3 (2017) Nr. 1

A. TITEL

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België, de Regering van het Groothertogdom Luxemburg, de Regering van de Franse Republiek en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de samenwerking inzake luchtverdediging tegen niet-militaire luchtdreigingen;

Brussel, 16 februari 2017

Voor een overzicht van de verdragsgegevens, zie verdragsnummer 013345 in de Verdragenbank.

B. TEKST1)


Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België, de Regering van het Groothertogdom Luxemburg, de Regering van de Franse Republiek en de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de samenwerking inzake luchtverdediging tegen niet-militaire luchtdreigingen

De Regering van het Koninkrijk België,

de Regering van het Groothertogdom Luxemburg,

de Regering van de Franse Republiek,

en

de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

Hierna te noemen „de partijen”,

Gelet op de bepalingen van het Noord-Atlantisch Verdrag, ondertekend te Washington op 4 april 1949;

Gelet op het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, ondertekend te Londen op 19 juni 1951, hierna te noemen „NAVO Statusverdrag”;

Gelet op het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, ondertekend te Chicago op 7 december 1944;

Gelet op het „Accord de sécurité relatif aux échanges d’informations protégées entre le Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement de la République française (Veiligheidsakkoord inzake uitwisseling van beschermde informatie tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Franse Republiek)”, ondertekend te Brussel op 19 juli 1974;

Gelet op de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek inzake de uitwisseling van beschermde en gerubriceerde gegevens, ondertekend te Parijs op 28 juli 1992;

Gelet op het „Accord entre le Gouvernement du Grand-Duché de Luxembourg et le Gouvernement de la République française concernant l’échange et la protection réciproque des informations classifiées”, ondertekend te Luxemburg op 24 februari 2006;

Gelet op het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 inzake de bestrijding van terrorisme (2002/475/JBZ);

Gelet op Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim en Verordening (EG) nr. 1070/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 549/2004, (EG) nr. 550/2004, (EG) nr. 551/2004 en (EG) nr. 552/2004 teneinde de prestaties en de duurzaamheid van het Europese luchtvaartsysteem te verbeteren;

Gelet op de verklaring inzake de bestrijding van terrorisme, aangenomen door de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de Europese Unie tijdens de Europese top in Brussel op 25 maart 2004;

Gelet op het Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie, ondertekend te Prüm op 27 mei 2005;

Gelet op het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg inzake de integratie van de luchtruimbewaking tegen dreigingen die uitgaan van niet-militaire luchtvaartuigen (renegades), ondertekend te ’s-Gravenhage op 4 maart 2015;

Het strategisch belang van het luchtruim benadrukkend voor de veiligheid van elke partij en haar buurlanden;

Geleid door de wens een passend wettelijk kader vast te stellen voor hun grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van luchtverdediging tegen niet-militaire luchtdreigingen;

Zijn de volgende bepalingen overeengekomen:

Artikel I Begripsomschrijvingen

  • 1. „Gemeenschappelijke interessegebied” is het gebied bestaande uit het soevereine luchtruim van het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, de Franse Republiek en het Koninkrijk der Nederlanden, met uitsluiting van de Franse gebieden gelegen buiten het moederland en de Caribische delen van het Koninkrijk der Nederlanden.

  • 2. „Niet-militaire luchtdreiging” is, in het kader van dit Verdrag, een dreiging die uitgaat van een bemand of onbemand burgerluchtvaartuig waarvan vermoed wordt dat het door een vijandige partij is overgenomen of voor vijandige doeleinden gebruikt zal worden.

  • 3. „Algemene maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging” zijn, in het kader van dit Verdrag, de identificatie en classificatie van luchtvaartuigen die worden verricht door de nationale Control and Reporting Centres (CRC’s).

  • 4. „Actieve maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging” zijn, in het kader van dit Verdrag:

    • a. ondervraging, gepaard gaande met visuele, elektronische en/of radio-identificatie van een luchtvaartuig en het volgen van een luchtvaartuig;

    • b. escorte, gepaard gaande met het begeleiden en het beoordelen van het gedrag van een luchtvaartuig;

    • c. interventie, gepaard gaande met een gedwongen vluchtroute, verbod tot overvliegen en het verdachte luchtvaartuig dwingen te landen binnen een aangewezen gebied;

    • d. gebruik van waarschuwingsschoten met infrarood flares.

      Het gebruik van waarschuwingsschoten met andere middelen dan infrarood flares alsmede het gebruik van destructief geweld is uitgesloten.

  • 5. „Zendende partij” is de partij waartoe het militaire luchtvaartuig behoort dat in het kader van dit Verdrag wordt ingezet in het deel van het gemeenschappelijke interessegebied dat zich in het luchtruim van de andere partijen bevindt. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt de Luxemburgse partij niet aangemerkt als een zendende partij.

  • 6. „Ontvangende partij” is de partij in het luchtruim waarvan een militair luchtvaartuig van een andere partij wordt ingezet in het kader van dit Verdrag. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt de Nederlandse partij niet aangemerkt als een ontvangende partij.

