19 (2010) Nr. 2

A. TITEL

Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht inzake de registratie van stagiairs;

’s-Gravenhage, 18 mei 2010

B. TEKST

De Engelse tekst van het in nota’s vervatte verdrag is geplaatst in Trb. 2010, 214.

C. VERTALING

Nr. I

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Den Haag, 4 mei 2010

Afdeling Verdragen

DJZ/VE-312/10

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden biedt de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (hierna te noemen „HCCH”) zijn complimenten aan en heeft, onder verwijzing naar de Briefwisseling tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en HCCH van 1 december 1959, 16/17 december 1992 en 28 februari/5 maart 2002, alsmede naar de gesprekken tussen het Ministerie en HCCH betreffende de registratie van stagiairs die HCCH tot haar stageprogramma in Nederland heeft toegelaten, de eer het volgende voor te stellen:

  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder „stagiair”: een afgestudeerde of postdoctorale student die door HCCH is toegelaten tot het stageprogramma van HCCH en die op die grond bepaalde taken voor HCCH vervult waarvoor hij of zij van HCCH geen vergoeding ontvangt. Een stagiair valt in geen geval onder de begripsomschrijving van een personeelslid van HCCH.

  • 2. Binnen acht (8) dagen na de eerste aankomst van een stagiair in Nederland verzoekt HCCH het Ministerie van Buitenlandse Zaken de stagiair te registreren in overeenstemming met het derde lid.

  • 3. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken registreert een stagiair ten behoeve van zijn of haar stage bij HCCH voor een tijdvak van ten hoogste zes maanden, mits HCCH het Ministerie van Buitenlandse Zaken een door de stagiair ondertekende verklaring doet toekomen, vergezeld van voldoende bewijs, waaruit blijkt dat:

    • a. de stagiair Nederland is binnengekomen in overeenstemming met de van toepassing zijnde immigratieprocedures;

    • b. de stagiair over voldoende financiële middelen beschikt om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien alsmede voor zijn of haar terugkeer, voldoende verzekerd is tegen ziektekosten (met inbegrip van een dekking voor kosten van ziekenhuisopname voor ten minste de duur van de stage plus een maand) en beschikt over een wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering, en niet ten laste zal komen van de openbare middelen van Nederland;

    • c. de stagiair gedurende zijn of haar stage in Nederland uitsluitend werkzaam zal zijn als stagiair bij HCCH;

    • d. de stagiair geen familieleden meebrengt die bij hem of haar in Nederland zullen wonen, tenzij in overeenstemming met de desbetreffende immigratieprocedures;

    • e. de stagiair Nederland verlaat binnen 14 dagen na het einde van zijn of haar stage, tenzij hij of zij op andere gronden gerechtigd is in Nederland te verblijven in overeenstemming met de desbetreffende immigratiewetgeving.

  • 4. Na registratie van de stagiair in overeenstemming met het derde lid, geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de stagiair een identiteitskaart af voorzien van de code ZF.

  • 5. HCCH is niet aansprakelijk voor schade voortvloeiend uit niet-naleving door in overeenstemming met het derde lid geregistreerde stagiairs, van de voorwaarden van de in dat lid bedoelde verklaring.

  • 6. De stagiair geniet geen voorrechten of immuniteiten.

  • 7. In uitzonderlijke omstandigheden kan het maximumtijdvak van zes maanden genoemd in het derde lid eenmaal worden verlengd met ten hoogste zes maanden.

  • 8. HCCH stelt het Ministerie van Buitenlandse Zaken binnen acht (8) dagen na het definitieve vertrek van de stagiair uit Nederland daarvan in kennis en retourneert daarbij de identiteitskaart van de stagiair.

Indien dit voorstel aanvaardbaar is voor HCCH, stelt het Ministerie voor dat deze nota en de bevestigende antwoordnota van HCCH tezamen een verdrag zullen vormen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en HCCH. Het Verdrag wordt voorlopig toegepast vanaf de datum van dat antwoord en treedt in werking op de dag waarop beide Partijen elkaar schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat aan de wettelijke vereisten voor de inwerkingtreding is voldaan.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden maakt van deze gelegenheid gebruik om HCCH opnieuw te verzekeren van zijn zeer bijzondere hoogachting.

Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht

Den Haag


Nr. II

HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

ANTWOORDNOTA

Den Haag, 18 mei 2010

De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht biedt het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden haar complimenten aan en heeft de eer de ontvangst te bevestigen van nota DJZ/VE-312/10 van het Ministerie van 4 mei 2010, die luidt als volgt:

(Zoals in Nr. I)

De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht heeft de eer het Ministerie van Buitenlandse Zaken ervan in kennis te stellen dat het voorstel aanvaardbaar is voor de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht stemt er dienovereenkomstig mee in dat de nota van het Ministerie en dit antwoord een verdrag zullen vormen tussen de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht en het Koninkrijk der Nederlanden. Dit Verdrag wordt voorlopig toegepast vanaf de datum van dit antwoord en treedt in werking op de dag waarop beide Partijen elkaar schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat aan de wettelijke vereisten voor de inwerkingtreding is voldaan.

De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht maakt van deze gelegenheid gebruik om het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden opnieuw te verzekeren van haar zeer bijzondere hoogachting.

Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden

Den Haag


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2010, 214.

De voorlopige toepassing van het in de nota’s vervatte verdrag (zie rubriek F van Trb. 2010, 214) is medegedeeld aan de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij brieven van 12 juli 2010.

F. VOORLOPIGE TOEPASSING

Zie Trb. 2010, 214.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 2010, 214.

J. VERWIJZINGEN

Zie Trb. 2010, 214.

Uitgegeven de negende november 2010.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

U. ROSENTHAL

Naar boven