A. TITEL

Statuut van de Europese Commissie voor de bestrijding van mond- en klauwzeer;

Rome, 11 december 1953

B. TEKST

De Franse en de Engelse tekst van Statuut en Bijlagen zijn geplaatst in Trb. 1954, 17.


Zie voor wijzigingen van het Statuut de rubrieken J van Trb. 1970, 153, Trb. 1978, 118 en Trb. 1990, 26 en rubriek B van Trb. 2008, 121.


C. VERTALING

Zie Trb. 1954, 17.


De vertaling van het Statuut, bijgewerkt tot en met de wijziging van 1997, luidt als volgt:


Statuut van de Europese Commissie voor de bestrijding van mond- en klauwzeer

Zoals gewijzigd door de Commissie tijdens haar tweeëntwintigste, achtentwintigste en tweeëndertigste zitting in respectievelijk 1977, 1989 en 1997, en goedgekeurd door de FAO-Raad tijdens zijn tweeënzeventigste, zesennegentigste en honderddertiende zitting in respectievelijk 1977, 1989 en 1997

Preambule

De deelnemende Regeringen, overwegende het grote belang van het voorkomen van nieuwe zware verliezen voor de Europese landbouw, veroorzaakt door het herhaald uitbreken van mond- en klauwzeer, stellen hierbij, in het kader van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, een Commissie in, welke bekend zal zijn als de Europese Commissie voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, en welke ten doel heeft nationaal en internationaal maatregelen te bevorderen voor de preventie en bestrijding van mond- en klauwzeer in Europa.

Artikel I Lidmaatschap

  • 1. Lidmaatschap van de Europese Commissie voor de bestrijding van mond- en klauwzeer (hierna genoemd „de Commissie”) staat open voor die Europese Statenleden van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, die Staten die als Lid deelnemen aan de Regionale Conferentie voor Europa van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties en bediend door het Regionaal Bureau voor Europa van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, en die Europese Statenleden van het Internationale Bureau voor besmettelijke veeziekten die lid zijn van de Verenigde Naties, welke dit Statuut aanvaarden in overeenstemming met de bepalingen van artikel XV. De Commissie kan, met een tweederdemeerderheid van de leden van de Commissie, die andere Europese Staten die lid zijn van de Verenigde Naties, elke van haar Gespecialiseerde Organisaties of de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, tot het lidmaatschap toelaten die een aanvraag daartoe hebben ingediend alsmede een in een officiële akte vastgelegde verklaring dat zij de verplichtingen van dit Statuut, zoals deze ten tijde van de toelating van kracht zijn, aanvaarden.

  • 2. De Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (hierna genoemd „de Organisatie”), het Internationale Bureau voor besmettelijke veeziekten (hierna genoemd „het Bureau”), de Europese Gemeenschap, en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling hebben het recht op alle zittingen van de Commissie en haar subcommissies vertegenwoordigd te zijn, doch hun vertegenwoordigers hebben geen stemrecht.

Artikel II Verplichtingen van Leden betreffende nationale gedragslijnen en internationale samenwerking ter bestrijding van mond- en klauwzeer

  • 1. De Leden verplichten zich het mond- en klauwzeer te bestrijden met de uiteindelijke bedoeling deze ziekte uit te roeien, door het uitvaardigen van de daartoe geëigende quarantaine- en sanitaire maatregelen, en door een of meer van de hierna volgende methoden:

    • 1. afslachting;

    • 2. afslachting in combinatie met vaccinatie;

    • 3. het in stand houden van een geheel immune veestapel door middel van vaccinatie; overige voor deze ziekte gevoelige dieren mogen worden gevaccineerd;

    • 4. vaccinaties in zones rondom gebieden waar de ziekte is uitgebroken.

    Eenmaal aangenomen methoden zullen stipt worden uitgevoerd.

