A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Mexicaanse Staten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen;

(met Protocol)

’s-Gravenhage, 27 september 1993

B. TEKST

De Nederlandse en de Spaanse tekst van het Verdrag, met Protocol, zijn geplaatst in Trb. 1993, 160.


Op 11 december 2008 is te Mexico-stad een Protocol tot wijziging van het onderhavige Verdrag tot stand gekomen. De Nederlandse en de Spaanse tekst van het Protocol luiden als volgt:


Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Mexicaanse Staten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol, ondertekend te ’s-Gravenhage op 27 september 1993

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Verenigde Mexicaanse Staten,

Geleid door de wens het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Mexicaanse Staten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol, ondertekend te Den Haag op 27 september 1993 (hierna te noemen „het Verdrag”), te wijzigen,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Artikel 2, eerste lid, van het Verdrag wordt vervangen door het volgende:

  • „1. De belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn:

    • a. in Nederland:

      • de inkomstenbelasting;

      • de loonbelasting;

      • de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;

      • de dividendbelasting;

      (hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);

    • b. in Mexico:

      • de inkomstenbelasting (el impuesto sobre la renta);

      • de forfaitaire bedrijfsbelasting (el impuesto empresarial a tasa única);

      (hierna te noemen: „Mexicaanse belasting”).”.

Artikel 2

Artikel 3, tweede lid, van het Verdrag wordt vervangen door het volgende:

  • „2. Voor de toepassing van het Verdrag door een van de Staten op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke betekenis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan die uitdrukking wordt gegeven.”.

Artikel 3

Artikel 4, derde lid, van het Verdrag wordt vervangen door het volgende:

  • „3. Indien een lichaam ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Staten is, trachten de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming te regelen, met inachtneming van zijn plaats van werkelijke leiding, de plaats waar het is opgericht of anderszins tot stand is gekomen en alle andere ter zake doende factoren. Bij het ontbreken van een dergelijke overeenstemming heeft een dergelijk lichaam geen recht op enig voordeel uit hoofde van dit Verdrag, behalve dat het lichaam aanspraak mag maken op de voordelen van de artikelen 23 (Non-discriminatie) en 24 (Regeling voor onderling overleg).”.

Artikel 4

Artikel 11, tweede lid, van het Verdrag wordt vervangen door het volgende:

  • „2. Deze interest mag echter ook in de Staat waaruit zij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijke gerechtigde tot de interest is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:

    • a. 5 percent van het brutobedrag van de interest in gevallen van interest:

      • i. betaald over elke lening van welke soort dan ook die verstrekt is door een bank of enige andere financiële instelling, met inbegrip van investeringsbanken en spaarbanken, en verzekeringsmaatschappijen;

      • ii. betaald over obligaties en waardepapieren die in wezenlijke mate en regelmatig worden verhandeld aan een erkende effectenbeurs;

    • b. 10 percent van het brutobedrag van de interest in alle andere gevallen.”.

Artikel 5

In artikel 12, tweede lid, van het Verdrag wordt het percentage „15 percent” vervangen door het percentage „10 percent”.

Artikel 6

Artikel 13, vierde lid, van het Verdrag wordt vervangen door het volgende:

  • „4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van aandelen van een lichaam dat inwoner van een van de Staten is, mogen in die Staat worden belast. De aldus geheven belasting mag echter 10 percent van de belastbare voordelen niet overschrijden.”.

Artikel 7

Artikel 25 van het Verdrag wordt vervangen door het volgende:

  • „1. De bevoegde autoriteiten van de Staten wisselen de inlichtingen uit die naar verwachting relevant zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of voor de administratie of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Staten, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.

  • 2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een van de Staten ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruikmaken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.

  • 3. In geen geval worden de bepalingen van de voorgaande leden zo uitgelegd dat zij een van de Staten de verplichting opleggen:

    • a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de bestuurlijke praktijk van die of van de andere Staat;

    • b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in het bestuur van die of van de andere Staat;

    • c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).

  • 4. Indien inlichtingen worden verzocht door een van de Staten in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere Staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verlangde inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere Staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over dergelijke inlichtingen behoeft te beschikken. Op de in de vorige zin vervatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een van de Staten toegestaan is, uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke inlichtingen, te weigeren inlichtingen te verstrekken.

  • 5. De bepalingen van het derde lid mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een van de Staten toegestaan is het verschaffen van inlichtingen te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.”.

Artikel 8

Na artikel 25 van het Verdrag wordt de volgende bepaling toegevoegd en de huidige artikelen 26 tot en met 29 worden hernummerd tot artikelen 27 tot en met 30:

„Artikel 26 Bijstand bij de invordering van belastingen

  • 1. De Staten verlenen elkaar bijstand bij de invordering van belastingvorderingen. Deze bijstand wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2. De bevoegde autoriteiten van de Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van dit artikel.

  • 2. Onder de uitdrukking „belastingvordering” als gebezigd in dit artikel wordt verstaan een bedrag verschuldigd in verband met belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Staten, voor zover de belastingheffing uit hoofde daarvan niet in strijd is met dit Verdrag of met een ander instrument waarbij de Staten partij zijn, alsmede interest, bestuursrechtelijke boetes en de kosten van invordering of van conservatoire maatregelen die verband houden met dat bedrag.

