Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2005, 65 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2005, 65 | Verdrag |
Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken; (met Protocol en Gemeenschappelijke Verklaring)
Brussel, 27 September 1968
De Nederlandse en de Franse tekst van het Verdrag, met Protocol en Gemeenschappelijke Verklaring, zijn geplaatst in Trb. 1969, 101 en de Engelse tekst is geplaatst in rubriek J van Trb. 1979, 56.
Voor wijziging en aanvulling van het Verdrag en Protocol zie rubriek J van Trb. 1992, 42, Trb. 1999, 99 en Trb. 2001, 52.
Ingevolge de mededeling die geplaatst is in rubriek J van Trb. 2001, 52 dient in de tekst van het Verdrag inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, alsmede tot het Protocol betreffende de uitlegging daarvan door het Hof van justitie, in de tweede alinea van artikel 37 en in artikel 41 voor wat betreft Denemarken „de Minister van Justitie" vervangen te worden door „de Procesbevillingsnaevnet".
Op 22 december 2000 is een verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning van de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken tot stand gekomen. De Nederlandse tekst van de verordening luidt als volgt:
Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
De raad van de Europese Unie,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 61, onder c), en artikel 67, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte dient de Gemeenschap onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken vast te stellen die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn.
(2) Sommige verschillen in de nationale regels inzake de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning van beslissingen bemoeilijken de goede werking van de interne markt. Bepalingen die de eenvormigheid van de regels inzake jurisdictiegeschillen in burgerlijke en handelszaken mogelijk maken alsook de vereenvoudiging van de formaliteiten met het oog op een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissingen van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is, zijn onontbeerlijk.
(3) Deze aangelegenheden behoren tot het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken in de zin van artikel 65 van het Verdrag.
(4) Deze doelstellingen kunnen overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen derhalve beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Deze verordening beperkt zich tot het minimum dat vereist is om die doelstellingen te verwezenlijken en gaat niet verder dan hetgeen daarvoor nodig is.
(5) De lidstaten zijn op 27 september 1968 op grond van artikel 293, vierde streepje, van het Verdrag overgegaan tot sluiting van het Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij de verdragen inzake de toetreding van nieuwe lidstaten tot dit verdrag („het Verdrag van Brussel") (4). Op 16 september 1988 hebben de lidstaten en de EVA-staten het Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken gesloten, dat een nevenverdrag is van het Verdrag van Brussel van 1968. Over de herziening van die verdragen is onderhandeld en de Raad heeft de inhoud van de herziene tekst goedgekeurd. De continuïteit van de resultaten die bij deze herziening zijn behaald, moet worden gewaarborgd.
(6) Met het oog op het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke en handelszaken is het nodig en passend de regels inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in een verbindend en rechtstreeks toepasselijk besluit van de Gemeenschap neer te leggen.
(7) Het is van belang dat alle belangrijke burgerlijke en handelszaken onder de werkingssfeer van deze verordening worden gebracht, met uitzondering van bepaalde duidelijk omschreven aangelegenheden.
(8) De zaken waarin deze verordening wordt toegepast moeten een aanknopingspunt hebben met het grondgebied van de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is. De gemeenschappelijke regels inzake rechterlijke bevoegdheid moeten derhalve in beginsel van toepassing zijn wanneer de verweerder woonplaats in een van die lidstaten heeft.
(9) Ten aanzien van verweerders die geen woonplaats in een lidstaat hebben, gelden als regel de nationale bevoegdheidsregels die worden toegepast op het grondgebied van de lidstaat van het gerecht waarbij de zaak is aangebracht, en voor verweerders met woonplaats in een lidstaat waarvoor deze verordening niet verbindend is, blijft het Verdrag van Brussel gelden.
(10) Met het oog op het vrije verkeer van beslissingen dienen beslissingen, gegeven in een lidstaat waarvoor deze verordening verbindend is, in een andere lidstaat waarvoor deze verordening verbindend is, te worden erkend en ten uitvoer gelegd, zelfs indien de persoon tegen wie de beslissing is uitgesproken woonplaats heeft in een derde staat.
(11) De bevoegdheidsregels moeten in hoge mate voorspelbaar zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder; de bevoegdheid moet altijd op die grond kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Voor rechtspersonen moet de woonplaats autonoom worden bepaald om de gemeenschappelijke regels doorzichtiger te maken en jurisdictiegeschillen te voorkomen.
(12) Naast de woonplaats van de verweerder moeten er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken.
(13) In het geval van verzekerings-, consumenten- en arbeidsovereenkomsten moet de zwakke partij worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.
(14) De autonomie van de partijen bij een andere overeenkomst dan een verzekerings-, consumenten- of arbeidsovereenkomst, waarvoor slechts een beperkte autonomie geldt met betrekking tot de keuze van het bevoegde gerecht, moet worden geëerbiedigd, behoudens de exclusieve bevoegdheidsgronden die in de verordening zijn neergelegd.
(15) Met het oog op een harmonische rechtsbedeling in de Gemeenschap moeten parallel lopende processen zoveel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in twee lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Er moet een duidelijke en afdoende regeling zijn om problemen op het gebied van aanhangigheid en samenhang op te lossen, alsook om problemen te verhelpen die voortvloeien uit de tussen de lidstaten bestaande verschillen ten aanzien van de datum waarop een zaak als aanhangig wordt beschouwd. Voor de toepassing van deze verordening moet die datum autonoom worden bepaald.
(16) Op grond van het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling is het gewettigd de in een lidstaat gegeven beslissingen van rechtswege te erkennen zonder dat daarvoor, behoudens bij betwisting, nog een procedure moet worden gevolgd.
(17) Eveneens op grond van dit wederzijds vertrouwen moet de procedure om een in een lidstaat gegeven beslissing in een andere lidstaat uitvoerbaar te verklaren, doeltreffend en snel zijn. De verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing moet daarom vrijwel automatisch, zonder dat het gerecht ambtshalve een van de in deze verordening genoemde gronden voor niet-uitvoering kan aanvoeren, worden afgegeven, na een eenvoudige formele controle van de overgelegde documenten.
(18) De eerbiediging van de rechten van de verdediging houdt evenwel in dat de verweerder de mogelijkheid moet hebben in een procedure op tegenspraak een rechtsmiddel in te stellen tegen de verklaring van uitvoerbaarheid, wanneer hij van mening is dat een van de gronden voor niet-uitvoering van toepassing is. Ook de eiser moet een rechtsmiddel kunnen instellen indien zijn verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt afgewezen.
(19) De continuïteit tussen het Verdrag van Brussel en deze verordening moet gewaarborgd worden. Daartoe zijn overgangsbepalingen nodig. Deze continuïteit moet ook voor de uitlegging van het Verdrag van Brussel door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gelden en het Protocol van 1971 (5) moet ook van toepassing blijven op de zaken die op de datum van inwerkingtreding van de verordening reeds aanhangig zijn.
(20) Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben, overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, uitdrukking gegeven aan hun wens om deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze verordening.
(21) Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze verordening is derhalve niet verbindend voor, noch van toepassing in Denemarken.
(22) Aangezien het Verdrag van Brussel van kracht is in de betrekkingen tussen Denemarken en de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is, blijven het Verdrag van Brussel en het Protocol van 1971 van toepassing in de betrekkingen tussen Denemarken en de lidstaten waarvoor deze verordening verbindend is.
(23) Het Verdrag van Brussel blijft ook van toepassing op de grondgebieden van de lidstaten die onder de territoriale werkingssfeer van dat verdrag vallen en die krachtens artikel 299 van het Verdrag van deze verordening uitgesloten zijn.
(24) Met het oog op de samenhang moet deze verordening tevens de in specifieke besluiten van de Gemeenschap neergelegde regels inzake de bevoegdheid en erkenning van beslissingen onverlet laten.
(25) De eerbiediging van de internationale verplichtingen van de lidstaten houdt in dat deze verordening de verdragen en internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten partij zijn en die bijzondere onderwerpen bestrijken, onverlet laat.
(26) De algemene regels van deze verordening moeten soepel genoeg zijn om rekening te houden met de specifieke procedureregels van bepaalde lidstaten; daartoe moeten sommige bepalingen van het aan het Verdrag van Brussel gehechte protocol in deze verordening worden opgenomen.
