19 (2013) Nr. 2

A. TITEL

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot bankenbelastingen;

(met Protocol)

Londen, 12 juni 2013

B. TEKST

De Engelse tekst van het Verdrag, met Protocol, is geplaatst in Trb. 2013, 112.

C. VERTALING


Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot bankenbelastingen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

Geleid door de wens een verdrag te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot bankenbelastingen,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1 Entiteiten waarop het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op entiteiten die gevestigd zijn in een of beide verdragsluitende staten.

Artikel 2 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

  • 1. Dit Verdrag is van toepassing op bankenbelastingen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een verdragsluitende staat.

  • 2. De bestaande bankenbelastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:

    • a. in Nederland:

      de bankenbelasting vervat in de Wet bankenbelasting

      (hierna te noemen: „Nederlandse bankenbelasting”);

    • b. in het Verenigd Koninkrijk:

      de bankenheffing vervat in Schema 19 van de „Finance Act 2011”

      (hierna te noemen: „bankenbelasting van het Verenigd Koninkrijk”).

  • 3. Dit Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande bankenbelastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten doen elkaar mededeling van alle belangrijke wijzigingen die in hun onderscheiden wetgeving inzake bankenbelasting zijn aangebracht.

Artikel 3 Algemene begripsbepalingen

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:

    • a. wordt verstaan onder de uitdrukkingen „een verdragsluitende staat” en „de andere verdragsluitende staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland) of het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Verenigd Koninkrijk), naargelang de context vereist;

    • b. wordt verstaan onder de uitdrukking „Nederland” het Europese deel van Nederland, met inbegrip van zijn territoriale zee en elk gebied buiten en grenzend aan de territoriale zee waarbinnen het Koninkrijk der Nederlanden, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent;

    • c. wordt verstaan onder de uitdrukking „Verenigd Koninkrijk” Groot-Brittannië en Noord-Ierland, met inbegrip van elk gebied buiten de territoriale zee van het Verenigd Koninkrijk dat is aangewezen uit hoofde van zijn wetgeving inzake het Continentaal Plat en in overeenstemming met het internationale recht als een gebied waar de rechten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de zeebodem en de ondergrond en hun natuurlijke rijkdommen mogen worden uitgeoefend;

    • d. wordt verstaan onder de term „entiteit”:

      • i. wat Nederland betreft, een lichaam zoals genoemd in de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet bankenbelasting;

      • ii. wat het Verenigd Koninkrijk betreft, een entiteit zoals omschreven in Schema 19, punt 70, van de „Finance Act 2011”, die deel uitmaakt van een „relevante groep” overeenkomstig punt 4, of een „relevante entiteit” is overeenkomstig Schema 19, punt 5, van de „Finance Act 2011”;

    • e. wordt verstaan onder de uitdrukking „vaste inrichting”:

      • i. wat Nederland betreft, een bijkantoor in de zin van de Wet bankenbelasting door middel waarvan de bedrijfsuitoefening van een entiteit van een verdragsluitende staat geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd en ten behoeve waarvan een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van bank is verleend;

      • ii. wat het Verenigd Koninkrijk betreft, een vaste inrichting in overeenstemming met hoofdstuk 2, deel 24, van de „Corporation Tax Act 2010”, door middel waarvan de bedrijfsuitoefening van een entiteit van een verdragsluitende staat geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd;

    • f. wordt verstaan onder de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:

      • i. wat Nederland betreft, de minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

      • ii. wat het Verenigd Koninkrijk betreft, de „Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs” of hun bevoegde vertegenwoordiger.

  • 2. Voor de toepassing van het Verdrag door een verdragsluitende staat op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die verdragsluitende staat met betrekking tot de bankenbelastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke wetgeving inzake bankenbelasting van die staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die staat aan die uitdrukking wordt gegeven.

Artikel 4 Zetel

De zetel van een entiteit wordt vastgesteld conform het nationale recht van de verdragsluitende staten. Indien een entiteit in beide verdragsluitende staten gevestigd is, wordt de entiteit voor de toepassing van dit Verdrag geacht gevestigd te zijn in de staat waarin de plaats van haar werkelijke leiding is gelegen.