  • 3. Indien een belastingvordering van een Staat invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die Staat en verschuldigd is door een persoon die de invordering ervan op dat tijdstip overeenkomstig de wetgeving van die Staat niet kan beletten, wordt die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die Staat aanvaard ten behoeve van invordering door de bevoegde autoriteit van de andere Staat. Die belastingvordering wordt door die andere Staat ingevorderd in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging en invordering van zijn eigen belastingen als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere Staat.

  • 4. Indien een belastingvordering van een van de Staten een vordering is ter zake waarvan die Staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen teneinde de invordering te waarborgen, wordt die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van die Staat aanvaard ten behoeve van het nemen van conservatoire maatregelen door de bevoegde autoriteit van die andere Staat. Die andere Staat neemt ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen in overeenstemming met de bepalingen van zijn wetgeving, als ware de belastingvordering een belastingvordering van die andere Staat, ook wanneer de belastingvordering op het tijdstip waarop deze maatregelen worden genomen niet invorderbaar is in de eerstbedoelde Staat of is verschuldigd door een persoon die gerechtigd is de invordering ervan te beletten.

  • 5. Onverminderd de bepalingen van het derde en vierde lid, zijn op een door een van de Staten voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering niet de termijnen van toepassing noch wordt er uit hoofde van de wetgeving van die Staat op grond van haar aard als zodanig voorrang aan verleend, en, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten, kunnen belastingvorderingen niet worden ingevorderd door middel van het in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar. Voorts wordt aan een door een Staat voor de toepassing van het derde of vierde lid aanvaarde belastingvordering in die Staat geen voorrang verleend, die uit hoofde van de wetgeving van de andere Staat op die belastingvordering van toepassing is.

  • 6. Ter zake van het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een van de Staten worden geen rechtsvorderingen ingesteld bij het gerecht of de administratiefrechtelijke instanties van de andere Staat.

  • 7. Indien te eniger tijd nadat uit hoofde van het derde of vierde lid een verzoek is gedaan door een van de Staten en voordat de andere Staat de desbetreffende belastingvordering heeft ingevorderd en overgemaakt aan de eerstbedoelde Staat, houdt de desbetreffende belastingvordering op:

    • a. in het geval van een verzoek ingevolge het derde lid, een belastingvordering van de eerstbedoelde Staat te zijn die invorderbaar is uit hoofde van de wetgeving van die Staat en die verschuldigd is door een persoon die, op dat tijdstip, uit hoofde van de wetgeving van die Staat de invordering ervan niet kan beletten, of

    • b. in het geval van een verzoek uit hoofde van het vierde lid, een belastingvordering van de eerstbedoelde Staat te zijn ter zake waarvan die Staat uit hoofde van zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan treffen teneinde de invordering ervan te waarborgen,

    zal de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat de bevoegde autoriteit van de andere Staat onverwijld daarvan in kennis stellen en het verzoek wordt, naar keuze van de andere Staat, door de eerstbedoelde Staat uitgesteld of ingetrokken.

  • 8. In geen geval worden de bepalingen van dit artikel zo uitgelegd dat zij een Staat de verplichting opleggen:

    • a. bestuurlijke maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de bestuurlijke praktijk van die of van de andere Staat;

    • b. maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde (ordre public);

    • c. bijstand te verlenen indien de andere Staat niet alle redelijke invorderings- of conservatoire maatregelen heeft aangewend die hem naargelang van het geval uit hoofde van zijn wetgeving of bestuurlijke praktijk, ter beschikking staan;

    • d. bijstand te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die Staat kennelijk niet in verhouding staat tot het voordeel te behalen door de andere Staat.”.

Artikel 9

De volgende bepaling wordt toegevoegd als artikel I van het Protocol bij het Verdrag en alle andere artikelen van het Protocol bij het Verdrag worden dienovereenkomstig hernummerd, waarbij rekening wordt gehouden met alle andere artikelen die door middel van dit Protocol worden toegevoegd aan het Protocol bij het Verdrag:

„I. Algemeen

De voordelen uit dit Verdrag zijn niet van toepassing op lichamen of andere personen die geheel of gedeeltelijk van belasting zijn vrijgesteld uit hoofde van een bijzondere regeling krachtens de wetten of bestuurlijke praktijken van een van de Staten. Een bijzondere regeling als bedoeld in de eerste volzin van deze bepaling wordt uitsluitend als zodanig beschouwd nadat de bevoegde autoriteiten van de Staten in onderling overleg hebben besloten dat hiervan sprake is.”.

Artikel 10

Na het huidige artikel II van het Protocol bij het Verdrag wordt de volgende bepaling toegevoegd:

„IV. Ad artikel 4

  • 1. Voor de toepassing van artikel 4, derde lid, is de plaats van de werkelijke leiding de plaats waar de belangrijke besluiten op bestuurlijk en commercieel gebied die nodig zijn voor het uitoefenen van het bedrijf van het lichaam hoofdzakelijk worden genomen. De reden voor de keuze van de plaats van de werkelijke leiding wordt in dit opzicht niet in aanmerking genomen. De plaats van de werkelijke leiding als bedoeld in artikel 4, derde lid, is gewoonlijk de plaats waar de persoon of groep van personen met de hoogste senioriteit (een raad van beheer bijvoorbeeld) zijn besluiten neemt; de plaats waar de maatregelen die het lichaam als geheel neemt, worden vastgesteld.