(27) Met het oog op een harmonieuze overgang op een aantal gebieden waarover het protocol bij het Verdrag van Brussel bijzondere bepalingen bevatte, voorziet deze verordening tijdens een overgangsperiode in bepalingen waarin de specifieke situatie in enkele lidstaten in aanmerking wordt genomen.
(28) De Commissie dient uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening een verslag in over de toepassing ervan en kan, indien nodig, voorstellen voor aanpassingen doen.
(29) De Commissie moet de bijlagen I tot en met IV betreffende de nationale bevoegdheidsregels, de gerechten en de bevoegde autoriteiten alsmede de rechtsmiddelen wijzigen op basis van de door de betrokken lidstaat meegedeelde wijzigingen; de wijzigingen in de bijlagen V en VI moeten worden aangenomen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6),
Heeft de volgende verordening vastgesteld:
1. Deze verordening wordt toegepast in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken of administratief-rechtelijke zaken.
2. Zij is niet van toepassing op:
a. de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen, het huwelijksgoederenrecht, testamenten en erfenissen;
b. het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures;
c. de sociale zekerheid;
d. de arbitrage.
3. Tenzij anders bepaald, wordt onder „lidstaat" verstaan alle lidstaten behalve Denemarken.
1. Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.
2. Voor degenen die niet de nationaliteit bezitten van de lidstaat waar zij woonplaats hebben, gelden de regels voor de rechterlijke bevoegdheid die op de eigen onderdanen van die lidstaat van toepassing zijn.
1. Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.
2. Tegen hen kan in het bijzonder geen beroep worden gedaan op de in bijlage I opgenomen nationale bevoegdheidsregels.
1. Indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat geregeld door de wetgeving van die lidstaat, onverminderd de artikelen 22 en 23.
2. Tegen deze verweerder kan ieder, ongeacht zijn nationaliteit, die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, aldaar op dezelfde voet als de eigen onderdanen van die staat een beroep doen op de bevoegdheidsregels die daar van kracht zijn, met name de regels van bijlage I.
Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. a. ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b. voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
– voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
– voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
c. punt a. is van toepassing indien punt b. niet van toepassing is;
2. ten aanzien van onderhoudsverplichtingen: voor het gerecht van de plaats waar de tot onderhoud gerechtigde woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft of, indien het een bijkomende eis is die verbonden is met een vordering betreffende de staat van personen, voor het gerecht dat volgens zijn eigen recht bevoegd is daarvan kennis te nemen, behalve in het geval dat deze bevoegdheid uitsluitend berust op de nationaliteit van een der partijen;
3. ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen;
4. ten aanzien van een op een strafbaar feit gegronde rechtsvordering tot schadevergoeding of tot teruggave: voor het gerecht waarbij de strafvervolging is ingesteld, voorzover dit gerecht volgens de interne wetgeving van de burgerlijke vordering kennis kan nemen;
5. ten aanzien van een geschil betreffende de exploitatie van een filiaal, van een agentschap of enige andere vestiging: voor het gerecht van de plaats waar zij gelegen zijn;
6. als oprichter, trustee of begunstigde van een trust, die in het leven is geroepen op grond van de wet of bij geschrifte dan wel bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst: voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de trust woonplaats heeft;
7. ten aanzien van een geschil betreffende de betaling van de beloning wegens de hulp en berging die aan een lading of vracht ten goede is gekomen: voor het gerecht in het rechtsgebied waarvan op deze lading of de daarop betrekking hebbende vracht:
a. beslag is gelegd tot zekerheid van deze betaling,
of
b. daartoe beslag had kunnen worden gelegd, maar borgtocht of andere zekerheid is gesteld; deze bepaling is slechts van toepassing indien wordt beweerd dat de verweerder een recht heeft op de lading of de vracht, of dat hij daarop een zodanig recht had op het tijdstip van deze hulp of berging.
Deze persoon kan ook worden opgeroepen:
1. indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven;
2. bij een vordering tot vrijwaring of bij een vordering tot voeging of tussenkomst: voor het gerecht waarvoor de oorspronkelijke vordering aanhangig is, tenzij de vordering slechts is ingesteld om de opgeroepene af te trekken van de rechter die deze verordening hem toekent;
3. ten aanzien van een tegenvordering die voortspruit uit de overeenkomst of uit het rechtsfeit waarop de oorspronkelijke vordering gegrond is: voor het gerecht waar deze laatste aanhangig is;
4. ten aanzien van een verbintenis uit overeenkomst, indien de vordering vergezeld kan gaan van een zakelijke vordering betreffende een onroerend goed tegen dezelfde verweerder: voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het onroerend goed gelegen is.
Wanneer een gerecht van een lidstaat uit hoofde van deze verordening bevoegd is kennis te nemen van vorderingen terzake van aansprakelijkheid voortvloeiend uit het gebruik of de exploitatie van een schip, neemt dit gerecht, of elk ander gerecht dat volgens het interne recht van deze lidstaat in zijn plaats treedt, tevens kennis van de vorderingen tot beperking van deze aansprakelijkheid.
BEVOEGDHEID IN VERZEKERINGSZAKEN
De bevoegdheid in verzekeringszaken is in deze afdeling geregeld, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5.
1. De verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen:
a. voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft, of
b. in een andere lidstaat, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft, voor het gerecht van de woonplaats van de eiser, of
c. indien het een medeverzekeraar betreft, voor het gerecht van een lidstaat waar de vordering tegen de eerste verzekeraar is ingesteld.
2. Wanneer de verzekeraar geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging heeft, wordt hij voor de geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat.
De verzekeraar kan bovendien worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, indien het geschil een aansprakelijkheidsverzekering of een verzekering van onroerend goed betreft. Hetzelfde geldt voor het geval dat de verzekering zowel betrekking heeft op onroerende als op roerende goederen die door eenzelfde polis gedekt zijn en door hetzelfde onheil getroffen zijn.
1. Terzake van aansprakelijkheidsverzekering kan de verzekeraar ook in vrijwaring worden opgeroepen voor het gerecht waar de rechtsvordering van de getroffene tegen de verzekerde aanhangig is, indien de voor dit gerecht geldende wetgeving het toelaat.
2. De atikelen 8, 9 en 10 zijn van toepassing op de vordering die door de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar wordt ingesteld, indien de rechtstreekse vordering mogelijk is.
3. Indien de wettelijke bepalingen betreffende deze rechtstreekse vordering het in het geding roepen van de verzekeringnemer of de verzekerde regelen, is hetzelfde gerecht ook te hunnen opzichte bevoegd.
1. Onverminderd artikel 11, lid 3, kan de vordering van de verzekeraar slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder woonplaats heeft, ongeacht of deze laatste verzekeringnemer, verzekerde of begunstigde is.
2. Deze afdeling laat het recht om een tegenvordering in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke vordering is gebracht, onverlet.
Van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten:
1. gesloten na het ontstaan van het geschil, of
2. die aan de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken, of
3. waarbij een verzekeringnemer en een verzekeraar die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten, hun woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben, zelfs als het schadebrengende feit zich in het buitenland heeft voorgedaan, de gerechten van die lidstaat bevoegd verklaren, tenzij de wetgeving van die lidstaat dergelijke overeenkomsten verbiedt, of
4. gesloten door een verzekeringnemer die zijn woonplaats niet in een lidstaat heeft, behalve wanneer het gaat om een verplichte verzekering of een verzekering van een in een lidstaat gelegen onroerend goed, of
5. betreffende een verzekeringsovereenkomst, voorzover daarmee een of meer van de risico's bedoeld in artikel 14 worden gedekt.
