A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Democratische Volksrepubliek Algerije inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen;

’s-Gravenhage, 20 maart 2007

B. TEKST

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Democratische Volksrepubliek Algerije inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Democratische Volksrepubliek Algerije,

hierna te noemen de Verdragsluitende Partijen,

Geleid door de wens de van oudsher bestaande vriendschapsbanden tussen hun landen te versterken en de economische betrekkingen tussen hen uit te breiden en te intensiveren, met name wat betreft investeringen door de investeerders van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij,

In het besef dat een verdrag inzake de aan dergelijke investeringen toe te kennen behandeling het kapitaalverkeer en de overdracht van technologie tussen, alsmede de economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Partijen zal stimuleren, en dat een eerlijke en rechtvaardige behandeling van investeringen wenselijk is,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag:

  • a. wordt onder de term „investeringen’’ verstaan: alle soorten vermogensbestanddelen en in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

    • i. roerende en onroerende zaken, alsmede andere zakelijke rechten met betrekking tot alle soorten vermogensbestanddelen;

    • ii. rechten ontleend aan aandelen, obligaties en andere soorten belangen in ondernemingen en joint ventures;

    • iii. aanspraken op geld, op andere vermogensbestanddelen of op iedere prestatie die economische waarde heeft;

    • iv. rechten op het gebied van de intellectuele eigendom, technische werkwijzen, goodwill en knowhow;

    • v. rechten verleend krachtens de wet of bij overeenkomst, met inbegrip van rechten tot het opsporen, exploreren, ontginnen en winnen van natuurlijke rijkdommen;

  • b. wordt onder de term „investeerders’’ verstaan:

    • i. natuurlijke personen die de nationaliteit van een Verdragsluitende Partij hebben en investeringen doen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij;

    • ii. rechtspersonen of andere organen die zijn opgericht of georganiseerd overeenkomstig het recht van de Verdragsluitende Partij, die hun zetel hebben op het grondgebied van diezelfde Verdragsluitende Partij en investeringen doen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij;

    • iii. rechtspersonen die niet zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij, maar die onder al dan niet rechtstreeks toezicht staan van natuurlijke personen zoals omschreven onder i of van rechtspersonen zoals omschreven onder ii;

  • c. wordt onder de term „grondgebied’’ verstaan, naast het land, de territoriale zee en de verschillende zeegebieden waarop de Verdragsluitende Partijen krachtens hun nationale recht en het internationale recht, soevereine rechten en/of rechtsmacht uitoefenen ten behoeve van de exploratie, winning en het behoud van, en van onderzoek naar en het beheer van de natuurlijke rijkdommen, de zeebodem, de ondergrond en de daarboven liggende wateren;

  • d. wordt onder de term „opbrengsten’’ verstaan, het geld dat een investering of de herinvestering van de opbrengsten van een investering heeft opgebracht, en in het bijzonder doch niet uitsluitend winst, interest, dividenden, royalty’s of andere vergoedingen.

Artikel 2

Elke Verdragsluitende Partij bevordert, binnen het kader van haar wetten en voorschriften, de economische samenwerking door middel van de bescherming van investeringen gedaan op haar grondgebied door investeerders van de andere Verdragsluitende Partij. Met inachtneming van het recht van elke Verdragsluitende Partij de door haar wetten of voorschriften verleende bevoegdheden uit te oefenen, staat elke Verdragsluitende Partij dergelijke investeringen toe.

Artikel 3

1. Elke Verdragsluitende Partij waarborgt een eerlijke en rechtvaardige behandeling van de investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij en belemmert niet, door onredelijke of discriminatoire maatregelen, de werking, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot of de vervreemding daarvan door deze investeerders. Elke Verdragsluitende Partij kent aan die investeringen volledige zekerheid en bescherming toe.

2. In het bijzonder kent elke Verdragsluitende Partij aan die investeringen een behandeling toe, die in ieder geval niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan investeringen van haar eigen investeerders of aan investeringen van investeerders van een derde Staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken investeerder.

