26 (2010) Nr. 1

A. TITEL

Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko;

Rabat, 20 september 2010

B. TEKST1)


Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

het Koninkrijk Marokko,

hierna te noemen „de partijen”,

Gelet op de bestaande samenwerking, in het bijzonder op grond van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake de overbrenging van gevonniste personen;

Geleid door de wens hun samenwerking in strafzaken te verbeteren op het terrein van de wederzijdse rechtshulp in strafzaken;

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • 1. De partijen verbinden zich ertoe om, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, elkaar wederzijds in zo ruim mogelijke mate rechtshulp te verlenen in elke procedure die betrekking heeft op strafbare feiten waarvan de bestraffing op het tijdstip van het verzoek om rechtshulp tot de bevoegdheid behoort van de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende partij.

  • 2. Wederzijdse rechtshulp wordt ook verleend ten behoeve van:

    • a) burgerlijke rechtsvorderingen die bij een strafrechtelijke procedure zijn ingesteld, zolang de strafrechter nog niet onherroepelijk in de strafzaak heeft beslist;

    • b) procedures voor de betekening van gerechtelijke stukken betreffende de tenuitvoerlegging van straffen.

  • 3. Dit Verdrag is niet van toepassing op de tenuitvoerlegging van een bevel tot aanhouding, noch op de tenuitvoerlegging van veroordelingen.

Artikel 2 Bevoegde autoriteiten

Tenzij dit Verdrag anders bepaalt, zijn de bevoegde autoriteiten voor de toepassing van dit Verdrag de justitiële autoriteiten van het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko.

Artikel 3 Beperkingen aan en weigering van rechtshulp

  • 1. De rechtshulp kan worden geweigerd:

    • a) indien het verzoek betrekking heeft op strafbare feiten die door de aangezochte partij hetzij als politiek delict hetzij als een met een dergelijk misdrijf samenhangend feit worden beschouwd. Echter, voor de toepassing van dit Verdrag wordt een aanslag op het leven van het Staatshoofd van een van de verdragsluitende partijen of van een van zijn familieleden niet als een politiek delict beschouwd, evenmin als delicten bedoeld in verdragen die tussen de partijen van kracht zijn, ten aanzien waarvan het politieke karakter is uitgesloten krachtens die verdragen;

    • b) indien het verzoek betrekking heeft op militaire strafbare feiten die niet tevens strafbare feiten volgens het gewone strafrecht zijn;

    • c) indien de aangezochte partij van mening is dat de uitvoering van het verzoek zou kunnen leiden tot aantasting van de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere wezenlijke belangen van haar land.

  • 2. Rechtshulp kan niet worden geweigerd op de enkele grond dat het verzoek betrekking heeft op een strafbaar feit dat door de aangezochte partij als een fiscaal delict wordt gekwalificeerd.

  • 3. Een verzoek kan niet worden afgewezen op grond van het feit dat naar de wetgeving van de aangezochte partij niet hetzelfde soort retributies of belastingen wordt geheven, of die wetgeving niet dezelfde soort regeling op het gebied van retributies, belastingen, douane en deviezen bevat als de wetgeving van de verzoekende partij.

  • 4. De aangezochte partij beroept zich niet op het bankgeheim als reden om elke medewerking bij een verzoek om rechtshulp te weigeren.

  • 5. Alvorens rechtshulp te weigeren, dient de aangezochte partij te beoordelen of zij deze kan verlenen onder de door haar noodzakelijk geachte voorwaarden. Indien de verzoekende partij hierin toestemt, dient zij deze voorwaarden te respecteren.

  • 6. Elke weigering of elk uitstel van de rechtshulp wordt, met redenen omkleed, aan de verzoekende partij medegedeeld.

Artikel 4 Inhoud van verzoeken om rechtshulp

  • 1. In een verzoek om rechtshulp dienen de volgende gegevens te worden vermeld:

    • a) de autoriteit van wie het verzoek uitgaat, met inbegrip van haar contactgegevens;

    • b) het voorwerp en de reden van het verzoek, met inbegrip van een beknopte uiteenzetting van de feiten, de datum en plaats waarop deze zijn gepleegd, en een beschrijving van de procedure waarop het verzoek betrekking heeft;

    • c) de wetteksten betreffende de strafbaarstelling en, in voorkomend geval, andere toepasselijke wetteksten;

    • d) voor zover mogelijk, de identiteit en de nationaliteit van de persoon op wie de procedure betrekking heeft; en

    • e) de naam en het adres van de geadresseerde, indien van toepassing.

  • 2. In een verzoek om rechtshulp kunnen tevens de volgende gegevens worden vermeld:

    • a) alle eisen met betrekking tot vertrouwelijkheid krachtens artikel 11;

    • b) de details van bijzondere procedures, ongeacht welke, die de verzoekende partij toegepast wenst te zien;

    • c) de termijn waarbinnen het verzoek dient te worden ingewilligd en de redenen voor de gestelde termijn.

Artikel 5 Taal waarin verzoeken om rechtshulp worden gesteld

Verzoeken om rechtshulp en de bijbehorende stukken kunnen worden toegezonden in de taal van de verzoekende partij, vergezeld van een vertaling in de taal van de aangezochte partij of in de Franse taal.

Artikel 6 Toezending van verzoeken om rechtshulp

  • 1. Verzoeken om rechtshulp worden schriftelijk gedaan, of op een andere wijze, welke dan ook, waarbij een schriftelijk bewijs van het verzoek kan worden verkregen aan de hand waarvan de ontvangende partij de echtheid ervan kan controleren. De verzoeken dienen door de centrale autoriteit van de verzoekende partij rechtstreeks te worden verzonden aan de centrale autoriteit van de aangezochte partij en de antwoorden dienen via dezelfde weg te worden teruggezonden.

  • 2. De partijen kunnen overeenkomen in welke zaken en onder welke voorwaarden verzoeken om rechtshulp rechtstreeks door de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende partij aan de rechterlijke autoriteiten van de aangezochte partij kunnen worden gezonden.

  • 3. Indien de autoriteit die een verzoek om rechtshulp ontvangt, niet bevoegd is hieraan gevolg te geven, zendt zij dit verzoek ambtshalve door naar de bevoegde autoriteit in haar land en stelt zij de verzoekende partij daarvan op de hoogte.

Artikel 7 Centrale autoriteiten

De centrale autoriteit voor het Koninkrijk der Nederlanden is hetzij de minister van Justitie van Nederland, hetzij de minister van Justitie van Aruba, hetzij de minister van Justitie van Curaçao, hetzij de minister van Justitie van Sint Maarten, al naar gelang het land waar het verzoek dient te worden uitgevoerd. De centrale autoriteit voor het Koninkrijk Marokko is het ministerie van Justitie.

Artikel 8 Procedures voor de uitvoering van rechtshulpverzoeken

  • 1. Verzoeken om rechtshulp worden uitgevoerd overeenkomstig de wetgeving van de aangezochte partij.

  • 2. Op verzoek van de verzoekende partij neemt de aangezochte partij de door de verzoekende partij uitdrukkelijk aangegeven formaliteiten en procedures in acht, voor zover deze niet strijdig zijn met de fundamentele beginselen van het recht van de aangezochte partij.

