A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden;

Luxemburg, 8 juni 2004

B. TEKST

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden

Het Koninkrijk der Nederlanden,

het Koninkrijk België,

en

het Groothertogdom Luxemburg

hierna genoemd de Verdragsluitende Partijen.

Geleid door de wens de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te bevorderen en vastbesloten de mogelijkheden tot grensoverschrijdend politieel optreden te verruimen ten einde de handhaving van de openbare orde en veiligheid en de voorkoming en opsporing van strafbare feiten te intensiveren;

Overwegende dat het gewenst is dat er tussen de Verdragsluitende Partijen een intensivering van de informatie-uitwisseling plaatsvindt, alsmede een intensivering van de samenwerking bij de inzet van de middelen en materieel bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid en in het kader van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten;

Gelet op:

– het op 3 februari 1958 te Den Haag tot stand gekomen Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie;

– het op 20 april 1959 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken;

– het op 27 juni 1962 te Brussel tot stand gekomen Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg;

– het op 17 maart 1978 te Straatsburg tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken;

– de Aanbeveling A (87) 15 van 17 september 1987 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa die het gebruik van persoonsgegevens voor politiedoeleinden regelt;

– de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland, en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen);

– Richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens;

– het op 4 juni 1996 te Senningen tot stand gekomen Memorandum van Overeenstemming inzake de samenwerking op het terrein van politie, justitie en immigratie tussen de ministers van Justitie van Nederland, België en Luxemburg, de ministers van Binnenlandse Zaken van Nederland en België en de minister van de Force publique van Luxemburg;

– het Gemeenschappelijk Optreden 97/339/JBZ van 26 mei 1997 met betrekking tot de samenwerking op het terrein van de openbare orde en veiligheid;

– de op 18 december 1997 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties;

– het op 26 april 1999 te Bergen op Zoom tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake grensoverschrijdend politieoptreden ter handhaving van de openbare orde en veiligheid tijdens het Europees Kampioenschap voetbal voor landenteams in het jaar 2000;

– de op 29 mei 2000 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (EU-Rechtshulpverdrag);

– het op 8 november 2001 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken;

– de op 5 februari 2002 te Baarle-Nassau tot stand gekomen Gemeenschappelijke Verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake grensoverschrijdende samenwerking;

– het Besluit 2003/725/JBZ van de Raad van 2 oktober 2003 houdende wijziging van artikel 40, leden 1 en 7, van de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen;

– artikel 8 van het op 4 november 1950 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

– de Resolutie van de Raad betreffende de beveiliging van de bijeenkomsten van de Europese Raad en andere vergelijkbare gebeurtenissen van 29 april 2004.

Zijn als volgt overeengekomen:

TITEL 1

BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN EN DOEL EN KADER VAN DE SAMENWERKING

Artikel 1 In dit Verdrag wordt verstaan onder:

  • a. ambtenaar: volgens Bijlage 1 bevoegde ambtenaar;

  • b. grensoverschrijdend politieoptreden: optreden van ambtenaren van een Verdragsluitende Partij op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, ter handhaving van de openbare orde en veiligheid, dan wel ter bescherming van personen en goederen, dan wel in het kader van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten;

  • c. grensoverschrijdende ambtenaar: ambtenaar die grensoverschrijdend optreedt;

  • d. grensoverschrijdende politie-eenheid: eenheid bestaande uit ambtenaren die in organisatorische en logistieke zin als één geheel grensoverschrijdend optreedt;

  • e. individuele materiële dwangmiddelen: uitrusting en bewapening van de ambtenaren waarmee dwang kan worden uitgeoefend;

  • f. collectieve materiële dwangmiddelen: bewapening, middelen en materieel voor gezamenlijk gebruik waarmee dwang kan worden uitgeoefend;

  • g. gaststaat: Verdragsluitende Partij op wiens grondgebied een grensoverschrijdend politieoptreden plaatsvindt;

  • h. zendstaat: Verdragsluitende Partij waarvan grensoverschrijdende ambtenaren of de middelen en materieel voor een grensoverschrijdend optreden afkomstig zijn;

  • i. verzoekende Verdragsluitende Partij: Verdragsluitende Partij die een verzoek om politiesamenwerking doet;

  • j. aangezochte Verdragsluitende Partij: Verdragsluitende Partij waaraan een verzoek om politiesamenwerking is gericht;

  • k. bevoegde autoriteit: volgens Bijlage 2 bevoegde autoriteit;

  • l. grensstreek: gebieden als opgenomen in Bijlage 3 bij dit Verdrag.

Artikel 2 Doelstelling

Dit Verdrag heeft tot doel de mogelijkheden tot politiële samenwerking in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, de bescherming van personen en goederen en in het kader van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten, te verruimen.

Artikel 3 Verhouding tot andere verdragen en nationale regelingen

Voor zover in dit Verdrag niet uitdrukkelijk anders is bepaald, geschiedt de samenwerking in het kader van het respectievelijke nationale recht van de Verdragsluitende Partijen evenals de internationale verplichtingen van de Verdragsluitende Partijen.

TITEL 2

ALGEMENE ASPECTEN VAN DE SAMENWERKING

Artikel 4 Bijstand

1. Een grensoverschrijdend politieoptreden in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, waaronder mede wordt verstaan de gezamenlijke organisatie of coördinatie van evenementen en georganiseerde transporten, is slechts mogelijk op verzoek. Het verzoek wordt door de bevoegde autoriteit van de verzoekende Verdragsluitende Partij gericht aan de bevoegde autoriteit van de aangezochte Verdragsluitende Partij.

2. Het verzoek bevat een omschrijving van de aard van het gewenste grensoverschrijdend politieoptreden, alsmede van de operationele noodzaak van het optreden. Tevens wordt aangegeven of het verzoek betrekking heeft op een eenmalige grensoverschrijding of op een bepaalde categorie grensoverschrijdingen die binnen een bepaalde periode plaatsvindt.

3. De bevoegde autoriteit van de aangezochte Verdragsluitende Partij neemt onverwijld een beslissing op het verzoek. Van de beslissing wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende Verdragsluitende Partij.

Artikel 5 Bevoegdheden bij bijstand

1. De grensoverschrijdende ambtenaar en de grensoverschrijdende politie-eenheid zijn, onverminderd de bevoegdheden genoemd in Titel 4, in het bijzonder bevoegd om:

  • a. de onmiddellijke beveiliging of nabije bescherming van personen te verzekeren;

  • b. toezicht te houden op een terreingedeelte met de bedoeling informatie in te winnen en personen, dieren, voertuigen of voorwerpen die de openbare orde en veiligheid bedreigen of kunnen bedreigen, te lokaliseren;

  • c. toegangen tot een terreingedeelte te controleren of de toegang tot het terreingedeelte te ontzeggen, met als doel de wettelijke maatregelen van de gaststaat te doen naleven of de openbare orde en veiligheid te handhaven;

  • d. bevelen te geven aan het verkeer en aan de weggebruikers;

  • e. een terreingedeelte systematisch te doorzoeken om personen, dieren, voertuigen of voorwerpen die de openbare orde en veiligheid bedreigen of kunnen bedreigen, te lokaliseren;

  • f. identiteitscontroles te verrichten;

  • g. begeleidingen uit te voeren met als doel incidenten te voorkomen en de openbare orde en veiligheid te handhaven, zoals meereizen met een groep personen, op de groep ononderbroken toezicht houden, en de groep of leden daarvan zo nodig aanspreken op hun gedragingen en wijzen op hun verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de mogelijke gevolgen van die gedragingen.

2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Artikel 6 Informatieplicht

1. De grensoverschrijdende ambtenaar of zijn leidinggevende wordt zo spoedig mogelijk in het bezit gesteld van een afschrift van de beslissing, bedoeld in artikel 4, derde lid.

2. De grensoverschrijdende ambtenaar is in het bezit van een verzamelstaat van de meegevoerde middelen en materieel, overeenkomstig het door de bevoegde autoriteit vastgestelde model. Hij legt deze desgevraagd voor aan de daartoe bevoegde autoriteit van de gaststaat.

Artikel 7 Optreden op eigen initiatief

1. Indien het vanwege de spoedeisendheid van de situatie in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijk is grensoverschrijdend op te treden, kan de zendstaat dit optreden in de grensstreek aanvangen, zonder dat daar een verzoek als bedoeld in artikel 4 aan vooraf gaat.

2. De in het eerste lid bedoelde grensoverschrijding is slechts toegestaan onder de voorwaarde dat het grensoverschrijdend politieoptreden onmiddellijk bij het overschrijden van de grens wordt gemeld aan de bevoegde autoriteit van de gaststaat, met inachtneming van artikel 35. De bevoegde autoriteit van de gaststaat bevestigt deze melding onverwijld en verstrekt daarbij aan de zendstaat alle informatie die noodzakelijk is ter voorkoming van een eventuele doorkruising van een politieoptreden van de gaststaat.

3. Van een spoedeisende situatie, als bedoeld in het eerste lid, is sprake indien grensoverschrijding noodzakelijk is om een acuut gevaar voor lijf, leden, goederen of gezondheid af te wenden dan wel een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid te voorkomen, en de ambtenaren van de gaststaat niet tijdig ter plaatse kunnen zijn.

4. Indien er zich tijdens een optreden op grond van artikel 4, eerste lid, buiten de grensstreek, een situatie voordoet als bedoeld in het derde lid, kan de grensoverschrijdende ambtenaar op basis van dit artikel optreden.

Artikel 8 Bevoegdheden bij optreden op eigen initiatief

Ter afwending van een acuut gevaar voor lijf, leden, goederen of gezondheid danwel ter voorkoming van een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid kan de grensoverschrijdende ambtenaar, met inachtneming van het recht van de gaststaat, de nodige bevoegdheden uitoefenen die geen uitstel dulden, met dien verstande dat nooit verdergaande bevoegdheden mogen worden uitgeoefend dan toegestaan in de zendstaat.

Artikel 9 Op verzoek middelen en materieel leveren

1. De bevoegde autoriteit van de zendstaat kan op verzoek van de gaststaat middelen en materieel leveren ter handhaving van de openbare orde en veiligheid. Bij het leveren van de middelen en het materieel hoort een verzamelstaat, overeenkomstig het door de bevoegde autoriteit vastgestelde model. Deze verzamelstaat wordt desgevraagd voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de gaststaat.

2. Bij het leveren van middelen en materieel ter handhaving van de openbare orde en veiligheid staat de zendstaat in voor de noodzakelijke opleiding en toelichting ten behoeve van het gebruik van die middelen en materieel.

