28 (2010) Nr. 1

A. TITEL

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek inzake eilandbrede samenwerking op politiegebied op Sint Maarten;

(met Bijlagen)

Parijs, 7 oktober 2010

B. TEKST


Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Franse Republiek inzake eilandbrede samenwerking op politiegebied op Sint Maarten

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Franse Republiek

hierna te noemen „de partijen”,

Teneinde:

de samenwerking te versterken die in de afgelopen jaren in het grensgebied tussen de met politietaken belaste diensten is ingezet;

de samenwerking tussen beide partijen te bevorderen door de mogelijkheden voor grensoverschrijdend optreden ter handhaving van de openbare orde en binnenlandse veiligheid te verruimen;

Zijn het volgende overeengekomen:

TITEL I BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN EN DOELEN VAN DE SAMENWERKING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit Verdrag wordt verstaan onder:

a) „Functionarissen”:

de tot de bevoegde diensten van beide partijen behorende personen die gestationeerd zijn in de territoriale eenheden die zijn gelegen in het in artikel 3 omschreven gebied, of wier bevoegdheid zich tot dat gebied uitstrekt, alsmede de tot de bevoegde diensten behorende personen die optreden ter versterking van de territoriale eenheden;

b) „gerechtelijk onderzoek”:

onderzoek ten aanzien van een feit waarvoor strafrechtelijke vervolging mogelijk is.

Artikel 2 Bevoegde diensten

De bevoegde diensten ten behoeve van dit Verdrag zijn, voor zover het hem betreft:

Voor de Franse partij:

  • de nationale politie;

  • de nationale gendarmerie.

Voor de Nederlandse partij:

  • de opsporingsambtenaren in de zin van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen.

Artikel 3 Gebied van de eilandbrede samenwerking

Voor de toepassing van dit Verdrag bestaat het bevoegdheidsgebied van Sint Maarten uit:

Voor de Franse partij: de overzeese gemeenschap van Saint-Martin, met inbegrip van de territoriale wateren en het luchtruim.

Voor de Nederlandse partij: het grondgebied van Sint Maarten, met inbegrip van de territoriale wateren en het luchtruim.

Artikel 4 Doelen
  • 1. De partijen gaan, onder eerbiediging van hun respectieve soevereiniteit en van de taak van de territoriaal bevoegde bestuurlijke en rechterlijke autoriteiten, over tot eilandbrede samenwerking tussen de met politietaken belaste diensten, zulks door middel van de formulering van nieuwe vormen van samenwerking en door middel van een rechtstreekse samenwerking tussen overeenkomstige diensten.

  • 2. Deze samenwerking krijgt haar beslag in het kader van de bestaande structuren en bevoegdheden en onder eerbiediging van de algemene bepalingen die op de internationale politiesamenwerking van toepassing zijn.

TITEL II BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DE POLITIESAMENWERKING

Artikel 5 Bijstand op verzoek
  • 1. De partijen komen overeen dat hun diensten elkaar bijstand verlenen, onder eerbiediging van hun nationale wetgeving en binnen de grenzen van hun bevoegdheden, teneinde strafbare feiten te voorkomen en op te sporen, voor zover het nationale recht het verzoek niet voorbehoudt aan de rechterlijke autoriteiten en het verzoek en de uitvoering ervan geen toepassing van dwangmaatregelen door de aangezochte partij met zich meebrengen. Indien de aangezochte diensten niet bevoegd zijn om een verzoek uit te voeren, zenden zij het verzoek door naar de bevoegde autoriteiten en brengen zij de verzoekende autoriteiten hiervan op de hoogte.

  • 2. Zonder afbreuk te doen aan de algemene bevoegdheden van de nationale centrale autoriteiten kunnen de in artikel 2 bedoelde diensten elkaar, in het kader van hun respectieve bevoegdheden, in het bijzonder verzoeken om bijstand toezenden betreffende het handhaven van de openbare orde, de bestrijding van illegale immigratie en van alle andere vormen van criminaliteit, in het bijzonder op de volgende gebieden:

    • identificatie van de houders, bestuurders en passagiers van gemotoriseerde landvoertuigen;

    • identificatie van voertuigen en verificatie van de status ervan;

    • identificatie van de houders, bestuurders en passagiers van vaartuigen;

    • verzoeken betreffende rijbewijzen;

    • verzoeken betreffende vaarbewijzen of -vergunningen;

    • onderzoek naar de huidige woon- en verblijfplaatsen;

    • identificatie van de houders van telefoon- en communicatielijnen;

    • vaststelling van de identiteit van personen en van hun administratieve status;

    • verstrekking van politiegegevens afkomstig uit computerbestanden of andere documenten die deze diensten onder zich hebben;

    • opstelling van plannen, afstemming van opsporingsmaatregelen en instelling van opsporingen in spoedeisende gevallen;

    • verificatie van de aanwezigheid van materiële sporen;

    • verificatie van de echtheid en geldigheid van identiteits- en reisdocumenten.

  • 3. De op deze wijze op grond van het eerste lid van dit artikel aangezochte diensten beantwoorden de verzoeken rechtstreeks, tenzij het nationale recht de behandeling ervan aan de rechterlijke autoriteiten voorbehoudt. In dat geval wordt het verzoek om bijstand rechtstreeks en onverwijld aan de territoriaal bevoegde gerechtelijke autoriteit gericht, die dit verzoek, overeenkomstig het geldende recht, als een verzoek om wederzijdse rechtshulp behandelt en het antwoord via de in eerste instantie aangezochte diensten terugzendt.

Artikel 6 Bijstand op eigen initiatief

De bevoegde diensten van de partijen kunnen, onder eerbiediging van hun nationale wetgeving en zonder hierom te worden verzocht, aan de andere partij inlichtingen doen toekomen die deze partij zouden kunnen helpen concrete bedreigingen van de veiligheid en openbare orde te voorkomen of strafbare feiten te bestrijden. De overbrenging van de inlichtingen vindt plaats overeenkomstig het eerste en derde lid van artikel 5.

Artikel 7 Detachering van verbindingsfunctionarissen
  • 1. De partijen kunnen bijzondere regelingen treffen voor de detachering, voor bepaalde of onbepaalde duur, van verbindingsfunctionarissen bij de diensten van de andere partij.

  • 2. De detachering van verbindingsfunctionarissen heeft ten doel de samenwerking tussen de partijen te bevorderen en te versnellen, in het bijzonder door bijstand te verlenen:

    • a) in de vorm van uitwisseling van inlichtingen ten behoeve van de preventie en bestrijding van elke vorm van criminaliteit;

    • b) bij de uitvoering van verzoeken om samenwerking tussen de bevoegde diensten.

  • 3. De taak van de verbindingsfunctionarissen is het uitbrengen van advies en het leveren van bijstand. De verbindingsfunctionarissen zijn niet bevoegd om zelfstandig politiële maatregelen uit te voeren. Zij verstrekken inlichtingen en voeren hun taken uit in het kader van de opdrachten die aan hen worden verstrekt door de partij van herkomst en door de partij waarbij zij zijn gedetacheerd. Zij brengen periodiek verslag uit aan het hoofd van de dienst waarbij zij zijn gedetacheerd.

TITEL III RECHTSTREEKSE SAMENWERKING

Artikel 8 Samenwerking tussen operationele eenheden
  • 1. De bevoegde diensten van de partijen:

    • doen elkaar de organogrammen en adresgegevens van de operationele eenheden toekomen;

    • stellen een vereenvoudigde code op om de locaties aan te duiden waar operationele inzet plaatsvindt.

  • 2. De bevoegde diensten gaan een rechtstreekse grensoverschrijdende samenwerking op politiegebied aan. In dit kader zijn de eenheden van deze diensten in het bijzonder belast met de volgende taken:

    • coördinatie van hun gezamenlijk optreden ter handhaving van de orde en openbare veiligheid;

    • bestrijding van illegale handel, illegale immigratie en criminaliteit;

    • het verzamelen en uitwisselen van inlichtingen op politiegebied.