  • 2. Leden welke de gedragslijn 2 of 4 aanvaarden, verplichten zich een voorraad vaccin of antigenen voor de bereiding van vaccin, voldoende om een behoorlijke bescherming tegen de ziekte te verzekeren indien de verbreiding van de ziekte niet uitsluitend door sanitaire maatregelen kan worden bestreden, beschikbaar te hebben. Ieder Lid zal samenwerken met, en bijstand verlenen aan andere Leden bij alle gezamenlijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer, en in het bijzonder bij het leveren van een voorraad vaccin of antigenen voor de bereiding van een vaccin, waar dit noodzakelijk is. De hoeveelheden antigenen en vaccin welke voor nationaal en internationaal gebruik dienen te worden opgeslagen, zullen door de Leden worden bepaald en gebaseerd zijn op de bevindingen van de Commissie en het advies van het Bureau.

  • 3. De Leden zullen die regelingen treffen voor het vaststellen van het smetstoftype bij het uitbreken van mond- en klauwzeer, welke door de Commissie kunnen worden verlangd en zullen onverwijld de Commissie en het Bureau van de resultaten van dit type-onderzoek in kennis stellen.

  • 4. De Leden zullen regelingen treffen voor de snelle verzending van nieuwe isolaten naar het door de FAO aangewezen wereldreferentielaboratorium voor verdere karakterisering.

  • 5. De Leden verplichten zich de Commissie alle inlichtingen te verstrekken, welke zij nodig mocht hebben voor de uitoefening van haar functies. In het bijzonder zullen de Leden de Commissie en het Bureau onverwijld in kennis stellen van elke uitbraak van mond- en klauwzeer en van de omvang daarvan. Voorts zullen zij opgave doen van alle verdere bijzonderheden welke de Commissie mocht verlangen.

Artikel III Zetel

  • 1. De Zetel van de Commissie en van haar Secretariaat is in Rome op het hoofdbureau van de Organisatie.

  • 2. De zittingen van de Commissie worden gehouden in de plaats waar zij haar Zetel heeft, tenzij zij, als gevolg van een beslissing van de Commissie op een van de voorgaande zittingen, of, in buitengewone omstandigheden, van een beslissing van het Uitvoerend Comité, elders worden gehouden.

Artikel IV Algemene Functies

De algemene functies van de Commissie zijn:

  • 1. Het aangaan van regelingen, door bemiddeling van de Directeur-Generaal van de Organisatie, met het Bureau binnen het kader van enige tussen de Organisatie en het Bureau gesloten overeenkomst, teneinde te verzekeren dat:

    • 1.1. alle Leden technisch advies zal worden gegeven ten aanzien van elk probleem dat betrekking heeft op de bestrijding van mond- en klauwzeer;

    • 1.2. uitgebreide inlichtingen over het uitbreken van de ziekte en identificatie van het virus worden verzameld, en zo spoedig mogelijk worden verspreid;

    • 1.3. speciale onderzoekingen op het gebied van mond- en klauwzeer worden verricht.

  • 2. Het verzamelen van inlichtingen omtrent nationale programma’s voor de bestrijding van, en het onderzoek naar mond- en klauwzeer.

  • 3. Het bepalen, in overleg met de betreffende Leden, van de aard en de omvang van hulpverlening waaraan deze Leden behoefte hebben voor het uitvoeren van hun nationale programma’s.

  • 4. Het stimuleren en ontwerpen van gezamenlijke maatregelen, waar deze nodig mochten zijn bij de tenuitvoerlegging van preventie- en bestrijdingsprogramma’s, en het, door middel van tussen de Leden te sluiten overeenkomsten, beramen van middelen welke het bijvoorbeeld mogelijk zouden maken vaccin te bereiden en op te slaan.

  • 5. Het treffen van de juiste voorzieningen voor het identificeren en karakteriseren van virussen.