3. Indien een Verdragsluitende Partij investeerders van een derde Staat bijzondere voordelen heeft toegekend uit hoofde van overeenkomsten tot oprichting van douane-unies, economische unies, monetaire unies of soortgelijke instellingen, dan wel op grond van overeenkomsten die tot zodanige unies of instellingen leiden, is die Verdragsluitende Partij niet verplicht zodanige voordelen toe te kennen aan investeerders van de andere Verdragsluitende Partij.

4. Elke Verdragsluitende Partij komt alle verplichtingen na die zij is aangegaan met betrekking tot de investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij.

5. Indien naast dit Verdrag de wettelijke bepalingen van een van beide Verdragsluitende Partijen of verplichtingen krachtens internationaal recht die thans tussen de Verdragsluitende Partijen bestaan of op een later tijdstip onderling worden aangegaan, en bindend zijn, een algemene of bijzondere regeling bevatten op grond waarvan investeringen door investeerders van de andere Verdragsluitende Partij aanspraak kunnen maken op een behandeling die gunstiger is dan in dit Verdrag is voorzien, heeft een dergelijke regeling, in zoverre zij gunstiger is, voorrang boven dit Verdrag.

Artikel 4

Met betrekking tot belastingen, heffingen, lasten en verminderingen en vrijstellingen van belasting kent iedere Verdragsluitende Partij aan investeerders van de andere Verdragsluitende Partij die zich op haar grondgebied met economische activiteiten bezighouden, een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan haar eigen investeerders of aan die van een derde Staat die zich in dezelfde omstandigheden bevinden, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken investeerders. Hierbij wordt evenwel geen rekening gehouden met bijzondere belastingvoordelen door die Partij toegekend:

  • a. krachtens een verdrag ter vermijding van dubbele belasting of krachtens andere overeenkomsten op fiscaal gebied;

  • b. uit hoofde van haar deelneming aan een douane-unie, economische unie of soortgelijke instellingen.

Artikel 5

De Verdragsluitende Partijen waarborgen het recht dat betalingen die verband houden met een investering kunnen worden overgemaakt. De overmakingen geschieden in vrij inwisselbare valuta, zonder beperking of vertraging. Deze overmakingen omvatten in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

  • a. de opbrengsten van de investering;

  • b. gelden nodig om kapitaalgoederen te vervangen teneinde de continuïteit van de investering te waarborgen of de investering uit te breiden;

  • c. gelden voor de terugbetaling van op regelmatige wijze afgesloten leningen voor de verwezenlijking of de ontwikkeling van een investering;

  • d. de opbrengst van de verkoop of liquidatie van de investering;

  • e. de betalingen uit hoofde van artikel 7;

  • f. lonen, salarissen en andere vergoedingen ontvangen door de werknemers van een van de Verdragsluitende Partijen die van de andere Verdragsluitende Partij de met een investering samenhangende werkvergunningen hebben verkregen.

Artikel 6

Geen der Verdragsluitende Partijen neemt maatregelen waardoor direct of indirect aan investeerders van de andere Verdragsluitende Partij hun investeringen worden ontnomen, tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de maatregelen worden genomen in het maatschappelijk belang en met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang;

  • b. de maatregelen zijn niet discriminatoir of in strijd met enige verbintenis die de Verdragsluitende Partij die deze maatregelen neemt, is aangegaan;

  • c. de maatregelen gaan vergezeld van een billijke schadeloosstelling. Deze schadeloosstelling dient overeen te komen met de werkelijke waarde van de desbetreffende investeringen, dient rente te omvatten tegen een gewone commerciële rentevoet tot de datum van betaling en dient, wil zij doeltreffend zijn voor de investeerders, zonder vertraging te worden betaald en te kunnen worden overgemaakt naar het door de betrokken investeerders aangewezen land en in de valuta van het land waarvan zij investeerder zijn of in een door de investeerders aanvaarde vrij inwisselbare valuta.

Artikel 7

Aan investeerders van de ene Verdragsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking tot hun investeringen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wegens oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een noodtoestand, opstand, oproer of ongeregeldheden, wordt de laatstbedoelde Verdragsluitende Partij wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, geen minder gunstige behandeling toegekend dan die welke die Verdragsluitende Partij toekent aan haar eigen investeerders of aan investeerders van een derde Staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken investeerders.

