A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan inzake sociale zekerheid;

(met Administratief Akkoord)

’s-Gravenhage, 21 februari 2008

B. TEKST

De Engelse tekst van het Verdrag, met Administratief Akkoord, en de bijbehorende notawisseling is geplaatst in Trb. 2008, 64.

In dat Tractatenblad dienen in de Engelse tekst van het Administratief Akkoord de volgende correcties te worden aangebracht.

Op blz. 17 van dat Tractatenblad:

In artikel 2, eerste regel, dient het artikelnummer „21” vervangen te worden door „22”.

Op blz. 18 van dat Tractatenblad:

In artikel 3, eerste lid, eerste regel, dient het woord „Where” te worden vervangen door „If”.

In artikel 3, eerste lid, tweede en derde regel, dient de zinsnede „paragraph 2 of Article 8 or Article 9” te worden vervangen door „Article 8, paragraph 2 of Article 9 or Article 10”.

In artikel 3, eerste lid, tweede zin, dient het woord „shall” vervangen te worden door „will”.

In artikel 4, eerste lid, vierde regel, dient het artikelnummer „25” vervangen te worden door „26”.

C. VERTALING


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan inzake sociale zekerheid

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

Japan

Geleid door de wens hun onderlinge betrekkingen op het gebied van sociale zekerheid te regelen

Zijn het volgende overeengekomen:

DEEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
  • 1. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

    • a. „Nederland”, het Koninkrijk der Nederlanden;

    • b. de uitdrukking „grondgebied”,

      wat Japan betreft,

      het grondgebied van Japan;

      wat Nederland betreft,

      het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa;

    • c. de uitdrukking „onderdaan”,

      wat Japan betreft,

      een onderdaan van Japan in de zin van het recht van Japan inzake nationaliteit;

      wat Nederland betreft,

      een persoon met de Nederlandse nationaliteit;

    • d. de uitdrukking „wetgeving”,

      wat Japan betreft,

      de wet- en regelgeving van Japan inzake de Japanse pensioenregelingen en de Japanse ziektekostenverzekeringsstelsels omschreven in artikel 2, eerste lid;

      wat Nederland betreft,

      de wet- en regelgeving van Nederland inzake de takken van sociale zekerheid omschreven in artikel 2, tweede lid;

    • e. de uitdrukking „bevoegde autoriteit”,

      wat Japan betreft,

      de ter zake van de in artikel 2, eerste lid, omschreven Japanse pensioenregelingen en de Japanse ziektekostenverzekeringsstelsels bevoegde overheidsorganisaties;

      wat Nederland betreft,

      de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

    • f. de uitdrukking „bevoegd orgaan”,

      wat Japan betreft,

      de voor de uitvoering van de in artikel 2, eerste lid, omschreven Japanse pensioenregelingen en Japanse ziektekostenverzekeringsstelsels verantwoordelijke verzekeringsorganen of samenwerkingsverbanden daarvan;

      wat Nederland betreft,

      de voor de uitvoering van de wetgeving van Nederland bevoegde organen;

    • g. de uitdrukking „verzekeringstijdvak”,

      wat Japan betreft,

      een tijdvak van betaling van premie of bijdrage uit hoofde van de wetgeving van Japan inzake de Japanse pensioenregelingen omschreven in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, i tot en met v, en elk ander tijdvak dat uit hoofde van die wetgeving in aanmerking wordt genomen voor de vaststelling van een recht op uitkeringen;

      tijdvakken die ingevolge andere met dit Verdrag vergelijkbare overeenkomsten inzake sociale zekerheid in aanmerking moeten worden genomen voor het vaststellen van een recht op uitkeringen uit hoofde van die wetgeving worden daaronder evenwel niet begrepen;

      wat Nederland betreft,

      een tijdvak van arbeid in loondienst of als zelfstandige, of een tijdvak van wonen en als zodanig aangemerkte tijdvakken uit hoofde van de wetgeving van Nederland;

    • h. de uitdrukking „uitkering”, een pensioen of andere uitkering uit hoofde van de wetgeving van een Verdragsluitende Staat.

  • 2. Voor de toepassing van dit Verdrag heeft elke uitdrukking die in dit Verdrag niet wordt omschreven de betekenis die eraan wordt gegeven in de van toepassing zijnde wetgeving.

Artikel 2 Materiële werkingssfeer

Dit Verdrag is van toepassing

  • 1. wat Japan betreft,

    • a. op de volgende Japanse pensioenregelingen:

      • i. het nationaal pensioen (met uitzondering van het nationaal pensioenfonds);

      • ii. de pensioenverzekering voor werknemers (met uitzondering van het pensioenfonds van werknemers);

      • iii. het onderling pensioen voor rijksambtenaren;

      • iv. het onderling pensioen voor lokale ambtenaren en personeel met vergelijkbare status (met uitzondering van de pensioenregeling voor leden van lokale raden); en

      • v. het onderling pensioen voor personeel van particuliere scholen;

      (de onder ii tot en met v omschreven Japanse pensioenregelingen worden hierna aangeduid als de „Japanse pensioenregelingen voor werknemers”);

      voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder het nationaal pensioen evenwel niet verstaan het aanvullend ouderdomspensioen of andere pensioenen die tijdelijk of aanvullend worden verstrekt ten behoeve van welzijn en die geheel of voornamelijk uit de middelen van de nationale overheid worden betaald; en

    • b. op de Japanse ziektekostenverzekeringsstelsels die uit hoofde van de volgende wetten, als gewijzigd, worden uitgevoerd:

      • i. Wet op de ziektekostenverzekering (wet nr. 70. 1922);

      • ii. Wet op de verzekering van zeelieden (met inbegrip van de bepalingen inzake werknemersverzekering en verzekeringen tegen schade door bedrijfsongevallen voor werknemers), (wet nr. 73, 1939);

