A. TITEL

Internationaal Verdrag ter bestrijding van daden van nucleair terrorisme;

New York, 13 april 2005

B. TEKST

De Engelse en de Franse tekst van het Verdrag zijn geplaatst in Trb. 2005, 290.

C. VERTALING


Internationaal verdrag ter bestrijding van daden van nucleair terrorisme

De Staten die Partij zijn bij dit Verdrag,

Indachtig de doelstellingen en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties betreffende de handhaving van de internationale vrede en veiligheid en de bevordering van goed nabuurschap, vriendschappelijke betrekkingen en samenwerking tussen Staten;

In herinnering brengend de Verklaring van 24 oktober 1995 ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Verenigde Naties;

Het recht van alle Staten erkennend om kernenergie te ontwikkelen en toe te passen ten behoeve van vreedzame doeleinden alsmede hun rechtmatige belangen bij de potentiële voordelen die behaald kunnen worden met de vreedzame toepassing van kernenergie;

Indachtig het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal van 1980;

Ernstig bezorgd over de toeneming over de gehele wereld van daden van terrorisme, in al zijn gedaantes en verschijningsvormen;

In herinnering brengend de Verklaring inzake maatregelen tot uitbanning van internationaal terrorisme, bijlage bij resolutie 49/60 van de Algemene Vergadering van 9 december 1994, waarin onder andere de lidstaten van de Verenigde Naties opnieuw plechtig hun ondubbelzinnige veroordeling bevestigen van alle terroristische daden, methoden en praktijken als misdadig en ongerechtvaardigd, ongeacht waar en door wie zij zijn begaan, met inbegrip van daden die de vriendschappelijke betrekkingen tussen Staten en volkeren schaden en de territoriale integriteit en veiligheid van Staten bedreigen;

Vaststellend dat de Verklaring de Staten tevens aanmoedigde het toepassingsgebied van de bestaande internationale wettelijke bepalingen inzake de preventie, bestrijding en uitbanning van terrorisme in al zijn gedaantes en verschijningsvormen spoedig te herzien teneinde een volledig wettelijk kader te scheppen dat alle aspecten van terrorisme omvat;

In herinnering brengend resolutie 51/210 van de Algemene Vergadering van 17 december 1996 en de daarbij gevoegde aanvullende verklaring bij de Verklaring van 1994 inzake Maatregelen tot uitbanning van internationaal terrorisme;

Voorts in herinnering brengend dat ingevolge resolutie 51/210 van de Algemene Vergadering een comité ad hoc is ingesteld teneinde onder andere een internationaal verdrag ter bestrijding van daden van nucleair terrorisme op te stellen ter aanvulling van de bestaande internationale instrumenten op dat gebied;

Vaststellend dat daden van nucleair terrorisme zeer ernstige gevolgen kunnen hebben en een bedreiging kunnen vormen voor de internationale vrede en veiligheid;

Voorts vaststellend dat de bestaande multilaterale juridische instrumenten deze aanslagen onvoldoende aanpakken;

Overtuigd van de dringende noodzaak tot verbetering van de internationale samenwerking tussen Staten bij het opstellen en nemen van doeltreffende en praktische maatregelen ter voorkoming van deze daden van terrorisme, alsmede ter vervolging en bestraffing van de daders;

Vaststellend dat de activiteiten van de strijdkrachten van Staten onderworpen zijn aan regels van internationaal recht die buiten het kader van dit Verdrag vallen en dat het feit dat bepaalde acties van het toepassingsgebied van dit Verdrag worden uitgesloten, niet betekent dat anderszins onwettige handelingen worden gebillijkt of gewettigd of dat vervolging op grond van ander recht wordt uitgesloten;

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag:

  • 1. wordt onder „radioactief materiaal” verstaan nucleair materiaal en andere radioactieve stoffen die nucleïden bevatten die spontaan uiteenvallen (een proces dat gepaard gaat met de verspreiding van een of meerdere soorten ioniserende straling, zoals alfa-, beta-, neutrondeeltjes en gammastralen) en die vanwege hun radiologische eigenschappen of splijtbaarheid dodelijk of zwaar lichamelijk letsel of grote schade aan goederen of het milieu kunnen veroorzaken.

  • 2. wordt onder „kernmateriaal” verstaan plutonium, met uitzondering van plutonium met een isotoopconcentratie van plutonium-238 hoger dan 80 percent, uranium 233, uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233, uranium dat een mengsel van de isotopen bevat dat in de natuur voorkomt anders dan als erts of ertsresidu; of elk materiaal dat een of meer van de voorgaande elementen bevat;

    waarbij onder „uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233” wordt verstaan uranium dat hetzij de isotoop 235 hetzij de isotoop 233 of beide isotopen bevat in een zodanige hoeveelheid dat de verhouding tussen de som van die twee isotopen en de isotoop 238 groter is dan de verhouding tussen de isotoop 235 en de isotoop 238 in natuurlijk uranium.

  • 3. wordt onder „kerninstallatie” verstaan:

    • a. elke kernreactor, met inbegrip van reactors op vaartuigen, voertuigen, luchtvaartuigen of ruimtevaartobjecten voor gebruik als energiebron teneinde deze vaartuigen, voertuigen, luchtvaartuigen of ruimtevaartobjecten voort te stuwen of voor andere doeleinden;

    • b. elk systeem of transportmiddel voor de vervaardiging, opslag, bewerking of het transport van radioactief materiaal.

  • 4. wordt onder „instrument” verstaan:

    • a. elk nucleair explosief; of

    • b. elk middel waarmee radioactief materiaal of radioactieve straling kan worden verspreid, hetgeen vanwege zijn radiologische eigenschappen de dood of ernstig lichamelijk letsel of grote schade aan goederen of het milieu kan veroorzaken.

  • 5. wordt onder „staats- of regeringsvoorziening” mede verstaan alle permanente of tijdelijke voorzieningen of vervoersmiddelen in gebruik bij of bezit van vertegenwoordigers van een Staat, leden van een Regering, van de wetgevende of de rechterlijke macht of functionarissen of medewerkers van een Staat of een andere openbare autoriteit of instelling of medewerkers of functionarissen van een intergouvernementele organisatie in verband met hun officiële taken.

  • 6. wordt onder „strijdkrachten van een Staat” verstaan de strijdkrachten van een Staat die zijn georganiseerd, opgeleid en uitgerust overeenkomstig het nationale recht met nationale verdediging of veiligheid als primair doel, alsmede personen die deze strijdkrachten ondersteunen en onder hun formele gezag, leiding en verantwoordelijkheid vallen.

Artikel 2

  • 1. Een persoon pleegt een strafbaar feit in de zin van dit Verdrag indien deze persoon wederrechtelijk en opzettelijk:

    • a. radioactief materiaal bezit dan wel een instrument vervaardigt of bezit:

      • i. met het oogmerk om te doden of ernstig lichamelijk letsel te veroorzaken; of

      • ii. met het oogmerk om ernstige schade aan goederen of het milieu te veroorzaken;

    • b. op enigerlei wijze radioactief materiaal of een instrument gebruikt, of een kerninstallatie op een zodanige wijze gebruikt of beschadigt dat daarbij radioactief materiaal vrijkomt of het risico ontstaat dat daarbij radioactief materiaal vrijkomt:

      • i. met het oogmerk om te doden of ernstig lichamelijk letsel te veroorzaken; of

      • ii. met het oogmerk om ernstige schade aan goederen of het milieu te veroorzaken; of

      • iii. met het oogmerk om een natuurlijke persoon, een rechtspersoon, een internationale organisatie of een Staat te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling.