  • 7. „TACON” (Tactical control) is het bevel over toegewezen of gedetacheerde strijdkrachten of commandoposten, of over militaire capaciteit of voor taken ter beschikking gestelde strijdkrachten. Het is beperkt tot de gedetailleerde aanwijzing en aansturing van bewegingen of manoeuvres binnen het gemeenschappelijke interessegebied voor het uitvoeren van de toegewezen missies of taken.

Artikel II Doel

Dit Verdrag omschrijft het juridische kader voor grensoverschrijdende samenwerking tussen de partijen op het gebied van luchtverdediging tegen niet-militaire luchtdreigingen.

Doel van deze samenwerking is:

  • a. het verbeteren van de interventiecapaciteit van de partijen met betrekking tot dreigingen die uitgaan van niet-militaire luchtvaartuigen die de grens tussen de Franse Republiek en het Koninkrijk België of de grens tussen de Franse Republiek en het Groothertogdom Luxemburg passeren;

  • b. het faciliteren van de systematische uitwisseling van informatie, waardoor elk van de partijen een beter inzicht krijgt in de algemene situatie in het luchtruim.

Artikel III Reikwijdte

  • 1. Dit Verdrag is van toepassing op alle militaire middelen van de partijen die betrokken zijn bij luchtverdedigingsmissies, nodig voor de toepassing van de maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging zoals omschreven in artikel I, derde en vierde lid, en binnen het kader van operaties gericht op het bestrijden van niet-militaire luchtdreigingen in het gemeenschappelijke interessegebied omschreven in artikel I, eerste lid.

  • 2. In het kader van dit Verdrag zullen militaire luchtvaartuigen van de Franse partij niet het luchtruim van het Koninkrijk der Nederlanden binnengaan.

Artikel IV Soevereiniteit

De in dit Verdrag voorziene samenwerking vindt plaats onder eerbiediging van de soevereiniteit en respectieve bevoegdheden van de partijen en met zorgvuldige inachtneming van hun respectieve internationale verplichtingen.

Artikel V Operationele bepalingen

  • 1. Binnen het kader van dit Verdrag streven de zendende partijen ernaar:

    • a. naderende luchtvaartuigen in het gemeenschappelijke interessegebied te monitoren door de in artikel I, derde en vierde lid, onderdelen a en b, van dit Verdrag omschreven maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging uit te voeren;

    • b. de regeringsautoriteiten en de militaire leiding van de partijen te voorzien van alle relevante informatie over de situatie in het luchtruim zodat ze passende beslissingen kunnen nemen;

    • c. met inachtneming van artikel III, tweede lid, te reageren op een niet-militaire luchtdreiging dat het gemeenschappelijke interessegebied binnengaat door de in artikel I, vierde lid, van dit Verdrag omschreven maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging uit te voeren.

  • 2.

    • a. De Belgische partij draagt de relevante informatie over aan de Luxemburgse partij.

    • b. Onverminderd de toestemming gegeven door de Luxemburgse partij in overeenstemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg inzake de integratie van de luchtruimbewaking tegen dreigingen die uitgaan van niet-militaire luchtvaartuigen (renegades), ondertekend te ’s-Gravenhage op 4 maart 2015, heeft de Belgische partij de TACON over de militaire luchtvaartuigen van de zendende partij in het luchtruim van het Groothertogdom Luxemburg.

  • 3.

    • a. Wanneer de militaire luchtvaartuigen van de Franse partij niet in staat zijn adequaat te reageren op een niet-militaire luchtdreiging, mogen de militaire luchtvaartuigen van de Belgische partij, of van de Nederlandse partij wanneer deze de luchtruimbewaking voor de Belgische en de Luxemburgse partij verzorgt, in het luchtruim van de Franse Republiek alle actieve maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging nemen zoals omschreven in artikel I, vierde lid, van dit Verdrag. In dit geval vindt er coördinatie plaats tussen de Franse en de Belgische partij teneinde te waarborgen dat de TACON van de betrokken militaire luchtvaartuigen wordt overgedragen van het Belgische CRC naar het Franse CRC. Wanneer de Nederlandse partij de luchtruimbewaking voor de Belgische en de Luxemburgse partij verzorgt, waarborgt de Belgische partij dat de Nederlandse partij op de hoogte wordt gehouden van de actieve maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging die door de Nederlandse militaire luchtvaartuigen worden genomen. De coördinatie tussen de Nederlandse en de Franse partij geschiedt via het Belgische CRC.

    • b. Het besluit, genomen door de Belgische partij, om militaire luchtvaartuigen van de Belgische partij, of van de Nederlandse partij wanneer deze de luchtruimbewaking voor de Belgische en de Luxemburgse partij verzorgt, naar het deel van het gemeenschappelijke interessegebied te zenden dat zich bevindt in het luchtruim van de Franse Republiek, dient door de Franse partij te worden goedgekeurd. Wanneer deze goedkeuring is gegeven mogen alle actieve maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging zoals omschreven in artikel I, vierde lid, van dit Verdrag worden uitgevoerd op bevel van de Franse partij.

