60 (2009) Nr. 1

A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België over de terbeschikkingstelling van een penitentiaire inrichting in Nederland ten behoeve van de tenuitvoerlegging van bij Belgische veroordelingen opgelegde vrijheidsstraffen;

Tilburg, 31 oktober 2009

B. TEKST


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België over de terbeschikkingstelling van een penitentiaire inrichting in Nederland ten behoeve van de tenuitvoerlegging van bij Belgische veroordelingen opgelegde vrijheidsstraffen

Het Koninkrijk der Nederlanden,

en

het Koninkrijk België,

Overwegende, dat tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België op het terrein van het strafrecht, bilateraal, in Benelux- en in Europees verband een intensieve samenwerking bestaat;

Overwegende, dat de tenuitvoerlegging van bij veroordelingen opgelegde vrijheidsstraffen door beide landen essentieel wordt geacht voor het functioneren van de rechtsstaat;

Overwegende, dat de toestand van de overbevolking in de Belgische penitentiaire inrichtingen noodzaakt tot het voorzien in overbruggingscapaciteit van tijdelijke duur, zodat een humane opvang van gedetineerden bij de tenuitvoerlegging van bij Belgische veroordelingen opgelegde vrijheidsstraffen mogelijk blijft;

Overwegende, dat als gevolg van de huidige penitentiaire capaciteit van Nederland de tenuitvoerlegging van bij Belgische veroordelingen opgelegde vrijheidstraffen in een penitentiaire inrichting in Nederland kan worden bewerkstelligd;

Overwegende, dat de toepassing van dit verdrag wordt beheerst door deze omstandigheden;

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van dit verdrag wordt verstaan onder:

  • a. zendstaat: het Koninkrijk België;

  • b. ontvangststaat: het Koninkrijk der Nederlanden;

  • c. aangewezen autoriteit van de zendstaat: het directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen van de Federale Overheidsdienst Justitie;

  • d. aangewezen autoriteit van de ontvangststaat: de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie;

  • e. penitentiaire inrichting: de penitentiaire inrichting te Tilburg in de ontvangststaat, die naar het recht van de zendstaat fungeert als een bijhuis van de strafinrichting te Wortel;

  • f. directeur: de door de aangewezen autoriteit van de zendstaat aangestelde directeur van de penitentiaire inrichting;

  • g. Belgische veroordeling: een naar het recht van de zendstaat gewezen vonnis of arrest waarbij een persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf en dat in kracht van gewijsde is getreden en voor tenuitvoerlegging vatbaar is;

  • h. gedetineerde: een persoon van het mannelijke geslacht aan wie krachtens een Belgische veroordeling de vrijheid is ontnomen met het oog op de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde vrijheidsstraf.

Artikel 2 Doel

Dit verdrag strekt ertoe de tenuitvoerlegging van Belgische veroordelingen in de penitentiaire inrichting te bewerkstelligen en bevat de daarvoor noodzakelijke voorwaarden en regelingen.

Artikel 3 Wederzijdse verplichtingen
  • 1. De Minister van Justitie van de ontvangststaat stelt aan de Minister van Justitie van de zendstaat de penitentiaire inrichting, met inbegrip van personeel en materiële middelen, ter beschikking voor de tenuitvoerlegging van Belgische veroordelingen.

  • 2. De Minister van Justitie van de zendstaat gebruikt, tegen een geldelijke vergoeding en met inachtneming van de door de ontvangststaat vastgestelde detentieplaatsen, de penitentiaire inrichting voor de tenuitvoerlegging van Belgische veroordelingen. Vrijheidsbeneming van gedetineerden uit anderen hoofde dan een Belgische veroordeling of van andere personen dan gedetineerden is in de penitentiaire inrichting niet toegestaan.

  • 3. Met het oog op de uitvoering van dit verdrag sluiten de aangewezen autoriteiten van de zendstaat en van de ontvangststaat een samenwerkingsovereenkomst, waarin afspraken over de penitentiaire inrichting, personeel, materiële middelen en andere door de ontvangststaat uit te oefenen taken en opdrachten met het oog op het functioneren van de penitentiaire inrichting en het vervoer van gedetineerden, worden uitgewerkt en vastgelegd.

Artikel 4 Toepasselijk recht
  • 1. Op de tenuitvoerlegging van Belgische veroordelingen in de penitentiaire inrichting, inclusief het recht van gedetineerden om overplaatsing naar de zendstaat te vragen, is uitsluitend het recht van de zendstaat van toepassing, tenzij in dit verdrag anders wordt bepaald.

  • 2. Op de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 3, derde lid, is uitsluitend het recht van de ontvangststaat van toepassing.

  • 3. Op de medische zorgverstrekking aan gedetineerden binnen de penitentiaire inrichting is het recht van de ontvangststaat van toepassing.

Artikel 5 Privacybescherming

Persoonsgegevens die voor de toepassing van dit verdrag worden verstrekt, mogen slechts worden gebruikt voor het doel van dit verdrag, bedoeld in artikel 2.

Artikel 6 Algemene bevoegdheden en verantwoordelijkheden directeur
  • 1. De directeur heeft de algemene leiding over de penitentiaire inrichting.

  • 2. De directeur is binnen de penitentiaire inrichting verantwoordelijk voor de juiste wijze van tenuitvoerlegging van de Belgische veroordelingen, de orde en de veiligheid en de bejegening van de gedetineerden. Hij maakt daarvoor gebruik van het hem door de aangewezen autoriteit van de ontvangststaat ter beschikking gesteld personeel.

  • 3. De directeur is tevens verantwoordelijk voor het beheer van de penitentiaire inrichting, dat in zijn opdracht wordt gevoerd door een door de aangewezen autoriteit van de ontvangststaat benoemde ambtenaar.

  • 4. De directeur is verantwoordelijk voor de toepassing van maatregelen van rechtstreekse dwang, waaronder het gebruik van vrijheidsbeperkende en andere middelen, met het oog op de orde en veiligheid in de penitentiaire inrichting en tijdens het vervoer en draagt daarbij zorg voor de naleving van de regeling „Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen” van de ontvangststaat.