  • 6. Het waarborgen van de beschikbaarheid van een internationaal laboratorium (wereldreferentielaboratorium) met faciliteiten voor de snelle karakterisering van virussen via geëigende methoden.

  • 7. Het bijhouden van inlichtingen over de voorraden antigenen en vaccin, welke in de landen die lid zijn en in andere landen beschikbaar zijn, en het voortdurend in het oog houden van de situatie.

  • 8. Het van advies dienen van andere organisaties ten aanzien van het toewijzen van eventueel beschikbare fondsen voor de preventie en bestrijding van mond- en klauwzeer in Europa.

  • 9. Het aangaan van regelingen, door tussenkomst van de Directeur-Generaal van de Organisatie, met andere organisaties, regionale groepen of met landen welke geen Lid zijn van de Commissie, betreffende de deelneming aan het werk van de Commissie of haar subcommissies of betreffende wederzijdse bijstand ten aanzien van problemen verbonden aan de bestrijding van mond- en klauwzeer. Tot deze regelingen kan behoren de instelling van of deelneming aan gezamenlijke commissies.

  • 10. Het beoordelen en goedkeuren van het verslag van het Uitvoerend Comité over de werkzaamheden van de Commissie, de jaarrekening over het voorafgaande boekjaar en de begroting en het programma voor de volgende periode van twee jaar, alvorens deze worden voorgelegd aan de Financiële Commissie van de Organisatie.

Artikel V Speciale Functies

Tot de speciale functies van de Commissie behoren:

  • 1. Het verlenen van hulp bij de preventie en bestrijding van de ziekte in spoedgevallen, op elke wijze welke de Commissie en het betreffende Lid, of de betreffende Leden daartoe geschikt achten. Voor dit doel kan de Commissie, of haar Uitvoerend Comité overeenkomstig het bepaalde in Artikel XI (5), alle vrije saldi op de administratieve begroting, bedoeld in Artikel VIII (7), gebruiken, evenals alle eventuele supplementaire bijdragen waarover krachtens Artikel XIII (4) in noodgevallen kan worden beschikt.

  • 2. Het nemen van de daartoe geschikt geoordeelde maatregelen betreffende:

    • 2.1. Het opslaan van antigenen en/of vaccins door of ten behoeve van de Commissie om deze, in geval van nood, aan een Lid te kunnen uitreiken.

    • 2.2. Het bevorderen, indien nodig, van de instelling door een Lid of Leden van „cordons sanitaires” ter voorkoming van de verbreiding van de ziekte.

  • 3. Het uitvoeren van die verdere speciale projecten, welke kunnen worden voorgesteld door Leden, of door het Uitvoerend Comité en welke zijn goedgekeurd door de Commissie, voor het bereiken van de doeleinden van de Commissie, zoals deze zijn neergelegd in dit Statuut.

  • 4. Fondsen uit het overschot van de administratieve begroting kunnen worden aangewend voor de doeleinden omschreven in het tweede en derde lid van dit Artikel, wanneer hieraan de goedkeuring wordt gehecht door de Commissie met een meerderheid van twee derde van het aantal uitgebrachte stemmen, mits deze meerderheid groter is dan de helft van het aantal Leden van de Commissie.

Artikel VI Zittingen

  • 1. Ieder Lid wordt op de zittingen van de Commissie vertegenwoordigd door een enkele afgevaardigde, die vergezeld kan zijn van een plaatsvervanger en van deskundigen en adviseurs. Plaatsvervangers, deskundigen en adviseurs mogen aan de werkzaamheden van de Commissie deelnemen, doch mogen niet stemmen, behoudens in geval van een plaatsvervanger, die naar behoren is gemachtigd voor de afgevaardigde op te treden.

  • 2. Ieder Lid brengt één stem uit. Besluiten van de Commissie worden genomen met een meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen, tenzij hieromtrent in dit Statuut anders wordt beslist. Een meerderheid van de Leden van de Commissie vormt een quorum.