Artikel 9 Tussentijdse balans van de samenwerking

De bevoegde diensten van beide partijen komen bijeen wanneer de operationele inzet dat vereist. Daarbij:

  • maken zij de balans op van de samenwerking tussen hun eenheden;

  • wisselen zij statistische gegevens uit met betrekking tot de uiteenlopende vormen van criminaliteit die onder hun bevoegdheid vallen;

  • stellen zij gezamenlijke schema’s voor interventie op voor situaties waarvoor coördinatie tussen hun eenheden vereist is en actualiseren deze;

  • stellen zij gezamenlijk opsporingsplannen op;

  • organiseren zij patrouilles waarbij de eenheid van de ene partij bijstand kan ontvangen van een of meerdere ambtenaren van de bevoegde diensten van de andere partij;

  • plannen zij gezamenlijke oefeningen;

  • gaan zij over tot afstemming van de voorzienbare samenwerkingsbehoeften, nodig in verband met verwachte evenementen of de ontwikkeling van de uiteenlopende vormen van criminaliteit;

  • stellen zij een gezamenlijk werkprogramma op;

  • werken zij gecoördineerde strategieën uit.

Na afloop van elke bijeenkomst wordt een verslag opgesteld.

TITEL IV WEDERZIJDSE BIJSTAND

Artikel 10 Bijstand in relatie tot de openbare orde

De bevoegde diensten van beide partijen verlenen elkaar, binnen de grenzen van hun nationale recht, wederzijdse bijstand bij grootschalige evenementen of belangrijke gebeurtenissen, in geval van rampen alsmede ernstige ongevallen of feiten die het leven of de fysieke integriteit van personen kunnen bedreigen:

  • a) door elkaar zo snel mogelijk op de hoogte te brengen van evenementen of situaties die grensoverschrijdende gevolgen kunnen hebben, alsmede van de daarop betrekking hebbende bevindingen;

  • b) door op hun grondgebied, bij evenementen en situaties die grensoverschrijdende gevolgen hebben, de noodzakelijke politiële maatregelen te nemen en deze te coördineren;

  • c) door, voor zover mogelijk, bijstand te leveren in de vorm van interventiedetachementen, specialisten en adviseurs, en, op verzoek van de partij op het grondgebied waarvan het evenement plaatsvindt of de situatie zich voordoet, materieel beschikbaar te stellen.

Artikel 11 Instructie, opleiding en technische bijstand

Op verzoek kan de ene partij aan de andere partij bepaalde infrastructuur of bijzondere middelen ter beschikking stellen ten behoeve van opleidingsdoeleinden of ter ondersteuning van operationele maatregelen. Op dezelfde wijze kunnen gezamenlijke opleidingen op het gebied van interventie of opleidingen waarvoor specialistische kennis vereist is worden opgezet, teneinde de operationele capaciteit van het personeel van beide partijen te verbeteren. Ten behoeve van de toepassing van dit artikel worden de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling van middelen en uitwisselingen vastgelegd in technische regelingen.

TITEL V GRENSOVERSCHRIJDENDE OBSERVATIE

Artikel 12
  • 1. De functionarissen van een van de partijen die, in het kader van een gerechtelijk onderzoek, een persoon observeren die vermoedelijk heeft deelgenomen aan een feit waarop, volgens het recht van de aangezochte partij, een gevangenisstraf van ten minste een jaar staat, of wanneer er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de geobserveerde persoon, ten behoeve van een gerechtelijk onderzoek, kan meewerken aan de identificatie of het aanduiden van de verblijfplaats van een dergelijke persoon, zijn bevoegd de grensoverschrijdende observatie voort te zetten op basis van een vooraf ingediend verzoek om wederzijdse rechtshulp.

    Op verzoek wordt de observatie opgedragen aan de functionarissen van de partij op het grondgebied waarvan de observatie plaatsvindt.

  • 2. Indien op grond van bijzonder spoedeisende redenen niet vooraf om de toestemming van de partij kan worden verzocht, zijn de observerende functionarissen bevoegd de observatie over de grens voort te zetten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a) De feiten waarop het onderzoek betrekking heeft, vallen onder een van de in Bijlage 1 bij dit Verdrag vermelde categorieën strafbare feiten;

    • b) De grensoverschrijding wordt onmiddellijk medegedeeld:

      • voor de Franse partij: aan het operationeel centrum van de gendarmerie van Saint-Martin, die de in het derde lid van dit artikel genoemde rechterlijke autoriteit op de hoogte brengt;

      • voor de Nederlandse partij: aan de centrale meldkamer van het korps politie Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, die de in het derde lid van dit artikel genoemde rechterlijke autoriteit op de hoogte brengt:

    • c) Aan de in het derde lid van dit artikel bedoelde autoriteiten wordt onverwijld een overeenkomstig het eerste lid van dit artikel ingediend verzoek om wederzijdse rechtshulp gericht, onder vermelding van de gronden voor de grensoverschrijding zonder voorafgaande toestemming.

    De observatie wordt afgebroken zodra de partij op het grondgebied waarvan de observatie plaatsvindt daarom verzoekt, na ontvangst van de mededeling uit hoofde van de onderdelen b) en c) van het tweede lid van dit artikel, of indien de toestemming niet wordt verkregen binnen een termijn van zes uren te rekenen vanaf de grensoverschrijding door de observerende functionarissen.

  • 3. De toestemming is geldig voor het gehele grondgebied van de aangezochte partij en er kunnen voorwaarden aan worden verbonden.

    Het verzoek om wederzijdse rechtshulp dient te worden gericht aan de autoriteit die is aangewezen voor het verlenen of doorzenden van de toestemming waarom wordt verzocht, hetzij:

    • voor de Franse partij: de territoriaal bevoegde officier van justitie. Het verzoek wordt gelijktijdig gericht aan het bureau van het Interregionaal Directoraat Recherche (Direction Interrégionale de Police Judiciaire - DIPJ) Antillen-Guyana (filiaal van het Nationaal Centraal Bureau/NCB Frankrijk van Interpol); achteraf wordt eveneens een verslag van de uitvoering van de observatie verzonden.

    • voor de Nederlandse partij: de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen.

  • 4. De observerende functionarissen zijn:

    • voor de Franse partij: de opsporingsambtenaren van de nationale politie en de nationale gendarmerie;

    • voor de Nederlandse partij: de opsporingsambtenaren in de zin van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen, mits zij zijn aangewezen als observanten.

  • 5. Aan de observerende functionarissen komt geen staandehoudingsbevoegdheid toe.

  • 6. De observatie mag slechts worden uitgevoerd onder de volgende algemene voorwaarden:

    • a) de observerende functionarissen dienen zich te houden aan de bepalingen van dit artikel en aan het recht van de partij op wier grondgebied zij optreden; ze zijn verplicht gevolg te geven aan door de lokaal bevoegde autoriteiten gegeven bevelen;

    • b) op de observerende functionarissen zijn, op het gebied van het verkeer, dezelfde wettelijke bepalingen van toepassing als op de politiefunctionarissen van de partij op wier grondgebied de observatie plaatsvindt;

    • c) behoudens in de gevallen als bedoeld in het tweede lid van dit artikel dienen de functionarissen tijdens de observatie te zijn voorzien van een document waaruit blijkt dat de toestemming is verleend;

    • d) de observerende functionarissen dienen te allen tijde in staat te zijn hun officiële hoedanigheid aan te tonen;

    • e) de observerende functionarissen mogen tijdens de observatie hun dienstwapen dragen; het wapen mag uitsluitend in geval van noodweer worden gebruikt;

    • f) het is de observerende functionarissen verboden woningen binnen te treden en niet voor het publiek toegankelijke plaatsen te betreden en zij mogen voor het publiek toegankelijke werkplekken, bedrijven of zakelijke locaties uitsluitend betreden gedurende de openingstijden ervan;

    • g) van elke observatie wordt verslag gedaan aan de diensten van de partij op het grondgebied waarvan de observatie heeft plaatsgevonden en de persoonlijke verschijning van observerende functionarissen kan worden verlangd;

    • h) de diensten van de partij waaronder de observerende functionarissen vallen, verlenen, wanneer daarom is verzocht door de diensten van de partij op het grondgebied waarvan de observatie heeft plaatsgevonden, hun medewerking aan het politieonderzoek of de gerechtelijke procedure die voortvloeit uit de operatie waaraan zij hebben deelgenomen;

    • i) de voor de observatie benodigde technische middelen worden gebruikt overeenkomstig de wetgeving van de partij op het grondgebied waarvan de observatie wordt voortgezet; de voor de optische en akoestische surveillance gebruikte middelen dienen in het verzoek om wederzijdse rechtshulp te worden vermeld.