  • 3. Indien de verzoekende partij hier uitdrukkelijk om verzoekt, stelt de aangezochte partij haar in kennis van de datum en locatie van de uitvoering van het verzoek om rechtshulp. Indien de bevoegde autoriteiten van de aangezochte partij daarmee instemmen, kunnen de bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij, hun vertegenwoordigers of de in het verzoek vermelde personen, alsook de personen die door de centrale autoriteit van de verzoekende partij zijn aangewezen, de uitvoering van het verzoek bijwonen.

    Voor zover toegestaan door de wetgeving van de aangezochte partij kunnen de autoriteiten van de verzoekende partij of de in het verzoek vermelde personen een getuige of deskundige doen ondervragen.

  • 4. Indien het verzoek niet of niet geheel kan worden uitgevoerd, stellen de autoriteiten van de aangezochte partij de autoriteiten van de verzoekende partij hiervan onverwijld in kennis, onder vermelding van de voorwaarden waaronder het verzoek zou kunnen worden uitgevoerd. De autoriteiten van de verzoekende en de aangezochte partij kunnen vervolgens overeenkomen welk gevolg aan het verzoek zal worden gegeven en, waar nodig, dat bij de uitvoering ervan aan de gestelde voorwaarden zal worden voldaan.

Artikel 9 Termijn voor de uitvoering van rechtshulpverzoeken

  • 1. De aangezochte partij voldoet zo spoedig mogelijk aan het verzoek om rechtshulp en houdt daarbij zoveel mogelijk rekening met de door de verzoekende partij aangegeven procedurele en andere termijnen. De verzoekende partij licht de redenen voor de gestelde termijn toe.

  • 2. Indien te verwachten valt dat het verzoek niet binnen de door de verzoekende partij gestelde termijn kan worden uitgevoerd, berichten de autoriteiten van de aangezochte partij onverwijld hoeveel tijd zij nodig achten voor de uitvoering van het verzoek. De autoriteiten van de verzoekende partij geven onverwijld aan of het verzoek om rechtshulp desalniettemin wordt gehandhaafd. De autoriteiten van de verzoekende en de aangezochte partij kunnen vervolgens afspreken welk gevolg aan het verzoek zal worden gegeven.

  • 3. De aangezochte partij kan de rechtshulp opschorten indien de uitvoering van het verzoek eventueel een belemmering is voor een lopend onderzoek of een lopende vervolging.

Artikel 10 Verzending van de resultaten van de uitvoering van rechtshulpverzoeken

  • 1. De aangezochte partij verzendt het resultaat van de uitvoering van het verzoek aan de verzoekende partij overeenkomstig de in haar wetgeving voorziene procedure.

  • 2. De aangezochte partij verstrekt uitsluitend voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of fotokopieën van de gevraagde dossiers of documenten. Indien de verzoekende partij echter uitdrukkelijk om de originelen verzoekt, dient dit verzoek voor zover mogelijk te worden ingewilligd.

  • 3. Wanneer de bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij of hun vertegenwoordigers evenwel bij de uitvoering van een verzoek om rechtshulp aanwezig zijn geweest, kunnen zij, voor zover de wetgeving van de aangezochte partij dit toelaat, rechtstreeks een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift ontvangen van de stukken inzake de uitvoering.

  • 4. De aangezochte partij kan de overdracht van voorwerpen, dossiers of documenten waarvan de overdracht is gevraagd, opschorten wanneer zij deze nodig heeft voor een lopende strafrechtelijke procedure.

  • 5. De voorwerpen, alsook de originele dossiers en documenten, die ter uitvoering van een verzoek om rechtshulp zijn overgedragen, worden zo spoedig mogelijk door de verzoekende partij aan de aangezochte partij teruggegeven, tenzij laatstgenoemde er afstand van doet.

Artikel 11 Vertrouwelijkheid en bijzonderheden

  • 1. De aangezochte partij dient het vertrouwelijke karakter van het verzoek om rechtshulp en de inhoud daarvan te bewaren, voor zover haar wetgeving dit toelaat.

    Indien het verzoek om rechtshulp niet kan worden uitgevoerd zonder het vertrouwelijke karakter te schenden, dient de aangezochte partij de verzoekende partij hiervan op de hoogte te stellen. Deze besluit dan of het verzoek alsnog dient te worden uitgevoerd.

  • 2. De verzoekende partij mag de krachtens dit Verdrag verstrekte of verkregen gegevens of bewijsstukken niet openbaar maken of gebruiken voor andere dan de in het verzoek om rechtshulp bepaalde doeleinden zonder de voorafgaande toestemming van de aangezochte partij.

  • 3. Indien zij daartoe aanleiding ziet, kan de partij die de gegevens of bewijsstukken heeft verstrekt de partij waaraan de gegevens of bewijsstukken zijn verstrekt, verzoeken haar op de hoogte te stellen van de wijze waarop deze zijn gebruikt.

Artikel 12 Aanvullende rechtshulpverzoeken

  • 1. Indien het, tijdens de uitvoering van een verzoek om rechtshulp, de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij nodig lijkt dat er onderzoek wordt verricht waarom in het verzoek om rechtshulp niet uitdrukkelijk is verzocht, maar dat van belang zou kunnen zijn voor het vaststellen van de feiten, dienen haar autoriteiten de autoriteiten van de verzoekende partij hiervan onverwijld op de hoogte te stellen, teneinde hen in staat te stellen hun verzoek aan te vullen.

  • 2. Indien het, tijdens of na de uitvoering van een verzoek om rechtshulp, de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij nodig lijkt verder onderzoek te doen, kan zij haar verzoek aanvullen en hoeft zij de in het oorspronkelijke verzoek om rechtshulp reeds verstrekte gegevens niet nogmaals te verstrekken.

  • 3. Indien de bevoegde autoriteit die een verzoek om rechtshulp heeft ingediend, bij de uitvoering van het verzoek aanwezig is op het grondgebied van de aangezochte partij, kan zij in geval van spoed, zolang zij zich op het grondgebied bevindt van deze partij, rechtstreeks haar verzoek om rechtshulpverzoek aanvullen bij de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij.

Artikel 13 Videoconferentie

  • 1. Indien een persoon zich op het grondgebied van de aangezochte partij bevindt en als getuige of deskundige dient te worden gehoord door de justitiële autoriteiten van de verzoekende partij kan de verzoekende partij, waar mogelijk en voor zover het nationale recht dit toelaat, de aangezochte partij verzoeken toe te stemmen in een verhoor per videoconferentie door een rechterlijke autoriteit van de verzoekende partij in aanwezigheid van een rechterlijke autoriteit van de aangezochte partij.

  • 2. De partijen kunnen overeenkomen aan welke nadere voorwaarden een verhoor per videoconferentie dient te voldoen, rekening houdend met hun nationale recht.

Artikel 14 Verschijnen van een getuige of een deskundige op het grondgebied van de verzoekende partij

  • 1. Indien de verzoekende partij het van bijzonder belang acht dat een getuige of een deskundige in persoon voor haar rechterlijke autoriteiten verschijnt, vermeldt zij dit in haar verzoek tot uitreiking van de dagvaarding en de aangezochte partij nodigt deze getuige of deskundige uit te verschijnen.

    De aangezochte partij brengt het antwoord van de getuige of deskundige ter kennis van de verzoekende partij.

  • 2. In het in het eerste lid van dit artikel voorziene geval dient het verzoek of de dagvaarding het bedrag, bij benadering, te bevatten van de aan de getuige of deskundige te betalen schadeloosstelling en van de te vergoeden reis- en verblijfkosten.