  • 2. Wanneer een raad van beheer de belangrijke besluiten op bestuurlijk en commercieel gebied die nodig zijn voor het uitoefenen van het bedrijf van het lichaam formaliseert tijdens in een van de Staten gehouden bijeenkomsten, maar de besluiten hoofdzakelijk worden genomen in de andere Staat, is de plaats van de werkelijke leiding in die andere Staat gelegen.”.

Artikel 11

Na het huidige artikel III van het Protocol bij het Verdrag wordt de volgende bepaling toegevoegd:

„VI. Ad artikel 5

Het is wel te verstaan dat een persoon die hoofdzakelijk onderhandelt over essentiële onderdelen van een overeenkomst namens een onderneming wordt geacht de bevoegdheid namens die onderneming overeenkomsten te sluiten in de zin van deze bepaling uit te oefenen, zelfs al dient de overeenkomst nog door een andere persoon te worden goedgekeurd of formeel te worden ondertekend.”.

Artikel 12

Het tweede lid van het huidige artikel IV van het Protocol bij het Verdrag wordt vervangen door het volgende:

  • „2. Het is wel te verstaan dat in het geval van voordelen uit toezicht, leverings-, installatie- of constructiewerkzaamheden alleen dat deel daarvan aan een vaste inrichting is toe te rekenen dat voortvloeit uit functies verricht in, vermogensbestanddelen gebruikt en risico’s aangegaan door of door middel van de vaste inrichting.”.

Artikel 13

  • 1. Het eerste lid van het huidige artikel IX van het Protocol bij het Verdrag wordt geschrapt en het tweede, derde en vierde lid worden hernummerd tot het eerste, tweede en derde lid.

  • 2. In het tweede lid van het huidige artikel IX van het Protocol bij het Verdrag, worden de woorden „van de bovengenoemde bepaling” vervangen door „van het Verdrag”.

  • 3. Het derde lid van het huidige artikel IX van het Protocol bij het Verdrag wordt vervangen door het volgende:

    • „2. Ingeval een Staat voornemens is de in artikel 11, tweede lid, onderdeel a, genoemde voordelen te ontzeggen in verband met het vereiste van „in wezenlijke mate en regelmatig worden verhandeld”, als genoemd in punt ii van dat onderdeel, zal zijn bevoegde autoriteit eerst overleg plegen met de bevoegde autoriteit van de andere Staat teneinde in onderlinge overeenstemming vast te stellen of de bepaling van dat onderdeel van toepassing is.”.

  • 4. Na het huidige artikel IX, vierde lid, van het Protocol bij het Verdrag wordt de volgende bepaling toegevoegd:

    • „4. Met betrekking tot artikel 11, vierde lid, wordt verduidelijkt dat onder de uitdrukking „interest” tevens de volgende bestanddelen van het inkomen zijn begrepen:

      • a. commissieloon met betrekking tot geleende gelden;

      • b. betalingen om een lening aan te gaan of als waarborg voor geleende gelden alsmede om als steller van zekerheid op te treden;

      • c. betalingen verkregen uit factoringovereenkomsten;

      • d. inkomsten verkregen uit de vervreemding van kredieten;

      • e. inkomsten verkregen uit financiële instrumenten wanneer er een onderliggende schuld is;

      • f. inkomsten verkregen uit de vervreemding na aftrek van waardepapieren die een schuld vertegenwoordigen.”.

Artikel 14

Het huidige artikel XI van het Protocol bij het Verdrag wordt geschrapt.

Artikel 15

Na het huidige artikel IX van het Protocol bij het Verdrag wordt de volgende bepaling toegevoegd:

„XIV. Ad artikel 13, vierde lid

  • 1. Voor de toepassing van artikel 13, vierde lid, zijn voordelen verkregen uit de vervreemding van aandelen van een lichaam dat inwoner is van een van de Staten slechts in de andere Staat belastbaar indien:

    • A. de vervreemding van aandelen plaatsvindt tussen leden van dezelfde groep lichamen voor zover de door de vervreemder ontvangen beloning bestaat uit aandelen of andere rechten in het kapitaal van de verkrijger of een ander lichaam dat onmiddellijk of middellijk 80 percent of meer van de stemrechten en waarde van de verkrijger bezit en inwoner is van een van de Staten of van een land waarmee Mexico een verdrag inzake de uitgebreide uitwisseling van inlichtingen in de zin van Bijlage 10 bij de administratieve belastingvoorschriften (Resolución Miscelánea Fiscal) heeft, evenwel uitsluitend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

      • a. de verkrijger is een lichaam dat inwoner is van een van de Staten of van een land waarmee Mexico een verdrag inzake de uitgebreide uitwisseling van inlichtingen in de zin van Bijlage 10 bij de administratieve belastingvoorschriften (Resolución Miscelánea Fiscal) heeft;

      • b. voor en vlak na de overdracht is de vervreemder of de verkrijger onmiddellijk of middellijk in het bezit van 80 percent of meer van de stemrechten en waarde van de ander, of een lichaam dat inwoner is van een van de Staten of van een land waarmee Mexico een verdrag inzake de uitgebreide uitwisseling van inlichtingen in de zin van Bijlage 10 bij de administratieve belastingvoorschriften (Resolución Miscelánea Fiscal) heeft, is onmiddellijk of middellijk in het bezit (via lichamen die inwoner zijn van een van deze Staten) van 80 percent of meer van de stemrechten en waarde van elk van hen; en

      • c. ten behoeve van het bepalen van het voordeel uit een eventuele volgende vervreemding,

        • i. worden de oorspronkelijke kosten van de aandelen voor de verkrijger bepaald op basis van de kosten die de vervreemder had gemaakt, vermeerderd met eventuele contanten of andere beloningen anders dan aandelen of andere betaalde rechten; of

        • ii. wordt het voordeel vastgesteld via een andere methode die in wezen hetzelfde resultaat oplevert.