  • 4.

    • a. Wanneer de militaire luchtvaartuigen van de Belgische partij, of van de Nederlandse partij wanneer deze de luchtruimbewaking voor de Belgische en de Luxemburgse partij verzorgt, niet in staat zijn adequaat te reageren op een niet-militaire luchtdreiging, mogen de militaire luchtvaartuigen van de Franse partij in het luchtruim van het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg alle actieve maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging nemen zoals omschreven in artikel I, vierde lid, van dit Verdrag. In dit geval vindt er coördinatie plaats tussen de Franse partij en de Belgische partij teneinde te waarborgen dat de TACON van de betrokken militaire luchtvaartuigen wordt overgedragen van het Franse CRC naar het Belgische CRC.

    • b. Het besluit, genomen door de Franse partij, om militaire luchtvaartuigen van de Franse partij te zenden naar het deel van het gemeenschappelijke interessegebied dat zich bevindt in het luchtruim van het Koninkrijk België of het Groothertogdom Luxemburg, dient door respectievelijk de Belgische of de Luxemburgse partij te worden goedgekeurd. Wanneer deze goedkeuring is gegeven mogen alle actieve maatregelen inzake luchtvaartbeveiliging zoals omschreven in artikel I, vierde lid, van dit Verdrag worden uitgevoerd op bevel van respectievelijk de Belgische of de Luxemburgse partij.

  • 5. Elke zendende partij is te allen tijde gerechtigd zijn militaire luchtvaartuigen weer onder nationale controle te plaatsen. Wanneer de zendende partij aldus besluit, keren haar militaire luchtvaartuigen onverwijld terug naar haar nationale luchtruim. Militaire luchtvaartuigen die weer onder nationale controle worden geplaatst terwijl zij zich in het luchtruim van een andere partij bevinden, voeren geen enkele actieve maatregel inzake luchtvaartbeveiliging uit.

Artikel VI Maatregelen ten behoeve van bewaking, veiligheid en milieu

  • 1. Binnen het kader van de missies zoals voorzien in artikel V, derde en vierde lid, van dit Verdrag mogen luchtvaartuigen van de zendende partij zich in het luchtruim van de ontvangende partij begeven en indien nodig op het grondgebied daarvan landen, met hun wapens en munitie aan boord. Verplaatsingen op de grond door leden van de strijdkrachten van de zendende partij op het grondgebied van de ontvangende partij worden uitgevoerd in overeenstemming met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving van de ontvangende partij.

  • 2. De technische veiligheid van de uitrusting, wapens, munitie en militaire luchtvaartuigen die zich in het luchtruim of op het grondgebied van de ontvangende partij bevinden in het kader van een in dit Verdrag voorziene missie, wordt door de zendende partij gewaarborgd.

  • 3. In het kader van dit Verdrag eerbiedigt de zendende partij de richtlijnen inzake veiligheid en milieubescherming die van kracht zijn in het luchtruim en op het grondgebied van de ontvangende partij, alsmede de veiligheidsrichtlijnen ter zake van wapens, munitie en luchtvaartuigen.

Artikel VII Implementatiemaatregelen

Technische regelingen (technical arrangements) voor de implementatie van dit Verdrag kunnen op het geëigende niveau worden gesloten.

Artikel VIII Financiële bepalingen

Elke partij draagt alle kosten van haar eigen strijdkrachten die ontstaan in verband met de implementatie van dit Verdrag. Deze kosten worden gedekt door de reguliere op nationaal niveau goedgekeurde begrotingsmiddelen voor dergelijke activiteiten.

Artikel IX Schade en schadevergoeding

  • 1.

    • a. Elke partij ziet af van vorderingen tegen de andere partijen wegens letsel of overlijden van een lid van haar strijdkrachten en wegens schade aan haar eigendommen die door haar strijdkrachten worden gebruikt, voortvloeiend uit enig handelen of nalaten bij de uitvoering van officiële taken in verband met dit Verdrag.

    • b. De voorgaande bepaling is niet van toepassing in het geval van ernstig of opzettelijk nalatig handelen. Onder ernstig nalatig handelen wordt verstaan een ernstige fout of grove nalatigheid. Onder opzettelijk nalatig handelen wordt verstaan een fout begaan met het oogmerk schade te berokkenen.

  • 2. Vorderingen van derden tot vergoeding wegens schade, letsel of overlijden ten gevolge van de uitvoering van dit Verdrag worden afgehandeld in overeenstemming met de van toepassing zijnde internationale en nationale wet- en regelgeving. In het geval van schade, letsel of overlijden ten gevolge van de uitvoering van dit Verdrag kunnen de betrokken partijen derden vrijwillig schadeloos stellen via een gelijkelijk tussen de zendende en ontvangende partijen te verdelen bedrag aan schadevergoeding zonder prejudiciële erkenning van de verantwoordelijkheid. In dat geval kan de partij in het luchtruim of op het grondgebied waarvan de schade, het letsel of overlijden optrad of plaatsvond het bedrag voor deze vrijwillig te betalen schadevergoeding voorstellen.