  • 3. Indien de getuige of deskundige hierom verzoekt, kan de rechterlijke autoriteit van de verzoekende partij een voorschot toekennen voor een deel of alle reiskosten om op het grondgebied van de verzoekende partij te verschijnen.

  • 4. De getuige of deskundige die geen gevolg heeft gegeven aan een dagvaarding waarvan de uitreiking is gevraagd, kan geen enkele sanctie of dwangmaatregel worden opgelegd, zelfs niet indien deze dagvaarding een rechterlijk bevel omvat, tenzij de betrokkene zich daarna uit vrije wil op het grondgebied van de verzoekende partij begeeft en hij daar rechtsgeldig opnieuw wordt gedagvaard.

  • 5. Wanneer de bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij of van de aangezochte partij dit noodzakelijk achten, kunnen zij maatregelen overeenkomen ter bescherming van de getuige of de deskundige.

Artikel 15 Immuniteiten

  • 1. Een getuige of deskundige, van welke nationaliteit ook, die na te zijn gedagvaard voor de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende partij verschijnt, kan op het grondgebied van die partij noch worden vervolgd, noch in hechtenis genomen, noch aan enige andere vrijheidsbeperking worden onderworpen voor feiten of veroordelingen die voorafgingen aan zijn vertrek van het grondgebied van de aangezochte partij.

  • 2. Een persoon, van welke nationaliteit ook, die gedagvaard is voor de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende partij te verschijnen teneinde zich te verantwoorden voor feiten ter zake waarvan tegen hem strafvervolging is ingesteld, kan noch worden vervolgd, noch in hechtenis worden genomen, noch aan enige andere vrijheidsbeperking worden onderworpen voor feiten of veroordelingen die voorafgingen aan zijn vertrek van het grondgebied van de aangezochte partij, voor zover die niet in de dagvaarding zijn vermeld.

  • 3. De in dit artikel bedoelde immuniteit houdt op wanneer de getuige, deskundige of verdachte, hoewel hij gedurende vijftien achtereenvolgende dagen na het tijdstip waarop zijn aanwezigheid niet meer door de rechterlijke autoriteiten werd vereist, de mogelijkheid had het grondgebied van de verzoekende partij te verlaten, daar desalniettemin is gebleven of op dat grondgebied is teruggekeerd na het te hebben verlaten.

Artikel 16 Overbrenging van gedetineerden ter fine van rechtshulp

  • 1. Indien de verzoekende partij de verschijning in persoon, hetzij als getuige, hetzij met het oog op een confrontatie of andere benodigde onderzoeksmaatregel, noodzakelijk acht van een persoon die op het grondgebied van de aangezochte partij gedetineerd is, kan zij verzoeken om de tijdelijke overbrenging van deze persoon naar haar grondgebied, op voorwaarde dat hij binnen de door de aangezochte partij vastgestelde termijn wordt teruggebracht en onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 15, voor zover van toepassing.

  • 2. Wanneer de verzoekende partij het noodzakelijk acht dat een op haar grondgebied gedetineerde persoon tijdelijk wordt overgebracht naar het grondgebied van de aangezochte partij teneinde daar als getuige op te treden of met het oog op een confrontatie of andere onderzoeksmaatregel, kan zij om de tijdelijke overbrenging van deze persoon verzoeken, op voorwaarde dat hij onmiddellijk na de uitvoering van het verzoek wordt teruggebracht en onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 15, voor zover dit toepassing kan vinden.

  • 3. De in het eerste lid voorziene overbrenging kan worden geweigerd:

    • a) indien de aanwezigheid van de persoon vereist is in een lopende strafrechtelijke procedure;

    • b) indien de overbrenging de duur van de detentie van de persoon zou kunnen verlengen;

    • c) indien andere dringende overwegingen zich tegen de overbrenging verzetten;

    • d) in de gevallen waarin de verschijning in persoon als getuige wordt gevraagd, indien de persoon daar niet mee instemt.

  • 4. Voor de in het eerste en tweede lid voorziene overbrenging is de instemming van de aangezochte partij vereist.

Artikel 17 Aanvullende voorwaarden voor de toepassing van artikel 16

Ten behoeve van de toepassing van het bepaalde in artikel 16:

  • a) worden verzoeken om overbrenging en de daarop betrekking hebbende berichten verzonden door de centrale autoriteiten van de partijen;

  • b) zijn in het akkoord tussen de bevoegde autoriteiten van de partijen de voorwaarden opgenomen voor de tijdelijke overbrenging van de persoon en de termijn waarbinnen de persoon moet worden teruggebracht naar het grondgebied van de partij waar hij daarvoor gedetineerd was;

  • c) dient, indien voor de overbrenging de instemming van de betrokkene vereist is, door de partij op wier grondgebied deze persoon gedetineerd is, onverwijld een verklaring van instemming of een afschrift daarvan te worden verstrekt;

  • d) blijft de persoon die wordt overgebracht van zijn vrijheid benomen op het grondgebied van de partij waarnaar hij wordt overgebracht, tenzij de andere partij om zijn invrijheidstelling verzoekt. De duur van de hechtenis op het grondgebied van de partij waarnaar de persoon is overgebracht, wordt in mindering gebracht op de duur van de vrijheidsstraf die betrokkene dient te ondergaan;

  • e) het bepaalde in artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18 Gecontroleerde afleveringen

  • 1. Beide partijen verbinden zich ertoe te waarborgen dat op verzoek van de andere partij gecontroleerde afleveringen op haar grondgebied kunnen worden toegestaan, voor zover haar nationale recht dit toelaat.

  • 2. De beslissing over een gecontroleerde aflevering wordt voor elk geval afzonderlijk genomen door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte partij met inachtneming van het nationale recht van die partij.

  • 3. Een gecontroleerde aflevering wordt uitgevoerd volgens de procedures van de aangezochte partij. Het recht te handelen en het optreden te leiden en te controleren berust bij de bevoegde autoriteiten van die partij.

Artikel 19 Doorzoeking en inbeslagneming van stukken van overtuiging

  • 1. De aangezochte partij voert een verzoek tot doorzoeking en inbeslagneming van stukken van overtuiging van de verzoekende partij uit wanneer de feiten die aan het verzoek ten grondslag liggen naar het recht van zowel de aangezochte partij als de verzoekende partij strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf van ten minste een jaar. De verzoekende partij voegt het bevel tot doorzoeking en inbeslagneming van de bevoegde autoriteit van deze partij bij haar verzoek.

  • 2. De aangezochte partij stelt de verzoekende partij in kennis van de resultaten van de uitvoering van de betreffende verzoeken.

Artikel 20 Verzoek om inlichtingen over bankrekeningen

  • 1. Op verzoek van de verzoekende partij verstrekt de aangezochte partij op een zo kort mogelijke termijn alle inlichtingen met betrekking tot rekeningen, van welke aard dan ook, aangehouden of beheerd bij een bank, welke dan ook, op haar grondgebied, door een natuurlijke persoon of rechtspersoon naar wie op het grondgebied van de verzoekende partij een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld. De verzoekende partij geeft in haar verzoek aan op welke gronden zij veronderstelt dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon op het grondgebied van de aangezochte partij over een bankrekening beschikt.

  • 2. De aangezochte partij treft de nodige maatregelen om te waarborgen dat banken niet aan de betrokken cliënt of derden mededelen dat aan de verzoekende partij inlichtingen zijn verstrekt op grond van dit artikel.

