die in de partijen van kracht is, kan aan coproducties krachtens de bepalingen van dit Verdrag de coproductiestatus worden toegekend indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
a. zij omvatten één of meer minderheidsdeelnemingen, die louter financieel van aard kunnen zijn, in overeenstemming met de coproductie-overeenkomst, mits elk nationaal aandeel niet minder bedraagt dan 10% en niet meer dan 25% van de productiekosten;
b. zij omvatten een meerderheidscoproducent die een wezenlijke technische en artistieke bijdrage levert en voldoet aan de voorwaarden om zijn werk in zijn eigen land als nationaal werk te doen aanmerken;
c. zij dragen bij aan het bevorderen van de culturele diversiteit en interculturele dialoog; en
d. zij zijn onderwerp van coproductie-overeenkomsten waarin bepalingen zijn opgenomen inzake de verdeling van opbrengsten.
2. Financiële coproducties komen slechts in aanmerking voor de coproductiestatus indien de bevoegde autoriteiten in elk afzonderlijk geval hun goedkeuring hebben verleend, hierbij in het bijzonder rekening houdend met de bepalingen van artikel 10 hieronder.
1. Er dient een algemeen evenwicht te worden gehandhaafd in de cinematografische betrekkingen tussen de partijen, zowel wat betreft het totaal geïnvesteerde bedrag, als wat betreft de artistieke en technische deelneming aan cinematografische coproducties.
2. Een partij die na een redelijke periode vaststelt dat er sprake is van onevenwichtige betrekkingen op het gebied van coproducties met één of meer partijen, kan weigeren haar goedkeuring te verlenen aan een volgende coproductie totdat het evenwicht in de cinematografische betrekkingen met die partij(en) is hersteld.
In overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving en internationale verplichtingen vergemakkelijkt elke partij de binnenkomst en het verblijf, alsmede het verlenen van werkvergunningen op haar grondgebied, van technisch en artistiek personeel uit andere partijen die aan een coproductie deelnemen. Op dezelfde manier staat elke partij de tijdelijke invoer en wederuitvoer toe van apparatuur die noodzakelijk is voor de productie en distributie van cinematografische werken die binnen de reikwijdte van dit Verdrag vallen.
1. De coproducerende landen dienen in de in coproductie vervaardigde cinematografische werken te worden vermeld.
2. De namen van deze landen dienen duidelijk te worden vermeld in de titelrollen, in al het reclame- en promotiemateriaal en bij de vertoning van de cinematografische werken.
Wanneer een in coproductie vervaardigd cinematografisch werk wordt uitgevoerd naar een land waar quota gelden voor de invoer van cinematografische werken en één van de coproducerende partijen voor haar cinematografische werken niet beschikt over het recht van vrije toegang tot het invoerende land:
a. wordt het cinematografische werk in beginsel toegevoegd aan de quota van het land dat de grootste bijdrage levert;
b. wordt het cinematografische werk, in het geval van een cinematografisch werk waarvoor door verschillende landen een gelijke bijdrage is geleverd, toegevoegd aan de quota van het land dat de beste mogelijkheden heeft voor uitvoer naar het invoerende land;
c. wordt het cinematografische werk wanneer de bepalingen van de onderdelen a en b hierboven niet kunnen worden toegepast, opgenomen in de quota van de partij die de regisseur levert.
Wanneer de coproductiestatus wordt verleend, kan de bevoegde autoriteit van een partij van de daarin gevestigde coproducent een definitieve versie van het cinematografische werk eisen in één van de talen van die partij.
Tenzij de coproducenten anders beslissen, worden in coproductie vervaardigde cinematografische werken op internationale festivals vertoond door de partij waar de meerderheidscoproducent is gevestigd of, in het geval van gelijke financiële deelneming, door de partij die de regisseur levert.
1. Dit Verdrag treedt ten aanzien van de staten die er partij bij zijn in de plaats van het Europees Verdrag inzake cinematografische coproduktie, dat op 2 oktober 1992 werd opengesteld voor ondertekening.
2. In de betrekkingen tussen een partij bij dit Verdrag en een partij bij het Verdrag van 1992 die dit Verdrag niet heeft bekrachtigd blijft het Verdrag van 1992 van toepassing.