      • iii. Wet op de nationale ziektekostenverzekering (wet nr. 192, 1958);

      • iv. Wet inzake de vereniging voor onderlinge bijstand voor rijksambtenaren (wet nr. 128, 1958);

      • v. Wet inzake de vereniging voor onderlinge bijstand voor lokale ambtenaren en daarmee vergelijkbaar personeel (wet nr. 152, 1962);

      • vi. Wet inzake de onderlinge bijstand voor personeel van particuliere scholen (wet nr. 245, 1953); en

      • vii. Wet op de veiligheid van gezondheidszorg voor senioren (wet nr. 80, 1982);

    voor de toepassing van dit Verdrag zijn de artikelen 5, 14 tot en met 21, 26, 27, 30 (met uitzondering van het derde lid) en artikel 32, tweede lid, evenwel uitsluitend van toepassing op de Japanse pensioenregelingen bedoeld in onderdeel a van dit lid; en

  • 2. wat Nederland betreft, op de volgende takken van sociale zekerheid:

    • a. arbeidsongeschiktheidsuitkeringen;

    • b. ouderdomspensioenen;

    • c. nabestaandenuitkeringen;

    • d. kinderbijslagen;

    • e. uitkeringen bij ziekte en moederschap;

    • f. verstrekkingen in natura bij ziekte; en

    • g. werkloosheidsuitkeringen;

voor de toepassing van dit Verdrag zijn de artikelen 14 tot en met 21, 26, 30 (met uitzondering van het derde lid) en artikel 32, tweede lid, evenwel niet van toepassing op de takken van sociale zekerheid bedoeld in de onderdelen d tot en met g van dit lid, en de artikelen 5, 27 en artikel 31, tweede lid, zijn niet van toepassing op de takken van sociale zekerheid bedoeld in de onderdelen d, f en g van dit lid.

Artikel 3 Personele werkingssfeer

Dit Verdrag is van toepassing op personen op wie de wetgeving van een Verdragsluitende Staat van toepassing is of is geweest, alsmede op gezinsleden of nabestaanden die aan deze personen rechten ontlenen.

Artikel 4 Gelijkheid van behandeling

Tenzij anders voorzien in dit Verdrag worden de personen omschreven in artikel 3, die gewoonlijk wonen op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat bij de toepassing van de wetgeving van die Verdragsluitende Staat op dezelfde wijze behandeld als onderdanen van die Staat.

Artikel 5 Betaling van uitkeringen in het buitenland
  • 1. Tenzij anders voorzien in dit Verdrag zijn bepalingen van de wetgeving van een Verdragsluitende Staat die het recht op of de betaling van uitkeringen beperken uitsluitend omdat de rechthebbende gewoonlijk woont buiten het grondgebied van die Verdragsluitende Staat niet van toepassing op personen die gewoonlijk wonen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Staat. Het voorgaande laat evenwel onverlet:

    • a. de bepalingen van de wetgeving van Japan die bepalen dat personen van 60 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar op de datum van het eerste geneeskundig onderzoek of op de datum van overlijden gewoonlijk dienen te wonen op het grondgebied van Japan teneinde rechten te kunnen verwerven op het basispensioen voor arbeidsongeschikten of het basispensioen voor nabestaanden;

    • b. de bepalingen van de Toeslagenwet van 6 november 1986 en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten van 24 april 1997 van Nederland.

  • 2. Uitkeringen uit hoofde van de wetgeving van een Verdragsluitende Staat worden betaald aan onderdanen van de andere Verdragsluitende Staat die gewoonlijk wonen buiten het grondgebied van beide Verdragsluitende Staten onder dezelfde voorwaarden als wanneer zij onderdaan zouden zijn van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat.

DEEL II BEPALINGEN INZAKE DE TOEPASSELIJKE WETGEVING

Artikel 6 Algemene bepalingen

Tenzij anders voorzien in dit Verdrag is op personen die als werknemer of als zelfstandige werkzaam zijn op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat ter zake van dat dienstverband of die werkzaamheden als zelfstandige uitsluitend de wetgeving van die Verdragsluitende Staat van toepassing.

Artikel 7 Bijzondere bepalingen
  • 1. Indien een persoon op wie de wetgeving van een Verdragsluitende Staat van toepassing is en die als werknemer op het grondgebied van die Verdragsluitende Staat in dienst is van een werkgever die zijn plaats van bedrijfsuitoefening heeft op dat grondgebied door die werkgever vanuit dat grondgebied of vanuit een grondgebied buiten beide Verdragsluitende Staten wordt uitgezonden om werkzaam te zijn op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Staat, is op de werknemer uitsluitend de wetgeving van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat van toepassing als zou die werknemer op het grondgebied van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat werkzaam zijn, mits het tijdvak van deze detachering naar verwachting ten hoogste vijf jaar zal belopen.

  • 2. Indien de in het eerste lid van dit artikel bedoelde detachering langer voortduurt dan vijf jaar, kunnen de bevoegde autoriteiten of bevoegde organen van beide Verdragsluitende Staten overeenkomen dat op de werknemer uitsluitend de wetgeving van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat van toepassing blijft.

  • 3. Op personen op wie de bepalingen van het eerste lid van dit artikel reeds van toepassing waren, zullen deze bepalingen niet opnieuw van toepassing zijn, tenzij na afloop van de vorige detachering een jaar verstreken is.

  • 4. Indien personen op wie de wetgeving van een Verdragsluitende Staat van toepassing is en die gewoonlijk als zelfstandige werkzaam zijn op het grondgebied van die Verdragsluitende Staat, tijdelijk als zelfstandige uitsluitend werkzaam zijn op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Staat, is op die personen uitsluitend de wetgeving van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat van toepassing als zouden die personen werkzaam zijn op het grondgebied van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat, mits het tijdvak van de werkzaamheden als zelfstandige op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Staat naar verwachting ten hoogste vijf jaar zal belopen.