De in artikel 13, punt 5, bedoelde risico's zijn de volgende:
1. elke schade
a. aan zeeschepen, vaste installaties in de kustwateren of in volle zee, of luchtvaartuigen, die wordt veroorzaakt door gebeurtenissen in verband met het gebruik daarvan voor handelsdoeleinden,
b. aan andere goederen dan de bagage van passagiers, toegebracht tijdens het vervoer met deze schepen of luchtvaartuigen of tijdens gemengd vervoer waarbij mede met deze schepen of luchtvaartuigen wordt vervoerd;
2. elke aansprakelijkheid, met uitzondering van die voor lichamelijk letsel van passagiers of schade aan hun bagage
a. voortvloeiend uit het gebruik of de exploitatie van de schepen, installaties of luchtvaartuigen overeenkomstig punt 1, onder a), voorzover, wat luchtvaartuigen betreft, voor de verzekering van zulke risico's overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegd gerecht niet verboden zijn bij de wet van de lidstaat waar de luchtvaartuigen zijn ingeschreven,
b. veroorzaakt door de goederen gedurende vervoer als bedoeld in punt 1, onder b.;
3. de geldelijke verliezen in verband met het gebruik of de exploitatie van de schepen, installaties of luchtvaartuigen overeenkomstig punt 1, onder a., met name verlies van vracht of verlies van opbrengst van vervrachting;
4. elk risico dat komt bij een van de in punt 1 tot en met punt 3 genoemde risico's;
5. behoudens de punten 1 tot en met 4, alle „grote risico's" zoals omschreven in Richtlijn 73/239/EEG van de Raad(7), als gewijzigd bij Richtlijn 88/357/EEG(8), Richtlijn 90/618/EEG van de Raad(9) en eventuele latere wijzigingsbesluiten.
BEVOEGDHEID VOOR DOOR CONSUMENTEN GESLOTEN OVEREENKOMSTEN
1. Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5, wanneer
a. het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken,
b. het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van de verkoop van zulke zaken,
c. in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.
2. Wanneer de wederpartij van de consument geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging heeft, wordt hij voor de geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat.
3. Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden.
1. De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft.
2. De rechtsvordering die tegen de consument wordt ingesteld door de wederpartij bij de overeenkomst kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft.
3. Dit artikel laat het recht om een tegenvordering in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke vordering is gebracht, onverlet.
Van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten:
1. gesloten na het ontstaan van het geschil, of
2. die aan de consument de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken, of
3. waarbij een consument en zijn wederpartij, die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben, de gerechten van die lidstaat bevoegd verklaren, tenzij het recht van die lidstaat dergelijke overeenkomsten verbiedt.
BEVOEGDHEID VOOR INDIVIDUELE VERBINTENISSEN UIT ARBEIDSOVEREENKOMST
1. Voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5.
2. Wanneer een werknemer een individuele arbeidsovereenkomst aangaat met een werkgever die geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, maar in een lidstaat een filiaal, agentschap of andere vestiging heeft, wordt de werkgever voor geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht zijn woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat.
De werkgever met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft, of
2. in een andere lidstaat:
a. voor het gerecht van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt of voor het gerecht van de laatste plaats waar hij gewoonlijk heeft gewerkt, of
b. wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk werkt of heeft gewerkt, voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevindt of bevond die de werknemer in dienst heeft genomen.
1. De vordering van de werkgever kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft.
2. Deze afdeling laat het recht om een tegenvordering in te stellen bij het gerecht waarvoor met inachtneming van deze afdeling de oorspronkelijke vordering is gebracht, onverlet.
Van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten:
1. gesloten na het ontstaan van het geschil, of
2. die aan de werknemer de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken.
Ongeacht de woonplaats zijn bij uitsluiting bevoegd:
1. voor zakelijke rechten op en huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen: de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is. Voor huur en verhuur, pacht en verpachting van onroerende goederen voor tijdelijk particulier gebruik voor ten hoogste zes opeenvolgende maanden: ook de gerechten van de lidstaat waar de verweerder woonplaats heeft, mits de huurder of pachter een natuurlijke persoon is en de eigenaar en de huurder of pachter woonplaats in dezelfde lidstaat hebben;
2. voor de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van vennootschappen of rechtspersonen met plaats van vestiging in een lidstaat, dan wel van de besluiten van hun organen: de gerechten van die lidstaat. Om deze plaats van vestiging vast te stellen, past het gerecht de regels van het voor hem geldende internationaal privaatrecht toe;
3. voor de geldigheid van inschrijvingen in openbare registers: de gerechten van de lidstaat waar deze registers worden gehouden;
4. voor de registratie of de geldigheid van octrooien, merken, tekeningen en modellen van nijverheid, en andere soortgelijke rechten die aanleiding geven tot deponering of registratie: de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de deponering of registratie is verzocht, heeft plaatsgehad of geacht wordt te hebben plaatsgehad in de zin van een besluit van de Gemeenschap of een internationale overeenkomst. Onverminderd de bevoegdheid van het Europees octrooibureau krachtens het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, ondertekend te München op 5 oktober 1973, zijn ongeacht de woonplaats, de gerechten van elke lidstaat bij uitsluiting bevoegd voor de registratie of de geldigheid van een voor die lidstaat verleend Europees octrooi;
5. voor de tenuitvoerlegging van beslissingen: de gerechten van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging.
DOOR PARTIJEN AANGEWEZEN BEVOEGD GERECHT
1. Wanneer de partijen van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
a. hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
b. hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;
c. hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.
2. Als „schriftelijk" wordt tevens elke elektronische mededeling aangemerkt, waardoor de overeenkomst duurzaam geregistreerd wordt.
3. Wanneer een dergelijke overeenkomst wordt gesloten door partijen die geen van allen woonplaats op het grondgebied van een lidstaat hebben, kunnen de gerechten van de andere lidstaten van het geschil niet kennisnemen, zolang het aangewezen gerecht of de aangewezen gerechten zich niet onbevoegd hebben verklaard.
4. Het gerecht of de gerechten van een lidstaat waaraan in de akte tot oprichting van een trust bevoegdheid is toegekend, is of zijn bij uitsluiting bevoegd kennis te nemen van een vordering tegen een oprichter, een trustee of een begunstigde van een trust, als het gaat om de betrekkingen tussen deze personen of om hun rechten of verplichtingen in het kader van de trust.
5. Overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegd gerecht en soortgelijke bedingen in akten tot oprichting van een trust hebben geen rechtsgevolg indien zij strijdig zijn met de artikelen 13, 17 of 21, of indien de gerechten op welker bevoegdheid inbreuk wordt gemaakt, krachtens artikel 22 bij uitsluiting bevoegd zijn.
Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of indien er een ander gerecht bestaat dat krachtens artikel 22 bij uitsluiting bevoegd is.
TOETSING VAN DE BEVOEGDHEID EN DE ONTVANKELIJKHEID
Het gerecht van een lidstaat waarbij een geschil aanhangig is gemaakt met als inzet een vordering waarvoor krachtens artikel 22 een gerecht van een andere lidstaat bij uitsluiting bevoegd is, verklaart zich ambtshalve onbevoegd.
1. Wanneer de verweerder met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat voor een gerecht van een andere lidstaat wordt opgeroepen en niet verschijnt, verklaart het gerecht zich ambtshalve onbevoegd indien zijn bevoegdheid niet berust op deze verordening.
2. Het gerecht is verplicht zijn uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan.
3. Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (10) is van toepassing in plaats van lid 2, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, overeenkomstig deze verordening moest plaatsvinden.
4. Wanneer Verordening (EG) nr. 1348/2000 niet van toepassing is, is artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken van toepassing, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, overeenkomstig dat verdrag moest plaatsvinden.
1. Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
2. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.
1. Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak aanhouden.
2. Wanneer deze vorderingen in eerste aanleg aanhangig zijn, kan dit gerecht, op verzoek van een der partijen, ook tot verwijzing overgaan mits het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht bevoegd is van de betreffende vorderingen kennis te nemen en zijn wetgeving de voeging ervan toestaat.
3. Samenhangend in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
Wanneer voor de vorderingen meer dan één gerecht bij uitsluiting bevoegd is, worden partijen verwezen naar het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt een zaak geacht te zijn aangebracht bij een gerecht
1. op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of
2. indien het stuk betekend of meegedeeld moet worden voordat het bij het gerecht wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of de kennisgeving het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij het gerecht moest doen.
VOORLOPIGE MAATREGELEN EN MAATREGELEN TOT BEWARING VAN RECHT
In de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige of bewarende maatregelen kunnen bij de gerechten van die staat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen.
ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING
Onder beslissing in de zin van deze verordening wordt verstaan, elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk dwangbevel, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten.
1. De in een lidstaat gegeven beslissingen worden in de overige lidstaten erkend zonder vorm van proces.
2. Indien tegen de erkenning van een beslissing bezwaar wordt gemaakt, kan iedere partij die er belang bij heeft ten principale te zien vastgesteld dat de beslissing erkend moet worden, gebruik maken van de procedures, bedoeld in de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk.