  • 2. Een persoon pleegt eveneens een strafbaar feit indien deze persoon:

    • a. dreigt, onder omstandigheden waaruit de geloofwaardigheid van het dreigement blijkt, een strafbaar feit te plegen als omschreven in het eerste lid, onderdeel b, van dit artikel; of

    • b. onder dreiging wederrechtelijk en opzettelijk radioactief materiaal, een instrument of een kerninstallatie opeist, onder omstandigheden waaruit de geloofwaardigheid van het dreigement blijkt, of met gebruik van geweld.

  • 3. Een persoon pleegt eveneens een strafbaar feit indien hij een poging doet tot het plegen van een strafbaar feit in de zin van het eerste lid van dit artikel.

  • 4. Een persoon pleegt eveneens een strafbaar feit indien hij:

    • a. als medeplichtige deelneemt aan een strafbaar feit als omschreven in het eerste, tweede of derde lid van dit artikel; of

    • b. het plegen van een strafbaar feit als omschreven in het eerste, tweede of derde lid van dit artikel organiseert of anderen opdracht geeft een strafbaar feit als omschreven in het eerste, tweede of derde lid van dit artikel te plegen; of

    • c. op enige andere wijze bijdraagt tot het plegen van een of meer strafbare feiten als omschreven in het eerste, tweede of derde lid door een groep personen die optreden met een gemeenschappelijk doel; deze bijdrage dient opzettelijk te zijn, en te worden geleverd hetzij met het oog op bevordering van de criminele activiteit of het doel van de groep in het algemeen, hetzij met de wetenschap van de bedoeling van de groep het desbetreffende strafbare feit of de desbetreffende strafbare feiten te plegen.

Artikel 3

Dit Verdrag is niet van toepassing indien het strafbare feit wordt gepleegd binnen één Staat, de vermoedelijke dader en de slachtoffers onderdanen zijn van die Staat, de vermoedelijke dader wordt aangetroffen op het grondgebied van die Staat en geen andere Staat een grond heeft krachtens artikel 9, eerste of tweede lid, tot uitoefening van rechtsmacht, met dien verstande dat de bepalingen van de artikelen 7, 12, 14, 15, 16 en 17, voorzover deze zich daartoe lenen, in dergelijke gevallen van toepassing zijn.

Artikel 4

  • 1. Niets in dit Verdrag tast op enige wijze andere rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden aan van Staten en personen op grond van het internationaal recht, met name de doelstellingen en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal humanitair recht.

  • 2. De handelingen van strijdkrachten tijdens een gewapend conflict als gedefinieerd in en onderworpen aan het internationaal humanitair recht vallen niet onder dit Verdrag, evenmin als de handelingen ondernomen door de strijdkrachten van een Staat bij de uitoefening van hun officiële taken, voorzover onderworpen aan andere bepalingen van internationaal recht.

  • 3. De bepalingen van het tweede lid van dit artikel mogen niet zodanig worden uitgelegd dat anderszins wederrechtelijke gedragingen worden gebillijkt of gewettigd of dat vervolging op grond van andere wetten wordt belet.

  • 4. Dit Verdrag is niet van toepassing op en kan evenmin worden uitgelegd als zou het van toepassing zijn op, de kwestie van de rechtmatigheid van het gebruik of de dreiging met het gebruik van kernwapens door Staten.

Artikel 5

Elke Staat die Partij is, neemt de maatregelen die nodig kunnen zijn om:

  • a. de feiten omschreven in artikel 2 strafbaar te stellen in zijn nationale wetgeving;

  • b. op deze feiten passende straffen te stellen die rekening houden met de ernst van deze feiten.

Artikel 6

Elke Staat die Partij is treft de nodige maatregelen, eventueel met inbegrip van de benodigde nationale wetgeving, om zeker te stellen dat strafbare handelingen die vallen binnen het toepassingsgebied van dit Verdrag, met name indien zij zijn bedoeld om of ermee wordt beoogd het publiek, een groep personen of bepaalde personen grote angst aan te jagen, onder geen enkele omstandigheid worden gerechtvaardigd door overwegingen van politieke, filosofische, ideologische, raciale, etnische, religieuze of andere, gelijksoortige aard en worden bestraft met straffen die passen bij de ernst van deze handelingen.

Artikel 7

  • 1. De Staten die Partij zijn, werken samen door:

    • a. alle uitvoerbare maatregelen te nemen, zonodig met inbegrip van aanpassing van hun nationale recht ter voorkoming en het tegengaan van voorbereidingen op hun respectieve grondgebieden die zijn gericht op het plegen, al dan niet op hun grondgebied, van de strafbare feiten omschreven in artikel 2, met inbegrip van maatregelen tot het op hun grondgebied verbieden van illegale activiteiten van personen, groepen en organisaties die deze strafbare feiten aanmoedigen, uitlokken, organiseren, opzettelijk financieren of er opzettelijk technische ondersteuning of informatie voor verschaffen of betrokken zijn bij het plegen van deze strafbare feiten;

    • b. in overeenstemming met hun nationale recht en op de wijze en in overeenstemming met de hierin omschreven voorwaarden, accurate en geverifieerde informatie uit te wisselen en bestuurlijke en andere passende maatregelen te coördineren teneinde de strafbare feiten omschreven in artikel 2 op te sporen, te voorkomen, te bestrijden en te onderzoeken, en tevens teneinde strafrechtelijke procedures in te stellen tegen personen van wie vermoed wordt dat zij deze strafbare feiten hebben begaan. Staten die Partij zijn nemen in het bijzonder passende maatregelen teneinde de andere Staten bedoeld in artikel 9 onverwijld in kennis te stellen ter zake van het feit dat de strafbare feiten omschreven in artikel 2 gepleegd zijn, alsmede van voorbereidingen tot het plegen van dergelijke strafbare feiten zodra zulks hun ter kennis is gekomen alsmede teneinde, indien nodig, internationale organisaties in kennis te stellen.

  • 2. De Staten die Partij zijn nemen passende maatregelen die verenigbaar zijn met hun nationale recht teneinde de vertrouwelijkheid van informatie die in vertrouwen is ontvangen uit hoofde van de bepalingen van dit Verdrag van een andere Staat die Partij is of in het kader van hun deelname aan een activiteit die wordt verricht ten behoeve van de uitvoering van dit Verdrag. Indien Staten die Partij zijn in vertrouwen informatie verschaffen aan internationale organisaties, worden maatregelen getroffen teneinde te verzekeren dat de vertrouwelijkheid van dergelijke informatie gewaarborgd wordt.

  • 3. Van Staten die Partij zijn wordt op grond van dit Verdrag niet verlangd dat zij informatie verschaffen die zij niet mogen doorgeven ingevolge hun nationale wetgeving of wanneer zulks de veiligheid van de betrokken Staat of de fysieke beveiliging van kernmateriaal in gevaar zou brengen.