Artikel X Onderzoek van luchtvaartincidenten en -ongevallen

  • 1.

    • a. Wanneer, in het kader van dit Verdrag, in het luchtruim van de Franse Republiek een luchtvaartincident of -ongeval plaatsvindt waarbij een militair luchtvaartuig van de Belgische partij of van de Nederlandse partij wanneer zij de luchtruimbewaking voor de Belgische en de Luxemburgse partij verzorgt, betrokken is, zijn militaire deskundigen van de partij waartoe dit luchtvaartuig behoort gerechtigd deel uit te maken van de onderzoekscommissie die in verband met het luchtvaartincident of -ongeval door de Franse partij in het leven wordt geroepen.

    • b. Wanneer, in het kader van dit Verdrag, in het luchtruim van het Koninkrijk België of het Groothertogdom Luxemburg een luchtvaartincident of -ongeval plaatsvindt waarbij een militair luchtvaartuig van de Franse partij betrokken is, zijn militaire deskundigen van de Franse partij gerechtigd deel uit te maken van de onderzoekscommissie die in verband met het luchtvaartincident of -ongeval door de Belgische of de Luxemburgse partij in het leven wordt geroepen.

  • 2. Het technisch onderzoek wordt uitgevoerd in overeenstemming met de volgende instrumenten, binnen de grenzen van hun onderscheiden toepassingsgebieden:

    • a. Bijlage XIII bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, ondertekend te Chicago op 7 december 1944;

    • b. Standaardisatieovereenkomsten (STANAGs) met de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie met betrekking tot veiligheidsonderzoeken en kennisgevingen van ongevallen/incidenten met militaire luchtvaartuigen en/of raketten.

Artikel XI Beslechting van geschillen

Geschillen die mochten ontstaan omtrent de uitvoering of uitlegging van dit Verdrag worden beslecht door middel van overleg tussen de partijen.

Artikel XII Inwerkingtreding, wijzigingen en beëindiging

  • 1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum waarop de partijen de depositaris in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de noodzakelijke nationale procedures voor de inwerkingtreding van dit Verdrag.

  • 2. Dit Verdrag kan met de wederzijdse schriftelijke instemming van de partijen te allen tijde worden gewijzigd. Wijzigingen worden van kracht overeenkomstig de procedure omschreven in artikel XII, eerste lid.

  • 3. Dit Verdrag wordt gesloten voor een aanvankelijke termijn van tien (10) jaar. Daarna wordt het stilzwijgend verlengd voor opeenvolgende tijdvakken van een jaar.

  • 4. Niettegenstaande artikel XII, derde lid, kan dit Verdrag met de wederzijdse schriftelijke instemming van de partijen te allen tijde worden beëindigd.

  • 5. Niettegenstaande artikel XII, derde lid, kan elke partij dit Verdrag te allen tijde opzeggen door een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris van haar voornemen tot opzegging met een opzegtermijn van ten minste honderdtachtig (180) dagen.

  • 6. Beëindiging of opzegging van dit Verdrag laat de verplichtingen uit hoofde van dit Verdrag die voor de beëindiging ervan zijn ontstaan onverlet.

Artikel XIII Voorlopige toepassing

  • 1. Elke partij kan door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de depositaris verklaren dat zij de bepalingen van dit Verdrag voorlopig zal toepassen. De voorlopige toepassing geldt uitsluitend tussen de partijen die een dergelijke verklaring hebben afgelegd vanaf de datum van ontvangst van de laatste kennisgeving.

  • 2. Elke partij kan de depositaris te allen tijde schriftelijk in kennis stellen van haar voornemen de voorlopige toepassing van het Verdrag te beëindigen.

Artikel XIV Depositaris

  • 1. De Depositaris van dit Verdrag laat de tekst bij de Verenigde Naties registreren overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties.

  • 2. De Belgische partij is depositaris van dit Verdrag en doet elke andere partij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen.

Artikel XV Territoriale toepassing

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is dit Verdrag uitsluitend van toepassing op het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden.

Wat de Franse partij betreft, is dit Verdrag uitsluitend van toepassing op het moederland van de Franse Republiek.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Brussel op 16 februari 2017 in een (1) enkel exemplaar, in de Franse en de Nederlandse taal, waarbij beide teksten gelijkelijk authentiek zijn.