TITEL VI GRENSOVERSCHRIJDENDE ACHTERVOLGING

Artikel 13
  • 1. De functionarissen van de partijen zijn bevoegd de achtervolging zonder voorafgaande toestemming voort te zetten op het grondgebied van de andere partij wanneer het, vanwege het bijzonder spoedeisende karakter, niet mogelijk was de bevoegde autoriteiten van deze laatste partij voorafgaand aan de binnenkomst op hun grondgebied via een van de door beide partijen overeengekomen communicatiemiddelen te waarschuwen of wanneer deze autoriteiten niet tijdig ter plaatse hebben kunnen zijn om de achtervolging in hun land over te nemen; deze toestemming wordt verleend voor de achtervolging van personen op wie een van de volgende situaties van toepassing is:

    • a) ontdekking op heterdaad van het begaan van een strafbaar feit of van een feit vallend onder een van de in Bijlage 2 vermelde categorieën strafbare feiten;

    • b) ontsnapping tijdens voorlopige hechtenis of onttrekking aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidbenemende maatregel;

    • c) negeren van een opdracht tot stoppen gegeven door functionarissen van de in artikel 2 van dit Verdrag bedoelde diensten die in het bezit zijn van hun functieonderscheidingstekens, of met geweld doorrijden bij een politiecontrole.

  • 2. De achtervolgende functionarissen doen uiterlijk op het moment van grensoverschrijding een beroep op de bevoegde diensten van de partij op het grondgebied waarvan de achtervolging plaatsvindt. De achtervolging dient te worden afgebroken zodra de partij op het grondgebied waarvan de achtervolging moet plaatsvinden, daarom verzoekt. Op verzoek van de achtervolgende functionarissen gaan de lokaal bevoegde diensten over tot aanhouding van de achtervolgde persoon teneinde diens identiteit vast te stellen of tot arrestatie over te gaan.

  • 3. Aan de achtervolgende functionarissen komt geen staandehoudingsbevoegdheid toe.

  • 4. De achtervolging dient uiterlijk op het moment van grensoverschrijding te worden medegedeeld:

    • voor de Franse partij: aan het operationeel centrum van de gendarmerie van Saint-Martin, die de territoriaal bevoegde officier van justitie op de hoogte brengt;

    • voor de Nederlandse partij: de centrale meldkamer van het korps politie Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, die de in het derde lid van artikel 12 genoemde rechterlijke autoriteit op de hoogte brengt:

  • 5. De achtervolging kan plaatsvinden zonder beperking in ruimte en tijd.

  • 6. De achtervolgende functionarissen zijn:

    • voor de Franse partij: de opsporingsambtenaren en adjunct-opsporingsambtenaren van de nationale politie en de nationale gendarmerie;

    • voor de Nederlandse partij: de opsporingsambtenaren in de zin van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen.

  • 7. De achtervolging mag uitsluitend worden uitgevoerd onder de volgende algemene voorwaarden:

    • a) de achtervolgende functionarissen dienen als zodanig uiterlijk direct herkenbaar te zijn, hetzij door middel van het dragen van een uniform of een armband, hetzij door middel van aan hun voertuig aangebrachte herkenningsmiddelen; het is hun niet toegestaan in burgerkleding met gebruikmaking van een niet als zodanig herkenbaar dienstvervoermiddel op te treden;

    • b) de achtervolgende functionarissen melden zich na elke achtervolging onmiddellijk bij de lokaal bevoegde autoriteiten van de partij op het grondgebied waarvan zij zijn opgetreden en doen verslag van hun optreden; op verzoek van deze autoriteiten zijn zij verplicht zich beschikbaar te houden totdat omtrent de toedracht van hun optreden duidelijkheid is verkregen; deze voorwaarde geldt ook in die gevallen waarin de achtervolging niet tot de aanhouding van de achtervolgde persoon heeft geleid;

    • c) bij grensoverschrijdende achtervolgingen waarop dit Verdrag van toepassing is, is het gebruik van luchtvaartuigen en schepen toegestaan, overeenkomstig het recht van elk van de partijen; de voorwaarden hiervoor worden in een technische regeling vastgelegd.

    • d) het zesde lid van artikel 12, met uitzondering van onderdeel c, is van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van het achtervolgingsrecht.

  • 8. Een persoon die na de achtervolging door de lokaal bevoegde diensten wordt aangehouden, kan, ongeacht zijn nationaliteit, voor verhoor worden vastgehouden, binnen de grenzen van het recht van de partij op het grondgebied waarvan de aanhouding heeft plaatsgevonden. Indien deze persoon niet de nationaliteit heeft van de partij op het grondgebied waarvan hij is aangehouden, wordt hij uiterlijk zes uren na zijn aanhouding – de uren tussen middernacht en negen uur niet meegerekend – in vrijheid gesteld, tenzij de lokaal bevoegde diensten voor het verstrijken van die periode in enigerlei vorm een verzoek tot voorlopige aanhouding ter fine van uitlevering hebben ontvangen.

TITEL VII GEMENGDE PATROUILLES BINNEN HET GEBIED VAN DE EILANDBREDE SAMENWERKING

Artikel 14
  • 1. De functionarissen van de bevoegde diensten in de zin van artikel 2 van dit Verdrag kunnen deelnemen aan gemengde patrouilles binnen het in artikel 3 omschreven gebied van eilandbrede samenwerking.

  • 2. De taken van de gemengde patrouilles bestaan uit rechtstreekse grensoverschrijdende samenwerking ter voorkoming van bedreigingen van de openbare orde, ter bestrijding van illegale handel en illegale immigratie en elke vorm van criminaliteit alsmede ter waarborging van de grensbewaking.

  • 3. De functionarissen van de partij op het grondgebied waarvan de gemengde patrouille plaatsvindt, kunnen overgaan tot controles en staandehoudingen.

  • 4. De functionarissen van de andere partij vervullen taken op het gebied van observatie, ondersteuning, beoordeling, assistentie, informatie en advies. Zij zijn niet bevoegd zelfstandig politiële maatregelen uit te voeren. Wanneer de functionarissen van de andere partij aan een gemengde patrouille deelnemen terwijl zij onder toezicht staan van de functionarissen van de partij op het grondgebied waarvan deze patrouille plaatsvindt, zijn zij eveneens bevoegd de identiteit van personen vast te stellen en deze, wanneer zij zich aan de controle trachten te onttrekken, staande te houden overeenkomstig het nationale recht van de partij op het grondgebied waarvan de patrouille plaatsvindt. Toepassing van andere dwangmaatregelen is voorbehouden aan de functionarissen van de partij op het grondgebied waarvan de patrouille plaatsvindt. Indien de functionarissen van de partij op het grondgebied waarvan de patrouille plaatsvindt evenwel van oordeel zijn dat het succes van de operatie wordt belemmerd of aanzienlijk bemoeilijkt zonder ingrijpen van de functionarissen van de andere partij, kunnen zij hun toestaan onder hun toezicht tot het nemen van de nodige maatregelen over te gaan.

  • 5. De rechten en verplichtingen van de functionarissen, alsmede de voorwaarden voor de uitvoering van de beoogde taken zijn onderworpen aan de wet- en regelgeving van de partij waar deze taken worden uitgevoerd.