HOOFDSTUK II BEPALINGEN BETREFFENDE DE TENUITVOERLEGGING

Artikel 7 Plaatsing van gedetineerden
  • 1. De aangewezen autoriteit van de zendstaat plaatst gedetineerden in de penitentiaire inrichting aan wie bij de Belgische veroordeling een vrijheidsstraf is opgelegd voor de duur van ten minste één jaar, en die op het moment van de beslissing over de plaatsing:

    • a. niet de nationaliteit van de ontvangststaat bezitten;

    • b. geen ingezetenen zijn van de ontvangststaat;

    • c. in de ontvangststaat niet ongewenst zijn verklaard en evenmin aldaar gesignaleerd staan als niet toe te laten vreemdeling;

    • d. in de ontvangststaat niet gesignaleerd staan voor strafrechtelijke doeleinden;

    • e. in de zendstaat geen voorwerp zijn van een aanhoudingsbevel en evenmin aldaar gesignaleerd staan voor strafrechtelijke doeleinden; en

    • f. een vluchtrisico en maatschappelijk risico hebben dat past bij het beveiligingsniveau van de penitentiaire inrichting.

  • 2. Op verzoek van de aangewezen autoriteit van de zendstaat verlenen de bevoegde autoriteiten van de ontvangststaat uiterlijk binnen drie werkdagen bijstand bij de toetsing van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a tot en met d. Over het bepaalde in het eerste lid, onderdeel f, kan, in voorkomend geval, overleg plaatsvinden tussen de aangewezen autoriteiten van beide staten.

Artikel 8 Modaliteiten van tenuitvoerlegging

Een beslissing van de Minister van Justitie van de zendstaat, een strafuitvoeringsrechter of een strafuitvoeringsrechtbank van die staat op grond waarvan de gedetineerde de penitentiaire inrichting al dan niet tijdelijk mag verlaten, wordt nimmer ten uitvoer gelegd op het grondgebied van de ontvangststaat. De gedetineerde wordt eerst overgebracht naar het grondgebied van de zendstaat alvorens de beslissing ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 9 Klachten en rechtsvorderingen van gedetineerden
  • 1. Op klachten en rechtsvorderingen van een gedetineerde inzake de tenuitvoerlegging van de hem betreffende Belgische veroordeling is uitsluitend het recht van de zendstaat van toepassing.

  • 2. Aan autoriteiten die naar het recht van de zendstaat bevoegd zijn klachten en rechtsvorderingen als bedoeld in het eerste lid te behandelen, is het toegestaan een onderzoek in te stellen in de penitentiaire inrichting overeenkomstig het recht van de zendstaat.

  • 3. Aan advocaten die in het kader van de behandeling van een klacht of rechtsvordering als bedoeld in het eerste lid bijstand verlenen aan een gedetineerde, is het toegestaan dat zij dit in de penitentiaire inrichting doen.

Artikel 10 Medische zorg buiten de penitentiaire inrichting
  • 1. Indien een gedetineerde medische zorg nodig heeft die vanuit medisch oogpunt niet binnen de penitentiaire inrichting kan worden verleend, vindt de behandeling plaats in de daarvoor bestemde medische centra op het grondgebied van de zendstaat.

  • 2. Indien er naar medisch inzicht sprake is van een levensbedreigende situatie waardoor aan het bepaalde in het eerste lid geen uitvoering kan worden gegeven, wordt een gedetineerde overgebracht naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis in de ontvangststaat.

Artikel 11 Vervoer gedetineerden
  • 1. Het vervoer van gedetineerden op het grondgebied van de ontvangststaat en van de zendstaat vindt plaats in opdracht van de directeur door ambtenaren die door de Minister van Justitie van de ontvangststaat daartoe zijn aangewezen.

  • 2. Het vervoer van gedetineerden op het grondgebied van de zendstaat vindt plaats met het oog op hun rechtstreekse overbrenging tussen de penitentiaire inrichting en de strafinrichting te Wortel en vice versa.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, kan de directeur, indien in een situatie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, het vanuit medisch oogpunt noodzakelijk is dat een gedetineerde rechtstreeks van de penitentiaire inrichting wordt vervoerd naar een in de grensstreek van de zendstaat gelegen medisch centrum, opdracht geven tot dat vervoer.

  • 4. Bij het vervoer van gedetineerden mogen maatregelen van rechtstreekse dwang, met name vrijheidsbeperkende en andere middelen, met het oog op de veiligheid en het ongestoorde verloop van het vervoer worden toegepast door de aangewezen ambtenaren, met inachtneming van de regeling „Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen” van de ontvangststaat.

  • 5. De directeur is bevoegd tot het sanctioneren van een tijdens het vervoer van en naar de penitentiaire inrichting door een gedetineerde gepleegde tuchtrechtelijke inbreuk.

Artikel 12 Ontvluchting

In geval van ontvluchting uit de penitentiaire inrichting of onttrekking aan het toezicht tijdens het vervoer stelt de directeur, de politie te Tilburg, de aangewezen autoriteit van de ontvangststaat, de politie te Hoogstraten en de Procureur des Konings van het arrondissement Turnhout daarvan onmiddellijk in kennis, onder vermelding van de identiteit van de betrokkene en andere relevante gegevens.

Artikel 13 Overlijden
  • 1. In het geval van het overlijden van een gedetineerde in de penitentiaire inrichting, meldt de directeur dit overlijden onmiddellijk aan de officier van justitie te Breda.De directeur volgt daarna alle aanwijzingen van de bevoegde autoriteiten van de ontvangststaat op, verleent hen toegang tot de penitentiaire inrichting, laat hen het naar het recht van de ontvangststaat noodzakelijke onderzoek naar de oorzaak van het overlijden uitvoeren en verleent daaraan alle medewerking, en staat toe dat de overledene op last van de officier van justitie te Breda uit de penitentiaire inrichting wordt vervoerd naar een plaats voor verder onderzoek naar de doodsoorzaak.

  • 2. Het resultaat van het onderzoek naar de oorzaak van het overlijden van de gedetineerde wordt aan de directeur medegedeeld.

  • 3. Uitsluitend het recht van de ontvangststaat is van toepassing voor het instellen van een vervolgonderzoek van welke aard dan ook.

  • 4. De directeur draagt zorg voor de overbrenging van het stoffelijke overschot naar de zendstaat, zodra dit naar het recht van de ontvangststaat is toegestaan.

Artikel 14 Beveiliging van de penitentiaire inrichting

De bevoegde autoriteiten van de ontvangststaat zijn verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en veiligheid buiten de penitentiaire inrichting. Zij treffen de maatregelen die noodzakelijk zijn voor het ongestoord functioneren van de penitentiaire inrichting en, in voorkomend geval, ter voorkoming van de verstoring van de openbare orde in de onmiddellijke omgeving van de penitentiaire inrichting.