Voor de Regering van het Koninkrijk België: S. VANDEPUT

Voor de Regering van het Groothertogdom Luxemburg: E. SCHNEIDER

Voor de Regering van de Franse Republiek: J.-Y. LE DRIAN

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden: J.A. HENNIS-PLASSCHAERT



Accord entre le Gouvernement du Royaume de Belgique, le Gouvernement du Grand-Duché de Luxembourg, le Gouvernement de la République Française et le Gouvernement du Royaume des Pays-Bas relatif à la coopération en matière de défense aérienne contre les menaces aériennes non militaires

Le Gouvernement du Royaume de Belgique,

le Gouvernement du Grand-Duché de Luxembourg,

le Gouvernement de la République française,

et

le Gouvernement du Royaume des Pays-Bas,

ci-après dénommés « les Parties »,

Considérant les dispositions du Traité de l’Atlantique Nord, signé à Washington le 4 avril 1949 ;

Considérant la Convention entre les Etats Parties au Traité de l’Atlantique Nord sur le statut de leurs forces, signée à Londres le 19 juin 1951, ci-après dénommée « SOFA OTAN » ;

Considérant la Convention relative à l’aviation civile internationale, signée à Chicago le 7 décembre 1944 ;

Considérant l’Accord de sécurité relatif aux échanges d’informations protégées entre le Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement de la République française, signé à Bruxelles le 19 juillet 1974 ;

Considérant l’Accord entre le Gouvernement du Royaume des Pays-Bas et le Gouvernement de la République française relatif aux échanges d’informations protégées et classifiées, signé à Paris le 28 juillet 1992 ;

Considérant l’Accord entre le Gouvernement du Grand-Duché de Luxembourg et le Gouvernement de la République française concernant l’échange et la protection réciproque des informations classifiées, signé à Luxembourg le 24 février 2006 ;

Considérant la Décision-cadre du Conseil du 13 juin 2002 relative à la lutte contre le terrorisme (2002/475/JAI) ;

Considérant le Règlement (CE) n° 549/2004 du Parlement européen et du Conseil du 10 mars 2004 fixant le cadre pour la réalisation du ciel unique européen et le Règlement (CE) n° 1070/2009 du Parlement européen et du Conseil du 21 octobre 2009 modifiant les Règlements (CE) n° 549/2004, (CE) n° 550/2004, (CE) n° 551/2004 et (CE) n° 552/2004 afin d’accroître les performances et la viabilité du système aéronautique européen ;

Considérant la Déclaration sur la lutte contre le terrorisme adoptée par les chefs d'État et de gouvernement des États membres de l’Union européenne à l’occasion du sommet européen de Bruxelles, le 25 mars 2004 ;

Considérant le Traité entre le Royaume de Belgique, la République fédérale d’Allemagne, le Royaume d’Espagne, la République française, le Grand-Duché de Luxembourg, le Royaume des Pays-Bas et la République d’Autriche relatif à l’approfondissement de la coopération transfrontalière, notamment en vue de lutter contre le terrorisme, la criminalité transfrontalière et la migration illégale, signé à Prüm, le 27 mai 2005 ;

Considérant l’Accord entre le Royaume de Belgique, le Royaume des Pays-Bas et le Grand-Duché de Luxembourg relatif à l’intégration de la sûreté aérienne pour répondre aux menaces posées par des aéronefs non militaires (Renegade), signé à La Haye le 4 mars 2015 ;

Soulignant l’importance stratégique de l’espace aérien pour la sécurité de chacune des Parties et de ses voisins ;

Soucieux de définir un cadre juridique approprié à leur coopération transfrontalière en matière de défense aérienne contre les menaces aériennes non militaires ;

Sont convenus des dispositions suivantes :

Article I Définitions

  • 1. La « zone d’intérêt mutuel » est définie comme la zone composée de l’espace aérien souverain du Royaume de Belgique, du Grand-Duché de Luxembourg, de la République française et du Royaume des Pays-Bas, à l’exclusion de l’espace aérien situé au-dessus des territoires français autres que métropolitains et au-dessus des parties caribéennes du Royaume des Pays-Bas.

  • 2. La « menace aérienne non militaire » est définie, dans le cadre du présent Accord, comme une menace émanant d’un aéronef civil avec ou sans pilote à bord suspecté d’être victime d’une prise de contrôle hostile ou d’être utilisé à des fins hostiles.

  • 3. Les « mesures générales de sûreté aérienne » sont définies, dans le cadre du présent Accord, comme l’identification et la classification, effectuées par les centres nationaux de détection et de contrôle (CDC).

  • 4. Les « mesures actives de sûreté aérienne » sont définies, dans le cadre du présent Accord, comme :

    • a) l’interrogation, qui comprend l’identification visuelle, électronique et/ou par radio d’un aéronef et la surveillance d’un aéronef ;

    • b) l’escorte, qui comprend l’escorte de l’aéronef et l’évaluation de sa conduite ;

    • c) l’intervention, qui comprend la contrainte d’itinéraire, l’interdiction de survol et l’arraisonnement ;

    • d) le tir de semonce au moyen de leurres infrarouges.

    En sont exclus, le tir de semonce autre qu’au moyen de leurres infrarouges et le tir de destruction.

  • 5. La « Partie d’envoi » est définie comme la Partie d’appartenance de l’aéronef militaire mis en œuvre dans le cadre du présent Accord dans la partie de la zone d’intérêt mutuel située dans l’espace aérien des autres Parties. Aux fins du présent Accord, la Partie luxembourgeoise n'est pas considérée comme une Partie d’envoi.