Artikel 8

Indien de investeringen van een investeerder van de ene Verdragsluitende Partij verzekerd zijn tegen niet-commerciële risico’s of anderszins aanleiding geven tot de betaling van schadevergoeding ter zake van die investeringen krachtens een bij wet, voorschrift of contract ingesteld stelsel, wordt de subrogatie van de verzekeraar of de herverzekeraar of de door de ene Verdragsluitende Partij aangewezen instantie in de rechten van de bedoelde investeerder, ingevolge de voorwaarden van deze verzekering of krachtens een andere gegeven schadeloosstelling, door de andere Verdragsluitende Partij erkend.

Artikel 9

Elke Verdragsluitende Partij stemt ermee in, ingeval binnen een termijn van drie maanden geen minnelijke schikking is bereikt, elk geschil dat ontstaat tussen een Verdragsluitende Partij en een investeerder van de andere Verdragsluitende Partij betreffende een investering van die investeerder op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij voor te leggen aan het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen ter beslechting door bemiddeling of arbitrage krachtens het Verdrag inzake de beslechting van investeringsgeschillen tussen staten en onderdanen van andere staten, dat op 18 maart 1965 te Washington werd opengesteld voor ondertekening. Een rechtspersoon die investeerder is van de ene Verdragsluitende Partij en waarvan de meerderheid van de aandelen, voordat een dergelijk geschil ontstaat, in het bezit zijn van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij, wordt in overeenstemming met artikel 25, tweede lid, letter b, van het Verdrag voor de toepassing van het Verdrag behandeld als onderdaan van de andere Verdragsluitende Partij.

Artikel 10

1. Enig geschil tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag dat niet binnen een redelijke termijn langs diplomatieke weg kan worden beslecht, wordt, tenzij de Partijen anders zijn overeengekomen, op verzoek van één van beide Partijen voorgelegd aan een uit drie leden samengesteld scheidsgerecht. Elke Partij benoemt één scheidsman en de aldus benoemde scheidslieden benoemen tezamen een derde scheidsman, die geen onderdaan van een der Partijen is, tot hun voorzitter.

2. Indien één van beide Partijen nalaat haar scheidsman te benoemen binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst van de kennisgeving waarin om arbitrage wordt verzocht, kan de andere Partij de President van het Internationale Gerechtshof uitnodigen de noodzakelijke benoeming te verrichten.

3. Indien de beide scheidslieden niet binnen twee maanden na hun benoeming tot overeenstemming kunnen geraken over de keuze van de derde scheidsman, kan elk der Partijen de President van het Internationale Gerechtshof uitnodigen de noodzakelijke benoeming te verrichten.

4. Indien in de in het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde gevallen de President van het Internationale Gerechtshof verhinderd is genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van één van beide Verdragsluitende Partijen, wordt de Vice-President uitgenodigd de noodzakelijke benoemingen te verrichten. Indien de Vice-President verhinderd is genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van één van beide Partijen, wordt het lid van het Gerechtshof dat het hoogst in anciënniteit is, beschikbaar is en geen onderdaan is van één der Partijen, uitgenodigd de noodzakelijke benoemingen te verrichten.

5. Het scheidsgerecht doet uitspraak op basis van eerbiediging van het recht. Alvorens uitspraak te doen, kan het scheidsgerecht in elk stadium van het geding een minnelijke schikking van het geschil aan de Verdragsluitende Partijen voorstellen. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan regeling van het geschil ex aequo et bono, indien de Verdragsluitende Partijen daarmee instemmen.

6. Tenzij de Partijen anders beslissen, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedureregels vast.

7. Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing bij meerderheid van stemmen. Deze beslissing is onherroepelijk en uitvoerbaar voor de Partijen.

Artikel 11

1. De bepalingen van dit Verdrag zijn, vanaf de datum waarop het in werking treedt, ook van toepassing op investeringen die vóór die datum zijn gedaan.

2. Dit Verdrag is niet van toepassing op geschillen die zijn ontstaan voor de inwerkingtreding ervan.

Artikel 12

Elk van beide Verdragsluitende Partijen kan aan de andere Partij voorstellen overleg te plegen over een aangelegenheid betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag. De andere Verdragsluitende Partij neemt dit voorstel in welwillende overweging en neemt alle passende maatregelen om een dergelijk overleg mogelijk te maken.