  • 5. Indien de werkzaamheden als zelfstandige op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Staat bedoeld in het vierde lid van dit artikel langer voortduren dan vijf jaar, kunnen de bevoegde autoriteiten of bevoegde organen van beide Verdragsluitende Staten overeenkomen dat op de zelfstandige uitsluitend de wetgeving van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat van toepassing blijft.

Artikel 8 Werknemers aan boord van zeeschepen

Op personen die als werknemer werkzaam zijn aan boord van zeeschepen die onder de vlag van een de Verdragsluitende Staten varen is, ter zake van die werkzaamheden, uitsluitend de wetgeving van de Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de werkgever gevestigd is van toepassing.

Artikel 9 Leden van diplomatieke zendingen, leden van consulaire posten en ambtenaren
  • 1. Dit Verdrag laat de bepalingen van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 18 april 1961 of van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 24 april 1963 onverlet.

  • 2. Behoudens het eerste lid van dit artikel, indien ambtenaren van een Verdragsluitende Staat of in de wetgeving van die Verdragsluitende Staat als zodanig aangemerkte personen naar het grondgebied van de andere Verdragsluitende Staat worden gezonden om aldaar werkzaam te zijn, is op die personen uitsluitend de wetgeving van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat van toepassing als zouden die personen werkzaam zijn op het grondgebied van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat.

Artikel 10 Uitzonderingen op de artikelen 6 tot en met 9

Op verzoek van een werknemer en een werkgever of een zelfstandige kunnen de bevoegde autoriteiten of bevoegde organen van beide Verdragsluitende Staten ermee instemmen ten behoeve van bepaalde personen of categorieën personen uitzonderingen toe te staan op de artikelen 6 tot en met 9, mits op deze personen of categorieën personen uitsluitend de wetgeving van een van de Verdragsluitende Staten van toepassing is.

Artikel 11 Echtgenote en kinderen

Op de echtgenote of kinderen die een persoon die werkzaam is op het grondgebied van Nederland vergezellen en op wie de wetgeving van Japan in overeenstemming met artikel 7 (met uitzondering van het derde lid), artikel 9, tweede lid, of artikel 10 van toepassing is, is uitsluitend de wetgeving van Japan van toepassing, tenzij zij zelf op het grondgebied van Nederland als werknemer of zelfstandige werkzaam zijn.

Artikel 12 Verplichte verzekering

Op de artikelen 6 tot en met 8, artikel 9, tweede lid, en artikel 11 zijn uitsluitend van toepassing op verplichte verzekering uit hoofde van de wetgeving van beide Verdragsluitende Staten. Artikel 7 is niet van toepassing op personen die als werknemer werkzaam zijn op het grondgebied van Japan bij een werkgever die een plaats van bedrijfsuitoefening heeft op dat grondgebied of op het grondgebied van Japan gewoonlijk werkzaam is als zelfstandige, indien op die personen niet de wetgeving van Japan inzake de Japanse pensioenregelingen omschreven in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, i tot en met v, van toepassing is.

Artikel 13 Woonplaats in Nederland

Personen op wie in overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 6, 7 (met uitzondering van het derde lid), 8, 9, tweede lid, en 10 de wetgeving van Nederland van toepassing is, worden aangemerkt als zijnde woonachtig op het grondgebied van Nederland gedurende het tijdvak waarin op die personen de wetgeving van Nederland van toepassing is.

DEEL III BEPALINGEN INZAKE UITKERINGEN

HOOFDSTUK 1 BEPALINGEN INZAKE NEDERLANDSE UITKERINGEN
Artikel 14 Arbeidsongeschiktheidsuitkering
  • 1. Het bevoegde orgaan van Nederland neemt ten behoeve van de vaststelling van het recht op de Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekeringstijdvakken uit hoofde van de wetgeving van Japan in aanmerking, voor zover zij niet samenvallen met de verzekeringstijdvakken uit hoofde van de wetgeving van Nederland.

  • 2. Wanneer een persoon omschreven in artikel 3 op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daarop volgende invaliditeit is ontstaan onderworpen was aan de wetgeving van Japan en voordien een verzekeringstijdvak had vervuld van ten minste twaalf maanden krachtens de wetgeving van Nederland inzake arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor werknemers, heeft hij recht op een uitkering krachtens laatstgenoemde wetgeving berekend volgens het derde en vierde lid van dit artikel.

  • 3. Het bedrag van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde uitkering wordt berekend naar rato van de duur van de door een persoon krachtens de wetgeving van Nederland inzake arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor werknemers vervulde verzekeringstijdvakken nadat hij de leeftijd van 15 jaar bereikte maar voordat die persoon de leeftijd van 65 jaar bereikte tot het tijdvak tussen de datum waarop die persoon de leeftijd van 15 jaar bereikte en de datum waarop de arbeidsongeschiktheid gevolgd door invaliditeit is ontstaan, maar uiterlijk de datum waarop die persoon de leeftijd van 65 jaar bereikte.

  • 4. De tijdvakken van arbeid en daarmee gelijkgestelde tijdvakken die voor 1 juli 1967 in Nederland zijn vervuld worden aangemerkt als verzekeringstijdvakken vervuld krachtens de wetgeving van Nederland inzake arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor werknemers.

Artikel 15 Ouderdomspensioen
  • 1. Het bevoegde orgaan van Nederland stelt het recht op ouderdoms pensioen vast en berekent het bedrag uitsluitend op basis van de krachtens de wetgeving van Nederland vervulde verzekeringstijdvakken.