Artikel 21 Verzoek om inlichtingen over banktransacties

  • 1. Op verzoek van de verzoekende partij, zal de aangezochte partij:

    • a) inlichtingen betreffende bankverrichtingen die in een bepaald tijdvak zijn uitgevoerd door middel van een of meer in het verzoek genoemde rekeningen, met inbegrip van de bijzonderheden betreffende de rekening van herkomst of bestemming, verstrekken;

    • b) gedurende een bepaald tijdvak de bankverrichtingen die worden uitgevoerd door middel van een of meer in het verzoek genoemde bankrekeningen onder toezicht plaatsen en de resultaten van dat toezicht doorgeven aan de verzoekende partij. De praktische details van het toezicht worden tussen de bevoegde autoriteiten van de aangezochte en de verzoekende partij overeengekomen.

  • 2. De toepassing van het eerste lid is beperkt tot zaken betreffende feiten die aan het verzoek ten grondslag liggen naar het recht van zowel de aangezochte partij als de verzoekende partij strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf van ten minste vier jaren.

  • 3. De aangezochte partij treft de nodige maatregelen om te waarborgen dat banken niet aan de betrokken cliënt of derden mededelen dat aan de verzoekende partij inlichtingen zijn verstrekt op grond van dit artikel.

Artikel 22 Opsporing van opbrengsten van strafbare feiten en toepassing van voorlopige maatregelen met het oog op confiscatie

  • 1. Op verzoek van de verzoekende partij spant de aangezochte partij zich in om vast te stellen of de opbrengsten van een strafbaar feit zich in haar rechtsgebied bevinden en stelt de verzoekende partij in kennis van de resultaten van haar onderzoek. De verzoekende partij geeft in haar verzoek aan op welke gronden zij veronderstelt dat dergelijke opbrengsten zich in het rechtsgebied van de aangezochte partij bevinden en geeft tevens, indien bekend, de locatie aan waar deze opbrengsten zich bevinden.

  • 2. Indien, overeenkomstig het eerste lid, de vermeende opbrengsten van strafbare feiten worden aangetroffen, neemt de aangezochte partij de voorlopige maatregelen met het oog op de in artikel 23 voorziene confiscatie die nodig zijn om te voorkomen dat deze opbrengsten het voorwerp van transacties worden, worden overgemaakt of vervreemd. De aangezochte partij heft de voorlopige maatregelen pas op na overleg met de verzoekende partij.

  • 3. De verzoekende partij dient de aangezochte partij om de zes maanden mede te delen of het noodzakelijk is de voorlopige maatregelen te verlengen. Wanneer de genomen voorlopige maatregelen niet meer nodig blijken, stelt de verzoekende partij de aangezochte partij hiervan onverwijld in kennis.

Artikel 23 Confiscatie van de opbrengsten van een strafbaar feit

  • 1. De aangezochte partij voert overeenkomstig haar wetgeving een verzoek om rechtshulp uit gericht op de confiscatie van de opbrengsten van een strafbaar feit, op basis van een onherroepelijke beslissing tot confiscatie van een strafrechter van de verzoekende partij.

  • 2. De aangezochte partij neemt de teruggave van de opbrengsten van strafbare feiten aan de verzoekende partij in overweging, voor zover haar wetgeving dit toelaat en onder voorbehoud van de rechten van derden te goeder trouw.

Artikel 24 Toezending en uitreiking van gerechtelijke stukken in strafzaken

  • 1. De verzoekende partij kan de aangezochte partij verzoeken gerechtelijke stukken en rechterlijke beslissingen die haar met dat doel door de verzoekende partij worden toegezonden, uit te reiken. De uitreiking van deze documenten geschiedt op de wijze als voorzien in de wetgeving van de aangezochte partij voor soortgelijke uitreikingen.

  • 2. Een verzoek tot uitreiking van een dagvaarding van een verdachte of oproeping van een getuige dient door de aangezochte partij ten minste 80 (tachtig) dagen voor de datum van verschijning te zijn ontvangen.

  • 3. De dagvaarding van een verdachte wordt vertaald in de taal van de aangezochte partij; indien de autoriteit waarvan de dagvaarding uitgaat weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient de dagvaarding te zijn vertaald in die andere taal.

  • 4. Wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat de geadresseerde de taal waarin gerechtelijke stukken of gerechtelijke beslissingen zijn gesteld niet beheerst, dient het document – althans de essentie ervan – te worden vertaald in de taal van de andere partij. Indien de autoriteit waarvan het gerechtelijke stuk uitgaat, weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk – althans de essentie ervan – te worden vertaald in die andere taal.

  • 5. Bij alle gerechtelijke stukken wordt informatie verstrekt over de rechten en de rechtsgevolgen voor de geadresseerde en wordt meegedeeld dat de geadresseerde bij de autoriteit waarvan het stuk uitgaat of bij bepaalde andere autoriteiten verdere inlichtingen kan inwinnen over zijn rechten en plichten.

  • 6. Als bewijs dat het stuk werd uitgereikt dient ofwel een gedateerd ontvangstbewijs dat door de geadresseerde ondertekend is ofwel een verklaring van de aangezochte partij waarin het feit van de uitreiking en de wijze en de datum waarop deze is geschied zijn vermeld. Het ontvangstbewijs of de verklaring wordt onverwijld aan de verzoekende partij toegezonden. De aangezochte partij verklaart of de uitreiking overeenkomstig haar recht heeft plaatsgevonden. Indien de uitreiking niet heeft kunnen plaatsvinden, deelt de aangezochte partij de reden daarvan mee aan de verzoekende partij.

Artikel 25 Aangifte ter fine van vervolging

  • 1. De partijen plegen overleg over voorgenomen aangiften ter fine van vervolging teneinde na te gaan of strafvervolging op het grondgebied van de andere partij mogelijk is.

  • 2. Alle aangiften door een van de partijen met het oog op strafvervolging voor de rechter van de andere partij dienen via de centrale autoriteiten te worden verzonden. Het bepaalde in artikel 5 is van toepassing.

  • 3. De aangezochte partij dient binnen een termijn van drie maanden te laten weten welk gevolg er is gegeven aan deze aangifte en houdt de verzoekende partij op de hoogte van het verloop van de procedure alsmede van het resultaat ervan.

Artikel 26 Strafregister

  • 1. De partijen verstrekken elkaar een keer per jaar gegevens uit het strafregister betreffende onderdanen van de andere partij, daaronder begrepen personen met een dubbele nationaliteit, die op het grondgebied van de ontvangende partij wonen.

  • 2. De gegevens die overeenkomstig het eerste lid zijn verstrekt, mogen niet worden gebruikt om een persoon voor de tweede maal strafrechtelijk te vervolgen voor dezelfde feiten.

  • 3. Voor het Koninkrijk der Nederlanden is de bevoegde dienst de „Justitiële Informatiedienst”. Voor het Koninkrijk Marokko is de bevoegde dienst de „Service du Casier Judiciaire National”. De partijen houden elkaar op de hoogte van elke wijziging van de bevoegde dienst.

Artikel 27 Vrijstelling van legalisatie

De stukken en documenten welke krachtens dit Verdrag worden overgedragen zijn vrijgesteld van alle formaliteiten van legalisatie.

Artikel 28 Kosten

Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid van artikel 14 worden kosten, van welke aard dan ook, voor de tenuitvoerlegging van de verzoeken om rechtshulp niet vergoed, met uitzondering van de kosten voor inschakeling van deskundigen op het grondgebied van de aangezochte partij en die voor de overbrenging van gedetineerden krachtens artikel 16.

