A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Italië inzake het wederzijds aanhouden van voorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten;

Rome, 31 maart 2008

B. TEKST

De tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 2008, 94.

C. VERTALING


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Italië inzake het wederzijds aanhouden van voorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Republiek Italië,

hierna te noemen „de Verdragsluitende Partijen” en elk afzonderlijk de „Verdragsluitende Partij”:

Gelet op Richtlijn 68/414/EEG van de Raad van 20 december 1968 houdende de verplichting voor de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aard olieproducten in opslag te houden, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/93/EG van de Raad van 14 december 1998 (hierna samen te noemen „de Richtlijn”);

Gelet op artikel 6, tweede lid, van de Richtlijn dat voorziet in het aanleggen van voorraden op het grondgebied van een lidstaat voor rekening van in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen, uit hoofde van overeenkomsten tussen regeringen;

Gelet op nationale wetgeving inzake de verplichting tot het aanhouden van voorraden aardolieproducten;

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

  • a. „bevoegde autoriteit” het overheidsorgaan van elke Verdragsluitende Partij dat verantwoordelijk is voor het toezicht op het voldoen door ondernemingen aan voorraadverplichtingen;

  • b. „voorraad” elke voorraad ruwe aardolie of aardolieproducten (met inbegrip van halffabricaten en eindproducten) waarop de Richtlijn van toepassing is;

  • c. „voorraadverplichting” de totale hoeveelheid voorraad die uit hoofde van de nationale wetgeving dient te worden aangehouden;

  • d. „crisis in de voorziening” hetzelfde als in artikel 6, tweede lid, van de Richtlijn wordt verstaan;

  • e. „grondgebied” het binnen de Europese Unie gelegen grondgebied waarover elke Verdragsluitende Partij rechtsmacht uitoefent;

  • f. „onderneming” een onderneming, instantie of entiteit gevestigd op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij die voorraden aanhoudt ten behoeve van het vergemakkelijken van de nakoming, door die onderneming of een derde, van de wetgeving inzake de verplichting tot het aanhouden van voorraden aardolieproducten van die of de andere Verdragsluitende Partij.

Artikel 2

Dit Verdrag is uitsluitend van toepassing op voorraden waarop de Richtlijn van toepassing is die door de bevoegde autoriteiten van beide Verdragsluitende Partijen zijn aanvaard.

Artikel 3

  • 1. Een in Nederland gevestigde onderneming kan in Italië voorraden aanhouden. Dergelijke voorraden kunnen worden aangehouden:

    • a. hetzij rechtstreeks door de in Nederland gevestigde onderneming, hetzij

    • b. door een in Italië gevestigde onderneming, namens de in Nederland gevestigde onderneming.

  • 2. Een in Italië gevestigde onderneming kan in Nederland voorraden aanhouden. Dergelijke voorraden kunnen worden aangehouden:

    • a. hetzij rechtstreeks door de in Italië gevestigde onderneming, hetzij

    • b. door een in Nederland gevestigde onderneming, namens de in Italië gevestigde onderneming.

  • 3. Voorraden komen uitsluitend in aanmerking voor aanvaarding uit hoofde van artikel 2 van dit Verdrag indien de onderneming die aanvaarding van deze voorraden uit hoofde van genoemd artikel nastreeft, erin heeft toegestemd deze voorraden aan te houden, hetzij door haarzelf, hetzij door de andere onderneming, vanaf de eerste dag van een kalendermaand gedurende ten minste drie of meer volledige kalendermaanden, na aanvaarding door de bevoegde autoriteiten.

  • 4. Indien een onderneming voorraden aanhoudt namens een andere onderneming in overeenstemming met het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdeel b, van dit artikel, dan mogen deze voorraden niet worden meegeteld in de Staat waar zij worden aangehouden, maar dienen zij te worden meegeteld door de Verdragsluitende Partij waar de onderneming die aanspraak kan maken op de voorradenis gevestigd.

Artikel 4

Geen van de Verdragsluitende Partijen verzet zich tegen de verwijdering van voorraden waarop dit Verdrag van toepassing is van haar grondgebied naar het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij.

Artikel 5

De in artikel 3 omschreven regeling dient te worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van elke Verdragsluitende Partij en verzoeken hiertoe dienen vooraf te worden ingediend in overeenstemming met de in de artikelen 6 en 7 vastgelegde procedure.