HOOFDSTUK III STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN

Artikel 15 Strafbare feiten in de penitentiaire inrichting
  • 1. Op strafbare feiten die in de penitentiaire inrichting worden gepleegd, is de strafwet van de ontvangststaat onverkort van toepassing.

  • 2. De directeur is verplicht van alle strafbare feiten aangifte te doen bij de politie te Tilburg. De politie te Tilburg stelt de officier van justitie te Breda onverwijld van de aangifte in kennis.

  • 3. De directeur verleent medewerking aan elk door de autoriteiten van de ontvangststaat, belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten, noodzakelijk geacht onderzoek binnen de penitentiaire inrichting.

  • 4. Het horen van gedetineerden als verdachte of getuige en andere hen betreffende onderzoekshandelingen vinden, voor zover het belang van het onderzoek dat toelaat, zoveel mogelijk binnen de penitentiaire inrichting plaats.

  • 5. Een gedetineerde die wordt verdacht van een strafbaar feit:

    • a. mag niet naar de zendstaat worden overgebracht dan met toestemming van de officier van justitie te Breda; en

    • b. mag uitsluitend op bevel van de officier van justitie te Breda worden aangehouden en wordt dan overgeplaatst naar een andere plaats van detentie in de ontvangststaat.

  • 6. Het is autoriteiten van de zendstaat niet toegestaan in de penitentiaire inrichting onderzoek in te stellen naar aldaar gepleegde strafbare feiten. Echter, de directeur kan een onderzoek instellen met het oog op het opleggen van een tuchtsanctie aan een bij een strafbaar feit betrokken gedetineerde, voorzover dit naar het oordeel van de officier van justitie te Breda verenigbaar is met de belangen van het strafrechtelijk onderzoek.

Artikel 16 Strafrechtelijke samenwerking met het oog op onvrijwillige terugkeer in detentie
  • 1. In het geval een gedetineerde zich buiten de penitentiaire inrichting op het grondgebied van de ontvangststaat bevindt terwijl de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde straf niet is beëindigd, anders dan tijdens vervoer, bedoeld in artikel 11, zijn de tussen de ontvangststaat en de zendstaat geldende verdragen en regelingen inzake internationale strafrechtelijke samenwerking onverkort van toepassing.

  • 2. Een gedetineerde die zich buiten de penitentiaire inrichting op het grondgebied van de ontvangststaat bevindt, ten gevolge van situaties als bedoeld in de artikelen 10, tweede lid, 12 en 15, vijfde lid, onderdeel b, terwijl de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde straf niet is beëindigd, kan op verzoek van de directeur door de bevoegde autoriteiten van de ontvangststaat worden aangehouden voor de duur van ten hoogste zes uren − de uren tussen middernacht en negen uur ’s morgens niet meegerekend − in afwachting van een signalering in het Schengen-informatiesysteem met het oog op zijn overlevering.

Artikel 17 Strafrechtelijk onderzoek wegens andere feiten
  • 1. In het geval dat een gedetineerde die zich in de penitentiaire inrichting bevindt door de bevoegde autoriteiten van de ontvangststaat wordt gezocht voor enig buiten de penitentiaire inrichting gepleegd strafbaar feit, zijn de tussen de ontvangststaat en de zendstaat geldende verdragen en regelingen inzake internationale strafrechtelijke samenwerking onverkort van toepassing.

  • 2. In het geval dat een gedetineerde die zich in de penitentiaire inrichting bevindt door de bevoegde autoriteiten van de zendstaat wordt gezocht voor enig buiten de penitentiaire inrichting gepleegd strafbaar feit of als getuige dient te worden gehoord, wordt de gedetineerde met het oog daarop overgebracht naar het grondgebied van die staat.

Artikel 18 Strafrechtelijk optreden op verzoek van derde staten
  • 1. In het geval dat de bevoegde autoriteiten van de ontvangststaat een uitleveringsverzoek, een Europees aanhoudingsbevel of een rechtshulpverzoek van een derde staat ontvangen met betrekking tot een gedetineerde in de penitentiaire inrichting, wordt dit doorgeleid naar de bevoegde autoriteiten in de zendstaat. Hetzelfde geldt voor verzoeken van internationale tribunalen.

  • 2. In het geval de bevoegde autoriteiten van de zendstaat een uitleveringsverzoek, een Europees aanhoudingsbevel of een rechtshulpverzoek van een derde staat ontvangen met betrekking tot een gedetineerde in de penitentiaire inrichting, wordt de gedetineerde met het oog op de behandeling en uitvoering daarvan overgebracht naar het grondgebied van de zendstaat. Hetzelfde geldt voor verzoeken van internationale tribunalen.

HOOFDSTUK IV BEPALINGEN BETREFFENDE DE ONSCHENDBAARHEID EN IMMUNITEITEN

Artikel 19 Het terrein van de penitentiaire inrichting
  • 1. Het terrein van de penitentiaire inrichting is onschendbaar en kan enkel worden betreden met toestemming van de directeur.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde toestemming wordt geacht te zijn verkregen bij brand of ongeval in de penitentiaire inrichting of een calamiteit of grote crisis in of met gevolgen voor de penitentiaire inrichting, waarbij onmiddellijk maatregelen ter bescherming dienen te worden genomen.

Artikel 20 Archieven

Ongeacht waar deze zich bevinden zijn alle dossiers, documenten en overige gegevensdragers van de zendstaat die de directeur of het personeel in het kader van de taakuitoefening ingevolge dit verdrag bezit of onder zich heeft, onschendbaar.

Artikel 21 Bezittingen, fondsen en overige eigendommen

Ongeacht waar deze zich bevinden zijn het meubilair en andere in de penitentiaire inrichting aanwezige voorwerpen, de fondsen, alsmede de vervoermiddelen van de zendstaat gevrijwaard tegen onderzoek, vordering, beslaglegging of executoriale maatregelen.

Artikel 22 Immuniteit van de directeur
  • 1. De directeur geniet immuniteit van rechtsmacht wat betreft de uitoefening van zijn taak.

  • 2. De zendstaat heeft de plicht de immuniteit van de directeur op te heffen indien de ontvangststaat van oordeel is dat deze immuniteit aan de loop van het recht in de weg staat en het mogelijk is van deze immuniteit afstand te doen zonder de belangen van de zendstaat in gevaar te brengen.