3. Wordt voor een gerecht van een lidstaat de erkenning bij wege van tussenvordering gevraagd, dan is dit gerecht bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
Een beslissing wordt niet erkend indien:
1. de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;
2. het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was;
3. de beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing;
4. de beslissing onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits deze laatste beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.
1. De beslissingen worden tevens niet erkend, indien de afdelingen 3, 4 en 6 van hoofdstuk II zijn geschonden, of indien het in atikel 72 bedoelde geval zich voordoet.
2. Bij de toetsing of de in het vorige lid genoemde bevoegdheidsregels niet zijn geschonden, is het aangezochte gerecht of de aangezochte autoriteit gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan het gerecht van de lidstaat van herkomst zijn bevoegdheid heeft aangenomen.
3. Onverminderd lid 1 mag de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van herkomst niet worden getoetst. De bevoegdheidsregels betreffen niet de openbare orde als bedoeld in artikel 34, punt 1.
In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing.
1. Een gerecht van een lidstaat, waarbij een beroep wordt gedaan op de erkenning van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, kan zijn uitspraak aanhouden, indien tegen deze beslissing een gewoon rechtsmiddel is ingesteld.
2. De rechterlijke autoriteit van een lidstaat, bij wie de erkenning wordt ingeroepen van een in Ierland of het Verenigd Koninkrijk gegeven beslissing, waarvan de tenuitvoerlegging door een daartegen aangewend rechtsmiddel in de lidstaat van herkomst is geschorst, kan haar uitspraak aanhouden.
1. De beslissingen die in een lidstaat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, kunnen in een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij aldaar, ten verzoeke van iedere belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard.
2. In het Verenigd Koninkrijk worden deze beslissingen in Engeland en Wales, in Schotland of in Noord-Ierland echter eerst ten uitvoer gelegd na op verzoek van iedere belanghebbende partij in het betrokken deel van het Verenigd Koninkrijk voor tenuitvoerlegging te zijn geregistreerd.
1. Het verzoek wordt gericht tot het gerecht of de bevoegde autoriteit, vermeld in de lijst in bijlage II.
2. Het relatief bevoegde gerecht is dat van de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, of van de plaats van tenuitvoerlegging.
1. De vereisten waaraan het verzoek moet voldoen, worden vastgesteld door het recht van de aangezochte lidstaat.
2. De verzoeker moet, binnen het rechtsgebied van het gerecht dat van het verzoek kennis neemt, woonplaats kiezen. Kent echter het recht van de aangezochte lidstaat geen woonplaatskeuze, dan wijst de verzoeker een procesgemachtigde aan.
3. Bij het verzoek worden de in artikel 53 genoemde documenten gevoegd.
De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de formaliteiten van artikel 53 vervuld zijn, zonder toetsing uit hoofde van de artikelen 34 en 35. De partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.
1. De beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt onmiddellijk ter kennis van de verzoeker gebracht op de wijze als is bepaald in het recht van de aangezochte lidstaat.
2. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt betekend of meegedeeld aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en gaat vergezeld van de beslissing, indien deze nog niet aan haar is betekend of meegedeeld.
1. Elke partij kan een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid.
2. Het rechtsmiddel wordt bij het in bijlage III bedoelde gerecht ingesteld.
3. Het rechtsmiddel wordt volgens de regels van de procedure op tegenspraak behandeld.
4. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet verschijnt voor het gerecht dat over het door de verzoeker ingestelde rechtsmiddel oordeelt, is artikel 26, leden 2 tot en met 4, van toepassing, ook wanneer de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, geen woonplaats heeft op het grondgebied van een der lidstaten.
5. Een rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid moet worden ingesteld binnen één maand na de betekening daarvan. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven, is de termijn waarbinnen het rechtsmiddel moet worden ingesteld, twee maanden met ingang van de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.
Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kunnen slechts de in bijlage IV genoemde middelen worden aangewend.
1. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in de artikelen 43 of 44, slechts op een van de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken. Het gerecht doet onverwijld uitspraak.
2. In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing.
1. Het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in de artikelen 43 en 44, kan op verzoek van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, zijn uitspraak aanhouden indien tegen de in den vreemde gegeven beslissing in de lidstaat van herkomst een gewoon rechtsmiddel is ingesteld of indien de termijn daarvoor nog niet is verstreken; in dit laatste geval kan het gerecht een termijn stellen waarbinnen het rechtsmiddel moet worden ingesteld.
2. Indien de beslissing in Ierland of het Verenigd Koninkrijk is gegeven, wordt elk rechtsmiddel dat in de lidstaat van herkomst kan worden ingesteld, voor de toepassing van lid 1 beschouwd als een gewoon rechtsmiddel.
3. Dit gerecht kan het verlof tot tenuitvoerlegging ook geven op voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld; de zekerheid wordt door het gerecht bepaald.
1. Indien een beslissing erkend moet worden overeenkomstig deze verordening, belet niets dat de verzoeker zich beroept op voorlopige of bewarende maatregelen waarin de wetgeving van de aangezochte lidstaat voorziet, zonder dat daartoe een verklaring van uitvoerbaarheid, bedoeld in artikel 41, vereist is.
2. De verklaring van uitvoerbaarheid houdt tevens het verlof in bewarende maatregelen te treffen.
3. Gedurende de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel overeenkomstig Artikel 43, lid 5, tegen de verklaring van uitvoerbaarheid en totdat daarover uitspraak is gedaan, kunnen slechts bewarende maatregelen worden genomen ten aanzien van de goederen van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging is gevraagd.
1. Wanneer in de in den vreemde gegeven beslissing uitspraak is gedaan over meer dan één punt van de vordering, en de verklaring van uitvoerbaarheid niet kan worden verleend voor het geheel, verleent het gerecht of de bevoegde autoriteit deze voor één of meer onderdelen daarvan.
2. De verzoeker kan vorderen dat de verklaring van uitvoerbaarheid een gedeelte van de uitspraak betreft.
In den vreemde gegeven beslissingen die een veroordeling tot een dwangsom inhouden, kunnen in de aangezochte lidstaat slechts ten uitvoer worden gelegd indien het bedrag ervan door de gerechten van de lidstaat van herkomst definitief is bepaald.
De verzoeker die in de lidstaat waar de beslissing is gegeven, in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de procedure, vermeld in deze afdeling, in aanmerking voor de meest gunstige bijstand of voor de meest ruime vrijstelling die in het recht van de aangezochte lidstaat is vastgesteld.
Aan de partij die in een lidstaat de tenuitvoerlegging vraagt van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, kan geen enkele zekerheid of depot, onder welke benaming ook, worden opgelegd wegens de hoedanigheid van vreemdeling dan wel wegens het ontbreken van een woonplaats of verblijfplaats in eerstgenoemde lidstaat.
Ter zake van de procedure tot verlening van een verklaring van uitvoerbaarheid wordt in de aangezochte lidstaat geen belasting, recht of heffing, evenredig aan het geldelijke belang van de zaak, geheven.
1. De partij die een beroep doet op de erkenning of om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet een expeditie van de beslissing overleggen, die voldoet aan de voorwaarden nodig voor haar echtheid.
2. De partij die om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet bovendien het in artikel 54 bedoelde certificaat overleggen, onverminderd artikel 55.
Het gerecht of de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een beslissing is gegeven, geeft ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage V bij deze verordening.
1. Wordt het in artikel 54 bedoelde certificaat niet overgelegd, dan kan het gerecht of de bevoegde autoriteit voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien dat gerecht of die autoriteit zich voldoende voorgelicht acht, van de overlegging vrijstelling verlenen.
2. Indien het gerecht of de bevoegde autoriteit dat verlangt, wordt van de documenten een vertaling overgelegd. De vertaling wordt gewaarmerkt door degene die in een van de lidstaten daartoe gemachtigd is.
Geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit mag worden geëist met betrekking tot de in artikel 53, en in artikel 55, lid 2, genoemde documenten of de procesvolmacht.