      Niettegenstaande het voorgaande, indien de contanten of andere beloningen dan aandelen of andere rechten worden ontvangen, mag het bedrag van het voordeel (beperkt tot het bedrag aan contanten of andere beloningen dan aandelen of andere rechten die worden ontvangen) worden belast in de Staat waarvan het lichaam waarvan de aandelen worden vervreemd inwoner is.

    • B. de voordelen zijn verkregen door een verzekeringsmaatschappij of een erkend pensioenfonds als omschreven in artikel II van het Protocol.

    • C. de vervreemding plaatsvindt via een erkende effectenbeurs. Echter:

      • a. wanneer een inwoner van een van de Staten middellijk of onmiddellijk in het bezit was van 10 percent of meer van de aandelen van een lichaam in de andere Staat en deze inwoner in een tijdvak van 24 maanden 10 percent of meer van de aandelen vervreemdt door middel van een of meerdere gelijktijdige of opeenvolgende transacties via een erkende effectenbeurs; of

      • b. wanneer de vervreemding wordt uitgevoerd binnen de erkende effectenbeurs door middel van een transactie die dergelijke inwoners verhindert een ander aanbod te aanvaarden dan die welke ontvangen worden voor en gedurende het tijdvak waarin de vervreemding plaatsvindt,

      mag het voordeel behaald uit de vervreemding worden belast in de Staat waarvan het lichaam waarvan de aandelen worden vervreemd inwoner is.

  • 2. De uitdrukking „erkende effectenbeurs” zoals genoemd in onderdeel C van het eerste lid van dit artikel heeft de betekenis zoals omschreven in artikel XII, eerste lid, van het Protocol.”.

Artikel 16

Na het huidige artikel XIII van het Protocol bij het Verdrag wordt de volgende bepaling toegevoegd:

„XVII. Ad artikel 24

Indien na 11 oktober 2007, in een Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting gesloten tussen Mexico en een derde Staat, Mexico instemt met een bepaling inzake arbitrage die in wezen gelijk is aan de bepaling inzake arbitrage in het OESO-modelverdrag inzake belastingen, is een dergelijke bepaling automatisch van toepassing tussen Nederland en Mexico vanaf de datum waarop het Verdrag tussen Mexico en de derde Staat in werking treedt.”.

Artikel 17

Na het huidige artikel XIV van het Protocol bij het Verdrag wordt de volgende bepaling toegevoegd:

„XIX. Ad artikel 25

De bevoegde autoriteiten kunnen door middel van een Memorandum van Overeenstemming de reikwijdte van artikel 25 van het Verdrag uitbreiden tot inkomensgerelateerde regelingen.”.

Artikel 18

  • 1. Dit Protocol treedt in werking dertig dagen na de laatste van de data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld, dat de in hun onderscheiden Staten constitutioneel vereiste formaliteiten zijn vervuld, en de bepalingen ervan vinden toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op de datum waarop het Protocol in werking is getreden.

  • 2. Niettegenstaande het eerste lid van dit artikel, vindt artikel 1 van het Protocol toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2008.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Mexico-stad op 11 december 2008, in tweevoud, in de Nederlandse en de Spaanse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

CORNELIA MINDERHOUD

Voor de Regering van de Verenigde Mexicaanse Staten,

AGUSTIN CARSTENS



Protocolo que modifica el Convenio entre el Reino de los Países Bajos y los Estados Unidos Mexicanos para evitar la doble imposición e impedir la evasión fiscal en materia de impuestos sobre la renta, con Protocolo, firmado en La Haya el 27 de septiembre de 1993

El Gobierno del Reino de los Países Bajos

y

el Gobierno, de los Estados Unidos Mexicanos

DESEANDO modificar el Convenio entre el Reino de los Países Bajos y los Estados Unidos Mexicanos para evitar la doble imposición e impedir la evasión fiscal en materia de impuestos sobre la renta, con Protocolo, firmado en La Haya el 27 de septiembre de 1993 (en adelante denominado, «el Convenio»),

Han acordado lo siguiente:

Artículo 1

El párrafo 1 del Artículo 2 del Convenio será reemplazado con lo siguiente:

  • «1. Los impuestos a los que aplica el Convenio son:

    • a) en los Países Bajos:

      • de inkomstenbelasting (el impuesto sobre la renta);

      • de loonbelasting (el impuesto sobre nómina);

      • de vennootschapsbelasting (el impuesto a las sociedades) incluyendo la participación del Gobierno en las utilidades netas de la explotación de recursos naturales aplicado de conformidad con la Mijnbouwwet (Ley de Minería);

      • de dividendbelasting (el impuesto a los dividendos);

      (en adelante denominados «el impuesto de los Países Bajos»);

    • b) en México:

      • el impuesto sobre la renta;

      • el impuesto empresarial a tasa única;

      (en adelante denominados «el impuesto mexicano»)».