  • 4. De Staten die Partij zijn stellen de Secretaris-Generaal van deVerenigde Naties in kennis van hun bevoegde autoriteiten en de contactpunten die verantwoordelijk zijn voor het verzenden en ontvangen van informatie bedoeld in dit artikel. De Secretaris-Generaal van deVerenigde Naties doet deze informatie betreffende de bevoegde autoriteiten en contactpunten toekomen aan alle Staten die Partij zijn en aan de Internationale Organisatie voor Atoomenergie. Deze autoriteiten en contactpunten dienen permanent bereikbaar te zijn.

Artikel 8

Ten behoeve van het voorkomen van strafbare feiten uit hoofde van dit Verdrag, stellen de Staten die Partij zijn alles in het werk om passende maatregelen te treffen teneinde de bescherming van radioactief materiaal te waarborgen, rekening houdend met de desbetreffende aanbevelingen en functies van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie.

Artikel 9

  • 1. Elke Staat die Partij is neemt de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de in artikel 2 omschreven strafbare feiten, indien:

    • a. het strafbare feit is gepleegd op het grondgebied van die Staat; of

    • b. het strafbare feit is gepleegd aan boord van een schip dat onder de vlag van die Staat vaart of aan boord van een luchtvaartuig dat overeenkomstig de wetgeving van die Staat is ingeschreven op het tijdstip waarop het strafbare feit wordt gepleegd; of

    • c. het strafbare feit is gepleegd door een onderdaan van die Staat.

  • 2. Een Staat die Partij is kan eveneens zijn rechtsmacht met betrekking tot genoemde strafbare feiten vestigen, indien:

    • a. het strafbare feit is gepleegd tegen een onderdaan van die Staat; of

    • b. het strafbare feit is gepleegd tegen een Staat of tegen een in het buitenland gevestigde regeringsvoorziening van die Staat, met inbegrip van ambassades, of andere diplomatieke of consulaire gebouwen van die Staat; of

    • c. het strafbare feit is gepleegd door een staatloze die op het grondgebied van die Staat zijn of haar vaste verblijfplaats heeft; of

    • d. het feit is gepleegd in een poging die Staat te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling; of

    • e. het strafbare feit is gepleegd aan boord van een luchtvaartuig dat door de regering van die Staat wordt gebruikt.

  • 3. Elke Staat die Partij is die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of ertoe toetreedt, stelt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties in kennis van de rechtsmacht die hij overeenkomstig het tweede lid van dit artikel op grond van zijn nationale wetgeving heeft gevestigd. Indien zich wijzigingen voordoen, stelt de betrokken Staat die Partij is de Secretaris-Generaal daarvan onmiddellijk in kennis.

  • 4. Elke Staat die Partij is neemt tevens de maatregelen die nodig zijn om zijn rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de in artikel 2 genoemde strafbare feiten in gevallen waarin de vermoedelijke dader zich op zijn grondgebied bevindt en hij deze persoon niet uitlevert aan een Staat die Partij is die zijn rechtsmacht heeft gevestigd in overeenstemming met het eerste of tweede lid van dit artikel.

  • 5. Dit Verdrag sluit niet de uitoefening uit van enige rechtsmacht in strafrechtelijke aangelegenheden die een Staat die Partij is in overeenstemming met zijn nationale wetgeving heeft gevestigd.

Artikel 10

  • 1. Indien een Staat die Partij is, informatie verkrijgt dat een strafbaar feit als omschreven in artikel 2 is of wordt gepleegd op het grondgebied van een Staat die Partij is, of dat een persoon die een dergelijk feit heeft gepleegd of van wie vermoed wordt dat hij een dergelijk feit heeft gepleegd zich mogelijk op zijn grondgebied bevindt, neemt de desbetreffende Staat die Partij is de maatregelen die krachtens zijn nationale recht nodig zijn om de in de informatie vervatte feiten te onderzoeken.

  • 2. Een Staat die Partij is op wiens grondgebied de dader of vermoedelijke dader zich bevindt, neemt, indien hij ervan overtuigd is dat de omstandigheden dit rechtvaardigen, in overeenstemming met zijn nationale recht de gepaste maatregelen ter verzekering van de aanwezigheid van die persoon ten behoeve van strafvervolging of uitlevering.

  • 3. Een ieder tegen wie de in het tweede lid van dit artikel genoemde maatregelen worden genomen, heeft het recht:

    • a. zich onverwijld in verbinding te stellen met de dichtstbijzijnde daarvoor in aanmerking komende vertegenwoordiger van de Staat waarvan hij onderdaan is of die anderszins gerechtigd is de rechten van deze persoon te beschermen, of, indien het een staatloze betreft, de Staat op wiens grondgebied die persoon zijn vaste verblijfplaats heeft;

    • b. te worden bezocht door een vertegenwoordiger van die Staat;

    • c. te worden geïnformeerd over zijn rechten op grond van de onderdelen a en b.

  • 4. De in het derde lid van dit artikel bedoelde rechten worden uitgeoefend in overeenstemming met de wetten en voorschriften van de Staat op het grondgebied waarvan de dader of vermoedelijke dader zich bevindt, met dien verstande dat de genoemde wetten en voorschriften het mogelijk maken dat de doeleinden die met de krachtens het derde lid verleende rechten worden beoogd, volledig kunnen worden verwezenlijkt.

  • 5. De bepalingen van het derde en vierde lid van dit artikel gelden onverminderd het recht van een Staat die Partij is die zich beroept op rechtsmacht overeenkomstig artikel 9, eerste lid, onderdeel c, of tweede lid, onderdeel c, het Internationale Rode Kruis te verzoeken zich in verbinding te stellen met de vermoedelijke dader en deze te bezoeken.

  • 6. Wanneer een Staat die Partij is krachtens dit artikel een persoon heeft aangehouden, stelt hij de Staten die Partij zijn en die overeenkomstig artikel 9, eerste en tweede lid, hun rechtsmacht hebben gevestigd, alsmede wanneer hij dit nodig acht, alle andere belanghebbende Staten die Partij zijn, rechtstreeks of via de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, onverwijld in kennis van het feit dat de betrokken persoon in hechtenis is en van de omstandigheden die zijn detentie rechtvaardigen. De Staat die het in het eerste lid van dit artikel bedoelde onderzoek instelt, deelt zijn bevindingen onverwijld mee aan genoemde Staten die Partij zijn en geeft tevens aan of hij voornemens is zijn rechtsmacht uit te oefenen.

Artikel 11

  • 1. De Staat die Partij is op wiens grondgebied de vermoedelijke dader zich bevindt, is, in de gevallen waarop artikel 9 van toepassing is, indien hij deze persoon niet uitlevert, zonder enige uitzondering en ongeacht of het strafbare feit op zijn grondgebied is gepleegd of niet, verplicht de zaak zonder onnodige vertraging over te dragen aan zijn bevoegde autoriteiten voor vervolging door middel van een procedure overeenkomstig het recht van die Staat. Deze autoriteiten nemen hun beslissing op dezelfde wijze als in geval van elk ander strafbaar feit van ernstige aard krachtens het recht van die Staat.