Artikel 10 Doel uitwisseling persoonsgegevens

1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen kunnen persoonsgegevens uit registers als bedoeld in Bijlage 4 uitwisselen indien dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaken op het grondgebied van de Verdragsluitende Partijen, met dien verstande dat verstrekking van persoonsgegevens aan een andere Verdragsluitende Partij slechts mogelijk is ter voorkoming van een ernstig en dreigend gevaar of ter opsporing van een misdrijf waardoor de rechtsorde van de ontvangende Verdragsluitende Partij ernstig is geschokt, tenzij sprake is van een verzoek met betrekking tot een bepaalde persoon of een bepaald geval.

2. De artikelen 126 tot en met 129 ter uitvoering van het Akkoord van Schengen zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde uitwisseling van persoonsgegevens in het kader van de toepassing van dit Verdrag.

3. Verkregen persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwezenlijkingen van de doeleinden waarvoor deze werden verzameld en verwerkt.

Artikel 11 Bewijskracht

Elke informatie die door een Verdragsluitende Partij op grond van dit Verdrag wordt verstrekt, kan door de ontvangende Verdragsluitende Partij slechts na toestemming van de Verdragsluitende Partij waarvan de informatie afkomstig is als bewijsmiddel worden gebruikt.

Artikel 12 Vertrouwelijkheid

De ontvangende bevoegde autoriteit en dienst moet de graad van vertrouwelijkheid waarborgen die de verstrekkende bevoegde autoriteit en dienst van de andere Verdragsluitende Partij aan de informatie heeft toegekend. De veiligheidsgraden zijn van hetzelfde niveau als die gebruikt door EUROPOL.

TITEL 3

BIJZONDERE VORMEN VAN SAMENWERKING

§ 3.1. UITWISSELING VAN PERSOONSGEGEVENS

Artikel 13 Rechtstreekse uitwisseling persoonsgegevens

1. Uit een register als bedoeld in Bijlage 4 kunnen al dan niet via een gemeenschappelijk politiecentrum als bedoeld in artikel 24, rechtstreeks persoonsgegevens worden verstrekt aan politiediensten van de andere Verdragsluitende Partij indien dit noodzakelijk is ter verwezenlijking van de in artikel 10, eerste lid, genoemde doeleinden.

2. In afwijking van artikel 10, eerste lid, kunnen in de grensstreek gegevens betreffende een bepaalde persoon of bepaald geval ook zonder een daartoe strekkend verzoek worden verstrekt.

Artikel 14 Informeren bevoegde autoriteit

Indien persoonsgegevens op grond van artikel 13 rechtstreeks zijn verstrekt aan een politiedienst van de ontvangende Verdragsluitende Partij, wordt de centrale autoriteit van de verstrekkende Verdragsluitende Partij hierover onmiddellijk geïnformeerd door de bevoegde autoriteit die de gegevens heeft verstrekt.

Artikel 15 Rechtstreekse raadpleging van kentekenregisters

1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen bieden elkaar ter verwezenlijking van de in artikel 10, eerste lid, genoemde doeleinden, de mogelijkheid tot rechtstreekse gecentraliseerde en geautomatiseerde raadpleging van het kentekenregister.

2. De voorwaarden waaronder de in het eerste lid genoemde raadpleging plaatsvindt en de uitvoering van de raadpleging, worden door de bevoegde autoriteiten geregeld door middel van uitvoeringsafspraken, met inachtneming van het nationale recht.

3. De Verdragsluitende Partijen kunnen met inachtneming van het nationale recht, ter verwezenlijking van de in artikel 10, eerste lid, genoemde doeleinden ter zake van de rechtstreekse raadpleging door de bevoegde autoriteiten van een Verdragsluitende Partij van andere registers van een andere Verdragsluitende Partij die persoonsgegevens bevatten, een protocol sluiten.

§ 3.2. VERBINDINGSOFFICIEREN

Artikel 16 Uitwisseling via verbindingsofficieren

De samenwerking op het gebied van uitwisseling van informatie kan de vorm aannemen van een permanent contact via verbindingsofficieren.

Artikel 17 Verbindingsofficieren

1. In aanvulling op artikel 47, tweede lid, van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen kunnen verbindingsofficieren tevens taken uitoefenen in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, dan wel de bescherming van personen en goederen.

2. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich tot het verstevigen van de grensoverschrijdende samenwerking door het gemeenschappelijk gebruik van verbindingsofficieren die de Verdragsluitende Partijen vertegenwoordigen.

3. De praktische modaliteiten van de in het vorige lid bedoelde samenwerking worden door de bevoegde autoriteiten geregeld door middel van uitvoeringsafspraken.

§ 3.3. GRENSOVERSCHRIJDENDE ACHTERVOLGING EN OBSERVATIE

Artikel 18 Achtervolging

1. Voor de uitvoering van de grensoverschrijdende achtervolging zijn de bepalingen van artikel 41 van de ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van toepassing, met dien verstande dat:

  • a. een achtervolging over de grens, met inachtneming van het nationale recht, mag worden voortgezet, indien deze betrekking heeft op personen die zich hebben onttrokken aan een vrijheidsstraf of die verdacht zijn van een strafbaar feit dat tot uitlevering aanleiding kan geven;

  • b. het achtervolgingsrecht als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord Schengen wordt uitgeoefend op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij, zonder enige in afstand, noch in tijd uitgedrukte beperking en waarbij het recht wordt toegekend om de achtervolgde persoon aan te houden;

  • c. de achtervolging, met inachtneming van het nationale recht, eveneens kan plaatsvinden in het luchtruim en over de zee- en waterwegen;

  • d. voor het overige indien daartoe aanleiding bestaat, zal worden gehandeld overeenkomstig artikel 26 van het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg zelfs wanneer de daar bedoelde rogatoire commissie niet aanwezig is.

2. Artikel 27 van het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg, komt te vervallen.

Artikel 19 Observatie

Voor de uitvoering van grensoverschrijdende observatie zijn de bepalingen van artikel 40 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van toepassing, met dien verstande dat:

  • a. de observatie die wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 40, eerste lid, van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen, met inachtneming van nationaal recht, kan worden uitgebreid naar personen die zich hebben onttrokken aan een vrijheidsstraf opgelegd vanwege het plegen van een strafbaar feit dat tot uitlevering aanleiding kan geven, of naar personen die kunnen leiden naar de ontdekking van die personen;

  • b. de observatie wordt uitgevoerd onder de algemene voorwaarden genoemd in artikel 40, derde lid, van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen, met dien verstande dat de ambtenaren tijdens de observatie technische hulpmiddelen kunnen gebruiken, voor zover zij daartoe van de gaststaat op grond van het verzoek bedoeld in artikel 40 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen toestemming hebben gekregen. De Verdragsluitende Partijen informeren elkaar over de aard en het gebruik van technische hulpmiddelen ter observatie;

  • c. de grensoverschrijdende observatie kan, met inachtneming van het nationale recht, eveneens plaatsvinden in het luchtruim en over de zee- en waterwegen.

§ 3.4. BESCHERMING VAN PERSONEN

Artikel 20 Bescherming van personen

De ambtenaren van een Verdragsluitende Partij kunnen hun opdracht van bescherming van personen voortzetten op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, mits de verantwoordelijke ambtenaar, voordat de grens wordt overschreden, de bevoegde autoriteit van de gaststaat de grensoverschrijding heeft gemeld en de bevoegde autoriteit met voortzetting van de beschermingsopdracht heeft ingestemd. Indien de bevoegde autoriteit van de gaststaat niet met voortzetting van de beschermingsopdracht op haar grondgebied instemt, neemt zij de opdracht over, tenzij zij gegronde redenen heeft om anders te besluiten.

Artikel 21 Individuele materiële dwangmiddelen

De ambtenaren zijn bij grensoverschrijdende voortzetting van een beschermingsopdracht als bedoeld in artikel 20 gerechtigd hun individuele materiële dwangmiddelen te dragen voor zover deze zijn toegelaten overeenkomstig artikel 32, eerste en tweede lid.

Artikel 22 Uitoefenen van geweld

Het uitoefenen van geweld door de ambtenaren tijdens de grensoverschrijdende voortzetting van een beschermingsopdracht als bedoeld in artikel 20 in het algemeen, en het gebruik van de in artikel 21 bedoelde individuele materiële dwangmiddelen in het bijzonder, is, met inachtneming van het recht van de gaststaat, slechts geoorloofd wanneer sprake is van een ogenblikkelijke noodzaak van de wettige verdediging van zichzelf, van de te beschermen personen, of van een ander.

Artikel 23 Mechanisme

De Verdragsluitende Partijen ontwikkelen gezamenlijk een mechanisme voor de uitwisseling van informatie en evaluaties op het gebied van de bescherming van personen, evenals een gemeenschappelijke risico-analyse.

§ 3.5. OVERIGE VORMEN VAN SAMENWERKING

Artikel 24 Gemeenschappelijke politiecentra

1. De Verdragsluitende Partijen kunnen in gemeenschappelijke politiecentra opereren. Deze centra kunnen, voor wat betreft de uitwisseling en raadpleging, bedoeld in artikel 13, bevoegd zijn voor het gehele grondgebied van de Verdragsluitende Partijen.

2. De praktische modaliteiten van deze samenwerking worden door de bevoegde autoriteiten geregeld door middel van uitvoeringsafspraken.

Artikel 25 Gemengde patrouilles en controles

De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen kunnen, afhankelijk van hun operationele behoeften, gemengde patrouilles of controles organiseren in de grensstreek.

Artikel 26 Bevoegdheden bij gemengde patrouilles en controles

1. Met inachtneming van artikel 29 oefent de ambtenaar van de zendstaat die deelneemt aan een gemengde patrouille of controle, de bevoegdheden uit die hem zijn toegekend door de bevoegde autoriteiten van beide Verdragsluitende Partijen.

2. Een gemengde patrouille is bevoegd zich met een vervoermiddel in de grensstreek van de Verdragsluitende Partijen waarvan de ambtenaren deel uitmaken van die patrouille, te begeven.

3. De praktische modaliteiten van de samenwerking en toekenning van bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, worden door de bevoegde autoriteiten geregeld door middel van uitvoeringsafspraken.