1. De Raad van Bestuur van het Europees fonds voor de ondersteuning van coproductie en distributie van oorspronkelijke cinematografische en audiovisuele werken “Eurimages” is verantwoordelijk voor de follow-up van dit Verdrag.
2. Elke partij bij dit Verdrag die geen lid is van “Eurimages” kan vertegenwoordigd worden en één stem hebben in de Raad van Bestuur van “Eurimages” wanneer het bestuur de ingevolge het Verdrag aan haar toegewezen taken uitvoert.
3. Teneinde de effectieve toepassing van het Verdrag te bevorderen, kan de Raad van Bestuur van “Eurimages”:
a. voorstellen doen om de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen de partijen te vergemakkelijken;
b. een standpunt innemen over elke kwestie die verband houdt met de toepassing en implementatie van dit Verdrag en in dit opzicht specifieke aanbevelingen doen aan de partijen.
4. Teneinde de bepalingen van de Aanhangsels I en II bij dit Verdrag te actualiseren om hun relevantie voor de gebruikelijke praktijken in de cinematografische industrie te blijven waarborgen, kan elke partij, het Comité van Ministers of de Raad van Bestuur van het Europees fonds voor de ondersteuning van coproductie en distributie van oorspronkelijke cinematografische en audiovisuele werken “Eurimages” wijzigingen voorstellen. Zij worden door de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa medegedeeld aan de partijen.
5. Na raadpleging van de partijen kan het Comité van Ministers een overeenkomstig het vierde lid voorgestelde wijziging aannemen met de in artikel 20, onderdeel d, van het Statuut van de Raad van Europa voorziene meerderheid. De wijziging wordt van kracht na het verstrijken van een tijdvak van een jaar na de datum waarop deze is toegestuurd aan de partijen. Gedurende dit tijdvak kan elke partij de Secretaris-Generaal in kennis stellen van enig bezwaar tegen de inwerkingtreding van de wijziging ten aanzien van haar.
6. Indien een derde van de partijen de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa in kennis stelt van een bezwaar tegen het van kracht worden van de wijziging, wordt de wijziging niet van kracht.
7. Indien minder dan een derde van de partijen kennisgeving heeft gedaan van bezwaar, wordt de wijziging van kracht voor de partijen die geen kennisgeving van bezwaar hebben gedaan.
8. Indien een wijziging overeenkomstig het vijfde tot en met zevende lid van dit artikel van kracht is geworden en een partij kennisgeving heeft gedaan van een bezwaar ertegen, wordt deze wijziging voor de desbetreffende partij van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de partij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa in kennis heeft gesteld van haar aanvaarding van de wijziging. Een partij die bezwaar heeft ingediend kan dit te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
9. Indien een wijziging is aanvaard door het Comité van Ministers, kan een staat of de Europese Unie zijn of haar instemming te worden gebonden door het Verdrag niet tot uitdrukking brengen zonder tegelijkertijd de wijziging te aanvaarden.
1. Dit Verdrag staat open voor ondertekening door de lidstaten van de Raad van Europa en door de andere staten die partij zijn bij het Europees Cultureel Verdrag, die hun instemming door het Verdrag gebonden te worden tot uitdrukking kunnen brengen door:
a. ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; of
b. ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
2. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
1. Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop drie Staten, waaronder ten minste twee lidstaten van de Raad van Europa, hun instemming door het Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht in overeenstemming met de bepalingen van artikel 18.
2. Ten aanzien van een ondertekenende staat die later zijn instemming door het Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking brengt, treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand volgend na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ondertekening of de nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
1. Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan het Comité van Ministers van de Raad van Europa, na raadpleging van de partijen, elke staat die geen lid is van de Raad van Europa alsmede de Europese Unie uitnodigen tot dit Verdrag toe te treden, door middel van een besluit dat is genomen met de meerderheid voorzien in artikel 20, onderdeel d, van het Statuut van de Raad van Europa en met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de verdragsluitende staten die recht hebben op een zetel in het Comité van Ministers.