Artikel 13

Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden is dit Verdrag van toepassing op het deel van het Rijk in Europa, de Nederlandse Antillen en Aruba, tenzij anders is bepaald in de in artikel 14, eerste lid, bedoelde mededeling.

Artikel 14

1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan hun grondwettelijk vereiste procedures is voldaan. Dit Verdrag blijft van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar.

2. Tenzij ten minste zes maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur door een van beide Verdragsluitende Partijen mededeling van beëindiging is gedaan, wordt dit Verdrag telkens stilzwijgend verlengd voor een tijdvak van tien jaar, waarbij elke Verdragsluitende Partij zich het recht voorbehoudt dit Verdrag te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden vóór het verstrijken van de lopende termijn van geldigheid.

3. Ten aanzien van investeringen die zijn gedaan vóór de datum van beëindiging van dit Verdrag, blijven de voorgaande artikelen van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar vanaf die datum.

4. Met inachtneming van de in het tweede lid van dit artikel genoemde termijn is het Koninkrijk der Nederlanden gerechtigd de toepassing van dit Verdrag ten aanzien van een deel van het Koninkrijk afzonderlijk te beëindigen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in twee originele exemplaren te ’s-Gravenhage, op 20 maart 2007, in de Nederlandse, de Arabische en de Franse taal, zijnde alle drie de teksten gelijkelijk authentiek, met dien verstande dat in geval van verschil in uitlegging de Franse tekst doorslaggevend is.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

F. HEEMSKERK

Voor de Regering van de Democratische Volksrepubliek Algerije

BENCHAÂ DANI


Accord sur l’encouragement et la protection reciproques des investissements entre le Royaume des Pays-Bas et la Republique Algerienne Democratique et Populaire

Le Royaume des Pays-Bas

et

la République Algérienne Démocratique et Populaire,

ci-après dénommés les Parties Contractantes,

Désireux de renforcer leurs liens traditionnels d’amitié et de développer et d’intensifier leurs relations économiques, en particulier en ce qui concerne les investissements effectués par les investisseurs d’une Partie Contractante sur le territoire de l’autre Partie Contractante,

Reconnaissant qu’un accord relatif au traitement à accorder à de tels investissements est de nature à stimuler les flux de capitaux et de technologies ainsi que le développement économique des Parties Contractantes et qu’un traitement juste et équitable des investissements est souhaitable,

Sont convenus de ce qui suit:

Article 1

Pour l’application du présent Accord:

  • a. le terme «investissement» désigne tous les éléments d’actifs, et plus particulièrement mais non exclusivement:

    • i. les biens meubles et immeubles ainsi que tous les droits réels relatifs à toutes les catégories d’actifs;

    • ii. les droits résultant d’actions, d’obligations et d’autres formes de participation dans des sociétés et joint ventures;

    • iii. les droits de créance, les droits liés à d’autres actifs ou les droits portant sur toute prestation ayant une valeur économique;

    • iv. les droits dans le domaine de la propriété intellectuelle, des procédés techniques, du good will et du savoir-faire;

    • v. les droits accordés par la loi ou par contrat, y compris les concessions accordées en vue de la prospection, l’exploration, l’extraction et l’exploitation de ressources naturelles;

  • b. le terme «investisseur» désigne:

    • i. toute personne physique possédant la nationalité d’une Partie Contractante et effectuant un investissement sur le territoire de l’autre Partie Contractante;

    • ii. toute personne morale ou toute autre entité constituée ou organisée conformément à la législation de la Partie Contractante, ayant son siège sur le territoire de cette même Partie Contractante et effectuant un investissement sur le territoire de l’autre Partie Contractante;

    • iii. les personnes morales non constituées selon le droit de cette Partie Contractante mais contrôlées, directement ou indirectement, par des personnes physiques comme définies sous (i) ou par des personnes morales comme définies sous (ii);

  • c. le terme «territoire» désigne le territoire terrestre et la mer territoriale et, au-delà de celle-ci, les différentes zones de l’espace maritime, sur lesquelles les Parties Contractantes exercent, conformément à leurs législations nationales et au droit international, des droits souverains et/ou la juridiction aux fins de l’exploration, l’exploitation, la conservation, la recherche et la gestion des ressources naturelles, du fond de la mer, de son sous-sol et de ses eaux surjacentes;

  • d. le terme «revenu» désigne toutes les sommes produites par un investissement ou par le réinvestissement des revenus d’un investissement, et notamment mais pas exclusivement, les bénéfices, intérêts, dividendes, redevances ou autres rémunérations.