TITEL VIII UITVOEREN VAN OVERHEIDSTAKEN DOOR DE FUNCTIONARISSEN VAN EEN VAN DE PARTIJEN OP HET GRONDGEBIED VAN DE ANDERE PARTIJ

Artikel 15

Indien spoedeisende maatregelen dienen te worden getroffen om bedreigingen van de veiligheid en de openbare orde af te wenden of strafbare feiten te bestrijden, mogen de functionarissen van een partij die uit hoofde van de bepalingen van dit Verdrag op het grondgebied van de andere partij optreden, overheidstaken uitvoeren onder toezicht en operationele begeleiding van de bevoegde dienst van de partij op het grondgebied waarvan de taak wordt uitgevoerd.

TITEL IX ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 16 Rechtspositie van de functionarissen
  • 1. De functionarissen die op het grondgebied van de andere partij hun taken uit hoofde van de bepalingen van dit Verdrag uitvoeren, blijven vallen onder hun oorspronkelijke hiërarchie, maar eerbiedigen het interne reglement van de eenheid waarbij zij zijn gedetacheerd.

  • 2. Elke partij biedt de functionarissen van de andere partij die bij haar eenheden zijn gedetacheerd of taken op haar grondgebied uitvoeren, dezelfde bescherming en bijstand die haar eigen functionarissen worden geboden.

  • 3. De strafrechtelijke bepalingen die in elke partij van kracht zijn voor de bescherming van functionarissen bij de uitoefening van hun taken zijn eveneens van toepassing op strafbare feiten begaan jegens de functionarissen van de andere partij die bij hun eenheden zijn gedetacheerd.

  • 4. De functionarissen die hun taken uit hoofde van de artikelen 7, 11 en 13 van dit Verdrag op het grondgebied van de andere partij uitoefenen, zijn onderworpen aan de regelingen voor civiele en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de partij op het grondgebied waarvan zij zich bevinden.

  • 5. De functionarissen die hun taken uit hoofde van de artikelen 7, 11 en 13 van dit Verdrag op het grondgebied van de andere partij uitoefenen, mogen zich bij hun eenheid van detachering voegen en hun dienst vervullen in hun nationale uniform of met een duidelijk onderscheidingsteken, alsmede hun dienstwapen dragen, dat zij uitsluitend in geval van noodweer mogen gebruiken.

Artikel 17 Bescherming van persoonsgegevens
  • 1. Op de in dit Verdrag bedoelde samenwerkingsgebieden worden persoonsgegevens verzameld, behandeld, medegedeeld en ter inzage gegeven onder eerbiediging van de nationale en internationale bepalingen die op gegevensbescherming van toepassing zijn. Deze gegevens dienen in het bijzonder:

    • a) eerlijk en rechtmatig te worden behandeld;

    • b) te worden verzameld of medegedeeld voor vastgestelde, uitdrukkelijk omschreven en rechtmatige doeleinden, in het bijzonder op de in het tweede lid van artikel 5 van dit Verdrag bedoelde gebieden, en mogen op een later tijdstip niet worden verwerkt op een wijze die niet met deze doeleinden verenigbaar is;

    • c) toereikend, ter zake dienend en niet buitensporig te zijn in verhouding tot de doeleinden waarvoor zij worden verzameld, verwerkt of medegedeeld;

    • d) nauwkeurig te zijn en te zijn bijgewerkt of gecorrigeerd;

    • e) te worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren gedurende een tijdvak dat niet langer mag zijn dan nodig is voor het verwezenlijken van de doeleinden waarvoor de gegevens werden verzameld of verwerkt;

    • f) toegankelijk te zijn voor iedere persoon die zich kan legitimeren, voor zover het gegevens betreft die deze persoon aangaan. Het verzoek om mededeling van persoonsgegevens dient te worden ingediend bij de bevoegde autoriteit, in overeenstemming met de wetgeving van de partij die de naamsgegevens van de aanvrager heeft behandeld.

  • 2. Alle uit hoofde van dit Verdrag verstrekte inlichtingen hebben een vertrouwelijk karakter, in overeenstemming met de van toepassing zijnde regels van elke partij. De verstrekte inlichtingen vallen onder het beroepsgeheim en genieten de bescherming die voor soortgelijke inlichtingen geldt krachtens de wetgeving ter zake die op het grondgebied van de ontvangende partij van toepassing is.

  • 3. De inzage in de persoonsgegevens die automatisch door een partij worden verwerkt, is voorbehouden aan functionarissen van deze laatste partij. De partijen nemen passende technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beschermen tegen ongeautoriseerde toegang of behandeling.

  • 4. De uitwisseling van persoonsgegevens vindt plaats zonder afbreuk te doen aan de wezenlijke belangen van elke partij. Een weigering tot het mededelen van gegevens dient daarentegen met redenen te worden omkleed.

Artikel 18 Financiële bepalingen

De bepalingen van dit Verdrag dienen te worden verstaan in het kader en binnen de grenzen van de budgettaire middelen van elk van de partijen.

Artikel 19 Ontheffing van de formaliteiten met betrekking tot vreemdelingen

De functionarissen die hun taken op het grondgebied van de andere partij uitoefenen, zijn niet onderworpen aan de bepalingen inzake immigratiebeperking, vreemdelingenregistratie en formaliteiten die verband houden met het vervoer van het materieel en de bewapening die voor de uitvoering van hun taken nodig zijn.

Artikel 20 Geschillenregeling
  • 1. Geschillen die verband houden met de toepassing of de uitlegging van dit Verdrag worden in overleg tussen de autoriteiten van beide partijen geregeld.

  • 2. Elke partij kan een bijeenkomst van deskundigen van de partijen verlangen voor het oplossen van vraagstukken die verband houden met de toepassing van dit Verdrag en voor het indienen van voorstellen voor de ontwikkeling van de samenwerking.

Artikel 21 Inwerkingtreding, duur en opzegging
  • 1. Elk van de partijen stelt de andere partij in kennis van de voltooiing van haar grondwettelijke vereisten voor de inwerkingtreding van dit Verdrag. Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum van ontvangst van de tweede kennisgeving.

  • 2. Wat betreft de Nederlandse partij is dit Verdrag uitsluitend van toepassing op het eilandgebied Sint Maarten van de Nederlandse Antillen.

  • 3. Dit Verdrag wordt voor onbepaalde tijd gesloten. Elk van de partijen kan het op elk moment langs diplomatieke weg opzeggen, met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. Deze opzegging laat onverlet de rechten en verplichtingen van de partijen die voortvloeien uit de in het kader van dit Verdrag aangegane samenwerking.

TEN BLIJKE WAARVAN de vertegenwoordigers van beide Regeringen, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Parijs op 7 oktober 2010, in twee originele exemplaren, elk in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden:

H. H. SIBLESZ

Voor de Regering van de Franse Republiek:

P. SELLAL


Bijlage 1
Categorieën strafbare feiten waarvoor spoedeisende grensoverschrijdende observatie wordt toegestaan

  • moord en doodslag, zware mishandeling,

  • ernstige zedendelicten,

  • opzettelijke brandstichting,

  • namaak en vervalsing van betaalmiddelen,

  • gekwalificeerde diefstal en schuldheling,

  • racketeering en afpersing,

  • ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,

  • mensenhandel,

  • illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,

  • illegale handel in wapens, munitie en explosieven,

  • vernietiging door explosieven,

  • illegaal vervoer van giftige, schadelijke, nucleaire en radioactieve stoffen,

  • terroristische handelingen,

  • seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie,

  • corruptie,

  • fraude,

  • witwassen van de opbrengsten van misdrijven,

  • cybercriminaliteit,

  • milieudelicten, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en bedreigde planten- en boomsoorten,

  • hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf,

  • illegale handel in menselijke organen en weefsels,

  • racisme en vreemdelingenhaat,

  • illegale handel in culturele goederen, met inbegrip van antiquiteiten en kunstvoorwerpen,

  • oplichting,

  • namaak van producten en productpiraterij,

  • vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten,

  • illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars,

  • kaping van vervoermiddelen,

  • sabotage,

  • deelname aan een criminele organisatie.