Artikel 6

  • 1. Verzoeken dienen te worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Partij uit wier wetgeving de voorraadverplichting voortvloeit uiterlijk 20 (twintig) werkdagen voor aanvang van de periode waarvoor om goedkeuring wordt verzocht en dient de volgende informatie te bevatten:

    • a. de naam en het adres van de verzoekende onderneming („de eerste onderneming”) en de naam en het adres van de onderneming die gevestigd is in de Verdragsluitende Partij waar de voorraden zullen worden aangehouden („de tweede onderneming”), en die namens haar de voorraden zal aanhouden;

    • b. de categorie en hoeveelheid van de voorraden;

    • c. de termijn gedurende welke de voorraden zullen worden aangehouden;

    • d. de locatie, indien bekend, van de opslagruimte(n) waar de voorraden zullen worden aangehouden;

    • e. de periode waarvoor om goedkeuring wordt verzocht.

  • 2. Wanneer het verzoek wordt goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Partij uit wier wetgeving de voorraadverplichting voortvloeit („de eerste bevoegde autoriteit”), zendt deze autoriteit uiterlijk 10 (tien) werkdagen voor aanvang van de periode waarvoor om goedkeuring wordt verzocht de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Partij („de tweede bevoegde autoriteit”) de in het eerste lid van dit artikel genoemde informatie en stelt deze op de hoogte van de goedkeuring.

  • 3. De „tweede bevoegde autoriteit” zal, uiterlijk 5 (vijf) werkdagen voor aanvang van de periode waarvoor om goedkeuring wordt verzocht, binnen de grenzen van het redelijke alles in het werk stellen om de eerste bevoegde autoriteit ervan in kennis te stellen of zij het verzoek al dan niet goedkeurt. In het geval dat de eerste bevoegde autoriteit voor de datum van aanvang van een dergelijke periode geen kennisgeving heeft ontvangen, wordt de tweede bevoegde autoriteit geacht het desbetreffende verzoek niet te hebben goedgekeurd.

  • 4. Onverminderd de in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel vermelde termijnen, kunnen de bevoegde autoriteiten, indien nodig, overeenkomen een of al deze termijnen te wijzigen.

  • 5. Indien er een wezenlijke verandering is opgetreden in de zaken waarop de verstrekte informatie betrekking heeft, dient de aanvrager een nieuw verzoek in te dienen zoals vervat in het eerste lid.

  • 6. Aanvaarding van een verzoek kan door elk van beide bevoegde autoriteiten worden ingetrokken indien er een wezenlijke onjuistheid wordt geconstateerd in de gegevens die met betrekking tot die aanvaarding zijn verstrekt uit hoofde van het eerste lid van dit artikel. Alvorens een aanvaarding in te trekken uit hoofde van deze bepaling stelt de betrokken bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Partij hiervan in kennis en biedt zij de onderneming met de voorraadverplichting die de gegevens heeft verstrekt in redelijke mate de gelegenheid bezwaar te maken.

  • 7. Beide ondernemingen stemmen ermee in de bevoegde autoriteiten in kennis te stellen van enige informatie verkregen ten behoeve van de implementatie van dit Verdrag.

Artikel 7

  • 1. Wanneer een onderneming om toestemming verzoekt in het kader van dit Verdrag voorraden aan te houden in omstandigheden waarin zij niet de eigenaar van deze voorraden zal zijn, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel b, geeft geen van beide bevoegde autoriteiten toestemming voor het aanhouden van de desbetreffende voorraden in het kader van dit Verdrag tenzij:

    • a. de onderneming die de voorraden namens de aanvrager aanhoudt een onderneming is die valt onder de rechtsmacht van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan de voorraden worden aangehouden voor zover het de wettelijke bevoegdheid van die Verdragsluitende Partij om het bestaan van die voorraden te controleren en te verifiëren betreft;

    • b. de voorraden zullen worden aangehouden uit hoofde van een schriftelijke overeenkomst tussen de onderneming met de voorraadverplichting en de onderneming die namens haar de voorraden aanhoudt (de „overeenkomst”) die van kracht blijft gedurende de periode waarvoor om toestemming is verzocht;

    • c. de onderneming met de voorraadverplichting contractueel het recht heeft deze voorraden gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te verwerven en de wijze waarop de prijs van een dergelijke aankoop wordt bepaald, in de overeenkomst is vastgelegd; en

    • d. de feitelijke beschikbaarheid van de voorraden voor de onderneming met de voorraadverplichting gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst gewaarborgd is.