  • 2. Wanneer het een Staat die Partij is op grond van zijn nationale recht alleen is toegestaan een onderdaan uit te leveren of op andere wijze over te leveren op voorwaarde dat deze wordt teruggezonden naar die Staat om de straf te ondergaan die is opgelegd als gevolg van het proces of de procedure waarvoor om uitlevering of overgave van de persoon werd verzocht, en deze Staat en de Staat die verzoekt om uitlevering van de persoon instemmen met deze optie en andere voorwaarden die zij gepast achten, is een dergelijke voorwaardelijke uitlevering of overgave voldoende voor ontheffing van de in het eerste lid omschreven verplichting.

Artikel 12

Een ieder die is aangehouden of tegen wie andere maatregelen worden getroffen of een proces aanhangig wordt gemaakt op grond van dit Verdrag, heeft recht op een eerlijke behandeling, met inbegrip van het genot van alle rechten en waarborgen in overeenstemming met de wetgeving van de Staat op wiens grondgebied die persoon zich bevindt en de toepasselijke bepalingen van het internationaal recht, met inbegrip van de bepalingen die betrekking hebben op de rechten van de mens.

Artikel 13

  • 1. Voordat dit Verdrag in werking treedt, worden de in artikel 2 omschreven strafbare feiten in alle tussen de Staten die Partij zijn bestaande uitleveringsverdragen geacht te zijn begrepen als uitleveringsdelicten. De Staten die Partij zijn verplichten zich ertoe bedoelde strafbare feiten op te nemen als uitleveringsdelicten in ieder uitleveringsverdrag dat vervolgens tussen hen wordt gesloten.

  • 2. Indien een Staat die Partij is en die uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Staat die Partij is waarmee hij geen uitleveringsverdrag heeft gesloten, kan de aangezochte Staat die Partij is, indien hij dit verkiest, dit Verdrag beschouwen als een juridische grondslag voor uitlevering op grond van de in artikel 2 omschreven strafbare feiten. De uitlevering is onderworpen aan de overige voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Staat voorziet.

  • 3. Staten die Partij zijn en die uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag, erkennen de in artikel 2 omschreven strafbare feiten onderling als uitleveringsdelicten, onderworpen aan de voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Staat voorziet.

  • 4. Voor uitlevering tussen Staten die Partij zijn worden de in artikel 2 omschreven strafbare feiten, indien nodig, beschouwd als niet alleen begaan op de plaats waar zij zijn gepleegd, maar ook op het grondgebied van de Staten die hun rechtsmacht hebben gevestigd overeenkomstig artikel 9, eerste en tweede lid.

  • 5. De bepalingen van alle uitleveringsverdragen en -regelingen die tussen de Staten die Partij zijn bestaan met betrekking tot de strafbare feiten omschreven in artikel 2 worden geacht in hun onderlinge betrekkingen te zijn gewijzigd, voor zover zij niet verenigbaar zijn met dit Verdrag.

Artikel 14

  • 1. De Staten die Partij zijn verlenen elkaar de ruimst mogelijke rechtshulp bij onderzoeken, strafzaken of uitleveringsprocedures op grond van de in artikel 2 omschreven strafbare feiten, met inbegrip van rechtshulp ter verkrijging van bewijs in hun bezit dat nodig is voor het proces.

  • 2. De Staten die Partij zijn komen hun verplichtingen uit hoofde van het eerste lid van dit artikel na in overeenstemming met de verdragen en regelingen inzake wederzijdse rechtshulp die tussen hen bestaan. Indien dergelijke verdragen of regelingen ontbreken, verlenen de Staten die Partij zijn elkaar rechtshulp overeenkomstig hun nationale recht.

Artikel 15

Geen van de in artikel 2 omschreven strafbare feiten wordt, ten behoeve van uitlevering of wederzijdse rechtshulp, aangemerkt als een politiek delict, een met een politiek delict samenhangend delict of een delict ingegeven door politieke motieven. Bijgevolg mag een verzoek om uitlevering of wederzijdse rechtshulp op basis van een dergelijk delict niet worden geweigerd met als enige reden dat het een politiek delict, een met een politiek delict samenhangend delict of een delict ingegeven door politieke motieven betreft.

Artikel 16

Niets in dit Verdrag mag zo worden uitgelegd dat het verplicht tot uitlevering of tot het verlenen van wederzijdse rechtshulp in gevallen waarin de aangezochte Staat die Partij is ernstige redenen heeft om aan te nemen dat het verzoek tot uitlevering voor in artikel 2 omschreven strafbare feiten of tot wederzijdse rechtshulp met betrekking tot dergelijke feiten is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te bestraffen op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, etnische afkomst of politieke overtuiging, of dat inwilliging van het verzoek de positie van betrokkene om een van deze redenen ongunstig zou kunnen beïnvloeden.

Artikel 17

  • 1. Een persoon die in detentie zit of een straf ondergaat op het grondgebied van een Staat die Partij is, en om wiens aanwezigheid op het grondgebied van een andere Staat die Partij is wordt verzocht voor het afleggen van een getuigenverklaring, identificatie of voor het op andere wijze verlenen van medewerking ter verkrijging van bewijs voor onderzoek of vervolging inzake strafbare feiten krachtens dit Verdrag, mag worden overgebracht, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. de persoon geeft vrijwillig zijn of haar op volledige informatie gebaseerde toestemming; en

    • b. de bevoegde autoriteiten van beide Staten stemmen ermee in, overeenkomstig de voorwaarden die die Staten gepast achten.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel:

    • a. is de Staat waarnaar de persoon wordt overgebracht bevoegd en verplicht de overgebrachte persoon in hechtenis te houden, tenzij anderszins verzocht of gemachtigd door de Staat van waaruit de persoon is overgebracht;

    • b. komt de Staat waarnaar de persoon wordt overgebracht onverwijld zijn verplichting na tot terugzending van de persoon voor hechtenis door de Staat van waaruit deze persoon is overgebracht, zoals vooraf overeengekomen, of op andere wijze overeengekomen door de bevoegde autoriteiten van beide Staten;

    • c. verlangt de Staat waarnaar de persoon wordt overgebracht niet van de Staat van waaruit de persoon is overgebracht dat deze een uitleveringsprocedure begint ten behoeve van de terugkeer van de persoon;

    • d. krijgt de overgebrachte persoon vermindering van de straf die hij of zij in de Staat van waaruit hij of zij is overgebracht moet uitzitten met de tijd die hij of zij in detentie heeft doorgebracht in de Staat die Partij is waarnaar hij of zij is overgebracht.

  • 3. Tenzij de Staat die Partij is van waaruit een persoon overeenkomstig dit artikel moet worden overgebracht daarvoor toestemming geeft, wordt die persoon, ongeacht zijn of haar nationaliteit niet vervolgd of in detentie gesteld, noch aan enige andere beperking van zijn of haar persoonlijke vrijheid onderworpen op het grondgebied van de Staat waarnaar deze persoon wordt overgebracht wegens feiten of veroordelingen voorafgaand aan zijn of haar vertrek uit het grondgebied van de Staat van waaruit deze persoon werd overgebracht.

Artikel 18

  • 1. Indien een Staat die Partij is radioactief materiaal, instrumenten of een kerninstallatie in beslag neemt of er op andere wijze de macht over verwerft nadat een strafbaar feit als omschreven in artikel 2 is gepleegd:

    • a. treft hij maatregelen teneinde het radioactieve materiaal, de instrumenten of de kerninstallatie onschadelijk te maken;

    • b. waarborgt hij dat alle kernmateriaal wordt bewaard op een wijze in overeenstemming met de toepasselijke waarborgen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie; en

    • c. geeft hij zich rekenschap van de door de Internationale Organisatie voor Atoomenergie gepubliceerde aanbevelingen inzake de fysieke bescherming en de gezondheids- en veiligheidsnormen.