Artikel 23 Nadere bepalingen inzake onschendbaarheid en immuniteit

De bepalingen inzake onschendbaarheid en immuniteit vinden geen toepassing:

  • a. in de gevallen waarin op basis van dit verdrag het strafrecht van de ontvangststaat van toepassing is;

  • b. in geval van een verkeersovertreding, of in geval van schade veroorzaakt door een motorvoertuig dat de zendstaat of de directeur toebehoort of dat door de directeur wordt bestuurd.

HOOFDSTUK V SLOTBEPALINGEN

Artikel 24 Looptijd terbeschikkingstelling en gebruik van de penitentiaire inrichting
  • 1. De penitentiaire inrichting wordt door de ontvangststaat ter beschikking gesteld en door de zendstaat gebruikt tot 31 december 2012. De zendstaat draagt er zorg voor dat het gebruik van de penitentiaire inrichting op die datum is beëindigd.

  • 2. Wanneer de toestand van de overbevolking in de penitentiaire inrichtingen van de zendstaat zodanig is geëvolueerd dat een humane detentie terug mogelijk wordt of de behoefte aan detentiecapaciteit in de ontvangststaat is gestegen, kunnen de Ministers van Justitie van de ontvangststaat en van de zendstaat uiterlijk op 30 juni 2011 overeenkomen dat de terbeschikkingstelling van de penitentiaire inrichting vroegtijdig beëindigd wordt op 31 december 2011.

  • 3. De Ministers van Justitie van de ontvangststaat en van de zendstaat kunnen uiterlijk 1 september 2012 overeenkomen dat de penitentiaire inrichting ook na de datum, genoemd in het eerste lid, ter beschikking blijft van de zendstaat tot 31 december 2013.

Artikel 25 Kosten

De kosten van de tenuitvoerlegging van Belgische veroordelingen in de penitentiaire inrichting, alsmede van het beveiligd vervoer van gedetineerden en van aan gedetineerden buiten de penitentiaire inrichting verleende medische zorg, zoals hierna uitgewerkt in de artikelen 26 tot en met 28, worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 29, door de zendstaat vergoed aan de ontvangststaat. Kosten van de beveiliging van de penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 14 blijven ten laste van de ontvangststaat.

Artikel 26 Vergoeding voor de terbeschikkingstelling van de penitentiaire inrichting
  • 1. Ongeacht het feitelijk in gebruik genomen aantal detentieplaatsen, bedraagt de vergoeding een vast, jaarlijks bedrag van € 30.000.000,--, voorzover het aantal detentieplaatsen niet meer bedraagt dan 500. Indien dit verdrag later dan 1 januari 2010 in werking treedt, zal voor het jaar 2010 een vergoeding pro rato plaatsvinden.

  • 2. Indien aan de zendstaat meer dan 500 detentieplaatsen ter beschikking worden gesteld, dient daarvoor een maandelijkse vergoeding van € 212.917,-- per 50 extra detentieplaatsen te worden betaald, totdat een totaal aantal detentieplaatsen van 650 is bereikt. Voor elke detentieplaats die boven het aantal van 650 ter beschikking wordt gesteld totdat het maximum van 681 is bereikt, is een vergoeding verschuldigd van € 140,-- per detentieplaats per dag.

Artikel 27 Vergoedingen voor beveiligd vervoer van gedetineerden

De vergoeding voor het beveiligd vervoer is verschuldigd per opgenomen prestatie. Een prestatie houdt een rit in heen en terug tussen de penitentiaire inrichting en de strafinrichting te Wortel. De kosten per prestatie bedragen € 455,--.

Artikel 28 Vergoedingen voor medische zorg verleend buiten de penitentiaire inrichting

De vergoeding van de kosten voor de medische zorg, verleend buiten de penitentiaire inrichting maar op het grondgebied van de ontvangststaat, vindt plaats per prestatie op basis van een facturatie opgesteld volgens de dienaangaande binnen de ontvangststaat geldende voorschriften.

Artikel 29 Indexering
  • 1. De in de artikelen 26 tot en met 28 vermelde vergoedingen zijn gebaseerd op het prijspeil van 2009. Deze vergoedingen zullen jaarlijks, ingaande 1 januari van elk jaar, worden geïndexeerd, voor het eerst met ingang van 1 januari 2010.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde indexering vindt plaats aan de hand van de indexeringscijfers zoals die jaarlijks door het ministerie van Financiën van de ontvangststaat worden vastgesteld voor het ministerie van Justitie van die staat. Deze indexeringcijfers hebben betrekking op de elementen: loonkosten, huisvesting en exploitatie.

  • 3. De jaarlijkse indexering op 1 januari vindt plaats aan de hand van het door het ministerie van Justitie van de ontvangstaat gewogen gemiddelde van de in het tweede lid bedoelde indexeringcijfers over de vijf daaraan voorafgaande jaren in overeenstemming met het volgende overzicht:

    • op 1 januari 2010 over de jaren 2005 tot en met 2009;

    • op 1 januari 2011 over de jaren 2006 tot en met 2010;

    • op 1 januari 2012 over de jaren 2007 tot en met 2011;

    • op 1 januari 2013 (voor zover van toepassing) over de jaren 2008 tot en met 2012.

  • 4. De weging van het gemiddelde, bedoeld in het derde lid, geschiedt in relatie tot de opbouw van de kostprijs van de detentieplaatsen voor de penitentiaire inrichtingen in de ontvangststaat.

Artikel 30 Aanvullende afspraken

Met het oog op de praktische toepassing van het verdrag kunnen tussen vertegenwoordigers van de zendstaat en ontvangstaat, die bij de uitvoering van het verdrag zijn betrokken, aanvullende afspraken worden gemaakt.

Artikel 31 Territoriale werking

Ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden geldt dit verdrag alleen voor Nederland.

Artikel 32 Consultaties en geschillenbeslechting
  • 1. De aangewezen autoriteiten van de zendstaat en de ontvangstaat of door hen aangewezen vertegenwoordigers plegen regelmatig overleg over uitvoering van dit verdrag.

  • 2. Zij beraadslagen voorts over geschillen of moeilijkheden omtrent de toepassing, de uitvoering of de interpretatie van dit verdrag, teneinde een oplossing te bereiken.