  • 3. Aan het einde van iedere gewone zitting kiest de Commissie uit de afgevaardigden een Voorzitter en twee Vicevoorzitters. Deze functionarissen blijven in functie tot aan het einde van de volgende gewone zitting, zonder dat dit aan het recht van herverkiezing afbreuk doet. De Commissie benoemt tevens de leden van speciale of permanente subcommissies.

  • 4. De Directeur-Generaal van de Organisatie roept, in overleg met de Voorzitter van de Commissie, ten minste eenmaal per twee jaar een gewone zitting van de Commissie bijeen. Speciale zittingen kunnen worden bijeengeroepen door de Directeur-Generaal, in overleg met de Voorzitter van de Commissie, of, indien dit wordt verzocht door de Commissie tijdens gewone zittingen, of door ten minste een derde van het aantal Leden gedurende het tijdvak tussen twee gewone zittingen.

Artikel VII Subcommissies

  • 1. De Commissie kan tijdelijke, speciale of permanente subcommissies in het leven roepen voor het bestuderen van aangelegenheden welke betrekking hebben op het doel van de Commissie, en voor het uitbrengen van een verslag daarover, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van de hiervoor noodzakelijke financiële middelen in de goedgekeurde begroting van de Commissie.

  • 2. Deze subcommissies worden door de Directeur-Generaal van de Organisatie, in overleg met de Voorzitter van de Commissie en met de Voorzitter van de betreffende speciale of permanente subcommissie, bijeengeroepen op die tijdstippen en plaatsen, welke overeenkomen met de doeleinden waarvoor zij zijn ingesteld.

  • 3. Het lidmaatschap van dergelijke subcommissies kan openstaan voor alle Leden van de Commissie of kan bestaan uit daartoe gekozen Leden van de Commissie of uit personen die op persoonlijke titel worden benoemd vanwege hun deskundigheid op technisch gebied, als vastgesteld door de Commissie. Op voorstel van de Voorzitter kunnen waarnemers worden uitgenodigd deel te nemen aan de zittingen van de speciale en permanente subcommissies.

  • 4. Leden van de subcommissies worden benoemd tijdens de gewone zitting van de Commissie en elke subcommissie kiest haar eigen Voorzitter.

Artikel VIII Reglement

Met inachtneming van de bepalingen van dit Statuut kan de Commissie, met een meerderheid van twee derde van haar leden, haar eigen Huishoudelijk en Financieel Reglement aannemen en wijzigen, in overeenstemming met de Algemene Regels en het Financieel Reglement van de Organisatie. De Regels van de Commissie en eventuele wijzigingen daarvan treden in werking na goedkeuring door de Directeur-Generaal van de Organisatie; het Financieel Reglement en wijzigingen daarvan dienen door de Raad van de Organisatie te worden bevestigd.

Artikel IX Waarnemers

  • 1. Elk Staten-lid van de Organisatie dat geen Lid van de Commissie is alsmede elk Geassocieerd Lid kan worden uitgenodigd tot de zittingen van de Commissie of kan daar, op zijn verzoek, door een waarnemer worden vertegenwoordigd. Het lid kan memoranda indienen en aan de discussie deelnemen, maar heeft geen stemrecht.

  • 2. Staten die noch Lid van de Commissie noch Lid of Geassocieerd Lid van de Organisatie zijn maar wel lid van de Verenigde Naties, elke van haar Gespecialiseerde Organisaties of de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, kunnen op verzoek en slechts met instemming van de Commissie bij monde van haar Voorzitter en in overeenstemming met de bepalingen inzake het toekennen van de status van waarnemer aan landen, zoals aangenomen door de Algemene Vergadering van de Organisatie, worden uitgenodigd in de hoedanigheid van waarnemer deel te nemen aan de zittingen van de Commissie.