  • 2. Onverminderd het derde lid van dit artikel worden tijdvakken voor 1 januari 1957 gedurende welke een onderdaan van een Verdragsluitende Staat verbleef op het grondgebied van Nederland nadat hij de leeftijd van 15 jaar had bereikt of gedurende welke hij terwijl hij buiten het grondgebied van Nederland woonde betaalde werkzaamheden verrichtte op het grondgebied van Nederland eveneens aangemerkt als verzekeringstijdvakken vervuld krachtens de wetgeving van Nederland indien de persoon niet voldoet aan de voorwaarden van de wetgeving van Nederland op grond waarvan deze tijdvakken voor die persoon met krachtens de wetgeving van Nederland vervulde verzekeringstijdvakken mogen worden gelijkgesteld.

  • 3. De in het tweede lid van dit artikel bedoelde tijdvakken worden bij de berekening van het ouderdomspensioen uitsluitend in aanmerking genomen, indien de betrokkene verzekerd is geweest krachtens de Nederlandse Algemene Ouderdomswet en na het bereiken van de leeftijd van 59 jaar ten minste zes jaar op het grondgebied van een of beide Verdragsluitende Staten heeft gewoond en alleen zolang hij op het grondgebied van een van beide Verdragsluitende Staten woont. Deze tijdvakken worden evenwel niet in aanmerking genomen indien zij samenvallen met tijdvakken die reeds in aanmerking zijn genomen voor de berekening van een ouderdomspensioen krachtens andere wetgeving dan die van Nederland.

Artikel 16 Nabestaandenuitkering
  • 1. Wanneer een persoon omschreven in artikel 3 op het tijdstip van zijn overlijden onderworpen was aan de wetgeving van Japan en voordien een verzekeringstijdvak had vervuld van ten minste twaalf maanden krachtens de wetgeving van Nederland inzake nabestaandenuitkeringen, hebben zijn nabestaanden recht op een uitkering krachtens laatstgenoemde wetgeving berekend volgens het tweede lid van dit artikel.

  • 2. Het bedrag van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde uitkering wordt berekend naar rato van de duur van de verzekeringstijdvakken die door een overledene krachtens de wetgeving van Nederland inzake nabestaandenuitkeringen na de leeftijd van 15 jaar zijn vervuld totdat de overledene de leeftijd van 65 jaar bereikte tot het tijdvak tussen de datum waarop de overledene de leeftijd van 15 jaar bereikte en de datum van zijn overlijden, maar uiterlijk de datum waarop de overledene de leeftijd van 65 jaar bereikte.

HOOFDSTUK 2 BEPALINGEN INZAKE JAPANSE UITKERINGEN
Artikel 17 Samentelling
  • 1. Indien een persoon onvoldoende verzekeringstijdvakken heeft vervuld om te voldoen aan de voorwaarden voor recht op Japanse uitkeringen, neemt het bevoegde orgaan van Japan voor het vaststellen van het recht op deze uitkeringen uit hoofde van dit artikel de krachtens de wetgeving van Nederland vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking voor zover zij niet samenvallen met de verzekeringstijdvakken vervuld krachtens de wetgeving van Japan.

    Het voorgaande is evenwel niet van toepassing op aanvullende pensioenen voor omschreven beroepen uit hoofde van de onderlinge pensioenen en lumpsum betalingen gelijk aan de terugbetaling van premies en bijdragen.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid van dit artikel worden de verzekeringstijdvakken vervuld krachtens de wetgeving van Nederland in aanmerking genomen als verzekeringstijdvakken vervuld krachtens de Japanse pensioenregelingen voor werknemers en als de bijbehorende verzekeringstijdvakken krachtens het nationaal pensioen.

Artikel 18 Bijzondere bepalingen inzake arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en nabestaandenuitkeringen
  • 1. Indien de wetgeving van Japan voor het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen of nabestaandenuitkeringen (met uitzondering van lumpsum betalingen gelijk aan de terugbetaling van premies of bijdragen) voorschrijft dat de datum van het eerste geneeskundige onderzoek of van overlijden binnen omschreven verzekeringstijdvakken dient te liggen, wordt voor het vaststellen van het recht op deze uitkeringen geacht aan deze voorwaarde te zijn voldaan, indien deze datum ligt binnen de verzekeringstijdvakken krachtens de wetgeving van Nederland.

    Indien het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen of nabestaan denuitkeringen (met uitzondering van lumpsum betalingen gelijk aan de terugbetaling van premies of bijdragen) uit hoofde van het nationaal pensioen wordt vastgesteld zonder toepassing van dit artikel, wordt dit artikel niet toegepast voor het vaststellen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen of nabestaandenuitkeringen (met uitzondering van lumpsum betalingen gelijk aan de terugbetaling van premies of bijdragen) op grond van dezelfde verzekerde gebeurtenis krachtens de Japanse pensioenregelingen voor werknemers.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid van dit artikel op een persoon die verzekeringstijdvakken heeft vervuld krachtens twee of meer Japanse pensioenregelingen voor werknemers, wordt geacht in overeenstemming met de wetgeving van Japan aan de in dat lid bedoelde voorwaarde voor een van deze pensioenregelingen te zijn voldaan.

Artikel 19 Berekening van het bedrag van uitkeringen
  • 1. Wanneer een recht op een Japanse uitkering wordt vastgesteld uit hoofde van artikel 17, eerste lid, of artikel 18, eerste lid, berekent het bevoegde orgaan van Japan het bedrag van die uitkering in overeenstemming met de wetgeving van Japan met inachtneming van het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel.

  • 2. Ten aanzien van het basispensioen voor arbeidsongeschiktheid en andere uitkeringen, die bestaan uit een vast bedrag dat ongeacht het verzekeringstijdvak wordt toegekend, indien aan de voorwaarden voor het ontvangen van deze uitkeringen krachtens artikel 17, eerste lid, of artikel 18, eerste lid, is voldaan, wordt het toe te kennen bedrag berekend naar rato van het totaal van de tijdvakken van betaling van premie of bijdrage en de tijdvakken van vrijstelling van betaling van premie of bijdrage krachtens de pensioenregeling op grond waarvan deze uitkeringen zullen worden betaald tot het totaal van deze tijdvakken van betaling van premie of bijdrage, deze tijdvakken van vrijstelling van betaling van premie of bijdrage en de verzekeringstijdvakken krachtens de wetgeving van Nederland.