  • 3. Indien de beraadslagingen, bedoeld in het tweede lid, niet tot oplossingen leiden, brengen zij dit ter kennis van de Ministers van Justitie van de zendstaat en de ontvangststaat.

Artikel 33 Inwerkingtreding en beëindiging
  • 1. Dit verdrag treedt in werking op de dag volgend op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de constitutionele vereisten hiervoor is voldaan.

  • 2. Dit verdrag eindigt op 1 januari 2013, dan wel in geval van toepassing van artikel 24, tweede lid, op 1 januari 2012, en in geval van toepassing van artikel 24, derde lid, op 1 januari 2014.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Tilburg, op 31 oktober 2009, in tweevoud, in de Nederlandse en Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden,

N. ALBAYRAK

Voor het Koninkrijk België,

S. DE CLERCK



Convention entre le Royaume des Pays-Bas et le Royaume de Belgique sur la mise à disposition d’un établissement pénitentiaire aux Pays-Bas en vue de l’exécution de peines privatives de liberté infligées en vertu de condamnations belges

Le Royaume des Pays-Bas,

et

le Royaume de Belgique,

Considérant qu’il existe entre le Royaume des Pays-Bas et le Royaume de Belgique une collaboration intensive tant bilatérale qu’au niveau du Benelux et de l’Europe en matière de droit pénal;

Considérant que les deux pays jugent l’exécution de peines privatives de liberté infligées en vertu de condamnations essentielle au fonctionnement de l’Etat de droit;

Considérant que la situation de surpopulation dans les établissements pénitentiaires de Belgique exige qu’une capacité temporaire soit prévue, afin qu’un accueil humain des détenus lors de l’exécution de peines privatives de liberté infligées en vertu de condamnations belges reste possible;

Considérant que, suite à la capacité pénitentiaire actuelle aux Pays-Bas, l’exécution de peines privatives de liberté infligées en vertu de condamnations belges peut être réalisée dans un établissement pénitentiaire aux Pays-Bas;

Considérant que l’application de la présente convention est fonction de la situation dans les deux pays;

Sont convenus de ce qui suit:

CHAPITRE I DISPOSITIONS GENERALES

Article 1 Définitions

Aux fins de la présente convention, on entend par:

  • a) Etat d’origine: le Royaume de Belgique;

  • b) Etat d’accueil: le Royaume des Pays-Bas;

  • c) autorité désignée de l’Etat d’origine: la Direction générale des Etablissements pénitentiaires du Service Public Fédéral Justice;

  • d) autorité désignée de l’Etat d’accueil: le Service des Etablissements judiciaires (Dienst Justitiële Inrichtingen) du ministère de la Justice;

  • e) établissement pénitentiaire: l’établissement pénitentiaire de Tilburg dans l’Etat d’accueil, qui fait office de succursale de l’établissement pénitentiaire de Wortel selon le droit de l’Etat d’origine;

  • f) directeur: le directeur de l’établissement pénitentiaire nommé par l’autorité désignée de l’Etat d’origine;

  • g) condamnation belge: un jugement ou arrêt rendu selon le droit de l’Etat d’origine aux termes duquel une personne a été condamnée à une peine privative de liberté et qui a acquis force de chose jugée et est exécutoire;

  • h) détenu: une personne du sexe masculin qui, en vertu d’une condamnation belge, est privée de sa liberté aux fins de l’exécution de la peine privative de liberté lui infligée.

Article 2 Objet

La présente convention tend à faire exécuter les condamnations belges dans l’établissement pénitentiaire et comporte les conditions et règlements nécessaires à cet effet.

Article 3 Obligations réciproques
  • 1. Le Ministre de la Justice de l’Etat d’accueil met à la disposition du Ministre de la Justice de l’Etat d’origine l’établissement pénitentiaire, y compris le personnel et les moyens matériels, pour l’exécution de condamnations belges.

  • 2. Le Ministre de la Justice de l’Etat d’origine utilise, contre une indemnité financière et compte tenu des places de détention établies par l’Etat d’accueil, l’établissement pénitentiaire pour l’exécution de condamnations belges. La privation de liberté de détenus pour d’autres chefs qu’une condamnation belge ou d’autres personnes que des détenus n’est pas autorisée dans l’établissement pénitentiaire.

  • 3. En vue de l’exécution de la présente convention, les autorités désignées de l’Etat d’origine et de l’Etat d’accueil concluent un accord de coopération dans lequel sont définies et arrêtées les conditions concernant l’établissement pénitentiaire, le personnel, les moyens matériels et d’autres tâches et missions à accomplir par l’Etat d’accueil en vue du fonctionnement de l’établissement pénitentiaire et le transport des détenus.

Article 4 Droit applicable
  • 1. L’exécution de condamnations belges dans l'établissement pénitentiaire, en ce compris le droit des détenus à demander un transfèrement vers l'Etat d'origine, est régie par le seul droit de l'Etat d'origine, sauf stipulation contraire dans la présente convention.

  • 2. L’accord de coopération visé à l’article 3, troisième alinéa, est exclusivement régi par le droit de l’Etat d’accueil.

  • 3. La prestation de soins médicaux aux détenus à l’intérieur de l’établissement pénitentiaire est régie par le droit de l’Etat d’accueil.

Article 5 Protection de la vie privée

Les données à caractère personnel fournies pour l’application de la présente convention ne peuvent être utilisées qu’aux fins de la présente convention visées à l’article 2.

Article 6 Compétences et responsabilités générales directeur
  • 1. Le directeur a la direction générale de l’établissement pénitentiaire.

  • 2. Le directeur est responsable, au sein de l’établissement pénitentiaire, des modalités correctes d’exécution de condamnations belges, de l’ordre et de la sécurité et du traitement des détenus. Il utilise à cet effet le personnel mis à sa disposition par l’autorité désignée de l’Etat d’accueil.

  • 3. Le directeur est également responsable de la gestion de l’établissement pénitentiaire qui est assurée pour son compte par un fonctionnaire nommé par l’autorité désignée de l’Etat d’accueil.

  • 4. Le directeur est responsable de l’application de mesures de coercition directe, dont l’usage de moyens de contrainte et autres, en vue de l’ordre et de la sécurité dans l’établissement pénitentiaire et durant le transport, et veille à cet égard au respect de la réglementation «Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen» (Note d’instruction de recours à la force dans les établissements pénitentiaires) de l’Etat d’accueil.