Artikel 5 Vermijden van dubbele belasting

  • 1. Wat Nederland betreft wordt dubbele heffing van bankenbelasting als volgt behandeld:

    • a. de bankenbelasting door het Verenigd Koninkrijk geheven van een entiteit gevestigd in Nederland die een dochteronderneming is van een lid van een groep gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, mag, tenzij het hoofd van de groep een entiteit is gevestigd in Nederland, worden verrekend met de Nederlandse bankenbelasting;

    • b. indien de bankenbelasting van het Verenigd Koninkrijk rechtstreeks of door middel van consolidatie is toegepast op een entiteit gevestigd in het Verenigd Koninkrijk ter zake van een vaste inrichting gelegen in Nederland, mag de bankenbelasting geheven door het Verenigd Koninkrijk die aan de vaste inrichting kan worden toegerekend, tenzij die entiteit deel uitmaakt van een groep waarvan het hoofd een entiteit is gevestigd in Nederland, worden verrekend met de Nederlandse bankenbelasting;

    • c. de verrekening bedoeld onder a. en b. wordt gebaseerd op de activa en passiva die in aanmerking zijn genomen bij het vaststellen van de bankenbelasting van het Verenigd Koninkrijk en mag niet hoger zijn dan de Nederlandse bankenbelasting die verschuldigd is over de belastinggrondslag van een entiteit of vaste inrichting zoals bedoeld onder a. en b.;

    • d. voor de vaststelling van de bankenbelasting van het Verenigd Koninkrijk die mag worden verrekend wordt elke vrijstelling van of korting op de bankenbelasting van het Verenigd Koninkrijk in dezelfde mate toegerekend aan een dochteronderneming of vaste inrichting als waarin de activa en passiva voor de toepassing van bankenbelastingen worden toegerekend aan die dochteronderneming of vaste inrichting.

  • 2. Wat het Verenigd Koninkrijk betreft, wordt dubbele heffing van bankenbelasting met inachtneming van het recht van het Verenigd Koninkrijk inzake het toestaan van verrekening met de bankenbelasting van het Verenigd Koninkrijk van bankenbelasting verschuldigd op een grondgebied buiten het Verenigd Koninkrijk (die het algemene beginsel hiervan onverlet laat) als volgt behandeld:

    • a. Nederlandse bankenbelasting geheven van een entiteit gevestigd in het Verenigd Koninkrijk die dochteronderneming is van een lid van een groep gevestigd in Nederland, mag, tenzij de moederonderneming van de groep gevestigd is in het Verenigd Koninkrijk, worden verrekend met de bankenbelasting van het Verenigd Koninkrijk;

    • b. indien rechtstreeks of via consolidatie Nederlandse bankenbelasting is toegepast op een vaste inrichting gelegen in het Verenigd Koninkrijk, wordt de aan de vaste inrichting toe te rekenen Nederlandse bankenbelasting bij de verrekening in aanmerking genomen, tenzij de moederonderneming van de groep gevestigd is in het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 6 Procedure voor onderling overleg

  • 1. Indien een entiteit van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten voor haar leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan zij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die staten voorziet, haar geval voorleggen aan een van de bevoegde autoriteiten. De kwestie moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, of indien later, binnen zes jaar na afloop van het jaar of heffingstijdvak ter zake waarvan die belasting is opgelegd of voorlopig is opgelegd, voor het eerst te harer kennis is gebracht.

  • 2. De bevoegde autoriteit waaraan de kwestie is voorgelegd tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de kwestie in onderling overleg met de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat op te lossen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. Een bereikte overeenstemming wordt uitgevoerd niettegenstaande eventuele termijnen in het nationale recht van de verdragsluitende staten, met uitzondering van eventuele beperkingen die gelden voor de uitvoering van die overeenstemming.

  • 3. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten trachten de dubbele heffing van bankenbelasting in gevallen die niet voorzien zijn in het Verdrag alsmede eventuele moeilijkheden of twijfelpunten die rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderling overleg op te lossen.

  • 4. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

  • 5. Indien

    • a. uit hoofde van het eerste of derde lid van dit artikel een kwestie is voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een verdragsluitende staat omdat de maatregelen van een of van beide verdragsluitende staten ertoe hebben geleid dat de belastingheffing voor die entiteit niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag of dat er dubbele bankenbelasting is geheven in gevallen niet voorzien in dit Verdrag, en

    • b. de bevoegde autoriteiten er binnen twee jaar nadat de kwestie is voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de andere verdragsluitende staat niet in slagen deze kwestie op te lossen overeenkomstig het tweede of derde lid,

    worden onopgeloste kwesties die voortvloeien uit de zaak indien de rechtstreeks betrokken entiteit zulks verzoekt voorgelegd voor arbitrage. De arbitrale uitspraak is bindend voor beide verdragsluitende staten en wordt ten uitvoer gelegd ongeacht eventuele termijnen in het nationale recht van de staten, tenzij de rechtstreeks betrokken entiteit de gezamenlijke regeling voor de tenuitvoerlegging van de arbitrale uitspraak niet aanvaardt. De bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten regelen in onderling overleg de wijze van toepassing van dit lid.