  • 2. Na voltooiing van procedures ter zake van een strafbaar feit als omschreven in artikel 2, of eerder indien zulks vereist wordt door het internationale recht, worden radioactief materiaal, instrumenten of kerninstallaties, na overleg (in het bijzonder betreffende de wijzen van retourneren en opslag) met de betrokken Staten die Partij zijn, geretourneerd naar de Staat die Partij is aan wie het toebehoort, naar de Staat die Partij is waarvan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die eigenaar is van dat radioactieve materiaal, die instrumenten of installatie onderdaan of inwoner is, of naar de Staat die Partij is en van wiens grondgebied het was ontvreemd of op andere wijze onrechtmatig verworven.

  • 3.

    • a. Indien het een Staat die Partij is krachtens het nationale of internationale recht verboden is dergelijk radioactief materiaal, dergelijke instrumenten of kerninstallaties te retourneren of te aanvaarden of indien de Staten die Partij zijn zulks, met inachtneming van het derde lid, onderdeel b, van dit artikel overeenkomen, treft de Staat die Partij is en die in het bezit is van het radioactieve materiaal, de instrumenten of kerninstallaties onverminderd de in het eerste lid van dit artikel omschreven maatregelen; deze radioactieve materialen, instrumenten of kerninstallaties worden uitsluitend voor vreedzame doeleinden gebruikt;

    • b. Indien het voor een Staat die Partij is niet geoorloofd is het radioactieve materiaal, de instrumenten of de kerninstallaties te bezitten, waarborgt die Staat dat deze zo spoedig mogelijk in het bezit worden gesteld van een Staat die ze wel rechtmatig kan bezitten, en die, indien van toepassing, in overeenstemming met de vereisten van het eerste lid van dit artikel in overleg met die Staat voldoende waarborgen biedt ten behoeve van het onschadelijk maken ervan; deze radioactieve materialen, instrumenten of kerninstallaties worden uitsluitend voor vreedzame doeleinden gebruikt.

  • 4. Indien het radioactieve materiaal, de instrumenten of kerninstallaties bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel niet toebehoren aan een van de Staten die Partij zijn of aan een onderdaan of inwoner van een Staat die Partij is, noch gestolen of onrechtmatig verworven zijn van het grondgebied van een Staat die Partij is, of indien geen Staat bereid is dergelijke zaken overeenkomstig het derde lid van dit artikel te aanvaarden, dient overeenkomstig het derde lid, onderdeel b, van dit artikel na overleg tussen de betrokken Staten en eventuele betrokken internationale organisaties een afzonderlijke beslissing inzake de bestemming ervan te worden genomen.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste, tweede, derde en vierde lid van dit artikel, kan elke Staat die Partij is en die het radioactieve materiaal, het instrument of de kerninstallatie bezit verzoeken om bijstand en medewerking van de andere Staten die Partij zijn, in het bijzonder van de betrokken Staten die Partij zijn, en van eventuele betrokken organisaties, in het bijzonder de Internationale Organisatie voor Atoomenergie. De Staten die Partij zijn en de betrokken internationale organisaties worden aangemoedigd de grootst mogelijke mate van bijstand uit hoofde van dit lid te verlenen.

  • 6. De Staten die Partij zijn en die betrokken zijn bij de verwijdering van het radioactieve materiaal, de instrumenten of kerninstallaties op grond van dit artikel, stellen de Directeur-Generaal van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie in kennis van de wijze waarop over deze zaken wordt beschikt dan wel de wijze waarop zij worden bewaard. De Directeur-Generaal van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie zendt de informatie aan de andere Staten die Partij zijn.

  • 7. Bij verspreiding in verband met een strafbaar feit omschreven in artikel 2, laten de bepalingen van dit artikel de regels van het internationale recht inzake de aansprakelijkheid voor kernschade en andere regels van het internationale recht onverlet.

Artikel 19

De Staat die Partij is waar de vermoedelijke dader wordt vervolgd, deelt in overeenstemming met zijn nationale wetgeving of de toepasselijke procedures de afloop van de procedures mede aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die de inlichtingen zal mededelen aan de andere Staten die Partij zijn.

Artikel 20

De Staten die Partij zijn overleggen rechtstreeks of via de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties met elkaar, zo nodig met ondersteuning van internationale organisaties, teneinde de doeltreffende uitvoering van dit Verdrag te waarborgen.

Artikel 21

De Staten die Partij zijn komen hun verplichtingen uit hoofde van dit Verdrag na op een wijze die in overeenstemming is met de beginselen van soevereine gelijkheid en territoriale integriteit van Staten en van non-interventie in de interne aangelegenheden van andere Staten.

Artikel 22

Niets in dit Verdrag geeft een Staat die Partij is de bevoegdheid op het grondgebied van een andere Staat die Partij is rechtsmacht uit te oefenen en functies te vervullen die door zijn nationale wetgeving uitsluitend zijn voorbehouden aan de autoriteiten van die andere Staat die Partij is.

Artikel 23

  • 1. Elk geschil tussen twee of meer Staten die Partij zijn inzake de uitleg of toepassing van dit Verdrag dat niet binnen een redelijke termijn door onderhandelingen kan worden beslecht, wordt op verzoek van één van hen onderworpen aan arbitrage. Indien de partijen binnen zes maanden na de datum van het verzoek om arbitrage er niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de regeling van deze arbitrage, kan ieder van deze partijen het geschil voorleggen aan het Internationale Gerechtshof door middel van een verzoek overeenkomstig het Statuut van het Hof.

  • 2. Elke Staat kan, op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, verklaren dat hij zich niet gebonden acht door het eerste lid van dit artikel. De overige Staten die Partij zijn, zijn tegenover een Staat die Partij is die dit voorbehoud heeft gemaakt niet gebonden door het eerste lid.

  • 3. Een Staat die een voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig het tweede lid van dit artikel, kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 24

  • 1. Dit Verdrag staat van 14 september 2005 tot en met 31 december 2006 open voor ondertekening door alle Staten op het hoofdkwartier van de Verenigde Naties in New York.

  • 2. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

  • 3. Dit Verdrag staat open voor toetreding door alle Staten. De akten van toetreding worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 25

  • 1. Dit Verdrag treedt in werking dertig dagen na de datum van nederlegging van de tweeëntwintigste akte van bekrachtiging, goedkeuring, aanvaarding of toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

  • 2. Ten aanzien van iedere Staat die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of ertoe toetreedt na de datum van de nederlegging van de tweeëntwintigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt dit Verdrag in werking dertig dagen na de datum van nederlegging door de betreffende Staat van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

Artikel 26

  • 1. Elke Staat die Partij is, kan een wijziging van dit Verdrag voorstellen. De voorgestelde wijziging wordt ingediend bij de Depositaris, die haar onverwijld toezendt aan alle Staten die Partij zijn.

  • 2. Indien de meerderheid van de Staten die Partij zijn de Depositaris verzoeken een vergadering te beleggen teneinde de voorgestelde wijzigingen te bestuderen, nodigt de Depositaris alle Staten die Partij zijn uit deze vergadering bij te wonen die niet eerder dan drie maanden na de verzending van de uitnodigingen zal aanvangen.