Artikel 27 Opleiding, middelen en materieel

1. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich tot het ondersteunen van de grensoverschrijdende samenwerking door:

– het organiseren van gemeenschappelijke opleidingsvormen met het oog op het verwerven van kennis van en inzicht in de wetgeving en de structuren van de Verdragsluitende Partijen en in de principes van de politiepraktijk van de Verdragsluitende Partijen;

– het organiseren van samenwerking op het vlak van beroepsopleiding en voortgezette opleiding;

– het verlenen van technische en wetenschappelijke ondersteuning;

– indien mogelijk het uitwisselen van middelen en materieel;

– indien wenselijk het vooraf informeren van de andere Verdragsluitende Partijen bij de aanschaf van middelen en materieel die grensoverschrijdend gebruikt kunnen worden;

– het uitwisselen van personeel.

2. De praktische modaliteiten van deze samenwerking worden door de bevoegde autoriteiten geregeld door middel van uitvoeringsafspraken.

TITEL 4

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 28 Toepasselijk recht en procedures

1. De ambtenaar treedt tijdens het grensoverschrijdend politieoptreden op in overeenstemming met het in de gaststaat geldende recht.

2. Een grensoverschrijdend politieoptreden wordt uitgevoerd volgens de wettelijke procedures van de gaststaat.

Artikel 29 Gezag

1. De grensoverschrijdende ambtenaar staat onder het gezag van de ter plaatse in het kader van de handhaving van de openbare orde, de bescherming van personen en goederen dan wel de voorkoming en opsporing van strafbare feiten, bevoegde autoriteiten.

2. De grensoverschrijdende ambtenaar staat onder het operationele bevel van zijn leidinggevende bevoegd voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid dan wel de voorkoming en opsporing van strafbare feiten op het terreingedeelte waar het grensoverschrijdend politieoptreden wordt uitgevoerd.

3. Gedurende het grensoverschrijdend politieoptreden is de ambtenaar gehouden de aanwijzingen van de betreffende autoriteiten en de bevelen van de betreffende leidinggevende van de gaststaat op te volgen.

Artikel 30 Identificatie

De grensoverschrijdende ambtenaar is te allen tijde in staat zijn officiële functie, door middel van het politielegitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt in de zendstaat, aan te tonen.

Artikel 31 Uiterlijke herkenbaarheid

1. De grensoverschrijdende ambtenaar is door het dragen van een uniform of armband als zodanig uiterlijk herkenbaar.

2. Tijdens een grensoverschrijdend politieoptreden is het voertuig dat wordt gebruikt door een grensoverschrijdende ambtenaar door middel van aan het voertuig aangebrachte voorzieningen als zodanig uiterlijk herkenbaar.

3. De voorgaande leden zijn niet van toepassing indien dit gezien de aard van het grensoverschrijdend politieoptreden noodzakelijk is.

Artikel 32 Materiële dwangmiddelen

1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen brengen elkaar op de hoogte van de aard van de toegestane individuele en collectieve materiële dwangmiddelen en van de omstandigheden waarin deze mogen worden gebruikt.

2. Tijdens een grensoverschrijdend politieoptreden mogen de ambtenaren de tot de politiële basisuitrusting in de zendstaat behorende individuele materiële dwangmiddelen vervoeren, meevoeren of dragen, mits deze overeenkomstig het eerste lid zijn toegestaan door de gaststaat.

3. Andere dan de in het tweede lid bedoelde individuele materiële dwangmiddelen of collectieve materiële dwangmiddelen worden slechts vervoerd, meegevoerd of gedragen, indien hierom is verzocht in het kader van het grensoverschrijdend politieoptreden, bedoeld in artikel 4, of in het kader van gemengde patrouilles of controles, bedoeld in artikel 25.

4. In aanvulling op het derde lid mogen andere dan de in het tweede lid bedoelde individuele materiële dwangmidelen tevens worden vervoerd, meegevoerd of gedragen indien deze bij een optreden op eigen initiatief als bedoeld in artikel 7, op het grondgebied van de zendstaat niet op veilige wijze kunnen worden afgelegd en veiliggesteld.

Artikel 33 Uitoefenen van geweld

1. Het is in aanvulling op artikel 5 de grensoverschrijdende ambtenaar toegestaan, in overeenstemming met het recht van de gaststaat, geweld uit te oefenen of andere vormen van dwang toe te passen:

  • a. na een bevel als bedoeld in artikel 29, derde lid, tenzij de leidinggevende vooraf anders heeft bepaald;

  • b. na een aanwijzing van de bevoegde autoriteit van de gaststaat, of

  • c. in het geval van een ogenblikkelijke noodzaak van wettige verdediging van zichzelf of van een ander in overeenstemming met het recht van de gaststaat;

  • d. bij een optreden op eigen initiatief als bedoeld in artikel 7.

2. In de situatie bedoeld in het eerste lid, onder c en d, is het gebruik van een vuurwapen, pepperspray of traangas slechts geoorloofd indien er sprake is van een ogenblikkelijke noodzaak van de wettige verdediging van zichzelf of van een ander, in overeenstemming met het recht van de gaststaat.

3. Aan het uitoefenen van geweld gaat, indien mogelijk en gepast, een waarschuwing vooraf.

4. De grensoverschrijdende ambtenaar die geweld heeft uitgeoefend, meldt de feiten en omstandigheden dienaangaande, alsmede de gevolgen hiervan, onverwijld aan de bevoegde autoriteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

5. Onder andere vormen van dwang, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan het uitvoeren van een veiligheidsfouillering, het aanleggen van handboeien, het aanhouden van een verdachte en het veiligstellen van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen, met dien verstande dat de grensoverschrijdende ambtenaar de betrokken persoon onverwijld overdraagt aan een ambtenaar van de gaststaat onder afgifte van de mogelijk veilig gestelde voorwerpen en het mededeling doen aan de bevoegde autoriteiten van zijn bevindingen.

Artikel 34 Het gebruik van vervoermiddelen en overpad

1. De ambtenaar kan tijdens het grensoverschrijdend optreden gebruik maken van vervoermiddelen. Met inachtneming van het nationale recht kan daarbij gebruik worden gemaakt van optische en geluidssignalen.

2. De ambtenaar is bevoegd om in de uitvoering van zijn opdrachten, zich met zijn vervoermiddel en uitrusting, inclusief individuele en collectieve materiële dwangmiddelen, over het grondgebied van de gaststaat te bewegen om het eigen grondgebied langs de snelst mogelijke weg te bereiken. Daarbij is het de ambtenaar, met inachtneming van het nationale recht, toegestaan, indien noodzakelijk, gebruik te maken van optische en geluidssignalen.

3. Voor maatregelen die volgens het nationale recht van de Verdragsluitende Partijen worden uitgevoerd op de op het eigen grondgebied gelegen trajecten van personentreinen of passagiersschepen, is het ambtenaren van een Verdragsluitende Partij toegestaan op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij in te stappen of na beëindigen van de maatregel uit te stappen. Indien een controlemaatregel, in het bijzonder een maatregel betreffende de controle van een persoon of een zaak, die in overeenstemming met het nationale recht op het eigen grondgebied begonnen is, niet kan worden voltooid in de grensstreek, en indien te verwachten is dat het doel van de maatregel anders niet kan worden bereikt, mag deze maatregel op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij zo lang worden voortgezet als noodzakelijk is om de maatregel te voltooien. Voor zover verder maatregelen zijn vereist blijven de hiervoor geldende regelingen onverlet.

Artikel 35 Overname en beëindiging

1. De bevoegde autoriteit van de gaststaat kan bepalen dat het grensoverschrijdend politieoptreden door haar wordt overgenomen.

2. Het grensoverschrijdend politieoptreden wordt beëindigd, zodra de bevoegde autoriteit van de gaststaat zulks te kennen geeft.

Artikel 36 Verslag

De grensoverschrijdende ambtenaar of de leidinggevende van een grensoverschrijdende politie-eenheid, doet na elk grensoverschrijdend politieoptreden verslag van dit optreden aan de bevoegde autoriteiten van de gaststaat. De persoonlijke verschijning van de grensoverschrijdende ambtenaar kan door de gaststaat worden verlangd.

Artikel 37 Hulpverleningsclausule

Een Verdragsluitende Partij is jegens de grensoverschrijdende ambtenaren van de andere Verdragsluitende Partij tijdens het grensoverschrijdend politieoptreden verplicht tot dezelfde bescherming en hulpverlening als jegens de eigen ambtenaren.

TITEL 5

BEPALINGEN BETREFFENDE DE BURGERRECHTELIJKE EN STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID EN BETREFFENDE DE KOSTEN

Artikel 38 Strafrechtelijke aansprakelijkheid

In het kader van de taken voorzien in dit Verdrag worden de ambtenaren van de zendstaat, met ambtenaren van de gaststaat gelijkgesteld, voor wat betreft de strafbare feiten die tegen of door hen mochten worden begaan, tenzij de Verdragsluitende Partijen anders overeenkomen.

Artikel 39 Burgerrechtelijke aansprakelijkheid

1. Verbintenissen uit onrechtmatige daad begaan door een ambtenaar van de zendstaat tijdens een grensoverschrijdend politieoptreden, worden beheerst door het recht van de gaststaat.

2. In het geval van een optreden op eigen initiatief als bedoeld in artikel 7 en in het geval van gemengde patrouilles, bedoeld in artikel 25, neemt de zendstaat op zich de schade door zijn ambtenaar toegebracht op het grondgebied van de gaststaat, te vergoeden. De gaststaat vergoedt de schade op de wijze waarop zij daartoe gehouden zou zijn, indien de schade door haar eigen ambtenaren zou zijn aangebracht. De zendstaat betaalt de gaststaat het volledige bedrag terug dat deze aan de slachtoffers of hun rechthebbenden heeft uitgekeerd.

3. In het geval van een optreden op verzoek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, neemt de gaststaat op zich de schade, bedoeld in het tweede lid te vergoeden, op de wijze waarop hij daartoe gehouden zou zijn indien de schade door zijn eigen ambtenaren zou zijn toegebracht.

Artikel 40 Arbeidsrelatie

De rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsrelatie van de grensoverschrijdende ambtenaar in de zendstaat, blijven tijdens het grensoverschrijdend politieoptreden onverkort van kracht. Hieronder worden mede verstaan de rechten en verplichtingen op het gebied van burgerrechtelijke aansprakelijkheid.

Artikel 41 Kosten

1. De kosten voor het grensoverschrijdend politieoptreden op initiatief van een Verdragsluitende Partij, bedoeld in artikel 7, komen ten laste van de zendstaat.

2. De kosten voor het grensoverschrijdend politieoptreden op verzoek van een Verdragsluitende Partij, bedoeld in artikel 4, worden door de Verdragsluitende Partijen in onderling overleg vastgesteld.