Article 2

Chaque Partie Contractante s’engage, dans le cadre de ses lois et réglementations, à promouvoir la coopération économique par la protection des investissements effectués sur son territoire par les investisseurs de l’autre Partie Contractante. Sous réserve de son droit à exercer les pouvoirs que lui confèrent ses lois et réglementations, chaque Partie Contractante admettra de tels investissements.

Article 3

1. Chaque Partie Contractante s’engage à assurer un traitement juste et équitable des investissements effectués par des investisseurs de l’autre Partie Contractante et n’entravera pas, par des mesures déraisonnables ou discriminatoires, le fonctionnement, la gestion, l’entretien, l’utilisation, la jouissance ou la cession de ces investissements pour lesdits investisseurs. Chaque Partie Contractante accordera à ces investissements une sécurité et une protection intégrales.

2. Chaque Partie Contractante accordera plus particulièrement à ces investissements un traitement qui ne sera en aucune manière moins favorable que celui dont bénéficient les investissements effectués par ses propres investisseurs ou par les investisseurs de tout autre Etat tiers, en tout cas le traitement qui soit le plus favorable à l’investisseur concerné.

3. Si une Partie Contractante a accordé des avantages spéciaux à des investisseurs d’un Etat tiers en vertu d’accords instaurant des unions douanières, des unions économiques, des unions monétaires ou des institutions analogues ou sur la base d’accords visant à l’instauration de telles unions ou institutions, cette Partie Contractante ne sera pas obligée d’accorder ces avantages aux investisseurs de l’autre Partie Contractante.

4. Chaque Partie Contractante respectera toute obligation qu’elle aura contractée en ce qui concerne les investissements effectués par des investisseurs de l’autre Partie Contractante.

5. Si les dispositions légales de l’une des Parties Contractantes ou les obligations découlant du droit international, actuellement en vigueur ou établies ultérieurement, et liant les Parties Contractantes dans le cadre de dispositions additionnelles par rapport au présent Accord, contiennent une réglementation, de caractère général ou particulier, ouvrant droit, pour les investissements des investisseurs de l’autre Partie Contractante, à un traitement plus favorable que celui prévu dans le présent Accord, ladite réglementation prévaudra sur le présent Accord dans la mesure où elle est plus favorable que le présent Accord.

Article 4

En ce qui concerne les taxes, droits et charges, ainsi que les déductions et exonérations fiscales, chaque Partie Contractante accordera aux investisseurs de l’autre Partie Contractante ayant entrepris une quelconque activité économique sur son territoire, un traitement qui ne sera pas moins favorable que celui qu’elle accorde à ses propres investisseurs ou à ceux d’un Etat tiers se trouvant dans les mêmes conditions, en tout cas le traitement qui soit le plus favorable aux investisseurs concernés.

Il ne sera cependant pas tenu compte, dans ce contexte, des avantages fiscaux particuliers accordés par ladite Partie Contractante:

  • a. en vertu d’une convention tendant à éviter la double imposition ou de tout autre accord dans le domaine fiscal;

  • b. du fait de sa participation à une union douanière, à une union économique ou à une institution analogue.

Article 5

Les Parties Contractantes garantiront que des paiements résultant d’activités d’investissement pourront être transférés. Les transferts se feront sans restrictions ni délais, dans une monnaie librement convertible. Ces transferts comprennent en particulier, mais pas exclusivement:

  • a. les revenus de l’investissement;

  • b. les fonds nécessaires au remplacement de biens d’équipement visant à maintenir ou à accroître l’investissement;

  • c. les fonds servant au remboursement d’emprunts, régulièrement contractés, pour la réalisation ou le développement de l’investissement;

  • d. le produit de la vente ou de la liquidation de l’investissement;

  • e. les paiements résultant d’une situation comme visée à l’ article 7;

  • f. les traitements, salaires et autres rémunérations reçues par les travailleurs de l’une des Parties Contractantes qui auraient obtenu de l’autre Partie Contractante les permis de travail correspondants à un investissement.

