A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Nieuw-Zeeland inzake het aanhouden van voorraden ruwe aardolie, aardolieproducten en onverwerkte oliën;

Wellington, 1 april 2008

B. TEKST

De tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 2008, 93.

C. VERTALING


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Nieuw-Zeeland inzake het aanhouden van voorraden ruwe aardolie, aardolieproducten en onverwerkte oliën

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

Nieuw-Zeeland

(hierna te noemen „de Verdragsluitende Partijen”),

Gelet op de Overeenkomst inzake een Internationaal Energieprogramma van 18 november 1974, zoals gewijzigd door het Internationaal Energie Agentschap (hierna genoemd „de IEP-Overeenkomst”);

Gelet op artikel 3 van de Bijlage bij de IEP-Overeenkomst waarin wordt voorzien in het aanhouden van voorraden op het grondgebied van een ander land voor rekening van een Deelnemend Land, krachtens een overeenkomst tussen de beide Regeringen van deze landen;

Gelet op Nederlandse nationale wetgeving inzake de verplichting tot het aanhouden van voorraden aardolieproducten;

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

  • a. „bevoegde autoriteit” het overheidsorgaan van elke Verdragsluitende Partij dat verantwoordelijk is voor het toezicht op het voldoen aan voorraadverplichtingen;

  • b. „voorraad” elke voorraad ruwe aardolie, aardolieproducten en onverwerkte oliën waarop artikel 1 van de Bijlage bij de IEP-Overeenkomst van toepassing is;

  • c. „voorraadverplichting” de totale hoeveelheid voorraad die uit hoofde van de toepasselijke nationale wetgeving of ingevolge de IEP-Overeenkomst dient te worden aangehouden;

  • d. „grondgebied” wat betreft Nederland het binnen de Europese Unie gelegen grondgebied waarover het Koninkrijk der Nederlanden rechtsmacht uitoefent en wat betreft Nieuw-Zeeland het grondgebied waarover Nieuw-Zeeland rechtsmacht uitoefent;

  • e. „entiteit” elke instantie of onderneming, met inbegrip van de bevoegde autoriteit van Nieuw-Zeeland, gevestigd op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij, die voorraden aanhoudt ten behoeve van het vergemakkelijken van de nakoming door Nieuw-Zeeland van zijn voorraadverplichtingen.

Artikel 2

Dit Verdrag is van toepassing op voorraden waarop de IEP-Overeenkomst van toepassing is die door de bevoegde autoriteit van Nederland zijn goedgekeurd in overeenstemming met het goedkeuringsproces vervat in artikel 5.

Artikel 3

  • 1. Een in Nieuw-Zeeland gevestigde entiteit kan op het grondgebied van Nederland voorraden aanhouden waarop dit Verdrag betrekking heeft. Dergelijke voorraden kunnen worden aangehouden:

    • a. hetzij rechtstreeks door de in Nieuw-Zeeland gevestigde entiteit; hetzij

    • b. door een in Nederland gevestigde entiteit, namens de in Nieuw-Zeeland gevestigde entiteit.

  • 2. Voorraden komen uitsluitend in aanmerking voor goedkeuring uit hoofde van artikel 5 van dit Verdrag indien de in Nieuw-Zeeland gevestigde entiteit erin heeft toegestemd deze voorraden aan te houden, hetzij door haarzelf, hetzij door de andere entiteit, vanaf de eerste dag van een kalenderkwartaal gedurende ten minste een of meer volledige kalenderkwartalen.

  • 3. Indien een in Nieuw-Zeeland gevestigde entiteit voorraden aanhoudt in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel, worden deze voorraden niet beschouwd als onderdeel van de voorraadverplichting van Nederland, maar als onderdeel van de voorraadverplichting van Nieuw-Zeeland.

Artikel 4

Nederland verzet zich niet tegen de verwijdering van voorraden waarop dit Verdrag van toepassing is, van zijn grondgebied in overeenstemming met aanwijzingen van de bevoegde autoriteit van Nieuw-Zeeland.

Artikel 5

  • 1. Alle in artikel 3 omschreven regelingen voor het aanhouden van voorraden dienen te worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van Nederland en verzoeken hiertoe dienen te worden ingediend in overeenstemming met de in dit artikel vastgelegde procedure.

  • 2. De bevoegde autoriteit van Nieuw-Zeeland stelt de bevoegde autoriteit van Nederland in kennis van de uit hoofde van artikel 3 vastgestelde regelingen. Deze kennisgeving wordt gedaan ten minste een maand voor aanvang van de periode waarin de regelingen van kracht zullen zijn en dient de volgende informatie te bevatten:

    • a. de naam en het adres van de in Nederland gevestigde entiteit waar de voorraden zullen worden aangehouden, en de naam en het adres van de in Nieuw-Zeeland gevestigde entiteit waar de voorraden zullen worden aangehouden of namens welke de voorraden zullen worden aangehouden;

    • b. het soort en de hoeveelheid voorraden die zullen worden aangehouden;

    • c. de termijn gedurende welke de voorraden zullen worden aangehouden;

    • d. de locatie, indien bekend, van de opslagruimte(n) waar de voorraden zullen worden aangehouden.