AUTHENTIEKE AKTEN EN GERECHTELIJKE SCHIKKINGEN
1. Authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een lidstaat, worden op verzoek, overeenkomstig de in artikel 38 en volgende bedoelde procedure, in een andere lidstaat uitvoerbaar verklaard. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in de artikelen 43 en 44, slechts geweigerd of ingetrokken indien de tenuitvoerlegging van de authentieke akte kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat.
2. Als authentieke akten in de zin van lid 1 worden eveneens beschouwd de overeenkomsten inzake de onderhoudsverplichting die voor een administratieve overheid zijn gesloten of door haar zijn bekrachtigd.
3. De overgelegde akte moet voldoen aan de voorwaarden, nodig voor haar echtheid in de lidstaat van herkomst.
4. Afdeling 3 van hoofdstuk III is, voorzover nodig, van toepassing. De bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een authentieke akte is verleden, geeft ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage VI bij deze verordening.
Gerechtelijke schikkingen die in de loop van een geding tot stand zijn gekomen en die uitvoerbaar zijn in de lidstaat van herkomst, zijn op dezelfde voet als authentieke akten uitvoerbaar in de aangezochte staat. Het gerecht of de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een gerechtelijke schikking tot stand is gekomen, geeft ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage V bij deze verordening.
1. Om vast te stellen of een partij woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat bij een van welks gerechten een zaak aanhangig is, past het gerecht zijn intern recht toe.
2. Indien een partij geen woonplaats heeft in de lidstaat bij een van welks gerechten een zaak aanhangig is, past het gerecht voor de vaststelling of zij een woonplaats heeft in een andere lidstaat, het recht van die lidstaat toe.
1. Voor de toepassing van deze verordening hebben vennootschappen en rechtspersonen woonplaats op de plaats van:
a. hun statutaire zetel, of
b. hun hoofdbestuur, of
c. hun hoofdvestiging.
2. In het Verenigd Koninkrijk en Ierland wordt onder het „registered office" de statutaire zetel verstaan of, indien dat nergens bestaat, de „place of incorporation" (plaats van oprichting) of, indien die nergens bestaat, de plaats krachtens het recht waarvan de „formation" (vorming) is geschied.
3. Om vast te stellen of een trust woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat bij welks gerechten de zaak aanhangig is gemaakt, past het gerecht de regels van het voor hem geldende internationaal privaatrecht toe.
Zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat en wegens een onopzettelijk gepleegd strafbaar feit vervolgd worden voor de gerechten van een andere lidstaat, waarvan zij geen onderdaan zijn, zijn, onverminderd aldaar geldende gunstigere bepalingen, bevoegd zich te doen verdedigen door daartoe bevoegde personen, zelfs indien zij niet persoonlijk verschijnen. Het gerecht dat de zaak berecht, kan echter de persoonlijke verschijning bevelen; indien deze niet heeft plaatsgevonden, behoeft de beslissing, op de burgerlijke rechtsvordering gewezen zonder dat de betrokkene de gelegenheid heeft gehad zich te doen verdedigen, in de overige lidstaten niet te worden erkend, noch ten uitvoer te worden gelegd.
In Zweden wordt in het kader van de summiere procedures betreffende de „betalningsföreläggande" (aanmaningen tot betaling) en de „handräckning" (bijstandszaken) onder de term „gerecht" ook de Zweedse gerechtsdeurwaarderinstantie („kronofogdemyndighet") verstaan.
1. Een persoon die op het grondgebied van Luxemburg woonplaats heeft en met toepassing van artikel 5, punt 1, voor een gerecht van een andere lidstaat is opgeroepen, kan de bevoegdheid van dit gerecht afwijzen indien de uiteindelijke plaats van levering van de goederen of van verrichting van de diensten in Luxemburg gelegen is.
2. Indien de uiteindelijke plaats van levering van de goederen of van verrichting van de diensten met toepassing van lid 1 in Luxemburg gelegen is, moet elke overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter, om rechtsgeldig te zijn, worden aanvaard bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst als bedoeld in artikel 23, lid 1, onder a).
3. Dit artikel is niet van toepassing op overeenkomsten inzake de verrichting van financiële diensten.
4. Dit artikel is van toepassing voor een periode van zes jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze verordening.
1. Bij geschillen tussen de kapitein en een bemanningslid van een in Griekenland of Portugal geregistreerd zeeschip over de beloning of andere arbeidsvoorwaarden moet het gerecht van een lidstaat nagaan of de ten aanzien van het schip bevoegde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger van het geschil in kennis is gesteld. Zodra deze vertegenwoordiger van het geschil in kennis is gesteld, kan het gerecht uitspraak doen.
2. Dit artikel is van toepassing voor een periode van zes jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze verordening.
1. De rechterlijke bevoegdheid, bepaald in artikel 6, punt 2, en artikel 11 ten aanzien van de vordering tot vrijwaring of de vordering tot voeging of tussenkomst kan in Duitsland en in Oostenrijk niet worden ingeroepen. Eenieder die woonplaats heeft in een andere lidstaat, kan worden opgeroepen voor de gerechten van:
a. Duitsland, met toepassing van de artikelen 68, 72, 73 en 74 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Zivilprozessordnung) betreffende de litis denuntiatio;
b. Oostenrijk, overeenkomstig artikel 21 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Zivilprozessordnung) betreffende de litis denuntiatio.
2. De in de overige lidstaten krachtens de artikel 6, punt 2, en artikel 11 gegeven beslissingen worden in Duitsland en Oostenrijk overeenkomstig hoofdstuk III erkend en ten uitvoer gelegd. De gevolgen voor derden van de beslissingen welke in deze staten met toepassing van het voorgaande lid zijn gegeven, worden eveneens in de overige lidstaten erkend.
1. Deze verordening is slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden na de inwerkingtreding van deze verordening.
2. Indien de vordering in de lidstaat van herkomst werd ingesteld voor de inwerkingtreding van deze verordening worden beslissingen die na die datum zijn gegeven evenwel erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig hoofdstuk III:
a. indien de vordering in de lidstaat van herkomst werd ingesteld na de inwerkingtreding van het Verdrag van Brussel of het Verdrag van Lugano in zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat;
b. in alle overige gevallen, indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met hetzij de regels van hoofdstuk II, hetzij met de regels van een verdrag dat tussen de lidstaat van herkomst en de aangezochte lidstaat van kracht was toen de vordering werd ingesteld.
VERHOUDING TOT ANDERE BESLUITEN
Deze verordening laat onverlet de toepassing van de bepalingen die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen en die opgenomen zijn of zullen worden in de besluiten van de Gemeenschap of in de nationale wetgevingen die ter uitvoering van deze besluiten geharmoniseerd zijn.
1. Deze verordening komt, in de betrekkingen tussen de lidstaten, in de plaats van het Verdrag van Brussel, uitgezonderd ten aanzien van de grondgebieden van de lidstaten die onder de territoriale werkingssfeer van dat verdrag vallen en die krachtens artikel 299 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van deze verordening uitgesloten zijn.
2. Voorzover deze verordening in de betrekkingen tussen de lidstaten in de plaats komt van het Verdrag van Brussel, geldt elke verwijzing naar dat verdrag als een verwijzing naar deze verordening.