  • 3. Op de deelname van internationale organisaties aan het werk van de Commissie en op de betrekkingen tussen de Commissie en dergelijke organisaties zijn de relevante bepalingen van het Statuut en de Algemene Regels van de Organisatie van toepassing alsook de regels inzake betrekkingen met internationale organisaties die zijn aangenomen door de Algemene Vergadering of de Raad van de Organisatie. Al deze betrekkingen behoren tot het terrein van de Directeur-Generaal van de Organisatie. Op de betrekkingen tussen de Organisatie en het Bureau is de overeenkomst van toepassing zoals die tussen de Organisatie en het Bureau van kracht is.

Artikel X Het Uitvoerend Comité

  • 1. Er wordt een Uitvoerend Comité ingesteld, dat bestaat uit de Voorzitter, twee Vicevoorzitters van de Commissie en vijf afgevaardigden van Leden welke aan het einde van iedere gewone zitting door de Commissie worden gekozen. De Voorzitter van de Commissie is tevens Voorzitter van het Uitvoerend Comité.

  • 2. De leden van het Uitvoerend Comité blijven in functie tot aan het einde van de volgende gewone zitting, zonder dat dit aan het recht van herverkiezing afbreuk doet.

  • 3. In geval er een vacature ontstaat in het Uitvoerend Comité vóór het aflopen van de zittingstermijn, kan het Comité een Lid van de Commissie verzoeken een vertegenwoordiger aan te wijzen ter vervulling van de vacature voor het resterende gedeelte van de zittingstermijn.

  • 4. Het Uitvoerend Comité komt ten minste tweemaal gedurende de tijd tussen twee opeenvolgende gewone zittingen van de Commissie bijeen.

  • 5. De Secretaris van de Commissie treedt op als Secretaris van het Uitvoerend Comité.

Artikel XI Functies van het Uitvoerend Comité

Het Uitvoerend Comité zal:

  • 1. Aan de Commissie voorstellen doen betreffende beleidskwesties en het werkprogramma;

  • 2. Uitvoering geven aan het beleid en de programma’s welke door de Commissie zijn goedgekeurd;

  • 3. Aan de Commissie het ontwerpprogramma, de administratieve begroting en de jaarrekeningen over de afgelopen twee jaar voorleggen;

  • 4. Het verslag samenstellen betreffende de werkzaamheden van de Commissie van de afgelopen twee jaar, ter goedkeuring door de Commissie en doorzending naar de Directeur-Generaal van de Organisatie;

  • 5. Zich met die andere taken belasten welke de Commissie haar mocht overdragen, in het bijzonder wat betreft de noodmaatregelen bedoeld in artikel V, eerste lid.

Artikel XII Administratie

  • 1. De staf van het Secretariaat van de Commissie wordt aangesteld door de Directeur-Generaal met goedkeuring van het Uitvoerend Comité. Voor zover het de administratie betreft, is de staf verantwoording verschuldigd aan de Directeur-Generaal. De leden van de staf worden aangesteld op dezelfde voorwaarden als de staf van de Organisatie.

  • 2. De onkosten van de Commissie worden betaald uit de administratieve begroting, behalve die onkosten welke betrekking hebben op die personeelsleden en middelen, welke door de Organisatie beschikbaar kunnen worden gesteld. De door de Organisatie te dragen kosten worden vastgesteld en betaald binnen de grenzen van de tweejaarlijkse begroting, opgesteld door de Directeur-Generaal en goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Organisatie, in overeenstemming met de Algemene Regels en het Financieel Reglement van de Organisatie.

  • 3. Uitgaven gedaan door afgevaardigden en hun plaatsvervangers, deskundigen en adviseurs in verband met het bijwonen van zittingen van de Commissie en haar subcommissies in de hoedanigheid van regeringsvertegenwoordigers, alsmede de uitgaven gedaan door waarnemers bij zittingen, worden gedragen door de onderscheiden regeringen of organisaties. De uitgaven van deskundigen die door de Commissie zijn uitgenodigd om vergaderingen van de Commissie of haar subcommissies op persoonlijke titel bij te wonen komen ten laste van de begroting van de Commissie.