  • 3. De vergadering stelt alles in het werk om de wijzigingen te doen aannemen op basis van consensus. Indien zulks niet mogelijk is, worden wijzigingen aangenomen bij een meerderheid van twee derden van alle Staten die Partij zijn. De Depositaris doet elke wijziging die tijdens de vergadering wordt aangenomen onverwijld toekomen aan alle Staten die Partij zijn.

  • 4. Wijzigingen aangenomen krachtens het derde lid van dit artikel tredenin werking voor elke Staat die Partij is die zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot de wijziging dertig dagen na de datum waarop twee derden van de Staten die Partij zijn de desbetreffende akte hebben nedergelegd. De wijziging treedt vervolgensvoor elke Staat die Partij is dertig dagen na de datum waarop die Staat het desbetreffende instrument heeft nedergelegd in werking.

Artikel 27

  • 1. Elke Staat die Partij is, kan dit Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

  • 2. Een opzegging wordt van kracht één jaar na de datum waarop de kennisgevingis ontvangen door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 28

Het origineel van dit Verdrag, waarvan de Arabische, Chinese, Engelse, Franse, Russische en Spaanse teksten gelijkelijk authentiek zijn, wordt bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Natiesnedergelegd, die voor eensluidend gewaarmerkte afschriften aan alle Staten zendt.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun respectieve Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend, dat vanaf 14 september 2005 openstaat voor ondertekening in New York.


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2005, 290.

E. PARTIJGEGEVENS

Bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring is voorzien in artikel 24, tweede lid.

Toetreding is voorzien in artikel 24, derde lid.

Partij

Ondertekening

Ratificatie

Type*

In werking

Opzegging

Buiten werking

Afghanistan

29-12-05

     

Albanië

23-11-05

     

Andorra

11-05-06

     

Argentinië

14-09-05

     

Armenië

15-09-05

     

Australië

14-09-05

     

Azerbeidzjan

15-09-05

     

Bangladesh

 

07-06-07

T

07-07-07

  

Belarus

15-09-05

13-03-07

R

07-07-07

  

België

14-09-05

     

Benin

15-09-05

     

Bosnië-Herzegovina

07-12-05

     

Brazilië

16-09-05

     

Bulgarije

14-09-05

     

Burkina Faso

21-09-05

     

Burundi

29-03-06

     

Cambodja

07-12-06

     

Canada

14-09-05

     

Chili

22-09-05

     

China

14-09-05

     

Colombia

01-11-06

     

Comoren, de

 

12-03-07

T

07-07-07

  

Costa Rica

15-09-05

     

Cyprus

15-09-05

     

Denemarken

14-09-05

20-03-07

R

07-07-07

  

Djibouti

14-06-06

     

Duitsland

15-09-05

     

Ecuador

15-09-05

     

Egypte

20-09-05

     

El Salvador

16-09-05

27-11-06

R

07-07-07

  

Estland

14-09-05

     

Filippijnen, de

15-09-05

     

Finland

14-09-05

     

Frankrijk

14-09-05

     

Gabon

15-09-05

     

Ghana

06-11-06

     

Griekenland

15-09-05

     

Guatemala

20-09-05

     

Guinee

16-09-05

     

Guyana

15-09-05

     

Hongarije

14-09-05

12-04-07

R

07-07-07

  

Ierland

15-09-05

     

IJsland

16-09-05

     

India

24-07-06

01-12-06

R

07-07-07

  

Israël

27-12-06

     

Italië

14-09-05

     

Jamaica

05-12-06

     

Japan

15-09-05

03-08-07

R

02-09-07

  

Jordanië

16-11-05

     

Kazachstan

16-09-05

     

Kenia

15-09-05

13-04-06

R

07-07-07

  

Kiribati

15-09-05

     

Koeweit

16-09-05

     

Kroatië

16-09-05

30-05-07

R

07-07-07

  

Kyrgyzstan

05-05-06

     

Lesotho

16-09-05

     

Letland

16-09-05

25-07-06

R

07-07-07

  

Libanon

23-09-05

13-11-06

R

07-07-07

  

Liberia

16-09-05

     

Libië

16-09-05

     

Liechtenstein

16-09-05

     

Litouwen

16-09-05

19-07-07

R

18-08-07

  

Luxemburg

15-09-05

     

Macedonië, Voormalige Joegoslavische Republiek

16-09-05

19-03-07

R

07-07-07

  

Madagascar

15-09-05

     

Maleisië

16-09-05

     

Malta

15-09-05

     

Marokko

19-04-06

     

Mauritius

14-09-05

     

Mexico

12-01-06

27-06-06

R

07-07-07

  

Moldavië

16-09-05

     

Monaco

14-09-05

     

Mongolië

03-11-05

06-10-06

R

07-07-07

  

Montenegro

15-09-051)

     

Mozambique

01-05-06

     

Nederlanden, het Koninkrijk der

16-09-05

     

Nicaragua

15-09-05

     

Nieuw-Zeeland

14-09-05

     

Noorwegen

16-09-05

     

Oekraïne

14-09-05

25-09-07

R

25-10-07

  

Oost-Timor

16-09-05

     

Oostenrijk

15-09-05

14-09-06

R

07-07-07

  

Palau

15-09-05

     

Panama

21-02-06

21-06-07

R

21-07-07

  

Paraguay

16-09-05

     

Peru

14-09-05

     

Polen

14-09-05

     

Portugal

21-09-05

     

Qatar

16-02-06

     

Roemenië

14-09-05

24-01-07

R

07-07-07

  

Russische Federatie

14-09-05

29-01-07

R

07-07-07

  

Rwanda

06-03-06

     

Sao Tomé en Principe

19-12-05

     

Saudi-Arabië

26-12-06

     

Senegal

21-09-05

     

Servië

15-09-05

26-09-06

R

07-07-07

  

Seychellen, de

07-10-05

     

Sierra Leone

14-09-05

     

Singapore

01-12-06

     

Slovenië

14-09-05

     

Slowakije

15-09-05

23-03-06

R

07-07-07

  

Spanje

14-09-05

22-02-07

R

07-07-07

  

Sri Lanka

14-09-05

27-09-07

R

27-10-07

  

Swaziland

15-09-05

     

Syrië

14-09-05

     

Tadzjikistan

14-09-05

     

Thailand

14-09-05

     

Togo

15-09-05

     

Tsjechië

15-09-05

25-07-06

R

07-07-07

  

Turkije

14-09-05

     

Uruguay

16-09-05

     

Verenigd Koninkrijk, het

14-09-05

     

Verenigde Staten van Amerika, de

14-09-05

     

Zuid-Afrika

14-09-05

09-05-07

R

07-07-07

  

Zuid-Korea

16-09-05

     

Zweden

14-09-05

     

Zwitserland

14-09-05

     

* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R= Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid, NB=Niet bekend

XNoot
1)

Voortgezette gebondenheid aan de ondertekening voor voormalig Servië en Montenegro.

Verklaringen, voorbehouden en bezwaren

Argentinië, 14 september 2005

Pursuant to article 23, paragraph 2, the Republic of Argentina declares that it does not consider itself bound by paragraph 1 of article 23 and, as a consequence, does not recognize either the compulsary arbitration or the compulsory jurisdiction of the International Court of Justice.