Artikel 29 Geschillenregeling

  • 1. In geval van een geschil tussen de partijen ten aanzien van de uitleg of toepassing van dit Verdrag, trachten vertegenwoordigers van de ministeries van Justitie van Nederland en van Marokko, na een schriftelijk verzoek daartoe van een van de ministeries, een oplossing te vinden.

  • 2. Elk geschil dat niet overeenkomstig het eerste lid kan worden beslecht binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum van het in het eerste lid vermelde verzoek, wordt voorgelegd aan de ministers van Justitie van Nederland en van Marokko.

  • 3. Elk geschil dat niet overeenkomstig het eerste en het tweede lid kan worden beslecht, wordt langs diplomatieke weg geregeld.

Artikel 30 Toepassing in de tijd

Dit Verdrag is van toepassing zonder beperking in de tijd ten aanzien van feiten die voor de inwerkingtreding zijn begaan, op voorwaarde dat het verzoek om rechtshulp door de aangezochte partij wordt ontvangen na de inwerkingtreding van dit Verdrag.

Artikel 31 Territoriale toepassing

Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden is dit Verdrag van toepassing op het deel van het Koninkrijk in Europa alsmede op elk deel van het Koninkrijk buiten Europa, tenzij anders is bepaald in de in het eerste lid van artikel 32 bedoelde kennisgeving.

Artikel 32 Slotbepalingen

  • 1. Elk van de partijen stelt de andere partij in kennis van de voltooiing van de voor de inwerkingtreding van dit Verdrag grondwettelijk vereiste procedures.

  • 2. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum van ontvangst van de laatste kennisgeving.

  • 3. Elk van de partijen kan dit Verdrag te allen tijde opzeggen door de andere partij langs diplomatieke weg een kennisgeving van opzegging te doen toekomen. De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van deze kennisgeving.

  • 4. De opzegging van dit Verdrag kan door het Koninkrijk der Nederlanden tot een van zijn delen worden beperkt.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Rabat, op 20 september 2010, in twee exemplaren, in de Nederlandse, de Arabische en de Franse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek.

In geval van verschil van uitlegging is de Franse tekst doorslaggevend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden,

E. HIRSCH BALLIN

Voor het Koninkrijk Marokko,

M.T. NACIRI



Convention d’entraide judiciaire en matiere penale entre le Royaume des Pays-Bas et le Royaume du Maroc

Le Royaume des Pays-Bas

et

le Royaume du Maroc, ci-dessous désignés les Parties,

Considérant leur coopération déjà existante, notamment sur la base de la Convention entre le Royaume des Pays-Bas et le Royaume du Maroc sur le transfèrement des personnes condamnées;

Désireux d’améliorer leur coopération pénale dans le domaine de l’entraide judiciaire en matière pénale;

Sont convenus de ce qui suit:

Article 1 Champ d’application

  • 1. Les Parties s’engagent à s’accorder mutuellement, selon les dispositions de la présente Convention, l’aide judiciaire la plus large possible dans toute procédure visant des infractions dont la répression est, au moment où l’entraide est demandée, de la compétence des autorités judiciaires de la Partie requérante.

  • 2. L’entraide judiciaire est également accordée:

    • a) dans les actions civiles jointes aux actions pénales, tant que la juridiction répressive n’a pas encore définitivement statué sur l’action pénale;

    • b) dans les procédures de notification des documents judiciaires en matière d’exécution des peines.

  • 3. La présente Convention ne s’applique ni à l’exécution des décisions d’arrestation, ni à l’exécution des décisions de condamnation.

Article 2 Autorités compétentes

Sauf dispositions contraires de la présente Convention, les autorités compétentes pour la mise en œuvre de la présente Convention sont, pour le Royaume des Pays-Bas et pour le Royaume du Maroc, les autorités judiciaires.

Article 3 Restrictions à et refus de l’entraide

  • 1. L’entraide judiciaire peut être refusée:

    • a) si la demande se rapporte à des infractions considérées par la Partie requise soit comme des infractions politiques, soit comme des infractions connexes à des infractions politiques. Toutefois, aux fins de la présente Convention, ne sont pas considérées comme des infractions politiques les atteintes à la vie dirigées contre la personne d’un chef d’Etat de l’une des Parties contractantes ou d’un membre de sa famille, ainsi que des infractions envisagées dans des traités internationaux en vigueur entre les Parties, dont le caractère politique est exclu par ces traités;

    • b) si la demande se rapporte aux infractions militaires qui ne constituent pas des infractions de droit commun;

    • c) si la Partie requise estime que l’exécution de la demande est de nature à porter atteinte à la souveraineté, à la sécurité, à l’ordre public ou à d’autres intérêts essentiels de son pays.

  • 2. L’entraide judiciaire ne peut être rejetée au seul motif que la demande se rapporte à une infraction que la Partie requise qualifie d’infraction fiscale.

  • 3. La demande ne peut être rejetée au motif que la législation de la Partie requise n’impose pas le même type de taxes ou d’impôts, ou ne contient pas le même type de réglementation en matière de taxes et d’impôts, de douane et de change que la législation de la Partie requérante.

  • 4. La Partie requise n’invoque pas le secret bancaire comme motif pour rejeter toute coopération concernant une demande d’entraide judiciaire.

  • 5. Avant de refuser l’entraide judiciaire la Partie requise apprécie si elle peut être accordée aux conditions qu’elle juge nécessaires. Si la Partie requérante y consent, elle doit s’y conformer.

  • 6. Tout refus ou report d’entraide judiciaire est motivé et notifié à la Partie requérante.

Article 4 Contenu des demandes d’entraide

  • 1. Les demandes d’entraide doivent contenir les indications suivantes:

    • a) la désignation de l’autorité dont émane la demande, y compris ses coordonnées;

    • b) l’objet et le motif de la demande, y compris un exposé sommaire des faits, leur date et lieu de commission, et une description de la procédure à laquelle se rapporte la demande;

    • c) les textes d’incrimination et, le cas échéant, d’autres textes applicables;

    • d) dans la mesure du possible, l’identité, la nationalité de la personne qui fait l’objet de la procédure; et

    • e) le nom et l’adresse du destinataire, s’il y a lieu.

  • 2. Les demandes d’entraide peuvent également contenir:

    • a) toute exigence de confidentialité en application de l’article 11;

    • b) les détails de toute procédure particulière que la Partie requérante souhaite voir appliquée;

    • c) les délais dans lesquels il doit être accédé à la demande et les raisons de cette échéance.

Article 5 Langue des demandes d’entraide

Les demandes d’entraide judiciaire et les documents qui les accompagnent peuvent être adressés dans la langue de la Partie requérante, accompagnés d’une traduction dans la langue de la Partie requise, ou dans la langue française.

Article 6 Transmission des demandes d’entraide

  • 1. Les demandes d’entraide sont faites par écrit, ou par tout moyen permettant d’en obtenir une trace écrite dans des conditions permettant à la Partie requise d’en vérifier l’authenticité. Les demandes sont adressées directement par l’autorité centrale de la Partie requérante à l’autorité centrale de la Partie requise et les réponses sont renvoyées par la même voie.

  • 2. Les Parties peuvent s’accorder sur les cas et les conditions dans lesquels les demandes d’entraide peuvent être adressées directement par les autorités judiciaires de la Partie requérante aux autorités judiciaires de la Partie requise.

  • 3. Si l’autorité saisie d’une demande d’entraide est incompétente pour y donner suite, elle transmet d’office cette demande à l’autorité compétente de son pays et en informe la Partie requérante.