CHAPITRE II DISPOSITIONS RELATIVES A L’EXECUTION

Article 7 Placement des détenus
  • 1. L’autorité désignée de l’Etat d’origine place dans l’établissement pénitentiaire les détenus auxquels une peine privative de liberté a été infligée en vertu d’une condamnation belge pour la durée d’au moins un an et qui, au moment de la décision du placement:

    • a) ne possèdent pas la nationalité de l’Etat d’accueil;

    • b) ne sont pas des résidents de l’Etat d’accueil;

    • c) n’ont pas été déclarés indésirables dans l’Etat d’accueil et n’y font pas non plus l’objet d’un signalement comme étranger non autorisé;

    • d) ne font pas l’objet d’un signalement dans l’Etat d’accueil à des fins pénales;

    • e) ne font pas l’objet, dans l’Etat d’origine, d’un mandat d’arrêt et n’y sont pas non plus signalés à des fins pénales; et

    • f) présentent un risque d’évasion et un risque social correspondant au niveau de sûreté de l’établissement pénitentiaire.

  • 2. A la requête de l’autorité désignée de l’Etat d’origine, les autorités compétentes de l’Etat d’accueil fournissent au plus tard dans les trois jours ouvrables une assistance lors de la vérification des dispositions du premier alinéa, points a à d. Concernant la disposition du premier alinéa, point f, une concertation peut, le cas échéant, avoir lieu entre les autorités désignées des deux Etats.

Article 8 Modalités d’exécution

Une décision du Ministre de la Justice de l’Etat d’origine, d’un juge d’application des peines ou d’un tribunal d’application des peines de cet Etat en vertu de laquelle le détenu peut ou non quitter provisoirement l’établissement pénitentiaire n’est jamais exécutée sur le territoire de l’Etat d’accueil. Le détenu est d’abord transféré vers le territoire de l’Etat d’origine avant l’exécution de la décision.

Article 9 Plaintes et actions de détenus
  • 1. Les plaintes et actions d’un détenu relatives à l’exécution d’une condamnation belge le concernant sont exclusivement régies par le droit de l’Etat d’origine.

  • 2. Les autorités compétentes pour traiter les plaintes et actions visées au premier alinéa en vertu du droit de l’Etat d’origine sont autorisées à ouvrir une enquête dans l’établissement pénitentiaire conformément au droit de l’Etat d’origine.

  • 3. Les avocats qui fournissent une assistance au détenu dans le cadre de l’examen d’une plainte ou d’une action telle que visée au premier alinéa sont autorisés à le faire dans l’établissement pénitentiaire.

Article 10 Soins médicaux en dehors de l’établissement pénitentiaire
  • 1. Si un détenu a besoin de soins médicaux qui, d’un point de vue médical, ne peuvent être dispensés à l’intérieur de l’établissement pénitentiaire, le traitement a lieu dans les centres médicaux destinés à cet effet sur le territoire de l’Etat d’origine.

  • 2. En cas de situation qui, de l’avis médical, menace la vie du détenu de sorte que la disposition du premier alinéa ne peut être exécutée, le détenu est transféré vers l’hôpital le plus proche dans l’Etat d’accueil.

Article 11 Transport des détenus
  • 1. Le transport de détenus sur le territoire de l’Etat d’accueil et de l’Etat d’origine est assuré, sur l’ordre du directeur, par des fonctionnaires désignés à cet effet par le Ministre de la Justice de l’Etat d’accueil.

  • 2. Le transport de détenus sur le territoire de l’Etat d’origine a lieu en vue de leur transfèrement direct entre l’établissement pénitentiaire et l’établissement pénitentiaire de Wortel et inversement.

  • 3. Par dérogation au deuxième alinéa, le directeur peut donner l’ordre de ce transport s’il est, d’un point de vue médical, nécessaire, dans une situation telle que visée à l’article 10, premier alinéa, qu’un détenu soit transporté directement de l’établissement pénitentiaire vers un centre médical situé dans la région frontalière de l’Etat d’origine.

  • 4. Lors du transport de détenus, des mesures de coercition directe, notamment des moyens de contrainte et autres, peuvent être appliquées par les fonctionnaires désignés en vue de la sécurité et du bon déroulement du transport, compte tenu de la réglementation «Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen» (Note d’instruction de recours à la force dans les établissements pénitentiaires) de l'Etat d'accueil.

  • 5. Le directeur est compétent pour sanctionner une infraction disciplinaire commise par un détenu durant le transport de et vers l’établissement pénitentiaire.

Article 12 Evasion

En cas d’évasion de l’établissement pénitentiaire ou de soustraction à la surveillance durant le transport, le directeur en avise immédiatement la police de Tilburg, l’autorité désignée de l’Etat d’accueil, la police de Hoogstraten et le Procureur du Roi de l’arrondissement de Turnhout en précisant l’identité de l’intéressé et en fournissant d’autres renseignements pertinents.

Article 13 Décès
  • 1. En cas de décès d’un détenu dans l’établissement pénitentiaire, le directeur le signale immédiatement au Procureur de la Reine à Breda. Le directeur suit alors toutes les indications des autorités compétentes de l’Etat d’accueil, leur accorde l’accès à l’établissement pénitentiaire, les laisse conduire l’enquête nécessaire selon le droit de l’Etat d’accueil sur la cause du décès et y prête son plein concours, et autorise que le défunt soit transporté par ordre du Procureur de la Reine à Breda de l’établissement pénitentiaire vers un lieu pour examen complémentaire de la cause du décès.

  • 2. Le résultat de l’examen de la cause du décès du détenu est communiqué au directeur.

  • 3. Seul le droit de l’Etat d’accueil s’applique à l’ouverture d’une enquête complémentaire de quelque nature qu’elle soit.

  • 4. Le directeur se charge du transfèrement de la dépouille mortelle vers l’état d’origine dès qu’il est autorisé en vertu du droit de l’Etat d’accueil.

Article 14 Sûreté de l’établissement pénitentiaire

Les autorités compétentes de l’Etat d’accueil sont responsables du maintien de l’ordre public et de la sécurité en dehors de l’établissement pénitentiaire. Elles prennent les mesures nécessaires au bon fonctionnement de l’établissement pénitentiaire et, le cas échéant, à la prévention des troubles de l’ordre public dans les environs immédiats de l’établissement pénitentiaire.

CHAPITRE III DISPOSITIONS PENALES

Article 15 Faits punissables commis à l’intérieur de l’établissement pénitentiaire
  • 1. La loi pénale de l’Etat d’accueil s’applique intégralement aux faits punissables commis au sein de l’établissement pénitentiaire.