Azerbeidzjan, 15 september 2005

In accordance with paragraph 1 of Article 23 the Republic of Azerbaijan declares that it does not consider itself bound by paragraph 1 of Article 23 of the Convention.

The Republic of Azerbaijan declares that it will be unable to guarantee compliance with the provisions of the Convention in its territories occupied by the Republic of Armenia until these territories are liberated from that occupation.

Bangladesh, 7 juni 2007

Pursuant to Article 23, paragraph 2 of the Convention, [the] People’s Republic of Bangladesh does not consider itself bound by the provisions of Article 23, paragraph 1 of the Convention.

Belarus, 13 maart 2007

Notification under article 7 (4)

The State Security Agency of the Republic of Belarus, the Prosecutor’s Office of the Republic of Belarus, the Ministry of the Interior of the Republic of Belarus, the Ministry for Emergency Situations of the Republic of Belarus, the State Border Guard Committee of the Republic of Belarus, the State Customs Committee of the Republic of Belarus are the Competent authorities responsible for sending and receiving the information refered to in article 7 of the Convention.

State Security Agency of the Republic of Belarus

17, Nezavisimosti av.,

220050, Minsk,

Republic of Belarus

tel: (+375 17) 219 92 21

fax: (+375 17) 226 00 38

Prosecutor’s Office of the Republic of Belarus

22, Internacionalnaya str.,

220050, Minsk,

Republic of Belarus

tel: (+375 17) 227 31

fax: (+375 17) 226 42 52

Ministry of the Interior of the Republic of Belarus

4, Gorodskoy val str.,

220050, Minsk,

Republic of Belarus

tel: (+375 17) 218 78 95

Fax: (+375 17) 229 78 40

Ministry for Emergency Situations of the Republic of Belarus

5, Revolucionnaya str.,

220050, Minsk,

Republic of Belarus

tel: (+375 17) 203 88 00

Fax: (+375 17) 203 77 81

State Border Guard Committee of the Republic of Belarus

24, Volodarski str.,

220050, Minsk,

Republic of Belarus

tel: (+375 17) 206 54 06

fax: (+375 17) 227 70 03

State Customs Committee of the Republic of Belarus

45/1 Mogilevskaya str.,

220007, Minsk,

Republic of Belarus

tel: 218-90-00

fax: 218-91-97

Notification under article 9 (3)

The Republic of Belarus establishes its jurisdiction over the offences set forth in article 2 in cases envisaged in paragraph 2 of article 9 of the Convention.

Denemarken, 20 maart 2007

…until further decision, the Convention shall not apply to the Faroe Islands and Greenland.

Egypte, 20 september 2005

  • 1. The Arab Republic of Egypt declares its commitment to article 4 of the Convention provided that the armed forces of a State do not violate the rules and principles of international law in the exercise of their duties under that article, and also provided that the article is not interpreted as excluding the activities of armed forces during an armed conflict from the scope of application of this Convention on the grounds that the activities of States – under certain legal circumstances – are not considered terrorist activities.

  • 2. The Arab Republic of Egypt declares that it does not consider itself bound by paragraph 1 of article 23 of the Convention.

Bezwaar door Italië, 27 maart 2007

The Permanent Mission of Italy has the honor to refer to the reservation made by the Arab Republic of Egypt to article 4 of the Convention, which would extend the application of the Convention to include the armed forces of a State when they “violate the rules and principles of international law in the exercise of their duties.” Such activities would otherwise be excluded from the Convention by article 4. It is the opinion of Italy that Egypt cannot unilaterally extend the obligations of the other States Parties under the Convention, without their express consent, beyond those set out in the Convention.

Italy wishes to make clear that it does not consent to this expansion of the scope of application of the Convention, and that it does not consider the Egyptian declaration to have any effect on the obligations of Italy under the Convention or on the application of the Convention to the armed forces of Italy.

Italy thus regards the unilateral declaration made by the Government of Egypt as applying only to the obligations of Egypt under the Convention and only to the armed forces of Egypt.

Bezwaar door Letland, 6 december 2006

The Government of the Republic of Latvia has examined the reservation made by the Arab Republic of Egypt to the International Convention on the Suppression of the Acts of Nuclear Terrorism upon signature to the Convention regarding Article 4.

The Government of the Republic of Latvia is of the opinion that this reservation contradicts to the objectives and purposes of the International Convention to suppress the acts of nuclear terrorism wherever and by whomsoever they may be carried out.

The Government of the Republic of Latvia recalls that customary international law as codified by Vienna Convention on the Law of Treaties, and in particular Article 19 (c), sets out that reservations that are incompatible with the object and purpose of a treaty are not permissible.

The Government of the Republic of Latvia therefore objects to the aforesaid reservation made by the Arab Republic of Egypt to the International Convention for the Suppression of the Financing of Terrorism.

However, this objection shall not preclude the entry into force of the Convention between the Republic of Latvia and the Arab Republic of Egypt. Thus, the International Convention will become operative without the Arab Republic of Egypt benefiting from its reservation.

El Salvador, 27 november 2006

With reference to article 13 of this Convention, the Government of the Republic of El Salvador does not consider itself bound by the provisions of this article because it does not consider the Convention to be a legal basis for cooperation in extradition matters. Similarly, with reference to article 23 of the Convention, the Government of the Republic of El Salvador does not consider itself bound by the provisions of paragraph 1 of this article because it does not recognize the compulsory jurisdiction of the International Court of Justice.

Hongarije, 13 juni 2007

According to Article 7 of the International Convention for Suppression of Acts of Nuclear Terrorism, …the Republic of Hungary hereby informs the Secretary-General of the United Nations about the competent Hungarian authority and liaison point, as follows:

International Law Enforcement Cooperation Centre

Message Response and International Telecommunication Division

Tel: + 36-1-443-5557

Fax: + 36-1-443-5815

email: intercom@orfk.police.hu

…the Republic of Hungary establishes its jurisdiction in cases mentioned in Article 9 (2) (b) and (e) of the Convention.

India, 1 december 2006

India does not consider itself bound by the provision of Paragraph (1) of Article 23.

Japan, 3 augustus 2007

In accordance with paragraph 4 of Article 7 of the Convention, Japan hereby informs … of its competent authorities and liaison points, as follows:

Counter International Terrorism Division, Foreign Affairs and Intelligence Department,

Security Bureau, National Police Agency

tel: +81-3-3581-0141 (ext. 5961)

fax:: +81-3-3591-6919

Public Security Division, Criminal Affairs Bureau, Ministry of Justice

tel: +81-3-3592-7059

fax:: +81-3-3592-7066

International Nuclear Cooperation Division, Disarmament, Non-Proliferation and Science

Department, Foreign Policy Bureau, Ministry of Foreign Affairs

tel: +81-3-5501-8227

fax:: +81-3-5501-8230

Nuclear Safety Division, Science and Technology Policy Bureau, Ministry of Education,

Culture, Sports, Science and Technology

tel: +81-3-6734-4024 (primary), +81-90-3401-6962, +81-90-3346-8472

fax:: +81-3-5288-5031

International Affairs Office, Policy Planning and Coordination Division, Nuclear and

Industrial Safety Agency, Ministry of Economy, Trade and Industry

tel: +81-3-3501-1087

fax: +81-3-3580-8460

Technology and Safety Division, Policy Bureau, Ministry of Land, Infrastructure and

Transport

tel: +81-3-5253-8308

fax: + 81-3-5223-1560

In accordance with paragraph 3 of Article 9 of the Convention, Japan hereby also notifies … that, in accordance with paragraph 2 (2) and (3) of Article 3 of [Penal] Code of Japan, it has establishedits jurisdiction over the offences set forth in Article 2 of the Convention in the case specified in paragraph 2 (a) of Article 9 provided that such offences constitute murder, attempted murder, bodily injury and bodily injury resulting in death to Japanese nationals.