2. Ten aanzien van een toetredende staat of de Europese Unie, ingeval zij toetreedt, treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand volgend na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van nederlegging van de akte van toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
1. Elke staat kan op het tijdstip van de ondertekening of van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het grondgebied of de grondgebieden waarop dit Verdrag van toepassing is nader aangeven.
2. Elke partij kan, te allen tijde daarna, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot elk ander in de verklaring aangegeven grondgebied. Ten aanzien van een dergelijk grondgebied treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de verklaring door de Secretaris-Generaal.
3. Elke ingevolge de twee voorgaande leden afgelegde verklaring kan ten aanzien van elk in die verklaring aangegeven grondgebied worden ingetrokken door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
1. Elke staat kan bij de ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat artikel 2, vierde lid, niet van toepassing is op zijn bilaterale betrekkingen op het gebied van coproducties met één of meer partijen. Bovendien kan hij zich het recht voorbehouden een maximale deelneming vast te stellen die afwijkt van de in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, bepaalde deelneming. Andere voorbehouden mogen niet worden gemaakt.
2. Elke partij die ingevolge het voorgaande lid een voorbehoud heeft gemaakt, kan dit geheel of gedeeltelijk intrekken door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. De intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van deze kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
1. Elke partij kan dit Verdrag te allen tijde opzeggen door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
2. Deze opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa stelt de lidstaten van de Raad van Europa, de Europese Unie en elke staat die is toegetreden of uitgenodigd toe te treden tot dit Verdrag in kennis van:
a. elke ondertekening;
b. de nederlegging van elke akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;
c. elke datum van inwerkingtreding van dit Verdrag overeenkomstig de artikelen 19, 20 en 21;
d. elk voorbehoud en elke intrekking van voorbehouden gemaakt ingevolge artikel 22;
e. elke verklaring afgelegd overeenkomstig artikel 5, vijfde lid;
f. elke opzegging waarvan kennisgeving is gedaan overeenkomstig artikel 23;
g. elke andere akte, kennisgeving of mededeling met betrekking tot dit Verdrag.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Rotterdam op 30 januari 2017 in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in één exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa zal gewaarmerkte afschriften doen toekomen aan elke lidstaat van de Raad van Europa, aan elke staat die partij is bij het Europees Cultureel Verdrag en aan elke staat die wordt uitgenodigd tot dit Verdrag toe te treden.
De in de partijen gevestigde coproducenten dienen, willen ze onder de bepalingen van het Verdrag vallen, ruim voor de aanvang van de eerste opnamedag of de eerste uitvoering van animatiewerkzaamheden een aanvraag in te dienen voor toekenning van de voorlopige coproductiestatus en daarbij de onderstaande documenten te voegen. Deze documenten dienen de bevoegde autoriteiten in voldoende aantal te worden toegezonden om ze uiterlijk een maand voor de aanvang van de opnamen te kunnen doen toekomen aan de autoriteiten van de andere partijen:
– een verklaring omtrent de regeling van de auteursrechten;
– een synopsis van de film;
– een voorlopige lijst van de technische en artistieke bijdragen van elk van de betrokken landen;
– een begroting en voorlopig financieringsplan;
– een voorlopig productieschema;
– de coproductie-overeenkomst of een beknopte overeenkomst (deal memo) tussen de coproducenten. Deze overeenkomst dient bepalingen te bevatten betreffende de verdeling van de opbrengsten of territoria onder de coproducenten.
De definitieve coproductiestatus wordt verleend na voltooiing van de film en na onderzoek van de volgende definitieve productiedocumenten door de nationale autoriteiten:
– een volledig overzicht van de opeenvolgende rechten;
– een definitief script;
– een definitieve lijst van de technische en artistieke bijdragen van elk van de betrokken landen;
– een definitieve kostenrapportage;
– een definitief financieringsplan;
– de tussen de coproducenten opgestelde coproductie-overeenkomst. Deze overeenkomst dient bepalingen te bevatten betreffende de verdeling van de opbrengsten of territoria tussen de coproducenten.
De nationale autoriteiten kunnen elk ander document verlangen dat nodig is om de aanvraag te beoordelen in overeenstemming met de nationale wetgeving.