3. De kosten ontstaan bij verlies of beschadiging van uitgeleend materieel komen ten laste van de ontlener.

TITEL 6

WIJZE VAN TOEPASSING EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 42 Uitzonderingsclausule

1. Indien een Verdragsluitende Partij van mening is dat het voldoen aan een verzoek of het uitvoeren of toelaten van een maatregel op grond van dit Verdrag, er toe kan leiden dat de eigen soevereine rechten op zodanige wijze worden aangetast, dat de eigen veiligheid of andere aanzienlijke belangen worden bedreigd of dat inbreuk op het nationale recht wordt gemaakt, kan deze Verdragsluitende Partij de samenwerking op grond van dit Verdrag, met inachtneming van andere internationale samenwerkingsverplichtingen dienaangaande, geheel of gedeeltelijk weigeren of afhankelijk maken van bepaalde voorwaarden.

2. Van een situatie als bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld mededeling gedaan aan de andere Verdragsluitende Partijen.

Artikel 43 Uitvoeringsafspraken

De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen kunnen op basis van en in het kader van dit Verdrag afspraken maken met betrekking tot de uitvoering ervan.

Artikel 44 Geschillenbeslechting

1. Een geschil betreffende de interpretatie of toepassing van dit Verdrag zal door een daartoe ingestelde raadgevende commissie worden behandeld. Deze commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Verdragsluitende Partijen. Zij komt bijeen op verzoek van een Verdragsluitende Partij, dan wel indien noodzakelijk, teneinde een geschil betreffende de interpretatie of de toepassing van dit Verdrag proberen te beslechten.

2. Een geschil dat niet door de raadgevende commissie wordt beslecht, wordt langs diplomatieke weg afgehandeld.

Artikel 45 Maatregelen

De bevoegde ministers van het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg treffen de maatregelen welke nodig zijn voor de uitvoering van dit Verdrag.

Artikel 46 Evaluatie

Uiterlijk drie jaren na de inwerkingtreding van dit Verdrag brengen de in artikel 45 genoemde Ministers een verslag uit aan elkaar over de doeltreffendheid en de effecten van dit Verdrag in de praktijk.

Artikel 47 Inwerkingtreding, geldigheidsduur, toepassingsbereik, wijziging en opzegging

1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum van de neerlegging van de laatste akte van bekrachtiging bij de regering van het Groothertogdom Luxemburg.

2. Dit Verdrag wordt gesloten voor onbeperkte tijd.

3. Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, geldt dit Verdrag uitsluitend voor het deel van het Koninkrijk in Europa.

4. Elke Verdragsluitende Partij kan te allen tijde schriftelijk om wijziging van dit Verdrag verzoeken. Indien door een Verdragsluitende Partij een desbetreffend verzoek wordt ingediend, worden door de Verdragsluitende Partijen onderhandelingen inzake de wijziging van het Verdrag geopend.

5. Elke Verdragsluitende Partij kan dit Verdrag door schriftelijke kennisgeving aan de andere Verdragsluitende Partijen opzeggen. De opzegging treedt zes maanden na de kennisgeving in werking. Het Verdrag blijft in werking tussen de overige twee Verdragsluitende Partijen.

Gedaan te Luxemburg op 8 juni 2004, in drie originele exemplaren, in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.


Bijlage 1: Bevoegde ambtenaren

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

Ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bedoeld in artikel 3, van de Politiewet 1993, daaronder mede begrepen ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee in zoverre deze zijn belast met de uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken.

Voor het Koninkrijk België:

Iedere naar behoren gemachtigde ambtenaar wanneer hij politieopdrachten uitoefent, met uitzondering van de hulpagenten van politie als bedoeld in artikel 117 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

Onder „ambtenaar", in de zin van titel 3, § 3.4 van dit Verdrag, wordt eveneens verstaan iedere beschermingsagent, zoals bedoeld in artikel 3, 3° van de organieke wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Voor het Groothertogdom Luxemburg:

De leden met een loopbaan in het hoger kader, met een loopbaan van inspecteur of brigadier van de groothertogelijke politie.


Bijlage 2: Bevoegde autoriteiten en diensten

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

– Artikel 4, eerste en derde lid: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

– Artikel 6, tweede lid: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (wat betreft vaststellen model) en de meldkamers in de grensstreek;

– Artikel 7, tweede lid: de meldkamers in de grensstreek;

– Artikel 9, eerste lid: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

– Artikel 10, eerste lid: de ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 1993;

– Artikel 12: de ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 1993;

– Artikel 14: Korps Landelijke Politie Dienst (KLPD), Dienst Internationale Netwerken, te Zoetermeer;

– Artikel 15, eerste en tweede lid: de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Rijksdienst voor het Wegverkeer;

– Artikel 15, derde lid: de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandze Zaken en Koninkrijksrelaties;

– Artikel 17, derde lid: de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

– Artikel 20: Korps Landelijke Politie Dienst (KLPD), Nationaal Coördinator Bewaken en Beveiligen;

– Artikel 24, tweede lid: de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

– Artikel 25: de Minister van Justitie, de Minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

– Artikel 26, eerste en derde lid: de Minister van Justitie, de Minister voor Vreemdelingenbeleid en Integratie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

– Artikel 27, tweede lid: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie;

– Artikel 29, eerste en derde lid: in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid en de algemene politietaak, de burgemeester van de gemeente waar wordt opgetreden. In het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde de bevoegde officier van justitie;

– Artikel 32, eerste lid: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

– Artikel 33, eerste lid, onderdeel b: in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid en de algemene politietaak, de burgemeester van de gemeente waar wordt opgetreden. In het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde de bevoegde officier van justitie;

– Artikel 33, vierde en vijfde lid: in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid en de algemene politietaak, de burgemeester van de gemeente waar wordt opgetreden. In het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde de bevoegde officier van justitie;

– Artikel 35, eerste en tweede lid: in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid en de algemene politietaak, de burgemeester van de gemeente waar wordt opgetreden. In het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde de bevoegde officier van justitie;

– Artikel 36: in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid en de algemene politietaak, de burgemeester van de gemeente waar wordt opgetreden. In het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde de bevoegde officier van justitie;

– Artikel 43: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie.

Voor het Koninkrijk België:

Bevoegde autoriteiten en diensten die politieopdrachten uitoefenen overeenkomstig het nationale recht.

Voor het Groothertogdom Luxemburg:

Bevoegde autoriteiten en diensten die politietaken uitvoeren overeenkomstig de wet van 31 mei 1999 tot oprichting van een groothertogelijk politiekorps en een algemene inspectie van de politie.


Bijlage 3: Grensstreek

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

Grensstreek in Nederland omvat het geografisch gebied waarin de onderstaande korpsen actief zijn:

– Korps Zeeland

– Korps Midden- en West-Brabant

– Korps Brabant Zuid-Oost

– Korps Limburg-Noord

– Korps Limburg Zuid

– Korps Brabant-Noord

Voor het Koninkrijk België:

Het gehele nationale grondgebied.

Voor het Groothertogdom Luxemburg:

Het gehele nationale grondgebied.


Bijlage 4: Registers

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

Een register als bedoeld in de Wet politieregisters

Voor het Koninkrijk België:

De algemene nationale gegevensbank behalve de gegevens die overeenkomstig de nationale wetgeving aan de toestemming van de rechtelijke overheden zijn onderworpen.

Voor het Groothertogdom Luxemburg:

De databanken toegankelijk voor de groothertogelijke politie behalve de gegevens die overeenkomstig de nationale wetgeving aan de toestemming van de rechterlijke overheden zijn onderworpen.

Traité entre le Royaume des Pays-Bas, le Royaume de Belgique et le Grand-Duché de Luxembourg en matière d'intervention policière transfrontalière

Le Royaume des Pays-Bas,

Le Royaume de Belgique

et

Le Grand-Duché de Luxembourg

dénommés ci-après les Parties Contractantes.

Désireux de promouvoir la coopération entre les Parties Contractantes et résolus à étendre les possibilités d'intervention policière transfrontalière afin d'intensifier le maintien de l'ordre public et de la sécurité, la prévention et la recherche de faits punissables;

Considérant qu'il est souhaitable d'intensifier l'échange d'informations entre les Parties Contractantes, ainsi que la coopération lors de l'engagement de moyens en vue de maintenir l'ordre public et la sécurité, dans le cadre de la prévention et de la recherche de faits punissables;

Vu:

– le Traité instituant l'Union économique Benelux, conclu à La Haye le 3 février 1958;

– la Convention européenne d'entraide judiciaire en matière pénale, conclue à Strasbourg le 20 avril 1959;

– le Traité d'extradition et d'entraide judiciaire en matière pénale entre le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas, conclu à Bruxelles le 27 juin 1962;

– le Protocole additionnel à la Convention européenne d'entraide judiciaire en matière pénale, conclu à Strasbourg le 17 mars 1978;

– la Recommandation R (87) 15 du 17 septembre 1987 du Comité des Ministres du Conseil de l'Europe qui règle l'utilisation des données à caractère personnel à des fins policières;

– la Convention d'application de l'Accord de Schengen du 14 juin 1985 entre les gouvernements des Etats de l'Union économique Benelux, de la République fédérale d'Allemagne et de la République française, relatif à la suppression graduelle des contrôles aux frontières communes, conclue le 19 juin 1990 (Convention d'application de l'Accord de Schengen);

– la Directive 95/46/CE du Parlement européen et du Conseil du 24 octobre 1995 relative à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement des données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données;

– le Mémorandum d'accord concernant la coopération dans le domaine de la police, de la justice et de l'immigration entre les ministres de la Justice de la Belgique, des Pays-Bas et du Luxembourg, les ministres de l'Intérieur de la Belgique et des Pays-Bas et le ministre de la Force publique du Luxembourg, conclu à Senningen le 4 juin 1996;

– l'Action commune 97/339/JAI du 26 mai 1997 relative à la coopération dans le domaine de l'ordre et de la sécurité publics;

– la Convention établie sur la base de l'article K.3 du traité sur l'Union européenne, relative à l'assistance mutuelle et à la coopération entre les administrations douanières, conclue à Bruxelles le 18 décembre 1997;

– le Traité entre le Royaume de Belgique et le Royaume des Pays-Bas en matière d'intervention policière transfrontalière pour maintenir l'ordre public et la sécurité au cours du championnat européen des nations de football en l'an 2000, conclu à Bergen op Zoom le 26 avril 1999;

– la Convention établie par le Conseil conformément à l'article 34 du traité de l'Union européenne, relative à l'entraide judiciaire en matière pénale entre les Etats membres de l'Union européenne, conclue à Bruxelles le 29 mai 2000 (convention d'entraide judiciaire UE);