Article 6

Aucune Partie Contractante ne prendra contre des investisseurs de l’autre Partie Contractante des mesures les privant directement ou indirectement de leurs investissements, sauf si les conditions suivantes sont remplies:

  • a. les mesures sont prises dans l’intérêt public et conformément aux procédures légales;

  • b. les mesures ne sont pas discriminatoires ni contraires à des engagements pris par la Partie Contractante qui prend de telles mesures;

  • c. les mesures sont prises moyennant le paiement d’une juste indemnisation. Cette indemnisation correspondra à la valeur réelle de l’investissement concerné, comprendra le paiement d’intérêts au taux commercial normal jusqu’à la date du paiement et, afin d’être effective pour les investisseurs, sera payée et rendue transférable sans délai vers le pays désigné par les investisseurs concernés et dans la monnaie du pays dont ils sont investisseurs ou dans toute monnaie librement convertible acceptée par les investisseurs.

Article 7

Les investisseurs d’une Partie Contractante qui subissent, du fait d’une guerre ou d’un autre conflit armé, d’une révolution, d’un état d’urgence national, d’une révolte, d’une insurrection ou d’une émeute, des pertes par rapport aux investissements qu’ils ont faits sur le territoire de l’autre Partie Contractante, se verront accorder de la part de cette dernière Partie Contractante, en ce qui concerne les restitutions, dommages-intérêts, indemnisations ou autres dédommagements, un traitement qui ne sera pas moins favorable que celui accordé aux investisseurs de cette Partie Contractante ou aux investisseurs de tout autre Etat tiers, en tout cas le traitement qui soit le plus favorable aux investisseurs concernés.

Article 8

Si les investissements d’un investisseur de l’une des Parties Contractantes sont assurés contre des risques non commerciaux ou peuvent faire l’objet de quelque autre manière du paiement de dommages-intérêts, aux termes d’un système prévu par la loi, par une réglementation ou par un contrat, toute subrogation de l’assureur ou du réassureur ou d’une agence désignée par une des Parties Contractantes dans les droits dudit investisseur, conformément aux termes de l’assurance contractée ou de toute autre indemnisation accordée, sera reconnue par l’autre Partie Contractante.

Article 9

Chacune des Parties Contractantes consent, en cas de non-aboutissement à un règlement amiable dans un délai de trois mois, à soumettre tout différend surgissant entre une Partie Contractante et un investisseur de l’autre Partie Contractante au sujet d’un investissement effectué par cet investisseur sur le territoire de l’autre Partie Contractante, au Centre International pour le Règlement des Différends relatifs aux Investissements, en vue d’un règlement par conciliation ou arbitrage, conformément à la Convention sur le règlement des différends relatifs aux investissements entre Etats et ressortissants d’autres Etats, ouverte à la signature le 18 mars 1965 à Washington. Une personne morale investisseur de l’une des Parties Contractantes et dont la majorité des parts est détenue, avant l’apparition du différend, par des investisseurs de l’autre Partie Contractante, sera, conformément à l’Article 25, paragraphe 2, sous b, de ladite Convention, considérée comme un ressortissant de l’autre Partie Contractante pour l’application de la Convention.

Article 10

1. Tout différend entre les Parties Contractantes relatif à l’interprétation ou à l’application du présent Accord et ne pouvant pas être réglé dans un délai raisonnable par la voie diplomatique, sera soumis, à moins que les Parties n’en soient convenues autrement, à la demande de l’une des Parties, à un tribunal arbitral composé de trois membres. Chaque Partie désignera un arbitre, et les deux arbitres ainsi désignés proposeront d’un commun accord, comme leur président, un troisième arbitre qui ne devra pas être ressortissant de l’une des deux Parties.

2. Si l’une des Parties n’a pas désigné son arbitre dans un délais de deux mois, à partir de la réception de l’avis d’arbitrage, l’autre Partie pourra inviter le Président de la Cour Internationale de Justice à procéder à la nomination nécessaire.

3. Si, dans un délai de deux mois à compter de leur désignation, les deux arbitres ne sont pas parvenus à se mettre d’accord sur le choix du troisième arbitre, chacune des Parties pourra inviter le Président de la Cour Internationale de Justice de procéder à la nomination nécessaire.