Artikel XIII Financiën

  • 1. Ieder Lid van de Commissie verbindt zich jaarlijks zijn aandeel in de administratieve begroting bij te dragen, overeenkomstig een bijdragenschaal. Deze bijdragenschaal wordt door de Commissie goedgekeurd met een tweederdemeerderheid van haar Leden in overeenstemming met het Financieel Reglement van de Commissie.

  • 2. Bijdragen van Staten die in het tijdvak tussen twee gewone zittingen van de Commissie het lidmaatschap verwerven, worden vastgesteld door het Uitvoerend Comité in overeenstemming met het Financieel Reglement van de Commissie; hierop kunnen hiertoe in het Financieel Reglement vastgelegde criteria van toepassing zijn. De vaststelling door het Uitvoerend Comité dient door de Commissie te worden bevestigd tijdens haar eerstvolgende gewone zitting.

  • 3. De jaarlijkse bijdragen, als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit Artikel, dienen te worden betaald voor het einde van de eerste maand van het jaar waarvoor zij gelden.

  • 4. Aanvullende bijdragen kunnen worden aangenomen van een Lid of Leden, of van organisaties of personen, voor het nemen van noodmaatregelen, of voor het uitvoeren van speciale programma’s of bestrijdingscampagnes, voor zover deze, krachtens Artikel V door de Commissie, of het Uitvoerend Comité worden aangenomen of aanbevolen.

  • 5. Alle bijdragen door Leden dienen te worden betaald in door de Commissie, met goedkeuring van ieder bijdragend Lid, te bepalen valuta’s.

  • 6. Alle ontvangen bijdragen zullen worden gestort in een Trustfonds dat zal worden beheerd door de Directeur-Generaal van de Organisatie, in overeenstemming met het Financieel Reglement van de Organisatie.

  • 7. Aan het eind van elk boekjaar wordt een eventueel saldo van de administratieve begroting, waarvoor nog geen bestemming is gevonden, in het Trustfonds gehouden en beschikbaar gesteld voor de begroting van het volgende jaar.

Artikel XIV Wijzigingen

  • 1. Dit Statuut kan door de Commissie met een meerderheid van twee derde van haar leden worden gewijzigd.

  • 2. Voorstellen tot wijziging van het Statuut kunnen door ieder Lid van de Commissie worden gedaan, in een mededeling welke is gericht zowel aan de Voorzitter van de Commissie als aan de Directeur-Generaal van de Organisatie. De Directeur-Generaal stelt alle Leden van de Commissie onverwijld in kennis van alle voorstellen tot wijziging.

  • 3. Op de agenda van een zitting wordt geen voorstel tot wijziging van het Statuut geplaatst, tenzij hiervan door de Directeur-Generaal van de Organisatie ten minste 120 dagen voor de opening van de zitting bericht is ontvangen.

  • 4. Wijzigingen worden pas van kracht na instemming van de Raad van de Organisatie.

  • 5. Een wijziging die geen aanvullende verplichtingen voor de Leden van de Commissie met zich meebrengt wordt van kracht op de datum waarop de Raad het besluit neemt.

  • 6. Een wijziging die, naar de mening van de Commissie, aanvullende verplichtingen voor de Leden van de Commissie met zich meebrengt, is, na goedkeuring door de Raad, voor de Leden van de Commissie die de wijziging hebben aanvaard bindend vanaf de datum waarop deze door twee derde van de Leden van de Commissie is aanvaard, en vervolgens voor elk overig Lid van de Commissie op de datum van ontvangst door de Directeur-Generaal van de akte van aanvaarding van de wijziging door dat Lid.