  • 6. La « Partie d’accueil » est définie comme la Partie dans l’espace aérien de laquelle intervient un aéronef militaire d’une autre Partie, au titre du présent Accord. Aux fins du présent Accord, la Partie néerlandaise n’est pas considérée comme une Partie d’accueil.

  • 7. Le « TACON » (contrôle tactique) : est défini comme l’autorité déléguée à un commandement sur des forces ou des commandements qui lui sont affectés ou rattachés, ou sur des capacités ou des forces militaires mises à disposition pour la mission. Il se limite à des instructions détaillées et au contrôle des mouvements ou des manœuvres à l’intérieur de la zone d’intérêt mutuel nécessaires à l’accomplissement des missions ou des tâches assignées.

Article II Objet

Le présent Accord fixe le cadre juridique de la coopération transfrontalière entre les Parties dans le domaine de la défense aérienne contre les menaces aériennes non militaires.

Cette coopération vise à :

  • a) améliorer les capacités d’intervention des Parties vis-à-vis des menaces posées par des aéronefs non militaires franchissant les frontières entre la République française et le Royaume de Belgique ou entre la République française et le Grand-Duché de Luxembourg ;

  • b) faciliter l’échange systématique d’informations, permettant à chacune des Parties d’avoir une meilleure connaissance de la situation aérienne générale.

Article III Champ d’application

  • 1. Le présent Accord est applicable à l’ensemble des moyens militaires des Parties concourant aux missions de défense aérienne, nécessaires à l’application des mesures de sûreté aérienne telles que définies à l'article I, paragraphes 3 et 4, et dans le cadre d’opérations visant à répondre aux menaces aériennes non militaires dans la zone d’intérêt mutuel telle que définie à l’article I, paragraphe 1.

  • 2. Dans le cadre du présent Accord, les aéronefs militaires de la Partie française ne pénètrent pas dans l’espace aérien du Royaume des Pays-Bas.

Article IV Souveraineté

La coopération prévue par le présent Accord s’effectue dans le respect de la souveraineté et des compétences respectives des Parties et dans le respect de leurs obligations internationales respectives.

Article V Dispositions opérationnelles

  • 1. Dans le cadre du présent Accord, les Parties d’envoi s’efforcent de :

    • a) surveiller les approches aériennes de la zone d’intérêt mutuel en exécutant les mesures de sûreté aérienne définies à l’article I, paragraphes 3 et 4, sous a) et b), du présent Accord ;

    • b) fournir aux autorités gouvernementales et au commandement militaire des Parties toutes les informations pertinentes sur la situation aérienne leur permettant de prendre les décisions appropriées ;

    • c) sous réserve de l’article III, paragraphe 2, répondre à une menace aérienne non militaire intervenant dans la zone d’intérêt mutuel, en exécutant les mesures de sûreté aérienne définies à l’article I, paragraphe 4, du présent Accord.

  • 2.

    • a) La Partie belge transfère les informations pertinentes à la Partie luxembourgeoise.

    • b) Sans préjudice de l’autorisation donnée par la Partie luxembourgeoise conformément à l’Accord entre le Royaume de Belgique, le Royaume des Pays-Bas et le Grand-Duché de Luxembourg concernant l’intégration de la sûreté aérienne en vue de répondre aux menaces posées par des aéronefs non militaires (Renegade), signé à La Haye le 4 mars 2015, la Partie belge assure le TACON sur les aéronefs militaires de la Partie d’envoi situés dans l’espace aérien du Grand-Duché de Luxembourg.

  • 3.

    • a) Lorsque les aéronefs militaires de la Partie française sont dans l’impossibilité de réagir de manière adéquate à une menace aérienne non militaire, les aéronefs militaires de la Partie belge, ou de la Partie néerlandaise lorsque celle-ci assure la sûreté de l’espace aérien des Parties belge et luxembourgeoise, peuvent prendre, dans l’espace aérien de la République française, toutes les mesures actives de sûreté aérienne définies à l'article I, paragraphe 4, du présent Accord. Dans ce cas, une coordination est établie entre les Parties française et belge, afin d’assurer le transfert du TACON des aéronefs militaires impliqués, du CDC belge vers le CDC français. Quand la Partie néerlandaise assure la sûreté de l’espace aérien des Parties belge et luxembourgeoise, la Partie belge s’assure que la Partie néerlandaise est tenue informée des mesures actives de sûreté aérienne prises par les aéronefs militaires néerlandais. La coordination entre les Parties néerlandaise et française est établie via le CDC belge.

    • b) La décision prise par la Partie belge d’envoi d’un aéronef militaire de la Partie belge, ou de la Partie néerlandaise lorsque celle-ci assure la sûreté de l’espace aérien des Parties belge et luxembourgeoise, dans la partie de la zone d’intérêt mutuel située dans l’espace aérien de la République française, est soumise à autorisation de la Partie française. Une fois cette autorisation accordée, toutes les mesures actives de sûreté aérienne définies à l’article I, paragraphe 4, du présent Accord peuvent être exécutées, sur ordre de la Partie française.