Artículo 2

El párrafo 2 del Artículo 3 del Convenio será reemplazado con lo siguiente:

  • «2. Para la aplicación del Convenio en cualquier momento por uno de los Estados, cualquier término no definido en el mismo tendrá, a menos que de su contexto se infiera una interpretación diferente, el significado que en ese momento se le atribuya en la legislación de ese Estado, relativa a los impuestos a los que aplica el Convenio, cualquier significado bajo la legislación fiscal aplicable de ese Estado prevalecerá sobre el significado atribuido a dicho término, de conformidad con otras leyes de ese Estado.».

Artículo 3

El párrafo 3 del Artículo 4 del Convenio será reemplazado con lo siguiente:

  • «3. Cuando en virtud de las disposiciones del párrafo 1, una sociedad sea residente de ambos Estados, las autoridades competentes de los Estados harán lo posible por resolver mediante acuerdo mutuo la cuestión, teniendo en consideración la sede de dirección efectiva de la sociedad, el lugar en el que esté constituida o de otra manera establecida y cualquier otro factor importante. En ausencia de dicho acuerdo, dicha sociedad no tendrá derecho a solicitar los beneficios del presente Convenio, excepto que dicha sociedad puede solicitar los beneficios de los Artículos 23 (No discriminación) y 24 (Procedimiento amistoso).».

Artículo 4

El párrafo 2 del Artículo 11 del Convenio será reemplazado con lo siguiente:

  • «2. Sin embargo, dichos intereses también podrán someterse a imposición en el Estado del que procedan y de acuerdo con la legislación de ese Estado, pero si el perceptor es el beneficiario efectivo de los intereses, el impuesto así exigido no excederá de:

    • a) 5 por ciento del monto bruto de los intereses en el caso de intereses:

      • i) pagados por un préstamo de cualquier clase, concedido por un banco o cualquier otra institución financiera, incluyendo bancos de inversión y bancas de ahorro, y compañías de seguros;

      • ii) pagados sobre bonos y títulos valor que se negocien regular y substancialmente en un mercado de valores reconocido;

    • b) 10 por ciento del monto bruto de los intereses en todos los demás casos.».

Artículo 5

En el párrafo 2 del Artículo 12 del Convenio, la tasa del «15 por ciento» será reemplazada con la tasa del «10 por ciento».

Artículo 6

El párrafo 4 del Artículo 13 del Convenio será reemplazado con lo siguiente:

  • «4. Las ganancias derivadas de la enajenación de acciones de una sociedad residente en uno de los Estados podrán someterse a imposición en ese Estado. Sin embargo, el impuesto así exigido no podrá exceder del 10 por ciento de las ganancias gravables.».

Artículo 7

El Artículo 25 del Convenio será reemplazado con lo siguiente:

  • «1. Las autoridades competentes de los Estados intercambiarán la información que sea previsiblemente relevante para aplicar lo dispuesto en el presente Convenio, o para la administración o cumplimiento de la legislación interna relativa a los impuestos de cualquier naturaleza y descripción exigidos por los Estados, en la medida en que la imposición exigida no sea contraria al Convenio. El intercambio de información no está limitado por los Artículos 1 y 2.

  • 2. Cualquier información recibida de conformidad con el párrafo 1 por uno de los Estados será mantenida secreta de igual forma que la información obtenida con base en la legislación interna de ese Estado y sólo se revelará a las personas o autoridades (incluidos los tribunales y órganos administrativos) encargadas de la determinación o recaudación de los impuestos señalados en el párrafo 1, de la ejecución o persecución relativas a dichos impuestos, de la resolución de los recursos relacionados con los mismos o encargadas de verificar el cumplimiento de todo lo anterior. Dichas personas o autoridades sólo utilizarán la información para estos fines. Podrán revelar la información en las audiencias públicas de los tribunales o en las sentencias judiciales.

  • 3. En ningún caso, las disposiciones de los párrafos anteriores podrán interpretarse en el sentido de imponer a uno de los Estados la obligación de:

    • a) adoptar medidas administrativas contrarias a la legislación y práctica administrativa de ese o del otro Estado;

    • b) suministrar información que no se pueda obtener conforme a la legislación o en el ejercicio de la práctica administrativa normal de ese o del otro Estado;

    • c) suministrar información que revele cualquier secreto comercial, empresarial, industrial, mercantil o profesional o un procedimiento comercial, o información cuya revelación sea contraria al orden público (ordre public).

  • 4. Si la información es solicitada por uno de los Estados de conformidad con este Artículo, el otro Estado utilizará sus mecanismos de recopilación de información para obtener la información solicitada, aun cuando ese otro Estado pueda no necesitar dicha información para sus propios fines impositivos. La obligación precedente, está sujeta a las limitaciones del párrafo 3, pero en ningún caso dichas limitaciones deberán interpretarse en el sentido de permitir a uno de los Estados a negarse a otorgar la información únicamente porque no se tiene un interés interno en dicha información.