– le deuxième Protocole additionnel à la Convention européenne d'entraide judiciaire en matière pénale, conclu à Strasbourg le 8 novembre 2001;

– la Déclaration commune du Royaume des Pays-Bas et du Royaume de Belgique concernant la coopération transfrontalière, conclue à Baarle-Nassau le 5 février 2002;

– la Décision 2003/725/JAI du Conseil du 2 octobre 2003 modifiant les dispositions de l'article 40, paragraphes 1 et 7, de la Convention d'application de l'Accord de Schengen du 14 juin 1985 relatif à la suppression graduelle des contrôles aux frontières communes;

– l'article 8 de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, conclue à Rome le 4 novembre 1950;

– la Résolution du Conseil du 29 avril 2004 relative à la sécurité des réunions du Conseil européen et d'autres événements susceptibles d'avoir un impact comparable.

sont convenus des dispositions qui suivent:

TITRE 1ER

DÉFINITIONS ET OBJET ET CADRE DE LA COOPÉRATION

Article 1er Au sens du présent Traité, on entend par:

  • a. Fonctionnaire: le fonctionnaire compétent selon l'Annexe 1;

  • b. intervention policière transfrontalière: l'intervention de fonctionnaires d'une Partie Contractante sur le territoire d'une autre Partie Contractante afin de maintenir l'ordre public et la sécurité soit dans le cadre de la protection des personnes et des biens, soit dans le cadre de la prévention et de la recherche de faits punissables;

  • c. fonctionnaire transfrontalier: le fonctionnaire qui effectue une intervention transfrontalière;

  • d. unité transfrontalière de police: l'unité constituée de fonctionnaires qui, au sens organisationnel et logistique du terme, effectue comme une entité globale une intervention transfrontalière;

  • e. moyens de contrainte matériels individuels: l'équipement et l'armement du fonctionnaire permettant l'exercice d'une contrainte;

  • f. moyens de contrainte matériels collectifs: armement, moyen et matériel pour un usage collectif permettant l'exercice d'une contrainte;

  • g. état d'accueil: la Partie Contractante sur le territoire de laquelle une intervention policière transfrontalière a lieu;

  • h. état expéditeur: la Partie Contractante d'où les fonctionnaires transfrontaliers ou les moyens et le matériel d'une intervention transfrontalière sont originaires;

  • i. Partie Contractante requérante: la Partie Contractante qui fait une demande de coopération policière;

  • j. Partie Contractante requise: la Partie Contractante à laquelle une demande de coopération policière est adressée;

  • k. Autorité compétente: l'autorité compétente selon l'Annexe 2 ;

  • l. la région frontalière: les zones figurant à l'Annexe 3 au présent Traité.

Article 2 Objectif

Le présent Traité a pour objectif d'étendre les possibilités de coopération policière dans le cadre du maintien de l'ordre public et de la sécurité, dans le cadre de la protection des personnes et des biens et dans le cadre de la prévention et de la recherche de faits punissables.

Article 3 Relations avec d'autres conventions et réglementations nationales

Sauf disposition contraire expresse dans le présent Traité, la coopération a lieu dans le cadre du droit national respectif des Parties Contractantes ainsi que des obligations internationales des Parties Contractantes.

TITRE 2

ASPECTS GÉNÉRAUX DE LA COOPÉRATION

Article 4 Assistance

1. Une intervention transfrontalière dans le cadre du maintien de l'ordre public et de la sécurité, y compris l'organisation commune ou la coordination d'évènements et de transports organisés, n'est possible que sur demande. La demande est adressée par l'autorité compétente de la Partie Contractante requérante à l'autorité compétente de la Partie Contractante requise.

2. La demande contient une description de la nature de l'intervention policière transfrontalière souhaitée de même qu'une description de la nécessité opérationnelle de cette intervention. Il est indiqué en outre si la demande vise un franchissement unique de la frontière ou une catégorie déterminée de franchissements de la frontière qui ont lieu pendant une période déterminée.

3. L'autorité compétente de la Partie Contractante requise prend sans délai une décision relative à la demande. La décision est communiquée aussi rapidement que possible par écrit à l'autorité compétente de la Partie Contractante requérante.

Article 5 Compétences en cas d'assistance

1. Le fonctionnaire transfrontalier et l'unité transfrontalière de police sont compétents, sans préjudice des compétences prévues au titre 4, en particulier pour:

  • a. assurer la sécurité immédiate ou la protection rapprochée de personnes;

  • b. surveiller une partie de terrain en vue de recueillir des informations et de localiser des personnes, des animaux, des véhicules ou des objets qui menacent ou peuvent menacer l'ordre public et la sécurité;

  • c. surveiller les accès à une partie de terrain ou interdire l'accès à cette partie de terrain dans le but de faire respecter les dispositions légales de l'état d'accueil ou de maintenir l'ordre public et la sécurité;

  • d. donner des injonctions à la circulation et aux usagers de la route;

  • e. fouiller systématiquement une partie de terrain afin de localiser des personnes, des animaux, des véhicules ou des objets qui menacent ou peuvent menacer l'ordre public et la sécurité;

  • f. effectuer des contrôles d'identité;

  • g. effectuer des escortes avec comme but d'éviter des incidents et de maintenir l'ordre public et la sécurité, comme voyager avec un groupe de personnes, surveiller le groupe de façon ininterrompue et réprimander si nécessaire le groupe ou certains de ses membres sur leur comportement et attirer leur attention sur la responsabilité qu'ils encourent pour les éventuelles conséquences de ces comportements.

2. Les compétences visées à l'alinéa 1er sont exercées dans le respect des exigences de proportionnalité et de subsidiarité.

Article 6 Obligation d'information

1. Le fonctionnaire transfrontalier ou son supérieur est mis aussi rapidement que possible en possession d'une copie de la décision visée à l'article 4, alinéa 3.

2. Le fonctionnaire transfrontalier est en possession d'un état récapitulatif des moyens et du matériel qu'il a apportés, conformément au modèle arrêté par l'autorité compétente. Il le soumet sur demande à l'autorité compétente de l'état d'accueil.

Article 7 Intervention sur initiative propre

1. Si, en raison du caractère urgent de la situation dans le cadre du maintien de l'ordre public et de la sécurité, il est nécessaire d'effectuer une intervention frontalière, l'état expéditeur peut commencer cette intervention dans la région frontalière, sans qu'elle soit précédée par une demande telle que visée à l'article 4.

2. Le franchissement de la frontière visé à l'alinéa 1er est seulement autorisé à condition que l'intervention policière transfrontalière soit communiquée immédiatement lors du franchissement de la frontière à l'autorité compétente de l'état d'accueil, dans le respect de l'article 35. L'autorité compétente de l'état d'accueil confirme cette communication sans délai et fournit à l'état expéditeur toutes les informations nécessaires pour éviter de contrecarrer éventuellement une intervention policière de l'état d'accueil.

3. Il y a situation urgente au sens de l'alinéa 1er lorsque le franchissement de la frontière est nécessaire pour parer à un danger pressant pour l'intégrité physique, les biens ou la santé ou pour prévenir un trouble grave de l'ordre public et de la sécurité et que les fonctionnaires de l'état d'accueil ne peuvent pas arriver sur place à temps.

4. S'il se produit en dehors de la région frontalière une situation telle que visée à l'alinéa 3 au cours d'une intervention en vertu de l'article 4, alinéa 1er, le fonctionnaire transfrontalier peut intervenir sur la base du présent article.

Article 8 Compétences en cas d'intervention sur initiative propre

Pour parer à un danger pressant pour l'intégrité physique, les biens ou la santé ou pour prévenir un trouble grave de l'ordre public et de la sécurité, le fonctionnaire transfrontalier peut exercer, dans le respect du droit de l'état d'accueil, les compétences nécessaires qui ne souffrent aucun retard, étant entendu que les compétences exercées ne pourront jamais excéder celles autorisées dans l'état expéditeur.

Article 9 Fourniture de moyens et de matériel sur demande

1. L'autorité compétente de l'état expéditeur peut, sur demande de l'état d'accueil, fournir des moyens et du matériel afin de maintenir l'ordre public et la sécurité. La fourniture des moyens et du matériel s'accompagne d'un état récapitulatif, conformément au modèle arrêté par l'autorité compétente. Cet état récapitulatif est soumis sur demande à l'autorité compétente de l'état d'accueil.

2. Lorsque des moyens et du matériel sont fournis pour maintenir l'ordre public et la sécurité, l'état expéditeur se charge de la formation et des explications nécessaires à l'utilisation de ces moyens et de ce matériel.

Article 10 Objet échange de données à caractère personnel

1. Les autorités compétentes des Parties Contractantes peuvent échanger des données à caractère personnel provenant des registres tels que visés à l'Annexe 4 si cet échange est indispensable pour la bonne exécution des missions de police sur le territoire des Parties Contractantes, étant entendu que la transmission de données à caractère personnel à une autre Partie Contractante n'est possible que pour prévenir un danger grave et imminent ou pour rechercher un délit qui a affecté gravement l'ordre juridique de la Partie Contractante destinataire, à moins qu'il ne soit question d'une demande relative à une personne déterminée ou à un cas déterminé.

2. Les articles 126 à 129 de la Convention d'application de l'Accord de Schengen sont applicables à l'échange des données à caractère personnel visé à l'alinéa 1er dans le cadre de l'application du présent Traité.

3. Les données à caractère personnel obtenues doivent être conservées pendant une durée n'excédant pas celle nécessaire à la réalisation des finalités pour lesquelles elles ont été collectées et traitées.

Article 11 Force probante

Toute information qui est transmise par une Partie Contractante en vertu du présent Traité ne peut être utilisée comme preuve par la Partie Contractante destinataire qu'avec l'autorisation de la Partie Contractante dont l'information est originaire.

Article 12 Confidentialité

L'autorité et service compétents destinataires doivent garantir le degré de confidentialité que l'autorité et service compétents qui transmettent l'information ont attribué à celle-ci. Les degrés de sécurité sont du même niveau que ceux utilisés par EUROPOL.

TITRE 3

FORMES DE COOPÉRATION PARTICULIÈRE

§ 3.1. ECHANGE DES DONNÉES À CARACTÈRE PERSONNEL

Article 13 Echange direct des données à caractère personnel

1. Les données à caractère personnel provenant d'un registre tel que visé à l'Annexe 4 peuvent être transmises directement, le cas échéant via un centre commun de police tel que visé à l'article 24, aux services de police de l'autre Partie Contractante, si cette transmission est indispensable pour la réalisation des objectifs énoncés à l'article 10, alinéa 1er.