Als strafbaar feit wordt aangemerkt een verrichte handeling, de enkele poging tot het plegen van een strafbaar feit of de voorbereidende handelingen hiervoor. Strafbare feiten worden altijd gekwalificeerd naar het recht van de aangezochte partij.


Bijlage 2
Categorieën strafbare feiten waarvoor grensoverschrijdende achtervolging wordt toegestaan

  • moord en doodslag, zware mishandeling,

  • ernstige zedendelicten,

  • opzettelijke brandstichting,

  • namaak en vervalsing van betaalmiddelen,

  • gekwalificeerde diefstal en schuldheling,

  • racketeering en afpersing,

  • ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,

  • mensenhandel,

  • illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,

  • illegale handel in wapens, munitie en explosieven,

  • vernietiging door explosieven,

  • illegaal vervoer van giftige, schadelijke, nucleaire en radioactieve stoffen,

  • doorrijden na een ongeval dat overlijden of zware verwonding tot gevolg heeft,

  • terroristische handelingen,

  • seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie,

  • corruptie,

  • fraude,

  • witwassen van de opbrengsten van misdrijven,

  • cybercriminaliteit,

  • milieudelicten, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en bedreigde planten- en boomsoorten,

  • hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf,

  • illegale handel in menselijke organen en weefsels,

  • racisme en vreemdelingenhaat,

  • illegale handel in culturele goederen, met inbegrip van antiquiteiten en kunstvoorwerpen,

  • oplichting,

  • namaak van producten en productpiraterij,

  • vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten,

  • illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars,

  • kaping van vervoermiddelen,

  • sabotage,

  • deelname aan een criminele organisatie.

Als strafbaar feit wordt aangemerkt een verrichte handeling, de enkele poging tot het plegen van een strafbaar feit of de voorbereidende handelingen hiervoor. Strafbare feiten worden altijd gekwalificeerd naar het recht van de aangezochte partij.



Accord entre le Gouvernement du Royaume des Pays-Bas et le Gouvernement de la République française relatif à la coopération insulaire en matière policière à Saint-Martin

Le Gouvernement du Royaume des Pays-Bas

et

le Gouvernement de la République française,

dénommés ci-après «les Parties»;

Afin:

De renforcer la coopération engagée ces dernières années dans la zone frontalière, entre les services chargés des missions de police;

De promouvoir la coopération entre les deux Parties en élargissant les possibilités d’interventions transfrontalières en faveur du maintien de l’ordre public et de la sécurité intérieure;

Sont convenues des dispositions suivantes:

TITRE Ier DÉFINITIONS ET OBJECTIFS DE LA COOPÉRATION

Article 1er Définitions

Au sens du présent accord, on entend par:

a) «agents»:

les personnes appartenant aux services compétents des deux Parties et affectées dans les unités territoriales situées dans la zone définie à l’article 3, ou dont la compétence s’étend à cette zone, ainsi que les personnes appartenant aux services compétents et agissant en renfort des unités territoriales;

b) «enquête judiciaire»:

enquête portant sur un fait susceptible de poursuites pénales.

Article 2 Services compétents

Les services compétents aux fins du présent accord sont, chacun pour ce qui le concerne:

Pour la Partie française:

  • la police nationale;

  • la gendarmerie nationale.

Pour la Partie néerlandaise:

  • les fonctionnaires de police judiciaire au sens du Code de procédure pénale des Antilles néerlandaises.

Article 3 Zone de coopération insulaire

Pour l’application du présent accord, constituent la zone de compétence de Saint-Martin:

Pour la Partie française: la collectivité d’outre-mer de Saint-Martin, y compris les eaux territoriales et l’espace aérien.

Pour la Partie néerlandaise: le territoire de Sint-Maarten, y compris les eaux territoriales et l’espace aérien.

Article 4 Objectifs
  • 1. Les Parties engagent, dans le respect de leur souveraineté respective et du rôle des autorités administratives et judiciaires territorialement compétentes, une coopération insulaire des services chargés de missions de police, par la définition de nouvelles modalités de coopération policière et par une coopération directe entre services correspondants.

  • 2. Cette coopération s’exerce dans le cadre des structures et des compétences existantes et dans le respect des dispositions générales s’appliquant à la coopération policière internationale.

TITRE II MODALITÉS PARTICULIÈRES DE COOPÉRATION POLICIÈRE

Article 5 Assistance sur demande
  • 1. Les Parties s’engagent à ce que leurs services se prêtent assistance, dans le respect de leur législation nationale et dans la limite de leurs compétences, afin de prévenir et de rechercher les faits punissables, pour autant que le droit national ne réserve pas la demande aux autorités judiciaires et que la demande et son exécution n’impliquent pas l’application de mesures de contrainte par la Partie requise. Lorsque les services requis ne sont pas compétents pour exécuter une demande, ils transmettent celle-ci aux autorités compétentes et en informent les autorités requérantes.

  • 2. Sans préjudice des compétences générales des autorités centrales nationales, les services visés à l’article 2 peuvent en particulier, dans le cadre de leurs compétences respectives, se transmettre des demandes d’assistance concernant la sauvegarde de l’ordre public, la lutte contre l’immigration irrégulière et contre toutes les formes de criminalité, portant notamment sur les domaines suivants:

    • identification des détenteurs, conducteurs et passagers de véhicules terrestres à moteur;

    • identification des véhicules et vérification de leur statut;

    • identification des détenteurs, conducteurs et passagers de navires;

    • demandes concernant des permis de conduire;

    • demandes concernant des permis de naviguer ou des licences de navigation;

    • recherches d’adresses actuelles et de résidences;

    • identification de titulaires de lignes téléphoniques et de communication;

    • établissement de l’identité des personnes et de leur situation administrative;

    • renseignements de police provenant des fichiers informatisés ou d’autres documents détenus par ces services;

    • préparation de plans, harmonisation de mesures de recherches et déclenchement de recherches en urgence;

    • vérifications de la présence de traces matérielles;

    • vérification de la sincérité et de la validité des documents d’identité et de voyage.

  • 3. Les services ainsi requis sur la base du paragraphe 1er du présent article répondent directement aux demandes pour autant que le droit national n’en réserve pas le traitement aux autorités judiciaires. Dans cette hypothèse, la demande d’assistance est transmise directement et sans délai à l’autorité judiciaire territorialement compétente qui la traite, conformément au droit en vigueur, comme une demande d’entraide judiciaire et adresse la réponse par l’intermédiaire des services initialement saisis.

Article 6 Assistance spontanée

Les services compétents des Parties peuvent, dans le respect de leur législation nationale et sans y être invités, communiquer à l’autre Partie, des informations susceptibles d’aider celle-ci à prévenir des menaces concrètes à la sécurité et à l’ordre publics ou à lutter contre des faits punissables. La transmission d’informations se fera conformément aux paragraphes 1 et 3 de l’article 5.

Article 7 Détachement d’agents de liaison
  • 1. Les Parties peuvent conclure des arrangements particuliers permettant le détachement, pour une durée déterminée ou indéterminée, d’agents de liaison auprès des services de l’autre Partie.

  • 2. Le détachement d’agents de liaison a pour but de promouvoir et d’accélérer la coopération entre les Parties, notamment en accordant une assistance:

    • a) sous forme d”échanges d’informations à des fins de prévention et de répression de toute forme de criminalité;

    • b) dans l’exécution de demandes de coopération entre les services compétents.

  • 3. Les agents de liaison ont une mission d’avis et d’assistance. Ils ne sont pas compétents pour l’exécution autonome de mesures de police. Ils fournissent des informations et exécutent leurs missions dans le cadre des instructions qui leur sont données par la Partie d’origine et par la Partie auprès de laquelle ils sont détachés. Ils font régulièrement rapports au chef du service auprès duquel ils sont détachés.