Article 7 Autorités centrales

L’autorité centrale pour le Royaume des Pays-Bas sera soit le Ministre de la Justice des Pays-Bas, soit le Ministre de la Justice d’Aruba, soit le Ministre de la Justice de Curaçao, soit le Ministre de la Justice de Sint-Maarten, selon le pays où la demande doit être exécutée. L’autorité centrale pour le Royaume du Maroc est le Ministère de la Justice.

Article 8 Procédures d’exécution des demandes d’entraide

  • 1. Les demandes d’entraide sont exécutées conformément à la législation de la Partie requise.

  • 2. A la demande de la Partie requérante, la Partie requise respecte les formalités et les procédures expressément indiquées par la Partie requérante, tant qu’elles ne soient pas contraires aux principes fondamentaux du droit de la Partie requise.

  • 3. Si la Partie requérante le demande expressément, la Partie requise l’informe de la date et du lieu d’exécution de la demande d’entraide. Si les autorités compétentes de la Partie requise y consentent, les autorités compétentes de la Partie requérante, leurs représentants ou les personnes mentionnées dans la demande, ainsi que les personnes désignées par l’autorité centrale de la Partie requérante, peuvent assister à l’exécution de celle-ci.

    Dans la mesure autorisée par la législation de la Partie requise, les autorités de la Partie requérante ou les personnes mentionnées dans la demande, peuvent faire interroger un témoin ou un expert.

  • 4. Lorsque la demande ne peut pas être exécutée, ou ne peut pas être exécutée entièrement, les autorités de la Partie requise en informent sans délai les autorités de la Partie requérante et indiquent les conditions dans lesquelles la demande pourrait être exécutée. Les autorités de la Partie requérante et de la Partie requise peuvent ultérieurement s’accorder sur la suite à réserver à la demande, le cas échéant, en la subordonnant au respect desdites conditions.

Article 9 L’exécution des demandes d’entraide dans le temps

  • 1. La Partie requise exécute la demande d’entraide dès que possible, en tenant compte au mieux des échéances de procédure ou d’autre nature indiquées par la Partie requérante. Celle-ci explique les raisons de cette échéance.

  • 2. S’il est prévisible que le délai fixé par la Partie requérante pour exécuter sa demande ne pourra pas être respecté, les autorités de la Partie requise indiquent sans délai le temps estimé nécessaire à l’exécution de la demande. Les autorités de la Partie requérante indiquent sans délai si la demande est néanmoins maintenue. Les autorités de la Partie requérante et de la Partie requise peuvent ensuite s’accorder sur la suite à réserver à la demande.

  • 3. La Partie requise peut différer l’entraide si l’exécution de la demande est susceptible d’entraver une enquête ou des poursuites en cours.

Article 10 Transmission des résultats de l’exécution des demandes d’entraide

  • 1. La Partie requise transmet le résultat de l’exécution de la demande à la Partie requérante, selon la procédure prévue dans sa législation.

  • 2. La Partie requise ne peut transmettre que des copies ou photocopies certifiées conformes des dossiers ou documents demandés. Toutefois, si la Partie requérante demande expressément la communication des originaux, il est donné suite à cette demande dans toute la mesure du possible.

  • 3. Néanmoins, lorsqu’elles ont assisté à l’exécution de la demande, les autorités compétentes de la Partie requérante ou leurs représentants peuvent, dans la mesure où la législation de la Partie requise le permet, se voir remettre directement une copie certifiée conforme des pièces d’exécution.

  • 4. La Partie requise peut surseoir à la remise des objets, dossiers ou documents dont la communication est demandée, s’ils lui sont nécessaires pour une procédure pénale en cours.

  • 5. Les objets, ainsi que les originaux des dossiers et documents, communiqués en exécution d’une demande d’entraide, sont renvoyés aussitôt que possible par la Partie requérante à la Partie requise, à moins que celle-ci n’y renonce.

Article 11 Confidentialité et spécialité

  • 1. La Partie requise respecte le caractère confidentiel de la demande d’entraide et de son contenu, dans la mesure où sa législation le permet.

    Si la demande ne peut être exécutée sans qu’il soit porté atteinte à son caractère confidentiel, la Partie requise en informe la Partie requérante qui décide s’il faut néanmoins donner suite à l’exécution.

  • 2. La Partie requérante ne peut divulguer ou utiliser une information ou un élément de preuve fourni ou obtenu en application de la présente Convention à des fins autres que celles qui auront été stipulées dans la demande sans l’accord préalable de la Partie requise.

  • 3. Selon le cas d’espèce, la Partie qui a transmis les informations ou éléments de preuve peut demander à la Partie à laquelle ces informations ou éléments ont été transmis de l’informer de l’utilisation qui en a été faite.

Article 12 Demandes complémentaires d’entraide judiciaire

  • 1. S’il apparaît nécessaire d’après l’autorité compétente de la Partie requise en cours de l’exécution d’une demande d’entraide judiciaire d’entreprendre des investigations qui ne sont pas expressément prévues dans la demande, mais qui peuvent être utiles à l’établissement des faits, ses autorités en informent sans délai les autorités de la Partie requérante pour leur permettre de compléter leur demande.

  • 2. S’il apparaît nécessaire d’après l’autorité compétente de la Partie requérante pendant ou après l’exécution de sa demande d’entraide judiciaire d’entreprendre des investigations supplémentaires, elle peut compléter sa demande sans être tenue de redonner les informations déjà fournies dans sa demande.

  • 3. Si l’autorité compétente qui a fait une demande d’entraide judiciaire participe à son exécution dans la Partie requise, elle peut, en cas d’urgence, compléter sa demande directement à l’autorité compétente de la Partie requise tant qu’elle est présente sur le territoire de cette Partie.

Article 13 Vidéoconférence

  • 1. Lorsque cela est possible et dans la mesure que la loi nationale le permet, si une personne se trouve sur le territoire de la Partie requise et doit être entendue comme témoin ou comme expert par les autorités judiciaires de la Partie requérante, la Partie requérante peut demander la Partie requise d’autoriser l’audition par vidéoconférence par une autorité judiciaire de la Partie requérante, à laquelle l’autorité judiciaire de la Partie requise assistera.

  • 2. Les Parties peuvent accorder les conditions plus détaillées pour une audition par vidéoconférence en tenant compte de leur droit national.

Article 14 Comparution de témoin ou d’expert dans la Partie requérante

  • 1. Si la Partie requérante estime que la comparution personnelle d’un témoin ou d’un expert devant ses autorités judiciaires est particulièrement nécessaire, elle en fait mention dans la demande de remise de la citation et la Partie requise invite ce témoin ou cet expert à comparaître.

    La Partie requise fait connaître la réponse du témoin ou de l’expert à la Partie requérante.

  • 2. Dans le cas prévu au paragraphe 1er du présent article, la demande ou la citation doit mentionner le montant approximatif des indemnités à verser au témoin ou à l’expert, ainsi que des frais de voyage et de séjour à rembourser.

  • 3. A la demande du témoin ou de l’expert, l’autorité judiciaire de la Partie requérante peut accorder l’avance d’une partie ou la totalité des frais de voyage pour comparaitre devant sa juridiction.

  • 4. Le témoin ou l’expert qui n’aura pas déféré à une citation à comparaître dont la remise a été demandée ne pourra être soumis, alors même que cette citation contiendrait des injonctions, à aucune sanction ou mesure de contrainte, à moins qu’il ne se rende par la suite de son plein gré sur le territoire de la Partie requérante et qu’il n’y soit régulièrement cité à nouveau.