4. Si, dans les cas prévus aux paragraphes (2) et (3), le Président de la Cour Internationale de Justice ne peut s’acquitter de ladite charge ou s’il est ressortissant de l’une des Parties Contractantes, le Vice-Président sera invité de procéder aux nominations nécessaires. Si le Vice-Président ne peut s’acquitter de ladite charge ou s’il est ressortissant de l’une des Parties Contractantes, le membre de la Cour suivant immédiatement dans la hiérarchie et qui n’est pas ressortissant de l’une des Parties Contractantes sera invité de procéder aux nominations nécessaires.

5. Le tribunal statuera dans le respect du droit. Avant de prendre sa décision, il pourra, à n’importe quel stade de la procédure, proposer aux Parties Contractantes un règlement à l’amiable du différend. Les dispositions précédentes n’affectent pas la compétence du tribunal de statuer ex aequo et bono si les Parties Contractantes en sont d’accord.

6. Le tribunal fixera lui-même la procédure à suivre, sauf si les Parties en décident autrement.

7. Le tribunal prendra sa décision à la majorité des voix. Sa décision sera définitive et exécutoire pour les Parties Contractantes.

Article 11

1. Les dispositions du présent Accord s’appliqueront également, à compter de la date de son entrée en vigueur, aux investissements effectués avant cette date.

2. Le présent Accord ne sera pas applicable aux différends dont la naissance est antérieure à la date de sa mise en vigueur.

Article 12

Chaque Partie Contractante pourra proposer à l’autre Partie des consultations sur toute question concernant l’interprétation ou l’application du présent Accord. L’autre Partie Contractante examinera une telle proposition avec bienveillance et prendra toutes les mesures appropriées pour permettre une telle consultation.

Article 13

En ce qui concerne le Royaume des Pays-Bas, le présent Accord s’appliquera à la partie du Royaume située en Europe, aux Antilles néerlandaises et à Aruba, à moins que la notification visée à l’ article 14, paragraphe (1) n’en dispose autrement.

Article 14

1. Le présent Accord entrera en vigueur le premier jour du deuxième mois suivant la date où les Parties Contractantes se seront mutuellement notifiées par écrit que les formalités constitutionnellement requises à cet effet ont été accomplies. Le présent Accord restera en vigueur pendant une période de quinze ans.

2. Sauf dénonciation notifiée par l’une des Parties Contractantes six mois au moins avant son expiration, la durée de validité du présent Accord sera tacitement prolongée chaque fois pour une période de dix ans, les Parties Contractantes se réservant le droit de dénoncer l’Accord par notification faite six mois au moins avant l’expiration de la période de validité en cours.

3. Les Articles précédents resteront en vigueur, pour les investissements qui auront été effectués avant la date de l’expiration du présent Accord, pendant une période de quinze ans à compter de la date d’expiration.

4. Compte tenu des délais visés au paragraphe (2), le Royaume des Pays-Bas sera habilité à mettre fin séparément à l’application du présent Accord pour chacune des parties du Royaume.

EN FOI DE QUOI les soussignés, dûment autorisés à cet effet, ont signé le présent Accord.

FAIT à La Haye, le 20 mars 2007, en deux exemplaires originaux, en langues néerlandaise, arabe et française, les trois textes faisant également foi, étant entendu qu’en cas de divergence d’interprétation le texte français prévaudra.

Pour le gouvernement Royaume des Pays-Bas

F. HEEMSKERK

Pour de la République Algérienne Démocratique et Populaire

BENCHAÂ DANI


D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 14, eerste lid, van het Verdrag in werking treden op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan hun grondwettelijk vereiste procedures is voldaan.

J. VERWIJZINGEN

Titel:Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot de investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten; Washington, 18 maart 1965
Tekst:Trb. 1966, 152 (Engels, Frans en vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 1994, 126
   
ICSID:zie het hierboven genoemde Verdrag van 18 maart 1965
   
Titel:Statuut van het Internationale Gerechtshof; San Francisco, 26 juni 1945
Tekst:Trb. 1971, 55 (Engels, Frans en vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 1997, 106

Uitgegeven de zestiende april 2007

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. VERHAGEN

Naar boven