TITRE III COOPÉRATION DIRECTE

Article 8 Coopération entre unités opérationnelles
  • 1. Les services compétents des Parties:

    • se communiquent les organigrammes et les coordonnées des unités opérationnelles;

    • élaborent un code simplifié pour désigner les lieux d’engagement opérationnel.

  • 2. Les services compétents engagent une coopération transfrontalière directe en matière policière. Dans ce cadre, les unités de ces services ont, en particulier, pour missions de:

    • coordonner leurs actions communes afin de sauvegarder l’ordre et la sécurité publics;

    • lutter contre les trafics illicites, l’immigration irrégulière et la criminalité;

    • recueillir et échanger des informations en matière policière.

Article 9 Bilan périodique de la coopération

Les services compétents des deux Parties se réunissent en fonction des besoins opérationnels. A cette occasion:

  • ils procèdent au bilan de la coopération de leurs unités;

  • ils échangent leurs données statistiques sur les différentes formes de criminalité relevant de leurs compétences;

  • ils élaborent et mettent à jour des schémas d’intervention commune pour les situations nécessitant une coordination de leurs unités;

  • ils élaborent en commun des plans de recherche;

  • ils organisent des patrouilles au sein desquelles l’unité d’une Partie peut recevoir l’assistance d’un ou plusieurs agents des services compétents de l’autre Partie;

  • ils programment des exercices communs;

  • ils s’accordent sur les besoins de coopération prévisibles en fonction des manifestations prévues ou de l”évolution des diverses formes de délinquance;

  • ils élaborent un programme de travail commun;

  • ils mettent en œuvre des stratégies coordonnées.

Un procès-verbal est dressé à l’issue de chaque réunion.

TITRE IV ASSISTANCE MUTUELLE

Article 10 Assistance en termes d’ordre public

Les services compétents des deux Parties se prêtent mutuellement assistance, dans les limites de leur droit national, lors de manifestations de masse ou d”événements majeurs, en cas de catastrophes ainsi que d’accidents graves ou de faits susceptibles de porter atteinte à la vie ou à l'intégrité physique des personnes:

  • a) en s’informant réciproquement et le plus rapidement possible des événements ou situations susceptibles d’avoir des répercussions transfrontalières, ainsi que des constatations qui s’y rapportent;

  • b) en prenant et en coordonnant, sur leur territoire, les mesures policières qui s’imposent lors d”événements et de situations ayant des répercussions transfrontalières;

  • c) en fournissant autant que possible de l’aide sous forme de détachement d’intervention, de spécialistes et de conseillers ainsi que la mise à disposition de matériels, à la demande de la Partie sur le territoire de laquelle se produit l”événement ou la situation.

Article 11 Instruction, formation, assistance technique.

Sur demande, une Partie peut faire bénéficier l'autre Partie de certaines de ses infrastructures ou moyens spéciaux pour des actions de formation ou en appui de dispositifs opérationnels. De même, des formations communes en matière d'intervention ou faisant appel à des spécificités peuvent être conduites afin d'améliorer la capacité opérationnelle des personnels des deux Parties. Pour l'application de cet article, les conditions de ces mises à disposition et échanges seront réglées par des arrangements techniques.

TITRE V OBSERVATION TRANSFRONTALIÈRE

Article 12
  • 1. Les agents d’une des Parties qui, dans le cadre d’une enquête judiciaire, observent une personne présumée avoir participé à un fait puni d’une peine d’emprisonnement d’au moins un an, selon le droit de la Partie requise, ou lorsqu’il existe de sérieuses raisons de penser que la personne observée peut participer, pour les besoins d’une enquête judiciaire, à l’identification ou la localisation d’une telle personne, sont autorisés à continuer l’observation transfrontalière sur la base d’une demande d’entraide judiciaire présentée au préalable.

    Sur demande, l’observation sera confiée aux agents de la Partie sur le territoire de laquelle elle est effectuée.

  • 2. Lorsque pour des raisons particulièrement urgentes, l’autorisation préalable de la Partie ne peut être demandée, les agents observateurs sont autorisés à continuer au-delà de la frontière l’observation qu’ils réalisent, dans les conditions ci-après:

    • a) Les faits sur lesquels porte l’enquête relèvent de l’une des catégories d’infractions qui figurent à l’annexe 1 du présent accord;

    • b) Le franchissement de la frontière sera communiqué immédiatement:

      • pour la Partie française: au centre opérationnel de la gendarmerie de Saint-Martin, qui avise l'autorité judiciaire mentionnée au 3 du présent article;

      • pour la Partie néerlandaise: au poste central du corps de police de Sint Maarten, Saint-Eustache et Saba, qui avise l’autorité judiciaire mentionnée au 3 du présent article;

    • c) Une demande d’entraide judiciaire présentée conformément au 1 du présent article et exposant les motifs justifiant le franchissement de la frontière sans autorisation préalable sera transmise sans délai aux autorités visées au 3 du présent article.

    L’observation sera arrêtée dès que la Partie sur le territoire de laquelle a lieu l’observation le demande, suite à la communication reçue en application du b) et c) du 2 du présent article ou si l’autorisation n’est pas obtenue dans les six heures qui suivent le franchissement de la frontière par les agents observateurs.

  • 3. L’autorisation est valable pour l’ensemble du territoire de la Partie requise et peut être assortie de conditions.

    La demande d’entraide judiciaire doit être adressée à l’autorité désignée pour accorder ou transmettre l’autorisation demandée, soit:

    • pour la Partie française: le procureur de la République territorialement compétent. La demande sera transmise simultanément au siège de la Direction Interrégionale de Police Judiciaire (DIPJ) Antilles-Guyane (qui est le sous-bureau du Bureau Central National/BCN France d’Interpol), ainsi qu'ultérieurement le compte rendu d’exécution de l’observation;

    • pour la Partie néerlandaise: le procureur général des Antilles néerlandaises.

  • 4. Les agents observateurs sont:

    • pour la Partie française: les officiers et agents de police judiciaire de la police nationale et de la gendarmerie nationale;

    • pour la Partie néerlandaise: les fonctionnaires de police judiciaire au sens du Code de procédure pénale des Antilles néerlandaises, à condition d’avoir été désignés comme agents observateurs.

  • 5. Les agents observateurs ne disposent pas du droit d’interpellation.

  • 6. L’observation ne peut être exercée qu’aux conditions générales suivantes:

    • a) les agents observateurs doivent se conformer aux dispositions du présent article et au droit de la Partie sur le territoire de laquelle ils opèrent; ils doivent obtempérer aux injonctions des autorités localement compétentes;

    • b) les agents observateurs sont soumis, en matière de circulation, aux mêmes dispositions légales que les policiers de la Partie sur le territoire de laquelle s’exerce l’observation;

    • c) sous réserve des situations prévues au 2 du présent article, les agents se munissent durant l’observation d’un document attestant que l’autorisation a été accordée;

    • d) les agents observateurs doivent être en mesure de justifier à tout moment de leur qualité officielle;

    • e) les agents observateurs peuvent emporter leurs armes de service pendant l’observation, l’usage étant limité à la légitime défense;

    • f) les agents observateurs ont l’interdiction d’entrer dans les domiciles et les lieux non accessibles au public et ne peuvent pénétrer dans des locaux de travail, d’entreprises ou d’affaires accessibles au public que durant les heures d’ouverture;

    • g) toute observation doit faire l’objet d’un rapport aux services de la Partie sur le territoire de laquelle elle est intervenue et la comparution personnelle d’observateurs peut être requise;

    • h) les services de la Partie dont dépendent les agents observateurs apportent, lorsqu’il est demandé par les services de la Partie sur le territoire de laquelle l’observation a eu lieu, leur concours à l’enquête policière ou à la procédure judiciaire consécutive à l’opération à laquelle ils ont participé;

    • i) les moyens techniques nécessaires pour faciliter l’observation sont utilisés conformément à la législation de la Partie sur le territoire de laquelle l’observation est continuée; les moyens utilisés pour la surveillance optique et acoustique doivent être mentionnés dans la demande d’entraide judiciaire.