2. Par dérogation à l'article 10, alinéa 1er, des données relatives à une personne déterminée ou à un cas déterminé peuvent être transmises également sans une demande à cet effet dans la région frontalière.

Article 14 Information de l'autorité compétente

Si des données à caractère personnel sont transmises directement en vertu de l'article 13 à un service de police de la Partie Contractante destinataire, l'autorité centrale de la Partie Contractante qui les fournit en est informée immédiatement par l'autorité compétente qui a transmis les données.

Article 15 Consultation directe des registres des immatriculations

1. Les autorités compétentes des Parties Contractantes s'octroient mutuellement, en vue de la réalisation des objectifs énoncés à l'article 10, alinéa 1er, la possibilité d'une consultation directe, centralisée et automatisée, du registre des immatriculations.

2. Les conditions et les modalités de la consultation visée à l'alinéa 1er précédent sont fixées par les autorités compétentes moyennant des mesures d'exécution dans le respect du droit national.

3. Les Parties Contractantes peuvent, dans le respect du droit national et pour la réalisation des objectifs énoncés à l'article 10, alinéa 1er, conclure un protocole aux fins de la consultation directe, par les autorités compétentes d'une Partie Contractante, d'autres registres d'une autre Partie Contractante qui contiennent des données à caractère personnel.

§ 3.2. OFFICIERS DE LIAISON

Article 16 Echange par le biais des officiers de liaison

La coopération dans le domaine de l'échange d'informations peut prendre la forme d'un contact permanent par le biais des officiers de liaison.

Article 17 Officiers de liaison

1. En complément à l'article 47, paragraphe 2, de la Convention d'application de l'Accord de Schengen, les officiers de liaison peuvent également exercer des missions dans le cadre du maintien de l'ordre public et de la sécurité ou de la protection des personnes et des biens.

2. Les Parties Contractantes s'engagent à consolider la coopération transfrontalière par l'utilisation commune d'officiers de liaison qui représentent les Parties Contractantes.

3. Les modalités pratiques de la coopération visée à l'alinéa précédent, sont réglées par les autorités compétentes moyennant des mesures d'exécution.

§ 3.3. POURSUITE ET OBSERVATION TRANSFRONTALIÈRES

Article 18 Poursuite

1. Pour l'exécution de la poursuite transfrontalière, les dispositions de l'article 41 de la Convention d'application de l'Accord de Schengen sont applicables, étant entendu que:

  • a. une poursuite peut continuer au-delà de la frontière, dans le respect du droit national, si elle concerne des personnes qui se sont soustraites à une peine privative de liberté ou qui sont suspectées d'un fait punissable pouvant donner lieu à une extradition;

  • b. le droit de poursuite tel que visé à l'art. 41, paragraphe 1er, de la Convention d'application de l'Accord de Schengen est exercé sur le territoire de l'autre Partie contractante, sans aucune restriction ni dans l'espace ni dans le temps et avec le droit d'arrêter la personne poursuivie;

  • c. la poursuite peut également avoir lieu dans l'espace aérien, de même que sur les voies maritimes et navigables, dans le respect du droit national;

  • d. pour le surplus, il sera procédé, s'il y a lieu, conformément à l'article 26 du Traité d'extradition et d'entraide judiciaire en matière pénale entre le Royaume des Pays-Bas, le Royaume de Belgique et le Grand-Duché de Luxembourg, même en l'absence de la commission rogatoire qui y est visée.

2. L'article 27 du Traité d'extradition et d'entraide judiciaire en matière pénale entre le Royaume des Pays-Bas, le Royaume de Belgique et le Grand-Duché de Luxembourg est abrogé.

Article 19 Observation

Pour l'exécution de l'observation transfrontalière, les dispositions de l'article 40 de la Convention d'application de l'Accord de Schengen sont applicables, étant entendu que:

  • a. l'observation qui est menée conformément aux dispositions de l'article 40, paragraphe 1er de la Convention d'application de l'Accord de Schengen peut, dans le respect du droit national, être étendue aux personnes qui se sont soustraites à une peine privative de liberté découlant d'un fait punissable pouvant donner lieu à une extradition, ou aux personnes pouvant mener à la découverte des personnes précitées;

  • b. l'observation est menée conformément aux conditions générales fixées à l'article 40, paragraphe 3, de la Convention d'application de l'Accord de Schengen, étant entendu que les fonctionnaires peuvent utiliser des moyens techniques au cours de l'observation, pour autant qu'ils en ont reçu l'autorisation de l'Etat d'accueil sur base de la demande visée à l'article 40 de la Convention d'application de l'Accord de Schengen. Les Parties Contractantes s'informent mutuellement quant à la nature et à l'utilisation des moyens techniques d'observation;

  • c. l'observation transfrontalière peut être menée dans l'espace aérien ainsi que sur les voies maritimes et navigables, dans le respect du droit national.

§ 3.4. PROTECTION DES PERSONNES

Article 20 Protection des personnes

Les fonctionnaires d'une Partie Contractante peuvent poursuivre leur mission de protection de personnes sur le territoire d'une autre Partie Contractante, à condition que le fonctionnaire responsable ait signalé, avant de franchir la frontière, le franchissement de celle-ci à l'autorité compétente de l'état d'accueil et que l'autorité compétente consente à la poursuite de la mission de protection. Si l'autorité compétente de l'état d'accueil ne consent pas à la poursuite de la mission de protection sur son territoire, elle reprend la mission, sauf si elle a des raisons fondées d'en décider autrement.

Article 21 Moyens de contrainte matériels individuels

Dans le cadre de la poursuite transfrontalière d'une mission de protection au sens de l'article 20, les fonctionnaires sont habilités à porter leurs moyens de contrainte matériels individuels, dans la mesure où ces moyens sont autorisés conformément à l'article 32, alinéas 1 et 2.

Article 22 Exercice de la force

L'exercice de la force par les fonctionnaires compétents pendant la poursuite transfrontalière d'une mission de protection au sens de l'article 20 en général et l'usage des moyens de contrainte matériels individuels visés à l'article 21 en particulier ne sont permis, dans le respect du droit de l'état d'accueil qu'en cas de nécessité absolue de légitime défense de soi-même, des personnes à protéger ou d'autrui.

Article 23 Mécanisme

Les Parties Contractantes développent conjointement un mécanisme pour l'échange d'informations et les évaluations dans le domaine de la protection des personnes, de même qu'une analyse commune des risques.

§ 3.5. AUTRES FORMES DE COOPÉRATION

Article 24 Centres de police communs

1. Les Parties Contractantes peuvent opérer dans des centres de police communs. En ce qui concerne l'échange et la consultation des données tels que visés à l'article 13, ces centres peuvent être compétents pour l'ensemble du territoire des Parties Contractantes.

2. Les modalités pratiques de cette coopération sont réglées par les autorités compétentes moyennant des mesures d'exécution.

Article 25 Patrouilles et contrôles mixtes

Les autorités compétentes des Parties Contractantes peuvent organiser, en fonction de leurs besoins opérationnels, des patrouilles ou des contrôles mixtes dans la région frontalière.

Article 26 Compétences lors des patrouilles et contrôles mixtes

1. Dans le respect de l'article 29, le fonctionnaire de l'état expéditeur qui participe à une patrouille ou à des contrôles mixtes, exerce les compétences qui lui sont attribuées par les autorités compétentes des deux Parties Contractantes.

2. La patrouille mixte est habilitée à se déplacer avec son moyen de transport dans la région frontalière des Parties Contractantes dont les fonctionnaires de cette patrouille font partie, mais dans les limites de la région frontalière.

3. Les modalités pratiques de la coopération et de l'attribution des compétences visées à l'alinéa 1er sont réglées par les autorités compétentes moyennant des mesures d'exécution.

Article 27 Formation, moyens et matériel

1. Les Parties Contractantes s'engagent à soutenir la coopération transfrontalière en:

– organisant des formations communes en vue d'acquérir la connaissance et la compréhension des législations et des structures des Parties Contractantes ainsi que des principes de la pratique policière des Parties Contractantes;

– organisant une coopération dans le domaine de la formation professionnelle et de la formation continue;

– accordant un appui technique et scientifique;

– échangeant des moyens et du matériel selon les possibilités;

– informant, le cas échéant, préalablement les autres Parties Contractantes lors de l'acquisition de moyens et de matériel pouvant servir à un usage transfrontalier;

– échangeant du personnel.

2. Les modalités pratiques de cette coopération sont réglées par les autorités compétentes moyennant des mesures d'exécution.

TITRE 4

DISPOSITIONS GÉNÉRALES

Article 28 Droit applicable et procédures

1. Le fonctionnaire se conforme au droit en vigueur dans l'état d'accueil pendant l'intervention policière transfrontalière.

2. L'intervention policière transfrontalière est effectuée suivant les procédures légales de l'état d'accueil.

Article 29 Autorité

1. Le fonctionnaire transfrontalier est placé sous l'autorité des autorités localement compétentes dans le cadre du maintien de l'ordre public, de la protection des personnes et des biens ou de la prévention et de la recherche de faits punissables.

2. Le fonctionnaire transfrontalier se trouve sous la direction opérationnelle de son supérieur compétent pour le maintien de l'ordre public et de la sécurité ou pour la prévention et la recherche de faits punissables sur la partie de terrain où l'intervention policière transfrontalière est exécutée.

3. Pendant l'intervention policière transfrontalière, le fonctionnaire est tenu d'obtempérer aux instructions des autorités concernées et aux ordres du supérieur concerné de l'état d'accueil.

Article 30 Identification

Le fonctionnaire transfrontalier est en mesure de justifier en tout temps de sa qualité officielle moyennant la pièce d'identité policière qui lui a été délivrée dans l'état expéditeur.

Article 31 Visibilité extérieure

1. Le fonctionnaire transfrontalier est identifiable extérieurement par le port d'un uniforme ou d'un brassard.

2. Pendant une intervention policière transfrontalière, le véhicule utilisé par le fonctionnaire transfrontalier est identifiable extérieurement au moyen des dispositifs placés sur le véhicule.

3. Les alinéas précédents ne sont pas applicables si la nature de l'intervention policière transfrontalière l'impose.

Article 32 Moyens de contrainte matériels

1. Les autorités compétentes des Parties Contractantes s'informent mutuellement de la nature des moyens de contrainte matériels individuels et collectifs autorisés et des circonstances dans lesquelles ils peuvent être utilisés.

2. Pendant une intervention policière transfrontalière, il est permis aux fonctionnaires de transporter, d'emporter et de porter les moyens de contrainte matériels individuels faisant partie de l'équipement policier de base dans l'état expéditeur, à condition que ceux-ci aient été autorisés par l'état d'accueil conformément à l'alinéa 1er.