Onverminderd artikel 66, lid 2, en artikel 70 vervangt deze verordening tussen de lidstaten de volgende, tussen twee of meer van deze lidstaten gesloten verdragen en overeenkomsten:
– de Overeenkomst tussen België en Frankrijk betreffende de rechterlijke bevoegdheid, het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, gesloten te Parijs op 8 juli 1899,
– het Verdrag tussen Nederland en België betreffende de territoriale rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, gesloten te Brussel op 28 maart 1925,
– het Verdrag tussen Frankrijk en Italië betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 3 juni 1930,
– het Verdrag tussen Duitsland en Italië betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 9 maart 1936,
– de Overeenkomst tussen België en Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten betreffende onderhoudsverplichtingen, gesloten te Wenen op 25 oktober 1957,
– de Overeenkomst tussen Duitsland en België betreffende de erkenning en de wederzijdse tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, scheidsrechterlijke uitspraken en authentieke akten in burgerlijke zaken of handelszaken, gesloten te Bonn op 30 juni 1958,
– het Verdrag tussen Nederland en Italië betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 17 april 1959,
– het Verdrag tussen Duitsland en Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, schikkingen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Wenen op 6 juni 1959,
– de Overeenkomst tussen België en Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, scheidsrechterlijke uitspraken en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Wenen op 16 juni 1959,
– het Verdrag tussen Griekenland en Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, schikkingen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Athene op 4 november 1961,
– de Overeenkomst tussen België en Italië betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en andere uitvoerbare titels in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Rome op 6 april 1962,
– het Verdrag tussen Nederland en Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en andere executoriale titels in burgerlijke en handelszaken, gesloten te 's-Gravenhage op 30 augustus 1962,
– de Overeenkomst tussen Nederland en Oostenrijk over de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Den Haag op 6 februari 1963,
– de Overeenkomst tussen Frankrijk en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten in burgerlijke en strafzaken, gesloten te Wenen op 15 juli 1966,
– het Verdrag tussen Spanje en Frankrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en scheidsrechterlijke uitspraken in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Parijs op 28 mei 1969,
– de Overeenkomst tussen Luxemburg en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Luxemburg op 29 juli 1971,
– de Overeenkomst tussen Italië en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken, van gerechtelijke schikkingen en notariële akten, gesloten te Rome op 16 november 1971,
– het Verdrag tussen Spanje en Italië betreffende de rechtsbijstand en erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke en handelszaken ondertekend te Madrid op 22 mei 1973,
– het Verdrag tussen Finland, IJsland, Noorwegen, Zweden en Denemarken betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen betreffende vorderingen in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Kopenhagen op 11 oktober 1977,
– de Overeenkomst tussen Oostenrijk en Zweden betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke zaken, gesloten te Stockholm op 16 september 1982,
– het Verdrag tussen Spanje en Duitsland betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, rechterlijke schikkingen en executoriale authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Bonn op 14 november 1983,
– de Overeenkomst tussen Oostenrijk en Spanje betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, schikkingen en uitvoerbare authentieke akten in burgerlijke en handelszaken, gesloten te Wenen, op 17 februari 1984,
– de Overeenkomst tussen Finland en Oostenrijk betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke zaken, gesloten te Wenen op 17 november 1986, en
– het Verdrag tussen België, Nederland en Luxemburg betreffende de rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten, gesloten te Brussel op 24 november 1961, voorzover het van kracht is.
1. De in artikel 69 vermelde verdragen en overeenkomsten blijven van kracht voor onderwerpen waarop deze verordening niet van toepassing is.
2. Zij blijven voorts van kracht met betrekking tot vóór de inwerkingtreding van deze verordening gegeven beslissingen en verleden akten.
1. Deze verordening laat onverlet de verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen.
2. Teneinde de eenvormige uitlegging van lid 1 te waarborgen wordt dat lid als volgt toegepast:
a. deze verordening belet niet dat een gerecht van een lidstaat die partij is bij een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, overeenkomstig dat verdrag of die overeenkomst kennisneemt van een zaak, ook indien de verweerder zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat die geen partij is bij dat verdrag of die overeenkomst. Het gerecht past in ieder geval artikel 26 van deze verordening toe;
b. beslissingen die een gerecht van een lidstaat heeft gegeven uit hoofde van rechterlijke bevoegdheid die ontleend wordt aan een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, worden in de andere lidstaten overeenkomstig de onderhavige verordening erkend en ten uitvoer gelegd. Indien een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, waarbij zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat partij is, voorwaarden vaststelt voor de erkenning of de tenuitvoerlegging van beslissingen vinden die voorwaarden toepassing. In elk geval kunnen de bepalingen van deze verordening betreffende de procedures voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen worden toegepast.
Deze verordening laat onverlet de overeenkomsten waarbij de lidstaten zich krachtens artikel 59 van het Verdrag van Brussel vóór de inwerkingtreding van deze verordening hebben verbonden om een beslissing, met name die welke in een andere staat die partij is bij dat verdrag, gegeven zijn tegen een verweerder die zijn woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft in een derde land, niet te erkennen indien in een door artikel 4 van genoemd verdrag bedoeld geval de beslissing slechts gegrond kon worden op een bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, tweede alinea, van dat verdrag.
Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening. Dit verslag gaat eventueel vergezeld van voorstellen tot wijziging van de verordening.
1. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de teksten die wijzigingen aanbrengen in de lijsten in de bijlagen I tot en met IV. De Commissie wijzigt dienovereenkomstig de desbetreffende bijlagen.
2. De bijwerking of de technische aanpassing van de formulieren waarvan de modellen in de bijlagen V en VI staan, worden aangenomen overeenkomstig de in artikel 75, lid 2, bedoelde procedure.
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.
3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2002.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Gedaan te Brussel, 22 december 2000.
Voor de Raad
De voorzitter
C. Pierret
Nationale bevoegdheidsregels bedoeld in artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2
De in artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2, bedoelde nationale bevoegdheidsregels zijn:
– in België: artikel 15 van het Burgerlijk Wetboek („Code civil") en artikel 638 van het Gerechtelijk Wetboek („Code judiciaire");
– in Duitsland: artikel 23 van de „Zivilprozessordnung" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering);
– in Griekenland: artikel 40 van de ``Κωδικας πολιτικης δικονομιας" Wetboek van burgerlijke rechtsvordering);
– in Frankrijk: de artikelen 14 en 15 van de „Code civil" (Burgerlijk Wetboek);
– in Ierland: de bepalingen inzake de bevoegdheid gebaseerd op een het geding inleidend stuk dat wordt betekend of meegedeeld aan de verweerder die tijdelijk in Ierland verblijft;
– in Italië: de artikelen 3 en 4 van Wet 218 van 31 mei 1995;
– in Luxemburg: de artikelen 14 en 15 van de „Code civil" (Burgerlijk Wetboek);
– in Nederland: artikel 126, lid 3, en artikel 127 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering;
– in Oostenrijk: artikel 99 van de „Jurisdiktionsnorm" (Wet op de rechterlijke bevoegdheid);
– in Portugal: de artikelen 65 en 65 A van de „Código de Processo Civil" (Wetboek van burgerlijke rechtsvordering) en artikel 11 van de „Código de Processo de Trabalho" (Wetboek van rechtsvordering in Arbeidszaken);
– in Finland: „oikeudenkäymiskaari"/„rättegångsbalken" (Wetboek van rechtsvordering), hoofdstuk 10, artikel 1, lid 1, tweede, derde en vierde zin;
– in Zweden: hoofdstuk 10, artikel 3, eerste alinea, eerste zin, van „rättegångsbalken" (Wetboek van rechtsvordering);
– in het Verenigd Koninkrijk: de bepalingen inzake de bevoegdheid die berust op:
a. de omstandigheid dat een het geding inleidend stuk wordt betekend of meegedeeld aan de verweerder die tijdelijk in het Verenigd Koninkrijk verblijft;
b. de aanwezigheid in het Verenigd Koninkrijk van goederen die toebehoren aan de verweerder, of
c. het beslag door de eiser gelegd op goederen die zich in het Verenigd Koninkrijk bevinden.
De gerechten of bevoegde autoriteiten waarbij het in artikel 39 bedoelde verzoek kan worden ingediend, zijn:
– in België, de rechtbank van eerste aanleg, het „tribunal de première instance" of het „erstinstanzliches Gericht";
– in Duitsland, de president van een kamer van het „Landgericht";
– in Griekenland, de ``Μονομ∊λ∊ς Πρωτοδικ∊ιο";
– in Spanje, de „Juzgado de Primera Instancia";
– in Frankrijk, de president van het „tribunal de grande instance";
– in Ierland, de „High Court";
– in Italië, de „Corte d'appello";
– in Luxemburg, de president van het „tribunal d'arrondissement";
– in Nederland, de president van de arrondissementsrechtbank;
– in Oostenrijk, het „Bezirksgericht";
– in Portugal, het „Tribunal de Comarca";
– in Finland, de „käräjäoikeus/tingsrätt";
– in Zweden, de „Svea hovrätt";
– in het Verenigd Koninkrijk:
a. in Engeland en Wales, de „High Court of Justice" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Secretary of State, de „Magistrates' Court";
b. in Schotland, de „Court of Session" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Secretary of State, de „Sheriff Court";
c. in Noord-Ierland, de „High Court of Justice" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Secretary of State, de „Magistrates' Court";
d. in Gibraltar, de „Supreme Court of Gibraltar" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Attorney General of Gibraltar, de „Magistrates' Court".