  • 3. Ten aanzien van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en nabestaan denuitkeringen krachtens de Japanse pensioenregelingen voor werknemers, voor zover het bedrag van de toe te kennen uitkeringen wordt berekend op grond van het in de wetgeving van Japan bepaalde tijdvak, wanneer de verzekeringstijdvakken uit hoofde van die regelingen korter zijn dan dat omschreven tijdvak, indien aan de voorwaarden voor het ontvangen van deze uitkeringen wordt voldaan uit hoofde van artikel 17, eerste lid, of artikel 18, eerste lid, wordt het toe te kennen bedrag berekend naar rato van de verzekeringstijdvakken uit hoofde van de Japanse pensioenregelingen voor werknemers tot het totaal van de verzekeringstijdvakken en de verzekeringstijdvakken krachtens de wetgeving van Nederland. Wanneer het totaal van de verzekeringstijdvakken het omschreven tijdvak evenwel overschrijdt, wordt het totaal van de verzekeringstijdvakken aangemerkt als zijnde gelijk aan dat omschreven tijdvak.

  • 4. Voor de berekening van het bedrag van uitkeringen uit hoofde van Japanse pensioenregelingen voor medewerkers in overeenstemming met het tweede en derde lid van dit artikel, indien de gerechtigde tot de uitkeringen verzekeringstijdvakken heeft vervuld krachtens twee of meer van deze pensioenregelingen, vormen de tijdvakken van betaling van premie of bijdrage krachtens de pensioenregeling waaruit de uitkeringen worden betaald bedoeld in het tweede lid van dit artikel of de verzekeringstijdvakken krachtens de Japanse pensioenregelingen voor werknemers bedoeld in het derde lid van dit artikel, het totaal van de verzekeringstijdvakken uit hoofde van al deze pensioenregelingen. Wanneer het totaal van de verzekeringstijdvakken evenwel gelijk is aan of hoger dan het in de wetgeving van Japan omschreven tijdvak in de zin van het derde lid van dit artikel, zijn de in het derde lid en in dit lid van dit artikel omschreven berekeningsmethodes niet van toepassing.

  • 5. Wat betreft het aanvullend pensioen voor echtgenoten dat deel uitmaakt van het ouderdomspensioen voor werknemers en andere uitkeringen die als een vast bedrag kunnen worden toegekend in gevallen waarin de verzekeringstijdvakken krachtens de Japanse pensioenregelingen voor werknemers gelijk zijn aan of hoger dan het door de wetgeving van Japan bepaalde tijdvak, indien voldaan wordt aan de voorwaarden voor het ontvangen van dergelijke uitkeringen uit hoofde van artikel 17, eerste lid, wordt het toe te kennen bedrag berekend naar rato van deze verzekeringstijdvakken krachtens de Japanse pensioenregelingen voor werknemers waaruit dergelijke uitkeringen voor dat omschreven tijdvak zullen worden betaald.

Artikel 20 Verzekeringstijdvak

Bij de toepassing van de artikelen 17 tot en met 19 worden, onverminderd artikel 1, eerste lid, onderdeel g, verzekeringstijdvakken die uitsluitend krachtens de wetgeving van Nederland op grond van wonen op het grondgebied van Nederland worden meegeteld, niet in aanmerking genomen.

Artikel 21 Uitzondering op artikel 4

Artikel 4 laat de bepalingen inzake aanvullende tijdvakken voor Japanse onderdanen op grond van woonplaats buiten het grondgebied van Japan krachtens de wetgeving van Japan onverlet.

DEEL IV DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 22 Administratieve samenwerking
  • 1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten:

    • a. komen de voor de uitvoering van dit Verdrag noodzakelijke bestuurlijke maatregelen overeen, met inbegrip van samenwerking tussen de bevoegde organen van beide Verdragsluitende Staten ten behoeve van de overmaking naar het buitenland van uitkeringen;

    • b. wijzen verbindingsorganen aan voor de uitvoering van dit Verdrag; en

    • c. doen elkaar zo spoedig mogelijk alle informatie toekomen over alle wijzigingen van hun onderscheiden wetgeving voor zover deze wijzigingen van invloed zijn op de uitvoering van dit Verdrag.

  • 2. De bevoegde autoriteiten en bevoegde organen van beide Verdragsluitende Staten verlenen elkaar binnen het mandaat van hun onderscheiden autoriteiten de nodige bijstand voor de uitvoering van dit Verdrag. Dergelijke bijstand wordt kosteloos verleend.

Artikel 23 Kosten of heffingen en legalisering
  • 1. Voor zover de wetgeving en andere relevante regelgeving van een Verdragsluitende Staat bepalingen bevat met betrekking tot vrijstelling of verlaging van administratieve of consulaire heffingen voor krachtens de wetgeving van die Verdragsluitende Staat over te leggen documenten, zijn die bepalingen eveneens van toepassing op bij de toepassing van dit Verdrag en de uitvoering van de wetgeving van de andere Verdragsluitende Staat over te leggen documenten.

  • 2. Voor documenten die voor de toepassing van dit Verdrag en de uitvoering van de wetgeving van een Verdragsluitende Staat worden overgelegd zijn geen legalisatie of andere daarmee vergelijkbare formaliteiten door diplomatieke of consulaire autoriteiten vereist.

Artikel 24 Communicatie
  • 1. Bij de uitvoering van dit Verdrag kunnen de bevoegde autoriteiten en bevoegde organen van beide Verdragsluitende Staten rechtstreeks met elkaar en met elke betrokkene, ongeacht waar hij woont, communiceren in de Japanse, de Nederlandse of de Engelse taal.