3. D'autres moyens de contrainte matériels individuels que ceux visés à l'alinéa 2 ou des moyens de contrainte matériels collectifs ne sont transportés, emportés ou portés que si la demande en a été faite dans le cadre de l'intervention policière transfrontalière, visée à l'article 4, où dans le cadre de patrouilles ou de contrôles mixtes visés à l'article 25.

4. En complément à l'alinéa 3, d'autres moyens de contraintes matériels individuels que ceux visés à l'alinéa 2 peuvent également être transportés, emportés ou portés lorsqu'ils ne peuvent pas être déposés ou rangés en toute sécurité sur le territoire de l'état expéditeur lors d'une intervention sur initiative propre au sens de l'article 7.

Article 33 Exercice de la force

1. En complément à I'article 5, il est permis au fonctionnaire transfrontalier, conformément au droit de l'état d'accueil, d'exercer la force ou d'appliquer d'autres formes de contrainte:

  • a. après un ordre tel que visé à l'article 29, alinéa 3, sauf si le supérieur en a décidé autrement au préalable;

  • b. après une instruction de l'autorité compétente de l'état d'accueil, ou

  • c. en cas de nécessité absolue de la légitime défense de soi-même ou d'autrui, conformément au droit de l'état d'accueil;

  • d. en cas d'intervention sur initiative propre au sens de l'article 7.

2. Dans la situation visée au premier alinéa sous c et d, l'usage d'une arme à feu, de gaz incapacitant ou lacrymogène n'est autorisé que lorsqu'il est question de nécessité absolue de la légitime défense de soi-même ou d'autrui, conformément au droit de l'état d'accueil.

3. L'exercice de la force est précédé, si possible et opportun, d'un avertissement.

4. Le fonctionnaire transfrontalier qui a exercé la force signale les faits et circonstances y relatifs, ainsi que leurs conséquences, sans délai à l'autorité compétente visée à l'alinéa 1er, sous b.

5. On entend par les autres formes de contrainte visées à l'alinéa 1er l'exécution d'une fouille de sécurité, le fait de passer des menottes, l'arrestation d'un suspect et la mise en sécurité d'objets saisissables, étant entendu que le fonctionnaire transfrontalier remet la personne concernée sans délai à un fonctionnaire de l'état d'accueil en lui délivrant les objets éventuellement mis en sécurité et en communiquant ses constatations aux autorités compétentes.

Article 34 L'usage de moyens de transport et le passage

1. Pendant l'intervention transfrontalière, le fonctionnaire peut faire usage de moyens de transport. Il peut se servir de signaux optiques et sonores dans le respect du droit national.

2. Dans l'exercice de ses missions, le fonctionnaire est habilité à se déplacer sur le territoire de l'état d'accueil avec son moyen de transport et son équipement, y compris les moyens de contrainte matériels individuels et collectifs, pour rejoindre son propre territoire par la voie la plus rapide. A cette occasion, le fonctionnaire est autorisé à faire usage si nécessaire de signaux optiques et sonores dans le respect du droit national.

3. Pour les mesures qui, selon le droit national des Parties Contractantes, sont exécutées sur le trajet des trains de voyageurs ou des bateaux de passagers empruntant leur propre territoire, il est permis aux fonctionnaires d'une Partie Contractante de monter à bord sur le territoire de l'autre Partie Contractante ou d'y descendre après l'exécution de la mesure. Lorsqu'une mesure de contrôle, en particulier une mesure relative au contrôle d'une personne ou d'un bien, ne peut pas être achevée dans la région frontalière après avoir été entamée sur le territoire propre conformément au droit national et qu'il est à prévoir que sinon l'objectif de la mesure ne peut être atteint, cette mesure peut être poursuivie sur le territoire de l'autre Partie Contractante aussi longtemps qu'il est nécessaire pour achever la mesure. Dans la mesure où d'autres mesures sont requises, les règles en vigueur en la matière restent applicables.

Article 35 Poursuite et fin

1. L'autorité compétente de l'état d'accueil peut décider de poursuivre elle-même l'intervention policière transfrontalière.

2. L'intervention policière transfrontalière prend fin dès que l'autorité compétente de l'état d'accueil le fait savoir.

Article 36 Rapport

Le fonctionnaire transfrontalier ou le supérieur d'une unité transfrontalière de police fait, après chaque intervention policière transfrontalière, un rapport de cette intervention aux autorités compétentes de l'état d'accueil. L'état d'accueil peut requérir la comparution personnelle du fonctionnaire transfrontalier.

Article 37 Clause d'assistance

Une Partie Contractante est tenue envers les fonctionnaires transfrontaliers de l'autre Partie Contractante pendant l'intervention policière transfrontalière à la même protection et à la même assistance qu'envers ses propres fonctionnaires.

TITRE 5

DISPOSITIONS EN MATIÈRE DE RESPONSABILITÉ CIVILE ET PÉNALE ET EN MATIÈRE DE FRAIS

Article 38 Responsabilité pénale

Dans le cadre des missions prévues dans le présent Traité, les fonctionnaires de l'état expéditeur sont assimilés aux fonctionnaires de l'état d'accueil en ce qui concerne les infractions dont ils seraient victimes ou qu'ils commettraient, sauf si les Parties Contractantes en conviennent autrement.

Article 39 Responsabilité civile

1. Les obligations résultant d'un acte illicite commis par un fonctionnaire de l'état expéditeur lors d'une intervention policière transfrontalière sont régies par le droit de l'état d'accueil.

2. Dans le cas d'une intervention sur initiative propre au sens de l'article 7 et dans le cas de patrouilles mixtes au sens de l'article 25, l'état expéditeur assume la réparation des dommages causés par son fonctionnaire sur le territoire de l'état d'accueil. L'état d'accueil répare les dommages dans les conditions applicables aux dommages causés par ses propres fonctionnaires. L'état expéditeur rembourse à l'état d'accueil le montant intégral que ce dernier a versé aux victimes ou à leurs ayants droit.

3. Dans le cas d'une intervention sur demande au sens de l'article 4, alinéa 1er, l'état d'accueil assume la réparation des dommages visés à l'alinéa 2, dans les conditions applicables aux dommages causés par ses propres fonctionnaires.

Article 40 Relation de travail

Les droits et obligations qui découlent de la relation de travail du fonctionnaire transfrontalier dans l'état expéditeur restent en vigueur pendant l'intervention policière transfrontalière. On entend notamment par là les droits et obligations dans le domaine de la responsabilité civile.

Article 41 Frais

1. Les frais de l'intervention policière transfrontalière à l'initiative d'une Partie Contractante au sens de l'article 7 sont à charge de l'état expéditeur.

2. Les frais de l'intervention policière transfrontalière sur demande d'une Partie Contractante au sens de l'article 4 sont déterminés de commun accord entre les Parties Contractantes.

3. Les frais engendrés par la perte ou l'endommagement de matériel emprunté sont à charge de l'emprunteur.

TITRE 6

MODALITÉS D'APPLICATION ET DISPOSITIONS FINALES

Article 42 Exception

1. Si une Partie Contractante estime que la satisfaction d'une demande ou l'exécution ou autorisation d'une mesure en vertu du Traité peut avoir pour effet d'affecter ses propres droits souverains de manière telle que sa propre sécurité ou d'autres intérêts majeurs sont menacés ou qu'il est porté atteinte au droit national, cette Partie Contractante peut refuser en tout ou en partie la coopération en vertu du présent Traité dans le respect d'autres obligations internationales de coopération ou la subordonner à des conditions déterminées.

2. Les autres Parties Contractantes sont informées sans délai d'une situation telle que visée à l'alinéa 1er.

Article 43 Mesures d'exécution

Sur la base et dans le cadre du présent Traité, les autorités compétentes des Parties Contractantes peuvent convenir de mesures relatives à son exécution.

Article 44 Règlement des différends

1. Tout différend relatif à l'interprétation ou à l'application du présent Traité sera traité par une commission consultative instituée à cette fin. Cette commission est composée de représentants des Parties Contractantes. Elle se réunit à la demande d'une Partie Contractante ou en cas de nécessité afin de tenter de régler un différend relatif à l'interprétation ou à l'application du présent Traité.

2. Tout différend qui ne peut pas être résolu par la commission consultative sera réglé par voie diplomatique.

Article 45 Mesures

Les ministres compétents du Royaume des Pays-Bas, du Royaume de Belgique et du Grand-Duché de Luxembourg prennent les mesures nécessaires à l'exécution du présent Traité.

Article 46 Evaluation

Au plus tard trois ans après l'entrée en vigueur du présent Traité, les ministres mentionnés à l'article 45 échangent un rapport sur l'efficacité et les effets du présent Traité dans la pratique.

Article 47 Entrée en vigueur, durée de validité, champ d'application, modification et dénonciation

1. Le présent Traité entre en vigueur le premier jour du deuxième mois suivant la date du dépôt du dernier instrument de ratification auprès du gouvernement du Grand-Duché du Luxembourg.

2. Le présent Traité est conclu pour une durée indéterminée.

3. En ce qui concerne le Royaume des Pays-Bas, le présent Traité s'applique exclusivement à la partie du Royaume en Europe.

4. Chaque Partie Contractante peut demander en tout temps une modification du présent Traité. Si une telle demande est introduite pour une Partie Contractante, les Parties Contractantes ouvrent des négociations concernant la modification du Traité.

5. Chaque Partie Contractante peut dénoncer le présent Traité par une notification écrite aux autres Parties Contractantes. La dénonciation entre en vigueur six mois après la notification. Le Traité reste en vigueur entre les deux autres Parties Contractantes.

Fait à Luxembourg le 8 juin 2004, en trois exemplaires originaux, en langues néerlandaise et française, les deux textes faisant également foi.

Annexe 1: Fonctionnaire compétent

Pour le Royaume des Pays-Bas:

Fonctionnaires affectés à l'exécution de la mission de police visée à l'article 3 de la loi sur la police (Politiewet) de 1993. Les fonctionnaires de la Gendarmerie royale (Koninklijke Marechaussee) sont également concernés dans la mesure où ils sont chargés d'exécuter les missions fixées par ou en vertu de la Loi sur les étrangers (Vreemdelingenwet) de 2000.

Pour le Royaume de Belgique:

Tout fonctionnaire, dûment habilité, lorsqu'il exerce des missions de police à l'exclusion des auxiliaires de police au sens de l'article 117 de la loi du 7 décembre 1998 organisant un service de police intégré et structuré à deux niveaux.