De gerechten waarbij de in artikel 43, lid 2, bedoelde rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld, zijn:
– in België,
a. wat het rechtsmiddel van de verweerder betreft, de rechtbank van eerste aanleg, het „tribunal de première instance" of het „erstinstanzliches Gericht"
b. wat het rechtsmiddel van de verzoeker betreft, het hof van beroep of het „cour d'appel";
– in Duitsland, het „Oberlandesgericht";
– in Griekenland, de ``Εϕ∊τ∊ιο";
– in Spanje, de „Audiencia provincial";
– in Frankrijk, de „cour d'appel";
– in Ierland, de „High Court";
– in Italië, de „corte d'appello";
– in Luxemburg, de „Cour supérieure de Justice siégeant en matière d'appel civil";
– in Nederland,
a. voor de verweerder: de arrondissementsrechtbank;
b. voor de verzoeker: het „gerechtshof";
– in Oostenrijk, het „Bezirksgericht";
– in Portugal, het „Tribunal da Relação";
– in Finland, de „hovioikeus/hovrätt";
– in Zweden, de „Svea hovrätt";
– in het Verenigd Koninkrijk:
a. in Engeland en Wales, de „High Court of Justice" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Secretary of State, de „Magistrates' Court";
b. in Schotland de „Court of Session" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Secretary of State, voor de „Sheriff Court";
c. in Noord-Ierland, de „High Court of Justice" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Secretary of State, voor de „Magistrates' Court".
d. in Gibraltar, de „Supreme Court of Gibraltar" of, in geval van een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, door tussenkomst van de Attorney General of Gibraltar, de „Magistrates' Court".
De rechtsmiddelen die op grond van artikel 44 kunnen worden ingesteld, zijn:
– in België, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland: beroep in cassatie,
– in Duitsland: „Rechtsbeschwerde",
– in Ierland: beroep over een rechtsvraag bij de „Supreme Court",
– in Oostenrijk: „Revisionsrekurs",
– in Portugal: beroep over een rechtsvraag,
– in Finland: beroep bij de „korkein oikeus"/"Högsta domstolen",
– in Zweden: beroep bij „Högsta domstolen",
– in het Verenigd Koninkrijk: beroep over een rechtsvraag in slechts één hogere instantie.
Certificaat zoals bedoeld in de artikelen 54 en 58 van de verordening betreffende rechterlijke beslissingen en gerechtelijke schikkingen (Nederlands, néerlandais, Dutch, Niederländisch ...)
1. Lidstaat van herkomst
2. Gerecht dat of bevoegde autoriteit die het certificaat afgeeft
2.1. Naam
2.2. Adres
2.3. Tel./fax/e-mail
3. Gerecht dat de beslissing heeft gegeven/waarvoor de schikking tot stand is gekomen1
3.1. Soort gerecht
3.2. Plaats van het gerecht
4. Beslissing/gerechtelijke schikking1
4.1. Datum
4.2. Referentienummer
4.3. Partijen bij de akte
4.3.1. Naam (namen) van de eiser(s)
4.3.2. Naam (namen) van de verweerder(s)
4.3.3. In voorkomend geval, naam (namen) van de andere partij(en)
4.4. Indien de beslissing bij verstek is gewezen: de datum waarop het stuk dat het geding heeft ingeleid, is betekend of is meegedeeld
4.5. Tekst van de beslissing, gehecht aan dit certificaat
5. Naam van de partijen die rechtsbijstand hebben genoten
De beslissing/gerechtelijke schikking1) is uitvoerbaar in de lidstaat van herkomst (artikelen 38 en 58 van de verordening) tegen:
Naam:
Gedaan te ..., datum ...
Ondertekening en/of stempel ...
Certificaat zoals bedoeld in artikel 57, lid 4, van de verordening betreffende authentieke akten (Nederlands, néerlandais, Dutch, Niederländisch ...)
1. Lidstaat van herkomst
2. Bevoegde autoriteit die het certificaat afgeeft
2.1. Naam
2.2. Adres
2.3. Tel./fax/e-mail
3. Autoriteit die aan de akte authenticiteit heeft verleend
3.1. Autoriteit waarvoor de authentieke akte is verleden (indien van toepassing)
3.1.1. Benaming en hoedanigheid van de autoriteit
3.1.2. Plaats van de autoriteit
3.2. Autoriteit die de authentieke akte heeft geregistreerd (indien van toepassing)
3.2.1. Soort autoriteit
3.2.2. Plaats van de autoriteit
4. Authentieke akte
4.1. Beschrijving van de akte
4.2. Datum
4.2.1. waarop de akte is verleden
4.2.2. indien verschillend: waarop de akte is geregistreerd
4.3. Referentienummer
4.4. Partijen bij de akte
4.4.1. Naam van de schuldeiser
4.4.2. Naam van de schuldenaar
5. Tekst van de uitvoerbare verbintenis, gehecht aan dit certificaat
De authentieke akte is uitvoerbaar tegen de schuldenaar in de lidstaat van herkomst (artikel 57, lid 1, van de verordening)
Gedaan te ..., datum ...
Ondertekening en/of stempel ...
Zie Trb. 1973, 2.
Zie Trb. 1973, 2 en rubriek H van Trb. 1973, 19 en Trb. 1986, 129.
Partij | Ondertekening | Ratificatie | Type1 | Inwerking | Opzegging | Buitenwerking |
---|---|---|---|---|---|---|
België | 27-09-68 | 16-02-71 | R | 01-02-73 | ||
Denemarken | T | 01-11-86 | ||||
Duitsland | 27-09-68 | 30-10-72 | R | 01-02-73 | ||
Finland | T | 01-04-99 | ||||
Frankrijk | 27-09-68 | 13-04-70 | R | 01-02-73 | ||
Griekenland | T | 01-04-89 | ||||
Ierland | T | 01-06-88 | ||||
Italië | 27-09-68 | 11-08-72 | R | 01-02-73 | ||
Luxemburg | 27-09-68 | 22-11-72 | R | 01-02-73 | ||
Nederlanden, het Koninkrijk der | 27-09-68 | 26-06-72 | R | 01-02-73 | ||
Oostenrijk | T | 01-12-98 | ||||
Portugal | T | 01-07-92 | ||||
Spanje | T | 01-02-91 | ||||
Verenigd Koninkrijk, het | T | 01-01-87 | ||||
Zweden | T | 01-01-99 |
1 DO=Definitieve ondertekening, R=Ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid
Verklaringen, voorbehouden en bezwaren
Duitsland, 30 oktober 1972
Das Übereinkommen mit Wirkung von dem Tag, an dem es für die Bundesrepublik Deutschland in Kraft treten wird, mit der Massgabe auch für das Land Berlin gilt, dass es nicht auf Organisationen oder Personen angewandt wird, die in Artikel 1, Paragraphen 1, 2 und 3 des Gesetzes Nr. 2 der Alliierten Kommandantur bezeichnet werden, es sei denn unter den Bedingungen, die in den Bestimmungen des Gesetzes Nr. 7 über die Gerichtsbarkeit auf den vorbehaltenen Gebieten festgelegt sind.
Nach Massgabe des Artikels IV Absatz 2 des Protokolls zum Übereinkommen vom 27. September 1968 über die gerichtliche Zuständigkeit und die Vollstreckung gerichtlicher Entscheidungen in Zivil- und Handelssachen können zuzustellende Schriftstücke auch von den gerichtlichen Amtspersonen des Staates, in dem sie angefertigt worden sind, unmittelbar den gerichtlichen Amtspersonen des Staates übersandt werden, in dessen Hoheitsgebiet sich die Person befindet, für welche das Schriftstück bestimmt ist.
Die Bundesrepublik Deutschland legt gegen diese Form der Ubermittlung und Zustellung von Schriftstucken der gerichtlichen Amtspersonen in ihrem Hoheitsgebiet den in Artikel IV Absatz 2 Satz 1 des vorgenannten Protokolls vorgesehenen Widerspruch ein.