De aanvraag en overige documenten dienen, indien mogelijk, te zijn gesteld in de taal van de bevoegde autoriteiten waarbij ze worden ingediend.
De bevoegde autoriteiten zenden elkaar de aanvraag en de bijgevoegde documenten toe zodra deze zijn ontvangen. De bevoegde autoriteit van de partij met de kleinste financiële deelneming verleent haar goedkeuring pas nadat zij het oordeel van de autoriteit van de partij met de grootste financiële deelneming heeft ontvangen.
1. Een cinematografisch fictiewerk wordt als een officiële coproductie in de zin van artikel 3, onderdeel c, aangemerkt indien het werk met betrekking tot de elementen die hun oorsprong vinden in de staten die partij zijn bij het Verdrag, ten minste 16 punten op een mogelijk totaal van 21 behaalt uit de onderstaande lijst van elementen.
2. Gelet op de kenmerken van de coproductie kunnen de bevoegde autoriteiten, na onderling overleg, een werk dat niet de normaliter vereiste 16 punten heeft behaald de coproductiestatus verlenen.
Elementen die hun oorsprong vinden in de staten die partij zijn bij het Verdrag |
Punten |
---|---|
Regisseur |
4 |
Scenarioschrijver |
3 |
Componist |
1 |
Eerste rol |
3 |
Tweede rol |
2 |
Derde rol |
1 |
Head of Department – camera |
1 |
Head of Department – geluid |
1 |
Head of Department – beeldmontage |
1 |
Head of Department – productie of kostuumontwerp |
1 |
Studio of opnamelocatie |
1 |
Locatie visuele effecten (VFX) of digitale animatie (CGI) |
1 |
Locatie post-productie |
1 |
21 |
|
N.B. |
|
De eerste, tweede en derde rol worden bepaald op grond van het aantal gewerkte dagen. |
3. Een cinematografische animatie wordt als een officiële coproductie in de zin van artikel 3, onderdeel c, aangemerkt indien het werk ten minste 15 punten op een mogelijk totaal van 23 behaalt uit de onderstaande lijst van elementen.
4. Gelet op de kenmerken van de coproductie kunnen de bevoegde autoriteiten, na onderling overleg, een werk dat niet de normaliter vereiste 15 punten heeft behaald de coproductiestatus verlenen.
Elementen die hun oorsprong vinden in de staten die partij zijnbij het Verdrag |
Punten |
---|---|
Oorspronkelijk idee |
1 |
Script |
2 |
Ontwerp karakters |
2 |
Compositie muziek |
1 |
Regie |
2 |
Storyboard |
2 |
Hoofdtekenaar |
1 |
Computerachtergronden |
1 |
Layout (2D) of layout en camera blocks (3D) |
2 |
75% van de kosten van de animatie in de staten die partij zijn bij het Verdrag |
3 |
75% van de cleaning, inter-betweening en colouring in de staten die partij zijn bij het Verdrag (2D) |
|
of |
3 |
75% van de colouring, lightning, rigging, modelling en texturing in de staten die partij zijn bij het Verdrag (3D) |
|
Compositing of camera |
1 |
Montage |
1 |
Geluid |
1 |
23 |
5. Een cinematografische documentaire wordt als een officiële coproductie in de zin van artikel 3, onderdeel c, aangemerkt indien het werk ten minste 50% van het totale aantal toe te kennen punten behaalt uit de onderstaande lijst van elementen.
6. Gelet op de kenmerken van de coproductie kunnen de bevoegde autoriteiten, na onderling overleg, een werk dat niet de normaliter vereiste 50% van het totale aantal toe te kennen punten heeft behaald de coproductiestatus verlenen.
Elementen die hun oorsprong hebben in de staten die partij zijn bij het Verdrag |
Punten |
---|---|
Regisseur |
4 |
Scenarioschrijver |
1 |
Camera |
2 |
Montage |
2 |
Researcher |
1 |
Componist |
1 |
Geluid |
1 |
Opnamelocatie |
1 |
Locatie post-productie |
2 |
Locatie visuele effecten (VFX) of digitale animatie (CGI) |
1 |
16 |
Uitgegeven de negentiende mei 2017.
De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. KOENDERS
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2017-71.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.