TITRE VI POURSUITE TRANSFRONTALIÈRE

Article 13
  • 1. Les agents d’une des Parties sont autorisés à continuer la poursuite sans autorisation préalable sur le territoire de l’autre Partie lorsque ses autorités compétentes n’ont pu être averties préalablement de l’entrée sur leur territoire, en raison de l’urgence particulière, par un des moyens de communication agréés par les deux Parties ou que ces autorités n’ont pu se rendre sur place à temps pour reprendre la poursuite dans leur pays; cette autorisation est accordée pour la poursuite de personnes se trouvant dans l’une des situations suivantes:

    • a) prise en flagrant délit de commission d’une infraction ou d’un fait relevant d’une des catégories d’infractions énumérées à l’annexe 2;

    • b) évadée alors qu’elle se trouvait en état d’arrestation provisoire, ou s’est soustraite à l’exécution d’une peine ou d’une mesure de sûreté privative de liberté;

    • c) n’ayant pas respecté une injonction de s’arrêter émanant des agents des services visés à l’article 2 du présent accord et munis de leurs insignes de fonction, ou ayant commis un passage de vive force d’un dispositif de contrôle de police.

  • 2. Au plus tard au moment du franchissement de la frontière, les agents poursuivants font appel aux services compétents de la Partie sur le territoire de laquelle la poursuite a lieu. La poursuite doit être arrêtée dès que la Partie sur le territoire de laquelle la poursuite doit avoir lieu le demande. A la demande des agents poursuivants, les services localement compétents appréhendent la personne poursuivie pour établir son identité ou procéder à son arrestation.

  • 3. Les agents poursuivants ne disposent pas du droit d’interpellation.

  • 4. La poursuite doit être communiquée, au plus tard au moment du franchissement de la frontière:

    • pour la Partie française: au centre opérationnel de la gendarmerie de Saint-Martin, qui avise le procureur de la République territorialement compétent;

    • pour la Partie néerlandaise: au poste central du corps de police de Sint Maarten, Saint-Eustache et Saba, qui avise l’autorité judiciaire mentionnée au 3 de l’article 12.

  • 5. La poursuite peut s’exercer sans limitation dans l’espace et dans le temps.

  • 6. Les agents poursuivants sont:

    • pour la Partie française: les officiers, agents de police judiciaire et agents de police judiciaire adjoints de la police nationale et de la gendarmerie nationale;

    • pour la Partie néerlandaise: les fonctionnaires de police judiciaire au sens du Code de procédure pénale des Antilles néerlandaises.

  • 7. La poursuite ne peut s’exercer qu’aux conditions générales suivantes:

    • a) les agents poursuivants sont aisément identifiables, soit par le port d’un uniforme, soit par un brassard ou par des dispositifs accessoires placés sur le véhicule; l’usage de la tenue civile combiné avec l’utilisation de véhicules banalisés sans l’identification précitée est interdit;

    • b) au terme de chaque poursuite, les agents poursuivants se présentent immédiatement devant les services localement compétents de la Partie sur le territoire de laquelle ils ont opéré et rendent compte de leur mission; à la demande de ces services, ils sont tenus de rester à disposition jusqu'à ce que les circonstances de leur action aient été suffisamment éclaircies; cette condition s’applique même lorsque la poursuite n’a pas conduit à l’arrestation de la personne poursuivie;

    • c) lors des poursuites transfrontalières régies par le présent accord, l’utilisation de moyens aériens et nautiques est admise, conformément au droit de chacune des Parties, un arrangement technique en précise les modalités.

    • d) Le paragraphe 6 de l’article 12, à l’exception de l’alinéa c), s’applique, par analogie, à l’exercice du droit de poursuite.

  • 8. Une personne qui, à l’issue de la poursuite, a été arrêtée par les services localement compétents, peut, quelle que soit sa nationalité, être retenue aux fins d’interrogatoire, dans les limites du droit de la Partie sur le territoire de laquelle l’arrestation a eu lieu. Si cette personne n’a pas la nationalité de la Partie sur le territoire de laquelle elle a été arrêtée, elle sera mise en liberté au plus tard six heures après son arrestation, les heures entre minuit et neuf heures non comptées, à moins que les services localement compétents aient reçu, avant l”écoulement de ce délai, un avis annonçant une demande d’arrestation provisoire aux fins d’extradition sous quelque forme que ce soit.

TITRE VII PATROUILLES MIXTES EN ZONE DE COOPÉRATION INSULAIRE

Article 14
  • 1. Les agents des services compétents au sens de l’article 2 du présent accord peuvent participer à des patrouilles mixtes dans la zone de coopération insulaire définie à l’article 3.

  • 2. La tâche des patrouilles mixtes est de mener une coopération transfrontalière directe visant à prévenir des menaces pour l’ordre public, à lutter contre les trafics illicites, l’immigration irrégulière et toute forme de criminalité ainsi qu”à assurer la surveillance de la frontière.

  • 3. Les agents de la Partie sur le territoire duquel se déroule la patrouille mixte peuvent procéder à des contrôles et à des interpellations.

  • 4. Les agents de l’autre Partie exercent un rôle d’observation, de soutien, d’avis, d’assistance, d’information et de conseil. Ils ne sont pas compétents pour l’exécution autonome de mesures de police. Lorsqu’ils participent à une patrouille mixte, en étant placés sous le contrôle des agents de la Partie sur le territoire de laquelle se déroule cette patrouille, les agents de l’autre Partie sont également habilités à établir l’identité de personnes et, dans la mesure où celles-ci tentent de se soustraire au contrôle, à les appréhender conformément au droit national de la Partie sur le territoire de laquelle se déroule la patrouille. Il incombe aux agents de la Partie sur le territoire de laquelle se déroule la patrouille de prendre d’autres mesures de contrainte. Toutefois, dans les cas où les agents de la Partie sur le territoire de laquelle se déroule la patrouille estiment que le succès de l’opération serait compromis ou notablement plus difficile à obtenir sans l’intervention des agents de l’autre Partie, ils peuvent autoriser ceux-ci à prendre les mesures nécessaires sous leur contrôle.

  • 5. Les droits et obligations des agents, ainsi que les conditions d’exécution des missions prévues, sont soumis aux lois et règlements de la Partie dans lequel ces missions sont effectuées.

TITRE VIII EXERCICE DE COMPÉTENCES DE PUISSANCE PUBLIQUE PAR DES AGENTS DE L’UNE DES PARTIES SUR LE TERRITOIRE DE L’AUTRE PARTIE

Article 15

Les agents d’une Partie opérant sur le territoire de l’autre Partie en application des dispositions du présent accord, peuvent exercer des compétences de puissance publique, sous le contrôle et la conduite opérationnelle du service compétent de la Partie sur le territoire de laquelle se déroule la mission, s’il s’avère nécessaire de prendre des mesures urgentes afin de repousser des menaces pour la sécurité et l’ordre publics ou de lutter contre des infractions.

TITRE IX DISPOSITIONS GÉNÉRALES

Article 16 Statut juridique des agents
  • 1. Les agents exerçant leurs fonctions sur le territoire de l’autre Partie, en application des dispositions du présent accord, relèvent de leur hiérarchie d’origine mais respectent le règlement intérieur de l’unité au sein de laquelle ils sont détachés.

  • 2. Chaque Partie accorde aux agents de l’autre Partie, détachés dans ses unités ou en mission sur son territoire, la même protection et assistance qu”à ses propres agents.

  • 3. Les dispositions pénales en vigueur dans chaque Partie pour la protection des agents dans l’exercice de leurs fonctions sont également applicables aux infractions commises contre les agents de l’autre Partie, détachés dans leurs unités.

  • 4. Les agents, exerçant leurs fonctions sur le territoire de l'autre Partie en application des articles 7, 11 et 13 du présent accord, sont soumis aux régimes de responsabilité civile et pénale de la Partie sur le territoire de laquelle ils se trouvent.