  • 5. Si les autorités compétentes de la Partie requérante ou celles de la Partie requise l’estiment nécessaire, elles peuvent convenir des mesures de protection d’un témoin ou d’un expert qui en auront besoin.

Article 15 Immunités

  • 1. Aucun témoin ou expert, de quelque nationalité qu’il soit, qui, à la suite d’une citation, comparaît devant les autorités judiciaires de la Partie requérante, ne peut être ni poursuivi, ni détenu, ni soumis à aucune autre restriction de sa liberté individuelle sur le territoire de cette Partie pour des faits ou condamnations antérieurs à son départ du territoire de la Partie requise.

  • 2. Aucune personne, de quelque nationalité qu’elle soit, citée devant les autorités judiciaires de la Partie requérante afin d’y répondre de faits pour lesquels elle fait l’objet de poursuites, ne peut y être ni poursuivie, ni détenue, ni soumise à aucune autre restriction de sa liberté individuelle pour des faits ou condamnations antérieurs à son départ du territoire de la Partie requise et non visés par la citation.

  • 3. L’immunité prévue au présent article cesse lorsque le témoin, l’expert ou la personne poursuivie, ayant eu la possibilité de quitter le territoire de la Partie requérante pendant quinze jours consécutifs, après que sa présence n’était plus requise par les autorités judiciaires, est néanmoins demeurée sur ce territoire ou y est retournée après l’avoir quitté.

Article 16 Transfèrement de personnes détenues aux fins d’entraide

  • 1. Quand la Partie requérante estime nécessaire la comparution personnelle d’une personne qui est détenue sur le territoire de la Partie requise, en qualité de témoin ou aux fins d’une confrontation ou autre mesure d’investigation nécessaire, elle peut demander le transfèrement temporaire de cette personne sur son territoire, sous condition du renvoi de la personne concernée dans le délai indiqué par la Partie requise et sous réserve des dispositions de l’article 15 dans la mesure où celles-ci s’appliquent.

  • 2. Quand la Partie requérante estime nécessaire qu’une personne détenue sur son territoire est transférée temporairement sur le territoire de la Partie requise à fin d’y être présente en qualité de témoin ou bien aux fins d’une confrontation ou autre mesure d’investigation, elle peut demander le transfèrement temporaire de cette personne, sous condition de son renvoi immédiat après l’exécution de la demande et sous réserve des dispositions de l’article 15 dans la mesure où celles-ci s’appliquent.

  • 3. Le transfèrement envisagé au paragraphe 1 peut être refusé,:

    • a) si la présence de la personne est nécessaire dans une procédure pénale en cours;

    • b) si le transfèrement est susceptible de prolonger la détention de la personne;

    • c) si d’autres considérations impérieuses s’opposent au transfèrement;

    • d) dans les cas où la comparution personnelle en qualité de témoin est demandée, si la personne n’y consent pas.

  • 4. Le transfèrement envisagé aux paragraphes 1 et 2 doit être accordé par la Partie requise.

Article 17 Conditions supplémentaires pour l’application de l’article 16

Pour l’application des dispositions de l’article 16:

  • a) les demandes de transfèrement et les communications y afférentes sont transmises par les autorités centrales des Parties;

  • b) l’accord entre les autorités compétentes des Parties prévoit les modalités du transfèrement temporaire de la personne et le délai dans lequel elle doit être renvoyée sur le territoire de la Partie où elle était précédemment détenue;

  • c) s’il est exigé que la personne concernée consente à son transfèrement, une déclaration de consentement ou une copie de celle-ci est fournie sans tarder par la Partie sur le territoire de laquelle la personne est détenue;

  • d) la personne transférée reste en détention sur le territoire de la Partie dans laquelle elle est transférée, à moins que l’autre Partie ne demande sa mise en liberté. La période de détention sur le territoire de la Partie dans laquelle la personne est transférée est déduite de la durée de la détention que doit subir l’intéressé;

  • e) les dispositions de l’article 15 s’appliquent mutatis mutandis.

Article 18 Livraisons surveillées

  • 1. Chacune des Parties s’engage à ce que, à la demande de l’autre Partie, des livraisons surveillées puissent être autorisées sur son territoire dans la mesure où son droit national l’autorise.

  • 2. La décision de recourir à des livraisons surveillées est prise dans chaque cas d’espèce par les autorités compétentes de la Partie requise, dans le respect du droit national de cette Partie.

  • 3. Les livraisons surveillées se déroulent conformément aux procédures prévues par la Partie requise. Le pouvoir d’agir, la direction et le contrôle de l’opération appartiennent aux autorités compétentes de cette Partie.

Article 19 La perquisition et la saisie de pièces à conviction

  • 1. La Partie requise exécute une demande de perquisition et de saisie de pièces à conviction émanant de la Partie requérante lorsque les faits reprochés sont punissables d’une peine privative de liberté d’au moins un an aussi bien dans sa législation que dans la législation de la Partie requérante. La Partie requérante joint à sa demande l’ordonnance de perquisition et de saisie de l’autorité compétente de cette Partie.

  • 2. La Partie requise informe la Partie requérante du résultat de l’exécution desdites demandes.

Article 20 Demande d’informations sur les comptes bancaires

  • 1. Sur demande de la Partie requérante, la Partie requise fournit, dans les délais les plus brefs, tous les renseignements concernant les comptes de toute nature, détenus ou contrôlés, dans une banque quelconque située sur son territoire, par une personne physique ou morale faisant l’objet d’une enquête pénale dans la Partie requérante. La Partie requérante indique dans sa demande les éléments qui laissent présumer que la personne physique ou morale dispose d’un compte bancaire dans le territoire de la Partie requise.

  • 2. La Partie requise prend les mesures nécessaires pour faire en sorte que les banques ne révèlent pas au client concerné ni à d’autres tiers que des informations ont été transmises à la Partie requérante conformément aux dispositions du présent article.

Article 21 Demande d’informations sur les transactions bancaires

  • 1. Sur demande de la Partie requérante, la Partie requise:

    • a) transmet des renseignements concernant les opérations bancaires qui ont été réalisées pendant une période déterminée sur un ou plusieurs comptes spécifiés dans la demande, y compris les renseignements concernant tout compte émetteur ou récepteur;

    • b) suit, pendant une période déterminée, les opérations bancaires réalisées sur un ou plusieurs comptes spécifiés dans la demande et en communique le résultat à la Partie requérante. Les modalités pratiques de suivi font l’objet d’un accord entre les autorités compétentes de la Partie requise et de la Partie requérante.

  • 2. L’application du paragraphe 1 est limitée aux cas dans lesquels les faits reprochés sont punissables d’une peine privative de liberté d’au moins quatre ans aussi bien dans la législation de la Partie requise que dans la législation de la Partie requérante.

  • 3. La Partie requise prend les mesures nécessaires pour faire en sorte que les banques ne révèlent pas au client concerné ni à d’autres tiers que des informations ont été transmises à la Partie requérante conformément aux dispositions du présent article.

Article 22 La détection des produits d’une infraction et l’application de mesures provisoires en vue de la confiscation

  • 1. Sur demande de la Partie requérante, la Partie requise s’efforce d’établir si les produits d’une infraction se trouvent dans sa juridiction et informe la Partie requérante des résultats de ses recherches. La Partie requérante fait état dans sa demande des motifs sur lesquels repose sa conviction que de tels produits peuvent se trouver dans la juridiction de la Partie requise et indique, si connu, l’endroit où se trouvent les produits.