  • 5. En ningún caso, las disposiciones del párrafo 3 deberán interpretarse en el sentido de permitir a uno de los Estados a negarse a proporcionar la información únicamente porque la misma sea detentada por un banco, otra institución financiera, una persona actuando en calidad de agente o fiduciario, o porque se relaciona con participaciones en una persona.».

Artículo 8

Después del Artículo 25 del Convenio, se incluirá la siguiente disposición y los actuales Artículos 26 al 29 serán reenumerados en Artículos 27 al 30:

«Artículo 26 Asistencia en el cobro de impuestos

  • 1. Los Estados se prestarán asistencia mutua en la recaudación de créditos fiscales. Esta asistencia no está limitada por los Artículos 1 y 2. Las autoridades competentes de los Estados podrán, mediante acuerdo mutuo, establecer la forma de aplicar este Artículo.

  • 2. Para efectos de este Artículo, el término «crédito fiscal» significa un monto debido respecto de impuestos de cualquier naturaleza y descripción exigibles por los Estados, en la medida en que la imposición así exigida no sea contraria al presente Convenio o a cualquier otro instrumento del que los Estados sean partes, así como los intereses, multas administrativas y costos de recaudación o conservación relacionados con dicho monto.

  • 3. Cuando un crédito fiscal de un Estado sea exigible de conformidad con la legislación de ese Estado y el deudor sea una persona que, en ese momento y de conformidad con la legislación de ese Estado, no pueda impedir su cobro, dicho crédito fiscal, mediante solicitud de la autoridad competente de ese Estado, deberá ser aceptado para efectos de cobro por la autoridad competente del otro Estado. Dicho crédito fiscal deberá ser cobrado por ese otro Estado de conformidad con las disposiciones de su legislación aplicable a la ejecución y recaudación de sus propios impuestos, como si el crédito fiscal fuera un crédito fiscal de ese otro Estado.

  • 4. Cuando un crédito fiscal de uno de los Estados sea un crédito respecto del cual ese Estado, de conformidad con su legislación, pueda adoptar medidas cautelares con el fin de garantizar su cobro, dicho crédito fiscal, mediante solicitud de la autoridad competente de ese Estado, deberá ser aceptado por la autoridad competente del otro Estado con el fin de adoptar las medidas cautelares. Ese otro Estado tomará medidas cautelares respecto de ese crédito fiscal, de conformidad con las disposiciones de su legislación, como si el crédito fiscal fuera de ese otro Estado, incluso si en el momento en el que las medidas sean aplicadas, el crédito fiscal no fuera exigible en el Estado mencionado en primer lugar o su deudor sea una persona que tiene derecho a impedir su cobro.

  • 5. No obstante lo dispuesto por los párrafos 3 y 4, un crédito fiscal aceptado por uno de los Estados para efectos del párrafo 3 ó 4, no estará sujeto en ese Estado a la prescripción o prelación aplicable a los créditos fiscales bajo las leyes de ese Estado, por virtud de su naturaleza como tal, a menos que se acuerde lo contrario entre las autoridades competentes, no podrá cobrarse mediante encarcelamiento por deuda del deudor. Adicionalmente, un crédito fiscal aceptado por un Estado para efectos de los párrafos 3 ó 4 no deberá tener en ese Estado ninguna prelación aplicable a dicho crédito fiscal de conformidad con la legislación del otro Estado.

  • 6. Los procesos con respecto de la existencia, validez o monto de un crédito fiscal de uno de los Estados no se presentará ante los tribunales o los órganos administrativos del otro Estado.

  • 7. Cuando en cualquier momento posterior a la formulación de una solicitud por parte de uno de los Estados, de conformidad con los párrafos 3 ó 4, y antes de que el otro Estado haya cobrado y remitido el crédito fiscal correspondiente al Estado mencionado en primer lugar, dicho crédito fiscal dejará de ser:

    • a) en el caso de una solicitud de conformidad con el párrafo 3, un crédito fiscal del Estado mencionado en primer lugar que sea exigible de conformidad con las leyes de ese Estado y cuyo deudor sea una persona que, en ese momento conforme a las leyes de dicho Estado, no pueda impedir su cobro, o

    • b) en el caso de una solicitud de conformidad con el párrafo 4, un crédito fiscal del Estado mencionado en primer lugar respecto del cual dicho Estado, de conformidad con su legislación interna, pueda tomar medidas cautelares con miras a garantizar su cobro,

    la autoridad competente del Estado mencionado en primer lugar notificará sin demora a la autoridad competente del otro Estado el hecho y, a elección del otro Estado, el Estado mencionado en primer lugar suspenderá o retirará su solicitud.

  • 8. En ningún caso las disposiciones del presente Artículo se interpretarán en el sentido de obligar a un Estado a:

    • a) adoptar medidas administrativas contrarias a la legislación y práctica administrativa de ese o del otro Estado;

    • b) adoptar medidas que serían contrarias al orden público (ordre public);

    • c) prestar asistencia si el otro Estado no ha adoptado todas las medidas razonables de cobro o cautelares, según sea el caso, disponibles conforme a su legislación o práctica administrativa;

    • d) prestar asistencia en aquellos casos en los que la carga administrativa para ese Estado sea claramente desproporcionada respecto del beneficio que obtendrá el otro Estado.».