Artikel 7 Uitwisseling van informatie

  • 1. Met inachtneming van de bepalingen van het nationale recht van de verdragsluitende staten wisselen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten de informatie uit die naar verwachting van belang is voor de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag of voor de toepassing of handhaving van de nationale wetgeving met betrekking tot bankenbelastingen, in het bijzonder ter voorkoming van fraude en ter vergemakkelijking van de toepassing van wettelijke bepalingen tegen het legaal ontgaan van belastingen.

  • 2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een verdragsluitende staat ontvangen informatie wordt op dezelfde wijze geheim gehouden als informatie die volgens de nationale wetgeving van die staat is verkregen en wordt alleen ter kennis gebracht van entiteiten of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke en bestuursrechtelijke instanties) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de handhaving of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de bankenbelastingen, of het toezicht daarop. Deze autoriteiten mogen alleen voor deze doeleinden van de informatie gebruikmaken. Zij mogen de informatie bekendmaken in openbare rechtszittingen of in gerechtelijke beslissingen. Niettegenstaande het voorgaande mag informatie ontvangen door een verdragsluitende staat voor andere doeleinden worden gebruikt, indien deze informatie krachtens de wetgeving van beide staten voor deze andere doeleinden mag worden gebruikt en de bevoegde autoriteit van de verstrekkende staat een dergelijk gebruik toestaat.

  • 3. In geen geval worden de bepalingen van het eerste en tweede lid zo uitgelegd dat zij een verdragsluitende staat de verplichting opleggen:

    • a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of bestuurlijke praktijk van die of van de andere verdragsluitende staat;

    • b. informatie te verstrekken die niet verkrijgbaar is volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere verdragsluitende staat;

    • c. informatie te verstrekken die een handelsgeheim, zakelijk geheim, industrieel, commercieel of beroepsgeheim of handelsproces zou onthullen, dan wel informatie waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

  • 4. Indien informatie wordt verzocht door een verdragsluitende staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere verdragsluitende staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van informatie aan om de verzochte informatie te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere staat ten behoeve van zijn eigen heffing van bankenbelasting niet over dergelijke informatie behoeft te beschikken. Op de in de vorige volzin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke informatie te weigeren informatie te verstrekken.

  • 5. De bepalingen van het derde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een verdragsluitende staat toegestaan is het verstrekken van informatie te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een bank.

Artikel 8 Inwerkingtreding

De verdragsluitende staten stellen elkaar er langs diplomatieke weg van in kennis dat de wettelijk vereiste procedures voor het in werking doen treden van dit Verdrag zijn voltooid. Dit Verdrag treedt in werking op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de laatste van deze kennisgevingen is ontvangen en is van kracht vanaf 1 januari 2011. Kennisgeving van voltooiing wordt geacht door een verdragsluitende staat te zijn gedaan op de datum van ontvangst van de kennisgeving door de andere verdragsluitende staat.

Artikel 9 Beëindiging

Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een van de verdragsluitende staten wordt beëindigd. Elk van de verdragsluitende staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar dat begint na het verstrijken van een tijdvak van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kennis te geven van de beëindiging. In dat geval houdt het Verdrag op 1 januari van het kalenderjaar eerstvolgend op het jaar waarin de kennisgeving is gedaan op van kracht te zijn. Kennisgeving van beëindiging wordt geacht door een verdragsluitende staat te zijn gedaan op de datum van ontvangst van de kennisgeving door de andere verdragsluitende staat.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Londen op 12 juni 2013, in tweevoud, in de Engelse taal.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, F.H.H. WEEKERS

Voor de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, DAVID GAUKE



Protocol bij het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot bankenbelastingen

Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot bankenbelastingen, heden gesloten tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend onderdeel van het Verdrag vormen.

  • I. Ten aanzien van artikel 1 (Entiteiten waarop het Verdrag van toepassing is)

    Het is wel te verstaan dat dit Verdrag tevens van toepassing is op de heffing van bankenbelastingen indien een bankenbelasting is toegepast op de activa en passiva van een dochteronderneming of een vaste inrichting en deze activa en passiva geconsolideerd zijn binnen een groep waarvan de moederonderneming gevestigd is in een verdragsluitende staat.

  • II. Ten aanzien van artikel 5 (Vermijden van dubbele belasting)

    Het is wel te verstaan dat beide verdragsluitende staten de beginselen uit het OESO-rapport uit 2010 inzake de toerekening van voordelen aan vaste inrichtingen toepassen bij het toerekenen van activa en passiva aan een vaste inrichting.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Londen op 12 juni 2013, in tweevoud, in de Engelse taal.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, F.H.H. WEEKERS

Voor de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, DAVID GAUKE


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2013, 112.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 2013, 112.

Uitgegeven de eerste oktober 2013.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. TIMMERMANS

Naar boven