Duitsland, 3 oktober 1990
1. Die Bundesrepublik Deutschland stellt fest, dass das Brüsseler Übereinkommen vom 27. September 1968 über die gerichtliche Zuständigkeit sowie Vollstreckung gerichtlicher Entscheidungen in Zivil- und Handelssachen und das Protokoll vom 03. Juni 1971 betreffend die Auslegung des Übereinkommens vom 27. September 1968 durch den Gerichtshof nach der Herstellung der Einheit Deutschlands (3. Oktober 1990) ihre Gültigkeit behalten. Die aus dem Übereinkommen und dem Protokoll folgenden Rechte und Verpflichtungen beziehen sich mit Wirkung vom 3. Oktober 1990 auf das gesamte Hoheitsgebiet des vereinten Deutschlands.
2. Für Verfahren, die im Beitrittsgebiet vom 03. Oktober 1990 an anhängig gemacht werden, gilt folgendes:
Anträge nach Artikel 32 des Übereinkommens sind an das Kreisgericht zu richten.
Der Rechtsbehelf nach den Artikeln 37 Absatz 1 und 40 des Übereinkommens ist bei den Bzirksgerichten einzulegen. Über die Rechtsbeschwerde entscheidet – wie bisher – der Bundesgerichtshof.
Die Gleichstellung der Kreisgherichte bzw. Bezirksgerichte mit den Landgerichten bzw. Oberlandesgerichten beruht auf dem Einigungsvertrag.
Die neuen Länder sind nach dem Einigungsvertrag verpflichtet, die im Gerichtsverfassungsgesetz vorgesehenen Gerichte (Landgerichte, Oberlandesgerichte) durch Gesetz einzurichten, sobald hierfür unter Berücksichtigung der Bedürfnisse einer geordneten Rechtspflege jeweils die personellen und sachlichen Voraussetzungen gegeben sind.
3. Die Bundesregierung stellt fest, dass Personen, die im Gebiet der bisherigen Deutschen Demokratischen Republik ihren Wohnsitz hatten, einen Wohnsitz im Hoheitsgebiet eines der Vertragsstaaten im Sinne der Artikel 2 bis 4 des Übereinkommens erst vom 3. Oktober 1990 an erlangen. Die Übergangsvorschriften des Artikels 54 des Übereinkommens von 1968, des Artikels 34 des Beitrittsübereinkommens von 1978 und des Artikels 12 des Beitrittsübereinkommens von 1982 sind nach Auffassung der Bundesregierung mit der Massgabe anzuwenden, dass sich in den erwähnten Vorschriften die Worte «nach dem Inkrafttreten des Übereinkommens» auf das Inkrafttreten des Übereinkommens im Gebiet der früheren Deutschen Demokratischen Republik am 3. Oktober 1990 beziehen.
4. Die Bundesregierung ist der Auffassung, dass die bilateralen Rechtshilfeverträge zwischen der Deutschen Demokratischen Republik und Belgien (Verträge vom 29. November 1982 und vom 12. Dezember 1984), Frankreich (Vertrag vom 30. Januar 1987), Griechenland (Vertrag vom 6. Juli 1984), dem Vereinigten Königreich (Vertrag vom 29. Fe bruar 1980), Dänemark (Vertrag vom 15. Januar 1990), und Italien (Vertrag vom 10. Juli 1984) mit Herstellung der Einheit Deutschlands am 3. Oktober 1990 kraft Völkergewohnheitsrechts erloschen sind. Darüber werden gemäss Artikel 12 des Einigungsvertrages mit den betroffenen Regierungen Konsultationen durchgefürt. Soweit Verfahren nach der oben angeführten Übergangsregelung noch nicht den Bestimmungen des Brüsseler Übereinkommens von 1968 unterliegen, werden die deutschen Gerichte und Behörden ihr innerstaatliches Recht anwenden. Soweit ein Gericht der ehemaligen Deutschen Demokratischen Republik auf Grund eines der vorerwähnten Verträge die Zwangsvollstreckung aus einer Eintscheidung eines der Vertragsstaaten vor dem 3. Oktober 1990 zugelassen hat, ist die Vollstreckung auch nach dem 3. Oktober auf dem Gebiet der ehemaligen Deutschen Demokratischen Republik zulässig.
Zie Trb. 1973, 2.
De Verordening van 22 december 2000 is ingevolge artikel 76 van de Verordening op 1 maart 2002 in werking getreden.
De Verordening (EG) nr. 44/2001 van 22 december 2000 vervangt vanaf 1 maart 2002 op grond van haar artikel 68, eerste lid, in de betrekkingen tussen de lidstaten het onderhavige Verdrag, uitgezonderd ten aanzien van de grondgebieden van de lidstaten die onder de territoriale werkingssfeer van dat Verdrag vallen en die krachtens artikel 299 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van deze verordening uitgesloten zijn.
Voor verwijzingen en andere verdragsgegevens zie Trb. 1969, 101, Trb. 1973, 2, Trb. 1979, 56, Trb. 1986, 129, Trb. 1992, 42, Trb. 1999, 99 en Trb. 2001, 52.
Verbanden
De Verordening dient op grond van haar artikel 69, voor de onderwerpen waarop het van toepassing is en onverminderd haar artikel 66, tweede lid, als vervanging voor de onderstaande Verdragen van 28 maart 1925, 17 april 1959, 30 augustus 1962, 6 februari 1963 en 24 november 1961, voor zover deze nog van kracht zijn.
Titel | : | Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België betreffende de territoriale rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten; Brussel, 28 maart 1925 |
Tekst | : | Trb. 1929, 405 |
Laatste Trb. | : | Trb. 2005, 71 |
Titel | : | Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Italiaanse Republiek betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in burgerlijke en handelszaken; Rome, 17 april 1959 |
Tekst | : | Trb. 1959, 137 (Frans en vertaling) |
Laatste Trb. | : | Trb. 2005, 60 |
Titel | : | Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en andere executoriale titels in burgerlijke zaken; 's-Gravenhage, 30 augustus 1962 |
Tekst | : | Trb. 1963, 50 |
Laatste Trb. | : | Trb. 2005, 61 |
Titel | : | Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en authentieke akten op het gebied van het burgerlijke recht; 's-Gravenhage, 6 februari 1963 |
Tekst | : | Trb. 1963, 51 (Nederlands en Duits) |
Laatste Trb. | : | Trb. 2005, 62 |
Titel | : | Verdrag tussen België, Nederland en Luxemburg betreffende de rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechterlijke uitspraken en van authentieke akten; Brussel, 24 november 1961 |
Tekst | : | Trb. 1961, 163 (Nederlands en Frans) |
Laatste Trb. | : | Trb. 2005, 63 |
Overige verwijzingen
Titel | : | Herziene Overeenkomst van 's-Gravenhage van 6 november 1925 betreffende het internationale depot van tekeningen of modellen; Londen, 2 juni 1934 |
Laatste Trb. | : | Trb. 1974, 64 |
Titel | : | Statuut van de Raad van Europa; Londen, 5 mei 1949 |
Laatste Trb. | : | Trb. 2003, 83 |
Titel | : | Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal; Parijs, 18 april 1951 |
Laatste Trb. | : | Trb. 2002, 145 |
Voor wijzigingen van bovengenoemd Verdrag van 18 april 1951 zie rubriek J van Trb. 2004, 119. | ||
Titel | : | Statuut van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht; 's-Gravenhage, 31 oktober 1951 |
Laatste Trb. | : | Trb. 2002, 217 |
Titel | : | Overeenkomst nopens Duitse buitenlandse schulden; Londen, 27 februari 1953 |
Laatste Trb. | : | Trb. 1976, 129 |
Titel | : | Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM); Rome, 25 maart 1957 |
Laatste Trb. | : | Trb. 2004, 121 |
Voor wijzigingen van bovengenoemd Verdrag van 25 maart 1957 zie rubriek J van Trb. 2004, 119. | ||
Titel | : | Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie; 's-Gravenhage, 3 februari 1958 |
Laatste Trb. | : | Trb. 2002, 10 |
Titel | : | Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; Parijs, 29 juli 1960 |
Laatste Trb. | : | Trb. 2003, 71 |
Titel | : | Verdrag tot aanvulling van het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie; Brussel, 31 januari 1963 |
Laatste Trb. | : | Trb. 1991, 147 |
In overeenstemming met artikel 19, tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen heeft de Minister van Buitenlandse Zaken bepaald dat de Verordening zal zijn bekendgemaakt in Nederland op de dag na de datum van uitgifte van dit Tractatenblad.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2005-65.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.