  • 2. Le directeur est tenu de déclarer tous les faits punissables à la police de Tilburg. La police de Tilburg portera sans retard la déclaration à la connaissance du Procureur de la Reine à Breda.

  • 3. Le directeur prêtera son concours à chaque enquête, jugée nécessaire par les autorités de l’Etat d’accueil chargées de l’investigation et de la poursuite des faits punissables, au sein de l’établissement pénitentiaire.

  • 4. L’audition des détenus en tant qu’inculpés ou témoins et les autres devoirs d’enquête se déroulent autant que possible, dans la mesure où l’intérêt de l’enquête le permet, au sein de l’établissement pénitentiaire.

  • 5. Un détenu suspecté d’un fait punissable:

    • a) ne peut être transféré vers l’Etat d’origine qu’avec le consentement du Procureur de la Reine à Breda; et

    • b) ne peut être arrêté que par ordre du Procureur de la Reine à Breda, puis transféré vers un autre lieu de détention dans l’Etat d’accueil.

  • 6. Les autorités de l’Etat d’origine ne sont pas autorisées à ouvrir une enquête dans l’établissement pénitentiaire sur les faits punissables qui y ont été commis. Le directeur peut cependant ouvrir une enquête en vue d’infliger une sanction disciplinaire à un détenu impliqué dans un fait punissable, dans la mesure où, de l’avis du Procureur de la Reine à Breda, elle est compatible avec les intérêts de l’enquête pénale.

Article 16 Coopération en matière pénale en vue du retour non volontaire en détention
  • 1. Si un détenu se trouve à l’extérieur de l’établissement pénitentiaire, autrement que durant le transport visé à l’article 11, sur le territoire de l’Etat d’accueil alors qu’il n’a pas purgé l’intégralité de sa peine, les conventions et règlements en vigueur entre l’Etat d’accueil et l’Etat d’origine relatifs à la coopération internationale en matière pénale sont intégralement applicables.

  • 2. Un détenu qui se trouve à l’extérieur de l’établissement pénitentiaire sur le territoire de l’Etat d’accueil, par suite des situations visées aux articles 10, deuxième alinéa, 12 et 15, cinquième alinéa, point b, alors qu’il n’a pas purgé l’intégralité de la peine lui infligée, peut être arrêté, à la demande du directeur, par les autorités compétentes de l’Etat d’accueil pour la durée de six heures au plus − les heures entre minuit et neuf heures non comprises − en attendant un signalement dans le système d’information Schengen en vue de sa remise.

Article 17 Enquête pénale du chef d’autres faits
  • 1. Si un détenu qui se trouve dans l’établissement pénitentiaire est recherché par les autorités compétentes de l’Etat d’accueil pour tout autre fait punissable commis en dehors de l’établissement pénitentiaire, les conventions et règlements en vigueur entre l’Etat d’accueil et l’Etat d’origine relatifs à la coopération internationale en matière pénale sont intégralement applicables.

  • 2. Si un détenu qui se trouve dans l’établissement pénitentiaire est recherché par les autorités compétentes de l’Etat d’origine pour tout autre fait punissable commis en dehors de l’établissement pénitentiaire ou doit être entendu comme témoin, le détenu est transféré à cette fin vers le territoire de cet Etat.

Article 18 Intervention pénale à la demande d’Etats tiers
  • 1. Si les autorités compétentes de l’Etat d’accueil reçoivent une demande d’extradition, un mandat d’arrêt européen ou une demande d’entraide judiciaire d’un Etat tiers concernant un détenu dans l’établissement pénitentiaire, ils sont transmis aux autorités compétentes de l’Etat d’origine. Il en va de même des demandes émanant de tribunaux internationaux.

  • 2. Si les autorités compétentes de l’Etat d’origine reçoivent une demande d’extradition, un mandat d’arrêt européen ou une demande d’entraide judiciaire d’un Etat tiers concernant un détenu dans l’établissement pénitentiaire, le détenu est transféré vers le territoire de l’Etat d’origine en vue de leur traitement et de leur exécution. Il en va de même des demandes émanant de tribunaux internationaux.

CHAPITRE IV DISPOSITIONS RELATIVES A L’INVIOLABILITE ET AUX IMMUNITES

Article 19 Le terrain de l’établissement pénitentiaire
  • 1. Le terrain de l’établissement pénitentiaire est inviolable et n’est accessible qu’avec l’autorisation du directeur.

  • 2. L’autorisation visée au premier alinéa est réputée obtenue en cas d’incendie ou d’accident dans l’établissement pénitentiaire ou de catastrophe ou de grosse crise dans l’établissement pénitentiaire ou entraînant des conséquences pour celui-ci, où des mesures de protection doivent être prises immédiatement.

Article 20 Archives

Où qu’ils se trouvent, tous les dossiers, documents et autres supports de données de l’Etat d’origine que le directeur ou le personnel possède ou a sous garde dans le cadre de l’accomplissement de ses tâches en vertu de la présente convention sont inviolables.

Article 21 Possessions, fonds et autres propriétés

Où qu’ils se trouvent, les meubles et autres objets présents dans l’établissement pénitentaire, les fonds de même que les moyens de transport de l’Etat d’origine ne peuvent faire l’objet d'aucune perquisition, réquisition, saisie ou mesure d'exécution.

Article 22 Immunité du directeur
  • 1. Le directeur jouit de l’immunité de juridiction en ce qui concerne l’accomplissement de sa tâche.

  • 2. L’Etat d’origine a le devoir de lever l’immunité du directeur dans tous les cas où, de l’avis de l’Etat d’accueil, l’immunité entraverait l'action de la justice et elle peut être levée sans compromettre les intérêts de l’Etat d’origine.

Article 23 Dispositions complémentaires visant l’inviolabilité et l’immunité

Les dispositions visant l’inviolabilité et l’immunité ne trouvent pas d’application:

  • a) dans les cas où, sur la base de la présente convention, le droit pénal de l’Etat d’accueil est applicable;

  • b) en cas d’infraction au code de la route ou en cas de dommages occasionnés par un véhicule à moteur appartenant à l’Etat d’origine ou au directeur ou qui est conduit par le directeur.