  • 2. Si, conformément au paragraphe 1, les produits présumés provenir d’une infraction sont trouvés, la Partie requise prend les mesures provisoires en vue de la confiscation prévue dans l’article 23, qui sont nécessaires pour empêcher que ceux-ci fassent l’objet de transactions, soient transférés ou cédés. La Partie requise ne lève les mesures provisoires qu’après avoir consulté la Partie requérante.

  • 3. La Partie requérante doit informer la Partie requise tous les six mois si c’est bien nécessaire de continuer les mesures provisoires. La Partie requérante informe la Partie requise immédiatement lorsque les mesures provisoires prises ne s’avèrent plus nécessaires.

Article 23 La confiscation des produits d’une infraction

  • 1. La Partie requise exécute conformément à sa législation une demande d’entraide visant à procéder à la confiscation des produits d’une infraction, sur la base d’une décision de confiscation définitive émanant d’un tribunal pénal de la Partie requérante.

  • 2. La Partie requise considère, dans la mesure où sa législation le permet, de restituer à la Partie requérante les produits des infractions sous réserve des droits des tiers de bonne foi.

Article 24 Envoi et remise d’actes judiciaires en matière pénale

  • 1. La Partie requérante peut demander que la Partie requise procède à la remise des actes judiciaires et des décisions judiciaires qui lui sont adressés à cette fin par la Partie requérante. La remise des documents s’effectue selon l’une des modalités prévues par la législation de la Partie requise pour des notifications analogues.

  • 2. Une demande de remise d’une citation d’un suspect ou d’un témoin est reçu par la Partie requise au moins 80 (quatre-vingts) jours avant la date fixé pour la comparution.

  • 3. La citation de suspects est traduite dans la langue de la Partie requise ou, si l’autorité dont émane l’acte sait que le destinataire ne connaît qu’une autre langue, la citation doit être traduite dans cette autre langue.

  • 4. Lorsqu’il y a des raisons de penser que le destinataire d’autres actes et des décisions judiciaires ne comprend pas la langue dans laquelle le document est établi, ce document – ou du moins ses passages importants – doit être traduit dans la langue de l’autre Partie. Si l’autorité dont émane l’acte sait que le destinataire ne connaît qu’une autre langue, le document – ou du moins ses passages importants – doit être traduit dans cette autre langue.

  • 5. Tous les actes judiciaires sont accompagnés d’informations sur les droits et les conséquences pertinentes pour l’adressé et une indication qu’il peut obtenir de l’autorité dont émane l’acte, ou d’autres autorités indiquées des informations additionnelles sur ses droits et obligations.

  • 6. La preuve de la remise se fait au moyen d’un récépissé daté et signé par le destinataire ou par une attestation de la Partie requise concernant le fait, la forme et la date de la remise. L’un ou l’autre de ces documents est immédiatement transmis à la Partie requérante. La Partie requise précisera si la remise a été faite conformément à son droit. Si la remise n’a pu être effectuée, la Partie requise en fait connaître le motif à la Partie requérante.

Article 25 Dénonciations officielles aux fins de poursuite

  • 1. Les Parties se consultent sur des dénonciations officielles envisagées à fin d’établir si une poursuite dans l’autre Partie est possible.

  • 2. Toute dénonciation par l’une des Parties en vue de poursuites devant les tribunaux de l’autre Partie, est transmise par la voie des autorités centrales. Les dispositions de l’article 5 sont applicables.

  • 3. La Partie requise fera connaître dans un délai de trois mois la suite donnée à cette dénonciation et tiendra au courant la Partie requérante de l’évolution de la procédure ainsi que de son résultat.

Article 26 Casier judiciaire

  • 1. Les Parties communiquent une fois par an les extraits du casier judiciaire concernant les ressortissants de l’autre Partie, y compris les binationaux, qui résident dans la Partie réceptrice.

  • 2. L’information communiquée conformément au paragraphe 1 ne peut pas être utilisée afin de poursuivre une personne une deuxième fois pour les mêmes faits.

  • 3. Pour le Royaume des Pays-Bas, le service compétent est le «Justitiële Informatiedienst». Pour le Royaume du Maroc, le service compétent est le «Service du Casier Judiciaire National». Chaque Partie notifiera à l’autre tout changement de service compétent.

Article 27 Dispense de légalisation

Les pièces et documents transmis en application de la présente Convention seront dispensés de toutes formalités de légalisation.

Article 28 Frais

Sous réserve des dispositions du paragraphe 3 de l’article 14, l’exécution des demandes d’entraide ne donne lieu au remboursement d’aucun frais, à l’exception de ceux occasionnés par l’intervention d’experts sur le territoire de la Partie requise et par le transfèrement de personnes détenues effectué en application de l’article 16.

Article 29 Règlement des différends

  • 1. En cas de différend entre les Parties quant à l’interprétation ou à l’application de la présente Convention, des représentants des Ministères de la Justice des Pays-Bas et du Maroc recherchent, sur la demande écrite d’une des Ministères, une solution.

  • 2. Tout différend qui ne peut être résolu conformément au paragraphe 1 dans un délai de trois mois à partir de la date de la demande mentionnée au paragraphe 1 sera soumis aux Ministres de la Justice des Pays-Bas et du Maroc.

  • 3. Tout différend qui ne peut être résolu conformément aux paragraphes 1 et 2 sera réglé par voie diplomatique.

Article 30 Application temporaire

La présente Convention sera applicable sans limitation de temps aux faits commis avant son entrée en vigueur à condition que la demande d’entraide soit reçue par la Partie requise après l’entrée en vigueur de ladite Convention.

Article 31 Application territoriale

En ce qui concerne le Royaume des Pays-Bas, la présente Convention s’appliquera à la partie du Royaume située en Europe et à toute partie du Royaume située hors de l’Europe, à moins que la notification visée à l’article 32, paragraphe 1, n’en dispose autrement.

Article 32 Dispositions finales

  • 1. Chacune des Parties notifiera à l’autre l’accomplissement des procédures constitutionnelles requises pour l’entrée en vigueur de la présente Convention.

  • 2. La présente Convention entrera en vigueur le premier jour du deuxième mois suivant la date de réception de la dernière notification.

  • 3. Chacune des Parties peut à tout moment dénoncer la présente Convention en adressant à l’autre, par la voie diplomatique, une notification de dénonciation. La dénonciation prendra effet un an après la date de réception de ladite notification.

  • 4. La dénonciation de la présente Convention par le Royaume des Pays-Bas peut être limitée à l’une de ses parties.

EN FOI DE QUOI, les soussignés, dûment autorisés, ont signé la présente Convention.

FAIT à Rabat, le 20 septembre 2010, en double exemplaire, en langues néerlandaise, arabe et française, les trois textes faisant également foi.

En cas de divergence d’interprétation, le texte français prévaudra.

Pour le Royaume des Pays-Bas,

E. HIRSCH BALLIN

Pour le Royaume du Maroc,

M. T. NACIRI


D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 32, tweede lid, in werking treden op de eerste dag van de tweede maand na de datum van ontvangst van de laatste kennisgeving waarin de verdragspartijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de voor de inwerkingtreding van dit Verdrag grondwettelijk vereiste procedures.

Uitgegeven de zesentwintigste november 2010.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

U. ROSENTHAL


XNoot
1)

De Arabische tekst is niet opgenomen.

Naar boven