  • 2. Bij de uitvoering van dit Verdrag mogen de bevoegde autoriteiten en bevoegde organen van een Verdragsluitende Staat geen aanvragen of andere documenten afwijzen op grond van het feit dat zij zijn opgesteld in de taal van de andere Verdragsluitende Staat.

Artikel 25 Vertrouwelijk karakter van inlichtingen
  • 1. De bevoegde autoriteiten of bevoegde organen van een Verdragsluitende Staat zenden de bevoegde autoriteiten of bevoegde organen van de andere Verdragsluitende Staat in overeenstemming met zijn wet- en regelgeving uit hoofde van zijn wetgeving verzamelde inlichtingen toe, voor zover deze inlichtingen nodig zijn voor de uitvoering van dit Verdrag.

  • 2. Tenzij anderszins wordt vereist krachtens de wet- en regelgeving van een Verdragsluitende Staat, worden inlichtingen over een natuurlijke persoon die in overeenstemming met de bepaling van het eerste lid van dit artikel door de andere Verdragsluitende Staat aan die Verdragsluitende Staat worden toegezonden uitsluitend gebruikt voor de uitvoering van dit Verdrag. Deze inlichtingen ontvangen door een Verdragsluitende Staat worden beheerst door de wet- en regelgeving van deze Verdragsluitende Staat inzake de bescherming van persoonsgegevens.

Artikel 26 Indiening van aanvragen, beroepschriften en verklaringen
  • 1. Indien schriftelijke aanvragen om uitkeringen, beroepschriften of andere verklaringen uit hoofde van de wetgeving van een Verdragsluitende Staat worden ingediend bij een bevoegde autoriteit of bevoegd orgaan van de andere Verdragsluitende Staat die krachtens de wetgeving van de andere Verdragsluitende Staat bevoegd is dergelijke aanvragen, beroepschriften of verklaringen te ontvangen, worden die aanvragen, beroepschriften of verklaringen geacht op dezelfde datum te zijn ingediend bij de bevoegde autoriteit of het bevoegde orgaan van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat en worden zij overeenkomstig de procedures en wetgeving van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat behandeld.

  • 2. De bevoegde autoriteit of het bevoegde orgaan van een Verdragsluitende Staat zendt de aanvragen om uitkeringen, beroepschriften of andere in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel ingediende verklaringen onverwijld toe aan de bevoegde autoriteit of het bevoegde orgaan van de andere Verdragsluitende Staat.

Artikel 27 Betaling van uitkeringen

Betalingen van uitkeringen uit hoofde van dit Verdrag kunnen geschieden in de valuta van ieder van de Verdragsluitende Staten. Indien door een van de Verdragsluitende Staten bepalingen ter beperking van het wisselen of de overmaking van valuta worden ingevoerd, treden de regeringen van beide Verdragsluitende Staten onverwijld in overleg over de nodige maatregelen ter waarborging van de betaling door beide Verdragsluitende Staten van uitkeringen uit hoofde van dit Verdrag.

Artikel 28 Geschillenregeling

Eventuele geschillen inzake de uitlegging of toepassing van dit Verdrag worden in overleg tussen de Verdragsluitende Staten beslecht.

Artikel 29 Kopjes

De kopjes van delen, hoofdstukken en artikelen van dit Verdrag zijn uitsluitend ingevoegd ter wille van de verwijzing en zijn niet van invloed op de uitlegging van dit Verdrag.

DEEL V OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 30 Gebeurtenissen en besluiten voorafgaand aan de inwerkingtreding
  • 1. Dit Verdrag doet geen rechten ontstaan op uitkeringen voor tijdvakken vóór de inwerkingtreding ervan.

  • 2. Bij de uitvoering van dit Verdrag worden ook tijdvakken voltooid vóór de inwerkingtreding ervan alsmede andere juridisch relevante gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding in aanmerking genomen.

  • 3. Bij de toepassing van artikel 7, eerste of vierde lid, in het geval van een persoon die vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag werkzaam is geweest op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat, wordt het tijdvak van detachering of van de werkzaamheden als zelfstandige bedoeld in artikel 7, eerste of vierde lid, geacht te zijn begonnen op de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag.

  • 4. Besluiten genomen vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag laten uit hoofde van dit Verdrag vast te stellen rechten onverlet.

  • 5. De toepassing van dit Verdrag leidt voor een rechthebbende niet tot verlaging van het bedrag van uitkeringen ter zake waarvan het recht was vastgesteld vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag.

Artikel 31 Inwerkingtreding
  • 1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de derde maand volgend op de maand waarin de Verdragsluitende Staten de uitwisseling van diplomatieke nota’s hebben voltooid waarin zij elkaar mededelen dat aan hun onderscheiden grondwettelijke vereisten voor de inwerkingtreding van dit Verdrag is voldaan.

  • 2. Het bedrag van uitkeringen uit hoofde van de wetgeving van Nederland dat krachtens artikel 5, eerste lid, op en na 1 januari 2006 aan rechthebbenden op het grondgebied van Japan betaald had moeten worden, indien dit lid op of voor 1 januari 2006 zou zijn toegepast, maar niet is betaald vanwege beperkingen krachtens de nationale wetgeving van Nederland wordt met terugwerkende kracht aan deze rechthebbenden betaald.

Artikel 32 Duur en beëindiging
  • 1. Dit Verdrag blijft voor onbepaalde tijd van kracht. Elke Verdragsluitende Staat kan de andere Verdragsluitende Staat langs diplomatieke weg schriftelijk in kennis stellen van de beëindiging van dit Verdrag. In dat geval blijft dit Verdrag van kracht tot de laatste dag van de twaalfde maand volgend op de maand waarin kennisgeving werd gedaan van de beëindiging.