Letland, 25 juli 2006

In accordance with paragraph 3 of the Article 9 of the Convention, the Republic of Latvia notifies that it has established its jurisdiction over all the offences enumerated in the paragraph 2 of the Article 9 of the Convention.

…in accordance with paragraph 4 of the article 7 of the above-mentioned Convention, the Republic of Latvia declares that the competent authority and liaison point responsible for sending and receiving the information referred to in article 7 of the Convention is:

Security Police

Kr. Barano Str. 99a,

Riga, LV-1012

Latvia

Phone: +371 7208964

Fax: +371 7273373

E-mail: dp@dp.gov.lv

Litouwen, 19 juli 2007

…whereas, it is provided in paragraph 3 of Article 9 of the Convention, the Seimas of the Republic of Lithuania declares that the Republic of Lithuania establishes its jurisdiction over the offences set forth in Article 2 of the Convention in all cases specified in paragraph 2 of Article 9 of the Convention.

…whereas, it is provided in paragraph 4 of Article 7 of the Convention, the Seimas of the Republic of Lithuania declares thet the competent authority responsible for sending and receiving the information refered to in the present article is the State Security Department (SSD) of the Republic of Lithuania.

The address of the State Security Department (SSD) of the Republic of Lithuania is: Vytenio St. 1, LT-2009, Vilnius Republic of Lithuania. Phone/Fax: (+370 5) 2312602, E-mail: vsd@commat;vsd.lt.

Oostenrijk, 2 maart 2007

Bundesamt für Verfassungsschutz und Terrorismusbekämpfung (BTV)

(Federal Agency for State Protection and Counter Terrorism)

c/o Federal Ministry of the Interior

Herrengasse 7

A-1014 Vienna

Austria

Qatar, 16 februari 2006

…with reservation on the provisions of paragraph (1) of article 23 of the Convention.

Roemenië, 24 januari 2007

In accordance with Article 9, paragraph 3 of the Convention, Romania declares that it establishes its jurisdiction over the offences set forth in Article 2, in all cases referred to in Article 9, paragraphs 1 and 2, in accordance with the applicable provisions of the domestic law.

Russische Federatie, 29 januari 2007

  • 1. The Russian Federation declares that in accordance with paragraph 3 of article 9 of the Convention it has established its jurisdiction over the offences set forth in article 2 of the Convention in cases envisaged in paragraphs 1 and 2 of article 9 of the Convention;

  • 2. The position of the Russian Federation is that the provisions of article 16 of the Convention should be implemented in such a way as to ensure the inevitability of responsibility for the commission of offences falling within the scope of the Convention, without detriment to the effectiveness of international cooperation on the questions of extradition and legal assistance.

Slowakije, 23 maart 2006

Pursuant to article 9, paragraph 3, of the International Convention for the Suppression of Acts of Nuclear Terrorism, the Slovak Republic notifies that it has established its jurisdiction in accordance with article 9, paragraph 2, subparagraphs (c), (d) and (e) of the Convention.

Tsjechië, 25 juli 2006

In accordance with article 9, paragraph 3 of the Convention, the Czech Republic notifies that it has established its jurisdiction over the offences set forth in article 2 of the Convention in cases referred to in article 9, subparagraph 2 (c) and 2 (d) of the Convention.

…in accordance with article 7, paragraph 4 of the above-mentioned Convention, that the competent authority and liaison point responsible for sending and receiving the information refered to in article 7 of the Convention are:

Police of the Czech Republic

Organized Crime Detection Unit

Arms Traffic Division

P.O. Box 41 - V2

15680 Praha 5 - Zbraslav

Czech Republic

Tel.: + 420974842420

Fax: + 420974842596

e-mail: v2uuoz@mvcr.cz

24-hour phone service: - Operations Center: + 420974842690, + 420974842694

Cpt. Pavel Osvald: + 420603191064

Lt.Col. Jan Svoboda: + 420603190355

Turkije, 14 september 2005

It is the understanding of the Republic of Turkey that the term international humanitarian law in Article 4(2) of the International Convention for the Suppression of Acts of Nuclear Terrorism, refers to the legal instruments to which Turkey is already party to. The Article should not be interpreted as giving a different status to the armed forces and groups other than the armed forces of a state as currently understood and applied in international law and thereby creating new obligation for the Republic of Turkey.

Pursuant to Article 23(2) of the Convention, the Government of the Republic of Turkey declares that it does not consider itself bound by article 23(1) of the Convention.

Bezwaar door Letland, 22 december 2006

The Government of the Republic of Latvia has examined the reservation and declaration made by the Republic of Turkey to the International Convention on the Suppression of the Acts of Nuclear Terrorism upon signature to the Convention regarding Article 4 (2).

The Government of the Republic of Latvia is of the opinion that this declaration is in fact unilateral act that is deemed to limit the scope of the Convention and therefore should be regarded as reservation. Thus, this reservation contradicts to the objectives and purposes of the Convention on the suppression the commitment of the acts of nuclear terrorism wherever and by whomsoever they may be carried out.

Moreover, the Government of the Republic of Latvia considers that the reservation named as a declaration conflicts with the terms of Article 4 (1).

Therefore, the Government of the Republic of Latvia is of the opinion that this declaration reservation contradicts to the objectives and purposes of the International Convention to suppress the acts of nuclear terrorism wherever and by whomsoever they might be carried out.

The Government of the Republic of Latvia recalls that customary international law as codified by Vienna Convention on the Law of Treaties, and in particular Article 19 (c), sets out that reservations that are incompatible with the object and purpose of a treaty are not permissible.

The Government of the Republic of Latvia therefore objects to the aforesaid reservation named as declaration made by the Republic of Turkey to the International Convention on the Suppression of the Acts of Nuclear Terrorism.

However, this objection shall not preclude the entry into force of the Convention between the Republic of Latvia and the Republic of Turkey. Thus, the International Convention will become operative without the Republic of Turkey benefiting from its reservation.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zijn ingevolge artikel 25, eerste lid, op 7 juli 2007 in werking getreden.

Voor de staten die na 7 juli 2007 hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding nederleggen, treedt het Verdrag ingevolge artikel 25, tweede lid, in werking op de dertigste dag na de datum van nederlegging van de akte.

J. VERWIJZINGEN

Zie Trb. 2005, 290.

Titel

:

Handvest van de Verenigde Naties;

San Francisco, 26 juni 1945

Laatste Trb.

:

Trb. 2007, 50

   

Titel

:

Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal;

Wenen/New York, 3 maart 1990

Laatste Trb.

:

Trb. 2006, 81

Uitgegeven de eerste november 2007.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. VERHAGEN

Naar boven