CHAPITRE V DISPOSITIONS FINALES

Article 24 Durée de la mise à disposition et de l’utilisation de l’établissement pénitentiaire
  • 1. L’établissement pénitentiaire est mis à disposition par l’Etat d’accueil et utilisé par l’Etat d’origine jusqu’au 31 décembre 2012. L’Etat d’origine veillera à ce que l’utilisation de l’établissement pénitentiaire prenne fin à cette date.

  • 2. Si la situation de la surpopulation dans les établissements pénitentiaires de l’Etat d’origine a évolué de telle manière qu’une détention humaine est à nouveau possible ou si le besoin de capacité pénitentiaire dans l’État d’accueil a augmenté, les Ministres de la Justice de l’Etat d’accueil et de l’Etat d’origine peuvent convenir au plus tard le 30 juin 2011 que la mise à disposition de l’établissement pénitentiaire prend fin le 31 décembre 2011.

  • 3. Les Ministres de la Justice de l’Etat d’accueil et de l’Etat d’origine peuvent convenir, au plus tard le 1er septembre 2012, que l’établissement pénitentiaire demeurera à la disposition de l’Etat d’origine même après la date visée au premier alinéa et ce, jusqu’au 31 décembre 2013.

Article 25 Coûts

Les coûts de l'exécution de condamnations belges dans l'établissement pénitentiaire ainsi que du transport sécurisé des détenus et des soins médicaux dispensés à des détenus en dehors de l'établissement pénitentiaire, tels que détaillés aux articles 26 à 28, seront remboursés par l'Etat d'origine à l'Etat d'accueil en tenant compte des dispositions de l'article 29. Les coûts de la sûreté de l’établissement pénitentiaire visée à l’article 14 restent à charge de l’Etat d’accueil.

Article 26 Indemnités pour la mise à disposition de l’établissement pénitentiaire
  • 1. Indépendamment du nombre de places de détention effectivement utilisées et pour autant que celui-ci n’excède pas 500, l'indemnité s’élèvera à un montant annuel fixe de 30 000 000 euros. Si la présente convention entre en vigueur après le 1er janvier 2010, l’indemnité pour l’année 2010 sera calculée au prorata.

  • 2. Si plus de 500 places de détention sont mises à la disposition de l'Etat d'origine, une indemnité mensuelle de 212 917 euros par 50 places de détention supplémentaires sera due, jusqu'à un total de 650 places. Pour chaque place de détention supplémentaire mise à disposition au-delà de 650 places et jusqu’au nombre maximum de 681, une indemnité journalière de 140 euros sera due.

Article 27 Indemnités pour le transport sécurisé des détenus

L'indemnité pour le transport sécurisé sera due par prestation effectuée. Une prestation couvre un trajet aller-retour entre l'établissement pénitentiaire et l'établissement pénitentiaire de Wortel. Le coût par prestation s'établit à 455 euros.

Article 28 Indemnités pour les soins médicaux dispensés en dehors de l’établissement pénitentiaire

Les coûts des soins médicaux dispensés en dehors de l'établissement mais sur le territoire de l'Etat d'accueil seront remboursés par prestation sur la base d'une facturation établie selon les règles en la matière en vigueur dans l'Etat d'accueil.

Article 29 Indexation
  • 1. Les indemnités mentionnées aux articles 26 à 28 sont fixées sur la base de l'indice des prix de 2009. Ces indemnités seront indexées annuellement au 1er janvier de chaque année à compter du 1er janvier 2010.

  • 2. L'indexation visée à l'alinéa 1er interviendra sur la base des taux d'indexation établis annuellement par le ministère des Finances de l'Etat d'accueil pour le ministère de la Justice de cet Etat. Ces taux d'indexation portent sur les éléments suivants: coûts salariaux, hébergement et exploitation.

  • 3. L'indexation annuelle au 1er janvier interviendra sur la base de la moyenne pondérée des taux d'indexation visés à l'alinéa 2 des cinq années précédentes, telle que calculée par le ministère de la Justice de l'Etat d'accueil comme suit:

    • au 1er janvier 2010, sur les années 2005 à 2009 incluse;

    • au 1er janvier 2011, sur les années 2006 à 2010 incluse;

    • au 1er janvier 2012, sur les années 2007 à 2011 incluse;

    • au 1er janvier 2013 (si d'application), sur les années 2008 à 2012 incluse.

  • 4. La pondération de la moyenne, visée à l'alinéa 3, sera calculée selon la structure du coût des places de détention dans les établissements pénitentiaires de l'Etat d'accueil.

Article 30 Accords complémentaires

En vue de l’application pratique de la convention, les représentants de l’Etat d’origine et de l’Etat d’accueil impliqués dans l’exécution de la convention peuvent conclure des accords complémentaires.

Article 31 Application territoriale

A l’égard du Royaume des Pays-Bas, la présente convention ne s’applique qu’aux Pays-Bas.

Article 32 Consultations et règlement des litiges
  • 1. Les autorités désignées de l’Etat d’origine et de l’Etat d’accueil ou les représentants désignés par elles se concerteront régulièrement concernant l’exécution de la présente convention.

  • 2. Elles délibéreront en outre sur les litiges ou difficultés concernant l’application, l’exécution ou l’interprétation de la présente convention afin de parvenir à une solution.

  • 3. Si les délibérations visées au deuxième alinéa n’aboutissent à aucune solution, elles en aviseront les Ministres de la Justice de l’Etat d’origine et de l’Etat d’accueil.

Article 33 Entrée en vigueur et cessation
  • 1. La présente convention entre en vigueur le jour suivant la date à laquelle les Parties à la Convention se seront mutuellement communiqué que les exigences constitutionnelles à cet effet ont été remplies.

  • 2. La présente convention prendra fin le 1er janvier 2013, ou en cas d'application de l’article 24, deuxième alinéa, le 1er janvier 2012, et en cas d’application de l’article 24, troisième alinéa, le 1er janvier 2014.

EN FOI DE QUOI, les soussignés, dûment autorisés, ont signé la présente convention.

FAIT à Tilburg, le 31 octobre 2009, en double exemplaire, en langues néerlandaise et française, les deux textes faisant également foi.

Pour le Royaume des Pays-Bas,

N. ALBAYRAK

Pour le Royaume de Belgique,

S. DE CLERCK


D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 33, eerste lid, in werking treden op de dag volgend op de datum waarop de Verdragsluitende partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de constitutionele vereisten voor inwerkingtreding is voldaan.

Uitgegeven de twaalfde november 2009.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. VERHAGEN

Naar boven