Le fonctionnaire au sens du titre 3, § 3.4 du présent Traité, est également tout agent de protection tel qu'il est prévu à l'article 3, 3° de la loi organique des services de renseignement et de sécurité du 30 novembre 1998.

Pour le Grand-Duché de Luxembourg:

Les membres de la carrière du cadre supérieur, de la carrière des inspecteurs et de la carrière des brigadiers de la police grand-ducale.


Annexe 2: Autorités et services compétents

Pour le Royaume des Pays-Bas:

– Article 4, premier et troisième alinéas: le Ministre de l'Intérieur et des Relations du Royaume;

– Article 6, deuxième alinéa: le Ministre de l'Intérieur et des Relations du Royaume (pour ce qui est de la fixation du modèle) et les postes centraux de la région frontalière;

– Article 7, deuxième alinéa: les postes centraux de la région frontalière;

– Article 9, premier alinéa: le Ministre de l'Intérieur et des Relations du Royaume;

– Article 10, premier alinéa: les fonctionnaires affectés à l'exécution de la mission de police visée à l'article 3 de la loi sur la police (Politiewet) de 1993;

– Article 12: les fonctionnaires affectés à l'exécution de la mission de police visée à l'article 3 de la loi sur la police (Politiewet) de 1993;

– Article 14: Korps Landelijke Politie Dienst (KLPD – Corps du Service national de la Police), Dienst Internationale Netwerken (Service des Réseaux internationaux) à Zoetermeer;

– Article 15, premier et deuxième alinéas: le Ministre des Communications et du Waterstaat (Verkeer en Waterstaat) et le Rijksdienst voor het Wegverkeer (Service national de la Circulation routière);

– Article 15, troisième alinéa: le Ministre de la Justice et le Ministre de l'Intérieur et des Relations du Royaume;

– Article 17, troisième alinéa: le Ministre de la Justice et le Ministre de l'Intérieur et des Relations du Royaume;

– Article 20: Korps Landelijke Politie Dienst (KLPD – Corps du Service national de la Police), Nationaal Coördinator Bewaken en Beveiligen (Coordinateur national de la surveillance et de la sécurité);

– Article 24, deuxième alinéa: le Ministre de la Justice et le Ministre de l'Intérieur et des Relations du Royaume;

– Article 25: le Ministre de la Justice, le Ministre responsable de la Politique relative aux étrangers et de l'Intégration et le Ministre de l'Intérieur et des Relations du Royaume;

– Article 26, premier et troisième alinéas: le Ministre de la Justice, le Ministre responsable de la Politique relative aux étrangers et de l'Intégration et le Ministre de l'Intérieur et des Relations du Royaume;

– Article 27, deuxième alinéa: le Ministre de l'Intérieur et des Relations du Royaume et le Ministre de la Justice;

– Article 29, premier et troisième alinéas: dans le cadre du maintien de l'ordre public et de la sécurité et de la mission générale de police, le bourgmestre de la commune où se déroule l'intervention. Dans le cadre du maintien de l'ordre juridique au niveau pénal, le Procureur de la Reine compétent;

– Article 32, premier alinéa: le Ministre de l'Intérieur et des Relations du Royaume;

– Article 33, premier alinéa, sous b: dans le cadre du maintien de l'ordre public et de la sécurité et de la mission générale de police, le bourgmestre de la commune où se déroule l'intervention. Dans le cadre du maintien de l'ordre juridique au niveau pénal, le Procureur de la Reine compétent;

– Article 33, quatrième et cinquième alinéas: dans le cadre du maintien de l'ordre public et de la sécurité et de la mission générale de police, le bourgmestre de la commune où se déroule l'intervention. Dans le cadre du maintien de l'ordre juridique au niveau pénal, le Procureur de la Reine compétent;

– Article 35, premier et deuxième alinéas: dans le cadre du maintien de l'ordre public et de la sécurité et de la mission générale de police, le bourgmestre de la commune où se déroule l'intervention. Dans le cadre du maintien de l'ordre juridique au niveau pénal, le Procureur de la Reine compétent;

– Article 36: dans le cadre du maintien de l'ordre public et de la sécurité et de la mission générale de police, le bourgmestre de la commune où se déroule l'intervention. Dans le cadre du maintien de l'ordre juridique au niveau pénal, le Procureur de la Reine compétent;

– Article 43: le Ministre de l'Intérieur et des Relations du Royaume et le Ministre de la Justice.

Pour le Royaume de Belgique:

Autorités et services compétents qui exercent des missions de police conformément au droit national.

Pour le Grand-Duché de Luxembourg:

Autorités et services compétents qui exercent des missions de police conformément à la loi du 31 mai 1999 portant création d'un corps de police grand-ducal et d'une inspection générale de la police.


Annexe 3: Région frontalière

Pour le Royaume des Pays-Bas:

La région frontalière aux Pays-Bas couvre la zone géographique relevant des corps de police suivants:

– Korps Zeeland

– Korps Midden- en West-Brabant

– Korps Brabant Zuid-Oost

– Korps Limburg-Noord

– Korps Limburg Zuid

– Korps Brabant-Noord

Pour le Royaume de Belgique:

L'ensemble du territoire national.

Pour le Grand-Duché de Luxembourg:

L'ensemble du territoire national.


Annexe 4: Banques de données

Pour le Royaume des Pays-Bas:

Un registre tel que visé dans la loi sur les registres de police (Wet politieregisters)

Pour le Royaume de Belgique:

La banque de données nationale générale sauf les données soumises à autorisation des autorités judiciaires conformément à la législation nationale.

Pour le Grand-Duché de Luxembourg:

Les banques de données accessibles à la police Grand-Ducal sauf les données soumises à autorisation des autorités judiciaires conformément à la législation nationale.

D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

E. PARTIJGEGEVENS

Bekrachtiging is voorzien in in artikel 47, eerste lid.

PartijOndertekeningRatificatieType1In werkingOpzegging Buiten werking
België08-06-04     
Luxemburg08-06-0417-01-05R   
Nederlanden, het Koninkrijk der08-06-04     

1 DO=Definitieve ondertekening, R=Ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid

F. VOORLOPIGE TOEPASSING

Op grond van verklaringen terzake wordt het Verdrag tussen België en Luxemburg toegepast vanaf 26 januari 2005.

Het Verdrag wordt op dezelfde grond tussen bovenstaande staten en het Koninkrijk der Nederlanden toegepast vanaf 27 februari 2005.

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, geldt de voorlopige toepassing alleen voor Nederland.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 47, eerste lid, in werking treden op de eerste dag van de tweede maand na de datum van de nederlegging van de laatste akte van bekrachtiging bij de regering van het Groothertogdom Luxemburg.

J. VERWIJZINGEN

Verwijzingen

Titel:Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie; 's-Gravenhage, 3 februari 1958
Tekst:Trb. 1958, 18 (Nederlands en Frans)
Laatste Trb. :Trb. 2002, 10
Titel:Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken; Straatsburg, 20 april 1959
Tekst:Trb. 1965, 10 (Engels, Frans en vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 2002, 204
   
Titel:Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden; Brussel, 27 juni 1962
Tekst:Trb. 1962, 97 (Nederlands en Frans)
Laatste Trb. :Trb. 1995, 66
   
Titel:Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken; Straatsburg, 17 maart 1978
Tekst:Trb. 1979, 121 (Engels, Frans en vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 1997, 284
   
Titel:Akkoord tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk Belgie, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en het Groothertogdom Luxemburg betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen; Schengen, 14 juni 1985
Tekst:Trb. 1985, 102 (Nederlands)
Laatste Trb. :Trb. 1997, 121
   
Titel:Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen; Schengen, 19 juni 1990
Tekst:Trb. 1990, 145 (Nederlands, Frans en Duits)
Laatste Trb. :Trb. 2004, 228
   
Titel:Richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 van het Europees Parlement en de Raad betreffende debescherming van natuurlijke personen in verband
  metde verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens;
Tekst:Pb. EG L 281 van 23 november 1995, blz. 31 e.v.
Titel:Memorandum van Overeenstemming inzake de samenwerking op het terrein van politie, justitie en immigratie tussen de ministers van Justitie van Nederland, België en Luxemburg, de ministers van Binnenlandse Zaken van Nederland en België en de minister van de Force publique van Luxemburg; Senningen, 4 juni 1996
Tekst:www.benelux.be/nl/rgm/rgm_lst_overeenkomsten.htm
   
Titel:Gemeenschappelijk Optreden 97/339/JBZ van 26 mei 1997 met betrekking tot de samenwerking op het terrein van de openbare orde en veiligheid;
Tekst:Pb. EG L 147 van 5 juni 1997, blz. 1 e.v.
   
Titel:Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties;
  Brussel, 18 december 1997
Tekst:Trb. 1998, 174 (Nederlands, Frans en Engels)
   
Titel:Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake grensoverschrijdend politie-optreden ter handhaving van de openbare orde en veiligheid tijdens het Europees kampioenschap voetbal voor landenteams in het jaar 2000; Bergen op Zoom, 26 april 1999
Tekst:Trb. 1999, 87 (Nederlands en Frans)
   
Titel:Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie; Brussel, 29 mei 2000
Tekst:Trb. 2000, 96 (Nederlands, Frans en Engels)
Laatste Trb. :Trb. 2004, 211
   
Titel:Tweede aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken; Straatsburg, 8 november 2001
Tekst:Trb. 2002, 30 (Engels en Frans)
Titel:Gemeenschappelijke Verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België inzake grensoverschrijdende samenwerking; Baarle-Nassau, 5 februari 2002
Tekst:Staatscourant 2002, 64, blz. 27
   
Titel:Besluit 2003/725/JBZ van de Raad van 2 oktober 2003 houdende wijziging van artikel 40, leden 1 en 7, van de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen;
Tekst:Pb. EU L 260 van 11 oktober 2003, blz. 37 e.v.
   
Titel:Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; Rome, 4 november 1950
Tekst:Trb. 1951, 154 (Engels, Frans en vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 1998, 87
   
Titel:Resolutie van de Raad betreffende de beveiliging van de bijeenkomsten van de Europese Raad en andere vergelijkbare gebeurtenissen van 29 april 2004;
Tekst:Pb. EU C 116 van 30 april 2004, blz. 18 e.v.

In overeenstemming met artikel 19, tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen heeft de Minister van Buitenlandse Zaken bepaald dat het Verdrag zal zijn bekend gemaakt in Nederland op de dag na de datum van uitgifte van dit Tractatenblad.

Uitgegeven de elfde februari 2005

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. BOT

Naar boven