  • 7. De akten van aanvaarding van wijzigingen die aanvullende verplichtingen met zich meebrengen worden nedergelegd bij de Directeur-Generaal die alle Leden van de Commissie in kennis stelt van de ontvangst van dergelijke akten.

  • 8. Op de rechten en verplichtingen van elk Lid van de Commissie dat een wijziging die aanvullende verplichtingen met zich meebrengt niet heeft aanvaard, blijven gedurende een tijdvak van ten hoogste twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de wijziging van kracht wordt, de bepalingen van het Statuut zoals deze voor de wijziging golden van toepassing. Na afloop van het bovenbedoelde tijdvak is elk Lid van de Commissie dat een dergelijke wijziging niet heeft aanvaard, gebonden door het aldus gewijzigde Statuut.

  • 9. De Directeur-Generaal stelt alle Leden van de Commissie in kennis van het van kracht worden van een wijziging.

Artikel XV Toetreding

  • 1. Toetreding tot dit Statuut geschiedt door de nederlegging van een akte van toetreding bij de Directeur-Generaal van de Organisatie en wordt ten aanzien van de Leden van de Organisatie of van het Bureau van kracht na ontvangst van een zodanige akte door de Directeur-Generaal, die daarvan elk van de Leden van de Commissie onverwijld in kennis stelt.

  • 2. Het lidmaatschap van Staten die uit hoofde van artikel I in aanmerking komen voor lidmaatschap, maar noch Lid van de Organisatie noch van het Bureau zijn, treedt in werking op de datum waarop de Commissie de aanvraag tot lidmaatschap goedkeurt in overeenstemming met de bepalingen van artikel I. De Directeur-Generaal stelt elk van de Leden van de Commissie in kennis van de goedkeuring van een aanvraag tot lidmaatschap.

  • 3. Bij de toetreding tot het Statuut kunnen voorbehouden worden gemaakt. De Directeur-Generaal van de Organisatie stelt elk van de Leden van de Commissie onverwijld in kennis van de ontvangst van elke aanvraag tot lidmaatschap of elke akte van toetreding tot het Statuut waarin een voorbehoud wordt gemaakt. Een voorbehoud wordt alleen van kracht na unanieme goedkeuring door de Leden van de Commissie. De Leden van de Commissie die binnen drie maanden na de datum van kennisgeving door de Directeur-Generaal van het voorbehoud geen antwoord hebben gegeven worden geacht het voorbehoud te hebben aanvaard. Ingeval het voorbehoud niet unaniem wordt aanvaard door de Leden van de Commissie, wordt het land dat het voorbehoud maakt geen Partij bij dit Statuut.

Artikel XVI Terugtrekking

  • 1. Elk Lid kan zich op ieder tijdstip na verloop van één jaar vanaf het tijdstip waarop hij tot het Statuut is toegetreden, of vanaf het tijdstip waarop het Statuut van kracht werd, naargelang welk tijdstip later valt, uit de Commissie terugtrekken, door het zenden van een schriftelijk bericht van terugtrekking aan de Directeur-Generaal van de Organisatie, die daarvan onverwijld aan alle Leden van de Commissie mededeling doet. De terugtrekking wordt van kracht een jaar na het tijdstip van ontvangst van de kennisgeving van terugtrekking.

  • 2. Het niet betalen van twee achtereenvolgende jaarlijkse bijdragen wordt geacht de terugtrekking te impliceren van het in gebreke gebleven Lid van de Commissie.

  • 3. Ieder Lid van de Commissie dat zich terugtrekt uit de Organisatie of het Bureau wordt, indien het gevolg van deze terugtrekking is dat dit land niet langer Lid is van een van deze beide organen, geacht zich tegelijkertijd te hebben teruggetrokken uit de Commissie.

Artikel XVII Regeling van geschillen

  • 1. Mocht er enig geschil rijzen aangaande de uitlegging of toepassing van dit Statuut, dan kan het betreffende Lid of kunnen de betreffende Leden de Directeur-Generaal van de Organisatie verzoeken een commissie in te stellen ter beoordeling van het geschil.