Artículo 9

La siguiente disposición se implementará como Artículo I del Protocolo del Convenio y todos los demás Artículos del Protocolo del Convenio se reenumerarán en consecuencia, tomando en consideración todos los otros Artículos que serán incluidos en el Protocolo del Convenio mediante este Protocolo:

«I. General

Los beneficios del Convenio no son aplicables a las sociedades o a otras personas que estén total o parcialmente exentas de impuestos por un régimen especial conforme a la legislación o prácticas administrativas de cualquiera de los Estados. Un régimen especial como se menciona en el primer enunciado de esta disposición, únicamente será considerado como tal, después de que las autoridades competentes de los Estados hayan decidido mediante el acuerdo mutuo, que este es el caso.».

Artículo 10

Después del actual Artículo II del Protocolo del Convenio, se incluirá la siguiente disposición:

«IV. Ad Artículo 4

  • 1. Para efectos del párrafo 3 del Artículo 4, la sede de dirección efectiva es el lugar en el que, las decisiones administrativas y comerciales clave, necesarias para el desarrollo de las actividades empresariales de la sociedad, se efectúan en esencia. En este sentido, la razón para elegir el lugar de la sede de dirección efectiva no será tomada en consideración. La sede de dirección a que se refiere el párrafo 3 del Artículo 4 ordinariamente será el lugar donde la persona o el grupo de personas de mayor jerarquía (por ejemplo, el consejo de administración) toman sus decisiones, el lugar donde se determinan las acciones a ser tomadas por la sociedad como un todo.

  • 2. Cuando un consejo de administración toma formalmente las decisiones administrativas y comerciales clave, necesarias para el desarrollo de las actividades empresariales de la sociedad en reuniones sostenidas en uno de los Estados, pero estas decisiones realmente se toman en el otro Estado, la sede de dirección efectiva estará en el otro Estado.».

Artículo 11

Después del actual Artículo III del Protocolo del Convenio, se incluirá la siguiente disposición:

«VI. Ad Artículo 5

Se entiende que una persona que negocia substancialmente los elementos esenciales de un contrato en nombre de una empresa se considerará que ejerce autoridad para concluir contratos en nombre de esa empresa conforme a esta disposición, aun cuando el contrato esté sujeto a aprobación final o firma formal por parte de otra persona.».

Artículo 12

El párrafo 2 del actual Artículo IV del Protocolo del Convenio será reemplazado con lo siguiente:

  • «2. Se entiende que en el caso de utilidades derivadas de actividades de investigación, suministro, instalación o construcción, únicamente se atribuirá al establecimiento permanente la parte de ellas que resulte de las funciones desarrolladas, los activos utilizados y los riesgos asumidos por o a través del establecimiento permanente.».

Artículo 13

  • 1. El párrafo 1 del actual Artículo IX del Protocolo del Convenio será eliminado y los párrafos 2 al 4 serán reenumerados para ser los párrafos 1 a 3.

  • 2. En el párrafo 2 del actual Artículo IX del Protocolo del Convenio, la frase «de las disposiciones mencionadas anteriormente» será reemplazada por «del Convenio».

  • 3. El párrafo 3 del actual Artículo IX del Protocolo del Convenio será reemplazado con lo siguiente:

    • «2. Se entiende que si uno de los Estados intenta negar los beneficios del inciso a) del párrafo 2 del Artículo 11, con base en la condición de que «se negocien regular y substancialmente», a que se refiere el numeral ii) de ese inciso, la autoridad competente de ese Estado, deberá consultar previamente a la autoridad competente del otro Estado, con el objeto de determinar mediante acuerdo mutuo si aplica la disposición de ese inciso.».

  • 4. Después del párrafo 4 del actual Artículo IX del Protocolo del Convenio será implementada la siguiente disposición:

    • «4. Con respecto al párrafo 4 del Artículo 11, se aclara que el término «intereses» incluye los siguientes tipos de ingreso:

      • a) Comisiones relacionadas con cantidades dadas en préstamo;

      • b) Pagos que se efectúen con motivo de la apertura o garantía de créditos, así como pagos con motivo de la aceptación de un aval;

      • c) Pagos derivados de contratos de factoraje;

      • d) Ingreso derivado de la enajenación de créditos;

      • e) Ingreso derivado de instrumentos financieros cuando exista una deuda subyacente;

      • f) Ingreso derivado de la enajenación con descuento de títulos valor que representen deuda.».

Artículo 14

El actual Artículo XI del Protocolo del Convenio será eliminado.

Artículo 15

Después del actual Artículo X del Protocolo del Convenio, la siguiente disposición será implementada:

«XIV. Ad párrafo 4 del Artículo 13

  • 1. Para efectos del párrafo 4 del Artículo 13, las ganancias derivadas de la enajenación de acciones de una sociedad residente en uno de los Estados únicamente estarán sometidas a imposición en el otro Estado, si:

    • A. la enajenación de acciones se lleva a cabo entre miembros del mismo grupo de sociedades, en la medida en que la remuneración recibida por la enajenante consista en acciones u otros derechos en el capital de la adquirente o de otra sociedad que sea propietaria, directa o indirectamente, del 80 por ciento o más de los derechos de voto y del capital de la adquirente y que sea residente de uno de los Estados o de un país con el que México tenga un acuerdo amplio de intercambio de información en los términos del Anexo 10 de la Resolución Miscelánea Fiscal, pero únicamente si se cumplen las siguientes condiciones:

      • a) que la enajenante sea una sociedad residente en uno de los Estados o de un país con el que México tenga un acuerdo amplio de intercambio de información en los términos del Anexo 10 de la Resolución Miscelánea Fiscal;

      • b) que antes e inmediatamente después de la enajenación, la enajenante o la adquirente sea propietaria, directa o indirectamente, del 80 por ciento o más de los derechos de voto y del capital de la otra, o que una sociedad residente en uno de los Estados o de un país con el que México tenga un acuerdo amplio de intercambio de información en los términos del Anexo 10 de la Resolución Miscelánea Fiscal sea propietaria, directa o indirectamente (a través de sociedades residentes en uno de esos Estados), del 80 por ciento o más de los derechos de voto y del capital de cada una de ellas; y

      • c) para efectos de determinar la ganancia sobre cualquier enajenación posterior,

        • i) el costo inicial de las acciones para la adquirente se determinará con base en el costo que tuvo para la enajenante, incrementado con el importe de los pagos en efectivo u otra remuneración distinta de las acciones u otros derechos pagados; o

        • ii) la ganancia se calculará mediante otro método que proporcione substancialmente el mismo resultado.

        No obstante lo anterior, si se recibe efectivo u otra remuneración distinta a las acciones u otros derechos, el monto de la ganancia (limitada al monto del efectivo u otra remuneración distinta de las acciones u otros derechos recibidos), podrá someterse a imposición en el Estado del que sea residente la sociedad cuyas acciones son enajenadas.

    • B. las ganancias han sido obtenidas por una compañía de seguros o un fondo de pensiones reconocido tal como se define en el Artículo II del Protocolo.

    • C. la enajenación se efectúa a través de un mercado de valores reconocido. Sin embargo:

      • a) cuando el residente de uno de los Estados sea propietario, directa o indirectamente, del 10 por ciento o más de las acciones de la sociedad residente en el otro Estado, y en un período de 24 meses dicho residente enajena 10 por ciento o más de las acciones a través de una o varias operaciones simultáneas o sucesivas a través de un mercado de valores reconocido; o

      • b) cuando la enajenación se efectúa dentro de un mercado de valores reconocido a través de cualquier tipo de operación que evita que dicho residente acepte más ofertas que aquéllas recibidas antes y durante el periodo en el cual se efectúa la enajenación,

      la ganancia derivada de dicha enajenación puede someterse a imposición en el Estado en el cual es residente la sociedad cuyas acciones son enajenadas.

  • 2. El término «mercado de valores reconocido» como se menciona en el subpárrafo C del párrafo 1 de este Artículo, tendrá el significado que se le atribuye en el párrafo 1 del Artículo XII del Protocolo. ».

Artículo 16

Después del actual Artículo XIII del Protocolo del Convenio, se implementará la siguiente disposición:

«XVII. Ad Artículo 24

Si después del 11 de octubre de 2007, en cualquier convenio para evitar la doble tributación concluido por México con un tercer Estado, México acuerda una disposición relacionada con el arbitraje, que sea substancialmente similar a la disposición sobre arbitraje del Modelo de Convenio Tributario de la OCDE, dicha disposición aplicará automáticamente entre los Países Bajos y, México a partir de la fecha en que entre el vigor el convenio entre México y el tercer Estado.».

Artículo 17

Después del actual Artículo XIV del Protocolo del Convenio, será implementada la siguiente disposición:

«XIX. Ad Artículo 25

Las autoridades competentes podrán ampliar el ámbito del Artículo 25 del Convenio a las reglamentaciones relacionadas con el ingreso, mediante un Memorando de Entendimiento.».

Artículo 18

  • 1. Este Protocolo entrará en vigor el trigésimo día después de la última de las fechas en las cuales los respectivos Gobiernos se hayan notificado mutuamente, por escrito, que se ha cumplido con las formalidades constitucionales requeridas en sus respectivos Estados, y sus disposiciones surtirán efectos para los ejercicios fiscales y los periodos que comiencen el o a partir del 1 de enero siguiente a la fecha en la cual el Protocolo entre en vigor.

  • 2. No obstante el párrafo 1 de esta disposición, el Artículo 1 del Protocolo entrará en vigor para los ejercicios fiscales y los periodos que comiencen el o a partir del 1 de enero de 2008.

EN FE de lo cual, los suscritos, debidamente autorizados para tal efecto, han firmado este Protocolo.

HECHO EN Ciudad de México a los 11 días de diciembre 2008, en duplicado, en los idiomas neerlandés y español, siendo ambos textos igualmente auténticos.

Por el Gobierno del Reino de los Países Bajos,

CORNELIA MINDERHOUD

Por el Gobierno de los Estados Unidos Mexicanos,

AGUSTIN CARSTENS


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1994, 221.

Het Protocol van 11 december 2008 behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Protocol kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1994, 221.

De bepalingen van het Protocol van 11 december 2008 zullen ingevolge zijn artikel 18, eerste lid, in werking treden dertig dagen na de laatste van de data waarop de onderscheiden regeringen elkaar schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld, dat de in hun onderscheiden staten constitutioneel vereiste formaliteiten zijn vervuld.

J. VERWIJZINGEN

Voor verwijzingen en andere verdragsgegevens zie Trb. 1993, 160 en Trb. 1994, 221.

Uitgegeven de elfde februari 2009.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. VERHAGEN

Naar boven