  • 2. Indien dit Verdrag in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel wordt beëindigd, blijven rechten ter zake van aanspraken op en betaling van uit hoofde van dit Verdrag verworven uitkeringen behouden.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Den Haag, op 21 februari 2008, in tweevoud, in de Engelse taal.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

J. P. H. DONNER

Voor Japan

MINORU SHIBUYA


De vertaling van de tekst van het Administratief Akkoord van 21 februari 2008 luidt als volgt:


Administratief Akkoord voor de uitvoering van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan inzake sociale zekerheid

Overeenkomstig artikel 22, eerste lid, onderdeel a, van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan inzake sociale zekerheid, ondertekend te Den Haag op 21 februari 2008, hebben de bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk der Nederlanden en Japan het volgende besloten:

DEEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
  • 1. Voor de toepassing van dit Administratief Akkoord wordt verstaan onder „Verdrag” het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan inzake sociale zekerheid, ondertekend te Den Haag op 21 februari 2008.

  • 2. Alle andere uitdrukkingen die in dit Administratief Akkoord worden gebruikt hebben de betekenis die daaraan in het Verdrag wordt gegeven.

Artikel 2 Verbindingsorganen

Uit hoofde van artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van het Verdrag worden de volgende organen als verbindingsorganen aangewezen:

  • a. Voor Japan:

    • i. voor het nationaal pensioen en de pensioenverzekering voor werknemers,

      de instantie voor sociale verzekeringen;

    • ii. voor het onderling pensioen voor rijksambtenaren;

      de federatie van verenigingen voor onderlinge bijstand voor rijksambtenaren

    • iii. voor het onderling pensioen voor lokale ambtenaren en daarmee vergelijkbaar personeel,

      de vereniging van pensioenfondsen voor lokale ambtenaren; en

    • iv. voor het onderling pensioen voor personeel van particuliere scholen,

      de vereniging voor bevordering en onderlinge bijstand voor particuliere scholen in Japan;

  • b. voor het Koninkrijk der Nederlanden:

    • i. voor de toepassing van deel II van het Verdrag:

      de Sociale Verzekeringsbank, Amstelveen;

    • ii. voor ouderdomspensioenen, nabestaandenuitkeringen en kinderbijslag:

      de Sociale Verzekeringsbank, Amstelveen; en

    • iii. voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen bij ziekte en moederschap en werkloosheidsuitkeringen:

      het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Amsterdam.

DEEL II BEPALINGEN INZAKE DE TOEPASSELIJKE WETGEVING

Artikel 3 Verzekering van werknemers en zelfstandigen
  • 1. Indien uit hoofde van artikel 7, artikel 8, artikel 9, tweede lid, of artikel 10 van het Verdrag de wetgeving van een Verdragsluitende Staat van toepassing is op een werknemer of zelfstandige, geeft het verbindingsorgaan van die Verdragsluitende Staat op verzoek van de betrokkenen een verklaring af dat de werknemer of zelfstandige onderworpen is aan de wetgeving, waarbij vermeld wordt hoe lang de verklaring geldig is. De verklaring geldt als bewijs dat de werknemer of zelfstandige is vrijgesteld van de wetgeving inzake verplichte verzekeringen van de andere Verdragsluitende Staat.

  • 2. Het verbindingsorgaan van een Verdragsluitende Staat dat een verklaring als bedoeld in het eerste lid van dit artikel afgeeft, doet een afschrift van de verklaring, of van de in de verklaring vervatte inlichtingen indien de verbindingsorganen van beide Verdragsluitende Staten daartoe besluiten, toekomen aan het verbindingsorgaan van de andere Verdragsluitende Staat indien benodigd door het verbindingsorgaan van de andere Verdragsluitende Staat.

DEEL III BEPALINGEN INZAKE UITKERINGEN

Artikel 4 Aanvragen, beroepschriften en verklaringen
  • 1. Indien een bevoegde autoriteit of bevoegd orgaan van een Verdragsluitende Staat een aanvraag om een uitkering, een beroepschrift of een andere verklaring uit hoofde van de wetgeving van de andere Verdragsluitende Staat ingevolge artikel 26 van het Verdrag ontvangt, zendt die bevoegde autoriteit of dat bevoegde orgaan van die Verdragsluitende Staat die aanvraag, dat beroepschrift of die verklaring onverwijld toe aan het verbindingsorgaan van de andere Verdragsluitende Staat, waarbij de datum waarop het document werd ontvangen wordt vermeld.

  • 2. Ter zake van een aanvraag voorziet het bevoegde orgaan van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat via zijn verbindingsorgaan het verbindingsorgaan van de andere Verdragsluitende Staat van alle beschikbare inlichtingen waarover het beschikt en die voor het bevoegde orgaan van die andere Verdragsluitende Staat nodig kunnen zijn voor het vaststellen van een recht op uitkeringen.

  • 3. Het bevoegde orgaan van de Verdragsluitende Staat dat een aanvraag ontvangt die eerst was ingediend bij een bevoegd orgaan van de andere Verdragsluitende Staat, voorziet het bevoegde orgaan van die andere Verdragsluitende Staat op verzoek, via zijn verbindingsorgaan, onverwijld van alle beschikbare inlichtingen waarover het beschikt, die het bevoegde orgaan van die andere Verdragsluitende Staat nodig kan hebben voor het vaststellen van een recht op uitkeringen.

  • 4. Indien een aanvraag om uitkeringen uit hoofde van de wetgeving van een Verdragsluitende Staat of een andere verklaring nodig voor de betaling van een uitkering wordt ingediend bij het bevoegde orgaan van de andere Verdragsluitende Staat, controleert dat bevoegde orgaan binnen het kader van zijn bevoegdheden of de bij die aanvraag gevoegde documenten voldoen aan de formaliteiten van de door de desbetreffende autoriteit afgegeven verklaringen. De verbindingsorganen van beide Verdragsluitende Staten beslissen op de te controleren documenten op een wijze die verenigbaar is met hun wet- en regelgeving.