  • 2. Beide ondernemingen stemmen ermee in de bevoegde autoriteiten in kennis te stellen van enige informatie verkregen ten behoeve van de implementatie van dit Verdrag.

Artikel 8

  • 1. Elke bevoegde autoriteit verplicht een onderneming die voorraden aanhoudt op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij haar te voorzien van een statistisch overzicht van deze voorraden binnen zes weken na het verstrijken van de periode waarop het overzicht betrekking heeft.

  • 2. Elk statistisch overzicht dat uit hoofde van het eerste lid van dit artikel moet worden geleverd bevat de volgende gegevens:

    • a. de naam en het adres van de onderneming die de voorraden aanhoudt in de andere Verdragsluitende Partij en waar van toepassing, de naam en het adres van de onderneming die gevestigd is in de Verdragsluitende Partij waar de voorraden zullen worden aangehouden, die namens haar de voorraden zal aanhouden;

    • b. de categorie en hoeveelheid van de voorraden;

    • c. indien bekend, de locatie van de opslagruimte(n) waar de voorraden worden aangehouden.

  • 3. Elke bevoegde autoriteit voert van tijd tot tijd en, in het bijzonder, wanneer zij daarom wordt verzocht door de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Partij, inspecties, controles of andere verificatiemaatregelen uit die zij passend acht met betrekking tot voorraden die zijn aanvaard als voorraden waarop dit Verdrag van toepassing is en stelt de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Partij onverwijld in kennis van enige materiële afwijking of onjuistheid die hieruit naar voren komt.

  • 4. Tezamen met het maandelijks statistisch overzicht zoals voorzien in artikel 4 van de Richtlijn dienen de bevoegde autoriteiten bij de Europese Commissie een rapport in inzake de toestand van de hier bedoelde voorraden en krachtens de in artikel 6 van deze Richtlijn vervatte voorwaarden.

  • 5. Dezelfde informatie wordt conform de IEA-procedures ter kennis gebracht van het Internationaal Energie Agentschap.

Artikel 9

De bevoegde autoriteiten komen overeen zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is met elkaar te overleggen:

  • a. in het geval van een crisis in de voorziening;

  • b. om moeilijkheden die zijn gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag op te lossen; of

  • c. bepalingen van dit Verdrag te wijzigen in welk geval het overleg in ieder geval uiterlijk zestig dagen na ontvangst van het verzoek dient aan te vangen.

Artikel 10

Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand nadat beide Verdragsluitende Partijen elkaar langs diplomatieke weg ervan in kennis hebben gesteld dat de procedures vereist voor de inwerkingtreding van dit Verdrag zijn afgerond.

Artikel 11

  • 1. Dit Verdrag kan door elk van de Verdragsluitende Partijen langs diplomatieke weg worden beëindigd door schriftelijke kennisgeving aan de andere Verdragsluitende Partij ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar. Het Verdrag houdt in dat geval op van kracht te zijn met ingang van de eerste dag van het eerstvolgende kalenderjaar.

  • 2. Indien een Verdragsluitende Partij gebruikmaakt van de in het eerste lid van dit artikel vervatte bevoegdheid tot beëindiging, stelt zij de Commissie van de Europese Unie schriftelijk in kennis van de beëindiging alvorens deze van kracht wordt.

  • 3. De bevoegdheid tot beëindiging vervat in het eerste lid van dit artikel mag niet worden uitgeoefend tijdens een crisis in de voorziening.

GEDAAN in tweevoud te Rome, op 31 maart 2008, uitsluitend in de Engelse taal.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, hiertoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

E.F. JACOBS

Voor de Republiek Italië

A. GIANNI


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2008, 94.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 2008, 94.

J. VERWIJZINGEN

Zie Trb. 2008, 94.

Uitgegeven de zevenentwintigste augustus 2008.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. VERHAGEN

Naar boven