  • 2. Daarop stelt de Directeur-Generaal, in overleg met de betreffende Leden, een commissie van deskundigen in, waarin vertegenwoordigers van die Leden mede zitting hebben. Deze commissie beoordeelt het geschil, in welke beoordeling zij alle documenten en andere bewijsstukken, welke door de Leden zijn overgelegd, betrekt. Deze Commissie legt een rapport voor aan de Directeur-Generaal van de Organisatie, die dit doorzendt aan de betreffende Leden en aan de andere Leden van de Commissie.

  • 3. De Leden van de Commissie gaan ermee akkoord dat de aanbevelingen van deze commissie van onderzoek, hoewel niet bindend, als basis worden aanvaard voor een nieuwe beoordeling door de betreffende Leden van de aangelegenheid waaruit het geschil is ontstaan.

  • 4. De betreffende Leden dragen ieder voor een gelijk deel de kosten van de deskundigen.

Artikel XVIII Beëindiging

  • 1. Dit Statuut wordt beëindigd bij beslissing van de Commissie, welke met een drie vierde meerderheid van het aantal Leden van de Commissie dient te worden genomen. Het wordt automatisch beëindigd indien het aantal Leden, ten gevolge van terugtrekkingen, minder dan zes zou bedragen.

  • 2. Bij beëindiging van het Statuut worden alle activa van de Commissie door de Directeur-Generaal van de Organisatie geliquideerd, en nadat is voldaan aan alle verplichtingen, wordt het saldo onder de Leden verdeeld in een verhouding welke is gebaseerd op de op dat tijdstip geldende bijdragenschaal. De landen welke hun bijdragen gedurende twee achtereenvolgende jaren niet hebben betaald, en zich om die reden, overeenkomstig het bepaalde in artikel XVI, tweede lid, worden geacht te hebben teruggetrokken, hebben geen recht op een aandeel in de activa.

Artikel XIX Inwerkingtreding

  • 1. Dit Statuut treedt in werking na ontvangst door de Directeur-Generaal van de Organisatie van de kennisgevingen van toetreding van zes Staten-leden van de Organisatie, of van het Bureau, mits hun bijdragen in totaal niet minder bedragen dan 30% van de administratieve begroting, bedoeld in artikel XIII, eerste lid.

  • 2. De Directeur-Generaal stelt alle Staten, welke een kennisgeving van toetreding hebben nedergelegd, in kennis van de dag waarop dit Statuut in werking treedt.

  • 3. De tekst van dit Statuut, gesteld in de Engelse, de Franse en de Spaanse taal, zijnde deze talen gelijkelijk authentiek, is door de Algemene Vergadering van de Organisatie goedgekeurd op de elfde dag van december 1953.

  • 4. Twee exemplaren van de tekst van dit Statuut worden gewaarmerkt door de Voorzitter van de Algemene Vergadering en de Directeur-Generaal van de Organisatie; één exemplaar hiervan wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en het andere in het archief van de Organisatie. Door de Directeur-Generaal voor eensluidend gewaarmerkte afschriften worden verschaft aan alle Leden van de Commissie, met aanduiding van de dag waarop het Statuut van kracht is geworden.


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1954, 85.

E. PARTIJGEGEVENS

Zie rubriek F van Trb. 1954, 17 en Trb. 2008, 121.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1954, 85, de rubrieken J van Trb. 1970, 153, Trb. 1978, 118 en Trb. 1990, 26 en rubriek G van Trb. 2008, 121.

J. VERWIJZINGEN

Voor verwijzingen en overige verdragsgegevens zie Trb. 1954, 17, Trb. 1970, 153, Trb. 1978, 118, Trb. 1990, 26 en Trb. 2008, 121.

Uitgegeven de zevenentwintigste augustus 2008.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. VERHAGEN

Naar boven