  • 4.

    • a) Lorsque les aéronefs militaires de la Partie belge, ou de la Partie néerlandaise lorsque celle-ci assure la sûreté de l’espace aérien des Parties belge et luxembourgeoise, sont dans l’impossibilité de réagir de manière adéquate à une menace aérienne non militaire, les aéronefs militaires de la Partie française peuvent prendre, dans l’espace aérien du Royaume de Belgique et du Grand-Duché de Luxembourg, toutes les mesures actives de sûreté aérienne telles que définies à l'article I, paragraphe 4, du présent Accord. Dans ce cas, une coordination est établie entre les Parties française et belge, afin d’assurer le transfert du TACON des aéronefs militaires impliqués, du CDC français vers le CDC belge.

    • b) La décision prise par la Partie française d’envoi d’un aéronef militaire de la Partie française dans la partie de la zone d’intérêt mutuel située dans l’espace aérien du Royaume de Belgique ou du Grand-Duché de Luxembourg est soumise à l’autorisation respective des Parties belge ou luxembourgeoise. Une fois cette autorisation accordée, toutes les mesures actives de sûreté aérienne définies à l'article I, paragraphe 4, du présent Accord peuvent être exécutées sur ordre, respectivement, de la Partie belge ou de la Partie luxembourgeoise.

  • 5. Chaque Partie d’envoi peut à tout moment rétablir le contrôle national sur ses aéronefs militaires. Lorsque la Partie d’envoi prend cette décision, ses aéronefs militaires regagnent immédiatement leur espace aérien national. Les aéronefs militaires repassant sous contrôle national alors qu’ils sont dans l’espace aérien d’une autre Partie n’exécutent aucune mesure active de sûreté.

Article VI Mesures de sûreté, de sécurité et de protection environnementale

  • 1. Dans le cadre des missions prévues à l’article V, paragraphes 3 et 4, du présent Accord, les aéronefs de la Partie d’envoi peuvent se déplacer dans l’espace aérien de la Partie d’accueil et se poser sur son territoire si nécessaire, chargés de leurs armements et de leurs munitions. Tout mouvement terrestre de membres des forces armées de la Partie d’envoi sur le territoire de la Partie d’accueil est effectué dans le respect des lois et des règlements applicables de la Partie d’accueil.

  • 2. La sécurité technique du matériel, des armes, des munitions et des aéronefs militaires présents dans l’espace aérien ou sur le territoire de la Partie d’accueil dans le cadre d’une mission prévue par le présent Accord est assurée par la Partie d’envoi.

  • 3. Dans le cadre du présent Accord, la Partie d’envoi respecte les consignes de sécurité et de protection de l’environnement en vigueur dans l’espace aérien et sur le territoire de la Partie d’accueil, ainsi que les consignes de sécurité concernant ses armes, munitions et aéronefs.

Article VII Mesures d’exécution

Des arrangements techniques de mise en œuvre du présent Accord peuvent être conclus entre les autorités appropriées.

Article VIII Dispositions financières

Chaque Partie prend en charge toutes les dépenses de ses forces armées liées à la mise en œuvre du présent Accord. De telles dépenses sont couvertes par les autorisations budgétaires nationales ordinaires pour de telles activités.

Article IX Dommages et réclamations

  • 1.

    • a) Chaque Partie renonce à toute demande d’indemnité à l’encontre des autres Parties au titre des blessures ou décès de tout membre de ses forces armées et des dommages causés à ses biens utilisés par ses forces armées résultant de tout acte ou omission dans l’exercice des fonctions officielles en rapport avec le présent Accord.

    • b) La disposition précédente ne s’applique pas en cas de faute lourde ou intentionnelle. Par faute lourde, il convient d’entendre l’erreur grossière ou la négligence grave. Par faute intentionnelle, il convient d’entendre la faute commise avec l’intention délibérée de son auteur de causer un préjudice.

  • 2. Les demandes en réparation pour des dommages, blessures ou décès subis par des tiers dans le cadre de la mise en œuvre du présent Accord sont traitées conformément aux lois et règlementations nationales et internationales en vigueur. Afin de compenser les dommages, blessures ou décès causés aux tiers dans le cadre de la mise en œuvre du présent Accord, les Parties concernées peuvent proposer aux tiers une indemnisation « ex gratia », dont le montant total est partagé à parts égales entre les Parties d’envoi et d’accueil sans reconnaissance préjudicielle de responsabilité. Dans ce cas, la Partie dans l’espace aérien ou sur le territoire de laquelle ont été causés les dommages, blessures ou décès, peut proposer le montant à payer pour cette indemnisation « ex gratia ».

Article X Enquête sur les incidents et accidents aériens

  • 1.

    • a) Dans le cadre du présent Accord, en cas d’incident ou d’accident aérien survenant dans l’espace aérien de la République française et dans lequel est impliqué un aéronef militaire de la Partie belge ou de la Partie néerlandaise lorsque celle-ci assure la sûreté de l’espace aérien des Parties belge et luxembourgeoise, les experts militaires de la Partie à laquelle cet aéronef appartient sont autorisés à siéger au sein de la commission d’enquête mise en place par la Partie française au sujet de l’incident ou de l’accident aérien.