  • 5. Les agents exerçant leurs fonctions sur le territoire de l'autre Partie, en application des articles 7, 11 et 13 du présent accord, peuvent se rendre dans leurs unités de détachement et effectuer leur service, en portant leur uniforme national ou un signe distinctif apparent, ainsi que leur arme réglementaire à la seule fin d’assurer, le cas échéant, leur légitime défense.

Article 17 Protection des données
  • 1. Dans les domaines de coopération visés par le présent accord, les données à caractère personnel sont collectées, traitées, communiquées et accessibles dans le respect des dispositions nationales et internationales applicables en matière de protection des données. En particulier, les données doivent être:

    • a) traitées loyalement et licitement;

    • b) collectées ou communiquées pour des finalités déterminées, explicites et légitimes, notamment dans les domaines visés au 2 de l’article 5 du présent accord et ne pas être traitées ultérieurement de manière incompatible avec ces finalités;

    • c) adéquates, pertinentes et non excessives au regard des finalités pour lesquelles elles sont collectées, traitées ou communiquées;

    • d) exactes et mises à jour ou rectifiées;

    • e) conservées sous une forme permettant l’identification des personnes concernées pendant une durée n’excédant pas celle nécessaire à la réalisation des finalités pour lesquelles elles sont collectées ou traitées;

    • f) accessibles à toute personne justifiant de son identité et pour les informations la concernant. La demande de communication de données à caractère personnel doit être présentée auprès de l’autorité compétente, conformément à la législation de la Partie qui a traité les données nominatives relatives au demandeur.

  • 2. Toute information communiquée en application du présent accord revêt un caractère confidentiel selon les règles applicables dans chaque Partie. Elle est couverte par l’obligation du secret professionnel et bénéficie de la protection accordée à des informations similaires par les lois applicables en la matière sur le territoire de la Partie qui l’a reçue.

  • 3. La consultation des données personnelles traitées automatiquement par une Partie est réservée uniquement aux agents de cette dernière. Les Parties prennent les mesures techniques et organisationnelles appropriées pour protéger les données personnelles contre tout accès ou traitement non autorisé.

  • 4. L’échange de données personnel s’effectue sans préjudice de la préservation des intérêts essentiels de chaque Partie. Les refus de communication doivent en revanche être motivés.

Article 18 Dispositions d’ordre financier

Les dispositions du présent accord s’entendent dans le cadre et les limites des ressources budgétaires de chacune des Parties.

Article 19 Exemptions de formalités relatives aux étrangers

Les agents exerçant leurs fonctions sur le territoire de l’autre Partie ne sont pas soumis aux dispositions limitant l’immigration, aux formalités d’enregistrement des étrangers et aux formalités liées au transport du matériel et de l'armement nécessaires à l’exercice de leur mission.

Article 20 Règlement des différends
  • 1. Les différends liés à l’application ou à l’interprétation du présent accord feront l’objet de consultations entre les autorités des deux Parties.

  • 2. Chaque Partie peut exiger la réunion d’experts des Parties afin de résoudre les questions relatives à l’application du présent accord et de soumettre des propositions pour le développement de la coopération.

Article 21 Entrée en vigueur, durée et dénonciation
  • 1. Chacune des Parties notifie à l’autre l’accomplissement des procédures constitutionnelles requises en ce qui la concerne pour l’entrée en vigueur du présent accord, qui prend effet le premier jour du deuxième mois suivant le jour de réception de la seconde notification.

  • 2. En ce qui concerne la Partie néerlandaise, le présent accord ne s’applique qu’au territoire de l”île de Sint-Maarten appartenant aux Antilles néerlandaises.

  • 3. Le présent accord est conclu pour une durée indéterminée. Chacune des Parties peut le dénoncer à tout moment avec un préavis de six mois par la voie diplomatique. Cette dénonciation ne remet pas en cause les droits et obligations des Parties découlant de la coopération engagée dans le cadre du présent accord.

EN FOI DE QUOI, les représentants des deux Gouvernements, dûment autorisés à cet effet, ont signé le présent accord.

FAIT A Paris le 7 octobre 2010, en deux exemplaires originaux dans chacune des langues néerlandaise et française, les deux textes faisant également foi.

Pour le Gouvernement du Royaume des Pays-Bas:

H. H. SIBLESZ

Pour le Gouvernement de la République française:

P. SELLAL


Annexe 1
Catégories d’infractions autorisant la réalisation d’une observation transfrontalière urgente

  • homicide volontaire, coups et blessures graves,

  • infraction grave de nature sexuelle,

  • incendie volontaire,

  • contrefaçon et falsification de moyens de paiement,

  • vol et recel aggravés,

  • racket et extorsion de fonds,

  • enlèvement, séquestration et prise d'otage,

  • traite des êtres humains,

  • trafic illicite de stupéfiants et de substances psychotropes,

  • trafic illicite d'armes, de munitions et d'explosifs,

  • destruction par explosifs,

  • trafic illicite de matières toxiques, nuisibles, nucléaires et radioactives,

  • actes de terrorisme,

  • exploitation sexuelle des enfants et pédopornographie,

  • corruption,

  • fraude,

  • blanchiment du produit du crime,

  • cybercriminalité,

  • crimes contre l'environnement, y compris le trafic illicite d'espèces animales menacées et le trafic illicite d'espèces et d'essences végétales menacées,

  • aide à l'entrée et au séjour irréguliers,

  • trafic illicite d'organes et de tissus humains,

  • racisme et xénophobie,

  • trafic illicite de biens culturels, y compris antiquités et œuvres d'art,

  • escroquerie,

  • contrefaçon et piratage de produits,

  • falsification de documents administratifs et trafic de faux,

  • trafic illicite de substances hormonales et autres facteurs de croissance,

  • détournement de moyen de transport,

  • sabotage,

  • participation à une organisation criminelle.

Les faits s'entendent d'un acte consommé, d'une simple tentative ou d'actes préparatoires délictueux. Ils sont toujours qualifiés selon le droit de la Partie requise


Annexe 2
Catégories infractions autorisant la réalisation d'une poursuite transfrontalière

  • homicide volontaire, coups et blessures graves,

  • infraction grave de nature sexuelle,

  • incendie volontaire,

  • contrefaçon et falsification de moyens de paiement,

  • vol et recel aggravés,

  • racket et extorsion de fonds,

  • enlèvement, séquestration et prise d'otage,

  • traite des êtres humains,

  • trafic illicite de stupéfiants et de substances psychotropes,

  • trafic illicite d'armes, de munitions et d'explosifs,

  • destruction par explosifs,

  • trafic illicite de matières toxiques, nuisibles, nucléaires et radioactives,

  • délit de fuite à la suite d'un accident ayant entraîné la mort ou des blessures graves,

  • actes de terrorisme,

  • exploitation sexuelle des enfants et pédopornographie,

  • corruption,

  • fraude,

  • blanchiment du produit du crime,

  • cybercriminalité,

  • crimes contre l'environnement, y compris le trafic illicite d'espèces animales - menacées et le trafic illicite d'espèces et d'essences végétales menacées,

  • aide - à l'entrée et au séjour irréguliers,

  • trafic illicite d'organes et de tissus humains,

  • racisme et xénophobie,

  • trafic illicite de biens culturels, y compris antiquités et œuvres d'art,

  • escroquerie,

  • contrefaçon et piratage de produits,

  • falsification de documents administratifs et trafic de faux,

  • trafic illicite de substances hormonales et autres facteurs de croissance,

  • détournement de moyen de transport,

  • sabotage,

  • participation à une organisation criminelle.

Les faits s’entendent d’un acte consommé, d’une simple tentative ou d’actes préparatoires délictueux. Ils sont toujours qualifiés selon le droit de la Partie requise.


D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge zijn artikel 21, eerste lid, in werking treden op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum van ontvangst van de tweede kennisgeving, waarbij de partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de grondwettelijke vereisten voor de inwerkingtreding van het Verdrag.

Uitgegeven de zesde december 2010.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

U. ROSENTHAL

Naar boven