  • 3. De bevoegde autoriteit van Nederland stelt uiterlijk 5 (vijf) werkdagen voor aanvang van de periode waarvoor om goedkeuring wordt verzocht de bevoegde autoriteit van Nieuw-Zeeland ervan in kennis of zij de gewenste regelingen al dan niet goedkeurt.

  • 4. Indien er wezenlijke veranderingen zijn opgetreden ten opzichte van de informatie die in overeenstemming met het tweede lid van dit artikel is verstrekt, stelt de bevoegde autoriteit van Nieuw-Zeeland de bevoegde autoriteit van Nederland daarvan in kennis.

  • 5. Goedkeuring van een verzoek kan door de bevoegde autoriteit van Nederland worden ingetrokken indien er een wezenlijke onjuistheid wordt geconstateerd in de gegevens die met betrekking tot die goedkeuring zijn verstrekt uit hoofde van het tweede lid van dit artikel. Alvorens een goedkeuring in te trekken uit hoofde van deze bepaling stelt de bevoegde autoriteit van Nederland de bevoegde autoriteit van Nieuw-Zeeland hiervan in kennis en biedt zij de entiteit met de voorraadverplichting die de gegevens heeft verstrekt in redelijke mate de gelegenheid bezwaar te maken.

  • 6. Onverminderd de in artikel 5, tweede en derde lid, vermelde termijnen, kunnen de bevoegde autoriteiten, indien bijzondere omstandigheden daartoe noodzaken, onderling besluiten een of alle termijnen te wijzigen.

Artikel 6

  • 1. Wanneer een entiteit om toestemming verzoekt in het kader van dit Verdrag voorraden aan te houden in omstandigheden waarin zij niet de eigenaar van deze voorraden zal zijn, geeft de bevoegde autoriteit van Nederland geen toestemming voor het aanhouden van de desbetreffende voorraden in het kader van dit Verdrag tenzij:

    • a. de entiteit die de voorraden namens de aanvrager aanhoudt een entiteit is die valt onder de rechtsmacht van Nederland voor zover het de wettelijke bevoegdheid van Nederland om het bestaan van die voorraden te controleren en te verifiëren betreft;

    • b. de voorraden zullen worden aangehouden uit hoofde van een schriftelijke overeenkomst tussen de entiteit met de voorraadverplichting en de entiteit die namens haar de voorraden aanhoudt („de overeenkomst”) die van kracht blijft gedurende de periode waarvoor om toestemming is verzocht;

    • c. de entiteit met de voorraadverplichting contractueel het recht heeft deze voorraden gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te verwerven en de wijze waarop de prijs van een dergelijke aankoop wordt bepaald, in de overeenkomst is vastgelegd;

    • d. de feitelijke beschikbaarheid van de voorraden voor de entiteit met de voorraadverplichting gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst gewaarborgd is.

Artikel 7

  • 1. De Verdragsluitende Partijen komen overeen zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is met elkaar te overleggen in het geval van een crisis in de voorziening.

  • 2. De Verdragsluitende Partijen komen op verzoek van een van hen overeen met elkaar te overleggen teneinde:

    • i. moeilijkheden die zijn gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag op te lossen; of

    • ii. bepalingen van dit Verdrag te wijzigen,

    in welk geval het overleg in ieder geval uiterlijk zestig dagen na ontvangst van het verzoek dient aan te vangen.

Artikel 8

Dit Verdrag kan met schriftelijke instemming van beide Verdragsluitende Partijen worden gewijzigd. De Verdragsluitende Partijen stellen elkaar langs diplomatieke weg ervan in kennis dat aan hun constitutionele vereisten voor de inwerkingtreding van het gewijzigde Verdrag is voldaan. Het gewijzigde Verdrag treedt in werking op de dertigste dag na de datum van ontvangst van de laatste kennisgeving.

Artikel 9

Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand nadat beide Verdragsluitende Partijen elkaar langs diplomatieke weg ervan in kennis hebben gesteld dat de procedures vereist voor de inwerkingtreding van dit Verdrag zijn afgerond.

Artikel 10

  • 1. Dit Verdrag kan door elk van de Verdragsluitende Partijen langs diplomatieke weg worden beëindigd door schriftelijke kennisgeving aan de andere Verdragsluitende Partij ten minste zes (6) maanden voor het einde van enig kalenderjaar. Het Verdrag houdt in dat geval op van kracht te zijn met ingang van de eerste dag van het eerstvolgende kalenderjaar.

  • 2. Geen van beide Verdragsluitende Partijen oefent de in het eerste lid van dit artikel vervatte bevoegdheid tot beëindiging uit tijdens een crisis in de voorziening.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Wellington, op 1 april 2008, uitsluitend in de Engelse taal.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

H.E.C.M. TER BRAACK

Voor Nieuw-Zeeland

D.W. PARKER


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2008, 93.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 2008, 93.

J. VERWIJZINGEN

Zie Trb. 2008, 93.

Uitgegeven de zevenentwintigste augustus 2008.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. VERHAGEN

Naar boven