  • 5. In aanvulling op de aanvraag en inlichtingen bedoeld in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel doet het verbindingsorgaan van de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat het verbindingsorgaan van de andere Verdragsluitende Staat een formulier toekomen waarin in het bijzonder de verzekeringstijdvakken uit hoofde van de eerste Verdragsluitende Staat worden vermeld.

  • 6. Indien een aanvraag om uitkeringen uit hoofde van de wetgeving van een Verdragsluitende Staat of een andere verklaring nodig voor de betaling van een uitkering wordt ingediend bij het bevoegde orgaan van de andere Verdragsluitende Staat, stelt het bevoegde orgaan van die andere Verdragsluitende Staat het bevoegde orgaan van die Verdragsluitende Staat ervan in kennis dat de identiteit van de aanvrager naar behoren is geverifieerd.

Artikel 5 Geneeskundige inlichtingen betreffende arbeidsongeschiktheid van aanvrager of rechthebbende

Op verzoek van het verbindingsorgaan van de andere Verdragsluitende Staat verschaft het bevoegde orgaan van een Verdragsluitende Staat voor zover zulks is toegestaan volgens de wetgeving die het uitvoert en andere van toepassing zijnde wet- en regelgeving, via zijn verbindingsorgaan beschikbare geneeskundige inlichtingen waarover het beschikt betreffende de arbeidsongeschiktheid van een aanvrager of rechthebbende.

DEEL IV DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 6 Uitwisseling van statistieken

De verbindingsorganen van de Verdragsluitende Staten wisselen jaarlijks statistieken met elkaar uit inzake de betalingen die zij elk hebben gedaan en de verklaringen die zijn afgegeven uit hoofde van het Verdrag.

Artikel 7 Formulieren en nadere procedures

De verbindingsorganen van de Verdragsluitende Staten besluiten gezamenlijk over de formulieren en nadere procedures die nodig zijn voor de uitvoering van het Verdrag in samenwerking met de bevoegde autoriteiten.

Artikel 8 Inwerkingtreding
  • 1. Dit Administratief Akkoord treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag en blijft van kracht zolang het Verdrag van kracht blijft.

  • 2. De bevoegde autoriteiten kunnen elkaar schriftelijk in kennis stellen van wijzigingen van de namen van de verbindingsorganen zonder dat het Administratief Akkoord daarvoor gewijzigd dient te worden.

GEDAAN te Den Haag, in tweevoud, op 21 februari 2008 in de Engelse taal.

Voor de bevoegde autoriteit van het Koninkrijk der Nederlanden

J. P. H. DONNER

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Voor de bevoegde autoriteit van Japan

SHINRO SASAKI

Nationaal Politie-orgaan

SHUICHI KITAZAKI

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Communcatie

TOSHIO OYA

Ministerie van Financiën

TSUYOSHI SUGINO

Ministerie van Onderwijs, Cultuur, Sport, Wetenschap en Technologie

MASAYA OJIKA

Ministerie van Gezondheid, Werkgelegenheid en Welzijn


De vertaling van de tekst van de notawisseling van 21 februari 2008 luidt als volgt:

Nr. I

Den Haag, 21 februari 2008

Excellentie,

Onder verwijzing naar het heden ondertekende Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Japan inzake sociale zekerheid (hierna te noemen „het Verdrag”), heb ik de eer namens de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden te bevestigen dat tussen de vertegenwoordigers van het Koninkrijk der Nederlanden en van de Regering van Japan in afwachting van de inwerkingtreding van het Verdrag in overeenstemming met artikel 31, eerste lid, daarvan is overeengekomen dat het Koninkrijk der Nederlanden het bepaalde in artikel 5, eerste lid, en artikel 31, tweede lid, voorlopig zal toepassen vanaf de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum van ondertekening van het Verdrag en dat de voorlopige toepassing door elk van beide Regeringen kan worden beëindigd door daar drie maanden tevoren schriftelijk kennisgeving van te doen.

Ik heb voorts de eer voor te stellen dat deze nota en de antwoordnota van Uwe Excellentie als een overeenkomst zullen worden beschouwd tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Japan, die in werking zal treden op de datum van uw antwoord.

Ik maak van deze gelegenheid gebruik om Uwe Excellentie opnieuw te verzekeren van mijn zeer bijzondere hoogachting.

JAN PIET HEIN DONNER

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Zijne Excellentie

Dhr. Minoru Shibuya

Buitengewoon en Gevolmachtigd Ambassadeur van Japan in het Koninkrijk der Nederlanden


Nr. II

Den Haag, 21 februari 2008

Excellentie,

Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van de nota van Uwe Excellentie van heden die luidt als volgt:

(Zoals in Nr. I)

Ik heb de eer Uwe Excellentie er namens de Regering van Japan van in kennis te stellen dat de Regering van Japan het voorgaande voorstel aanvaardt en bevestigt dat de nota van Uwe Excellentie en dit antwoord tezamen als een overeenkomst zullen worden beschouwd tussen de Regering van Japan en de Regering van het Koninkrijk der Nederland, die in werking treedt op de datum van dit antwoord.

Ik maak van deze gelegenheid gebruik om Uwe Excellentie opnieuw te verzekeren van mijn zeer bijzondere hoogachting.

MINORU SHIBUYA

Buitengewoon en Gevolmachtigd Ambassadeur van Japan in het Koninkrijk der Nederlanden

Zijne Excellentie

Dhr. Jan Piet Hein Donner

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van Nederland


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2008, 64.

F. VOORLOPIGE TOEPASSING

Zie Trb. 2008, 64.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 2008, 64.

J. VERWIJZINGEN

Zie Trb. 2008, 64.

Uitgegeven de zevenentwintigste augustus 2008.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. VERHAGEN

Naar boven