    • b) Dans le cadre du présent Accord, en cas d’incident ou d’accident aériens survenant dans l’espace aérien du Royaume de Belgique ou du Grand-Duché de Luxembourg et dans lequel est impliqué un aéronef militaire de la Partie française, les experts militaires de la Partie française sont autorisés à siéger au sein de la commission d’enquête mise en place par les Parties belge ou luxembourgeoise au sujet de l’incident ou de l’accident aérien.

  • 2. L’enquête technique se déroule conformément aux instruments suivants, dans la limite de leurs champs d’application respectifs :

    • a) Annexe XIII de la Convention relative à l'aviation civile internationale, signée à Chicago le 7 décembre 1944;

    • b) Accords de standardisation (STANAG) établis au sein de l’Organisation du Traité de l’Atlantique Nord relatifs aux enquêtes de sécurité et aux notifications d’accident / incident aériens impliquant des aéronefs militaires et/ou des missiles.

Article XI Règlement des différends

Les différends susceptibles de naître de l’exécution ou de l’interprétation du présent Accord sont réglés par voie de consultations entre les Parties.

Article XII Entrée en vigueur, amendements et terminaison

  • 1. Le présent Accord entre en vigueur le premier jour du deuxième mois suivant la date à laquelle les Parties ont notifié au dépositaire l’accomplissement des procédures nationales requises pour son entrée en vigueur.

  • 2. Le présent Accord peut être amendé à tout moment par accord mutuel écrit entre les Parties. Les amendements entrent en vigueur conformément à la procédure visée à l’article XII, paragraphe 1.

  • 3. Le présent Accord est conclu pour une durée initiale de dix (10) ans. Il est ensuite reconduit tacitement pour des durées successives d’un an.

  • 4. Nonobstant l’Article XII, paragraphe 3, le présent Accord peut être dénoncé à tout moment par consentement mutuel écrit entre les Parties.

  • 5. Nonobstant l’Article XII, paragraphe 3, chaque Partie peut à tout moment se retirer du présent Accord en adressant au dépositaire, au moins cent quatre-vingt (180) jours à l’avance, une notification écrite l’avertissant de son intention de se retirer.

  • 6. La fin ou le retrait du présent Accord n’affecte pas les obligations nées ou contractées, au titre de l’Accord, pendant la durée de son application.

Article XIII Application provisoire

  • 1. Chaque Partie peut déclarer qu’elle appliquera provisoirement les stipulations du présent Accord, en adressant au dépositaire une notification écrite à cet effet. Cette application provisoire prendra effet, uniquement entre les Parties ayant effectué cette déclaration, à compter de la date de réception de la dernière notification.

  • 2. Chaque Partie peut à tout moment notifier par écrit au dépositaire son intention de mettre fin à l’application provisoire du présent Accord.

Article XIV Dépositaire

  • 1. Le dépositaire du présent Accord enregistre le texte auprès de l’Organisation des Nations Unies, conformément à l’article 102 de la Charte des Nations Unies.

  • 2. La Partie belge est dépositaire du présent Accord dont elle fournit des copies certifiées conformes à chacune des autres Parties.

Article XV Application territoriale

En ce qui concerne le Royaume des Pays-Bas, le présent Accord ne s’applique qu’à la partie européenne du Royaume des Pays-Bas.

En ce qui concerne la Partie française, le présent Accord ne s’applique qu’au territoire métropolitain de la République française.

EN FOI DE QUOI, les soussignés, dûment autorisés par leur Gouvernements respectifs, ont signé le présent Accord.

FAIT A Bruxelles, le 16 février 2017 en un (1) exemplaire original, en langues française et néerlandaise, les deux versions faisant également foi.

Pour le Gouvernement du Royaume de Belgique : S. VANDEPUT

Pour le Gouvernement du Grand-Duché de Luxembourg : E. SCHNEIDER

Pour le Gouvernement de la République française : J.-Y. LE DRIAN

Pour le Gouvernement du Royaume des Pays-Bas : J.A. HENNIS-PLASSCHAERT


D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel XII, eerste lid, in werking treden op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop de partijen de depositaris ervan op de hoogte hebben gebracht dat zij de noodzakelijke nationale vereisten voor inwerkingtreding van dit Verdrag hebben afgerond.


In overeenstemming met artikel 19, tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen heeft de Minister van Buitenlandse Zaken bepaald dat het Verdrag zal zijn bekendgemaakt in Nederland (het Europese deel) op de dag na de datum van uitgifte van dit Tractatenblad.

Uitgegeven de eenentwintigste maart 2017.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. KOENDERS


X Noot
1)

Het voor eensluidend gewaarmerkt afschrift is nog niet ontvangen. In de tekst kunnen derhalve onjuistheden voorkomen die in een volgend Tractatenblad zullen worden gecorrigeerd.

Naar boven